Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Stoffer, Van Zanten en Hertzberger over het bericht ‘Niet-rendabele talenstudies verdwijnen, want studenten doen liever een brede bachelor’
Vragen van de leden Stoffer (SGP), Van Zanten (BBB) en Hertzberger (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Niet-rendabele talenstudies verdwijnen, want studenten doen liever een brede bachelor» (ingezonden 6 november 2024).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 19 december
2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 650.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Niet-rendabele talenstudies verdwijnen, want studenten
doen liever een brede bachelor»?1
Antwoord 1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de constatering dat op verschillende plaatsen tegelijk kleine
talenstudies geschrapt gaan worden die voor de Nederlandse samenleving, het onderwijs,
de economie en onze internationale positie van wezenlijk belang zijn?
Antwoord 2
Recent hebben Universiteit Leiden (UL) en Universiteit Utrecht (UU) hun plannen bekendgemaakt
tot wijzigingen in het opleidingsaanbod binnen het talen- en cultuurdomein. Ik begrijp
de zorgen naar aanleiding van deze berichten. De zorgen zijn het grootst voor het
onderwijs in Frans en Duits in verband met de schoolvakken Frans en Duits op het voortgezet
onderwijs.
De genoemde talenopleidingen kennen reeds decennialang een daling van de instroom.
Ondanks de vele inspanningen van de sector lukt het niet om dit tij te keren. Uit
cijfers blijkt dat jongeren steeds vaker kiezen voor brede opleidingen, eventueel
met een taalcomponent. De kans dat studenten in groten getale weer gaan kiezen voor
een klassieke bachelor in het talen- en cultuurdomein is gering. De universiteiten
hebben daarom in het sectorplan Talen & Culturen gekozen voor een vernieuwde aanpak.
Met dit sectorplan wordt ingezet op vernieuwing van het onderwijs, de borging van
de expertise en het aantrekken van meer studenten.
De voorgenomen plannen voor de wijzigingen in het opleidingsaanbod van de universiteiten
Utrecht en Leiden zijn in lijn met de sectorplannen. Het is een bewuste keuze geweest
om de sectorplannen te continueren en ik steun dan ook de aanpak van de universiteiten
om gezamenlijk te komen tot keuzes, waaronder ook het sectorplan Talen & Culturen.
In lijn met het amendement Stoffer2 op de begroting OCW zal ik het landelijke Disciplineoverleg Letteren en Geesteswetenschappen
(DLG) in samenwerking met de Universiteiten van Nederland (UNL) verzoeken om te bezien
hoe binnen het plan van aanpak Talen & Culturen een actieplan opgesteld kan worden
dat specifiek de toekomst van deze studies in Nederland verzekert en de positie ervan
versterkt. Voor een verdere toelichting op de kleine talenopleidingen verwijs ik door
naar mijn recente Kamerbrief en de verklaring van de universiteiten3.
Vraag 3
Zijn u nog meer signalen bekend van andere universiteiten die talenstudies willen
beëindigen?
Antwoord 3
Vooralsnog zijn mij geen signalen bekend.
Vraag 4
In hoeverre is voorafgaand overleg gevoerd tussen universiteiten over de voorgenomen
beëindiging van talenstudies en hoe verhouden deze ontwikkelingen zich tot eerdere
actieplannen en richtlijnen om meer regie te voeren ten behoeve van het behoud van
talenstudies?
Antwoord 4
De keuze voor de voorgenomen beëindiging ligt bij de instellingen zelf.
Er wordt binnen de geesteswetenschappen, waaronder de taal- en cultuuropleidingen
vallen, regelmatig overleg gevoerd op verschillende niveaus (sectoraal, domeinniveau
en tussen instellingen). Voorts gelden voor unica-opleidingen in de Geesteswetenschappen
afspraken over welke route een instelling volgt indien zij het voornemen heeft een
unica-opleiding of -specialisatie in de Geesteswetenschappen op te heffen. Deze procedure
is onlangs herbevestigd (en deels aangepast).
Deze procedure behelst een advies van de zusterfaculteiten binnen het Decanenoverleg
Letteren en Geesteswetenschappen (DLG). Dit advies wordt vervolgens voorgelegd aan
de SSH-raad en het rectorencollege van UNL. Vervolgens verstrekken het zij op basis
hiervan, elk vanuit een eigen verantwoordelijkheid, een zwaarwegend advies aan het
College van Bestuur (CvB) van de desbetreffende instelling. Uiteindelijk ligt het
besluit bij het CvB van de desbetreffende instelling. Alle betrokken partijen en ikzelf
hechten waarde aan de opvolging van deze procedure zodat besluiten zorgvuldig worden
genomen. Graag verwijs ik uw Kamer naar mijn recente kamerbrief en de bijbehorende
verklaring van het DLG (Decanenoverleg Letteren en Geesteswetenschappen), de SSH-Raad
en UNL voor de recent herbevestigde procedure.4
Tot slot zal ik met de onderwijsinstellingen verkennen hoe in het kader van de motie
Martens-America5 het landelijke aanbod van opleidingen kan worden gewaarborgd en te voorkomen dat
er opleidingen zonder gezamenlijk overleg uit Nederland verdwijnen.
Vraag 5
Kunt u aangeven op hoeveel plekken in Nederland de academische bachelor- en masteropleidingen
Frans en Duits nog gevolgd kunnen worden indien de opleidingen in Utrecht en Leiden
zouden verdwijnen?
Antwoord 5
Indien bovenstaande zelfstandige bacheloropleidingen worden afgebouwd dan zijn Frans
en Duits als zelfstandige bachelor nog te volgen aan de universiteiten van Amsterdam
en Nijmegen. Landelijk gezien zijn op masterniveau de meeste taal- en cultuuropleidingen
reeds samengevoegd tot bredere opleidingen zoals Literatuurwetenschap en Taalkunde,
waarbinnen studenten kunnen kiezen voor een specialisatie.
Overigens betekent het afbouwen van zelfstandige opleidingen (waaronder bij de bacheloropleidingen
Frans en Duits) niet direct dat de expertise in die talen bij de betrokken instellingen
verdwijnt. Die expertise wordt onder brede opleidingen voor een grotere groep studenten
beschikbaar gemaakt en blijft daarmee voor de samenleving, het onderwijs, de economie
en onze internationale positie behouden.
Vraag 6
Wat is volgens u het absolute minimum voor de aanwezigheid en spreiding van de opleidingen
Frans en Duits, mede gezien de wettelijke positie van vreemde talen in het voortgezet
onderwijs, en vindt u het bijvoorbeeld acceptabel dat de academische opleiding Duitse
taal en cultuur niet meer in Nederland aanwezig zou zijn?
Antwoord 6
Er is momenteel geen norm hiervoor. Wel dient er sprake te zijn van een landelijk
dekkend aanbod. Als de studentenaantallen van een opleiding van grote maatschappelijke
waarde in de ogen van een instellingen te klein worden, dan is het aan de instellingen
samen om te bezien hoe het onderwijs behouden kan blijven. Het maken van keuzes, het
eventueel stoppen van zelfstandige opleidingen en wat er wordt verstaan onder een
minimaal landelijk dekkend aanbod zie ik als zeer relevante vragen voor de nabije
toekomst om samen te verkennen. Zoals in het antwoord op vraag 4 weergegeven zal ik
in het kader van de motie Martens-America met de sector bekijken hoe we invulling
kunnen blijven geven aan een landelijk dekkend aanbod.
Vraag 7
Op welke wijze bevordert u dat de instellingen tot gezamenlijke minimumnormen komen
voor het behoud van opleidingen zoals Franse en Duitse taal en cultuur en op welke
wijze kunt u daarbij faciliteren?
Antwoord 7
Dit doe ik ten eerste door mijn besluit om de sectorplannen in stand te houden. Daarnaast
stimuleer ik het gesprek binnen de sector over het landelijke opleidingsaanbod. Voor
unica-opleidingen in de Geesteswetenschappen gelden afspraken over welke route een
instelling volgt indien zij het voornemen heeft een unica-opleiding of een specialisatie
in de Geesteswetenschappen op te heffen, zie ook mijn antwoord op vraag 4. Zoals in
datzelfde antwoord aangegeven, wil ik mede in het kader van de motie Martens-America
met de sector bekijken hoe we tegen de achtergrond van de krimpproblematiek en bezuinigingen
invulling kunnen blijven geven aan een landelijk dekkend aanbod.
Vraag 8
Hoe zorgt u ervoor dat we in de toekomst voldoende docenten voor het voortgezet onderwijs
kunnen opleiden in deze talen?
Antwoord 8
Het tekort aan leraren in de schooltalen Duits en Frans is de laatste twee decennia
groter geworden. Vandaar dat ik de vernieuwende beweging in het sectorplan Talen &
Culturen steun. In het sectorplan is niet alleen afgesproken om de talige expertise
breder beschikbaar te maken, maar ook om in de komende jaren te bezien hoe de toegang
tot de lerarenopleiding kan worden verbreed, zodat studenten met een verwante vooropleiding
ook toegang tot de lerarenopleiding kunnen krijgen.
Daarnaast bestaan er ook andere routes voor het behalen van een eerste en/of tweedegraads
bevoegdheid Frans of Duits. Zo is er een divers aanbod van tweedegraads opleidingen
in de vorm van een hbo-bachelor en zijn er aanvullende masters te volgen aan hogescholen
waarmee een eerstegraads bevoegdheid kan worden gehaald.
Om de tekorten aan leraren in Frans en Duits tegen te gaan is het ook van belang dat
het beroep van docent aantrekkelijk is en blijft en dat we zo veel mogelijk doelgroepen
interesseren voor het onderwijs door een breed aanbod van routes tot het leraarschap
aan te bieden. Ik verwijs u hiervoor graag naar de Kamerbrief over de lerarenstrategie
en de aanpak van het lerarentekort die wij recentelijk aan uw Kamer hebben gezonden.6
Vraag 9
Hoe ziet u het belang voor Nederland van kleine opleidingen taal en cultuur zoals
Turks, Perzisch, Arabisch en Koreaans, die ook als eigenstandige opleidingen dreigen
te verdwijnen aan de Universiteit Leiden?
Antwoord 9
In het algemeen zie ik het belang van kennis van andere talen en culturen zowel voor
de wetenschap als de maatschappij. Dat betekent niet dat kleine studies niet aan verandering
onderhevig kunnen zijn. Het is normaal dat het onderwijsaanbod in beweging is. De
wereld is immers in verandering, evenals de vakgebieden en de voorkeuren van studenten.
Het is belangrijk dat het onderwijs daarop responsief inspeelt. Het is aan de instellingen
samen om te bepalen hoe het onderwijs behouden kan blijven. Dit kan in allerlei vormen,
bijvoorbeeld door middel van het samenvoegen van kleine opleidingen, verbreding van
opleidingen, interdisciplinair onderwijs of het gezamenlijk verzorgen van onderwijs.
Overigens betekent het stopzetten van een zelfstandige bacheloropleiding niet dat
de bijbehorende expertise niet meer aanwezig is. Veel studies zijn in grotere facultaire
onderzoeksinstituten georganiseerd en die kennis vindt een plek in deze bredere kennisstructuur.
Vraag 10
Acht u het als stelselverantwoordelijke van belang voor Nederland om een kleine, maar
vaste groep deskundigen op te leiden die kennis heeft over deze talen en culturen?
Antwoord 10
Ik ben als Minister van OCW stelselverantwoordelijk voor een macrodoelmatig opleidingsaanbod.
Dat wil zeggen dat het opleidingsaanbod, met een efficiënte inzet van middelen, zo
goed mogelijk inspeelt op de behoeften van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap.
Binnen dat kader behoort het initiatief tot het opstarten of beëindigen van individuele
opleidingen aan de instellingen toe. Voorts is het aan de instellingen om de behoefte
van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap blijvend te vertalen naar een passend
onderwijsaanbod en dat ook te onderhouden. Ik verwacht van hen dat zij hier gezamenlijk
en regulier op reflecteren, in dialoog met maatschappelijke partners. De stelselverantwoordelijkheid
van de Minister van OCW heeft zich de afgelopen decennia vooral gericht op het toetsen
van de doelmatigheid bij nieuwe opleidingen in het bekostigde stelsel.
Met de daling van het aantal studenten bij bepaalde opleidingen en het besluit van
instellingen opleidingen te stoppen of anders in te richten wordt het vraagstuk hoe
ik als Minister van OCW invulling wil geven aan een andere, tot nu toe minder belichte
zijde van de stelselverantwoordelijkheid urgenter. Namelijk het in stand houden van
een minimaal dekkend landelijk aanbod. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven
ga ik hierover met de instellingen in gesprek.
Vraag 11
Op welke wijze worden de opleidingen Nederlandse taal en cultuur getroffen door deze
hervormingen?
Antwoord 11
Om de opleidingen Nederlands te versterken blijf ik middelen beschikbaar stellen n.a.v.
het amendement Van der Molen/Westerveld.7 Daarbij is de afspraak dat op vijf vestigingen de opleiding Nederlands wordt aangeboden.
Ook binnen de opleidingen Nederlands is er sprake van vernieuwing en ook deze opleidingen
doen mee met de gezamenlijke plannen uit het sectorplan Talen & Culturen, waarmee
wordt ingezet op meer samenwerking en profilering. Dat maakt ook deze opleidingen
weerbaarder en robuuster.
Vraag 12
Deelt u de opvatting dat een brede bachelor Europese taal en cultuur geen toereikend
alternatief is voor de inhoud en kwaliteit van een specifieke talenstudie wanneer
er geen volledige specialisatie binnen die bachelor mogelijk is en worden aankomende
studenten hierover voldoende geïnformeerd?
Antwoord 12
Ik kan in algemene zin geen uitspraken doen over hoe bepaalde expertises het beste
inhoudelijk vormgegeven kunnen worden in het universitair onderwijs.
Rijksuniversiteit Groningen heeft tien jaar geleden al besloten de bachelors Duits
en Frans op te nemen in een brede bachelor. De afgestudeerden aan deze brede opleiding
voldoen aan het niveau voor toelating tot de talenmasters en de lerarenopleiding (Frans
of Duits). Uiteraard worden aankomende studenten op de gebruikelijke wijze geïnformeerd
over het programma (voorlichting; website; testimonials etc.) mochten de voorgenomen
plannen doorgevoerd worden.
Vraag 13
Welke inzet pleegt u om de trend naar meer brede opleidingen in het talendomein te
stuiten?
Antwoord 13
De trend naar brede opleidingen is een internationaal en langlopend verschijnsel.
De eerdergenoemde talenopleidingen kennen reeds decennialang een daling van de instroom.
Ondanks grote inzet vanuit de sector en overheid (waaronder campagnes) is deze daling
niet voorkomen. Ik denk dan ook dat het verstandig is zoals de sector doet, bijvoorbeeld
via het sectorplan Talen, in te spelen op deze trend zodat opleidingen en expertise
geborgd kunnen blijven.
Vraag 14
Bent u bereid een numerus fixus te overwegen voor brede bachelors teneinde belangstelling
voor specifieke studies hoog te houden?
Antwoord 14
Vooralsnog ben ik dit niet van plan. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat
aankomende studenten dan voor een smalle talenopleiding zullen kiezen.
Vraag 15
Bent u bereid om, gelet op de dreigende verschraling in het opleidingenaanbod, met
alle sectororganisaties en de vakverenigingen gezamenlijk te werken aan een actieplan
voor versterking van de opleidingen Franse- en Duitse taal en cultuur?
Antwoord 15
Er is al een actieplan, namelijk het sectorplan Talen & Culturen. De versterking van
het opleidingsaanbod in de talensector komt tot uitdrukking in actielijn 1 van het
sectorplan, namelijk de onderbrenging van de betreffende expertise in bredere opleidingen,
evenals in actielijn 3, het verbreden van de toegang tot de lerarenopleiding. Actielijn 2
van dat sectorplan richt zich op het borgen van expertise op landelijk niveau voor
een specifiek programma taal en cultuur (Frans of Duits). Daarvoor zijn de faculteiten
met talige expertise gezamenlijk verantwoordelijk. Dit aanbod zorgt ervoor dat studenten
die specifiek Duits of Frans willen studeren, dat ook in de toekomst zullen kunnen
doen. Voor meer informatie verwijs ik uw Kamer naar de eerdergenoemde Kamerbrief en
de bijbehorende verklaring van het DLG, SSH-Raad en UNL.
Voorts zal ik over de uitvoering van het amendement Stoffer8 op de begroting OCW met het DLG in gesprek gaan.
Vraag 16
Kunt u ervoor zorgen dat er tot die tijd geen onomkeerbare stappen worden gezet zoals
het opheffen van CROHO-labels?
Antwoord 16
Onder welk CROHO (RIO) label onderwijs en expertise geborgd blijft, is een keuze van
de universiteit in afstemming en overleg met de andere universiteiten, daaronder valt
ook het eventueel opheffen van een CROHO (RIO)-label. Ik verwijs ook naar het antwoord
op vraag 9.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.