Wel een Staten-Generaal, geen democratie: tot 1795
Als we het vandaag hebben over de Staten-Generaal, bedoelen we de Eerste Kamer en de Tweede Kamer samen. Maar de Staten-Generaal bestaan al veel langer: ooit werden ze opgericht als adviesraad voor Filip de Goede, de hertog van een aantal Nederlandse provincies. Daarna waren zij meer dan 200 jaar een overlegorgaan van de provincies.
In de vijftiende eeuw bestonden Nederland en België uit een aantal gebieden: de gewesten. Elk gewest had een eigen baas, bijvoorbeeld een hertog of een graaf. Zij werden geholpen door een raad van edelen en soms ook geestelijken. Als zo’n hertog of graaf belangrijke mededelingen wilden doen of geld wilde vragen aan zijn onderdanen, schoven ook de vertegenwoordigers van de steden aan. Zo'n bijeenkomst van edelen, geestelijken en stadsbestuurders heette een standen- of statenvergadering. Boeren, ambachtslieden en handelaars hadden geen stem.
Filips de Goede was de baas in een aantal gewesten tegelijk. In 1464 riep hij voor het eerst alle statenvergaderingen van die gewesten bij elkaar in het stadhuis van Brugge. Deze bijeenkomst werd Staten-Generaal genoemd.
Opstand tegen de Spaanse keizer
Vanaf 1547 regeerde de Spaanse keizer Karel V over alle zeventien Nederlandse gewesten, die hij wilde samenvoegen tot één land. Sommige Nederlandse gewesten in de Staten-Generaal waren daar niet blij mee: ze vonden dat Karel V te veel geld vroeg en te weinig naar ze luisterde. Ook waren ze boos omdat dat hij protestanten liet vervolgen.
De opstandige gewesten vormden in 1579 de ‘Unie van Utrecht’. Samen lieten ze weten dat ze Filips II, de zoon van Karel V, niet meer als hun baas beschouwden. In 1588 vormden ze een onafhankelijke republiek van zeven provinciën, met elk een eigen bestuur: de Republiek de Zeven Verenigde Nederlanden.
Den Haag als centrum van de macht
Het economische en financiële centrum van de Republiek was Amsterdam, maar het dagelijks bestuur en belangrijke overleggen vonden plaats in Den Haag, aan het Binnenhof. Ook de belangrijkste ambtenaar, de stadhouder, woonde en werkte daar. Vanaf 1593 was er elke dag een vergadering van de Staten-Generaal. Vaak ging het over de tegenstellingen tussen belangen van het land en belangen van de gewesten en steden.
Er waren geen geschreven regels, maar wel vaste gewoontes. Zo was er elke week een andere voorzitter en telde de stem van elke provincie even zwaar. Toch had de rijke provincie Holland in de praktijd de meeste macht: die betaalde het meeste. Er waren gemiddeld 15 afgevaardigden per dag aanwezig, maar niet steeds dezelfde: sommige kwamen nooit naar Den Haag. De deelnemers zaten aan een langwerpige tafel met 26 stoelen. Waren er meer afgevaardigden, dan moesten die staan. De gewesten kregen allemaal het woord over elk onderwerp, in een vaste volgorde. Daarna vatte de voorzitter samen. Zijn conclusie werd de volgende dag na goedkeuring vastgelegd als besluit. Een belangrijk man was de griffier. Hij was overal bij, maakte de verslagen, zag alle inkomende en uitgaande stukken, en gaf leiding aan de ongeveer twintig ambtenaren.
Hoofdpersonen van de republiek: Prins Maurits en Johan van Oldenbarnevelt
De Staten-Generaal van de zeven gewesten vormden het bestuur van de republiek. Zij leidden het verzet tegen Spanje en onderzochten hoe de opstand betaald moest worden. Er was geen vorst die van bovenaf besluiten oplegde. Eén van de belangrijkste functies van het land was die van stadhouder. Stadhouder (en prins van Oranje) Maurits (1585-1625) reorganiseerde het leger en zorgden dat de soldaten goed uitgerust, getraind en betaald werden. Zo zorgde hij dat de Republiek de Spaanse troepen kon verslaan.
Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619) had een andere belangrijke functie: raadpensionaris van Holland. Hij was de leider van de delegatie van de machtigste provincie, maar hij was ook verantwoordelijk voor binnen- en buitenlandse politiek. Zo zorgde hij dat de Republiek steun kreeg van Engeland en Frankrijk. Maurits en Van Oldebarnevelt kregen uiteindelijk ruzie over een geloofskwestie, met grote gevolgen: in 1619 liet Maurits de Van Oldebarneveld onthoofden na een politiek proces in Den Haag.
Vrede met Spanje
In 1648 sloten de Republiek en Spanje de Vrede van Münster (1648) en werd de Republiek als onafhankelijke staat erkend door andere Europese Landen. Na de dood van stadhouder Willem II in 1650 besloten de bestuurders om geen nieuwe stadhouder te benoemen. De raadpensionaris Johan de Witt en zijn broer Cornelis zorgden voor een sterke internationale positie van de Republiek. Maar in het ‘rampjaar’ 1672 vielen vier landen tegelijk de Republiek aan. De broers De Witt kregen de schuld: in Den Haag werden zij de straat op gesleept en vermoord. Er kwam weer een stadhouder, Willem III (ook prins van Oranje), die meer macht kreeg dan eerdere stadhouders.
Het einde van de stadhouders
Aan het einde van de achttiende eeuw waren er revoluties in Amerika en Frankrijk. Die volgden het gedachtegoed van de Verlichting: vrijheid en gelijkheid moesten voortaan de basis van de maatschappij vormen. Een volksvertegenwoordiging moest besluiten nemen op basis van een democratische grondwet. In de Republiek waren veel mensen het eens met deze ideeën: ze noemden zich ‘patriotten’. Zij zagen de prins van Oranje als een symbool van de oude orde: hij moest plaatsmaken om het volk meer macht te geven. Aanvankelijk kon de stadhouder, prins Willem V, de patriotten te verdrijven; maar in 1795 bezetten Franse troepen de Nederlanden. Zij noemden Nederland de Bataafse Republiek, en zorgden in 1796 voor het eerste gekozen parlement.