1848-1940: Strijd voor rechten
Ook onder de nieuwe Grondwet van 1848 mochten alleen rijke mannen stemmen. Rond 1900 wilden veel mensen dat veranderen. Er ontstonden steeds meer politieke partijen. In 1922 mochten voor het eerst alle Nederlanders – mannen én vrouwen – stemmen.
Meer invloed voor de Tweede Kamer
In de jaren na 1848 werd de Tweede Kamer steeds belangrijker. Ministers zochten bijvoorbeeld steun van de meerderheid van de Tweede Kamer; hadden ze die niet, dan traden ze af. Er waren geen partijen, maar Kamerclubs: groepjes Kamerleden die dezelfde ideeën hadden en met elkaar overlegden. De banken in de Kamer werden nog ingedeeld op leeftijd of op alfabet. Pas later werden de Kamerleden van de politieke partijen bij elkaar gezet, van links naar rechts.
De Tweede Kamer werd professioneler: vanaf 1849 schreef de Stenografische Inrichting der Staten-Generaal alles op wat er gezegd werd, iedereen kon de debatten nalezen in de Handelingen van de Tweede Kamer. Ondertussen lazen steeds meer Nederlanders kranten, er kwamen steeds vaker journalisten naar de Tweede Kamer. Daardoor wisten meer Nederlanders wat er in de Tweede Kamer gebeurde.
In deze periode kwamen Kamerleden met belangrijke wetsvoorstellen: het Kamerlid Van Houten stelde bijvoorbeeld een wet voor waarmee in 1874 kinderarbeid (onder de 12 jaar) werd verboden.
Tot 1848 kozen Nederlanders de leden van de Tweede Kamer via een districtenstelsel. Nederland was verdeeld in districten, in elk district kon maar één partij winnen. Die partij moest dan wel meer dan de helft van de stemmen in het district winnen. Soms waren daar twee of drie stemrondes voor nodig. De winnende partij in een district mocht één of twee kandidaten naar de Tweede Kamer sturen. De politicus vertegenwoordigde dus echt een wijk, stad of gebied, en stond daardoor dicht bij zijn kiezers. Maar het systeem had ook als gevolg dat een partij met heel veel verspreide kiezers heel weinig zetels kreeg – en andersom. In andere landen, zoals Groot-Brittannië, bestaat zo’n districtenstelsel nog steeds. Er staat een uitgebreide uitleg van het oude Nederlandse districtenstelsel op Parlement.nl.
De opkomst van politieke partijen
In 1879 richtte Abraham Kuyper de eerste Nederlandse politieke partij op: de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), een voorloper van het Christen-Democratisch Appèl (CDA). Ook andere stromingen richtten partijen op. De socialist Pieter Jelles Troelstra stond aan de basis van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP, nu de Partij van de Arbeid of PvdA). Vooral de socialisten wilden dat iedereen kiesrecht zou krijgen: veel van hun aanhangers waren te arm om te mogen stemmen.
Stemrecht voor iedereen
De strijd voor algemeen kiesrecht werd lang vooral door en voor mannen gevoerd, maar vanaf 1890 begon ook de strijd voor vrouwenkiesrecht: vrouwen drongen erop aan dat het stelsel pas democratisch kon zijn als ook vrouwen mochten stemmen.
In 1917, midden in de Eerste Wereldoorlog, kregen alle Nederlandse mannen van 25 jaar en ouder stemrecht: het maakte niet meer uit hoeveel geld ze hadden. Vanaf dat moment mochten ook vrouwen Kamerlid worden. Suze Groeneweg van de SDAP werd in 1918 het eerste vrouwelijke Kamerlid. Ook werd het systeem van evenredige vertegenwoordiging ingevoerd. Daarbij lijkt de verdeling van de zetels in de Tweede Kamer zoveel mogelijk op de verdeling van de stemmen tijdens de verkiezingen. Daarvoor was er een districtenstelsel, waarbij elk gebied in Nederland een eigen Kamerlid koos.
Vanaf 1919, na bijna dertig jaar van felle debatten en protestbijeenkomsten mochten ook vrouwen stemmen: in 1922 waren de eerste verkiezingen waarin alle 3 miljoen Nederlanders van 25 jaar en ouder mochten stemmen.
Pieter Jelles Troelstra, revolutionair en ‘sieraad van het parlement’
Een van de belangrijkste voorvechters van algemeen kiesrecht was SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra (1860-1930). De Friese advocaat zat bijna dertig jaar in de Tweede Kamer en was een emotioneel en gepassioneerd spreker; hij klom eens op de Kamerbanken om een spreker toe te schreeuwen dat hij de zaal moest verlaten. Hij is ook beroemd omdat hij in 1918 in Rotterdam opriep tot een socialistische revolutie. Al snel bleek dat daar bijna niemand op zat te wachten, zelfs niet in zijn eigen partij. Toch bleef hij een gerespecteerd politicus: bij zijn overlijden noemde de katholieke minister-president Ruijs de Beerenbrouck hem ‘een sieraad van het parlement’.
Suze Groeneweg, het eerste vrouwelijke Kamerlid
Iets eerder dan het stemrecht, kregen vrouwen de mogelijkheid om zich te laten kiezen in de Tweede Kamer. Dit was mogelijk vanaf 1917. In dat jaar werd Suze Groeneweg (1875-1940) van de SDAP het eerste vrouwelijke Kamerlid. Tot de volgende verkiezingen, in 1922, was zij ook het énige vrouwelijke Kamerlid.
Aanvankelijk hadden veel mannelijke Kamerleden moeite met een vrouw in de Kamer, en Groeneweg was het mikpunt van veel flauwe grappen. Toch bleef ze twintig jaar Kamerlid. Bij haar vertrek in 1937 werd ze Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
De komst van Groeneweg zorgde ook voor een paar praktische veranderingen in de Tweede Kamer: zo moest er een damestoilet worden aangelegd. En de troonrede begon vanaf 1918 niet meer met ‘Mijne Heeren’, maar met ‘Leden der staten Generaal’.