De eerste gekozen parlementen: 1796-1848
Er zijn allerlei momenten waarop je de geschiedenis van de Tweede Kamer kunt beginnen. De Staten-Generaal bestaan al sinds de zestiende eeuw: het was heel lang een overlegclub voor de provincies, die heel onafhankelijk waren. Pas in 1796 kreeg Nederland voor het eerst een gekozen volksvertegenwoordiging, die een klein beetje leek op de Tweede Kamer van vandaag: de Nationale Vergadering.
De Nationale Vergadering had 126 leden, die zich representanten noemden. Alleen rijke mannen mochten stemmen voor deze Nationale Vergadering. Dit parlement had nog niet veel te zeggen: de Franse keizer Napoleon Bonaparte had steeds meer invloed in Nederland, en in 1810 werd Nederland zelfs onderdeel van Frankrijk.
Na Napoleon: een Eerste en Tweede Kamer
In 1815 werd Napoleon verslagen; Nederland werd weer onafhankelijk. Het land kreeg een koning (Willem I), België werd ook onderdeel van Nederland, en er kwam een nieuwe grondwet. In die grondwet stond dat de Staten-Generaal het Nederlandse volk vertegenwoordigt, in twee kamers:
- De Eerste Kamer had 40 tot 60 leden, die werden benoemd door de koning;
- De Tweede Kamer had 110 leden, die werden gekozen door de Provinciale Staten – zoals de Eerste Kamer nu. Alleen mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden mochten stemmen voor de Provinciale Staten.
De koning had veel macht in deze periode. Hij koos de ministers die het beleid uitvoerden. De Eerste en de Tweede Kamer mochten meebeslissen over dit beleid. In de Kamers zaten rijke mannen uit belangrijke families. Er bestonden nog geen partijen: ieder Kamerlid had zijn eigen ideeën over goed bestuur. De Kamers vergaderden soms in Den Haag en soms in Brussel.
De Jaren ’40 van de 19e eeuw: meer macht voor de Kamer
Rond 1840 streden burgers in veel Europese landen voor meer rechten. Ze wilden dat koningen minder macht kregen, en gekozen regeringen méér. Ook in Nederland wilden Kamerleden een vernieuwde Grondwet, waarin duidelijk stond wat de rechten en plichten waren van de Eerste en Tweede Kamer, de ministers en de koning.
Dat lukte: in 1840 werd in de Grondwet gezet dat de koning alleen besluiten kon nemen als ze door een minister waren goedgekeurd. Koning Willem I ging akkoord, want hij zag in andere Europese landen dat de roep om verandering kon leiden tot gewelddadige opstanden. Maar hij was niet blij met de nieuwe situatie, en in hetzelfde jaar trad hij af.
1848: nog grotere veranderingen
Het Kamerlid Johan Thorbecke deed in 1844 een voorstel voor nóg grotere veranderingen. Voortaan waren de ministers, en niet de koning, politiek verantwoordelijk voor alle besluiten. De Eerste en Tweede Kamer kregen meer manieren om de regering te controleren en wetten aan te passen. En de Tweede Kamer werd voortaan rechtstreeks gekozen door rijke Nederlandse mannen. De nieuwe koning, Willem II, ging in 1848 akkoord met deze veranderingen. De Grondwet van 1848 is nog steeds de basis van de Nederlandse democratie.
Johan Thorbecke, de man achter de Grondwet van 1848
De liberaal Johan Thorbecke (1798-1872) is de grondlegger van de moderne Nederlandse democratie. Hij was hoogleraar in Leiden. Pas tijdens zijn werk in de Tweede Kamer vormde hij zijn ideeën over beter staatsbestuur. Met acht medestanders stelde hij in 1844 een grondwetswijziging voor: die werd weggestemd. Maar in 1848 waren er in Europa een aantal revoluties. Koning Willem II, bang voor een revolutie in Nederland, vroeg Thorbecke om zijn voorstel alsnog uit te werken. Na de invoering van ‘zijn’ grondwet leidde Thorbecke drie regeringen.