Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 600 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025
Nr. 18
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 8 november 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 17 oktober 2024 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap. Bij brief van 8 november 2024 zijn ze door de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Bromet
De adjunct-griffier van de commissie, Huls
1
Welke maatregelen neemt u om de vrijheid van meningsuiting op scholen en universiteiten
te bevorderen?
De vrijheid van meningsuiting is verankerd in onze Grondwet, behoudens ieders verantwoordelijkheid
volgens de wet. In het funderend onderwijs en het mbo wordt via de burgerschapsopdracht
gewerkt aan de versterking van competenties van leerlingen en studenten om met een
pluriformiteit aan opvattingen om te gaan.
Voor hogescholen en universiteiten bestaat de wettelijke verplichting om het maatschappelijk
verantwoordelijkheidsbesef van hun studenten te bevorderen en om de academische vrijheid
te borgen. De academische vorming van studenten draagt bij aan de vaardigheden om
deel te nemen aan het maatschappelijke debat. In het regeerprogramma (bijlage bij
Kamerstuk 36 471, nr. 96) is opgenomen dat met betrokkenen in het hbo en wo wordt gekeken hoe ook burgerschap
een betere plek in het onderwijs kan krijgen.
2
Kunt u inzichtelijk maken op welke manier u gaat sturen op de NWO1-gelden? In hoeverre verschilt deze sturing met die van uw voorganger?
NWO is een zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Daarop is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
en de circulaire «Governance ten aanzien van zelfstandige bestuursorganen (zbo’s)»
van toepassing. Op NWO is daarnaast de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk
onderzoek van toepassing. Sturing op de NWO-gelden geschiedt conform deze wetten.
Het uitgangspunt van de sturing is dat OCW de beleidsdoelen vaststelt, en dat NWO
wordt vrijgelaten in de wijze waarop de doelen worden gerealiseerd. Dit verschilt
niet met de sturing van het vorige kabinet. Zo schrijft NWO elke vier jaar een instellingsplan
dat richting geeft aan de inzet van de middelen door NWO. Zes maanden na ontvangst
van het instellingsplan informeren wij NWO over ons standpunt. Daarnaast ontvangen
wij elk jaar ter goedkeuring de begroting en jaarrekening van NWO. Ook kan NWO specifieke
opdrachten krijgen voor de uitvoering van programma’s van OCW of andere departementen.
3
Gaat het volledige budget voor de kleine scholentoeslag gebruikt worden voor de omvorming
naar de dunbevolktheidstoeslag?
Ja.
4
Welke gevolgen (positief dan wel negatief) verwacht u van de omvorming van de kleinescholentoeslag
naar de dunbevolktheidstoeslag?
Een en ander hangt af van de precieze vormgeving. Door de omvorming van de kleine
scholentoeslag naar de dunbevolktheidstoeslag wordt rekening gehouden met de dunbevolktheid
van het gebied waar de school zich bevindt. Dit zorgt ervoor dat kleine scholen in
dunbevolkte gebieden makkelijker open kunnen blijven. Kleine scholen in drukbevolkte
gebieden krijgen geen of minder extra middelen. Met aanpassingen op de kleinescholentoeslag
en op de uitzonderingen wordt de concurrentie in drukbevolkte gebieden verminderd.
Dit kan ook in het kader van het lerarentekort positieve effecten met zich meebrengen,
omdat de inzet van leraren verplaatst van kleine klassen naar scholen met een grotere
groepsomvang, waardoor er minder leraren nodig zijn voor dezelfde hoeveelheid leerlingen.
Eind van het jaar wordt de Kamer nader geïnformeerd over dit beleidsvoornemen en de
effecten hiervan.
5
Wat is de definitie van «politiek neutrale lesmethoden»?
Het is belangrijk dat leerlingen vanuit verschillende invalshoeken, die passen binnen
de kaders van de democratische rechtsstaat, thema’s krijgen aangereikt. Uiteindelijk
leren leerlingen op basis hiervan een eigen mening en waardenkader te vormen.
De inrichting van het onderwijs is vrij. Dat betekent dat scholen de grondwettelijke
vrijheid hebben om hun eigen leermiddelen te kiezen en daarbij hun eigen accenten
aan te brengen. Ze moeten in de keuze voor lesmateriaal zorgvuldig afwegen met welke
lesmaterialen zij, leeftijdsadequaat, aansluiten op de kerndoelen. De wettelijke burgerschapsopdracht
verplicht scholen om zich binnen hun onderwijsaanbod onder meer herkenbaar te richten
op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat. Dit maakt dat leermiddelen die aanzetten tot haat of discriminatie niet
acceptabel zijn aangezien deze in strijd zijn met de wet.
6
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen subsidie op praktijkleren?
Zoals de Minister van OCW in de Kamerbrief van 24 oktober 2024 (Kamerstuk 36 600 VIII, nr. 15) met de invulling van de subsidietaakstelling voor OCW heeft laten weten, blijft
de Minister inzetten op de subsidieregeling praktijkleren. Dit betekent dat er vanaf
2030 slechts 5% structureel bezuinigd wordt op de regeling, waardoor € 220 miljoen
voor praktijkleren overblijft. Gezien de verwachte daling van het aantal mbo-studenten,
heeft de korting op deze regeling naar verwachting geen significante impact op het
aantal en op het bedrag per praktijk- en werkleerplaats na 2030.
Met deze inhoudelijke invulling van de subsidietaakstelling en door slechts 5% te
bezuinigen, onderstreept de Minister van OCW het belang van praktijkleren voor het
opleiden van voldoende vakmensen. OCW zet bovendien samen met werkgevers, werknemers
en studenten in op het bekender en aantrekkelijker maken van de bbl via een bbl-offensief.
Een update over het bbl-offensief ontvangt uw Kamer dit najaar in de brief over de
Werkagenda MBO.
7
Welk budget verwacht u dat nodig is om de techniekhavo, zoals die op slechts een paar
scholen in Nederland wordt vormgegeven, uit te breiden zodat er in elke provincie
een techniekhavo is?
Er wordt een subsidie verstrekt aan havo-scholen met als doel de voorbereiding, (door)ontwikkeling
en structurele inbedding van de praktijkgerichte havo goed te laten verlopen. Hiervoor
is € 32,3 miljoen beschikbaar voor de periode 2023 tot en met 2026. Sinds schooljaar
2024/2025 maken 160 scholen deel uit van dit traject, waaronder zo’n 90 scholen met
het praktijkgerichte programma Technologie. Dat laat zien dat de behoefte aan de doorontwikkeling
van een dergelijk schoolexamenvak voor de havo groot is en dat veel scholen worden
bereikt. Vrijwel in iedere provincie zijn er al meerdere scholen mee aan de slag (al
dan niet met een voorbereidingsjaar). Een uitzondering daarvan in de provincie Drenthe,
daar is nog geen school ingeloot. De verwachting is dat dit in een volgende ronde
wel het geval gaat zijn. Havo-scholen hebben nog de mogelijkheid om deelname aan te
vragen van 6 januari tot en met 21 februari 2025 (en een laatste ronde in 2026). In
potentie heeft dan de helft van alle havo-vestigingen (in totaal 323 scholen) subsidie
kunnen aanvragen.
In de Kamerbrief van 17 april 2024 (Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 126) is de intentie aangegeven dat scholen met een praktijkgerichte havo structureel
een hogere bekostiging zullen krijgen. Zoals aan uw Kamer is gemeld, zijn de middelen
voor een hogere bekostiging van havoleerlingen beschikbaar op de OCW-begroting vanaf
2027. Hierbij wordt uitgegaan van hetzelfde aanvullende bedrag per leerling als voor
een leerling die de gemengde leerweg in het vmbo volgt. Het gaat om € 41 miljoen per
jaar. Conform toezegging naar aanleiding van de breed aangenomen motie van de Leden Ceder (CU), De Kort (VVD) en Van Zanten (BBB) (Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 85) zal uw Kamer voor het einde van het jaar worden geïnformeerd over de stand van zaken
bij de doorontwikkeling praktijkgerichte havo.
8
Heeft u een brief van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ontvangen
met haar visie op de voorgestelde rol van de inspectie bij het toezicht op informeel
onderwijs?
De inspectie heeft haar visie op het wetsvoorstel en over de voorgestelde rol van
de inspectie gedeeld met het ministerie. De inspectie heeft daarnaast de gelegenheid
een uitvoeringstoets op het uiteindelijke wetsvoorstel uit te brengen. Bij het doorzenden
van het wetsvoorstel aan uw Kamer, zullen de diverse adviezen en ook de uitvoeringstoets
van de inspectie over dit wetsvoorstel meegezonden worden, zodat de Kamer een integrale
weging kan maken over het wetsvoorstel.
9
Bent u voornemens te verkennen of de subsidie van Kamp Westerbork voor 2026 en daarna
kan worden verplaatst naar de begroting van OCW?
Kamp Westerbork is één van de herinneringscentra die structureel worden ondersteund
door het Ministerie van VWS. De herinneringscentra vormen een samenhangend geheel
waarmee het verhaal van de Tweede Wereldoorlog in al haar facetten wordt overgedragen.
Het onderbrengen van Westerbork bij het Ministerie van OCW kan ten koste gaan van
deze samenhang. Bovendien is overdracht van Kamp Westerbork van het Ministerie van
VWS naar OCW geen oplossing voor de financiële problematiek bij de instelling: er
zijn hier op de OCW-begroting geen middelen voor gereserveerd. Op dit moment is er
daarom geen aanleiding om een verkenning uit te voeren naar het verplaatsen van de
subsidie aan Kamp Westerbork naar het Ministerie van OCW.
10
Hoeveel kost het de rijksoverheid om vluchtelingen uit Oekraïne structureel het verlaagde
collegegeld te laten betalen?
Het is lastig om in te schatten hoeveel Oekraïense studenten willen en zullen gaan
studeren in het hbo- en wo-onderwijs op het moment dat zij overal het wettelijk collegegeld
zouden betalen. Het staat instellingen vrij om Oekraïense studenten het verlaagde
tarief te laten betalen, maar zij worden hier niet voor bekostigd. Deze studenten
zijn immers geen EER-studenten.
Voor het door u gevraagde scenario dat het Rijk instellingen hier wel voor zou bekostigen,
is hierna een grove schatting gemaakt. Hierbij zijn de volgende aannames gemaakt.
Een grove schatting dat ongeveer 20% van de Oekraïense ontheemden in de leeftijdscategorie
16 tot 30 jaar een hbo- of wo-opleiding zou willen volgen, ingaande vanaf 2026. In
deze berekening is enkel de bekostiging meegenomen en niet eventuele studiefinanciering
en eventuele gedragseffecten. Deze schatting levert het volgende beeld op:
€ x miljoen
2026
2027
2028
2029
2030
Struc.
Bekostiging
12
50
79
87
94.871.429
99.957.397
Hier zijn geen middelen voor beschikbaar.
11
Klopt het dat (eventuele) verlaging van het collegegeld voor studenten uit Oekraïne
een generaal dossier is en dus niet hoeft te worden gedekt binnen de OCW-begroting?
Het verlagen van het collegegeld voor studenten uit Oekraïne is geen generaal dossier.
Gezien de omvangrijke taakstellingen op het gebied van hbo en wo zien wij geen ruimte
een eventuele verlaging in te passen op de OCW-begroting.
12
Hoeveel kost het om de rente op studieschuld voor alle studenten op 0% te zetten?
Het is lastig om de exacte kosten te kwantificeren omdat de rente op studieschulden
afhankelijk is van toekomstige renteontwikkelingen op staatsobligaties. Ook is het
moeilijk om in te schatten welk effect dit voorstel heeft op het leen- en aflossingsgedrag
van studenten. Daarom wordt er een berekening gemaakt op basis van de verwachte lange
termijn rente volgens het CPB, ofwel een rente van 2,75%. Uitgaande van dit percentage
zal het afschaffen van rente op alle huidige studieleningen leiden tot jaarlijks structurele
kosten van € 720 miljoen, maar het feitelijke effect op het EMU-saldo kan dus groter
of kleiner zijn. Dit is exclusief uitvoeringskosten.
13
Hoeveel kost het om de rente voor de leenstelselgeneratie op 0% te zetten?
Het is lastig om de exacte kosten te kwantificeren omdat de rente op studieschulden
afhankelijk is van toekomstige renteontwikkelingen op staatsobligaties. Ook is het
moeilijk om in te schatten welk effect dit voorstel heeft op het leen- en aflossingsgedrag
van studenten. Daarom wordt er een berekening gemaakt op basis van de verwachte lange
termijn rente volgens het CPB, ofwel een rente van 2,75%. Een voorstel om de rente
voor leenstelselgeneratie op 0% te zetten zou, uitgaande van inwerkingtreding in 2027,
leiden tot incidentele kosten van € 8,6 miljard, maar het feitelijke effect op het
EMU-saldo kan dus groter of kleiner zijn. Afhankelijk van de daadwerkelijke renteontwikkelingen
omtrent studieschulden kunnen de kosten hoger of lager uitvallen. Daarnaast is dit
exclusief uitvoeringskosten.
14
Hoeveel zou het kosten om de jaarlijkse rente op studieschuld voor alleen studenten
(tijdens hun studietijd) op 0% te zetten, waarbij de systematiek van de vijfjaarsrente
na afloop ongewijzigd blijft? Is dit voorstel uitvoerbaar?
Het is lastig om de exacte kosten te kwantificeren omdat de rente op studieschulden
afhankelijk is van toekomstige renteontwikkelingen op staatsobligaties. Ook is het
moeilijk om in te schatten welk effect dit voorstel heeft op het leen- en aflossingsgedrag
van studenten. Daarom wordt er een berekening gemaakt op basis van de verwachte lange
termijn rente volgens het CPB, ofwel een rente van 2,75%. Om de kosten van dit voorstel
te berekenen is uit gegaan van het verwachte gemiddelde leenbedrag voor 2024. Op basis
van deze cijfers bedragen de jaarlijkse kosten structureel € 150 miljoen, maar het
feitelijke effect op het EMU-saldo kan dus groter of kleiner zijn.
Het gaat om een complexe maatregel, en dus is het zonder verdere uitwerking van de
vraag moeilijk om de uitvoerbaarheid precies in te schatten. In eerste instantie lijkt
een dergelijke maatregel uitvoerbaar, maar vergt het wel veel van de uitvoering, inclusief
hoge uitvoeringskosten en een langere doorlooptijd. Daarnaast vergt dit een wetgevingstraject,
dat vanwege de complexiteit naar verwachting ten minste twee jaar zal vergen.
15
Hoeveel geld is er in de periode 2000–2030 per jaar uitgegeven aan onderwijs (in miljarden
€)?
Hieronder worden de gerealiseerde uitgaven aan onderwijs door het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap weergegeven zoals ook gepubliceerd op OCWincijfers.nl. Het gaat om alle uitgaven voor onderwijsbekostiging van de begrotingsartikelen primair
onderwijs (art. 1), voortgezet onderwijs (art.3), middelbaar beroepsonderwijs (art.
4), hoger beroepsonderwijs (art. 6) en wetenschappelijk onderwijs (art. 7), en de
relevante uitgaven aan studiefinanciering (gecorrigeerd voor kasschuiven). Hierin
zijn alle uitgaven op het instrument bekostiging meegerekend. Uitgaven op andere instrumenten
die bij scholen terecht (kunnen) komen, zoals subsidies, zijn hierin niet meegerekend.
De gerealiseerde uitgaven worden berekend op basis van het jaarverslag, voor 2024
tot en met 2029 zijn de cijfers gebruikt uit de Ontwerpbegroting 2025. De begrotingshorizon
van de Ontwerpbegroting 2025 loopt tot en met 2029, vandaar dat voor 2030 nog geen
cijfers beschikbaar zijn. Verder zijn de uitgaven aan het onderwijs pas vanaf 2002
op dusdanige wijze gemonitord dat een zinnige vergelijking en trend kan worden getoond.
Vanaf 2019 is gekozen voor een nieuwe uniforme rekenmethode met als uitgangspunt de
gerealiseerde uitgaven aan onderwijsbekostiging uit het jaarverslag. Hierdoor kan
middels openbare informatie door eenieder herleid worden op basis van welke onderliggende
bedragen de totale uitgaven zijn gedaan door het Ministerie van OCW. Vóór 2019 waren
de berekeningen per onderwijssector verschillend en bevatten deze correcties die niet
direct herleid konden worden uit openbare informatie.
Vanwege de nieuwe rekenmethode kan er een methodebreuk ontstaan in de trend vanaf
2019. Daarom zijn ter illustratie de cijfers van 2018 en 2019 zowel op basis van de
oude methode als op basis van de nieuwe methode zichtbaar. Daarmee kan de methodebreuk
gevolgd worden en is de trend vanaf 2018 tot en met 2023 consistent.
In de onderstaande tabel staan de totale onderwijsuitgaven van het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in lopende prijzen (werkelijk uitgegeven bedragen
in een jaar). Tot slot zijn de bedragen van 2024 tot en met 2029 gebaseerd op de begrotingstanden
uit de Ontwerpbegroting 2025.
Bedragen in miljarden €
Periode
Oude Rekenmethode
Nieuwe Rekenmethode
2002
€ 21,2
2003
€ 22,4
2004
€ 23,6
2005
€ 24,6
2006
€ 26,3
2007
€ 26,9
2008
€ 28,7
2009
€ 29,7
2010
€ 30,2
2011
€ 30,7
2012
€ 30,8
2013
€ 32,0
2014
€ 32,6
2015
€ 33,3
2016
€ 35,4
2017
€ 34,9
2018
€ 38,9
€ 36,8
2019
€ 39,4
€ 38,0
2020
€ 38,8
2021
€ 42,4
2022
€ 46,3
2023
€ 47,6
2024
€ 50,0
2025
€ 49,5
2026
€ 48,6
2027
€ 49,8
2028
€ 48,1
2029
€ 47,8
16
Hoeveel geld is er in de periode 2000–2030 per jaar uitgegeven aan onderwijs (in %
van de rijksbegroting)?
In de onderstaande tabel staan de totale onderwijsuitgaven van het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als percentage van de totale overheidsuitgaven per
jaar. Zie toelichting van de berekeningswijze bij vraag 15.
Periode
Oude Rekenmethode
Nieuwe Rekenmethode
2002
9,41%
2003
9,51%
2004
9,94%
2005
10,24%
2006
10,18%
2007
9,98%
2008
9,96%
2009
9,73%
2010
9,61%
2011
9,80%
2012
9,82%
2013
10,11%
2014
10,28%
2015
10,53%
2016
11,19%
2017
10,87%
2018
11,64%
11,01%
2019
11,28%
10,88%
2020
9,94%
2021
10,36%
2022
10,77%
2023
10,32%
2024
11,81%
2025
10,83%
2026
9,87%
2027
9,98%
2028
9,30%
2029
8,89%
17
Hoeveel geld is er in de periode 2000–2030 per jaar uitgegeven aan onderwijs (in %
van het bbp)?
In de onderstaande tabel staan de totale onderwijsuitgaven van het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als percentage van het bruto binnenlands product
(bbp). Zie toelichting van de berekeningswijze bij vraag 15. Voor het bbp is t/m 2023
gebruik gemaakt van de realisatiecijfers van het CBS. Voor 2024 en 2025 is gebruik
gemaakt van de raming uit de Macro Economische Verkenning (MEV) 2025 en voor 2026
en verder is de gemiddelde groei uit de Verkenning middellange termijnraming 2024–2028
van het CPB gehanteerd.
Periode
Oude Rekenmethode
Nieuwe Rekenmethode
2002
0,42%
2003
0,44%
2004
0,44%
2005
0,44%
2006
0,45%
2007
0,43%
2008
0,44%
2009
0,47%
2010
0,47%
2011
0,47%
2012
0,47%
2013
0,48%
2014
0,48%
2015
0,48%
2016
0,49%
2017
0,47%
2018
0,49%
0,47%
2019
0,47%
0,46%
2020
0,48%
2021
0,48%
2022
0,47%
2023
0,45%
2024
0,47%
2025
0,45%
2026
0,44%
2027
0,44%
2028
0,42%
2029
0,41%
18
Hoeveel geld is er in de periode 2000–2030 per jaar uitgegeven aan het hoger onderwijs
(in miljarden €)?
In de onderstaande tabel staan de totale onderwijsuitgaven aan het hoger onderwijs
(hbo en wo) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in lopende prijzen
(werkelijk uitgegeven bedragen in een jaar). Zie toelichting van de berekeningswijze
bij vraag 15.
Bedragen in miljarden €
Periode
Oude Rekenmethode
Nieuwe Rekenmethode
2002
€ 4,6
2003
€ 4,8
2004
€ 4,9
2005
€ 5,1
2006
€ 5,3
2007
€ 5,5
2008
€ 5,8
2009
€ 6,1
2010
€ 6,3
2011
€ 6,5
2012
€ 6,5
2013
€ 6,7
2014
€ 6,9
2015
€ 7,0
2016
€ 7,2
2017
€ 7,4
2018
€ 8,1
€ 8,0
2019
€ 8,5
€ 8,4
2020
€ 8,8
2021
€ 10,2
2022
€ 11,2
2023
€ 11,5
2024
€ 12,0
2025
€ 11,4
2026
€ 11,1
2027
€ 10,6
2028
€ 10,5
2029
€ 10,4
19
Hoeveel geld is er in de periode 2000–2030 per jaar uitgegeven aan het hoger onderwijs
(in % van de rijksbegroting)?
In de onderstaande tabel staan de onderwijsuitgaven in het hoger onderwijs (hbo en
wo) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als percentage van de
totale overheidsuitgaven per jaar. Zie toelichting van de berekeningswijze bij vraag
15.
Periode
Oude Rekenmethode
Nieuwe Rekenmethode
2002
2,04%
2003
2,04%
2004
2,06%
2005
2,12%
2006
2,05%
2007
2,04%
2008
2,01%
2009
2,00%
2010
2,00%
2011
2,07%
2012
2,07%
2013
2,12%
2014
2,18%
2015
2,21%
2016
2,28%
2017
2,30%
2018
2,42%
2,39%
2019
2,43%
2,40%
2020
2,25%
2021
2,49%
2022
2,61%
2023
2,49%
2024
2,82%
2025
2,49%
2026
2,26%
2027
2,13%
2028
2,02%
2029
1,93%
20
Hoeveel geld is er in de periode 2000–2030 per jaar uitgegeven aan het hoger onderwijs
(in % bbp)?
In de onderstaande tabel staan de onderwijsuitgaven in het hoger onderwijs (hbo en
wo) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als percentage van het
bruto binnenlands product (bbp). Zie toelichting van de berekeningswijze bij vraag
15.
Periode
Oude Rekenmethode
Nieuwe Rekenmethode
2002
0,09%
2003
0,09%
2004
0,09%
2005
0,09%
2006
0,09%
2007
0,09%
2008
0,09%
2009
0,10%
2010
0,10%
2011
0,10%
2012
0,10%
2013
0,10%
2014
0,10%
2015
0,10%
2016
0,10%
2017
0,10%
2018
0,10%
0,10%
2019
0,10%
0,10%
2020
0,11%
2021
0,11%
2022
0,11%
2023
0,11%
2024
0,11%
2025
0,10%
2026
0,10%
2027
0,09%
2028
0,09%
2029
0,09%
21
Klopt het dat een daling van het aantal studenten automatisch leidt tot minder geld
voor OCW? Klopt het dan ook dat een beleidsmatige bezuiniging op minder studenten
uiteindelijk leidt tot een dubbele bezuiniging?
Jaarlijks wordt een nieuwe Referentieraming opgesteld van het aantal leerlingen en
studenten in het Nederlandse onderwijssysteem. Als deze raming meer of minder leerlingen
en studenten in het onderwijs voorspelt dan de raming van het jaar ervoor, dan wordt
de begroting voor de bekostiging bij Voorjaarsnota respectievelijk omhoog of omlaag
bijgesteld rekening houdend met de actuele bedragen per leerling en student in de
onderwijsbekostiging. Het uitgangspunt is namelijk dat de bekostiging voor instellingen
meebeweegt met het aantal leerlingen of studenten.
De bijstelling van de OCW-begroting voor het aantal leerlingen en studenten is jaarlijks
onderdeel van de Voorjaarsnotabesluitvorming. Dit betekent dat de bovenstaande standaardmethodiek
mee wordt genomen in de integrale besluitvorming over de uitgaven aan onder meer het
onderwijs.
Voor een ingeboekte bezuiniging op de onderwijsbekostiging op basis van een verwachte
daling van het aantal leerlingen of studenten wordt per maatregel, zover mogelijk,
een uitzondering op de reguliere werkwijze bezien om dubbele bezuinigingen te voorkomen.
Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan door op basis van volgende ramingen bij te houden
of het aantal leerlingen of studenten inderdaad verminderd blijkt te zijn ten opzichte
van de vorige ramingen conform verwachting bij de ingeboekte bezuiniging. Wanneer
dit het geval is zal hier niet nogmaals budget voor in mindering worden gebracht maar
kan de bezuiniging als afgerond worden beschouwd. Verdere daling van leerlingen of
studenten (dan de reeds ingeboekte bezuiniging) worden weer op reguliere wijze als
meevallers op het budget verwerkt.
22
Wat is de verwachte daling van internationale studenten?
Het is lastig vooraf schattingen te maken van de impact van het beleid rond internationalisering
in het hbo en wo. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over effecten van het beleid rond
werving en selectie bij instellingen, en van beleid, zoals het streven om bestuurlijke
afspraken te maken en, op termijn, om effecten van de maatregelen in de Wet internationalisering
in balans. Op basis van de huidige cijfers is wel al te zien dat de instroom van internationale
studenten minder snel groeit dan eerder verwacht. Het is nog niet duidelijk of deze
trend doorzet omdat definitieve inschrijfcijfers pas begin 2025 beschikbaar zijn en
dan ook de nieuwe referentieraming verschijnt.
23
Kunt u aangeven of datzelfde bedrag voor de jaren na 2025 gereserveerd is?
Ons is onduidelijk wat u bedoelt met «datzelfde bedrag». Op dit moment is een antwoord
niet mogelijk.
24
Waar is de subsidieregeling Landelijk Dekkend Netwerk Onderwijs te vinden op de begroting?«
De subsidieregeling Landelijk Dekkend Netwerk Onderwijs is te vinden op Artikel 9,
onder het instrument bekostiging. De subsidieregeling is terug te vinden in de tabel
budgettaire gevolgen van beleid bij Artikel 9 als «Tekorten regio’s».
25
Op welke manier ondersteunt u kleinschalige studies die dreigen te verdwijnen?
De lumpsumbekostiging biedt besturen in het mbo, hbo en wo veel vrijheid en ruimte
om middelen naar eigen inzicht in te zetten. Daardoor hebben ze de vrijheid om extra
middelen in te zetten voor het in stand houden van kleinere opleidingen en in de wijze
waarop ze het onderwijs organiseren en innoveren.
In het wo wordt daarnaast blijvend geïnvesteerd middels de continuering van de sectorplannen,
waarbij ook specifiek aandacht wordt gegeven aan versterking van de kleine studies
in de Geesteswetenschappen, in het bijzonder voor de moderne vreemde talen en de Nederlandse
taal en cultuur. Verder kennen wij specifieke middelen toe voor versterking van de
opleidingen in de Geesteswetenschappen en de landelijke samenwerking daarin, voor
de instandhouding en de versterking van de opleidingen Nederlands en voor een bachelor
Fries. Nederlands en Fries zijn immers de twee officiële talen van Nederland (Fries
in Friesland).
Specifiek voor het behoud van kleinschalig specialistisch vakmanschap in het mbo,
wordt vanuit het Ministerie van OCW structureel het Expertisepunt Kleinschalig Vakmanschap
gesubsidieerd. Dit expertisepunt ondersteunt kleine, specialistische beroepen en hun
opleidingen.
Als de studentenaantallen in de ogen van een instelling per opleiding te klein worden,
dan is het aan de instellingen zelf om te bezien hoe de opleidingen doelmatiger kunnen
worden georganiseerd, bijvoorbeeld door opleidingen samen te voegen of door samen
te werken met andere onderwijsinstellingen.
26
Hoe wordt de tweede tranche van de krimpmiddelen die in 2025 en 2026 ter beschikking
komt ingezet om te voorkomen dat in regio’s met dalende studentenaantallen cruciale
hbo-opleidingen verdwijnen?
De Vereniging Hogescholen werkt op dit moment – net als bij de eerste tranche – aan
een voorstel voor besteding van de tweede tranche van de middelen. In vergelijking
met de eerste tranche ligt de nadruk sterker op de benodigde transitie om de toekomstbestendigheid
van opleidingen te verbeteren en toekomstige krimp op te vangen. Instellingen kunnen
dit najaar een aanvraag indienen en de VH zal in voorjaar 2025 het plan aanbieden.
Op basis daarvan wordt overgaan tot beschikking van de middelen.
27
Hoe is de eerste tranche ingezet?
Uw Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 6 juli 2023. Voor de eerste tranche (€ 45 miljoen) hebben twaalf instellingen voor in totaal
176 opleidingen (21 associate degrees, 130 bachelors en 25 masters) een aanvraag ingediend.
Uiteindelijke zijn 104 bijdragen goedgekeurd en is het beschikbare budget voor de
eerste tranche volledig ingezet.
28
Beschikken instellingen vrij over deze krimpmiddelen of kleeft aan de besteding ervan
een bindende specifieke toewijzing?
De middelen worden verstrekt via de lumpsum die de instellingen ontvangen. De verantwoording
van de lumpsum verloopt via de jaarverslagen van de onderwijsonderstellingen. De middelen
zijn onderdeel van bestuurlijke afspraken. Wij vertrouwen er op dat de instellingen
de middelen conform hun eigen plannen besteden.
29
Als de krimpmiddelen vrij besteedbaar zijn, welke maatregelen zijn er dan om de doelmatigheid
van deze krimpmiddelen te bewaken?
Aan de voorkant worden de ingediende plannen beoordeeld op basis van een beoordelingskader.
Hiermee borgen we dat opleidingen pas middelen ontvangen als zij voldoen aan de gestelde
criteria. De verantwoording van de middelen vindt plaats via de reguliere systematiek
van jaarverslaglegging. Zie ook het antwoord op vraag 28.
30
Hoe luidt uw reactie op het nieuws dat de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit
Leiden fors moet bezuinigen en er studies worden geschrapt en samengevoegd?
De door dit kabinet gemaakte keuzes in de overheidsfinanciën maken dat ook op onderwijs
en onderzoek moet worden bezuinigd. Daarnaast daalt het budget ook door de autonome
daling van studentenaantallen, met name in het hbo. Dat zal zijn weerslag hebben op
en binnen de instellingen, waarbij iedere instelling eigen uitdagingen heeft. Ten
aanzien van het maken van keuzes over het stoppen of samenvoegen van opleidingen,
zie het antwoord op vraag 25.
31
Wanneer ontvangen leenstelselstudenten de eenmalige extra uitkering?
De eerste tegemoetkoming leenstelselstudenten (€ 1,2 miljard) wordt vanaf 2025 uitgekeerd.
Wanneer precies hangt af van het moment waarop de student zijn/haar diploma haalt.
Volgens hetzelfde tijdpad wordt ook de tegemoetkoming studievoorschotvoucher uitgekeerd
aan studenten die tussen 2014/15 en 2018/2019 begonnen zijn met hun studie. Daarnaast
heeft dit kabinet € 1,4 miljard extra beschikbaar gesteld voor een tweede tegemoetkoming
voor leenstelselstudenten. Deze tweede tegemoetkoming wordt op dit moment uitgewerkt
en zal vanaf 2027 worden uitgekeerd.
32
Waarvoor zijn de extra € 47 miljoen en € 27 miljoen die in 2028 en 2029 worden overgeheveld
naar de OCW-begroting?
Een student moet binnen de diplomatermijn van (in beginsel) tien jaar een diploma
hebben behaald om voor een tegemoetkoming leenstelstudenten in aanmerking te komen.
De tweede tegemoetkoming voor leenstelstudenten wordt vanaf 2027 uitgekeerd. De verwachting
is dat een deel van de studenten in 2027 nog studeert, en dus pas na 2027 een diploma
zal behalen. Daarmee houden we rekening in de begroting.
33
Betekent deze gefaseerde overheveling dat de eenmalige uitkering niet aan alle leenstelselstudenten
tegelijkertijd uitgekeerd wordt? Zo ja, wat bepaalt de volgorde van de uitkeringen?
Het klopt dat de tweede tegemoetkoming niet tegelijk aan alle leenstelselstudenten
wordt uitgekeerd. De tweede tegemoetkoming wordt vanaf 2027 uitgekeerd aan leenstelselstudenten
die voldoen aan de gestelde voorwaarden. Een van de voorwaarden is de diplomaeis.
De verwachting is dat een deel van de studenten pas na het eerste uitkeringsmoment
van 2027 een diploma zal behalen. Een deel van de leenstelselstudenten zal de tegemoetkoming
daarom pas na 2027 uitgekeerd krijgen.
34
Wat zijn de volledige voorziene effecten van de langstudeermaatregel, inclusief collegegeld
en dalende instroom?
Het kabinet werkt op dit moment de langstudeermaatregel uit. Conform toezegging uit
het Commissiedebat DUO en hoger onderwijs stuurt het kabinet uw Kamer voor de plenaire
behandeling van de begroting van OCW voor het jaar 2025 een brief over de dilemma’s
en uitwerking van deze maatregel.
35
Kunt u de ontwikkeling van het lumpsumgedeelte van de rijksbijdrage van de afgelopen
tien jaar overzichtelijk uitsplitsen voor hbo, wo en umc2’s?
Deze ontwikkeling treft u in de onderstaande tabel.
De bedragen zijn in miljarden euro’s en op prijspeil van het betreffende jaar (m.u.v.
2025, 2025 is op prijspeil 2024).
36
Kunt u daarbij ook inzichtelijk maken per jaar welk aandeel de promotiepremies in
dit lumpsumgedeelte hebben?
Dit inzicht treft u in de onderstaande tabel.
In deze tabel is het subonderdeel promoties en ontwerpcertificaten (verondersteld
wordt dat dat wordt bedoeld met de promotiepremies) gedeeld door de totale Rijksbijdrage
OCW van het wo (zie de tabel bij vraag 35).
37
Kunt u de ontwikkeling van het aantal succesvol afgeronde promoties in de afgelopen
tien jaar uitsplitsen naar universiteiten en umc’s?
Deze ontwikkeling treft u in de onderstaande tabel.
Het ministerie beschikt niet over een uitsplitsing van promoties binnen een instelling
naar het UMC-deel en het niet-UMC-deel. De afgelopen drie jaar hebben de instellingen
deze cijfers wel in hun jaarverslagen gepubliceerd. Deze zijn als volgt.
38
Kunt u een overzicht geven van wat de afgelopen tien jaar de jaarlijks vastgestelde
promotiepremie bedroeg verbonden aan een succesvol afgeronde promotie?
Dit overzicht treft u in de onderstaande tabel.
Bedrag per promotie
2016 (Prijspeil 2016)
€ 98.620
2017 (Prijspeil 2017)
€ 80.270
2018 (Prijspeil 2018)
€ 79.168
2019 (Prijspeil 2019)
€ 80.329
2020 (Prijspeil 2020)
€ 82.391
2021 (Prijspeil 2021)
€ 83.760
2022 (Prijspeil 2022)
€ 86.050
2023 (Prijspeil 2023)
€ 90.882
2024 (Prijspeil 2024)
€ 96.072
2025 (Prijspeil 2024)
€ 92.771
39
Wat is het belang van het behoud van kleinschalige studies?
Het is van belang dat in heel Nederland een kwalitatief sterk, toegankelijk en toekomstbestendig
aanbod van opleidingen in stand blijft. Kleine (en unieke) opleidingen kunnen om verschillende
redenen grote waarde hebben voor de economie en samenleving. Het is belangrijk dat
dergelijke studies met grote maatschappelijke waarde (in enige vorm) behouden blijven.
Dat wil overigens niet zeggen dat kleine studies niet aan verandering onderhevig kunnen
zijn. De wereld is immers in verandering, evenals de vakgebieden en de voorkeuren
van studenten. Het is belangrijk dat het onderwijs daar responsief op inspeelt. Bijvoorbeeld
door middel van het samenvoegen van kleine opleidingen, verbreding van opleidingen,
interdisciplinair onderwijs, het gezamenlijk verzorgen van onderwijs of in uiterste
gevallen door het opheffen van opleidingen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid
van de onderwijsinstellingen, op landelijk en sectoraal niveau, om dit bezien.
Zie het antwoord op vraag 25 betreffende de ondersteuning voor kleinschalige studies.
40
Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal uitgekeerde promotiepremies per jaar
aan Nederlandse onderwijsinstellingen in de afgelopen tien jaar en deze uitsplitsen
naar universiteiten en umc’s?
Dit overzicht treft u in de onderstaande tabel.
In de tabel is het subonderdeel promoties en ontwerpcertificaten van de Rijksbijdrage
OCW uitgesplitst per universiteit per jaar (zie de tabel bij vraag 35, verondersteld
wordt dat de vraag is gericht op het totaalbedrag aan uitgekeerde promotiepremies).
De bedragen zijn in miljoenen euro’s en op prijspeil van het betreffende jaar (m.u.v.
2025, 2025 is op prijspeil 2024).
41
Welke verschuivingen hebben de afgelopen tien jaar plaatsgevonden van de tweede naar
de eerste geldstroom?
De afgelopen tien jaar heeft er alleen in de begroting 2020 een verschuiving plaatsgevonden
van de tweede naar de eerste geldstroom van in totaal € 61,8 miljoen, naar aanleiding
van het advies «wissels om». Dit betrof ten eerste een verschuiving van € 41,2 miljoen, waarbij een subsidieregeling
voor de stimulering van Europees onderzoek van NWO werd stopgezet, en dit bedrag werd
opgenomen in de bekostiging van universiteiten. Daarnaast is er in dat jaar structureel
€ 20,6 miljoen overgeheveld van de tweede naar de eerste geldstroom voor het sectorplan
onderzoek bètatechniek.
42
Kunt u de ontwikkeling van het instellingsgeld en het collegegeld van de afgelopen
tien jaar en de komende jaren, uitgesplitst naar hbo en wo, inzichtelijk maken?
De ontwikkeling van het wettelijk collegegeld treft u in de onderstaande tabel.
Wettelijk collegegeld3
2016–2017
€ 1.984
2017–2018
€ 2.006
2018–2019
€ 2.060
2019–2020
€ 2.083
2020–2021
€ 2.143
2021–2022
€ 2.168
2022–2023
€ 2.209
2023–2024
€ 2.314
2024–2025
€ 2.530
2025–2026
€ 2.601
Het wettelijk collegegeld wordt jaarlijks verhoogd met de consumentenprijsindex.
Omdat instellingen vrij zijn bij het bepalen van het instellingscollegegeld en er
dus heel veel tarieven zijn, is het niet mogelijk om de ontwikkeling van het instellingscollegegeld
weer te geven.
43
Kunt u toelichten waarom het bedrag voor de maatschappelijke diensttijd verschilt
van het bedrag in het hoofdlijnenakkoord (Kamerstuk 36 471, nr. 37)?
De besparingsreeks uit de budgettaire bijlage bij het hoofdlijnenakkoord is aangepast,
maar de totale besparing blijft hetzelfde. Het betreft enkel een aanpassing van het
kasritme. Deze aanpassing is nodig om de hoofdsubsidieregelingen MDT (vanaf start
tot en met 2024) uit te betalen volgens het betaalritme in die regelingen.
44
In eerdere brieven gaf u aan dat het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs
voor Prinsjesdag aangeboden zou worden voor internetconsultatie. Om welke redenen
is het wetsvoorstel niet voor Prinsjesdag ter internetconsultatie aangeboden?
Het wetsvoorstel zal naar verwachting in november aangeboden worden voor internetconsultatie.
Dat is conform de ambitie uit het regeerakkoord waarin is aangegeven dat het wetsvoorstel
hierover in het tweede deel van 2024 in internetconsultatie zou gaan. Dit is niet
gelukt vóór Prinsjesdag, omdat nadere afstemming heeft plaatsgevonden met de betrokken
departementen en de voorziene uitvoeringsorganisaties, zoals gemeenten en het OM,
over de grondslagen voor en een zorgvuldige inrichting van de gegevensdelingen tussen
overheidsinstanties die bij de uitvoer van het wetsvoorstel komt kijken. Ook de kabinetswissel
heeft het aanbieden van de internetconsultatie vertraagd.
45
Wanneer wordt het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs aangeboden voor internetconsultatie?
Het wetsvoorstel zal naar verwachting in november aangeboden worden voor internetconsultatie.
46
Wat is de reikwijdte van het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs?
De reikwijdte van het voorstel is dat het wettelijk toezicht op al het onderwijs aan
minderjarigen van toepassing zal zijn, met uitzondering van het leerplichtig onderwijs.
Daarbij geldt wel nog een aantal nadere afbakeningen: de wet zal niet van toepassing
zijn op onderwijs in de woning of op onderwijs dat ouders aan alleen hun eigen kinderen
geven. De inspectie zal overigens alleen toezicht uitoefenen ten aanzien van informele
onderwijsinstellingen als er op basis van signalen een redelijk vermoeden is van overtreding
van de wet.
47
Kunt u aangeven wanneer er gevolg wordt gegeven aan de uitvoering van motie van het
lid Ceder c.s. over de visie op de rol van de inspectie bij het toezicht op informeel
onderwijs?3
De inspectie heeft in diverse gesprekken en ook via een nota haar visie op het wetsvoorstel
en de voorgenomen rol van de inspectie gedeeld met het ministerie. De inspectie wordt
daarnaast gevraagd om een uitvoeringstoets uit te voeren. Bij indiening van het wetsvoorstel
bij uw Kamer, zal de uitvoeringstoets evenals de adviezen van andere partijen en uit
de internetconsultatie openbaar worden gemaakt, zodat uw Kamer een integrale weging
kan maken over het wetsvoorstel. Daarmee wordt invulling gegeven aan de motie van
het lid Ceder c.s. om de Kamer te informeren over de visie van de inspectie op de
voorgenomen rol bij het toezicht op het informeel onderwijs.
48
Kunt u de juridische meerwaarde van de reikwijdte van het wetsvoorstel toezicht op
informeel onderwijs ten opzichte van bepalingen in het strafrecht nader toelichten?
Aanzetten tot haat, geweld en discriminatie is strafbaar gesteld in artikel 137d van
het Wetboek van Strafrecht voor zover het openbare uitingen betreft. De meerwaarde
van dit wetsvoorstel zit in het feit dat informeel onderwijs doorgaans niet in de
openbaarheid plaatsvindt, zodat genoemde strafrechtelijke bepaling niet van toepassing
is. Een uitbreiding van de strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht (door bijvoorbeeld
in bepaalde uitingsdelicten het openbaarheidsvereiste te schrappen voor zover het
uitingen gericht aan minderjarigen betreft) zou te veel gericht zijn op leedtoevoeging,
terwijl het primaire doel van het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs is:
een einde te maken aan onaanvaardbare situaties in het informeel onderwijs door snel
en gericht op te treden. Uw Kamer is eerder geïnformeerd over dit wetsvoorstel op
20 maart 2024.
49
Kunt u de probleemanalyse (in kwantitatieve zin) toesturen die de noodzaak van het
wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs laat blijken?
De noodzaak voor wettelijk toezicht op informeel onderwijs is reeds beschreven in
Kamerbrieven van 14 juni 2023 en 20 maart 2024. Het conceptwetsvoorstel zal naar verwachting in november in internetconsultatie
gaan. In de memorie van toelichting bij het voorstel, die daarmee ook openbaar wordt,
wordt uitgebreid ingegaan op de noodzaak van het wetsvoorstel. En uiteraard zal het
wetsvoorstel, conform de reguliere wetgevingsprocedure – na advisering door de Raad
van State – ook bij uw Kamer aanhangig worden gemaakt.
50
Hoeveel subsidies worden er in 2025 verstrekt aan het COC en Stichting School en Veiligheid
ter ondersteuning van LHBTIQ+ acceptatie in het onderwijs?
COC ontvangt in 2025 twee projectsubsidies (in totaal € 1,5 miljoen) ter ondersteuning
van de lhbtiq+-acceptatie in het onderwijs en daarnaast is COC ook onderdeel van de
via de alliantie «Kleurrijk en Vrij» (€ 2,6 miljoen per jaar). Stichting School en
veiligheid (SSV) ontvangt via de alliantie «Worden wie je bent» subsidie (€ 0,9 miljoen
per jaar) voor onder andere de ondersteuning van de lhbtiq+-acceptatie in het onderwijs.
51
Hoe meet u het effect van deze subsidies op de veiligheid en acceptatie van LHBTIQ+
leerlingen in het onderwijs?
Het COC en Stichting School en Veiligheid voeren verschillende activiteiten uit die
bijdragen aan lhbtiq+-veiligheid en acceptatie onder leerlingen en op scholen, waar
verantwoording over wordt afgelegd na ommekomst van de subsidieperiode. Movisie heeft
in 2023 een rapport geschreven over wat werkt bij het verminderen van discriminatie
van onder meer lhbtiq+ personen. De inzet van Gender and Sexuality Alliances (GSA’s)
op scholen zijn als «veelbelovende aanpakken» vermeld in het rapport van Movisie in
2023. In 2025 zal er een Periodieke Rapportage van het gehele emancipatiebeleid worden
uitgevoerd. Hierin wordt het emancipatiebeleid over de periode 2018 tot 2025 geëvalueerd
op doeltreffendheid, doelmatigheid en maatschappelijk impact.
Momenteel loopt ook een midterm evaluatie van de strategische allianties van het emancipatieveld
door onderzoeksbureau Ecorys. Daarna zal in 2027 een eindevaluatie van die allianties
volgen. Hierbij wordt de effectiviteit van de allianties geëvalueerd.
52
Wat zijn de belangrijkste resultaten van Nederland op het gebied van gelijke rechten
voor LHBTIQ+ personen binnen de Raad van Europa en de VN-organisaties?
De Nederlandse inzet omtrent lhbtiq+ personen in de Raad van Europa (RvE) en de Verenigde
Naties (VN) is erop gericht om wereldwijd gelijke rechten te realiseren. Dat gebeurt
door het continu agenderen van deze thema’s in deze gremia en ze op te nemen in relevante
internationale afspraken.
Zo heeft Nederland zich hard gemaakt voor de totstandkoming van een specifiek comité
van deskundigen bij de RvE inzake seksuele geaardheid, genderidentiteit en -expressie
en geslachtskenmerken. Dit comité (ADI SOGIESC) is in 2024 opgericht en zal belangrijke
internationale kaders scheppen voor de positie en mensenrechten van lhbtiq+ personen.
Daarnaast was Nederland in 2024 gastland van het Europese IDAHOT+ Forum, waar 32 Europese
landen een politieke verklaring tekenden voor de bescherming van lhbtiq+ mensenrechten.
Binnen de Verenigde Naties (VN) maakt Nederland zich – onder andere – als covoorzitter
van de UN LGBTI Core Group hard voor het breder agenderen van de gelijke rechten van
lhbtiq+ personen. Bijvoorbeeld door het mede-organiseren van het jaarlijks terugkerende
lhbtiq evenement van deze groep tijdens de Algemene Vergadering van de VN. Ook draagt
Nederland op verschillende wijzen actief bij aan het werk van de VN Onafhankelijk
Expert voor de bescherming tegen geweld en discriminatie op basis van seksuele oriëntatie
en gender identiteit.
53
Hoeveel middelen zijn in 2024 toegewezen aan de alliantie «Financieel Sterk door Werk»
en het onderzoeksprogramma «Economische Veerkracht van vrouwen NWO»?
De alliantie Financieel Sterk door Werk heeft in 2024 € 1 miljoen (per jaar) toegewezen
gekregen. De totale omvang van de subsidie is € 5,1 miljoen voor een periode van 5
jaar.
Het programma Economische Veerkracht van vrouwen loopt sinds 2019. De drie deelprojecten
zijn recent afgerond. Het overkoepelende project loopt nog door tot september 2026.
In totaal is voor dit programma € 3 miljoen beschikbaar gesteld.
54
Hoeveel vrouwen zijn in de periode 2022–2024 in leidinggevende posities terechtgekomen
dankzij de Topvrouwenwet en wat zijn de resultaten van de effectiviteitsstudie van
het CPB hierover?
Eind maart 2024 is de eerste SER monitor Genderbalans in het bedrijfsleven naar de
Kamer gestuurd. Deze rapportage heeft betrekking op het boekjaar 2022. De rapportage
laat zien dat het aandeel vrouwen in de top van het Nederlandse bedrijfsleven is gegroeid
ten opzichte van 2020. In de Raad van Commissarissen (RvC’s) is eind 2022 gemiddeld
26,2% vrouw (2020: 21,9%). In de Raden van Bestuur (RvB’s) is eind 2022 gemiddeld
14,7% vrouw (2020: 13,8%).
Bedrijven die onder de wet vallen hebben tot en met 31 oktober van dit jaar de tijd
om te rapporteren aan de SER over het boekjaar 2023. Naar verwachting wordt uw Kamer
in Q2 2025 de Kamer geïnformeerd over de resultaten over het boekjaar 2023.
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in opdracht van het Ministerie van OCW onderzocht
of er sinds de aankondiging en invoering van de wet een verandering is opgetreden
in het aandeel vrouwelijke commissarissen in de RvC’s van beursgenoteerde bedrijven.
Ook onderzocht het CPB de kenmerken van RvC’s van beursgenoteerde ondernemingen en
kwalificaties van individuele commissarissen. Al vanaf het moment van aankondiging
van de wet neemt de kans dat het aandeel vrouwen in een RvC hoger is dan een derde,
significant toe onder beursgenoteerde bedrijven. Het quotum leidde op de korte termijn
tot een evenwichtigere man-vrouwverdeling. Daarnaast blijkt uit de resultaten dat
beursgenoteerde bedrijven die het aandeel van een derde hebben behaald, niet stoppen
met het streven naar meer vrouwen in hun RvC.
55
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de loonkloof tussen mannen en
vrouwen sinds de implementatie van de EU-richtlijn voor loontransparantie?
De richtlijn loontransparantie is in werking getreden in juni 2023. Op dit moment
wordt gewerkt aan het wetsvoorstel waarmee de richtlijn wordt geïmplementeerd in Nederland.
Het streven is dit wetsvoorstel begin 2025 voor internetconsultatie open te stellen
zodat het nog de eerste helft van 2025 aan uw Kamer kan worden aangeboden. De huidige
loonkloof bedroeg in 2023 12%. Dit houdt in dat in 2023 het gemiddelde uurloon van
vrouwen 12 procent lager lag dan dat van mannen (Bron: CBS, De arbeidsmarkt in cijfers
2023).
56
Hoeveel steden zijn er inmiddels aangesloten bij het programma Veilige Steden om de
veiligheid van vrouwen in de publieke ruimte te verbeteren?
In de zomer van 2024 is het programma uitgebreid met 4 steden naar in totaal 24 steden.
57
Welke specifieke maatregelen worden genomen in het Nationaal Actieprogramma tegen
seksueel grensoverschrijdend gedrag om bewustwording en gedragsverandering te bevorderen?
We zetten met het Nationaal Actieprogramma (NAP) onder andere in op publiekscommunicatie
en het stimuleren van het gesprek over onze omgangsvormen – zowel breed als binnen
specifieke doelgroepen –, mannenemancipatie, de rol van ouders en verzorgers, onderwijs
en omstanderinterventies. Ook ondersteunen we organisaties en sectoren in de aanpak
van seksueel grensoverschrijdend gedrag, waaronder sportverenigingen, onderwijsinstellingen
en kerken. Tenslotte is Mariëtte Hamer aangesteld als regeringscommissaris seksueel
grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld om het maatschappelijk gesprek te voeden
en verder te brengen en cultuurverandering tot stand te brengen. In de Kamerbrief van 18 maart 2024 bent u over de voortgang van de verschillende maatregelen geïnformeerd. In Q1 2025
ontvangt u de tweede voortgangsrapportage.
58
Wat waren de belangrijkste bevindingen van het publieksonderzoek in 2023 met betrekking
tot maatschappelijke sentimenten over seksueel grensoverschrijdend gedrag?
Iets meer dan de helft van de Nederlanders ziet seksueel grensoverschrijdend gedrag
als een groot probleem in Nederland. Een ruime meerderheid geeft aan dat onderwerp
makkelijk bespreek te vinden. Het handelen wanneer men seksueel grensoverschrijdend
gedrag ervaart of als omstander waarneemt vindt men lastig. De resultaten zijn grotendeels
vergelijkbaar met eerdere onderzoeken en de resultaten nopen dus niet tot wezenlijke
beleidswijzigingen. Ook vindt een ruime meerderheid van de respondenten het makkelijk
om over licht seksueel grensoverschrijdend gedrag te spreken. Dit is in 2024 (68%)
wel gedaald ten opzichte van 2023 (75%). Deze uitkomsten passen bij het beeld dat
we in de samenleving zien. We merken dat het gesprek over seksueel grensoverschrijdend
gedrag en seksueel geweld de afgelopen jaren niet meer is gestopt. Overal in de maatschappij
komt aandacht voor deze problematiek terug. Het ingrijpen bij seksueel grensoverschrijdend
gedrag is voor veel mensen wel nog lastig. In 2024 gaf 41% van de respondenten die
in de afgelopen 12 maanden seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft waargenomen bij
een ander aan geen actie te hebben ondernomen. Daarnaast geven veel respondenten aan
niet te weten welke acties ze kunnen ondernemen als omstander.
Op basis van de monitor onderscheidt Ipsos globaal gezien twee groepen: 1) mensen
met weinig tot geen probleembesef en 2) mensen met een groot probleembesef. De mensen
met weinig tot geen probleembesef vinden seksueel grensoverschrijdend gedrag vaker
geen groot probleem, vinden niet dat het harder moet worden aangepakt, en zijn van
mening dat gedrag te snel als grensoverschrijdend wordt gezien. De mensen met groot
probleembesef vinden seksueel grensoverschrijdend gedrag vaker een groot probleem,
vinden dat het harder moet worden aangepakt, en zijn van mening dat gedrag niet te
snel als grensoverschrijdend wordt gezien. Vanuit het NAP wordt naar beide groepen
geluisterd, zodat we dit mee kunnen nemen in de verdere ontwikkeling van het programma.
De publieksmonitor wordt gedurende de looptijd van het NAP jaarlijks herhaald.
59
De structurele besparing op internationale studenten is voor 2029 € 293 miljoen. Kunt
u concreet aangeven met hoeveel inschrijvingen het aantal internationale studenten
vervolgens zou moeten dalen?
Het is belangrijk om te vermelden dat – hoewel de financiële omvang van de ombuiging
vaststaat – dit geen streefcijfers zijn bij het wetsvoorstel Wet internationalisering
in balans. De intentie is om over de financiële ombuiging zoals in het hoofdlijnenakkoord
is opgenomen nadere bestuurlijke afspraken te maken met hogescholen en universiteiten.
Op basis van de huidige cijfers is wel al te zien dat de instroom van internationale
studenten minder snel groeit dan eerder verwacht. Het is nog niet duidelijk of deze
trend doorzet omdat definitieve inschrijfcijfers pas begin 2025 beschikbaar zijn en
dan ook de nieuwe referentieraming verschijnt.
60
De langstudeerboete loopt op van 95 miljoen in 2026 oplopend naar structureel € 282
miljoen in 2029. Kunt u aangeven wat u precies gaat onderzoeken en aangeven in hoeverre
instellingen en studenten hierbij betrokken worden?
Het kabinet werkt op dit moment de langstudeermaatregel uit. Conform toezegging uit
het Commissiedebat DUO en hoger onderwijs stuurt het kabinet uw Kamer voor de plenaire
behandeling van de begroting van OCW voor het jaar 2025 een brief over de dilemma’s
en uitwerking van deze maatregel.
Op basis van deze brief vervolgt het kabinet de gesprekken met instellingen en studenten.
In de beleidsbrief vervolgonderwijs en wetenschap, die het kabinet in het eerste kwartaal
van 2025 aan uw Kamer beoogt te sturen, zet het kabinet de definitieve invulling van
deze maatregel uiteen.
61
Hoeveel en welke scholen vallen buiten de boot door de bezuiniging op het programma
School en Omgeving?
In het hoofdlijnenakkoord is besloten om prioriteit te geven aan de scholen met de
hoogste relatieve onderwijsachterstandsscores, die samen vijf procent van het totaal
aantal leerlingen in Nederland bedienen. De beschikbare middelen zijn hier middels
de bezuiniging uit het hoofdlijnenakkoord op aangepast en worden ingezet voor de leerlingen
die het programma het hardste nodig hebben.
De korting van € 155 miljoen betreft 33% van het totale budget. Naar verwachting zullen
er hierdoor structureel circa 33% minder leerlingen deel kunnen nemen aan het programma
dan met het oorspronkelijke budget. Naar verwachting zal het aantal scholen in het
primair- en voortgezet onderwijs dat kan deelnemen aan het programma met ongeveer
hetzelfde percentage dalen. Met de ervaringen uit de deze subsidieregeling wordt de
nieuwe subsidieregeling op dit moment vormgegeven. Het is daarom nu niet in te schatten
of en zo ja, hoeveel en welke scholen er in de nieuwe subsidieregeling precies buiten
de boot zullen vallen. Dit hangt ook af van het aantal nieuwe aanvragen.
62
Hoeveel leerlingen krijgen minder ondersteuning door de bezuiniging op het programma
School en Omgeving?
Zie antwoord op vraag 61.
63
Kunt u aangeven hoeveel jongeren er in 2024 deelnemen aan de maatschappelijke diensttijd?
De verwachting is dat in 2024 in totaal circa 90.000 jongeren deelnemen aan MDT.
64
Hoeveel trajecten maatschappelijke diensttijd zijn succesvol afgerond?
Vanuit de hoofdsubsidieregelingen (2018 tot en met 2023) zijn tot en met Q2 2024 circa
120.000 MDT trajecten succesvol afgerond.
Daarbovenop zijn nog eens circa 30.000 trajecten gerealiseerd via een MDT-kort project
tijdens de coronaperiode, de Oekraïneronde en MDT Kort, en hebben in diezelfde periode
circa 70.000 jongeren deelgenomen aan het door MDT gefinancierde project «Jeugd aan
Zet,» waaraan veel Nederlandse gemeenten deelnamen.
65
Hoeveel jongeren gaan na de maatschappelijke diensttijd vrijwilligerswerk doen?
Het meedoen aan MDT heeft concrete gevolgen voor 39% van de jongeren: 12% blijft vrijwilligerswerk
doen, 17% vindt een werkplek/stage en 10% gaat een (vervolg)opleiding doen. Verder
geeft 17% van de jongeren aan na hun MDT-project nog (losse) vrijwillige activiteiten
uit te voeren. Daarnaast blijkt uit de MDT onderzoeksrapportage 2023 dat 69% van de
jongeren aangeeft dat ze zonder MDT geen vrijwilligerswerk zouden doen.
66
Op welke manier gaat u beleid bijsturen op basis van de trends die worden waargenomen
in de vrouw/man-verhouding in de top van organisaties?
De Female Board Index 2024 laat een flinke stijging van het percentage nieuwbenoemde
vrouwelijke bestuurders zien bij beursgenoteerde bedrijven. Bijna 33% van de nieuwe
bestuurders is een vrouw, tegenover 13% in de voorgaande peiling. Verder is het een
positieve ontwikkeling dat het percentage vrouwelijke commissarissen met 40% stabiliseert
waarmee het wettelijk quotum van 33% uitpakt als een absolute ondergrens. Het is zaak
dat de stijgende lijn, die de Female Board Index in kaart brengt, verder doorzet.
De positie van vrouwen in topposities zal daarom nauwkeurig in de gaten worden gehouden.
De Topvrouwenwet zal in 2027, vijf jaar na inwerkingtreding, worden geëvalueerd. Op
basis van de uitkomsten zal worden bezien of aanpassing van beleid mogelijk nodig
is.
67
Op welke manier worden de resultaten van de monitor en de rapportages van de SER openbaar
gemaakt voor het brede publiek?
Jaarlijks rapporteren beursgenoteerde bedrijven en grote bedrijven aan de SER over
de man-vrouwverhouding in hun top en subtop. Deze rapportageverplichting komt voort
uit de Topvrouwenwet. De SER Dataverkenner publiceert de rapportages van deze bedrijven. Dat houdt in dat de streefcijfers,
de man-vrouwverhouding en het plan van aanpak in deze dataverkenner komen te staan.
Ook worden gemiddelden gepubliceerd voor verschillende sectoren en voor Nederland.
Deze informatie is voor iedereen toegankelijk.
68
Welke maatregelen worden overwogen als de genderdiversiteitsdoelstellingen in de (semi)publieke
sector niet worden gehaald?
De Monitor Genderdiversiteit houdt sinds 2022 jaarlijks bij hoe het is gesteld met
genderdiversiteit aan de top van de (semi)publieke sector. We verwachten voor het
eind van dit jaar de Monitor Genderdiversiteit 2024 aan de Kamer te sturen. De positie
van vrouwen in topposities in de (semi)publieke sector zal ook de komende jaren nauwkeurig
in de gaten worden gehouden. Na de evaluatie van de Topvrouwenwet zal worden bezien
of aanvullende of nieuwe maatregelen nodig zijn. Daar kunnen dan de geleerde lessen
in worden meegenomen.
69
Hoeveel bedrijven en instellingen zullen verplicht worden om hun vrouw/man-verhoudingen
te rapporteren aan het diversiteitsportaal van de SER?
De Topvrouwenwetbestaat uit twee onderdelen. Het ingroeiquotum geldt voor de RvC van bedrijven met
een beursnotering in Nederland. De streefcijfer- en transparantieregeling geldt voor
het bestuur, de RvC en de subtop van alle grote bedrijven in Nederland.
Onder het streefcijfer- en transparantiegedeelte van de wet vallen alle naamloze en
besloten vennootschappen die volgens het jaarrekeningenrecht een grote rechtspersoon
zijn. Dit is het geval als een vennootschap op twee opeenvolgende balansdata voldoet
aan ten minste twee van drie criteria, te weten:
– de waarde van de activa bedraagt meer dan € 25 miljoen;
– de netto-omzet is meer dan € 50 miljoen;
– het gemiddeld aantal werknemers is 250 of meer.
De groottecriteria van het jaarrekeningenrecht zijn in 2024 gewijzigd.
Circa 5.000 bedrijven vallen onder de werking van de wet.
70
Welke specifieke governancecodes worden gemonitord in de rapportage over genderdiversiteit
in de top van de (semi)publieke sector?
In de SER rapportage worden geen governancecodes gemonitord.
71
Wanneer worden de eerste resultaten verwacht van de periodieke evaluatie van het emancipatiebeleid
dat in 2024 is gestart?
De verwachting is de resultaten van de Periodieke Rapportage Emancipatie met u te
kunnen delen in het vierde kwartaal van 2025.
72
Op welke manier worden maatschappelijke factoren meegenomen in de evaluatie van de
doelmatigheid en doeltreffendheid van het emancipatiebeleid?
Het is aan de onderzoekers om te bepalen welke onderzoeksmethoden worden gebruikt.
Bij de aanbestedingsprocedure van het onderzoek, die op dit moment nog loopt, is aan
de inschrijvende partijen wel gevraagd om de doeltreffendheid en doelmatigheid te
beoordelen aan de hand van een gereconstrueerd beleidstheorie, waarin ook de invloed
van externe maatschappelijke factoren op de beoogde impact van het beleid worden verwerkt.
73
Hoe wordt in de evaluatie bepaald welke maatschappelijke veranderingen direct te relateren
zijn aan de uitgaven van het ministerie?
Het is aan de onderzoekers om te bepalen welke onderzoeksmethoden worden gebruikt.
Bij de aanbestedingsprocedure van het onderzoek, die op dit moment nog loopt, is aan
de inschrijvende partijen gevraagd om in hun onderzoeksvoorstellen rekening te houden
met het feit dat emancipatie een grotendeels «voorwaardenscheppend» beleidsterrein
is. Dat wil zeggen dat andere actoren dan de rijksoverheid medeverantwoordelijk zijn
voor doelrealisatie, maar dat beleidsinzet wel voorwaarden kan scheppen die kunnen
bijdragen hieraan. De onderzoekers zullen dus onder andere de realisatie van deze
voorwaarden analyseren in relatie tot de gedane uitgaven.
74
Wat zijn de belangrijkste thema’s die worden behandeld in de Emancipatiemonitor en
de LHBTIQ+-monitor die in 2024 worden opgeleverd?
De Emancipatiemonitor 2024 bevat op hoofdlijnen dezelfde onderwerpen als de Emancipatiemonitor
2022 en zal ingaan op de positie van vrouwen en mannen op het gebied van gezondheid,
onderwijs, werk, zorg, inkomen, sociale veiligheid en gelijkheid in Europees perspectief.
Naast de positie van vrouwen en mannen zullen ook enkele «emancipatieopinies» met
maatschappelijke opvattingen over de rol van vrouwen en mannen weer in beeld worden
gebracht. Daarnaast bevat de Emancipatiemonitor 2024 enkele toevoegingen ten opzichte
van eerdere jaren: In navolging van de motie-Werner/Westerveld van 5 december 2022
(Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 159) wordt een nieuw hoofdstuk toegevoegd met uitgesplitste cijfers over vrouwen en mannen
met en zonder een beperking op de terreinen onderwijs, arbeid en maatschappelijke
participatie. Ook bevat de nieuwe editie van de monitor voor een aantal cijfers een
nieuwe uitsplitsing naar stedelijkheidsgraad van vrouwen en mannen, aanvullend op
de gebruikelijke uitsplitsing naar herkomst en onderwijsrichting op diverse onderdelen.
De nieuwe Emancipatiemonitor 2024 wordt naar verwachting door het CBS gepubliceerd
op 14 november aanstaande.
De nieuwe lhbtiq+-monitor is op 6 november 2024 aan uw Kamer aangeboden. Deze bevat
bevindingen over de leefsituatie van lhbtiq+ personen als het gaat om hun sociaaleconomische
situatie, veiligheid, seksueel geweld, discriminatie en gezondheid. Tevens bevat de
monitor nieuwe cijfers over de maatschappelijke opvattingen over lhbtiq+ personen
(acceptatiecijfers).
75
Welke specifieke veranderingen en/of trends op het gebied van vrouwenemancipatie en
gendergelijkheid op de arbeidsmarkt zijn sinds de vorige Emancipatiemonitor waargenomen?
De Emancipatiemonitor verschijnt elke twee jaar en is voor het laatst verschenen op
29 november 2022. De volgende editie wordt naar verwachting door het CBS gepubliceerd
op 14 november aanstaande. Actuele kerncijfers en indicatoren zijn in de tussentijd
beschikbaar op de sectorpagina Emancipatie op OCW in Cijfers.
76
Welke groepen binnen de LHBTIQ+ gemeenschap worden specifiek in kaart gebracht in
de monitor en welke trends of ontwikkelingen zijn tot nu toe zichtbaar?
In de vernieuwde lhbtiq+-monitor is onderscheid gemaakt naar de volgende (soms deels
overlappende) groepen: cisgender-heteroseksueel, lesbisch, homoseksueel, bi+, transgender,
non-binair, intersekse, queer en aseksueel, alsmede lhbtiq+ personen van kleur en/of
met een niet-westerse migratieachtergrond en lhbtiq+ personen met een beperking. Inhoudelijke
bevindingen zijn beschikbaar in het onderzoeksrapport, dat uw Kamer op 6 november
2024 is aangeboden.
77
Hoe wordt de houding van de Nederlandse bevolking ten opzichte van LHBTIQ+ personen
gemeten en welke ontwikkelingen zijn daarin zichtbaar sinds de vorige rapportage?
De maatschappelijke opvattingen over lhbtiq+ personen zijn in kaart gebracht aan de
hand van een vragenlijst die middels een steekproef is voorgelegd aan groep die representatief
is voor de Nederlandse bevolking. Voor de inhoudelijke bevindingen en nadere methodologische
toelichting verwijzen wij u graag naar het onderzoeksrapport, dat uw Kamer op 6 november
2024 is aangeboden.
78
Kunt u uitleggen hoe u van plan bent de kennis en ervaring die zijn opgedaan met de
maatschappelijke diensttijd zorgvuldig te borgen en over te dragen?
OCW hecht een groot belang aan een zorgvuldige afbouw van MDT, waarbij we oog hebben
voor de geleerde lessen en de opgedane kennis en kunde wordt geborgd en overgedragen
aan (delen van) het MDT-netwerk. Dit wordt gedaan in co-creatie met jongeren en het
netwerk. U ontvangt voor de begrotingsbehandeling een brief, waarin de Kamer wordt
geïnformeerd over hoe dit co-creatieproces rondom de borging en verduurzaming van
MDT wordt ingericht.
79
Hoeveel organisaties krijgen nog een subsidie in 2025 voor projecten maatschappelijke
diensttijd?
We verwachten dat in 2025 in totaal circa 400 organisaties een subsidierelatie hebben
met OCW/MDT. Dit is mede afhankelijk van het aantal toekenningen uit de subsidieronde
MDT2024 die eerder dit jaar is opengesteld. De huidige afspraken worden nagekomen.
80
Hoe wordt de gerichte bekostiging voor het verbeteren van basisvaardigheden besteed?
Momenteel kunnen scholen gebruik maken van de subsidieregeling Verbetering basisvaardigheden.
Scholen die de subsidie ontvangen, zetten het meest in op deskundigheidsbevordering
van het schoolteam en zorgen daarmee voor een duurzame verbetering van de onderwijskwaliteit.
Daarnaast blijkt uit onderzoek door Sardes en SEO Economisch Onderzoek dat scholen de subsidie vaak besteden aan de aanschaf van lesmateriaal en om nieuw
personeel aan te trekken of bestaande contracten uit te breiden. Vanaf 1 januari 2027
krijgen alle scholen via het nieuwe wettelijke instrument gerichte bekostiging voor
de verbetering van basisvaardigheden. Het omzetten van het grootste deel van de subsidieregeling
naar gerichte bekostiging zorgt ervoor dat scholen voor de langere termijn plannen
kunnen maken. Op deze manier kunnen scholen de basisvaardigheden blijvend verbeteren.
Een deel van het budget voor basisvaardigheden blijft behouden voor een subsidieregeling
om de scholen met de grootste achterstanden gericht te ondersteunen.
81
Waar is de € 231,6 miljoen voor de onderwijsregio's voor bestemd?
Het overgrote deel van deze middelen wordt via de regeling Landelijk Dekkend Netwerk
Onderwijsregio’s (LDNO) verstrekt aan de onderwijsregio’s voor het uitvoeren van hun
plannen voor de aanpak van het lerarentekort. Op basis van hun regionale arbeidsmarktanalyse
wordt ingezet op het werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van
onderwijspersoneel. Op deze manier geven we een sterke impuls aan de regionale aanpak
van de personeelstekorten. Er is voor ruim € 217 miljoen aangevraagd voor deze regeling.
Daarnaast worden deze middelen ingezet voor de met de PO- en VO-Raad afgesproken volgersregeling
voor scholen die nog extra ondersteuning nodig hebben om aan te sluiten bij de onderwijsregio’s.
Ook worden middelen ingezet voor de in de regeling LDNO aangekondigde plusregeling
die gericht is op het stimuleren van onderwijsregio’s die al verder zijn.
82
Hoeveel geld gaat er vanuit het Ministerie van OCW naar proefdiervrij onderzoek en
hoeveel geld gaat er naar onderzoek met proefdieren?
Het totale budget van de OCW-begroting dat beschikbaar is voor proefdiervrij onderzoek
of onderzoek met proefdieren is niet in cijfers weer te geven. Dat komt omdat onderzoeksfinanciering
niet op basis van methode wordt toegekend, maar door met name ZonMw en NWO in competitie
wordt verdeeld op basis van excellentie en impact. Daarbij wordt het beste voorstel
gefinancierd. De toets of hierbij een dierproef is toegestaan, ligt in handen van
de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) die wordt geadviseerd door Dier Experimenten
Commissies (DEC’s). Deze toets geldt ook voor onderzoek dat binnen universiteiten
en andere onderzoeksinstellingen wordt voorgesteld en gefinancierd. Welke onderzoeksmethodes
in individuele gehonoreerde onderzoeken worden gebruikt, wordt niet systematisch gemonitord.
Wat wel mogelijk is, is een overzicht te geven van enkele gerichte financieringsinstrumenten.
In 2025 geeft het Ministerie van OCW een instellingssubsidie aan het Biomedical Primate
Research Centre (BPRC) van in totaal € 12,5 miljoen. Daarvan besteedt het BPRC conform
de afspraken hierover minimaal 17% aan alternatieven. Daarnaast heeft het Ministerie
van OCW samen met LVVN en I&W een plan van aanpak voor een call ingediend voor de
Nationale Wetenschapsagenda. Deze call zal zich specifiek richten op proefdiervrije
innovatie en het stimuleren van de implementatie ervan. Na goedkeuring zal publicatie
van de call in 2025 plaats kunnen vinden. Ook lopen in 2025 nog de drie projecten
die de Ministeries van OCW, I&W, VWS, EZ, Defensie en LVVN (en hun voorgangers) financierden
in het programma vanuit de Nationale Wetenschapsagenda «Proefdiervrije modellen: acceptatie
en implementatie.» Voor de looptijd van deze projecten is in 2021 totaal circa € 2,9
miljoen toegekend.
Tot slot investeert het Ministerie van OCW in de jaren 2023–2025 jaarlijks € 125.000
in het VitalTissue initiatief. Medefinanciers zijn LVVN, VWS, ZonMw en Stichting Proefdiervrij.
VitalTissue is een initiatief (inclusief logistieke infrastructuur) dat vraag en aanbod
van humaan restweefsel met elkaar wil verbinden, zodat onderzoekers toegang krijgen
tot humaan weefsel, als alternatief voor dierlijk materiaal.
83
Wanneer worden de resultaten van het onderzoek naar het uitfaseren van dierproeven
met apen verwacht?
In de motie Wassenberg c.s. is verzocht om de opdracht te geven tot een onafhankelijk onderzoek naar de mogelijkheid
om het aantal proeven op niet-humane primaten verder te verlagen, zonder dat dit gevolgen
heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende
ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen (Kamerstuk
36 200 VIII, nr. 113). Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd door de commissie Bijker. De commissie
heeft mij geïnformeerd dat het onderzoek niet voor het einde van 2024 wordt afgerond.
Dit vanwege de complexiteit van het vraagstuk en de geboden zorgvuldigheid en kwaliteitsborging
van het onderzoek, onder andere met een internationale review. De commissie heeft
aangegeven dat de resultaten van het onderzoek het eerste kwartaal van 2025 verwacht
worden.
84
Welke onderzoeksvragen zijn gebruikt voor het onderzoek naar het uitfaseren van dierproeven
met apen?
Voor het onderzoek naar de mogelijkheden om het aantal proeven op niet-humane primaten
verder te verlagen, zijn de volgende taken aan de commissie gegeven:
– De commissie zorgt voor een afbakening van de begrippen «levensbedreigende ziekte»
en «infectieziekte die de volksgezondheid bedreigt».
– De commissie onderzoekt welk wetenschappelijk onderzoek met niet-humane primaten nodig
is ten behoeve van de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten
die de volksgezondheid bedreigen en onder welke omstandigheden dit onderzoek in de
toekomst verder kan worden afgebouwd.
– De commissie onderzoekt de mogelijkheden hoe het overige wetenschappelijk onderzoek
met niet-humane primaten zo snel mogelijk naar nul kan worden afgebouwd.
– De commissie brengt de mogelijkheden met verschillende scenario’s in kaart, waarbij
wordt ingegaan op de wetenschappelijke, ethische, juridische, economische, internationale
en maatschappelijke implicaties.
Zie hiervoor ook het Instellingsbesluit Commissie onderzoek niet-humane primaten. In de Kamerbrief van 6 juli 2023 is de aanpak van het onderzoek, en daarmee de invulling van de motie Wassenberg c.s.
nader toegelicht.
85
Hoeveel subsidie is de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar jaar, door het BPRC4 ingezet voor onderzoek met proefdieren en hoeveel subsidie is gebruikt voor proefdiervrij
onderzoek?
Het BPRC geeft aan dat zij van de OCW-subsidie in 2020 14,1% (€ 1,6 miljoen), in 2021
17,7% (€ 1,9 miljoen), in 2022 16,4% (€ 1,9 miljoen), in 2023 18,5% (€ 2,2 miljoen)
aan proefdiervrij onderzoek besteedde. Deze percentages wijken licht af van eerder
hierover aan uw Kamer gerapporteerde percentages, dat is te verklaren omdat in sommige
gevallen in het verleden over het lopende boekjaar werd gerapporteerd. De cijfers
voor 2024 zijn nog niet compleet in verband met het lopende jaar, maar het BPRC heeft
zich eraan gecommitteerd in 2024 het percentage van de subsidie dat zij besteden aan
proefdiervrije onderzoeks- en testmethoden minimaal 17% te laten zijn en zich in te
zetten om dit percentage de komende jaren te laten oplopen.
De rest van de OCW-subsidie wordt door het BPRC met name besteed aan de faciliteiten
en organisatie van het BPRC, inclusief de kolonie en het dierenwelzijn. Het daadwerkelijke
onderzoek met dierproeven wordt met name gefinancierd uit externe projectinkomsten.
86
Op welke manier(en) bevordert u de toepassing van systematic reviews voorafgaand aan
dierproeven?
Hiervoor verwijzen wij naar de beantwoording van feitelijke vragen bij de begroting 2025 van LVVN. Daarin is namens het kabinet toegelicht: «Het is aan universiteiten en umc’s zelf
om systematic reviews waar mogelijk te implementeren in opleidingen. De hogescholen
en universiteiten zijn verantwoordelijk voor het vormgeven en de kwaliteit van het
onderwijs en onderzoek. OCW stuurt niet inhoudelijk op het curriculum van opleidingen
of trainingen in het hbo en wo, ook met oog op de academische vrijheid en de onderwijsvrijheid
in Nederland. Het Ministerie van OCW is wel in gesprek met Nederlandse Federatie van
Universitair Medische Centra (NFU) en Universiteiten van Nederland (UNL) over de mogelijkheden
die kennis- en onderwijsinstellingen zien voor uitvoering van deze motie. Zij geven
aan hier voortvarend mee bezig te zijn. Er is daarnaast een streefbeeld onderwijs
ontwikkeld door de onderwijsinstellingen zelf waarin de mogelijkheden benoemd staan
om de transitie naar proefdiervrije innovatie te versnellen. Het Ministerie van OCW
is ook met de trekkers van dat streefbeeld in gesprek om de mogelijkheden te verkennen
hoe de praktijk van systematic reviews bredere inbedding kan krijgen in het curriculum.
87
Hoeveel organisaties en instellingen ontvangen in 2025 subsidies via de subsidieregeling
gender- en LHBTI+ gelijkheid?
In 2025 ontvangen 32 organisaties en instellingen subsidie vanuit de subsidieregeling.
88
Wanneer wordt de nieuwe Emancipatienota van het kabinet verwacht en welke concrete
beleidsmaatregelen zullen daarin worden opgenomen?
De Emancipatienota wordt voor de zomer van 2025 aan de Kamer verzonden. Daarin staan
de beleidsmaatregelen nader uitgewerkt en geconcretiseerd, in overleg met collega-bewindspersonen
en met input van het maatschappelijk middenveld.
89
Op welke manier worden de resultaten van de samenwerking tussen verschillende departementen
in de uitvoering van de Emancipatienota gemonitord?
De Kamer wordt over de voortgang van het Emancipatiebeleid geïnformeerd in de Voortgangsrapportages
van de Emancipatienota. Een groot deel van elke Voortgangsrapportage geeft de resultaten
weer van de samenwerking tussen verschillende departementen. De meest recente Voortgangsrapportage Emancipatie heeft de Kamer op 1 december 2023 ontvangen.
90
Welke specifieke maatregelen zullen worden genomen om de veiligheid van LHBTIQ+ personen
en vrouwen te vergroten in het kader van de prioriteit «veiligheid»?
Het Ministerie van OCW ondersteunt Regenboogsteden die zich inzetten voor de verbetering
van veiligheid en sociale acceptatie van lhbtiq+ personen op lokaal niveau. Dit doen
zij door samen te werken met lokale uitvoeringsorganisaties. Ook ondersteunt OCW het
programma «Ons voetbal is van iedereen» om discriminatie in de sport tegen te gaan.
Daarnaast werken de Ministeries van OCW en JenV gezamenlijk aan een aanpak gericht
op het bevorderen van de veiligheid van de lhbtiq+ gemeenschap. U zult hier in het
voorjaar van 2025 verder over worden geïnformeerd.
Om de veiligheid van vrouwen te bevorderen lopen meerdere programma’s met veel specifieke
maatregelen, bijvoorbeeld de Aanpak Femicide, het programma Veilige Steden en het
Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld.
Dan gaat het bijvoorbeeld om maatregelen als het faciliteren van gemeenten om de veiligheid
van vrouwen in de openbare ruimte te vergroten, campagnes om bewustwording en gelijkwaardigheid
te vergroten en het aanscherpen van wetgeving.
91
Op welke manier wordt de economische zelfstandigheid van vrouwen bevorderd en hoeveel
vrouwen hebben sinds de invoering van deze maatregelen hun koopkracht en arbeidsmarktkansen
verbeterd?
De economische zelfstandigheid van vrouwen wordt bevorderd door twee groepen van verschillende
maatregelen. Enerzijds maatregelen die het aantrekkelijker maken om te gaan werken
of om de gewerkte uren uit te breiden, anderzijds maatregelen om vrouwen (vooral vrouwen
met een afstand tot de arbeidsmarkt) naar werk te begeleiden.
Bij de eerste groep maatregelen gaat het bijvoorbeeld om maatregelen op het gebied
van (betaald) ouderschaps- en partnerverlof en op het gebied van kinderopvang. Dit
vergemakkelijkt de combinatie en verdeling van arbeid en zorgtaken. En om maatregelen
op fiscaal gebied, waardoor het lonender wordt om (meer) te werken. Hieraan raakt
bijvoorbeeld ook de subsidie aan de Alliantie Financieel Sterk door Werk. Deze is
gericht op het vergroten van het aantal uren werk door vrouwen in de schoonmaak-,
kinderopvang- en zorgsector.
Met de tweede groep maatregelen richten SZW en OCW zich op het ondersteunen van gemeenten
met de ontwikkeling en verspreiding van bewezen effectieve interventies, die rekening
houden met specifieke belemmeringen voor vrouwen (met een afstand tot de arbeidsmarkt).
Dit vraagt om maatwerk dat het beste geleverd kan worden door de gemeenten en het
UWV. Zij staan het dichtst bij de burger en kunnen daardoor rekening houden met hun
omstandigheden en doenvermogen. Een voorbeeld zijn de projecten die zijn ontwikkeld
in het kader van de subsidieronde economische zelfstandigheid van het programma Vakkundig
aan het Werk.
Het bevorderen van economische zelfstandigheid maakt al vele jaren deel uit van het
emancipatiebeleid. Gedurende die tijd is de economische zelfstandigheid aanmerkelijk
toegenomen. Cijfers van het CBS laten zien dat in1989 29,3% van de vrouwen economisch zelfstandig was. In 2022 was
dit 68,8%. Wel zijn er nog steeds verschillen tussen vrouwen en mannen; van de mannen
was in 2022 82,7% economisch zelfstandig.
92
Wat zijn de belangrijkste veranderingen in het onderwijsbeleid om de veiligheid en
gelijke behandeling van leerlingen, ongeacht gender of seksuele oriëntatie, te garanderen?
Het Wetsvoorstel Vrij en Veilig Onderwijs zal naar verwachting in het tweede kwartaal
van 2025 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Dit wetsvoorstel stelt verschillende
maatregelen om de veiligheid op scholen te verbeteren. Ook is een wegwijzerwebsite opgericht, waarop scholen informatie kunnen vinden om de sociale veiligheid van leerlingen
te bevorderen. Verder ondersteunt het kabinet verschillende organisaties, zoals SSV
en COC, waarbij scholen terecht kunnen voor ondersteuning en advies op het gebied
van sociale veiligheid en acceptatie van lhbtiq+ leerlingen.
93
Hoe worden gemeenten ondersteund bij de uitvoering van het lokale beleid voor LHBTIQ+
gelijkheid via de decentralisatie-uitkeringen?
De Regenboogsteden bepalen wat er op lokaal niveau nodig is voor de verbetering van
veiligheid en sociale acceptatie van lhbtiq+-personen. Dit doen zij door samen te
werken met lokale uitvoeringsorganisaties.
Kennisinstituut Movisie ondersteunt Regenboogsteden door inhoudelijke advisering aan
de gemeenten bij het ontwikkelen van beleidsplannen. Movisie publiceert ook artikelen
over actuele thema’s en stelt toegankelijke handreikingen ter beschikking. Ook stimuleert
Movisie kennisuitwisseling tussen de gemeenten door reguliere bijeenkomsten met beleidsadviseurs
van de Regenboogsteden.
94
Kunt u aangeven wat de bestemming is van de gelden die met het amendement Omtzigt
c.s. zijn vrijgespeeld voor de pechgeneratie, specifiek over het bedrag van € 6 miljard
tot € 14 miljard?5
Het amendement Omtzigt c.s. voorzag in een rentemaatregel voor studenten die onder
het leenstelsel hebben gestudeerd. In lijn met dit amendement trekt dit kabinet € 1,4
miljard uit om deze doelgroep een extra tegemoetkoming te geven.
Voor de volledigheid wordt benoemd dat de genoemde bedragen van € 6 miljard en € 14
miljard niet worden herkend. Deze bedragen waren geen onderdeel van de brief waaraan
wordt gerefereerd.
95
Wat wordt bedoeld met anti-democratische, anti-integratieve en anti-rechtsstatelijke
opvattingen in het onderwijs in het kader van burgerschap en kunt u specifieke voorbeelden
hiervan uit het verleden noemen?
Onder antidemocratisch, anti-integratief en antirechtstatelijk onderwijs verstaat
dit kabinet in het kader van het wetsvoorstel toezicht informeel onderwijs: onderwijs
dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Specifieke voorbeelden worden genoemd
in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs
dat naar verwachting in november in consultatie zal gaan. Zie ook de Kamerbrief van 20 maart 2024 (Kamerstuk 29 614, nr. 172).
96
Als de maatschappelijke diensttijd stop wordt gezet welke projecten en subsidieregelingen
bestaan er dan nog om kansenongelijkheid aan te pakken?
Door in te zetten op steengoed onderwijs met een veilige en stevige basis, waarin
leerlingen goed kunnen leren lezen, schijven en rekenen, stellen we alle kinderen
in staat om zich zo optimaal mogelijk te kunnen ontwikkelen. Soms is meer nodig om
die basis te versterken, omdat van huis uit een leerling minder mee kan krijgen. We
investeren daarom met de subsidieregelingen School & Omgeving, Schoolmaaltijden en
Brugfunctionaris in ondersteuning voor de leerlingen die dit het hardst nodig hebben,
om maximaal tot leren te komen.
Met het programma School en Omgeving bieden coalities van scholen, gemeenten en andere
organisaties een buitenschools aanbod in het primair- en voorgezet onderwijs, met
prioriteit voor de scholen met de 5% relatief hoogste onderwijsachterstanden. Met
de inmiddels structurele financiering voor Schoolmaaltijden bieden we ruim 300.000
leerlingen een dagelijkse schoolmaaltijd. De brugfunctionaris legt de verbinding tussen
het gezin thuis, het kind op school en – waar nodig – met professionals, instanties
en partners in de wijk. Zo hebben ouders iemand die naast hen staat, kunnen leerkrachten
en docenten zich blijven concentreren op hun kerntaak en komen leerlingen beter aan
leren toe en doen ze extra vaardigheden en ervaringen op.
Het kabinet blijft verder, zowel binnen als buiten het onderwijs, inzetten op de brede
doelgroep jongeren 12–30 jaar; onder andere voortijdig schoolverlaters en jongeren
in een kwetsbare positie. Tevens wordt nauw samengewerkt met andere departementen
op het gebied van mentale gezondheid van jongeren.
Daarnaast is, op initiatief van Uw kamer, een nieuwe maatregel geïntroduceerd om (structurele)
onderadvisering tegen te gaan van verschillende groepen. Het uitgangspunt is dat bij
leerlingen, met een hoger toetsadvies dan het voorlopig schooladvies, het schooladvies
wordt bijgesteld tenzij het in het belang van de leerling is om hiervan af te wijken,
in dat geval dient de school dit te motiveren. Daarnaast worden de overgangen in ons
onderwijsstelsel en brede scholengemeenschappen, schoolkosten en aanvullend onderwijs
gemonitord.
Tot slot zetten we in het op het vergaren en delen van kennis over allerlei onderwerpen
om de kansenongelijkheid aan te pakken. Daarbij valt te denken aan het volgen van
de loopbaan van leerlingen, specifiek op overgangen in ons onderwijsstelsel. Ook monitoren
we onder meer: brede scholengemeenschappen, schoolkosten, de vrijwillige ouderbijdrage,
aanvullend onderwijs en een leerlingvolgsysteem in het vo.
97
Kunt u specifiek aangeven hoe de verlaging van de financiering van NWO de strategische
onderzoeksagenda's van universiteiten op de lange termijn zal beïnvloeden?
Onderzoek aan de Nederlandse universiteiten wordt vanuit verschillende bronnen gefinancierd.
De tweede geldstroom, waarvan NWO onderdeel is, is er daar één van. Het belang van
de financiering door NWO blijkt bijvoorbeeld uit dat 15% van het wetenschappelijk
personeel werkzaam in het hbo en wo of aan onderzoeksinstellingen wordt gefinancierd
uit NWO-subsidies. Elke instelling stelt zijn eigen strategische onderzoeksagenda
op. De beschikbare middelen bij NWO worden daarin meegewogen, net als die bij andere
financiers, zoals de bekostiging van het Rijk, onderzoeksmiddelen van de Europese
Unie en middelen uit de derde geldstroom.
98
Op welke wijze komt u binnen uw ministerie tot de concrete doelstellingen die in de
paragraaf Beleidsprioriteiten genoemde concrete doelstellingen, maatregelen en middelen
worden genoemd?
De plannen uit het hoofdlijnenakkoord worden uitgewerkt met behulp van het Beleidskompas.
Het formuleren van doelstellingen maakt hier onderdeel van uit.
99
Op welke wijze komt u tot de indicatoren om de voortgang op de doelstellingen te kunnen
volgen?
In beleidsbrieven worden doelstellingen en subdoelen nader uitgewerkt en beschreven
met welke maateregelen deze bereikt kunnen worden. Een monitoringsplan voor deze maatregelen
bevat onderzoek inclusief indicatoren om resultaten te meten.
100
Er wordt de komende vier jaar jaarlijks € 8 miljoen geïnvesteerd in het landelijke programma
sociale veiligheid van universiteiten, hogescholen en studie- en studentenverenigingen.
Kunt u aangeven welke ruimte hierin is voor beleid tegen antisemitisme?
Voor de integrale aanpak sociale veiligheid in het hoger onderwijs en de wetenschap
is de komende jaren in totaliteit jaarlijks € 8 miljoen beschikbaar. Binnen deze middelen
is vooraf geen specifieke reservering gemaakt voor antisemitismebestrijding. Enerzijds
omdat de aanpak op het gebied van sociale veiligheid vanuit de instellingen in zichzelf
reeds een bijdrage levert aan antisemitismebestrijding; en anderzijds omdat via een
subsidieaanvraag binnen het landelijk programma sociale veiligheid ook specifieke
initiatieven op dit terrein gefinancierd kunnen worden. Voor het landelijk programma
sociale veiligheid is jaarlijks (2024–2027) € 4 miljoen beschikbaar. Met deze middelen
wordt een subsidieregeling bekostigd voor het financieel ondersteunen van activiteiten
van de regiegroep sociale veiligheid en het veld met als doel de bevordering van een
sociaal veilige leer- en werkomgeving voor studenten en werknemers in het hbo en wo
en de wetenschap. Hier kunnen door de (samenwerkende) universiteiten, hogescholen,
studie- en studentenverenigingen alsmede medewerkers- en promovendiorganisaties ook
voorstellen ter bestrijding van antisemitisme worden ingediend. Daarnaast wordt van
2022 tot en met 2031 jaarlijks € 4 miljoen beschikbaar gesteld aan hogescholen en
universiteiten voor de uitvoering van de afspraken ten aanzien van sociale veiligheid
in het Bestuursakkoord. Deze middelen kunnen eveneens door onderwijsinstellingen besteed
worden aan antisemitismebestrijding.
Voorts zijn aanvullend op de integrale aanpak sociale veiligheid in april aanvullende
maatregelen aangekondigd in het kader van antisemitismebestrijding binnen het hbo
en wo. Zo wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen gekeken naar het
handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme. De resultaten van dit onderzoek
worden in het voorjaar van 2025 verwacht. Daarnaast wordt met functionarissen rondom
sociale veiligheid (zoals vertrouwenspersonen) gesproken over wat zij verder nodig
hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Verder wordt momenteel kabinetsbreed
gewerkt aan een nationale strategie antisemitismebestrijding. Deze wordt dit najaar
naar de Kamer gestuurd.
101
De instellingen hebben gezamenlijke richtlijnen opgesteld over de omgang met demonstraties
en daarnaast uitgangspunten voor de (door)ontwikkeling van criteria voor de weging
van internationale samenwerkingen. Kunt u aangeven hoe het staat met de uitwerking,
toepassing en monitoring hiervan?
Instellingen gebruiken de gezamenlijke Richtlijn protesten universiteiten en hogescholen
naast de instellingspecifieke huisregels, met als doel om demonstraties zo goed mogelijk
in banen te leiden. De richtlijn biedt bewegingsruimte om deze naar lokale omstandigheden
toe te passen in samenspraak met de lokale driehoek.
De instellingen hebben aangegeven de uitgangspunten voor de beoordeling van samenwerkingen
uit de Kamerbrief van 31 mei 2024 mee te nemen in de doorontwikkeling van hun interne procedures. De meeste universiteiten
en een aantal hogescholen hebben inmiddels commissies die het bestuur adviseren over
samenwerking waarbij sprake kan zijn van een conflict met eigen maatschappelijke waarden,
bijvoorbeeld in geval van samenwerkingspartners in conflictgebieden. De scope en werkwijze
van deze commissies verschilt per instelling. In sommige gevallen zijn door de commissie
interne richtlijnen voor samenwerking beoordeeld, in andere gevallen adviseert de
commissie over casuïstiek. Er is geen structurele monitoring rondom de (door)ontwikkeling
van de interne procedures.
102
Mbo-instellingen in krimpregio’s ontvangen de komende jaren extra middelen om een
goed en toegankelijk mbo-aanbod in stand te houden. Op welke wijze worden de instellingen
gestimuleerd om samen met het vo en hbo de krachten te bundelen en gezamenlijk te
werken aan duurzame regionale oplossingen?
Om te zorgen dat iedere regio in Nederland vitaal blijft is het belangrijk dat vo-scholen,
mbo-, hbo- en wo-instellingengoed samenwerken. Zij dragen namelijk samen zorg voor
het onderwijsaanbod dat scholieren en studenten perspectief biedt op werk en een zelfredzaam
bestaan. Zeker in regio’s waar het aantal studenten daalt is het belangrijk dat scholen
en instellingen goede afwegingen maken over hun onderwijsaanbod. Om in iedere regio
bijvoorbeeld voldoende technici en zorgpersoneel te behouden is het belangrijk dat
instellingen die opleidingen blijven aanbieden. Leerlingen moeten dan wel de profielen
in het voortgezet onderwijs kunnen volgen die daarop aansluiten. Samenwerking, in
de breedste zin van het woord staat centraal in de krimpaanpak voor het mbo. Mbo-instellingen
dienen gezamenlijk een regioplan in om in aanmerking te komen voor de aanvullende
middelen. Een belangrijk aspect van het regioplan is dat de vo-scholen en ho-instellingen
daarbij worden betrokken.
103
Welke rol heeft het Commissariaat voor de Media in het proces om de samenleving meer
weerbaar te maken tegen desinformatie en wantrouwen tegen onafhankelijke nieuwsvoorziening?
Het Commissariaat is belast met het toezicht op de Mediawet 2008. Het Commissariaat
kijkt bijvoorbeeld naar hoe publieke omroepen invulling geven aan hun publieke taak.
Onderdeel van die publieke taak is het bieden van media-aanbod dat voldoet aan hoge
professionele, journalistieke kwaliteitseisen die in de sector gebruikelijk zijn.
Ook heeft het Commissariaat een onderzoekstaak. Zo brengt het Commissariaat jaarlijks
het Digital News Report uit. Daarin wordt het vertrouwen van gebruikers in het nieuws en de bekende nieuwsmerken
gemonitord.
Binnen het mediabeleid is «Netwerk Mediawijsheid» al ruim 15 jaar bezig met het bevorderen
van mediawijsheid in de samenleving. «Netwerk Mediawijsheid», bestaande uit meer dan
1.200 partners, heeft het bevorderen van weerbaarheid tegen desinformatie bestempeld
als belangrijke maatschappelijke opgave in het meerjarenplan dat begin 2024 van start
is gegaan. Daarnaast wordt het project «DichterBijNieuws» uitgevoerd door het «Netwerk
Mediawijsheid». Het doel van het project is om mensen meer bewust te maken van de
werking en invloed op de samenleving van het nieuws. Zoals vermeld in de beleidsprioriteiten van de ontwerpbegroting 2025 versterkt het kabinet de inzet op mediawijsheid, onder andere door het project «DichterBijNieuws»
te verlengen in 2025.
104
Wanneer wordt de opzet van de periodieke rapportage onderzoeks- en wetenschapsbeleid
naar de Tweede Kamer gestuurd?
De Minister informeert de Tweede Kamer tenminste één week voor Prinsjesdag volgend
jaar over de opzet van de periodieke rapportage onderzoeks- en wetenschapsbeleid.
Dit is conform artikel 4 lid 3 van de Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2022 waarin
staat dat de onderzoeksopzet ten minste één jaar voor het rapporteren over de periodieke
rapportage aangeboden wordt aan de Tweede Kamer. De rapportage staat gepland voor
het najaar 2026.
105
Voor de aanpak van werkdruk is in kalenderjaar 2025 circa € 519,5 miljoen beschikbaar.
Kunt u nader toelichten hoe deze middelen worden ingezet?
In het werkdrukakkoord (2018) hebben het kabinet, de vakbonden en PO-Raad afgesproken
dat de keuze voor de inzet van deze middelen – € 519,5 miljoen in 2025 – op schoolniveau
plaatsvindt. Alle scholen in het primair onderwijs ontvangen hier middelen voor. Scholen
kunnen zelf kiezen hoe zij de middelen inzetten, passend bij de ervaren werkdruk.
In opdracht van OCW wordt het proces en de effectiviteit van de werkdrukaanpak gemonitord.
Uit de meest recente rapportage (schooljaar 2022–2023) blijkt dat op scholen het grootste
deel van de middelen (89,8%) wordt besteed aan de inzet van extra personeel zoals
onderwijsassistenten, invalleraren of vakleerkrachten. Daarnaast wordt een deel van
de middelen ingezet voor professionalisering en de aanschaf van materiaal zoals online
systemen die administratieve lasten kunnen verminderen.
106
Op basis van welke aannames is de taakstelling van € 282 miljoen voor de langstudeermaatregel
gebaseerd en zijn hierbij gedragseffecten meegenomen?
De maatregel die in het hoofdlijnenakkoord is opgenomen gaat ervan uit dat het collegegeld
met € 3.000 wordt verhoogd voor alle voltijdstudenten die langer dan één jaar uitlopen
in de bachelor- of masterfase. De raming van structureel € 282 miljoen gaat er van
uit dat alle geschatte langstudeerders, in totaal 94.000, € 3.000 extra collegegeld
betalen. Instellingen krijgen dit bedrag per langstudeerder vervolgens minder aan
Rijksbekostiging, wat tot een bezuiniging leidt. Er is geen gedragseffect meegenomen.
107
Hoeveel studenten zijn ook mantelzorger, hoeveel studenten doen een fulltime bestuursjaar
en hoeveel studenten hebben een ondersteuningsbehoefte?
Er is geen sluitende definitie van mantelzorg, waardoor het niet altijd duidelijk
is wanneer iemand wel of geen mantelzorger is. Ook MantelzorgNL geeft aan dat het
verlenen van onbetaalde zorg erg divers is, waardoor er geen sluitende definitie is
van mantelzorg. Daarom kan er ook niet met zekerheid worden aangegeven hoeveel studenten
er mantelzorger zijn. Wel blijkt uit de meest recente versie van de monitor beleidsmaatregelen dat 6% van de studenten zelf aangeeft (mantel)zorgtaken te verrichten en dat 38%
van de studenten in het hbo/wo aangeeft een functiebeperking te hebben. Veelvoorkomende
beperkingen zijn ADHD/ADD, concentratieproblemen, dyslexie, dyscalculie en psychische
aandoeningen. Het is niet bekend hoeveel studenten een fulltime bestuursjaar doen.
108
Hoeveel langstudeerders zijn er in het hbo en het wo?
Op 1 oktober 2023 waren er in het hbo circa 50.000 langstudeerders en in het wo circa
43.000. Dit zijn studenten die langer dan de nominale studieduur plus één jaar staan
ingeschreven aan een voltijdopleiding en het wettelijk collegegeld betalen. (bron:
DUO-gegevens)
109
PWC concludeerde dat de bekostiging van het WO structureel € 1,1 miljard te laag was.
Hoe ontwikkelt dit tekort zich in de periode 2025–2028?
Het onderzoek van PWC concludeerde dat de financiering van het wo op totaalniveau
niet toereikend was en dat structureel € 800 miljoen nodig was om achtergebleven investeringen
vlot te trekken, een inhaalslag te maken op onderzoeksbudgetten en om de ambities
op kleinschalig onderwijs te realiseren. Naast de structurele investering geeft het
onderzoek aan dat € 300 miljoen aan incidentele middelen nodig waren in verband met
achtergebleven investeringen. Het onderzoek baseert zich op de gegevens tot en met
2018 en bevat geen doorkijk naar de periode tussen 2025–2028. Dit tekort is dus niet
één op één door te trekken naar de toekomst.
110
Hoeveel gedwongen ontslagen of niet verlengde contracten verwacht u door de aankomende
bezuinigingen op het mbo, hbo en wo?
De door dit kabinet genomen keuzes in de overheidsfinanciën maken dat op het onderwijs
en onderzoek wordt bezuinigd. Instellingen hebben bestedingsvrijheid over de middelen
die zij ontvangen van het Rijk en zijn tevens verantwoordelijk voor het zorgvuldig
doorvoeren van bezuinigingen. Hoe de onderwijsinstellingen dit doen valt onder de
autonomie van de instelling. Hierover verantwoorden zij zich niet richting OCW, maar
richting de medezeggenschap en het intern toezicht.
In het wo worden de sectorplannen behouden. Zij zijn cruciaal voor samenwerking en
vaste banen voor talentvolle wetenschappers. In plaats daarvan wordt de komende jaren
bezuinigd op de starters- en stimuleringsbeurzen. De beurzen zijn persoonlijk werkkapitaal
voor jonge wetenschappers. Dat dit nu wegvalt doet pijn, maar is minder schadelijk
dan het afschaffen van de sectorplannen.
Wat de personele gevolgen zijn, is niet bekend aangezien dit afhankelijk is van de
wijze waarop de instellingen de bezuinigingen verder precies gaan vormgeven.
De bezuinigingen op het mbo zijn relatief beperkt.
111
Hoeveel onderwijsinstellingen lopen risico de signaleringswaarden, die de inspectie
gebruikt voor haar toets naar de financiële continuïteit, niet te halen?
Voor de signalering van onderwijsinstellingen met mogelijke financiële risico’s kijkt
de inspectie naar de drie financiële kengetallen: solvabiliteit II, liquiditeit en
absolute omvang liquide middelen. De signaleringswaarden kunnen voor de inspectie
aanleiding zijn om het bestuur nader te bekijken en te bezien of er mogelijk sprake
is van een financieel risico. Daarom leidt het onderschrijden van een signaleringswaarde
niet automatisch tot een financieel risico en tot verscherpt toezicht door de inspectie.
Eind 2023 waren er in totaal 90 onderwijsinstellingen (59 primair onderwijs, 23 voortgezet
onderwijs, 3 mbo, 5 hbo) met één of meerdere financiële kengetallen onder de signaleringswaarde.
De inspectie bestudeert de jaarrekeningen van deze onderwijsinstellingen om de oorzaak
te achterhalen en voert indien nodig onderzoek uit waarbij veel meer aspecten in ogenschouw
worden genomen. Daarna besluit ze of het nodig is om het bestuur onder verscherpt
toezicht te plaatsten. Het besluit om een bestuur onder verscherpt financieel toezicht
te stellen, is altijd gebaseerd op een uitvoeriger onderzoek van de inspectie.
Op dit moment staan in totaal 9 onderwijsinstellingen onder het verscherpt financieel
toezicht van de inspectie.
Deze informatie is terug te vinden op de website van de Inspectie van het onderwijs.
112
Hoeveel % van het bbp zal de komende jaren aan publieke R&D worden uitgegeven?
Het Rathenau Instituut heeft als taak om jaarlijks een doorrekening te publiceren,
waaruit blijkt welk deel van het bbp is besteed aan R&D (research & development).
Dit gebeurt altijd terugkijkend, omdat deze berekening afhankelijk is van CBS-data
die achteraf beschikbaar worden gesteld. Het meest recente onderzoek van het Rathenau
Instituut verscheen afgelopen juni. Daaruit bleek dat de totale uitgaven aan R&D in
Nederland in het jaar 2022 2,3% waren. In 2022 was een deel van de investeringen van
het vorige kabinet reeds gestart, maar deze waren nog niet op het niveau van 2023
en 2024, aangezien de omvang opliep na 2022. De verwachting is dat het percentage
van het bbp dat wordt geïnvesteerd in R&D zal afnemen de komende jaren als gevolg
van de bezuinigingen van dit kabinet, tenzij een stijging van de private investeringen
in R&D deze afname van publieke investeringen zal compenseren. Volgens de laatste
ramingen van het Rathenau nemen de publieke R&D-investeringen over 2024 nog toe. Met
name omdat er dit jaar nog aanzienlijke, reeds toegekende middelen geïnvesteerd worden
vanuit het Nationaal Groeifonds en vanwege de structurele investeringen in onderzoek
en wetenschap en investeringen uit het Fonds voor Onderzoek en Wetenschap. Vanaf 2025
wordt een daling in de publieke R&D-investeringen verwacht, met name omdat de vierde
en vijfde ronde van het Groeifonds niet doorgaan, en vanwege de bezuiniging op onderzoek
en wetenschap. Hiermee zullen de totale publieke R&D-uitgaven door de rijksoverheid
afnemen.
113
Welke duurzaamheidsinvesteringen zullen onderwijsinstellingen de komende jaren moeten
doen en wat zijn hun financiële mogelijkheden daartoe?
In de sectorale routekaarten uit 2019 is in kaart gebracht hoe de gebouwen van onderwijsinstellingen er voor staan en wat
er nodig is voor verduurzaming. In 2025 worden de sectorale routekaarten herijkt.
Om aan de minimumeisen van de Europese richtlijn EPBD IV te voldoen, moet met name het renovatietempo van onderwijsinstellingen in primair
en voortgezet onderwijs omhoog. Het IBO onderwijshuisvesting uit 2021 beschrijft wat nodig is. Andere richtlijnen die onderwijsinstellingen raken zijn
EED en RED.
Tot financiële mogelijkheden behoren de subsidieregeling duurzaam maatschappelijk
vastgoed (DUMAVA), bancaire leningen bij zowel BNG als commerciële banken en schatkistbankieren
onder bepaalde voorwaarden. Ook wordt gewerkt aan een waarborgfonds maatschappelijk
vastgoed voor borgstellingen. Met regelingen zoals DUMAVA kan een deel van de opgave
bij onderwijsinstellingen gerealiseerd worden, maar die zijn niet altijd toereikend.
114
Hoeveel bezuinigt dit kabinet op onderwijs in 2025 en structureel, absoluut en relatief?
In 2025 wordt in totaal € 533 miljoen bezuinigd op onderwijs. Dit is 1% van de totale
OCW-begroting in 2025. Structureel wordt in € 1,6 miljard bezuinigd op onderwijs.
Dit is 3,2% van de totale OCW-begroting in 2030.
Hierbij zijn alle bezuinigingen op begrotingsartikel 1 primair onderwijs, 3 voortgezet
onderwijs, 4 mbo, 6 hbo en 7 wo meegerekend. Dit betreft onder andere de bezuinigingen
op het hoger onderwijs in verband met internationale studenten en een langstudeermaatregel,
het afschaffen of verlagen van subsidies (zoals de Maatschappelijke Diensttijd, brede
brugklassen en School en Omgeving en verwerking van de subsidietaakstelling) en het
stopzetten van de startersbeurzen. Meer informatie over de extensiveringen kan worden
gevonden in tabel 4 en 7 van de OCW-begroting. In de Kamerbrief van 24 oktober 2024 is uw Kamer geïnformeerd over de subsidietaakstelling.
115
Wat zijn de verwachte economische effecten van het wetsvoorstel Wet internationalisering
in balans?
Zoals ook benadrukt in de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet internationalisering
in balans, laten de economische effecten van het wetsvoorstel Wet internationalisering
in balans zich moeilijk voorspellen, omdat instellingen zelf bepalen hoe zij de aangereikte
fixusinstrumenten inzetten. Bovendien is de uitkomst van de toets anderstalig onderwijs
niet op voorhand bekend: het is nog niet duidelijk hoeveel bacheloropleidingen wel
en hoeveel geen toestemming zullen krijgen voor anderstalig onderwijs.
Wel kan worden gesteld dat internationale studenten uit de EER die direct na hun studie
uit Nederland vertrekken, kosten met zich meebrengen voor de Nederlandse staat. Een
afname van deze groep studenten zal leiden tot een besparing voor de staatskas. Tegelijkertijd
dragen internationale studenten die in Nederland blijven, zoals aangetoond door het
CPB in 2019, bij aan de Nederlandse economie. Een daling van deze groep zou dus mogelijk
nadelig kunnen zijn voor de economie. Daarbij moet worden opgemerkt dat er op dit
moment hogere kosten zijn dan die zijn aangenomen in het CPB-onderzoek. Zo betekent
de herinvoering van de basisbeurs dat ook EER-studenten daarvan gebruik kunnen maken;
de urennorm daarvoor is onlangs verlaagd na een uitspraak van de Centrale Raad van
Beroep.
Om de balans te verbeteren, kiest het wetsvoorstel voor een selectieve instroom van
internationale studenten. Het biedt strategische ruimte voor anderstalig onderwijs
op locaties en in vakgebieden waar dit het meeste oplevert, zowel economisch als maatschappelijk.
Een kleiner aantal internationale studenten hoeft niet direct een nadelig effect te
hebben voor de Nederlandse economie, zolang het percentage van deze studenten dat
na de studie in Nederland blijft werken groter wordt. Dat zijn immers de studenten
die blijven die bijdragen aan de Nederlandse economie.
De wet tracht daarom deze blijfkans te vergroten door de zorgplicht van instellingen
te verbreden om de Nederlandse taalvaardigheid van studenten te bevorderen, waardoor
ook internationale studenten in staat worden gesteld om Nederlands te leren. Dit proces
van socialisatie vergroot de kans dat zij na hun studie in Nederland blijven. Uit
onderzoek van Nuffic blijkt dat 67% van de internationale studenten die na hun studie in Nederland bleven
aan dat Nederlandse taalvaardigheid belangrijk of zeer belangrijk is om je thuis te
voelen Tegelijkertijd geeft 30% van de internationale studenten die besluiten om Nederland
na hun studie te verlaten aan dat taalbarrières belangrijk of zeer belangrijk waren
in hun besluit om te vertrekken. Met het wetsvoorstel Wet internationalisering in
balans wordt de instroom van internationale studenten selectiever, wat de druk op
het hoger onderwijsstelsel en publieke voorzieningen vermindert, terwijl de bijdrage
per student aan de Nederlandse samenleving wordt vergroot.
116
Welk budget is verbonden aan de 13,8 fte onderwijscoördinatoren?
Als het gaat om werkelijke loonkosten is er in 2023 in totaal € 1.1 miljoen uitgegeven
aan onderwijscoördinatoren.
117
Hoeveel kinderen krijgen in totaal op dit moment een rijke schooldag?
In totaal doen er in de huidige regeling circa 140.000 leerlingen mee aan het programma
School en Omgeving.
118
Welke onderwijsinstellingen zullen de aankomende jaren met meer dan 10% krimpen?
Daling van leerlingen- en studentenaantallen is voor bijna alle onderwijssectoren
een ontwikkeling die de komende jaren aandacht vraagt en uitdagingen met zich meebrengt.
Deze uitdagingen verschillen onder andere per onderwijssector, per regio en per instelling.
Op de website van DUO zijn onder «open onderwijsdata» voor elke onderwijssector prognoses te vinden die een indicatie geven van de ontwikkeling
van het aantal leerlingen/studenten per instelling. Hieronder wordt per sector toegelicht
voor hoeveel instellingen in de prognose een krimp wordt verwacht van 10% of meer
ten opzichte van 2023. Dit is nadrukkelijk een indicatie, de werkelijke ontwikkeling
van aantallen kan zowel op totaal niveau als per instelling anders verlopen dan geprognosticeerd.
– In het primair onderwijs (basisonderwijs en speciaal basisonderwijs) zullen van de
6.299 scholen naar verwachting 359 scholen in 2024 te maken krijgen met 10% krimp.
In 2025 zullen dat er naar verwachting 877 zijn en de jaren daarna loopt dit aantal
verder op tot circa 1.940 scholen in 2028.
– In het voortgezet onderwijs zullen van de 640 scholen naar verwachting 15 scholen
in 2024 te maken krijgen met 10% krimp. In 2025 zullen dat er naar verwachting 63
zijn en de jaren daarna loopt dit aantal verder op tot circa 120 scholen in 2028.
– In het middelbaar beroepsonderwijs zullen van de 56 instellingen naar verwachting
geen instellingen in 2024 te maken krijgen met 10% krimp ten opzichte van 2023. In
2025 zal naar verwachting 1 instelling met 10% gekrompen zijn, hier komt vanaf 2027
nog 1 instelling bij. Dit beperkte aantal geeft geen compleet beeld, omdat de krimp
van de laatste jaren hierin niet is meegenomen. Na 2028 neemt de daling in het aantal
studenten in het mbo weer toe voor 2033 wordt verwacht dat 17 instellingen met 10%
zijn gekrompen.
– Van de 36 onderwijsinstellingen in het hbo krijgt naar verwachting 1 instelling in
2024 te maken met 10% krimp ten opzichte van 2023. In 2025 zullen dat er naar verwachting
6 zijn en de jaren daarna loopt dit aantal verder op tot circa 17 instellingen in
2028. Met name de niet-Randstedelijke hogescholen ondervinden een grotere impact van
dalende studentenaantallen.
– In het wo is de verwachting dat het aantal studenten na jaren van groei zich nu stabiliseert.
In 2025 verwachten we dat 2 instellingen, van de 18 onderwijsinstellingen in totaal,
te maken krijgen met 10% krimp ten opzichte van 2023. In de jaren daarna blijft dit
aantal gelijk.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap houdt de gevolgen van de ontwikkeling
van leerlingen- en studentenaantallen nauwlettend in de gaten en blijft inzetten op
een regionaal passende spreiding van onderwijsaanbod.
119
Wat is de koopkrachtontwikkeling van studenten van de afgelopen vijf jaar?
Op deze vraag kan het kabinet geen antwoord geven. CBS en CPB maken geen koopkrachtberekening
voor studenten. De laatste jaren heeft het kabinet wel, op verzoek van uw Kamer, regelmatig
aan Nibud gevraagd of zij berekeningen kon maken over de koopkracht van studenten.
Tijdens het leenstelsel was dit volgens Nibud onvoldoende mogelijk. Na de herinvoering
van de basisbeurs, die een positief effect heeft gehad op het inkomen van studenten,
in het hbo en wo veranderde dit. Daarom heeft Nibud dit jaar voor het eerst in lange
tijd weer een inschatting gegeven van de koopkrachtontwikkeling van studenten. Deze
statistiek is niet beschikbaar voor de laatste vijf jaar.
120
Wat is de voorspelde koopkrachtontwikkeling van studenten voor de aankomende drie
jaar?
Het kabinet heeft geen voorspelling voor de koopkrachtontwikkeling van studenten voor
de komende drie jaar.
Het kabinet en CPB maken geen raming voor de koopkracht van studenten. Wél heeft het
Nibud in recent onderzoek een voorspelling voor het komende jaar gepubliceerd. Op
verzoek van de Tweede Kamer heeft het Nibud dit jaar voor het eerst sinds lange tijd
in kaart gebracht wat de koopkrachtontwikkeling van studenten voor het komende jaar
is. Hierbij is alleen gekeken naar uitwonende studenten. Thuiswonende studenten zijn
namelijk onderdeel van een huishouden en daardoor van een ander koopkrachtplaatje.
De uitwonende student krijgt volgens het Nibud te maken met een daling van de koopkracht
in 2025 tussen de 6,2% en 6,6%. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van het verdwijnen
van de tijdelijke koopkrachtmaatregel die gold in het studiejaar 2023/2024 om studenten
tegemoet te komen voor de tijdelijk hoge energieprijzen. Daartegenover staan ook positieve
ontwikkelingen. Zo is de basisbeurs fors gestegen door de indexatie en zijn energieprijzen
weer gedaald. Volgens recent onderzoek van Nibud geeft 90 procent van de studenten
aan rond te kunnen komen. Voor uitwonende bbl-studenten daalt de koopkracht met 1,3%.
De ontwikkeling zal in de praktijk echter (fors) verschillen tussen studenten, afhankelijk
van bijvoorbeeld de ontwikkeling van hun (kale) huur, energielasten, en overige uitgaven
en inkomsten (zoals bijbaan).
121
Klopt het dat u wijzigingen in beleid voorbereidt ten aanzien van het basisonderwijs
en niet ten aanzien van de andere onderwijssectoren?
De ambities van het Ministerie van OCW zijn beschreven in de paragraaf Beleidsprioriteiten van de begroting. Hierin staan de beleidsprioriteiten die voortkomen uit het regeerprogramma
en breder. Alle onderwijssectoren komen voor in de beleidsprioriteiten, niet alleen
het basisonderwijs.
122
Kunt u inmiddels aangeven hoe de subsidietaakstelling voor OCW zal worden ingevuld?
De invulling van de subsidietaakstelling is toegelicht in de Kamerbrief Subsidietaakstelling. De verschillende maatregelen zijn met een Nota van Wijziging verwerkt in de Ontwerpbegroting 2025.
123
Welke projecten lopen er op dit moment om de opleidingen beter te laten aansluiten
op de arbeidsmarkt?
De vergrijzing op de arbeidsmarkt, de opkomst van nieuwe technologieën en de veranderingen
in de economie vragen van het onderwijs om continu in te spelen op de behoefte van
de samenleving en de maatschappij. Hier ligt een continue taak voor de onderwijsinstellingen
om regelmatig en samen met maatschappelijke partners en werkgevers kritisch te reflecteren
op het opleidingsaanbod en de aansluiting met de arbeidsmarkt. Dit gebeurt bijvoorbeeld
in de overlegtafels binnen de SBB voor het mbo en in de beroepenveldcommissies in
het hbo en wo.
OCW faciliteert, subsidieert en stimuleert actief het verbeteren van de aansluiting
van het onderwijs met de arbeidsmarkt en de economie. Met de Werkagenda MBO wordt
gewerkt aan verschillende doelstellingen om het onderwijs te versterken, waaronder
het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden. In het hbo investeren
we structureel € 30 miljoen om de krapte in de sectoren onderwijs, gezondheidszorg
en bètatechniek in te perken. In het wo dragen de sectorplannen bij aan hogere kwaliteit
van onderwijs en onderzoek. Hierbij ligt een focus op verschillende maatschappelijke
vraagstukken. Daarnaast wordt, samen met andere ministeries, gewerkt aan verschillende
(sectorspecifieke) programma’s. Voorbeelden hiervan zijn het Nationaal Versterkingsplan
Microchiptalent, LLO-katalysator, het opschalen van publiek-private samenwerkingen
en het Actieplan Groene en Digitale Banen. Ook in de komende tijd verkennen we actief
hoe de aansluiting van het onderwijs met de arbeidsmarkt verder verbeterd kan worden,
onder andere met het aangekondigde mbo-pact voor het opleiden voor de arbeidsmarkt
van de toekomst.
124
Welke projecten lopen er op dit moment om ons onderwijs en de economie beter op elkaar
te laten aansluiten?
Zie antwoord op vraag 123.
125
Welke belemmeringen ervaren studenten wanneer zij willen wisselen van studie of opleiding?
Op verzoek van uw Kamer wordt in kaart gebracht welke belemmeringen studenten kunnen
ervaren bij overstap van het hbo-wo naar het mbo, of van mbo 3–4 naar mbo 1–2 wat
betreft studiefinanciering. Hierover wordt uw Kamer voor de begrotingsbehandeling
van OCW geïnformeerd.
Afgezien van die verkenning is er geen specifiek onderzoek uitgevoerd naar belemmeringen
die studenten ervaren wanneer zij switchen van studie. In algemene zin geldt dat voor
studenten die switchen er verschillende belemmeringen kunnen optreden. Zo kan het
zijn dat studenten voor hun studie al studiekosten hebben gemaakt, bijvoorbeeld voor
de aanschaf van materialen. Voor een nieuwe studie moeten mogelijk weer studiekosten
worden gemaakt. Ook zijn er situaties mogelijk waar de student wegens de switch een
bepaalde periode moet overbruggen totdat de nieuwe studie start. Daarnaast hebben
switchers in sommige gevallen een deel van hun recht op studiefinanciering en/of het
studentenreisproduct al gebruikt, waardoor ze hier minder lang recht op hebben tijdens
hun nieuwe studie. Of kan een overstap ertoe leiden dat een deel van de eerder verkregen
prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift.
126
Hoeveel winst wordt er door uitzendbureaus gemaakt om leraren via uitzendconstructies
te laten werken?
In het onderzoek van de Algemene Rekenkamer staat dat externe bureaus een bureaumarge hanteren van gemiddeld 25% (variërend van
15% tot 46%, exclusief btw) voor een ingehuurd docent in het vo. Deze bureaumarge
bestaat uit overheadkosten (personeel, materieel, marketing et cetera) en winst. De
bureaumarge is in het rapport niet gesplitst in overheadkosten en winst. Voor het
primair onderwijs zijn deze gegevens niet beschikbaar.
127
Wat behelst de ABU-gedragscode?
De Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) heeft een gedragscode opgesteld. In de
gedragscode is opgenomen waar de leden van de ABU voor staan en hoe de leden willen
handelen. De ABU heeft samen met de leden die actief zijn in het onderwijs ook een
Gedragscode verantwoorde inzet flexibele arbeid in het onderwijs ontwikkeld, kortweg de Gedragscode Onderwijs. In deze gedragscode staat bijvoorbeeld
dat het «wegkopen» van docenten nadrukkelijk geen oplossing is voor de problemen in
de sector.
128
Welke maatregelen kunnen er door de overheid tegen uitzendbureaus, die onredelijke
belemmeringen opwerpen om een docent in loondienst te nemen, worden genomen?
Op alle vormen van terbeschikkingstelling van arbeid, waaronder uitzend, is artikel
9a van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (hierna: Waadi) van toepassing.
Dit artikel bevat een belemmeringsverbod. Als er toch sprake is van een belemmering
om een dienstverband aan te gaan, kan daarvan melding worden gemaakt bij de Nederlandse
Arbeidsinspectie, waarna zij een onderzoek kan instellen. Zij kan een overtreding
van artikel 9a Waadi vaststellen in een verslag, maar kan geen sanctie opleggen voor
het overtreden van het belemmeringsverbod. Het is aan degene die een melding heeft
gedaan om vervolgstappen te zetten, bijvoorbeeld door een civiele zaak te starten.
129
Hoeveel meldingen heeft de Arbeidsinspectie vanuit het onderwijs ontvangen van een
overtreding van artikel 9a Waadi6, hoe vaak heeft de Arbeidsinspectie onderzoek bij uitzendbureaus in het onderwijs
gedaan op basis van artikel 9a Waadi en wat zijn er hiervan de uitkomsten?
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft laten weten dat zij geen meldingen heeft ontvangen
en geen onderzoeken heeft gedaan naar een eventuele overtreding van genoemd wetsartikel
in de onderwijssector. Een eventuele overtreding van het belemmeringsverbod in artikel
9a van de Waadi is niet bestuursrechtelijk beboetbaar. De Arbeidsinspectie kan op
verzoek van vakbonden en individuele arbeidskrachten onderzoek doen naar de naleving
van dit verbod. Zie ook antwoord 128 voor de werkwijze van de Arbeidsinspectie.
130
Is het belemmeringsverbod onderdeel van de ABU-gedragscode? Zo nee, waarom niet?
Het belemmeringsverbod is wettelijk geregeld in artikel 9a van de Waadi. Alle uitzendbureaus
moeten zich aan de wet houden, ongeacht of ze de gedragscode van de ABU onderschrijven.
131
Wat is de gemiddelde hoogte van de overnamekosten of boete die externe bureaus hanteren
om ingehuurd personeel over te nemen?
In het rapport van de Algemene Rekenkamer over de inhuur van docenten in het voortgezet onderwijs staat dat de vergoeding die
bureaus vragen voor overgenomen docenten per bureau verschilt. Zo zijn er bureaus
die vergoedingen vragen van 15% tot 38% van het uurtarief over de nog openstaande
uren in het contract van de ingehuurde docent (tot een maximum van bijvoorbeeld 1.040
of 2.000 uren). Ook zijn er enkele bureaus die een vaste vergoeding vragen van € 18.000
tot
€ 45.000 voor het in dienst nemen van een ingehuurde docent. Voor het primair onderwijs
zijn deze gegevens niet voorhanden.
132
Vallen alle beloningscomponenten (inclusief werknemers- en werkgeversdeel pensioenpremie,
verzekeringen en sociale zekerheid) onder de identieke beloning bij uitzendkrachten
werkzaam in het vo?
Het beloningsdeel is in principe gelijk, het deel aan sociale premies niet. In de
cao voortgezet onderwijs is bepaald dat de werkgever verplicht is in de overeenkomst
die met de uitlenende instantie wordt gesloten, te bedingen dat de uitlenende instantie
«voor wat betreft de beloning, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige
arbeidsvoorwaarden toekent als die welke worden toegekend aan de werknemers in gelijke
of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling». Sociale premies
(waaronder ook pensioenpremies) kunnen per sector verschillen. Ook kan bij uitzendbureaus
een andere verdeling van het werknemers- en werkgeversdeel van de pensioenpremie zijn
afgesproken.
133
Zijn er verschillen, naast het werknemersdeel pensioenpremie, tussen het StiPP7 en ABP pensioen? En zo ja, welke?
Op dit moment betreft de ABP-regeling een uitkeringsovereenkomst en de StiPP-pensioenregeling
een beschikbare premieovereenkomst. Bij het ABP geldt een premie van 27,0%. De werkgever
betaalt hier 18,9% van en de werknemers 8,1%. Het maximum pensioengevend salaris voor
het ABP is € 137.800. Het StiPP kent een maximaal pensioengevend uurtarief van € 38,26.
Het STiPP kent twee pensioenregelingen; de Basisregeling (tot en met de eerste 52
werkweken) en de Plusregeling (minimaal 52 weken pensioenopbouw in de Basisregeling).
De Basisregeling-premie van StiPP is 7,4% betaald door de werkgever. De premie in
de Plusregeling van StiPP betreft 12% (werknemers betalen hier maximaal voor eenderde
deel aan mee). Hoe dit uitpakt voor werknemers verschilt per individu. Het is aan
de cao-partijen om de premieverdeling tussen werknemers en werkgevers vast te stellen.
134
Hoeveel leraren zijn er aan de slag als zzp’er in het onderwijs, uitgesplitst naar
po, vo, mbo en hbo?
Uit de financiële jaarverslagen van schoolbesturen weten we niet om hoeveel personen
het gaat, maar we weten wel welk bedrag er aan personeel niet in loondienst (PNIL)
wordt uitgegeven. In 2022 ging het zowel in het primair onderwijs als in het voortgezet
onderwijs om 4,4% PNIL-uitgaven ten opzichte van de totale personeelslasten. In het
mbo ging het in 2022 om 7,3% PNIL-uitgaven en in het hbo om 8%. Het gaat hierbij om
al het onderwijspersoneel. Op basis van een nadere uitvraag weten we dat in 2022 grofweg
ongeveer 50% van de PNIL-kosten in het primair- en voortgezet onderwijs bestemd was
voor ingehuurde leraren. Voor het mbo en hbo zijn geen nadere gegevens beschikbaar.
De PNIL-cijfers over 2023 zullen in de trendrapportage bij de lerarenbrief worden
opgenomen die in december 2024 naar de Tweede Kamer wordt verzonden.
135
Hoeveel zzp’ers in het onderwijs bouwen pensioen op en/of hebben een arbeidsongeschiktheidsverzekering?
Uit een Brief aan oud-minister Koolmees van SZW blijkt dat 2 tot 4% van de zelfstandigen pensioen opbouwt via de pensioensopbouw
via de werkgever, de tweede pijler. Cijfers van het CBS laten zien dat in 2021 16,5% van alle zzp’ers een arbeidsongeschiktheidsverzekering
(aov) had en 9,2% een lijfrenteverzekering als pensioenvoorziening. Deze cijfers zien
op alle sectoren. Deze cijfers zijn niet specifiek bekend voor zzp’ers in het onderwijs.
136
In hoeverre geldt dat er voor zelfstandigen in het onderwijs sprake van een gezagsverhouding
die een kernactiviteit van de onderwijsinstelling (lesgeven) is?
Of er in een arbeidsrelatie sprake is van een gezagsverhouding, is niet in algemene
zin te bepalen, maar is afhankelijk van de omstandigheden. Eventuele inbedding in
de organisatie is volgens jurisprudentie van belang in deze afweging. Het kabinet
stimuleert het uitvoeren van structureel werk in een vast dienstverband.
137
Volgen de salarissen in het onderwijs volledig de contractloonontwikkeling in de markt
voor 2025?
Over 2025 is dat nog niet te zeggen: nog niet alle onderwijssectoren hebben afspraken
voor (heel) 2025 gemaakt en de marktontwikkeling is gaande. Bovendien moet de kabinetsbijdrage
in de arbeidskostenontwikkeling voor 2025 nog worden vastgesteld. Dit gebeurt zoals
gebruikelijk bij Voorjaarsnota. In de afgelopen drie jaar 2022 – 2024 is het loon
in de onderwijssectoren gemiddeld tenminste gelijk aan de markt gegroeid.
138
Is de incidentele loonontwikkeling ook onderdeel van de volledige loon- en prijsbijstelling
voor 2025?
De incidentele loonontwikkeling maakt onderdeel uit van het referentiemodel waarmee
de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling wordt berekend (het loon-deel
uit de loon- en prijsbestelling). De verhoging van de kabinetsbijdrage («loonbijstelling»)
voor 2025 stelt het kabinet vast in de Voorjaarsnota 2025.
139
In hoeverre is de ruimtebrief voor 2024 en 2025 inzichtelijk gemaakt voor alle sociale
partners, zoals de Kamer in 2019 had verzocht door de gewijzigde motie-Van den Hul
c.s. aan te nemen?8
In de motie is verzocht er bij de onderwijswerkgeversorganisaties op aan te dringen
de brief over de kabinetsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling («ruimtebrief»)
inzichtelijk te maken voor alle sociale partners aan de cao-onderhandelingstafel.
Zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van den Hul c.s. over de uitvoering van de genoemde motie, ontvangen de werkgeversorganisaties de
brief vertrouwelijk. De werkgevers hebben de mogelijkheid om aan de sectorale cao-tafel
vertrouwelijk informatie te delen over de sectoraal beschikbare loonruimte. De sectoraal
beschikbare loonruimte is onder andere afgeleid van de kabinetsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling.
Werkgevers zijn vrij om hierin zelf een afweging en keuze te maken. Het kabinet kan
en wil de onderwijswerkgevers niet verplichten om de inhoud van de brieven inzichtelijk
te maken aan de onderhandelingstafel.
140
Is er al opvolging gegeven aan de rechterlijke uitspraak om de oude ruimtebrieven
aan alle sociale partners te verstrekken?
Dit gaat om een uitspraak over het heroverwegen of de ruimtebrieven openbaar moeten
worden gemaakt (voor eenieder inzake de Wet Open Overheid, niet alleen aan sociale
partners). In opvolging van de betreffende uitspraak heeft de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties een herziene beslissing op bezwaar opgesteld. Het nieuwe
besluit houdt in dat brieven ouder dan vijf jaar openbaar worden gemaakt. De stukken
zijn gedeeld met uw Kamer in het Woo-besluit over kabinetsbijdrage overheids- en onderwijswerkgevers.
141
Hoeveel studenten volgen op dit moment een lerarenopleiding?
In studiejaar 2023–2024 was het totaal aantal ingeschreven studenten aan een lerarenopleiding
58.403 studenten. Definitieve cijfers over het totaal aantal ingeschreven studenten
dat in dit studiejaar 2024–2025 een lerarenopleiding volgt zijn er nog niet. Hierover
wordt de Kamer later in 2025 over geïnformeerd.
142
Hoeveel studenten die een lerarenopleiding volgen halen hun diploma na 5 jaar?
Bij de beantwoording van deze vraag gaan we uit van «voltijdstudenten die afstuderen
in de nominale studieduur plus één jaar». Het laatste cohort waarover we kunnen rapporteren
is het cohort dat is gestart in 2017. In de aantallen en percentages hieronder worden
alleen de studenten weergegeven die een diploma hebben gehaald voor deze (leraren)opleiding.
Dat betekent niet dat de overige studenten zijn uitgevallen. Studenten kunnen ook
nog doorstuderen, een diploma hebben gehaald voor een andere opleiding of switchen.
Voor de hbo bachelor primair onderwijs (pabo) hebben 2375 van de 4702 studenten hun
diploma gehaald (51%). In de hbo bachelor tweedegraads behaalden 1509 van de 5220
studenten hun diploma (29%). Uit eerder onderzoek is gebleken dat er meerdere oorzaken
zijn voor de voortijdige uitval bij de tweedegraads opleidingen, zoals de zwaarte
van de studie en de wijze waarop het onderwijs wordt vormgegeven. De opleiding wordt
als relatief zwaar ervaren doordat studenten al snel de praktijk (het onderwijs) in
gaan. Verder studeren veel studenten in deeltijd. De combinatie van gezin, baan en
studie wordt aangegeven als oorzaak van uitval. In het cohort hbo eerstegraads studenten
(inclusief kunst en lo-opleidingen) was dit 903 van de 1814 studenten (50%). Voor
alle hbo bachelor studenten, niet alleen lerarenopleidingen, ligt het percentage diploma’s
na de nominale studieduur plus één jaar op 46%.
Voor de eerstegraads wo lerarenopleidingen (ulo), geldt dat 600 van de 884 studenten
hun diploma hebben gehaald in de nominale studieduur plus één jaar (68%).
143
Hoeveel studenten volgen een schakeltraject om leraar te worden en hoeveel van deze
studenten halen hun diploma na 5 jaar?
Voor een aantal lerarenopleidingen kunnen studenten met een niet-verwante vooropleiding
een schakeltraject doorlopen. Dit verschilt in omvang van één vak tot 60 EC. Deze
studenten worden niet apart geregistreerd en zijn daarmee in de databestanden van
DUO niet te scheiden van andere studenten. Daarom kunnen we deze cijfers niet leveren.
144
Hoeveel mensen hebben een lesbevoegdheid maar werken op dit moment niet in het onderwijs?
De exacte omvang van deze groep, ook wel «stille reserve» genoemd, is niet bekend.
Er wordt, net als bij andere beroepen, niet geregistreerd waar iedere leraar die het
onderwijs uitstroomt gaat werken. Uit eerder onderzoek van OCW in 2017 kwam naar voren dat er naar schatting een stille reserve bestond van minimaal 82.000
personen in het funderend onderwijs. Onderzoekers van de Universiteit Maastricht hebben deze groep in 2024 op 62.000 personen geschat. Dat aantal lijkt realistisch.
145
Welke ambtenaren vallen onder de in het hoofdlijnenakkoord afgesproken nullijn? Vallen
medewerkers van uitvoeringsorganisaties, zorg, onderwijs en gemeenteambtenaren hier
ook onder?
Deze vraag is ook bij de Algemene Financiële Beschouwingen beantwoord, onder nr. 96. De nullijn in 2026 raakt de ambtenaren die vallen onder de cao Rijk. De meeste uitvoeringsorganisaties
vallen onder de cao Rijk en de nullijn geldt daarmee ook voor medewerkers van bijvoorbeeld
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Rijkswaterstaat, DUO en de Belastingdienst.
Gemeenten en de zorg- en onderwijssectoren hebben een eigen cao. Dit geldt ook voor
enkele zelfstandige bestuursorganen binnen de rijksoverheid (UWV, SVB), medewerkers
van deze organisaties vallen dus niet onder de afgesproken nullijn.
146
Kunnen de dalende uitgaven tussen 2024–2029 aan het onderwijs worden uitgesplitst?
De begroting voor het onderwijs (artikelen 1, 3, 4, 6 en 6) daalt tussen 2024 en 2029
met € 2,9 miljard, zie onderstaande tabel. Deze daling wordt ongeveer voor circa € 1,6
miljard veroorzaakt door de maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord. Daarnaast dalen
de leerlingen- en studentenaantallen, wat ook leidt tot een daling van de uitgaven
aan het onderwijs. De uitsplitsing van deze daling is tevens te vinden in de horizontale toelichting van OCW in de Miljoenennota 2025.
147
Hoeveel mbo-docenten werken op basis van een pedagogisch Didactisch Getuigschrift,
absoluut en relatief?
Er zijn ongeveer 34.000 docenten werkzaam in het mbo. Daarvan is niet bekend of zij
een diploma van een lerarenopleiding of een Pedagogisch Didactisch Getuigschrift (PDG)
hebben behaald. Deze informatie wordt namelijk niet landelijk geregistreerd. Hierdoor
is niet te zeggen hoeveel mbo-docenten absoluut en relatief werken op basis van een
PDG.
Wel is bekend dat jaarlijks aan 900–1.000 zij-instromers in het mbo de subsidie zij-instroom
wordt toegekend. Deze zij-instromers starten met het zij-instroom traject dat leidt
tot het PDG. Deze groep PDG’ers wordt op basis van een geschiktheidsverklaring aangesteld
en worden geacht vervolgens binnen twee jaar het getuigschrift te behalen.
148
Wat zijn de gemiddelde bijdragen en kosten aan overheidsfinanciën van EER-studenten?
Hoe verschilt dit voor hbo en wo?
Studenten uit de EER en Zwitserland hebben recht op hetzelfde wettelijke collegegeld
als studenten met de Nederlandse nationaliteit. Hierdoor zijn ook de kosten ten aanzien
van de onderwijsbijdrage voor deze groepen studenten hetzelfde. Voor 2025 betreft
de jaarlijkse onderwijsbijdrage voor een hbo-student € 10.500 en voor een wo-student
€ 9.000. Het collegegeld dat de student moet bijdragen betreft voor het studiejaar
2024–2025 € 2.530 per jaar. Studenten uit de EER en Zwitserland hebben altijd recht
op collegegeldkrediet. Het collegegeldkrediet is een lening die in principe volledig
wordt terugbetaald.
Voorts geldt dat wanneer studenten uit de EER en Zwitserland, hun ouder(s) of hun
partner kwalificeren als migrerend werknemer, zij recht hebben op volledige studiefinanciering.
Migrerend werknemer ben je wanneer je reële en daadwerkelijke arbeid verricht, die
niet louter marginaal en bijkomstig is. DUO hanteert hier de norm dat EER-studenten
die gemiddeld 32 uur of meer per maand werken, in elk geval worden aangemerkt als
migrerend werknemer. Daarnaast hebben studenten uit de EER en Zwitserland die al vijf
jaar of langer rechtmatig verblijven in Nederland recht op volledige studiefinanciering.
Zoals in de Kamerbrief van 15 oktober 2024 over de beheersing van de internationale studentenstromen vermeld, is reeds verkend wat de mogelijkheden zijn om de norm van 32 uur te verhogen.
Het nationale recht – een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep – staat hieraan echter in de weg.
In onderstaande tabel is inzichtelijk gemaakt op welke studiefinancieringsbedragen
deze studenten aanspraak kunnen maken. Belangrijke kanttekeningen hierbij zijn dat
onderstaande bedragen zowel voor hbo als wo studenten gelden, niet alle EER-studenten
in aanmerking komen voor (volledige) aanvullende beurs en dat zij naast het collegegeldkrediet
ook een rentedragende lening kunnen aanvragen. Het is op dit moment niet mogelijk
om een gemiddelde per student aan te geven. Er zit veel verschil in het gebruik van
studiefinanciering door studenten uit de EER en Zwitserland, onder meer vanwege de
variatie in opleidingen en duur van deze opleidingen en omdat slechts een deel kwalificeert
als migrerend werknemer.
Tabel normbedragen studiefinanciering voor hbo en wo in euro’s (prijzen 2024)
Per maand
Uitwonende basisbeurs
€ 302,39
Maximale aanvullende beurs
€ 457,60
Studentenreisproduct
€ 114,92
Totaal
€ 874,91
149
Hoe is het te verklaren dat het CBS andere instroomcijfers voor internationale studenten
hanteert dan UNL en waarom maakt het CBS bij instroomcijfers geen onderscheid tussen
bachelor- en masterstudenten?
Zowel het CBS als UNL publiceren instroomcijfers van internationale studenten in het
wo, met een uitsplitsing naar bachelor- en masteronderwijs. De verschillen in cijfers
ontstaan door het gebruik van verschillende definities. Beide instanties hanteren
dezelfde definitie van internationale studenten, namelijk studenten met een niet-Nederlandse
vooropleiding en een niet-Nederlandse nationaliteit. Het verschil in de instroomcijfers
zit in de definitie van instroom.
Het CBS telt alleen studenten als eerstejaars in het wo wanneer zij voor het eerst
in het wo instromen, ongeacht of dat in de bachelor of master is. Studenten die al
een bachelor in Nederland hebben afgerond en doorstromen naar een master, worden niet
opnieuw geteld. UNL daarentegen telt deze doorstroom van bachelor naar master wél
mee als nieuwe instroom, wat leidt tot hogere instroomcijfers (aantallen) voor zowel
Nederlandse als internationale studenten in de masterfase. Dit verschil in definitie
verklaart ook waarom CBS juist tot een hoger aandeel internationale studenten bínnen
de instroom in de masterfase komt dan UNL: afhankelijk van of doorstromende Nederlandse
studenten wel of niet worden meegerekend in het totaalaantal studenten, wordt het
aandeel internationale studenten groter of kleiner.
150
Heeft u al, met het oog op de dwingende kaders van het Unierecht, nader juridisch
advies ontvangen over de vraag of de voorgenomen bezuiniging op de instroom van EER-studenten
rechtmatig is, gelet op het feit dat dit in feite discriminatie van EER-studenten
betekent?
Over de bezuiniging is geen nader juridisch advies ingewonnen. Het kabinet acht dit
ook niet nodig aangezien de geldende juridische kaders in acht worden genomen bij
de uitwerking van de bezuiniging in concrete maatregelen. Het EU-recht kent geen verplichting
voor lidstaten om het hbo en wo in een andere taal aan te bieden dan de officiële
taal van de lidstaat. Het hanteren van het uitgangspunt dat het onderwijs in de eigen
landstaal moet worden verzorgd is in Unierechtelijk verband geen uitzonderlijkheid.
Een neveneffect van de bescherming van de eigen taal en cultuur in het onderwijs kan
zijn dat de instroom van het aantal internationale studenten terugloopt. Hiermee kan
het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans bijdragen aan de kostenbesparing,
al is dit niet primair het doel van het wetsvoorstel. Zoals in het regeerprogramma
is opgenomen, worden er ook andere maatregelen genomen om de ambitie te realiseren,
waaronder het sluiten van bestuurlijke afspraken ter voorbereiding op de begroting
van 2026, die leiden tot een lagere internationale instroom. Ook hierbij worden de
geldende juridische kaders in acht genomen.
151
Hoe definieert u de doelmatigheid van het hoger onderwijs, nu het IBO, dat gaat over
doelmatigheid van het hoger onderwijs, nergens duidelijk gedefinieerd heeft wat doelmatigheid
is?
De doelmatigheid van het hbo en wo kan op verschillende manieren worden gedefinieerd.
Onze definitie is dat de doelmatigheid van het hbo en wo drie onderdelen omvat, te
weten de macrodoelmatigheid van het onderwijsaanbod, de doelmatigheid van studieloopbanen
en financiële doelmatigheid.
Macrodoelmatigheid van het onderwijsaanbod houdt in dat met een efficiënte inzet van
publieke middelen het onderwijsaanbod in het hbo en wo landelijk zo dekkend mogelijk
aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap. De spreiding
van opleidingen is daarbij van belang.
Van doelmatige studieloopbanen kan worden gesproken als studenten kiezen voor een
studie die het beste bij hun talenten, capaciteiten en motivatie past en binnen een
redelijke termijn hun studie afronden.
Financiële doelmatigheid houdt in dat de doelstellingen van het hbo en wo worden bereikt
met een zo efficiënt mogelijke inzet van de beschikbare financiële middelen (IBO: Interdepartementaal Beleidsonderzoek).
152
Hoe beoordeelt u de veronderstelling dat een doelmatiger, in de ogen van het IBO goedkoper,
onderwijs zorgt voor betere prestaties in de collegezalen nu het IBO-rapport lijkt
te impliceren dat een doelmatiger onderwijs hetzelfde is als minder uitgaven voor
de rijksoverheid?
Deze veronderstelling wordt niet herkend. Doelmatigheid gaat er in de kern vanuit
dat elke euro aan belastinggeld zo zinvol mogelijk wordt besteed, maar dat betekent
niet dat dit met minder publieke middelen gepaard moet gaan. Het IBO bevat – naast
budgetneutrale beleidsopties – twee besparingsvarianten, die dienen bij te dragen
aan een hogere doelmatigheid van het hbo en wo. Dit is conform de spelregels van IBO’s,
die vragen om tenminste één besparingsvariant van -10% tot -20%. De gedachte achter
een besparingsvariant is dat het de werkgroep van het IBO dwingt om met creatieve
oplossingen te komen die niet per se passen binnen de gebaande paden en/of uitsluitend
een efficiencytaakstelling betreffen.
Specifiek ten aanzien van het studierendement, kunnen wij aangeven in brede zin te
kijken naar de uitvoerbaarheid en naar manieren voor instellingen en studenten om
langstuderen tegen te gaan. Zoals het IBO terecht stelt, is er sprake van een complex
vraagstuk en is er geen pasklare oplossing of één beleidsinterventie die het geheel
aan oorzaken aanpakt.
153
Kan de in het IBO-rapport gestelde relatie tussen uitval/switch en selectie, door
bijvoorbeeld voor te stellen om bij opleidingen met hoge uitval/switch decentrale
selectie toe te passen, meer geduid worden?
Het IBO constateert op basis van onderzoek (ResearchNed, 2022) dat selecterende opleidingen
een lager uitval- en switch percentage kennen dan opleidingen die geen gebruik maken
van decentrale selectie. Volgens het IBO kan dit duiden op een positief effect van
selectie op uitval en switch en in het verlengde daarvan op studierendement. Tegelijkertijd
stelt het rapport dat er geen sprake is van een aantoonbaar causaal verband. Hoewel
deze maatregel een positief effect kan hebben op doelmatigheid geeft het rapport ook
aan dat de maatregel gepaard gaat met een negatief effect op de toegankelijkheid en
kansengelijkheid van het onderwijs. Zoals het IBO terecht stelt, is hier sprake van
een complex vraagstuk en is er geen pasklare oplossing of één beleidsinterventie die
het geheel aan oorzaken aanpakt om uitval en switch tegen te gaan en het studierendement
te verbeteren.
154
Hoe beïnvloedt de constatering uit het IBO-rapport dat de «verbetermogelijkheden»
vooral neerkomen op verder bezuinigen of OCW meer toegang geven tot interne systemen
van instellingen in uw optiek de regeldruk op de instellingen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 152 wordt niet herkend dat het IBO alleen
verbeteringen in de doelmatigheid ziet door middel van bezuinigingen. Ieder IBO bevat
– naast budgetneutrale beleidsopties – besparingsvarianten, conform de spelregels
van IBO’s.
Het IBO stelt een administratieve lastenverlichting voor die te bereiken is door de
verantwoordingslast op incidentele gelden te verminderen door het inzicht van de rijksoverheid
in de financiën van instellingen te vergroten. Dit zou geen verhogend effect op de
regeldruk moeten hebben.
155
Welke gevolgen hebben de forse bezuinigingen bij het hoger onderwijs en wetenschap,
die in het regeerprogramma staan, op de financiële continuïteit van het stelsel van
hoger onderwijs waarvoor u verantwoordelijkheid draagt en de hoger onderwijsinstellingen
en wat gaat de impact zijn op de signaleringswaarden die de inspectie gebruikt voor
haar toets naar de financiële continuïteit?
De in het hoofdlijnenakkoord gemaakte keuzes ten aanzien van de overheidsfinanciën
maken dat op hbo, wo en onderzoek wordt bezuinigd. Zoals de vraag aangeeft hanteert
de inspectie signaleringswaarden voor een aantal kengetallen bij de toetsing op de
financiële gezondheid van onderwijsinstellingen. Instellingen hebben bestedingsvrijheid
over de middelen die zij ontvangen van het Rijk en zijn tevens verantwoordelijk voor
het zorgvuldig doorvoeren van bezuinigingen. Hoe deze kengetallen zich ontwikkelen
op instellingsniveau is afhankelijk van hoe OCW de maatregelen vormgeeft en hoe de
instellingen de bezuinigingen vervolgens verwerken, en tevens van andere ontwikkelingen
in de inkomsten en uitgaven van instellingen.
Samen met de inspectie houden wij de ontwikkeling van de financiële gezondheid van
de onderwijsinstellingen in de gaten. Ook hebben wij met regelmaat overleggen met
VH, UNL en onderwijsinstellingen over de bezuinigingen.
156
Kunt u aangeven welk verlies aan kwaliteit in onderwijs en onderzoek het kabinet acceptabel
acht, meewegend de effecten die de bezuinigingen zullen hebben?
Om de overheidsfinanciën gezond te houden zijn scherpe keuzes nodig. Daarom wordt
bezuinigd, ook op het onderwijs en onderzoek en dat vergt scherpe keuzes. Deze besluiten
worden niet lichtzinnig genomen en worden zorgvuldig vormgegeven, waarbij nadrukkelijk
aandacht is voor het op orde brengen van de basiskwaliteit van onderwijs zoals het
verbeteren van basisvaardigheden.
Ook kiest het kabinet bijvoorbeeld voor het afschaffen van de starters- en stimuleringsbeurzen
die bedoeld waren voor meer rust en ruimte voor onderzoekers, zodat de sectorplannen
met structurele financiering voor onderzoekers op belangrijke sectorale thema’s voor
Nederland wel in stand kunnen blijven.
Bij de invulling van het OCW aandeel in de Rijksbrede subsidietaakstelling zijn als
uitgangspunten gehanteerd dat we ons als ministerie focussen op maatschappelijke opgaven
en financiering van structurele aard en dat we gerichte keuzes toepassen om de taakstelling
in te vullen waarmee we zover mogelijk administratieve lasten van instellingen verminderen,
zie tevens de Kamerbrief van 24 oktober 2024 over de invulling van het OCW-aandeel in de Rijksbrede subsidietaakstelling.
De bezuinigingen zullen mogelijk effect hebben op de mate waarin bepaalde doelen voor
onderwijs en onderzoek van het ministerie behaald worden. Het is echter niet zo dat
minder geld altijd tot minder kwaliteit leidt, net zoals meer geld niet altijd tot
meer kwaliteit leidt. Er is bovendien bewust gekozen voor een focus op de basiskwaliteit
van onderwijs en onderzoek, op deze doelen verwacht het kabinet dus geen kwaliteitsverlies
maar streeft het juist een verbetering na.
157
Heeft u zicht op de benodigde duurzaamheidsinvesteringen die universiteiten de komende
jaren zullen moeten plegen en hun financiële mogelijkheden daartoe? Hoe hoog loopt
het tekort op in de huidige begrotingsplannen gezien de conclusie van PwC dat universiteiten
een tekort hebben in hun vastgoedbudget van ca. € 200 miljoen (peildatum 2018)?
De benodigde of gewenste verduurzamingsinvesteringen verschillen per instelling. Dit
is mede afhankelijk van de toestand van de gebouwen en voorzieningen die de universiteit
in stand houdt. In het antwoord op vraag 113 is nader toelichting gegeven op de verduurzamingsactiviteiten
van de instellingen. Er is op dit moment geen inschatting te maken van een tekort
of overschot voor deze investeringsplannen. Universiteiten ontvangen onder andere
bekostiging van de rijksoverheid. In de bekostiging wordt geen onderscheid gemaakt
tussen bestedingsdoelen, deze heeft immers het karakter van lumpsum. Het is vervolgens
de verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur om, in afstemming met de medezeggenschap
en met goedkeuring van de raad van toezicht verantwoorde financiële keuzes te maken.
In de sectorale routekaart 2019 is voorts in kaart gebracht hoe de gebouwen van universiteiten er voor staan en wat
er nodig is voor verduurzaming. In 2025 wordt de sectorale routekaart herijkt.
158
Kunt u aangeven hoeveel % van het bbp de komende jaren aan R&D wordt uitgegeven en
wat bent u van plan te doen om de 3%-doelstelling voor R&D uitgaven te halen, nu er
de komende jaren wordt bezuinigd op hoger onderwijs, onderzoek en innovatie?
Zie het antwoord op vraag 41. Het kabinet houdt vast aan het streven om 3% (publiek
en privaat gezamenlijk) van het bbp te besteden aan R&D. Het kabinet zet een deel
van de maatregelen van het vorige kabinet in onderzoek en wetenschap door, zoals de
sectorplannen. Daarnaast zet het kabinet in op de verbetering van het ondernemingsklimaat
en het aanjagen van technologie-intensieve bedrijvigheid via de Nationale Technologie
Strategie. Ook zet het kabinet in op het versterken van de Europese kapitaalmarktunie.
Daarnaast kiest het kabinet ervoor om gericht in innovatie te investeren via InvestNL
en de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) en zijn er verschillende innovatieregelingen
zoals de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelwerk (WBSO).
159
Welke gevolgen van de voorgenomen btw-verhoging vallen te verwachten voor de betaalbaarheid
van kranten en tijdschriften voor lagere inkomensgroepen?
Kranten en tijdschriften zijn van groot belang voor een goed geïnformeerde samenleving.
In hoeverre een btw-verhoging tot hogere prijzen leidt, is in grote mate afhankelijk
van het antwoord op de vraag of ondernemers deze stijging doorberekenen aan hun klanten.
Het is echter wel aannemelijk dat door de btw-verhoging de prijzen van kranten en
tijdschriften zullen stijgen. Welke invloed dit heeft op de betaalbaarheid is lastiger
te zeggen. Als het gaat om de betaalbaarheid vindt het kabinet het belangrijk integraal
te kijken naar de koopkracht van huishoudens. Het kabinet neemt immers ook maatregelen
ten behoeve van de koopkracht van huishoudens en bestaanszekerheid.
160
Kunt u een opsomming geven van bekende maatregelen om meesters te werven en te behouden
alsmede het verwachte effect van deze maatregelen?
Onderzoek van ResearchNed wijst uit dat er verschillende factoren een bijdrage kunnen
leveren aan het aantrekkelijker maken van de pabo voor mannen. Zo wordt er binnen
pabo’s gewerkt om het curriculum af te stemmen op de doelgroep, waarbij bijvoorbeeld
specialisaties en meer mogelijkheden voor differentiatie worden aangeboden. Het kan
hierbij helpen als de vorm en inhoud van de pabo meer gericht is op vakinhoud en minder
op communicatie en reflectie. We werken naar aanleiding van de motie De Kort c.s.
(27 923-473) en het hoofdlijnenakkoord ook aan het mogelijk maken van nieuwe opleidingen voor
het jonge en oudere kind. Hierover ontvangt Uw Kamer in het najaar een hoofdlijnenbrief.
Hiernaast is het van belang om aandacht te hebben voor zichtbaarheid van mannen in
het wervingsmateriaal, een inclusieve cultuur op de opleidingen en (stage)scholen.
De Alliantie Divers voor de Klas werkt samen met verschillende pabo’s aan het realiseren
van concrete interventies – op basis van het onderzoek van ResaerchNed – die kunnen
helpen op het terrein van diversiteit binnen scholen én pabo’s. Hierbij is het goed
te noemen dat mannen helpen bij het aantrekken van mannen. Denk bijvoorbeeld aan voorlichtingsactiviteiten
waar specifiek mannen worden ingezet of de inzet van communicatie tussen gelijken
en rolmodellen zodat ervaringen kunnen worden gedeeld. Naast deze maatregelen bij
de pabo wordt er in brede zin geïnvesteerd in de status van het beroep. Denk hierbij
aan het salaris, imago en loopbaanmogelijkheden.
161
Kunt u een overzicht delen van alle acties op de OCW-begroting die (mede) gefinancierd
zijn vanuit het Actieplan Groene en Digitale Banen of die bijdragen aan de doelstelling
om één miljoen ICT'ers op te leiden in 2030?
Er ligt een belangrijke taak voor onderwijsinstellingen en werkgevers om voldoende
ICT’ers op te leiden. Met het «Actieplan Groene en Digitale Banen (AGDB)» worden verschillende
maatregelen genomen door werkgevers en de rijksoverheid, die bijdragen aan meer personeelskrachten
in de IT- en technische sector. Het AGDB kent geen eigen financiering: de partijen
die de acties uitvoeren, dragen zelf zorg voor de financiering daarvan. Ook OCW faciliteert
en subsidieert direct en indirect via het AGDB dit doel. In de eerste plaats investeert
OCW in programma’s om kinderen en jongeren al op vroege leeftijd te interesseren voor
de techniek en ICT. Onderzoek van Dialogic, Oberon en SEO heeft aangetoond dat beroepsbeelden en interesses voor beroepen al op jonge leeftijd
worden gevormd. Voorbeelden hiervan zijn Sterk Techniek Onderwijs (€ 100 miljoen per
jaar) en Techkwadraat (€ 145,8 miljoen voor de eerste fase van 2025–2027). Tot aan
2025 heeft OCW jaarlijks het programma «Jet-Net» met € 1 miljoen ondersteund. Het
aanbod van dit programma is per 2025 opgegaan in het ondersteuningsaanbod van Platform
Talent voor Technologie (PTvT) voor Techkwadraat. PTvT ontvangt hier een driejarige
subsidie van in totaal € 9,1 miljoen.
In de tweede plaats wordt in het vervolgonderwijs ingezet en geïnvesteerd op een goede
aansluiting op de arbeidsmarkt van de toekomst. In het kader van de Werkagenda mbo
is jaarlijks € 32 miljoen extra uitgetrokken voor de versteviging van loopbaanoriëntatie.
Deze middelen worden door scholen ingezet om studenten te begeleiden in hun zoektocht
naar een passende en kansrijke opleiding of beroep. Zoals toegelicht in de Beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap, investeren we in het hbo structureel € 30 miljoen om de krapte in onder meer bètatechniek
in te perken. In het wo dragen de sectorplannen bij aan hogere kwaliteit van onderwijs
en onderzoek. Aanvullend draagt ook het groeifondsprogramma LLO-katalysator (in totaal
€ 392 miljoen) bij aan het versterken van bij-, op-, en omscholingstrajecten. Ook
dit draagt bij aan het inperken van de krapte in de IT-sector.
162
Welke middelen staan gereserveerd voor de uitvoering van de motie van de leden Paternotte-Tielen
over de mogelijkheid om een startkwalificatie bij Codam te behalen en zijn er middelen
beschikbaar vanuit het Actieplan Groene en Digitale Banen of soortgelijke initiatieven
om een pilot te organiseren voor de studiefinanciering en OV-mogelijkheden van de
studenten van Codam, die hier nu geen recht op hebben?9
Codam is een private opleiding met een eigen concept. Ze stellen geen eisen aan de
vooropleiding en het onderwijsconcept zet in op peer-to-peer learning. Studenten leren
van elkaar, hebben een hoge mate van zelfstandigheid, bepalen hun eigen tempo en richten
hun programma deels zelf in. In 2020 heeft OCW op verzoek van de Tweede Kamer samen
met Codam, de Inspectie van het Onderwijs en Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven (SBB) verkend of Codam binnen het stelsel van het mbo of het hoger onderwijs
zou passen en Codam-studenten in aanmerking zouden kunnen komen voor studiefinanciering.
Hierover is de Kamer op 3 juli 2020 per brief geïnformeerd. Uitkomst was dat het onderwijsconcept niet past binnen wet- en regelgeving
van OCW. De wet voor het mbo vereist namelijk dat het onderwijs wordt gegeven onder
verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid van onderwijspersoneel (bekwame
docenten en instructeurs). Om erkende hbo- of wo-opleidingen aan te bieden, moet een
instelling worden toegelaten als rechtspersoon hoger onderwijs. Om die toelating aan
te vragen moet een instelling voldoen aan de volkomen cycluseis. Deze «volkomen cycluseis»
houdt in dat de opleiding voorafgaand aan de aanvraag feitelijk zonder formele erkenning
al een keer volledig moet zijn verzorgd. De NVAO moet op basis van een volledig uitgevoerde
opleiding kunnen beoordelen of voldaan wordt aan alle kwaliteitseisen. Dat betekent
onder meer dat moet worden aangetoond dat:
– de kwaliteit van het onderwijsprogramma en de interne kwaliteitsborging voldoet;
– het gerealiseerde eindniveau van studenten in de opleiding (afgestudeerden) aan de
eisen voldoet;
– de kwaliteit van docenten voldoet;
– de kwaliteit van de toetsing en beoordeling in de opleiding voldoet.
Omdat Codam niet aan deze wettelijke vereisten voldoet en dus niet in het stelsel
van mbo of hoger onderwijs past, kunnen studenten ook geen studiefinanciering en OV-mogelijkheden
ontvangen.
Het Actieplan Groene en Digitale Banen heeft hier geen middelen voor beschikbaar.
163
Welke middelen staan gereserveerd voor de uitvoering van de motie van de leden Van
den Brink-Amhaouch over een gezamenlijke inspanning van EZK en OCW om het model van
de Franse Grande École du Numérique in Nederland te implementeren en wat is naar uw
schatting de benodigde investering om Codam te helpen opschalen?10 Is dit mede te financieren vanuit het Actieplan Groene en Digitale Banen of soortgelijke
initiatieven die zien op het opleiden van ICT'ers?
Het is niet aan de Minister van OCW om een dergelijk privaat, niet erkend opleidingsinstituut
te financieren. De Minister van EZK heeft de motie van de leden Van den Brink-Amhaouch
destijds zo geïnterpreteerd (zie verslag Tweeminutendebat Actieplan Groene en Digitale Banen 25 mei 2023) dat deze steun uitspreekt voor de ontwikkeling van een voorstel voor de vierde ronde
van het Nationaal Groeifonds (NGF). Zoals bericht aan uw Kamer is de vierde ronde NGF vorig jaar stopgezet. Met het wegvallen van het NGF zijn er
op dit moment geen middelen beschikbaar om het Grande École du Numérique in Nederland
te ontwikkelen.
164
Welke middelen heeft u gereserveerd voor de uitvoering van het lid motie-Kathmann
over of en hoe betaalbare op publieke waarden gedreven alternatieve applicaties voor
het onderwijs gerealiseerd kunnen worden en op welke wijze is uw ministerie betrokken
(geweest) bij de uitvoering van deze motie?11
Producten als Word en PowerPoint worden wereldwijd gebruikt, kennen een groot gebruiksgemak
ook voor scholen, en worden geproduceerd door internationale bedrijven die veel geld
aan onderzoek en ontwikkeling kunnen besteden. Deze software is niet eenvoudig een-op-een
te vervangen door (publieke) alternatieven. Daarom doet het Ministerie van OCW nu
onderzoek naar voorbeelden van publieke digitale onderwijstoepassingen in omringende
landen. Uw Kamer zal hierover voor het kerstreces nader worden geïnformeerd.
165
Kunt u uitleggen hoe u samenwerkt met andere ministeries om onwenselijke strategische
afhankelijkheden van buitenlandse techbedrijven in het onderwijs tegen te gaan en
welke middelen op uw begroting dragen daar aan bij?
Het Ministerie van OCW voert interdepartementaal overleg over digitaliseringsvraagstukken,
zowel over de kansen van digitalisering als over de borging van risico’s. Zo participeert
het departement onder meer in het overleg over de Nederlandse Digitalisering Strategie,
over de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie en over de implementatie van recente
EU-wetgeving op het terrein van digitalisering. Daarnaast heeft het Ministerie van
OCW de afgelopen jaren met de ict-coöperaties van het onderwijs SURF, SIVON en het
Ministerie van J&V privacyonderzoeken (DPIA’s) uitgevoerd op de producten van buitenlandse
techbedrijven. De kosten die met deze activiteiten zijn gemoeid, zijn niet terug te
voeren op een specifieke post op de begroting.
166
Bent u in contact geweest met Codam in het kader van de motie van de leden Paternotte-Tielen
en de motie van de leden Van den Brink-Amhaouch en op welke wijze werkt u samen met
de Minister van EZ bij de uitvoering van deze moties?12
Vanuit OCW is er in 2020 in het kader van de motie Paternotte-Tielen uitvoerig gesproken
met Codam. Zie antwoord op vraag 162.
Wat betreft de uitvoering van de motie van de leden Van den Brink-Amhaouch heeft EZ
in het kader van de voorgenomen NGF-aanvraag contact met OCW gehad en op verschillende
momenten contact gehad met Codam zelf.
167
Is de EU-Toegankelijkheidsakte van toepassing op het Nederlandse onderwijs en welke
middelen zijn gereserveerd om de toegankelijkheid van digitale leermiddelen te vergroten?
Nee, de EU-toegankelijkheidsakte is niet van toepassing op digitale leermiddelen.
OCW verstrekt een instellingssubsidie van € 4,7 miljoen per jaar aan Dedicon voor
het aanpassen van leermiddelen voor blinde en slechtziende leerlingen, waaronder digitale
leermiddelen.
168
Hoeveel budget krijgen scholen gemiddeld per leerling per jaar, uitgesplitst naar
po en vo?
Het gemiddelde bedrag aan bekostiging per leerling dat de scholen per jaar ontvangen
is in het primair onderwijs € 9.700 en in het voortgezet onderwijs € 11.700. Daarnaast
kunnen scholen aanvragen doen voor verschillende subsidieregelingen (zoals Basisvaardigheden
en School & Omgeving).
De uitgaven per leerling zijn op opgenomen in de OCW-begroting bij de artikelen voor
primair onderwijs in tabel 14 en voortgezet onderwijs in tabel 19.
169
Hoeveel budget krijgen po- en vo-scholen gemiddeld per leerling in totaal over hun
gemiddelde schoolloopbaan?
Uitgaande van een schoolloopbaan van acht jaar op de basisschool, krijgt een school
gemiddeld genomen acht maal het bedrag genoemd onder vraag 168, dit komt neer op in
totaal circa € 78.000 per leerling. Voor het voortgezet onderwijs is de duur van de
schoolloopbaan mede afhankelijk van de onderwijssoort. Bij een schoolloopbaan van
vier jaar gaat het bij een gemiddeld bedrag per leerling zoals genoemd in vraag 168
om een gemiddeld totaalbedrag van circa € 47.000. Bij een schoolloopbaan van zes jaar
gaat het bij een gemiddeld bedrag per leerling zoals genoemd in vraag 168 om een gemiddeld
totaalbedrag van circa € 70.000. De gemiddelde bedragen per leerling zijn een gemiddelde
van alle bekostigingsuitgaven voor alle schoolsoorten binnen het primair- en voortgezet
onderwijs. In de praktijk ontvangt bijvoorbeeld een school voor een vmbo-leerling
meer bekostiging per jaar dan voor een leerling op de havo of het vwo vanwege de kostbaardere
praktijkgerichte elementen en krijgt een school voor een so-leerling meer bekostiging
dan voor een bo-leerling vanwege de extra ondersteuningsbehoefte.
170
Hoeveel bedrijven zijn er in Nederland vrijgesteld van btw, omdat zij zich richten
op bijlessen, tentamen- of examentraining en/of examenafname?
Het is niet mogelijk om een inschatting te geven van het aantal bedrijven die aanvullend
onderwijs aanbieden en onder de btw-vrijstelling voor onderwijs vallen, doordat de
aangiftegegevens niet gedetailleerd genoeg zijn. Dit betekent dat er op dit moment
geen raming gemaakt kan worden van de budgettaire opbrengst van een aanpassing van
de btw-vrijstelling voor onderwijs.
171
Hoeveel zou het opleveren als de bedrijven die zich richten op bijles, tentamen- of
examentraining en/of examenafname niet zouden zijn vrijgesteld van btw? Hoeveel omzet
maken deze bedrijven tezamen jaarlijks?
Zie antwoord op vraag 170.
172
Hoeveel publiek gefinancierde scholen werken samen met commerciële bijlesbureaus?
Met de periodieke monitor aanvullend onderwijs houden we zicht op de branche van aanvullend
onderwijs aanbieders. Uit de laatste editie van de monitor, uit 2023, blijkt niet
hoe vaak of hoeveel scholen samenwerken met commerciële aanbieders van aanvullend
onderwijs. Wel laat het zien dat in het primair onderwijs 70–90% van het aanvullend
onderwijs op school in samenwerking met externe partijen wordt georganiseerd. In het
voortgezet onderwijs is dit minder, daar wordt tussen de 45–80% van het aanvullend
onderwijs op school in samenwerking met externe partijen georganiseerd. Samenwerking
met externe partijen is soms noodzakelijk. Er komt immers veel op scholen af. Toch
moeten leerlingen en ouders kunnen vertrouwen op goed en toegankelijk onderwijs óp
school, waarvoor zij niet hoeven te betalen, ook als het gaat om aanvullend onderwijs.
173
Hoeveel studenten, die stage lopen in het onderwijs, ontvangen een stagevergoeding
en kunt u dit uitsplitsen naar mbo-, hbo- en wo-studenten?
Het onderzoek van ResearchNed van februari 2024 toont aan dat 26% van de hbo-studenten die een onderwijsopleiding
volgen een stagevergoeding ontvangt. Er zijn geen cijfers bekend voor de mbo- en wo-studenten
in het onderwijs.
Momenteel worden verschillende onderzoeken uitgevoerd over stages en stagevergoedingen.
In het voorjaar van 2025 ontvangt de Kamer de beleidsreactie op deze onderzoeken.
174
Hoeveel budget krijgen scholen in het po en vo voor de aanschaf van schoolboeken?
Er is geen los budget voor schoolboeken. In de reguliere bekostiging ontvangen schoolbesturen
jaarlijks één bedrag voor personeel en materieel. Binnen het kader van de sectorwetten
heeft het schoolbestuur vrijheid om de middelen in te zetten op een manier die past
bij de lokale context van de school. Scholen bepalen dus zelf welk bedrag ze per leerling
aan leermiddelen besteden.
Scholen in het primair onderwijs besteden samen circa € 150 miljoen aan leermiddelen.
Dit is gebaseerd op het prijspeil 2015. Dit komt neer op een gemiddeld bedrag van
ruim € 100 per leerling per jaar [1]. Het grootste deel van de scholen in het voortgezet onderwijs besteedt tussen € 275
en € 400 per leerling aan de leermiddelen. Een groot gedeelte van dat bedrag gaat
naar licenties voor digitaal lesmateriaal. Scholen besteden samen zo’n € 300 miljoen
per jaar aan leermiddelen [2]. Daarnaast worden scholen in het primair- en voortgezet onderwijs gecompenseerd voor
de btw-verhoging op leermiddelen. Zij ontvangen vanaf 2026 structureel € 58,5 miljoen
(€ 22,2 miljoen voor primair onderwijs en € 36,3 miljoen voor voortgezet onderwijs)
via de bekostiging.
175
Hoeveel betalen scholen méér dan het budget dat OCW beschikbaar stelt voor schoolboeken?
Scholen krijgen geen specifiek budget voor de aanschaf van schoolboeken. Wel worden
scholen in het primair- en voorgezet onderwijs in hun bekostiging gecompenseerd voor
de voorgenomen btw-verhoging (zie ook het antwoord op vraag 233 en 238). De ontwikkeling
in prijzen, kosten en het gebruik van leermiddelen in het voortgezet onderwijs wordt
onderzocht door KPMG in opdracht van OCW. Dit onderzoek richt zich op de periode 2017–2023.
De eerste resultaten van het onderzoek worden naar verwachting voor de begrotingsbehandeling
met de Tweede Kamer gedeeld.
176
Kunt u de gemiddelde uitgaven van scholen aan schoolboeken van de afgelopen twintig
jaar delen?
Zie de antwoorden op vragen 174 en 175.
177
Hoeveel van de middelen voor scholen gaat naar overhead?
Met de huidige beschikbare gegevens is deze vraag niet te beantwoorden. Om vast te
stellen hoeveel middelen schoolbesturen gebruiken voor overhead is het allereerst
nodig om te komen tot een eenduidige definitie van overhead en wat hier precies onder
valt en vervolgens zullen scholen zich hier over moeten verantwoorden, bijvoorbeeld
via het jaarverslag. In het regeerprogramma is het voornemen opgenomen om een norm
te stellen voor overhead (en onderwijspersoneel). In dat kader werken we ook aan een
definitie voor het begrip overhead en zo nodig een aanpassing van de verantwoordingsvereisten.
Daarmee kan bepaald worden hoeveel middelen schoolbesturen hieraan besteden. In het
voorjaar van 2025 wordt u nader geïnformeerd over de maatregel uit het regeerprogramma
om tot normen te komen.
178
Heeft de ABU-gedragscode deze instemming van sociale partners?
De ABU-Gedragscode Onderwijs is ontwikkeld door de Algemene Bond Uitzendondernemingen
in samenwerking met uitzendbureaus die actief zijn in het onderwijs. Voor het ontwikkelen
van deze gedragscode zijn adviezen meegenomen van onderwijsorganisaties zoals de PO-Raad
en VO-raad.
179
Hoe wordt de pilot flexibele onderwijstijden geëvalueerd en welk tijdspad houdt u
hierbij aan?
Het experiment «ruimte in onderwijstijd» (het vervolg op het experiment «flexibilisering
onderwijstijd») wordt uitgevoerd en geëvalueerd door SEO. Zij houden hiervoor jaarlijks
een enquête onder de deelnemende scholen en voeren voortgangsgesprekken met schoolleiders.
Het experiment loopt tot en met augustus 2025 en uw Kamer wordt hierover in het eerste
kwartaal van 2026 nader geïnformeerd.
180
Kunt u bevestigen dat de Kamer de evaluatie van de pilot flexibele onderwijstijden
ontvangt voordat er een besluit wordt genomen over het vervolg van de pilot?
Ja, uw Kamer ontvangt de evaluatie voordat er een besluit wordt genomen over het vervolg
van de pilot.
181
Werken alle scholen met uitzendbureaus met de ABU-gedragscode?
Scholen kiezen zelf of en met welke uitzendbureaus ze in zee gaan. Scholen zijn ook
zelf verantwoordelijk om te controleren of een uitzendbureau de ABU-gedragscode hanteert.
182
Wat zijn de sancties bij het niet voldoen aan de ABU-gedragscode?
Dit is een aangelegenheid tussen de ABU en haar leden. De ABU-gedragscode bepaalt
hoe te handelen bij geschillen over de gedragscode. Niet voldoen aan de eisen van
de gedragscode kan leiden tot verlies van het lidmaatschap van de ABU.
183
Bij hoeveel uitzendbureaus is het lidmaatschap van de ABU opgezegd door het niet voldoen
aan de ABU-gedragscode?
Het opzeggen van het lidmaatschap van de ABU is een aangelegenheid tussen de ABU en
de aangesloten uitzendbureaus. Wij hebben daar geen gegevens over.
185
Is het juridisch toegestaan om een bezuiniging in te boeken van € 293 miljoen op het
weren van internationale studenten en heeft u dit gecheckt bij het College voor de
Rechten van de Mens?
Het kabinet acht het rechtmatig om een bezuiniging in te boeken. Bij de uitwerking
van die bezuiniging in concrete maatregelen worden de geldende juridische kaders in
acht genomen. Dit is daarom op dit moment niet gecheckt bij het College voor de Rechten
van de Mens. Het EU-recht kent geen verplichting voor lidstaten om onderwijs in een
andere taal aan te bieden dan de officiële taal van de lidstaat. Een neveneffect van
het uitgangspunt dat het onderwijs in de eigen landstaal moet worden verzorgd kan
zijn dat de instroom van het aantal internationale studenten terugloopt. Hiermee gaan
kostenbesparingen gepaard die kunnen bijdragen aan de voorgenomen bezuiniging. Echter
is het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans niet primair ontworpen om financiële
besparingen te realiseren. Zoals ook in het regeerprogramma is opgenomen, worden daarom
ook andere maatregelen genomen om de ambitie te realiseren, waaronder, ter voorbereiding
op de begroting van 2026, bestuurlijke afspraken die leiden tot een lagere internationale
instroom.
186
Wanneer is er voor het laatst een begroting weggestemd door het parlement?
In 1919 is voor het laatste een begroting weggestemd door het parlement. Het betrof
de begroting van de Marine die in de Tweede Kamer is verworpen. De laatste keer dat
een begroting is weggestemd door de Eerste Kamer was in 1907 en betrof de begroting
van Oorlog.
187
Kunt u het aandeel inflatiecorrectie ten opzichte van het totaalbedrag van de OCW-begroting
per jaar sinds 2014 delen?
Hieronder treft u een tabel waarin jaarlijks de loon- en prijsbijstelling is berekend
ten opzichte van de totale OCW-begroting.
Loon- en prijsbijstelling per jaar t.o.v totale begroting
2014
0,3%
2015
0,4%
2016
1,6%
2017
1,6%
2018
2,2%
2019
2,5%
2020
2,7%
2021
2,0%
2022
2,8%
2023
5,2%
2024
4,8%
188
Wordt de volledige loonruimte beschikbaar gesteld voor het onderwijs?
De jaarlijkse kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling wordt door OCW onverkort
beschikbaar gesteld aan schoolbesturen (werkgevers). Werkgevers moeten er onder andere
ook hun sociale werkgeverslasten mee dekken. Werkgevers kunnen mede op basis van de
kabinetsbijdrage en informatie over premiewijzigingen hun inhoudelijke en financiële
inzet voor cao-onderhandelingen bepalen. De werkgevers bepalen dus zelf welk deel
van de kabinetsbijdrage beschikbaar is voor de loonruimte.
189
Kunt u het aandeel leerling- en studentenaantallen ten opzichte van het totaalbedrag
van de OCW-begroting per jaar sinds 2014 delen?
In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van het totaal aantal leerlingen en studenten
in het Nederlandse onderwijs weergegeven en de ontwikkeling van de totale OCW-begroting
(stand ontwerpbegroting van het betreffende begrotingsjaar).
Vanwege de jaarlijkse indexatie van de begroting voor loon- en prijsontwikkelingen
en andere wijzigingen op de OCW-begroting is er geen direct verband tussen de ontwikkeling
van het totaal aantal leerlingen en studenten enerzijds en de totale OCW-begroting
anderzijds. Zie verder de antwoorden op vraag 191 en 193 voor een toelichting op de
ontwikkelingen van deze cijfers.
Jaar
Aantal leerlingen en studenten
OCW-begroting in mld €
2014
3746,1
34,8
2015
3733,1
36,0
2016
3734,1
36,9
2017
3733,6
37,2
2018
3737,1
38,9
2019
3737,4
42,0
2020
3760,4
42,7
2021
3752,7
43,7
2022
3724,6
48,2
2023
3694,2
53,2
2024
3663,4
55,5
190
Verwacht u dat studenten door de langstudeerboete sneller gaan afstuderen en zo ja,
waarom zijn er geen gedragseffecten meegenomen in de budgettaire raming?
Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de vormgeving van de maatregel. Daar
is het kabinet nog mee bezig. Het kabinet werkt op dit moment de langstudeermaatregel
uit. Conform toezegging uit het Commissiedebat DUO en hoger onderwijs stuurt het kabinet
uw Kamer voor de plenaire behandeling van de begroting van OCW voor het jaar 2025
een brief over de dilemma’s en uitwerking van deze maatregel.
De financiële bijlage van het hoofdlijnenakkoord is voor ons een uitgangspunt en het
is ons niet bekend waarom er geen gedragseffecten meegenomen. Deze gedragseffecten
zijn inherent onzeker.
191
Voor hoeveel procent is stijgende leerling- en studentenaantallen verantwoordelijk
voor de groei in het totaalbudget van de OCW-begroting sinds 2014?
Tussen 2014 en 2024 is het aantal leerlingen en studenten op totaal niveau niet gestegen,
maar gedaald met 2% (zie tevens onderstaande tabel). De OCW-begroting is op totaalniveau
gestegen van bijna € 34,8 miljard in 2014 naar
€ 55,5 miljard in 2024. Deze stijging wordt dus niet veroorzaakt door een per saldo
ontwikkeling in de leerlingen- en studentenaantallen, maar door andere ontwikkelingen.
De belangrijkste verklarende factor is de jaarlijkse loon- en prijsbijstelling. Daar
naast is per saldo geïntensiveerd op de OCW-begroting en tot slot zijn andere ontwikkelingen
zoals mee- en tegenvallers, overboekingen van- en naar andere departementen en andere
technische aanpassingen van invloed op de hoogte van de OCW-begroting, zie tevens
antwoorden op vragen 193 en 194.
192
Is het werkgeversdeel pensioenpremie percentueel hetzelfde voor een docent in loondienst
als voor een uitzendkracht?
Dit verschilt per sector en per pensioenregeling. In de pensioenregeling van het ABP
voor onderwijspersoneel in loondienst, is het werkgeversdeel 70%, waarbij de werkgever
18,9% betaalt en de werknemer 8,10%. Een ander voorbeeld is de pensioenregeling van
StiPP voor uitzendkrachten. Hier is het werkgeverdeel 100% voor de Basisregeling (zie
antwoord 133) en 67% voor de Plusregeling waarbij de werkgever 8% betaalt en de werknemer
4%.
193
Voor hoeveel procent is inflatiecorrectie verantwoordelijk voor de groei in het totaalbudget
van de OCW-begroting sinds 2014?
Het budget op de OCW-begroting bedroeg in 2014 bijna € 35 miljard. Dit budget is gestegen
naar € 55,5 miljard in 2024. Dit betekent dat de OCW-begroting de afgelopen 10 jaar
is gestegen met € 20 miljard. Hiervan is 58,4% loon- en prijsbijstelling.
194
Hoeveel is er sinds 2014 extra geïnvesteerd op de OCW-begroting?
Sinds 2014 is er totaal ongeveer € 10,5 miljard structureel geïnvesteerd op de OCW-begroting.
In diezelfde periode is er voor ongeveer € 5,5 miljard structureel geëxtensiveerd
op de OCW-begroting. Per saldo is er dus ongeveer € 5 miljard structureel geïnvesteerd
op de OCW-begroting sinds 2014 (Rutte I).
195
Bent u over de voorgenomen bezuiniging op de instroom van EER-studenten in contact
met de Europese Commissie, met het oog op het belang van het voorkomen van Europese
sancties? Zo niet, bent u voornemens contact op te nemen?
Er is regelmatig contact met de Commissie, bijvoorbeeld over de Nederlandse wens om
de studentmobiliteit over Europa evenrediger te verdelen en de maatregelen in de Wet
internationalisering in balans. Aangezien de bezuinigingen naar het oordeel van het
kabinet niet in strijd zijn met het EU-verdrag, is er ook geen aanleiding om dit nader
met de Commissie te bespreken.
196
Klopt het dat u structureel € 272 miljoen wil ophalen met de langstudeerboete en wat
is hierbij de p*q-onderbouwing?
In het hoofdlijnenakkoord is een bezuiniging van structureel € 282 miljoen gekoppeld
aan de langstudeermaatregel. Deze is gebaseerd op de aanname dat alle geschatte langstudeerders,
in totaal 94.000, € 3.000 extra collegegeld betalen. Instellingen krijgen dit bedrag
per langstudeerder vervolgens minder aan Rijksbekostiging, wat tot een bezuiniging
leidt. Er is geen gedragseffect meegenomen.
197
Op basis waarvan verwacht u dat er structureel meer dan 90 duizend studenten elk jaar
een langstudeerboete van € 3.000,– gaan betalen?
Bij deze maatregel uit het hoofdlijnenakkoord is geen gedragseffect ingeschat. Zie
verder het antwoord op vraag 208 en 196.
198
Welke rol heeft uw ministerie precies in de uitvoering van de moties die toezien op
ICT-opleiders als Codam?13
Zie ook het antwoord op vraag 162. Omdat Codam een private opleider is die niet erkend
onderwijs aanbiedt, heeft het Ministerie van OCW hierin geen rol.
199
Hoeveel studenten (in %) halen op het hbo en wo uiteindelijk hun diploma (inclusief
studievertraging)?
Om te beschrijven hoeveel studenten (in %) in het hbo en wo uiteindelijk hun diploma
halen, is het van belang om een zo laat mogelijk peilmoment te hanteren, zodat alle
gevallen waarin studenten hun diploma halen (ongeacht de duur van de studie), meetellen
in de berekening van het percentage. Daarom treft u hierbij cijfers aan van het aandeel
studenten uit instroomjaar 2012–2013 dat 9 jaar later de beschikking had over een
hbo- of wo-diploma. Het peilmoment van 9 jaar na het instroomjaar is namelijk het
laatst mogelijke beschikbare peilmoment in de desbetreffende CBS-gegevens en het instroomjaar
2012–2013 is het meest recente instroomjaar waarvoor cijfers met het peilmoment van
9 jaar na start studie beschikbaar zijn.
Uit data van het CBS blijkt dat van alle studenten die in studiejaar 2012–2013 het
hbo of wo instroomden, 75% 9 jaar later de beschikking had over een hbo- of wo-diploma.
Dit betreft respectievelijk 68% en 89% van de instromers die in studiejaar 2012–2013
begonnen zijn aan respectievelijk een hbo-opleiding en een wo-opleiding.
200
Kunt u een tijdlijn schetsen van wanneer u de motie van de leden Paternotte-Tielen
en de motie van de leden Van den Brink-Amhaouch volledig verwacht te hebben uitgevoerd?
Zie het antwoord op vraag 163. De motie van de leden Van den Brink-Amhaouch is door
de Minister van EZK destijds zo geïnterpreteerd dat dit onderdeel zou uitmaken van
een voorstel binnen de vierde ronde van het NGF. Met het wegvallen van het NGF zijn
er in de huidige begroting geen middelen beschikbaar om het model van het Franse Grande
École du Numérique in Nederland te ontwikkelen. Wel is in het regeerprogramma aangegeven
dat het kabinet de best practices verkent uit om- en bijscholingsprogramma’s geïnitieerd
vanuit het Ministerie van Economische Zaken, zoals publiek-private samenwerkingen
op de ICT-arbeidsmarkt, en dat initiatieven die aantoonbaar goed werken worden opgeschaald.
201
Vallen medewerkers van uitvoeringsorganisaties, zorg, onderwijs en gemeenteambtenaren
ook onder de in het hoofdlijnenakkoord afgesproken nullijn?
Zoals aangegeven bij de Algemene Financiële Beschouwingen, onder vraag nr. 96, raakt de nullijn in 2026 de ambtenaren die vallen onder de cao Rijk. De meeste uitvoeringsorganisaties
vallen onder de cao Rijk en de nullijn geldt daarmee ook voor medewerkers van bijvoorbeeld
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Rijkswaterstaat, DUO en de Belastingdienst.
Gemeenten en de zorg- en onderwijssectoren hebben een eigen cao. Dit geldt ook voorenkele
zelfstandige bestuursorganen binnen de rijksoverheid (UWV, SVB). Medewerkers van deze
organisaties vallen dus niet onder de afgesproken nullijn.
202
Zijn er kostenvoordelen voor een werkgever bij het in dienst nemen van een uitzendkracht
en een leraar in loondienst?
Het uurtarief van een ingehuurde docent is hoger dan de kosten per uur van een docent
in loondienst. Een kostenvoordeel van inhuur ten opzichte van in vaste dienst nemen
zou kunnen zijn dat schoolbesturen bij inhuur van docenten alleen voor de gewenste
periode hoeven in te huren, en bijvoorbeeld tijdens vakanties niet, terwijl de kosten
voor docenten in vaste dienst het gehele jaar doorlopen.
203
Hoe en wanneer gaat u de Kamer informeren over de concrete doelstellingen, (eventueel
gekoppeld aan) maatregelen en middelen en welke indicatoren hanteert u om de voortgang
op de doelstellingen te kunnen volgen?
De Tweede Kamer wordt jaarlijks over de voortgang geïnformeerd in het jaarverslag.
Op www.ocwincijfers.nl is de voortgang doorlopend het jaar te volgen. De verantwoording met indicatoren
is gerangschikt naar indeling van de thema’s van de Strategische Evaluatie Agenda
en de sectoren van het Ministerie van OCW. Daarnaast ontvangt u beleidsbrieven en
voortgangsrapportages over het beleid in verschillende sectoren.
204
Kunt u de Kamer voorafgaande aan de plenaire behandeling van uw begroting voor 2025
zo specifiek mogelijk informeren over de doelstellingen, middelen en maatregelen per
onderwerp in de beleidsagenda?
Informatie over doelstellingen, maatregelen en middelen is opgenomen in de begroting
voor 2025. De plannen van het kabinet uit het hoofdlijnenakkoord worden de komende
periode verder uitgewerkt, aanvullende informatie over doelstellingen, middelen en
maatregelen die hieruit voortkomt ontvangt de Tweede Kamer zodra dit beschikbaar is.
205
Waar en wanneer geeft u een toelichting op de uitvoering van de voor OCW relevante
Sustainable Development Goals en de voortgang van de uitvoering?
Over de voortgang op de Sustainable Development Goals (SDG’s) wordt in verschillende
vormen en op verschillende momenten aan uw Kamer gerapporteerd:
1. Jaarlijks verschijnt op Verantwoordingsdag de CBS Monitor Brede Welvaart & SDG’s. Deze monitor bevat per SDG indicatoren over hoe Nederland er op dit moment voor
staat, zo ook voor OCW relevante Sustainable Development Goals, zoals SDG 4 «kwaliteit
van het onderwijs» en SDG 5 «gendergelijkheid».
2. Ook verschijnt jaarlijks de Nationale SDG-rapportage (zie ook SDG rapportage 2023). Deze rapportage wordt samen met sectoren uit de maatschappij geschreven en is ook
ingedeeld aan de hand van deze sectoren. Een van de hoofdstukken (onderdeel F) gaat
specifiek over de SDG-voortgang in relatie tot kennisinstellingen.
3. Op Prinsjesdag wordt door het CBS per begroting een factsheet gepubliceerd waarin relevante brede welvaart indicatoren worden getoond inclusief
de koppeling aan de betreffende SDG’s.
4. Ook wordt in specifieke beleidsstukken aangegeven hoe beleidsvoornemens bijdragen
aan het realiseren van de SDG’s. Zo is bij de Emancipatienota 2022-2025 per beleidsvoornemen aangegeven aan welke SDG het bijdraagt.
206
Hoe wordt de koppeling gerealiseerd tussen de voor uw departement relevante Sustainable
Development Goals en uw beleidsagenda en beleidsartikelen en kan de Kamer inzicht
krijgen in de uitvoering van de voor OCW relevante Sustainable Development Goals en
de voortgang van de uitvoering?
De rijksoverheid past een brede toetsing toe om de gevolgen van beleidsvoorstellen
goed in kaart te brengen. De SDG’s en brede welvaart maken onderdeel uit van het Beleidskompas,
de centrale werkwijze voor het maken van beleid bij de rijksoverheid. Hiermee is voorzien
dat een koppeling kan worden gerealiseerd tussen de relevante SDG’s en nieuw beleid
vanuit OCW.
In de beleidsagenda 2025 van het Ministerie van OCW staan bij alle beleidsprioriteiten
beleidsindicatoren beschreven. Deze indicatoren zijn indirect ook te herleiden naar de brede welvaart
en SDG’s.
Voor de uitvoering van de voor OCW relevante SDG’s wordt nauw samengewerkt met partijen
in het veld, zoals bijvoorbeeld Wo=men Dutch Gender Platform voor de implementatie van SDG 5.
De voortgang van de uitvoering is opgenomen in de samenvatting van de CBS-factsheet brede welvaart van het Ministerie van OCW die met de begrotingsstukken
is aangeboden aan de Kamer.
207
Hoe en op welke momenten gaat u de Tweede Kamer informeren over de doelstellingen,
middelen en maatregelen per onderwerp in de beleidsagenda?
Zie antwoord op vraag 204.
208
Hoe komt u tot indicatoren om de voortgang op de doelstellingen te kunnen volgen?
Zie antwoord op vraag 99.
209
Wanneer verwacht u het Herstelplan Kwaliteit Onderwijs te presenteren en welk specifiek
budget is hiervoor gereserveerd?
Zoals in het regeerprogramma aangekondigd ontvangt de Tweede Kamer voor de begrotingsbehandeling
van OCW van 2025 een brief met daarin de hoofdlijnen voor het Herstelplan kwaliteit
onderwijs. In het voorjaar van 2025 is de verwachting dat het volledige Herstelplan
kwaliteit onderwijs kan worden aangeboden. Het kabinet werkt het Herstelplan kwaliteit
funderend onderwijs uit binnen de beschikbare middelen op de OCW-begroting. In het
hoofdlijnenakkoord zijn geen extra middelen hiervoor beschikbaar gesteld.
210
Op grond van welke overwegingen is het Herstelplan Kwaliteit Onderwijs niet gekoppeld
aan het Masterplan Basisvaardigheden, terwijl beide plannen dezelfde doelen nastreven?
Het Herstelplan is een plan waarin de belangrijkste onderwerpen en problemen van dit
moment integraal en in samenhang worden aangepakt. Het Herstelplan richt zich op de
hoofdthema’s: 1) lezen, schrijven, rekenen en 2) onderwijspersoneel. Daarnaast moet
een aantal randvoorwaarden, zoals de bekostiging en sturing, op orde zijn. Ook deze
komen aan bod in het Herstelplan. Met het Masterplan basisvaardigheden is de afgelopen
jaren hiervoor al een stevige basis gelegd met de focus op taal en rekenen. Bij de
uitwerking van het Herstelplan wordt voortgebouwd op onder andere de goede basis die
al is gelegd met het Masterplan. Voor het opstellen van het Herstelplan wordt gesproken
met degene die weten wat er nodig is, zoals leraren, schoolleiders en bestuurders.
Ook worden de inzichten van wetenschappers en de inspectie betrokken.
211
Welke ontwikkelingen rechtvaardigen het uitstellen van de structurele bekostiging
van basisvaardigheden tot 2027?
Voor het mogelijk maken van gerichte bekostiging is een wetswijziging nodig. Het is
belangrijk dat dit instrument zorgvuldig wordt uitgewerkt en uitgevoerd. Dit kost
tijd, de verwachting is dat dit kan per 1 januari 2027.
212
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat er is gekozen voor een nieuwe subsidieronde
in plaats van directe structurele financiering?
Er is niet gekozen voor directe structurele financiering, omdat er een wetswijzing
nodig is om aan deze financiering voorwaarden te verbinden. Dat kan bij reguliere
(aanvullende) bekostiging niet. Gezien de urgentie van het verbeteren van de basisvaardigheden
en de specifiek voor dit doel vrijgemaakte middelen, is het passend om deze middelen
gericht voor dit doel ter beschikking te stellen. Dit kan op dit moment wel middels
het subsidie-instrument. Op deze manier kan worden geborgd dat de middelen die zijn
bedoeld voor het verbeteren van basisvaardigheden ook daadwerkelijk aan dit doel worden
besteed.
213
Hoeveel scholen zullen door het uitstellen van de structurele bekostiging hun projecten
moeten stopzetten of uitstellen?
Of scholen, waarbij de subsidie afloopt, hun activiteiten tijdelijk moeten stopzetten
of uitstellen is niet precies te zeggen. Met het implementatieonderzoek gaan we na
hoe scholen na de activiteitenperiode verder werken aan het verbeteren van de basisvaardigheden.
Over de resultaten van dit onderzoek zullen we uw Kamer uiterlijk in december rapporteren
in de voortgangsrapportage basisvaardigheden. Scholen worden gestimuleerd om de subsidiegelden
zo duurzaam mogelijk in te zetten. We vragen daarom aandacht voor de borging van kwaliteitsverbeteringen.
In de vierde voortgangsbrief over het Masterplan basisvaardigheden hebben wij, mede
op verzoek van scholen, duidelijkheid gegeven over de vaste bedragen die scholen kunnen
verwachten uit de gerichte bekostiging die start per 1 januari 2027. Met deze middelen
kunnen scholen ook na afloop van de subsidieregelingen activiteiten blijven uitvoeren
om de basisvaardigheden van leerlingen te verbeteren. Duidelijkheid over de bedragen
die scholen kunnen verwachten helpt scholen in het maken van plannen voor het verbeteren
van basisvaardigheden. Daarnaast kunnen scholen de middelen uit het Nationaal Programma
Onderwijs nog tot het einde van schooljaar 2024/2025 inzetten. In het voorjaar van
2025 komt een laatste tranche van de subsidieregeling basisvaardigheden, deze tranche
wordt momenteel uitgewerkt.
214
Hoeveel onderwijscoördinatoren heeft het ministerie in dienst en wat kosten zij gemiddeld
per coördinator en in totaal?
Er zijn momenteel 13,8 fte onderwijscoördinatoren in dienst. Het ministerie besteedt
op jaarbasis (2023) € 107.000 aan loonkosten per onderwijscoördinator, uitgaande van
kosten bij schaal 12, trede 8. Zie antwoord op vraag 116 voor de totale kosten.
215
Hoeveel geld, inclusief personeelskosten, is er sinds de start van het visietraject
Onderwijs2032 tot en met 2024 besteed aan het herzien van het curriculum?
De uitgaven aan het herzien van het curriculum sinds de start van het visietraject
Onderwijs2032 tot en met 2024 zijn divers. Er is tussen 2015–2019 in totaal ongeveer
€ 8 miljoen uitgegeven aan het bureau 2032/curriculum.nu. Veel van dit geld ging naar
leraren en schoolleiders voor het maken van bouwstenen voor het curriculum, en naar
ondersteuning van ontwikkelscholen. Tevens is er in deze periode ongeveer € 7,7 miljoen
uitgegeven aan ontwikkelteams- en scholen. Daarnaast is er vanaf 2020 tot op heden
voor ongeveer € 31 miljoen aan projectsubsidies met betrekking tot de curriculumherziening
naar SLO gegaan en voor ongeveer € 2 miljoen aan projectsubsidies naar Stichting Cito.
Ook worden er werkzaamheden gedaan door SLO die worden bekostigd uit de instellingssubsidie
en werkzaamheden door CvTE binnen het eigen werkprogramma. Dit bedrag is niet te concretiseren,
omdat in de verantwoording geen exact onderscheid wordt gemaakt in bepaalde curriculumwerkzaamheden.
Ten slotte is er naar schatting ongeveer € 2,5 miljoen aan overige uitgaven geweest.
Op dit dossier werkt 6 fte, de totale personeelskosten bedragen ongeveer € 750.000
per jaar.
216
Hoeveel kost het uitstel van de curriculumherziening?
Het doel van de extra stap in de curriculumherziening die nu wordt gezet is dat SLO
met behulp van leraren en vakexperts binnen enkele maanden een scherpe selectie zal
maken van de conceptkerndoelen die nodig is voor scherpe focus op lezen, schrijven
en rekenen. Zie verder antwoord op vraag 217.
217
Welke verschuivingen gaan plaatsvinden wegens het uitstel van de curriculumherziening?
Dit is momenteel nog onduidelijk. De verwachting is niet dat er grote financiële verschuivingen
hierdoor gaan plaatsvinden en is mede afhankelijk van de behandeling van het wetsvoorstel
door het parlement.
218
Hoeveel budget krijgt SLO14 per jaar voor de curriculumherziening?
Het budget per jaar is variabel en hangt af van de activiteiten in dat jaar. SLO ontvangt
een instellingssubsidie, die in 2024 € 10,9 miljoen bedraagt. Een deel hiervan wordt
besteed aan de curriculumherziening. Daarnaast ontvangt SLO projectsubsidies. In 2024
gaat dit om ongeveer € 11 miljoen. Voor 2025 is € 16,3 miljoen aan projectsubsidies
aan SLO begroot.
219
Hoeveel geld is vrijgemaakt voor de uiteindelijke implementatie van de curriculumherziening?
Voor de implementatie van de curriculumherziening is de aankomende vier jaar (2025–2028)
cumulatief € 105 miljoen beschikbaar. Dit budget is ongelijk verdeeld over de jaren,
afhankelijk van de intensiteit van de activiteiten. Daarnaast is er een structureel
budget van € 21,3 miljoen beschikbaar voor het op peil houden van het curriculum.
220
Hoeveel gaat de communicatiecampagne wegens de abstractere kerndoelen kosten?15
Het is momenteel nog onduidelijk hoe de scherpe selectie van kerndoelen precies zal
plaatsvinden. Er zal vooralsnog geen aparte communicatiecampagne voor de scherpe selectie
plaatsvinden, maar dit zal worden meegenomen in de communicatie en implementatie van
alle definitieve kerndoelen. Zie voor het budget ook het antwoord op vraag 219.
221
Gaat u de compensatie voor de btw-verhoging op schoolboeken vormgeven als een toevoeging
aan de lumpsum en hoe gaat u daarin leerlingaantallen en verschillen tussen scholen
wegen?
De compensatie voor de btw-verhoging op schoolboeken wordt toegevoegd aan de basisbekostiging.
De basisbekostiging is voor het grootse deel leerlingafhankelijk; grote scholen met
meer leerlingen ontvangen in principe meer bekostiging dan kleine scholen met minder
leerlingen. De extra kosten door de btw-verhoging op schoolboeken per school zullen
ook leerlingafhankelijk zijn. Door de compensatie toe te voegen aan het leerlingafhankelijke
deel van de basisbekostiging, wordt de compensatie verdeeld op basis van het aantal
leerlingen.
222
Van welk geld wordt het uitstel van de curriculumherziening bekostigd en wat gaat
hierdoor niet door?
Zie het antwoord op vraag 217.
223
Welke financiële middelen zijn beschikbaar voor de nieuwe tranche van de subsidie
basisvaardigheden?
Voor de nieuwe tranche van de subsidieregeling basisvaardigheden is in totaal € 522
miljoen beschikbaar. De subsidieregeling wordt momenteel uitgewerkt en in het voorjaar
van 2025 gepubliceerd.
224
Is het mogelijk om scholen meer dan twee jaar de tijd te geven om de subsidie basisvaardigheden
te besteden en zo nee, welke overwegingen liggen daaraan dan ten grondslag?
Er is gekozen voor een looptijd van twee jaar, omdat we scholen ambitieuze doelen
willen laten stellen om de basisvaardigheden te verbeteren. Met een looptijd van twee
jaar hebben scholen de tijd om een activiteitenplan goed uit te kunnen voeren. Voor
de komende subsidieregeling zou een langere looptijd dan twee jaar betekenen dat er
meer overlap is voor deze scholen met de gerichte bekostiging die start per 1 januari
2027.
225
Hoe wordt er in het onderwijs aandacht besteed aan digitale geletterdheid en burgerschap,
nu het Herstelplan zich vooral richt op lezen, schrijven en rekenen?
In het kader van het Herstelplan ligt de focus op lezen, schrijven en rekenen. Dit
is de absolute basis die nodig is om te leren en om je te kunnen redden in de samenleving,
maar het onderwijs is breder en rijker. Niet voor niets worden er kerndoelen gemaakt
voor negen leergebieden die een samenhangend geheel vormen. Digitale geletterdheid
en burgerschap zijn twee van die leergebieden, daaraan verandert niets. Naast taal
en rekenen-wiskunde – die prioriteit hebben – beschouw ik digitale geletterdheid en
burgerschap als basisvaardigheden die noodzakelijk zijn voor iedere leerling om deel
te nemen aan een pluriforme samenleving.
226
Hoe wilt u waarborgen dat het Herstelplan Kwaliteit Onderwijs een duurzaam plan voor
de lange termijn blijft en voorkomen dat bij een nieuwe kabinetsperiode opnieuw een
ander plan geïntroduceerd wordt, zoals eerder gebeurde met het masterplan basisvaardigheden?
Zoals eerder benoemd, wordt met het Herstelplan focus aangebracht in het aanpakken
van de belangrijkste problemen op dit moment in het onderwijs, waarbij wordt voortgebouwd
op de goede basis vanuit o.a. het Masterplan basisvaardigheden die er al ligt. Uw
Kamer wordt verder over het Herstelplan geïnformeerd in het voorjaar van 2025.
227
Hoe adresseert het wetsvoorstel doelmatige aanpak onderwijshuisvesting de upgrading
van huidige voorzieningen, zoals sanitaire faciliteiten?
Het wetsvoorstel stelt onder andere het meerjarenonderhoudsplan (MJOP) voor schoolbesturen
verplicht. Deze verplichting is erop gericht dat een schoolbestuur komt tot een meerjarenplan
voor het onderhoud, op basis van een bouwkundige opname.
Dit MJOP beschrijft het onderhoud per jaar, wat beter inzicht geeft in de kosten daarvan
en daartoe benodigde middelen per jaar. Dit leidt tot een meer doelmatige aanpak van
onderwijshuisvesting en komt de kwaliteit van de voorzieningen, waar sanitaire faciliteiten
onderdeel van zijn, ten goede.
228
In welke mate biedt het wetsvoorstel doelmatige aanpak onderwijshuisvesting helderheid
over wie verantwoordelijk is voor het onderhoud van specifieke schoolfaciliteiten,
zoals sanitair?
Schoolbesturen zijn op dit moment al verantwoordelijk voor al het binnen- en buitenonderhoud
van hun schoolgebouwen. Daaronder vallen ook de sanitaire voorzieningen.
De kosten voor onderhoud en schoonmaak vallen onder de exploitatiekosten van het schoolgebouw,
waarvoor schoolbesturen reeds middelen van het Rijk ontvangen via bekostiging. Het
wetsvoorstel beoogt daarin geen wijziging te brengen.
229
Welk negatief economisch effect kan verwacht worden naar aanleiding van de invoering
van de Wet internationalisering in balans?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 115 laten de economische effecten van het
wetsvoorstel Wet internationalisering in balans zich moeilijk voorspellen. We weten
nog niet in welke mate instellingen gebruik zullen maken van de fixusinstrumenten
om op aantallen te sturen, of hoeveel bacheloropleidingen na de toets anderstalig
onderwijs geen toestemming meer krijgen voor het aanbieden van anderstalig onderwijs.
Het is niet met zekerheid te zeggen dat de invoering van de Wet internationalisering
in balans een negatief economisch effect zal hebben. Bovendien is het wetsvoorstel
niet alleen gericht op economisch gewin of verlies, maar houdt het ook rekening met
maatschappelijke factoren, zoals de druk op onderwijsfaciliteiten en de toegankelijkheid
van publieke voorzieningen.
Internationale studenten uit de EER die direct na hun studie uit Nederland vertrekken,
brengen kosten met zich mee voor de Nederlandse staat. Een afname van deze groep studenten
zal leiden tot een besparing voor de staatskas. Tegelijkertijd dragen internationale
studenten die in Nederland blijven bij aan de Nederlandse economie. Een afname van
internationale studenten kan leiden tot minder economische ondersteuning van de (regionale)
economie, bijvoorbeeld door hun consumptie en het invullen van bijbaantjes. Daarnaast
kan een daling in het aantal internationale studenten dat na hun studie in Nederland
blijft wonen en werken, leiden tot economisch verlies, vooral in sectoren met grote
tekorten aan arbeidskrachten. Een kleiner aantal internationale studenten hoeft echter
niet direct schade aan de Nederlandse economie toe te brengen, zolang het percentage
van deze studenten dat na de studie in Nederland blijft werken groter wordt. Het zijn
immers de studenten die blijven die bijdragen aan de Nederlandse economie.
Daarom is het wetsvoorstel gericht op een selectieve instroom van internationale studenten,
juist in de vakgebieden en regio’s waar zij het meeste bijdragen aan de Nederlandse
economie en maatschappij. Daarnaast verbreedt de wet de zorgplicht, zodat ook internationale
studenten in staat gesteld worden om Nederlands te leren, zodat de kans groeit dat
zij na hun studie in Nederland blijven. Zo wordt getracht een evenwicht te vinden
tussen economische en maatschappelijke belangen.
230
Hoeveel onderzoekers zullen naar verwachting hun talenten elders inzetten na invoering
van de Wet internationalisering in balans?
De invoering van de Wet internationalisering in balans zal niet direct tot gevolg
hebben dat onderzoekers hun talenten elders moeten inzetten. Anderstalig personeel
kan Nederlands leren of ergens anders in het onderwijs en onderzoek, bijvoorbeeld
in de masterfase, worden ingezet. Bovendien blijft binnen Nederlandstalige opleidingen
ruimte om tot een derde van het curriculum anderstalig aan te bieden. Ook is het mogelijk
dat internationale onderzoekers langer in Nederland blijven als zij de Nederlandse
taal leren. Tegelijkertijd spelen er ook andere factoren mee in de keuze van een onderzoeker
voor een werkplek. De keuzes die instellingen de komende jaren maken, gezamenlijk
als onderdeel van de zelfregieplannen of als individuele instelling, kunnen hier een
groot verschil in maken. De regering kan hierdoor niet voorzien in een inschatting
van het aantal onderzoekers dat in de nabije toekomst hun talenten elders zal inzetten.
231
Welke beleidsontwikkelingen vinden op dit moment in landen om ons heen plaats op het
gebied van anderstalig wetenschappelijk onderwijs (specifiek Frankrijk en Duitsland?
Het aanbod van Engelstalige opleidingen in Nederland is in relatieve zin veel groter.
Dat betreft ongeveer een factor vijf voor Frankrijk en een factor vier voor Duitsland.
Data van het OECD laat zien dat het aandeel internationale studenten in Nederland significant hoger
is dan in deze landen.
Duitsland en Frankrijk zetten in op het aantrekken van fors meer internationale studenten,
met name op het gebied van tekortsectoren (daarbij in het bijzonder de bèta en techniek).
Onderdeel daarvan is het vergroten van het aanbod Engelstalig onderwijs met name gericht
op deze tekortsectoren. Hierdoor is het aanbod van Engelstalige opleidingen de afgelopen
jaren in beide landen gestegen. In Frankrijk gaat het daarbij in het bijzonder om
opleidingen in de masterfase.
232
Hoe gaat u uitvoering geven aan de btw-compensatie aan mbo-studenten, gegeven het
gehanteerde leeftijdscriterium en de beperking tot basisvaardigheden?
Mbo-instellingen geven een tegemoetkoming aan minderjarige mbo-studenten voor de aanschaf
van leermiddelen voor basisvaardigheden. Instellingen kunnen de leermiddelen zelf
kosteloos ter beschikking stellen of een voucher aanbieden aan studenten waarmee zij
zelf leermiddelen kunnen aanschaffen. Vanwege de btw-verhoging ontvangen instellingen
via de bekostiging op de OCW-begroting gezamenlijk structureel € 1,5 miljoen extra
vanaf 2026 ten behoeve van de uitvoering van deze tegemoetkoming.
233
Gaat u de compensatie voor de btw-verhoging op schoolboeken vormgeven als subsidie
aan scholen?
Nee, scholen in het primair en voortgezet onderwijs worden gecompenseerd voor de btw-verhoging
op leermiddelen en ontvangen vanaf 2026 structureel € 58,5 miljoen. Deze middelen
zullen door middel van bekostiging, en dus niet via subsidie, aan schoolbesturen worden
verstrekt.
234
Hoe werkt de vergoeding voor de schoolmaaltijden?
Scholen waarvan 30% of meer van de leerlingen uit een gezin komt met een laag inkomen
kunnen zich aanmelden voor één van de twee routes binnen het programma Schoolmaaltijden.
Deze routes zijn momenteel als volgt georganiseerd. Bij de eerste route, via het Rode
Kruis, ontvangen ouders van leerlingen boodschappenkaarten, ter waarde van € 11,50
per leerling per week, die zij zelf kunnen uitgeven bij supermarkten. Bij de andere
route, via het Jeugdeducatiefonds, organiseren scholen de maaltijden op school zelf
en declareren zij de kosten hiervoor bij het Jeugdeducatiefonds, tot een maximum van
€ 9 per leerling per week. Zie ook de Kamerbrief die op 28 maart 2023 naar uw Kamer is verzonden.
235
Hoe declareren scholen de subsidie voor schoolmaaltijden?
Zie het antwoord op vraag 234.
236
Waar wordt de subsidie voor de schoolmaaltijden op gebaseerd?
Het subsidiebedrag voor het programma Schoolmaaltijden is bepaald op basis van een
aantal factoren. Er is ruimte voor ongeveer 350.000 tot 390.000 leerlingen, afhankelijk
van de route die scholen kiezen voor de vergoeding. Daarbij wordt rekening gehouden
met een maximum bedrag per leerling. Zie ook het antwoord op vraag 234 over de routes
binnen het programma. Daarnaast zijn er uitvoeringskosten en is er budget gereserveerd
voor Caribisch Nederland.
237
Hebben scholen, die zelf hun eigen schoolmaaltijden inkopen en bereiden en die door
het personeel van de school worden klaargemaakt, recht op subsidie?
Scholen waarvan 30% of meer van de leerlingen uit een gezin komt met een laag inkomen
hebben recht op subsidie. Scholen kunnen er zelf voor kiezen hoe zij de maaltijden
verzorgen. Het inkopen van producten en zelf bereiden valt onder de mogelijkheden
van de subsidie.
238
Kom er voor de btw-verhoging een compensatie op de schoolboeken en geldt deze compensatie
ook voor digitale kopieën van een boek?
Ja. Scholen in het primair- en voortgezet onderwijs schaffen leermiddelen aan en betalen
btw die zij niet kunnen aftrekken. Zij ontvangen vanaf 2026 structureel € 58,5 miljoen
(€ 22,2 miljoen voor primair onderwijs en € 36,3 miljoen voor voortgezet onderwijs)
via de bekostiging. De compensatie ziet op zowel de papieren als digitale verschijningsvorm
van leermiddelen.
239
Komt er door de btw-verhoging een compensatie voor licenties van andere leersoftwares
dan schoolboeken?
De compensatie van leermiddelen ziet zowel op de papieren als de digitale verschijningsvorm.
In 2022 is het btw-tarief gelijkgesteld voor papieren en digitale leermiddelen. Daarbij
zijn digitale leermiddelen gedefinieerd als: «langs elektronische weg geleverde digitale educatieve informatie onder de voorwaarde
dat deze informatie kennelijk uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is bestemd voor
informatieoverdracht in het onderwijs». In de totstandkoming van de compensatie is
uitgegaan van deze definitie.
240
Valt het voorzien in faciliteiten voor studenten die te maken hebben met stagediscriminatie
onder de wettelijke zorgplicht van onderwijsinstellingen en zo ja, hoe wordt deze
zorgplicht inzake het voorkomen en aanpakken van stagediscriminatie ingevuld?
Ervan uitgaande dat met deze vraag wordt gedoeld op de zorgplicht voor een praktijkplaats,
is het antwoord dat het afhankelijk is van de situatie. Instellingen zijn op grond
van artikel 7.2.9 WEB verplicht om zorg te dragen voor de beschikbaarheid van een praktijkplaats en naar
een nieuwe praktijkplaats te zoeken indien de beroepspraktijkvorming door omstandigheden
niet naar behoren kan plaatsvinden. Deze zorgplicht is dus ook van toepassing indien
een student door discriminatie geen stageplaats kan vinden of weliswaar een stage
heeft gevonden, maar in zijn leren wordt belemmerd door discriminatie op de werkvloer.
Een zorgplicht reikt tot in het redelijke, wat verschilt per situatie.
In de praktijk handelen scholen als volgt. Wanneer een student stagediscriminatie
ervaart, meldt hij of zij dit bij het meldpunt op school, waarna een gesprek volgt
tussen de student, het leerbedrijf en de school. Als de situatie dit vraagt, escaleert
de school de melding naar SBB, dat een onderzoek kan starten en zo nodig de erkenning
van het leerbedrijf intrekt. De school biedt altijd een alternatieve stageplek aan
om studievertraging te voorkomen. Daarnaast krijgt de student ondersteuning en nazorg,
en kan bij onveiligheid ook een externe melding worden gedaan, bijvoorbeeld bij een
antidiscriminatievoorziening. Alle meldingen worden geregistreerd en anoniem gedeeld
met SBB om de kwaliteit van leerbedrijven te waarborgen.
241
Hoe zijn faciliteiten voor de aanpak van stagediscriminatie op hogescholen en universiteiten
precies georganiseerd en zijn er verschillen te ontwaren in de wijze waarop hogescholen
enerzijds en universiteiten anderzijds hun faciliteiten hebben georganiseerd? Hoe
worden gesignaleerde verschillen in deze faciliteiten weggenomen?
Er worden trainingen en inspiratiebijeenkomsten georganiseerd voor studenten, docenten
en het werkveld om via co-creatie in te gaan op stagediscriminatie, effectieve interventies
en concrete handvatten voor de praktijk (door onderzoekers van De Haagse Aanpak en
Echo) zodat een gezamenlijk gedragen en ontworpen aanpak ontstaat. Docenten krijgen
via het Werkprogramma van Echo trainingen aangeboden, evenals een Leerlijn Stagediscriminatie.
Op deze wijze krijgen docenten concrete handvatten voor de praktijk om met stagediscriminatie
om te gaan. Voorafgaand aan de stage wordt bij de voorlichting door de stagecoördinator
/stagedocenten aangegeven dat er een risico kan zijn op stagediscriminatie. Uit onderzoek
weten we dat studenten het erkennen van dit fenomeen door docenten heel belangrijk
vinden, om te voorkomen dat ze het idee hebben dat het aan henzelf ligt. Bij een aantal
hogescholen is er een meldpunt buiten de opleiding ingericht. Bij andere onderwijsinstellingen
worden ervaringen van stagediscriminatie binnen de opleidingen zelf besproken. Door
studenten en de begeleidend docent bij voortgangsgesprekken of tijdens de periodieke
terugkomdagen. Uit de bijeenkomst van de Landelijke Werkgroep tegen Stagediscriminatie
komt naar voren dat de aanpak van stagediscriminatie binnen het hbo en wo kan verschillen.
Dit heeft voor een belangrijk deel te maken met de rol die stages hebben in het hbo
(verplicht onderdeel van de studie) en het wo (vaker facultatief). Via het werkprogramma
dat door Echo wordt uitgevoerd en gemonitord door OCW/SZW en alle ondertekenaars van
het Manifest tegen stagediscriminatie in het hoger onderwijs worden interventies ontwikkeld om
de aanpak van hbo en wo tegen stagediscriminatie te versterken. In de overleggen van
de Landelijke Werkgroep tegen Stagediscriminatie in het hoger onderwijs wordt hiervan
de voortgang en de ervaringen besproken. Die overleggen vinden vier keer per jaar
plaats. De uitkomsten hiervan worden teruggekoppeld naar de hogescholen en universiteiten.
242
Welke afspraken zijn er gemaakt met mbo-instellingen om stagediscriminatie tegen te
gaan en kunt u inzicht verschaffen in de voortgang van die gemaakte afspraken?
In het Stagepact zijn duidelijke afspraken gemaakt om stagediscriminatie tegen te
gaan. Zo is onder meer objectieve stagematching geïntroduceerd, waarbij stages worden
toegewezen zonder persoonlijke kenmerken mee te wegen. In het Stagepact is afgesproken
dat iedere school start met een kopgroep van bedrijven en onderwijsteams die dit mogelijk
maakt. De ambitie is om dit uit te breiden. Momenteel loopt er een onderzoek naar
de effectiviteit en ervaringen van stagematching. De resultaten van het onderzoek
worden medio 2025 verwacht. Daarnaast is in het Stagepact afgesproken dat iedere mbo-instelling
een meldpunt inricht, zodat meldingen van discriminatie krachtig worden opgevolgd
en studenten de benodigde ondersteuning ontvangen. In het regeerprogramma is tevens
vastgelegd dat het Stagepact met onverminderde inzet wordt voortgezet.
De meeste scholen hebben inmiddels een meldpunt ingericht, en de verwachting is dat
dit aan het eind van het schooljaar overal het geval zal zijn. Veel scholen zijn ook
gestart met de pilot objectieve stagematching, maar de voortgang op dit punt verschilt.
De voortgang wordt jaarlijks gevolgd met een rapportage, waarbij in 2025 een mid-term
evaluatie plaatsvindt en de eindmeting in 2027 volgt.
243
In welke mate wordt straks bij de herziening van het curriculum voor het funderend
onderwijs erin voorzien dat voor de nieuwe leerstof ook genoeg tijd wordt vrijgemaakt
voor bijscholing van het onderwijzend personeel, zodat ook docenten daarvoor tijdelijk
moeten worden vrijgesteld van een deel van hun lestaken en in hoeverre vinden er op
dit punt ook nu al afwegingen plaats met het oog op de toekomstige beschikbaarheid
van leraren? Welke besluiten zijn er al gevallen in verband hiermee?
In het Onderwijsakkoord van 2022 is gerealiseerd dat leraren extra tijd en meer ruimte
krijgen. Daarin zijn met de sociale partners in het primair- en voortgezet onderwijs
afspraken gemaakt over meer ruimte voor professionalisering op het punt van basisvaardigheden
en de curriculumherziening. In het primair onderwijs maakt het team op de school,
als onderdeel van het werkverdelingsplan, afspraken over het gebruik van deze middelen.
In het voortgezet onderwijs krijgen leraren jaarlijks 16 extra uur voor professionalisering
op basisvaardigheden en curriculumherziening, bovenop de 83 uur die zij al hadden
voor professionalisering.
Bij de implementatie van het curriculum vervullen scholen een belangrijke rol, om
de nieuwe kerndoelen te vertalen naar goed onderwijs. Dat vraagt tijd en inzet van
alle betrokkenen binnen een school, van schoolbestuur, schoolleider en leraren(teams).
Anderzijds biedt het nieuwe curriculum scholen ook de kans om binnen de eigen context
scherpe keuzes te maken. In het kader van de implementatie wordt gewerkt aan een implementatieplan.
Voor de jaren 2025 tot en met 2027 is er in totaal circa € 50,9 miljoen gereserveerd
om professionalisering binnen het funderend onderwijs vorm te geven, in het licht
van de curriculumherziening. Het beschikbare budget zal op verschillende manieren
worden ingezet. Daarbij gaat het onder andere om de bevordering van het curriculumbewust
handelen binnen scholen en bij- en nascholing op vakinhoud en -didactiek. Maar ook
om het bieden en ontsluiten van teamgidsen, leerlijnen en voorbeeldlesmateriaal aan
scholen. Tevens zullen goede voorbeelden uit de praktijk rondom de implementatie worden
belicht.
Leraren en teams krijgen zo de tijd om het curriculum zo meteen succesvol te implementeren.
244
Waarop baseert u zich bij het aantrekkelijker maken van de pabo voor mannen?
Onderzoek van ResearchNed wijst uit dat er verschillende factoren een bijdrage kunnen
leveren aan het aantrekkelijker maken van de pabo voor mannen. Zo wordt er binnen
pabo’s gewerkt om het curriculum af te stemmen op de doelgroep, waarbij bijvoorbeeld
specialisaties en meer mogelijkheden voor differentiatie worden aangeboden. Het kan
hierbij helpen als de vorm en inhoud van de pabo meer gericht is op vakinhoud en minder
op communicatie en reflectie. Hiernaast is het van belang om aandacht te hebben voor
zichtbaarheid van mannen in het wervingsmateriaal, een inclusieve cultuur op de opleidingen
en (stage)scholen. De Alliantie Divers voor de Klas werkt samen met verschillende
pabo’s aan het realiseren van concrete interventies – op basis van het onderzoek van
ResearchNed – die kunnen helpen op het terrein van diversiteit binnen scholen én pabo’s.
Hierbij is het goed te noemen dat mannen helpen bij het aantrekken van mannen. Denk
bijvoorbeeld aan voorlichtingsactiviteiten waar specifiek mannen worden ingezet of
de inzet van communicatie tussen gelijken en rolmodellen zodat ervaringen kunnen worden
gedeeld. Daarnaast werken we aan het mogelijk maken van opleidingen tot leraar voor
het jonge en oudere kind, naast de brede pabo. We verwachten daarmee een bredere en
meer diverse doelgroep aan te spreken, waaronder meer mannen. Tot slot werken we met
het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid aan het vergroten van contracten in
het primair onderwijs om zo voor onder andere mannen de aantrekkelijkheid te vergroten.
245
Waaruit blijkt dat de geplande interventie tot meer mannen in het onderwijs zal leiden?
Zie antwoord bij vraag 246.
246
Kunt u verwijzingen naar onderzoek en daarnaast ambtelijke analyses produceren waaruit
blijkt dat het splitsen van de pabo leidt tot meer mannen voor de klas?
Qompas heeft in 2018 in een vignettenonderzoek genaamd Optimale inrichting van lerarenopleidingen aan respondenten gevraagd of zij eerder zouden kiezen voor een pabo waarbinnen je
je specialiseert in het lesgeven aan het jonge of oudere kind ten opzichte van een
pabo zonder specialisatiemogelijkheid. De enquête uit dit onderzoek is door 1106 havisten,
1425 vwo’ers en 16199 mbo-studenten volledig ingevuld. Hierbij is het belangrijk om
te vermelden dat in beide onderzoeken niet is aangegeven of deze gespecialiseerde
opleidingen ook tot een gesplitste bevoegdheid leiden. Hieruit blijkt dat de oudere
kind-route iets aantrekkelijker is voor mannelijke havo/vwo-studenten (+1,3 procentpunt)
en ook iets aantrekkelijker voor mannelijke mbo-studenten (+1 procentpunt) ten opzichte
van de pabo zonder specialisatiemogelijkheid. Daarnaast zou een jonge kind-route mogelijk
aantrekkelijk zijn voor met name de doorstroom van vrouwelijke mbo-4-studenten (+0,7
procentpunt). Ook uit het onderzoek Specialisatiemogelijkheden in lerarenopleidingen van ResearchNed (2018) is interesse voor meer differentiatie gebleken: potentiële
studenten gaven in dit onderzoek eveneens aan interesse te hebben in opleidingen met
inhoudelijke accenten en thematische verdieping op het jonge of het oudere kind. We
willen beter zicht krijgen op het mogelijke aantal extra studenten door de introductie
van opleidingen die leiden tot smalle bevoegdheden. Daarom zetten we, parallel aan
het opstellen van de hoofdlijnennotitie over ditzelfde onderwerp, hier zo snel mogelijk
extra onderzoek naar uit. De verwachting is dat dit onderzoek in het voorjaar van
2025 is afgerond.
In tijden van tekorten zullen we moeten blijven inzetten om zo veel mogelijk potentiële
leraren te verleiden om de opleiding te gaan doen. Het voorstel om opleidingen mogelijk
te maken voor het jonge en het oudere kind naast de bestaande brede opleidingen, is
één van de maatregelen om de pabo aantrekkelijker te maken en zo de instroom mogelijk
te verhogen van een meer diverse doelgroep.
247
Wat zet u in gang om de kwaliteit van het zij-instroomtraject te verhogen?
Het is belangrijk om opleidingen voor zij-instromers te verbeteren en flexibeler te
maken, zodat het voor zij-instromers aantrekkelijk blijft om de overstap naar het
onderwijs te maken en daar ook te blijven werken. Voor het verhogen van de kwaliteit
van zij-instroom is een aantal maatregelen in gang gezet. De lerarenopleidingen zetten
in op het erkennen van Eerder Verworven Competenties (EVC’s) en landelijke afspraken
over het verlenen van vrijstellingen. In studiejaar 2025–2026 gaan deze afspraken
bij alle lerarenopleidingen in en is het bij alle lerarenopleidingen mogelijk om deel
te nemen aan de brede intake. Met de NVAO en de lerarenopleidingen worden afspraken
gemaakt op welke wijze de trajecten zij-instroom mee worden genomen in de visitaties
van lerarenopleidingen. Hierdoor wordt het externe toezicht op de kwaliteitsborging
van de zij-instroomtrajecten geborgd.
248
Wat is op dit moment het aandeel vaste contracten in het po en vo?
In het jaar 2022 had 89% van de leraren in het primair onderwijs een vast contract.
Van de primair onderwijs-leraren die langer dan een jaar in dienst waren, had 96%
een vast contract. In het voortgezet onderwijs had in 2022 78% van de leraren een
vast contract. Van de vo-leraren die langer dan een jaar in dienst waren, had 91%
een vast contract. De cijfers over 2023 komen naar verwachting in december 2024 met
de lerarenbrief naar uw Kamer.
249
Wat is de invloed van de tijdelijke middelen die richting de sector primair onderwijs
zijn gegaan op het aandeel vaste contracten?
Tijdelijke middelen kan één van de redenen zijn voor werkgevers om een tijdelijk contract
aan te bieden in plaats van een vast contract. Momenteel doen wij onderzoek naar de
achtergronden en verklaringen voor flexibele contracten van leraren in het primair-
en voortgezet onderwijs. Naar verwachting wordt dit onderzoek in december 2024 afgerond
en daarna met uw Kamer gedeeld.
250
Kunt u een overzicht geven van het aantal onderwijsregio's?
In 2024 zijn er 29 onderwijsregio’s. Voor 2025 hadden onderwijsregio’s tot medio oktober
2024 de tijd om een aanvraag in te dienen. Op dit moment worden de aanvragen getoetst
door DUS-I. In de Kamerbrief Lerarenstrategie van december 2024 zal een update over
het aantal onderwijsregio’s in 2025 worden gegeven.
251
Kunt u het totaal aan kosten voor onderwijsregio's onder elkaar zetten en uitsplitsen
per onderwijsregio?
Het overgrote deel van de kosten voor de onderwijsregio’s en alle activiteiten die
zij ontplooien in de bestrijding van het lerarentekort en voor het opleiden en begeleiden
van personeel zijn de middelen voor de regeling Landelijk Dekkend Netwerk Onderwijsregio’s
en de aanvullende regelingen. Dit betreft € 231,6 miljoen in 2025 (het hoofdbudget
tekorten regio’s op artikel 9 van de OCW begroting). Voor de Realisatie Eenheid, die
de onderwijsregio’s ondersteunt, is € 5,7 miljoen beschikbaar voor subsidies, onderzoek
en andere aanvullende uitgaven. Het is nog niet mogelijk om een uitsplitsing naar
onderwijsregio te maken omdat de aanvragen pas net zijn ingediend en nog moeten worden
gecontroleerd. De hoogte van het aan te vragen bedrag hangt samen met het aantal leerlingen
in primair- en voortgezet onderwijs, studenten mbo én het aantal studenten dat wordt
opgeleid volgens het kwaliteitskader Samen Opleiden.
252
Wat is nu de precieze verhouding tussen de nieuwe onderwijsregio's en de regio's voor
Samen Opleiden & Professionaliseren?
Via de subsidieregeling Landelijk dekkend netwerk onderwijsregio's kunnen schoolbesturen,
lerarenopleidingen en de beroepsgroep samen een aanvraag doen voor hun regionale aanpak
van de tekorten. Onderwijsregio’s zetten zich in om 100% van de studenten en zij-instromers
op te leiden volgens de systematiek en het kwaliteitskader van Samen Opleiden. De
financiering van Samen Opleiden is voortgezet via de onderwijsregio’s. De partnerschappen
Samen Opleiden zijn ontstaan vanuit een inhoudelijke samenwerking tussen een opleiding
en één of meer besturen, dit is lang niet altijd een geografisch aaneengesloten gebied
en stimuleert ook de samenwerking tussen opleidingen nog niet. Ook zit er de nodige
overlap tussen de partnerschappen in regio’s waar ze actief zijn. Per 2025 is de financiële
verantwoordelijkheid verschoven van de partnerschappen naar de onderwijsregio’s en
maken de onderwijsregio’s afspraken over de doorontwikkeling van Samen Opleiden binnen
de onderwijsregio’s met behoud van kwaliteit.
253
Wat gaat u wat doen met het kritische rapport dat verschenen is van de Verenigde Naties
over de manier waarop Nederland het VN-verdrag Handicap uitvoert, specifiek op het
punt van toegankelijkheid van het onderwijs voor kinderen met een beperking en wat
gaat u extra doen na dit kritische rapport?
Op 23 oktober is een eerste beleidsreactie vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gestuurd aan uw Kamer,
waarin ook wordt aangegeven hoe we verder werken aan het toegankelijk en inclusief
maken van het onderwijs. De aanbevelingen van het Comité worden meegenomen bij het
ontwikkelen van huidig en nieuw beleid.
254
Op welke manier zijn de conclusies en aanbevelingen van het rapport «Druk op de keten»
over de druk op de keten in kinderopvang, onderwijs en zorg voor kinderen in de leeftijd
0–13 jaar meegenomen in het beleid?
Nog voor het eind van het jaar wordt uw Kamer via een gezamenlijke beleidsreactie
van OCW, SZW en VWS geïnformeerd over acties volgend op dit onderzoek Druk op de Keten.
255
Wanneer zal de landelijke norm basisondersteuning er zijn en wat is de planning hiervoor?
De Algemene Onderwijsbond en Ouders & Onderwijs zijn op ons verzoek bezig met het
afronden van het advies voor de eerste drie ondersteuningsgebieden van de landelijke
norm basisondersteuning (lees-/spellingsproblemen en dyslexie, (hoog)begaafdheid en
taak-/werkgedrag). Dit najaar verwachten wij het eindadvies, dat wij daarna aan uw
Kamer zullen aanbieden. Wij zullen daarna de voorbereidingen verder oppakken voor
het wettelijk vastleggen hiervan.
256
Hoeveel Samen naar School-klassen zijn er in het po en in het vo en kunt een overzicht
geven van de hoeveelheid Samen naar School-klassen in het po en vo de afgelopen vijf
jaar?
Het aantal Samen naar Schoolklassen wordt niet centraal door het Ministerie van OCW
geregistreerd, dus deze zijn niet bekend. Wel weten we uit gesprekken met de NSGK
(Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind) dat het aantal initiatieven inmiddels
de 50 heeft gepasseerd.
257
Hoeveel leerlingen zijn vrijgesteld van de leerplicht, uitgesplitst naar het po, vo
en mbo?
De meest actuele cijfers over het aantal kinderen en jongeren met een vrijstelling
van de leerplicht zijn van de «Leerplichttelling» over het schooljaar 2022–2023. Deze cijfers zijn begin mei met de Kamer gedeeld
bij de Kamerbrief passend onderwijs. Hieronder staat het aantal leer- en kwalificatieplichtige kinderen
dat vrijgesteld is van leerplicht, uitgesplitst per schoolsoort. Hierbij wordt gekeken
naar de sector waarin de jongere ingeschreven stond toen de vrijstelling werd afgegeven.
De groep «geen onderwijs» stond nooit eerder ingeschreven stonden op een Nederlandse
school.
Vrijstelling 5 onderdeel a (jongeren die door een lichamelijke of psychische beperking
geen onderwijs kunnen volgen)
– po: 433 kinderen
– vso: 1738 kinderen
– vo: 628 kinderen
– mbo (inclusief volwasseneneducatie): 307 kinderen
– onbekend: 413 kinderen
– geen onderwijs: 4.903 kinderen
Vrijstelling 5 onderdeel b (jongeren waarvoor geen school van de geloofs- of levensovertuiging
bereikbaar is)
– po: 286 kinderen
– vso: 8 kinderen
– vo: 34 kinderen
– mbo: 0 kinderen
– onbekend: 39 kinderen
– geen onderwijs: 1.757 kinderen
Vrijstelling 5 onderdeel c (leerlingen die onderwijs volgen in het buitenland)
– po: 3.287 kinderen
– vso: 154 kinderen
– vo: 1.398 kinderen
– mbo: 58 kinderen
– onbekend: 570 kinderen
– geen onderwijs: 3.424 kinderen
258
Hoeveel leerlingen zitten er in totaal langer dan een maand thuis, uitgesplitst naar
po, vo en mbo?
De meest actuele cijfers over het aantal kinderen en jongeren dat thuiszit zijn van
de «Leerplichttelling» over het schooljaar 2022–2023. Deze cijfers zijn begin mei met de Kamer gedeeld
bij de Kamerbrief passend onderwijs. Het aantal kinderen dat gedurende het schooljaar 2022–2023 wel
ingeschreven was op school maar tenminste langer dan een maand ongeoorloofd niet naar
school ging (langdurig relatief verzuim totaal), uitgesplitst per schoolsoort, is:
– po: 763 kinderen
– (v)so: 629 kinderen
– vo: 1.992 kinderen
– mbo: 497 kinderen
Het is hierbij van belang te benoemen dat gedurende het schooljaar een grote groep
(1.881 van de 3.881) kinderen en jongeren (van deze aantallen) weer teruggeleid werd
naar school.
259
Hoeveel budget krijgen scholen gemiddeld per leerling met een ondersteuningsbehoefte?
Scholen ontvangen voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte altijd de reguliere
bekostiging per leerling. Daarnaast ontvangen scholen vaak extra middelen voor deze
leerlingen voor de ondersteuning:
– voor het speciaal basisonderwijs ontvangen scholen € 6.992,09 per leerling per jaar
als ondersteuningsbekostiging (prijspeil 2024);
– voor het leerwegondersteunend onderwijs in het vmbo en in het praktijkonderwijs is
dit € 5.756,09 per jaar;
– voor cluster 3&4-scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs is het bedrag per
leerling afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoeftecategorie
(laag, midden of hoog). Dit varieert van € 13.635,66 tot € 33.112,90 per leerling;
– instellingen voor cluster 1&2 ontvangen een vast ondersteuningsbedrag per instelling.
Daarnaast kunnen scholen nog vanuit het samenwerkingsverband extra middelen krijgen
voor het bieden van ondersteuning. Omdat de bedragen die scholen krijgen per leerling
variëren, een leerling niet altijd zijn volledige schoolloopbaan (dezelfde) extra
ondersteuning behoeft en het beleid van samenwerkingsverbanden rond extra ondersteuning
onderling kan verschillenis het niet goed mogelijk een gemiddelde per school te noemen.
Via de website van DUO is te zien welke ondersteuningsbudgetten er per school, per jaar worden verstrekt.
260
Hoeveel budget krijgen scholen gemiddeld voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte
in totaal over hun gemiddelde schoolloopbaan?
Zie antwoord bij vraag 259.
261
Hoe veel financiële middelen lopen scholen mis door vrijstellingen van de leerplicht?
Er is geen sprake van mislopen van bekostiging. De bekostiging voor scholen wordt
berekend en uitgekeerd per ingeschreven leerling. Wanneer er sprake is van een vrijstelling
is er echter geen schoolinschrijving en dus ook geen bekostiging. De bedragen die
een school gemiddeld per bekostigde leerling krijgt zijn in de antwoorden op vragen
168 en 259 genoemd.
262
Hoeveel leerlingen zitten er in totaal langer dan drie maanden thuis, uitgesplitst
naar het po, vo en mbo?
De meest actuele cijfers over het aantal kinderen en jongeren dat thuiszit zijn van
de «Leerplichttelling» over het schooljaar 2022–2023. Deze cijfers zijn begin mei met de Kamer gedeeld
bij de Kamerbrief passend onderwijs. Het aantal leer- en kwalificatieplichtige kinderen dat gedurende
het schooljaar 2022–2023 wel ingeschreven was op school maar tenminste langer dan
drie maanden ongeoorloofd niet naar school ging (langdurig relatief verzuim langer
dan 3 maanden), uitgesplitst per schoolsoort, is:
– po: 527 kinderen
– (v)so: 490 kinderen
– vo: 1.502 kinderen
– mbo: 278 kinderen
Het is ook hierbij van belang te benoemen dat gedurende het schooljaar een grote groep
kinderen en jongeren (van deze aantallen) weer teruggeleid wordt naar school. Zie
ook de aantallen bij vraag 258.
263
Wat wordt bedoeld met het «versterken van de interne organisatie» bij scholen met
grote tekorten aan leraren?
Op de manier zoals het onderwijs nu is georganiseerd, vormt het lerarentekort een
risico voor de kwaliteit van onderwijs – zeker op de scholen met hoge tekorten. Daarom
verkennen we hoe de inrichting en samenwerking rond de scholen versterkt kan worden.
Dit kan zowel in preventieve zin door als school en regio voorbereidende maatregelen
te nemen om tekorten op te vangen, als door tekorten aan te pakken op scholen waar
deze het grootst zijn. Dit kan bijvoorbeeld door mogelijkheden te delen die de schoolorganisatie
weerbaarder maken zoals een model waarbij er 1,5 fte op een klas staan, meer ondersteunend
personeel in de school, het delen van leraren, de samenwerking en inzet met welzijn
en jeugdhulp en kijken naar het scholenbestand in de regio/wijk.
264
Welke initiatieven, naast de vorming van onderwijsregio’s, lopen er of worden gestart
om concurrentie tussen scholen tegen te gaan?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief op 5 april 2024 over de herijking van de sturing in het funderend onderwijs is het belangrijk dat
samenwerking de norm wordt. In het regeerprogramma is mede daarom opgenomen dat wij
eerder en steviger in zullen gaan grijpen als besturen hun maatschappelijke opdracht
niet naleven. Hiermee wordt men gestimuleerd om niet alleen op het belang van de eigen
instelling te letten, maar ook het overkoepelend maatschappelijk belang na te streven
en daarvoor indien nodig samen te werken. Hierbij past ook het stimuleren van samenwerking
in krimpgebieden. Het kan in uiterste gevallen nodig zijn om in te grijpen wanneer
besturen niet tot samengaan komen, terwijl dat wel in het belang van de leerling is.
Daarnaast hervormen we de kleinescholentoeslag in het primair onderwijs naar een dunbevolktheidstoeslag,
waardoor de middelen terecht komen bij kleine scholen in dunbevolkte gebieden en regio’s
waar de laatste school dreigt te verdwijnen. In dit kader wordt ook gekeken naar het
stelsel van normen en uitzonderingen daarop. Met aanpassingen op de kleinescholentoeslag
en op de uitzonderingen wordt de concurrentie in drukbevolkte gebieden verminderd.
265
Kunt u een lijst, inclusief bijbehorende aangevraagde budgetten, produceren van culturele
instellingen en gezelschappen die geen financiering krijgen ondanks een positief advies
van de Raad voor Cultuur en aangeven waarom zij geen financiering krijgen?
Een aantal aanvragers heeft voor de culturele basisinfrastructuur 2025–2028 een negatief
subsidieadvies gekregen van de Raad voor Cultuur (hierna: de raad), ondanks een positieve
beoordeling op de specifieke en algemene beoordelingscriteria. Als binnen een bepaalde
functie meer aanvragers dan beschikbare plekken waren heeft de raad een nadere afweging
gemaakt tussen meerdere positief beoordeelde aanvragers. Dit is inherent aan de bis-systematiek
en het beoordelingsproces van de aanvragen en wordt hieronder toegelicht.
In de Regeling op het Specifiek cultuurbeleid (hierna: de regeling) zijn per functie
een subsidieplafond en een maximum aantal te subsidiëren plekken opgenomen. Ook bevat
de regeling de algemene en specifieke criteria per functie en de algemene criteria
waarop de aanvragen zijn beoordeeld. Deze specifieke en algemene criteria zijn door
de raad nader uitgewerkt in zijn beoordelingskader.
Wanneer er meer aanvragen waren dan het aantal beschikbare plekken binnen die functie,
heeft de raad de aanvragen die positief waren beoordeeld op de specifieke en algemene
criteria met elkaar vergeleken. Hierbij zijn naast de criteria ook twee aanvullende
afwegingsaspecten betrokken: de pluriformiteit van genres en kunstvormen en de bijdrage
aan nieuwe disciplines en genres. Op basis van deze afweging besliste de raad vervolgens
welke aanvragen in aanmerking moesten komen voor subsidieverlening en welke aanvragen
geen subsidie krijgen. Deze afwegingen zijn in het advies van de raad nader gemotiveerd.
In onderstaande tabel vindt u de aanvragers die het betreft, voor welk artikel in
de regeling zij hebben aangevraagd en het aangevraagde bedrag.
Naast de subsidies in de basisinfrastructuur worden er ook rijksmiddelen verstrekt
door de rijkscultuurfondsen. De helft van de onderstaande aanvragers wordt in de periode
2025–2028 meerjarig ondersteund door een van de rijkscultuurfondsen. Een kleiner aantal
heeft bij een fonds aangevraagd, maar is daar niet gehonoreerd vanwege onvoldoende
middelen of omdat de aanvraag negatief is beoordeeld. Tot slot is er een aantal aanvragers
die om verschillende redenen niet bij een van de fondsen heeft aangevraagd. Voor veel
aanvragers op onderstaande lijst geldt daarnaast dat zij op gemeentelijk of provinciaal
niveau meerjarig ondersteund worden voor hun activiteiten.
Daarnaast was er een forse overvraging was van de meerjarenregeling talentontwikkeling,
waardoor vrijwel alle instellingen die zich met dit onderdeel bezighouden bij het
Fonds voor Cultuurparticipatie een afwijzing hebben ontvangen. Vanuit mijn bestelverantwoordelijkheid
zie ik dit als een onwenselijke uitkomst, omdat het belangrijk is dat de groeimogelijkheden
naar en binnen de professionele klassieke muzieksector standhouden. Zoals vermeld
in de Kamerbrief van 17 september 2024, wordt in de periode 2025–2028 jaarlijks een bedrag van € 1,9 miljoen vrijgemaakt
voor het Fonds voor Podiumkunsten om een specifieke regeling te ontwikkelen, met als
doelgroep instellingen die zich richten op talentontwikkeling in de klassieke muziek.
Het Fonds voor Cultuurparticipatie en Fonds Podiumkunsten dragen hiervan het grootste
deel bij (€ 1,2 miljoen per jaar).
266
Hoeveel is de culturele sector gemiddeld kwijt aan het constante proces van subsidies
aanvragen?
In de culturele sector worden eens in de vier jaar op verschillende plaatsen meerjarige
subsidies verdeeld. Het gaat daarbij om de subsidies in de basisinfrastructuur bij
het Rijk, maar ook om de meerjarige subsidies van de rijkscultuurfondsen en de diverse
subsidies van provincies en gemeenten. Het is niet mogelijk om te berekenen hoeveel
het constante proces van subsidies aanvragen de culturele sector daadwerkelijk kost.
Voor de komende bis-periode 2029–2032 wordt gekeken naar de verbetering en versimpeling
van het stelsel. Ook zal de komende jaren verder worden ingezet op afstemming met
andere overheden.
267
Zijn er voor de maatschappelijke diensttijd ook scenario’s met een benodigd budget
van minder dan € 200 miljoen per jaar?
Ja, elk ander bedrag is mogelijk. Hoeveel trajecten voor een lager bedrag voltooid
kunnen worden hangt onder andere af van keuzes op het gebied van cofinanciering of
de vergoeding per traject. Met een subsidiebudget van bijvoorbeeld € 100 miljoen en
een cofinanciering van 25% kunnen ruim 70.000 jongeren worden bereikt. Bij een cofinanciering
van 50% stijgt dit aantal naar circa 110.000 jongeren. Als het subsidiebudget € 50
miljoen bedraagt, kunnen er bij een cofinanciering van 25% ruim 35.000 jongeren deelnemen.
Met een cofinanciering van 50% kan dit aantal oplopen tot circa 55.000 jongeren.
Let op: de scenario’s gaan uit van de huidige vergoeding per traject (bijvoorbeeld
op basis van de lengte of intensiteit). Er kan ook gekozen worden voor een verlaging
van de trajectprijs. In theorie kunnen dan meer jongeren worden bereikt, maar dit
heeft wel invloed op de intensiteit (o.a. begeleiding en training).
268
Kunt u aangeven wat mogelijke scenario’s zijn voor de financiering van de maatschappelijke
diensttijd met bijdragen vanuit de meest betrokken ministeries (onder meer Defensie,
VWS, SZW en J&V)?
Hoewel MDT een interdepartementaal programma is, dat op een positieve manier bijdraagt
aan beleidsterreinen van verschillende departementen, is de financiering van het programma
niet voorzien vanuit verschillende departementale begrotingen. De volledige kosten
voor het programma MDT lagen in de afgelopen jaren bij de OCW begroting en daarvoor
bij de begroting van VWS.
Bij het borgen van de geleerde lessen van MDT worden de desbetreffende departementen
betrokken, zodat zij die lessen op hun beleidsterreinen mee kunnen nemen of door kunnen
gaan met (elementen van) MDT. In dit borgingstraject nemen we ook een verkenning van
mogelijke (interdepartementale) financieringsscenario’s mee.
269
Wat is het effect voor huidige onderzoekers die nu al met een startersbeurs aan de
slag zijn?
De universiteiten hebben het geld voor de starters- en stimuleringsbeurzen die al
verstrekt zijn reeds ontvangen van het Ministerie van OCW. Er wordt dus niet door
OCW bezuinigd op bijdragen voor reeds toegekende beurzen. Gezien de afspraken die
met de universiteiten zijn gemaakt over deze middelen, verwachten wij van de universiteiten
dat zij toegekende starters- en stimuleringsbeurzen in stand houden.
Bij de invulling van de budgettaire opgave van het Fonds voor Onderzoek en Wetenschap
is onder andere omgebogen op de stimuleringsbeurzen. Een deel van deze middelen blijft
bestaan. Het gaat hierbij om een bedrag van gemiddeld € 78 miljoen tot en met 2031.
Met deze middelen kunnen universiteiten de werkdruk te verlagen. Hierover zijn op
22 oktober de universiteiten geïnformeerd.
270
Klopt het dat het budget voor onderzoekers die nu al een startersbeurs hebben behouden
blijft?
Zie antwoord bij vraag 269.
271
Wat is het effect voor huidige onderzoekers die nu al met een stimuleringsbeurs aan
de slag zijn?
Zie antwoord bij vraag 269.
272
Klopt het dat het budget voor onderzoekers die nu al een stimuleringsbeurs hebben
behouden blijft?
Zie antwoord bij vraag 269.
273
Voor hoeveel scholen in het po stopt de subsidie onder het programma School en Omgeving
door het beperken van de subsidie?
Zie antwoord bij vraag 61.
274
Voor hoeveel scholen in het vo stopt de subsidie onder het programma School en Omgeving
door het beperken van de subsidie?
Zie antwoord bij vraag 61.
275
Kunt u in een overzicht weergeven hoe de 22% taakstelling op het ambtelijk apparaat
per onderdeel van het departement en voor de uitvoeringsorganisaties neerslaat?
Dit is op dit moment nog niet bekend. In de ontwerpbegroting 2025 hebben alle onderdelen
van OCW (kerndepartement, agentschappen en zbo’s) een eerste efficiencytaakstelling
opgelegd gekregen van 0,5% structureel over hun apparaatskosten. Deze taakstelling
gaat in vanaf 2025. Het voornemen is deze efficiencytaakstelling met 0,5% per jaar
te laten oplopen tot 2,5% structureel vanaf 2029; dit zal bij Voorjaarsnota in de
begroting worden verwerkt. Over de verdere verdeling moet nog besluitvorming plaatsvinden.
276
Kunt u aangeven op basis van welke criteria bepaald wordt hoe de 22% taakstelling
op het ambtelijk apparaat wordt ingevuld?
Dit is op dit moment nog niet bekend. In de ontwerpbegroting 2025 hebben alle onderdelen
van OCW (kerndepartement, agentschappen en zbo’s) een eerste efficiencytaakstelling
opgelegd gekregen van 0,5% structureel over hun apparaatskosten. Deze taakstelling
gaat in vanaf 2025. Over de verdeling van de 22% vanaf 2026 en de hierbij gehanteerde
criteria moet nog besluitvorming plaatsvinden.
277
Kunt u concreet aangeven welke taken/werkzaamheden niet meer uitgevoerd gaan worden
vanwege de taakstelling van 22% op het ambtelijk apparaat?
Dit is op dit moment nog niet bekend. In de ontwerpbegroting 2025 hebben alle onderdelen
van OCW (kerndepartement, agentschappen en zbo’s) een eerste efficiencytaakstelling
opgelegd gekregen van 0,5% structureel over hun apparaatskosten. Deze taakstelling
gaat in vanaf 2025. Over de verdeling van de 22% vanaf 2026 moet nog besluitvorming
plaatsvinden. Dan zal ook meer duidelijk zijn over welke taken en werkzaamheden er
niet meer kunnen worden uitgevoerd.
278
Betekent de beëindiging functiemix Randstad dat een school minder inkomsten ontvangt
terwijl de kosten gelijk blijven?
Ja, op de korte termijn is dit mogelijk. De uitgaven die tegenover de daling in bekostiging
staan verdwijnen niet meteen, aangezien leraren hun rechten op grond van hun arbeidsovereenkomst
behouden als zij in een hogere salarisschaal zijn geplaatst. Dit betekent dat schoolbesturen
deze daling in hun bekostiging op de korte termijn moeten opvangen binnen hun begroting.
Vanwege natuurlijk verloop stromen leraren in de hogere salarisschalen op langere
termijn echter uit, bijvoorbeeld omdat zij met pensioen gaan. Aangezien nieuwe leraren
door het afschaffen van de functiemix Randstad mogelijk minder hoog worden ingeschaald,
kunnen de kosten voor het schoolbestuur op de lange termijn dalen.
279
Wat is het budgettaire effect van de bezuiniging op de ODA-middelen op hogescholen
en universiteiten?
De ODA-bezuinigingen hebben vooral budgettaire effecten op de instellingen met een
internationaal onderwijs- en onderzoeksinstituut dat met ODA-middelen wordt bekostigd,
namelijk de Universiteit Twente, Erasmus Universiteit, TU Delft, Universiteit Leiden,
Universiteit Maastricht en Wageningen Universiteit. Met de instituten zijn wij in
gesprek over de invulling van deze bezuiniging. Daarnaast vullen wij een deel van
de bezuiniging in op de NL Scholarship beurzen met een budgettaire effect op alle
universiteiten en hogescholen. In totaal gaat het om een bezuiniging van € 8,5 miljoen
vanaf 2026 tot en met 2029. Vanaf 2030 geldt een structurele bezuiniging van € 7,2
miljoen per jaar.
280
Hoeveel docenten zijn er vorig jaar door de gelden uit de functiemix doorgegroeid
naar een hogere schaal?
Het is niet bekend hoeveel leraren in 2023 doorgegroeid zijn naar de LC-schaal binnen
de Randstadregio. Het is wel bekend dat in 2023 binnen de Randstadregio’s circa 15
procentpunt meer leraren ingeschaald waren in een LC-schaal dan buiten de Randstadregio’s
(op basis van fte’s). Omgerekend is dat circa 2.000 fte. Uitgedrukt in personen is
dit aantal hoger, omdat veel leraren parttime werken.
281
Hoeveel scholen hebben in totaal nu in schaal doorgegroeide docenten waarvan ze zelf
na het stoppen van de subsidie de kosten moeten dragen?
In 2024 zijn er 291 scholen die aanvullende bekostiging verstrekt kregen op basis
van de Regeling Versterking Functiemix vo-leraren in de Randstadregio’s.
282
Kunt u uitsplitsen wat de effecten zijn van de btw-verhoging à € 22 miljoen voor school-
en studiemiddelen voor een mbo-, hbo- en een universitaire student?
De btw-verhoging zorgt voor extra kosten voor de studenten die zelf boeken moeten
aanschaffen. Afschaffing van het verlaagd btw-tarief op (zowel fysieke als digitale)
boeken/educatieve leermiddelen zal leiden tot een kostenstijging voor studenten in
het vervolgonderwijs. Er is niet bekend wat de exacte extra kosten zijn voor studenten,
deze zijn ook niet per sector uit te splitsen.
283
Hoeveel studenten zijn er in het mbo, hbo en wo die niet in aanmerking komen voor
de compensatie van de btw-verhoging voor school- en studieboeken?
De compensatie van de btw-verhoging voor leermiddelen is beschikbaar voor scholen
in het primair en het voortgezet onderwijs en in het mbo voor studenten onder de 18
jaar voor wat betreft de basisvaardigheden. Dit komt omdat de leermiddelen in het
funderend onderwijs voor deze groepen betaald worden door de scholen zelf vanuit de
Rijksbekostiging. Instellingen in het mbo geven een tegemoetkoming in de kosten van
leermiddelen basisvaardigheden aan studenten onder de 18 jaar. Het hbo en het wo maken
geen kosten voor de leermiddelen van hun studenten en komen daarom niet in aanmerking
voor de compensatie. De betrokken groep bedraagt in 2025 circa 1,1 miljoen mbo-, hbo-
en wo-studenten.
284
Hoe wordt het gedragseffect van de langstudeerboete meegenomen in de bezuiniging?
In het hoofdlijnenakkoord is geen gedragseffect meegenomen voor de langstudeermaatregel.
285
Wat is het effect van de langstudeerboete op studentenaantallen van studies voor tekortsectoren?
Het kabinet werkt op dit moment de langstudeermaatregel uit. Conform toezegging uit
het Commissiedebat DUO en hoger onderwijs stuurt het kabinet uw Kamer voor de plenaire
behandeling van de begroting van OCW voor het jaar 2025 een brief over de dilemma’s
en uitwerking van deze maatregel.
286
Welke invloed zal de langstudeerboete hebben op het aantal studenten dat kiest voor
een schakeltrajecten?
Het kabinet werkt op dit moment de langstudeermaatregel uit. Conform toezegging uit
het Commissiedebat DUO en hoger onderwijs stuurt het kabinet uw Kamer voor de plenaire
behandeling van de begroting van OCW voor het jaar 2025 een brief over de dilemma’s
en uitwerking van deze maatregel.
287
Hoe verhoudt de regeling «tegemoetkomingen en subsidies leraar», waarbij studenten
die een lerarenopleiding volgen een jaar extra studiefinanciering krijgen, zich tot
de extra kosten voor studenten van de langstudeerboete?
Het kabinet werkt op dit moment de langstudeermaatregel uit. Conform toezegging uit
het Commissiedebat DUO en hoger onderwijs stuurt het kabinet uw Kamer voor de plenaire
behandeling van de begroting van OCW voor het jaar 2025 een brief over de dilemma’s
en uitwerking van deze maatregel.
288
Zou de langstudeerboete ervoor kunnen zorgen dat hogescholen of universiteiten met
meer langstudeerders meer middelen ontvangen?
Nee, hogescholen of universiteiten met meer langstudeerders ontvangen niet meer middelen
door de langstudeermaatregel zoals in het hoofdlijnenakkoord opgenomen. De gedachte
is dat studenten die één jaar of meer uitlopen in de bachelor- of masterfase € 3.000
extra collegegeld betalen, wat ten goede komt aan de instelling waar de student is
ingeschreven. Instellingen ontvangen echter per langstudeerder € 3.000 minder Rijksbekostiging.
Per saldo levert het de instelling dus geen extra middelen op. Bovendien werkt het
verdeelmodel van de Rijksbijdrage zo, dat instellingen voor studenten die langer dan
nominaal studeren, geen Rijksbijdrage ontvangen.
289
Wat is het budgettaire effect van de verminderde inkomsten uit collegegeld door het
dalende aantal niet-EEG studenten?
Uit de Referentieraming 2024 volgt een stijging van het aantal niet-EER studenten
in het wo van 27.000 in 2024 naar 33.500 in 2030 en een stijging van het aantal niet-EER
studenten in het hbo van 11.500 in 2024 naar 13.300 in 2030. De Referentieraming is
een beleidsarme raming, waarin eventuele effecten van (toekomstig) beleid niet zijn
meegenomen. Het beleid van dit kabinet is erop gericht om het aantal internationale
studenten te beheersen, vanwege de druk op de onderwijscapaciteit, de maatschappelijke
voorzieningen en op het Nederlands als onderwijstaal. Een vermindering van het aantal
niet-EER studenten kan verminderde inkomsten uit collegegeld voor instellingen tot
gevolg hebben. Maar omdat deze studenten niet door het Rijk worden bekostigd, heeft
dit geen budgettaire gevolgen voor het Rijk.
290
Hoe wordt de bezuiniging op internationale studenten ingevuld?
De reeks in het hoofdlijnenakkoord weerspiegelt de ambitie van de regering om de uitgaven
aan internationale studenten te verminderen. In Referentieraming 2024 is al een afvlakking
van internationale studentenaantallen te zien, mede door de maatschappelijke discussie
en de terughoudendheid in de werving door hogescholen en universiteiten. Deze afvlakking
draagt bij om de besparing. De verwachting is dat de maatregelen uit de Wet internationalisering
in balans op termijn een verdere bijdrage leveren aan de besparing. Het wetsvoorstel
WIB is niet primair ontworpen om financiële besparingen te realiseren. Zoals ook in
het regeerprogramma is opgenomen, worden daarom ook andere maatregelen genomen om
de ambitie te realiseren, waaronder, ter voorbereiding op de begroting van 2026, bestuurlijke
afspraken die leiden tot een lagere internationale instroom.
Vooruitlopend op het wetsvoorstel, is er ruimte voor onderwijsinstellingen om zelf
te sturen op studentenstromen, bijvoorbeeld door het toepassen van een fixus op een
traject, andere vormen van zelfregie, het omzetten van opleidingen naar het Nederlands
en het blijvend herzien van het wervings- en selectiebeleid.
291
Hoeveel van de bezuiniging op internationale studenten komt bij het hbo terecht en
hoe is deze verdeling tussen hbo en wo gemaakt?
De taakstelling wordt in mindering gebracht op het bekostigingsbudget van het hbo
en wo. In de ontwerpbegroting voor 2025 is een pro forma verdeling opgenomen, gebaseerd
op het totaal aantal internationale EER-studenten dat in de beide sectoren studeert:
30% in het hbo en 70% in het wo. De definitieve verdeling zal in de begroting 2026
verwerkt worden. Er worden ook bestuurlijke afspraken gemaakt met instellingen.
292
Hoeveel kan worden bespaard door te kiezen voor een aanbesteding en samenwerking met
reeds bestaande (private) partijen in plaats van zelf onderwijscoördinatoren in dienst
te nemen?
Sinds 2022 zijn er bij OCW onderwijscoördinatoren in dienst. Zij ondersteunen nu zo’n
2.150 scholen. Of een aanbesteding goedkoper was geweest is niet te zeggen. De onderwijscoördinatoren
helpen scholen met vraagarticulatie en evidence-informed te werken.
293
Welke andere vormen van publieke ondersteuning zijn voortgekomen uit het masterplan
basisvaardigheden en welk budget is daaraan gekoppeld?
Vanuit het Masterplan basisvaardigheden is een aantal initiatieven gestart of verder
ondersteund. Eind 2023 is € 74 miljoen geïnvesteerd in BoekStart in de kinderopvang
en in «De Bibliotheek op school». Ook zijn er expertisepunten opgericht. In 2024 ging
het om een bedrag van € 598.000 voor het Expertisepunt Rekenen-Wiskunde, een bedrag
van € 1,1 miljoen voor het Expertisepunt Digitale geletterdheid en een bijdrage van
€ 790.000 voor het Expertisepunt Burgerschap. Aankomende jaren wordt uitgegaan van
vergelijkbare kosten. In deze gevallen heeft het ministerie geoordeeld dat het gezien
de urgentie om de prestaties van leerlingen te verbeteren nodig is om ervoor te zorgen
dat scholen bij een centraal punt terecht kunnen voor (evidence informed) expertise
over een bepaald onderwerp die belangeloos wordt verstrekt.
294
Zou het kostenbesparend zijn om deze ondersteuning niet langer publiek aan te bieden,
maar samen te werken met bestaande private partijen? Welke bezwaren ziet u daartegen?
Het is onzeker of ondersteuning met bestaande private partijen kostenbesparend zou
zijn. De ondersteuning door onderwijscoördinatoren wordt door scholen enorm gewaardeerd.
Die ondersteuning ziet vooral op de vraagarticulatie en hulp bij evidence-informed
werken. Hulp bij vraagarticulatie, oftewel scherp krijgen wat de school écht nodig
heeft om een verbeterslag te maken, en verwijzen naar passende evidence informede
partijen of kennis die hierbij kunnen helpen kan voor marktpartijen soms intrinsiek
lastig zijn. Daarom hebben we de ondersteuning hierop publiek ingericht.
295
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de evaluatie naar de curriculumbijstelling,
zoals in de begroting van 2024 nog vermeld, maar in 2025 niet is opgenomen in de Strategische
Educatieve Agenda?
Eén van de pijlers van het Masterplan Basisvaardigheden is de curriculumbijstelling.
De curriculumbijstelling wordt daarom niet apart genoemd in de SEA, maar is er dus
wel onderdeel van. De stand van zaken is dat de monitoring en evaluatie worden opgezet.
Aangezien de nieuwe kerndoelen nog niet zijn geïmplementeerd, kunnen deze nog niet
worden geëvalueerd.
296
Heeft u onderzoek gedaan of private partijen dezelfde diensten kunnen verlenen als
de onderwijscoördinatoren?
Voor het einde van dit kalenderjaar wordt de Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden
voor de inrichting van een duurzame ondersteuningsstructuur en de rol van markt van
onderwijsadviesdiensten daarin.
297
Op welke inhoudelijke punten verschilt het werk van de onderwijscoördinatoren met
dat van private onderwijsadviseurs en op welke inhoudelijke punten komt het overeen?
De ondersteuning ziet vooral op de vraagarticulatie en hulp bij evidence-informed
werken.
In het geval van de onderwijscoördinatoren is er overigens geen sprake van economische
activiteiten, omdat het gaat om gerichte ondersteuning van een beperkte groep subsidiescholen
ter uitvoering van een subsidieregeling, wat ook duurzaam bijdraagt aan de kwaliteit
van onderwijs.
298
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan de keuze voor een publieke ondersteuningsstructuur
met de onderwijscoördinatoren, naast een al bestaande private ondersteuningsstructuur?
Sinds 2022 is er voor scholen die subsidie verbetering basisvaardigheden krijgen de
mogelijkheid ondersteuning van OCW te krijgen bij het besteden van de gelden. De wens
was toen en is nu nog steeds, dat het onderwijsveld hands-on geholpen moet worden
met het verbeteren van de onderwijskwaliteit. Het stelsel van commerciële onderwijsadviesdiensten
heeft de neergang van de basisvaardigheden niet kunnen stoppen, daarom is destijds
gekozen voor directere ondersteuning. En deze ondersteuning begint vruchten af te
werpen. In het najaar ontvangt u de uitkomsten van de verkenning naar de toekomst
van een bredere ondersteuningsstructuur.
299
Is de in 2023 aangekondigde periodieke rapportage over de Evaluatie van het kansengelijkheidsbeleid
2017–2023 al gereed en wanneer wordt deze met de Tweede Kamer gedeeld?
De Strategische Evaluatieagenda Kansengelijkheid is gereed en inmiddels ook met uw
Kamer gedeeld in de Kamerbrief van 25 oktober 2024.
300
Wanneer wordt de opzet van de periodieke rapportage onderzoeks- en wetenschapsbeleid
naar de Tweede Kamer gestuurd?
Zie antwoord op vraag 104.
301
Hoe valt met elkaar te rijmen dat het budget voor vroeg- en voorschoolse educatie
met 10% wordt gekort, terwijl het kabinet zegt de kansengelijkheid te willen bevorderen?
In het hoofdlijnenakkoord is onder andere besloten om generiek 10% te korten op alle
specifieke uitkeringen en deze over te hevelen naar het Gemeentefonds, wat vrij besteedbaar
is. Gemeenten ontvangen budget voor voorschoolse educatie via een specifieke uitkering
(gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid, GOAB). Het GOAB-budget is naast voorschoolse
educatie ook bedoeld voor activiteiten om onderwijskansen van kinderen in de basisschoolleeftijd
te verbeteren. Voor een overzicht van de inzet op kansengelijkheid wordt verwezen
naar het antwoord op vraag 96.
302
Klopt het dat bezuiniging van 10% op de middelen voor onderwijsachterstanden op de
basisscholen een verschrijving is?
Ja, het klopt dat dit een verschrijving is. In het hoofdlijnenakkoord is een korting
van 10% op specifieke uitkeringen doorgevoerd. Dit heeft alleen effect op de GOAB-middelen
en niet op de OAB-middelen. De OAB-middelen worden middels bekostiging verstrekt,
waarop geen korting van toepassing is. De opgenomen teksten onder beleidsartikel 1
in de Ontwerpbegroting 2025 zijn leidend conform dit onderwerp.
303
Wordt binnen het evaluatieprogramma Ontwikkeling van het Jonge Kind nog een effectevaluatie
naar de pilots uitgevoerd, zoals in de begroting van 2024 nog is vermeld?
In plaats van de effect-evaluatie zal een monitoring- en evaluatieonderzoek plaatsvinden
naar de interventies die de gemeenten uitvoeren in het kader van het programma Ontwikkeling
Jonge Kind. Het gaat hierbij om de 19 gemeenten die deelnemen aan het Nationaal Programma
Leefbaarheid en Veiligheid. Deze gemeenten ontvangen voor dit programma via een specifieke
uitkering (Kansrijke Wijk) extra middelen. Dit monitoringsonderzoek vervangt de in
de begroting van 2024 aangekondigde effect-evaluatie, omdat deze laatste niet uitvoerbaar
bleek te zijn aangezien het niet mogelijk was om nieuwe pilots te organiseren.
304
Welke budgetten zijn er tot en met 2029 per jaar beschikbaar om laaggeletterdheid
tegen te gaan? Kunt u hiervan een overzicht produceren?
€ x mln
2024
2025
2026
2027
2028
2029
OCW-middelen
Middelen voor kerntaak gemeenten (bijdrage medeoverheden «educatie»)
92.0
100.5
81.8
81.5
81.5
81.5
Programma-middelen OCW (Tel mee met Taal)
24.9
12.9
13.2
13.2
13.2
13.2
Totaal
116.9
113.4
95.0
94.7
94.7
94.7
De programma-middelen OCW (Tel mee met Taal) uit 2024 staan op diverse Rijksbegrotingen,
waaronder OCW artikel 4.
305
Is de evaluatie naar mainstream en emancipatiebeleid, zoals vermeld in de begroting
van 2024, al gereed en wanneer wordt deze met de Tweede Kamer gedeeld?
Movisie heeft in opdracht van OCW onderzoek gedaan naar gendermainstreaming. Het onderzoek
is in september afgerond en de rapportage Gendermainstreaming bij de rijksoverheid: Een gedragswetenschappelijk onderzoek is in te zien via rijksoverheid.nl.
306
Wat zijn de concrete doelen van de (vorming van) onderwijsregio's, behalve dat er
een landelijk dekkend netwerk van onderwijsregio's moet zijn?
Het doel van de onderwijsregio’s is het zorgen voor voldoende en (blijvend) goed opgeleid
onderwijspersoneel binnen onderwijsregio’s. Onderwijsregio’s voeren activiteiten uit
gericht op het bereiken van doelen met betrekking tot het werven, matchen, opleiden,
begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel.
307
Wat is het budgettaire effect van dalend aantal leerlingen in het primair onderwijs?
Het dalend aantal leerlingen in het primair onderwijs leidt ertoe dat het leerlingafhankelijke
deel van het bekostigingsbudget op de begroting van artikel 1 evenredig afneemt. Zie
ook antwoord op vraag 168 en 328.
308
Wat betekent het dalend aantal leerlingen voor het budget voor scholen?
Indien op een school het aantal leerlingen afneemt, neemt het leerlingafhankelijke
deel van hun budget evenredig af. Zie ook antwoord op vraag 328.
309
Wat is de reden dat er in 2025 minder budget beschikbaar is voor de Aanpak lerarentekort
G5?
Dit is het gevolg van een technische aanpassing omdat de middelen overgaan van een
systematiek per schooljaar, waarbij er in het najaar vooruit wordt betaald, naar een
systematiek per kalenderjaar, waarbij in het voorjaar voor het hele jaar vooruit wordt
betaald. Door deze overgang worden er in 2025 alleen de middelen voor het resterende
deel van het kalenderjaar beschikt en betaald en niet voor 12 maanden. In 2026 wordt
dan weer voor 12 maanden beschikt en betaald voor een gelijk bedrag per maand. Daarnaast
is het voornemen om deze middelen vanaf 2026 te verstrekken via de onderwijsregio’s.
310
Welke zaken worden bekostigd vanuit de post NGF Digitaal Onderwijs?
Hiermee wordt het Nationale Groeifondsvoorstel Digitaal Onderwijs Goed Geregeld - programma Edu-V bekostigd zoals ook nader staat toegelicht op pagina 321 van de memorie van toelichting
bij de Ontwerpbegroting en in de oorspronkelijke aanvraag. Momenteel betreft dit subsidies aan het programmabureau Edu-V voor de uitvoering
van het voorstel.
311
Wat is de exacte definitie van «de laatste school van een richting» in het kader van
de dunbevolktheidstoeslag en hoe zorgt u ervoor dat dit in lijn blijft met artikel
23 van de Grondwet (gelijke bekostiging voor openbaar en bijzonder onderwijs)?
Dat zijn twee aparte instrumenten. De huidige kleinescholentoeslag wordt uitgekeerd
aan iedere school met een leerlingaantal lager dan 150, onafhankelijk van de richting.
Er wordt gewerkt aan de uitwerking van de ambitie in het hoofdlijnenakkoord om de
kleinescholentoeslag om te vormen naar een dunbevolktheidstoeslag. De definities van
de laatste school in de richting, alsook de laatste openbare school, zijn onderdeel
van een uitzonderingsgrond waardoor scholen in stand kunnen blijven ook als ze onder
de opheffingsnorm zitten. Dit gaat over erkende richtingen zoals Protestant-Christelijk,
Antroposofisch, Algemeen Bijzonder. Eind dit jaar wordt uw Kamer geïnformeerd over
de beleidsvoornemens op dit gebied.
312
Is de huidige lumpsumfinanciering voor primair en voortgezet onderwijs voldoende om
adequate schoonmaak en onderhoud van sanitaire voorzieningen te garanderen?
De lumpsumfinanciering is één bedrag waarmee schoolbesturen de kosten voor personeel
en exploitatie van de school moeten betalen. De middelen zijn niet geoormerkt en sinds
2023 wordt er geen schot meer geplaatst tussen personele en materiële bekostiging.
Schoolbesturen zijn dus vrij om het geld naar eigen inzicht uit te geven aan de kosten
waarvoor zij volgens de wet verantwoordelijk zijn. Het is daarmee aan het schoolbestuur
om daarbinnen voldoende middelen in te zetten voor onderhoud en schoonmaak van sanitaire
voorzieningen.
313
Wanneer komt er een school in aanmerking voor de subsidie voor kleine scholen toeslag?
Alle basisscholen die minder dan 150 leerlingen hebben, ontvangen de kleinescholentoeslag.
De toeslag loopt op naarmate het aantal leerlingen afneemt.
314
Hoeveel scholen maken gebruik van de kleine scholen toeslag?
Circa 1.850 basisscholen, van de in totaal circa 6.000 basisscholen.
315
Hoeveel van deze kleine scholen zouden demografisch gezien niet in aanmerking moeten
komen voor de kleine scholen toeslag?
Met de omvorming naar een dunbevolktheidstoeslag worden de beschikbare middelen efficiënter
ingezet en worden scholen die het nodig hebben beter ondersteund. Dit betekent dat
een deel van de middelen vanuit grote steden ingezet worden naar kleinere dorpen.
Eind van het jaar wordt uw Kamer nader geïnformeerd over dit beleidsvoornemen en de
effecten hiervan.
316
In hoeverre worden ook de schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en
Saba geconfronteerd met dezelfde problematiek als die het CBS heeft gesignaleerd op
Curaçao in de studie «The Boy Problem»: dat jongens minder succesvol zijn in het onderwijs
dan meisjes en zij oververtegenwoordigd zijn binnen het speciaal onderwijs en praktisch
beroepsonderwijs?
Er zijn momenteel geen gegevens beschikbaar waarop een mogelijk verschil in het onderwijssucces
van jongens en meisjes op Caribisch Nederland kan worden vastgesteld.
317
Kunt u bevestigen of de loon- en prijsbijstelling vanaf 2026 niet volledig zal worden
uitgekeerd, en wat zijn de gevolgen hiervan voor de onderwijssector?
De reguliere systematiek van indexatie van de begroting met loon- en prijsontwikkeling
is onveranderd. Wel zijn er in het hoofdlijnenakkoord en tijdens de augustusbesluitvorming
twee uitzonderingen aangekondigd die hieronder worden toegelicht.
In de budgettaire bijlage van het hoofdlijnenakkoord is aangekondigd dat er in 2026
eenmalig een nullijn wordt toegepast voor rijksambtenaren inclusief ambtsdragers.
Deze maatregel heeft geen gevolgen voor de onderwijssector. Zie ook het antwoord op
vraag 145.
In de Miljoenennota 2025 is aangekondigd dat ter dekking van aanvullende schaderoutes
van toeslagenouders incidenteel € 1,4 miljard wordt gedekt door een deel van de eindejaarsmarge
van 2024 volgend voorjaar in te houden en dat een verwacht resterend deel van incidenteel
€ 0,9 miljard wordt gedekt met een reservering uit de Rijksbrede prijsbijstelling
tranche 2025. Bij Voorjaarsnota 2025 wordt bezien hoe de uitvoering van de aanvullende
schaderoutes verloopt en daarmee ook hoeveel van de prijsbijstelling daadwerkelijk
nodig is. In de 1e suppletoire begroting 2025 van OCW wordt u geïnformeerd over de
gevolgen voor de OCW-begroting.
318
Hoe geeft u in het beleid gestalte aan de aanbeveling van het rapport van de VN over
de uitvoering van het VN-verdrag Handicap in Nederland: «Strengthen and expand comprehensive
support programmes for children with disabilities, focusing on education, healthcare
and inclusion, and ensure that these programmes are adequately funded, widely accessible
and effectively monitored»
Zie antwoord op vraag 253.
319
Wordt er gekort op de Gelijke Kansen Alliantie en zo ja hoeveel?
Er wordt niet bezuinigd op het budget van de Gelijke Kansen Alliantie.
320
Hoeveel scholen die niet binnen de vijf procent scholen met de hoogste relatieve achterstandsscore
vallen, doen er op dit moment mee aan het programma School en Omgeving?
Momenteel nemen er circa 530 schoolvestigingen deel aan het programma School en Omgeving
die niet tot de scholen met vijf procent van de leerlingen met de hoogste relatieve
onderwijsachterstandsscore behoren.
321
Kunnen scholen, die nu meedoen aan het programma School en Omgeving maar niet binnen
de 5% scholen met de hoogste relatieve achterstandsscore vallen, blijven meedoen aan
het programma School en Omgeving?
Zie antwoord op vraag 61.
322
Hoeveel kinderen verliezen hun Rijke Schooldag door de bezuinigingen op de Rijke Schooldag?
Zie antwoord op vraag 61.
323
Welk bedrag moet DUO bezuinigen door de rijksbrede ambtenarentaakstelling en wat gaan
zij niet meer doen hierdoor?
In de ontwerpbegroting 2025 heeft DUO een eerste efficiencytaakstelling opgelegd gekregen
van 0,5% structureel over hun apparaatskosten, net als de andere onderdelen van OCW.
Deze taakstelling gaat in vanaf 2025. Het voornemen is deze efficiencytaakstelling
met 0,5% per jaar te laten oplopen tot 2,5% structureel vanaf 2029; dit zal bij Voorjaarsnota
in de begroting worden verwerkt. Uitgangspunt is dat deze korting wordt ingevuld door
efficiënter te gaan werken en dat de korting niet ten koste mag gaan van de kwaliteit
van de dienstverlening. Over de verdeling van de OCW-brede taakstelling vanaf 2026
(die oploopt tot 22% in 2029) moet nog besluitvorming plaatsvinden.
324
Wat is het budgettaire effect van dalend aantal leerlingen in voortgezet onderwijs?
Het dalend aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs leidt ertoe dat het leerlingafhankelijke
deel van het bekostigingsbudget op de begroting van artikel 3 (vo) evenredig afneemt.
Zie ook het antwoord op vraag 328.
325
Wat betekent het dalend aantal leerlingen voor het budget voor scholen?
Zie het antwoord op vraag 308.
326
Wat is de rationale achter het halveren van het budget voor de professionalisering
van starters en schoolleiders en het strategisch personeelsbeleid vanaf 2025?
We zien meerwaarde dat scholen, naast op bestuursniveau, bepaalde vraagstukken rondom
personeelsbeleid samen oppakken in de regio. Vanaf 2025 worden middelen uit de regeling
«Bijzondere bekostiging professionalisering en begeleiding starters en schoolleiders»
(voor het primair onderwijs) en het strategisch personeelsbeleid gedeelte van de regeling
«Aanvullende bekostiging strategisch personeelsbeleid, begeleiding en verzuim vo»
(voor het voortgezet onderwijs) deels toegevoegd aan het budget voor de Onderwijsregio’s.
Het restant van de middelen blijft beschikbaar voor de genoemde regelingen. Met de
Onderwijsregio’s zorgen schoolbesturen, lerarenopleidingen en de beroepsgroep samen
voor voldoende en goed opgeleid onderwijspersoneel. Onder deze regionale aanpak valt
ook het begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel. Door de inzet van
financiële middelen voor de onderwijsregio’s creëren we ruimte voor samenwerking tussen
schoolbesturen om zo ook op regionaal niveau op dit onderwerp winst te behalen. Om
deze reden is, in navolging van bestuurlijke afspraken, besloten een deel van de financiële
middelen over te zetten naar de Onderwijsregio’s.
327
Welke projecten krijgen vanaf 2027 geen gelden meer met de afbouw van de NGF-ontwikkelkrachtsubsidie?
Het kabinet bouwt het Nationaal Groeifonds voor nieuwe projecten af, maar de bestaande
projecten zoals Ontwikkelkracht vinden doorgang, waarmee is ingestemd door de Tweede
Kamer. De financiering van het NGF programma Ontwikkelkracht wordt niet afgebouwd
per 2027, maar de middelen voor 2027–2032 staan nog niet op de OCW-begroting. De middelen
voor Ontwikkelkracht zijn voor de jaren 2022–2026 onvoorwaardelijk toegekend en voor
de jaren 2027–2032 voorwaardelijk. Wanneer aan de voorwaarden van de Adviescommissie
Nationaal Groeifonds wordt voldaan, volgt een besluit over de toekenning van de voorwaardelijke
middelen en dan komen de middelen op de OCW begroting.
328
Klopt het beeld dat de schoolbesturen in het funderend onderwijs elk jaar minder bekostiging
ontvangen vanaf 2025?
Het bedrag dat schoolbesturen in het funderend onderwijs ontvangen fluctueert de komende
jaren licht. In het primair onderwijs daalt de bekostiging licht van
€ 14,698 miljard in 2025 naar € 14,694 miljard in 2026 (-0,03%). In de jaren erna
stijgt het budget weer licht naar circa € 15,0 miljard. Deze fluctuaties in het budget
zijn met name ontstaan als gevolg van de fluctuaties in de verwachte leerlingaantallen
in het primair onderwijs en de bekostiging die daarop volgt.
Voor het voortgezet onderwijs geldt dat de bekostiging voor 2026 een lichte daling
kent naar een bedrag van € 10,7 miljard, in 2027 stijgt het budget naar € 10,9 miljard,
waarna het budget licht afneemt tot een bedrag van € 10,8 miljoen structureel. Deze
fluctuaties in het budget zijn met name ontstaan als gevolg van de fluctuaties in
de verwachte leerlingaantallen in het voortgezet onderwijs en de bekostiging die daarop
volgt.
329
Wat klopt er van het beeld dat de aanpak van het lerarentekort door de onderwijsbesturen
wordt bemoeilijkt door een daling van de rijksbekostiging?
Er is geen daling in het bedrag per leerling dat schoolbesturen ontvangen. In tabel 14 van de begroting is te zien dat het bedrag per leerling in de bekostiging (basis en aanvullend) gelijk
blijft tussen 2024 en 2025 in het primair onderwijs. In het voortgezet onderwijs is
een zeer lichte daling in de totale bekostiging per leerling. Dit komt met name door
een verschuiving van de middelen voor strategisch personeelsbeleid van de aanvullende
bekostiging naar de aanpak van het lerarentekort in de onderwijsregio’s. Hiermee worden
middelen specifieker gericht op het in gezamenlijkheid aanpakken van het lerarentekort.
Dit betreft 50% van de middelen voor de regeling strategisch personeelsbeleid in het
voortgezet onderwijs en ook 50% van de middelen voor professionalisering en begeleiding
van startende leraren en schoolleiders in het po. De verwachting is dat door de gezamenlijke
inzet meer resultaat bereikt kan worden met dezelfde middelen. Daarnaast wordt er
niet bezuinigd op de middelen voor de aanpak van het lerarentekort, zoals opgenomen
op artikel 9 van de OCW begroting.
330
Hoe schat u in dat de afschaffing van de functiemix-regeling voor vo-leraren in de
Randstad het lerarentekort zal beïnvloeden?
Op grond van de bekende informatie over de effectiviteit van de middelen is het niet
mogelijk om een schatting te doen over het effect van het afschaffen van de functiemix-regeling
op het lerarentekort in de Randstad. Wel blijkt er uit onderzoek van het CPB uit 2015 dat er destijds geen effecten waren van de hogere beloning op de kans om
leraar te blijven. De hogere beloning heeft er wel voor gezorgd dat een iets groter
deel van de leraren in de Randstad bleef werken en er niet voor koos om elders een
baan als leraar te aanvaarden. Uit onderzoek van ROA en het CAOP uit 2016 blijkt dat schoolleiders in het voortgezet onderwijs benadrukken dat hun
leraren er door de functiemix in salaris op vooruit zijn gegaan, hetgeen bijdraagt
aan de aantrekkelijkheid van het leraarsberoep.
331
Hoeveel thuiszitters zijn er op dit moment? Kunt u een overzicht geven van het aantal
thuiszitters de afgelopen tien jaar?
De meest actuele cijfers over het aantal kinderen en jongeren dat thuiszit zijn van
de «Leerplichttelling» over het schooljaar 2022–2023. Deze cijfers zijn begin mei
met de Kamer gedeeld samen met de Kamerbrief passend onderwijs. Het aantal leer- en kwalificatieplichtige kinderen dat tijdens
het einde van schooljaar 2022–2023 niet stond ingeschreven op een school en ook geen
vrijstelling had (absoluut verzuim) was 13.707. Van deze groep volgden 4.440 kinderen
aan het einde van het schooljaar weer onderwijs. Daarnaast waren er 3.881 kinderen
die 4 weken of langer ongeoorloofd niet naar school gingen. Aan het einde van het
schooljaar 2022–2023 waren dit nog 1682 kinderen.
In de
Leerplichttelling vindt u de verzuimcijfers van de afgelopen 10 jaar en de ontwikkeling hiervan. Voor
een volledig beeld van de verzuimcijfers heeft Ingrado (branchevereniging van leerplichtambtenaren)
een duiding gemaakt en het Ministerie van OCW een verzuimanalyse.
332
Welk aandeel van de subsidies voor het doel «verbetering van basisvaardigheden» is
bedoeld voor het ontwikkelen digitale geletterdheid? Kunt u schetsen wanneer een leerling
voldoende digitaal geletterd is?
De subsidie dient te worden besteed aan taal dan wel rekenen-wiskunde. Aanvullend
kunnen scholen ervoor kiezen om vaardigheden op het gebied van burgerschapsvorming
en digitale geletterdheid te versterken. Er zijn nog geen wettelijke kerndoelen voor
digitale geletterdheid, daarom is nu nog niet aan te geven wanneer een leerling voldoende
digitaal geletterd is. Een kerndoelenteam heeft in opdracht van OCW actuele conceptkerndoelen
voor digitale geletterdheid ontwikkeld.
333
Klopt het beeld dat de bezuiniging op het programma School en Omgeving de aanpak van
kansengelijkheid, door onder meer de Rijke Schooldag, ondergraaft?
Dit kabinet blijft investeren in de kansen en brede talentontwikkeling van kinderen,
onder andere door middel van het programma School en Omgeving, maar maakt hier schepere
keuzes in. Door de bezuiniging op dit programma zullen er uiteindelijk minder leerlingen
extra leer- en ontwikkeltijd aangeboden krijgen dan met het oorspronkelijke budget
mogelijk was. Maar er is nog steeds circa € 300 miljoen per jaar beschikbaar ten behoeve
van de kinderen die dit extra aanbod het hardst nodig hebben. Met de ervaringen uit
de deze subsidieregeling wordt de nieuwe subsidieregeling op dit moment vormgegeven.
Het is daarom nu niet in te schatten, of en zo ja, hoeveel en welke scholen, er in
de nieuwe subsidieregeling precies buiten de boot zullen vallen. Dit hangt ook af
van het aantal nieuwe aanvragen. Voor een overzicht van de inzet op kansengelijkheid
wordt verwezen naar het antwoord op vraag 96.
334
Wat kunt u op grond van onderzoek zeggen over de gevolgen van de bezuiniging op het
programma School en Omgeving voor de aanpak van kansenongelijkheid?
Door de bezuiniging kunnen uiteindelijk minder leerlingen extra leer- en ontwikkeltijd
ontvangen. Het aanbod voor de 5% leerlingen die het programma het hardste nodig hebben
blijft bestaan. Met de ervaringen uit de deze subsidieregeling wordt de nieuwe subsidieregeling
op dit moment vormgegeven. Het is daarom nu niet in te schatten, of en zo ja, hoeveel
en welke scholen, er in de nieuwe subsidieregeling precies buiten de boot zullen vallen.
Eerste lokale onderzoeken laten zien dat het extra aanbod van School en Omgeving leidt
tot meer binding met de school, waardoor leerlingen een hoger welbevinden hebben en
gemotiveerder zijn. Hiermee zorgt de extra ontwikkeltijd ervoor dat de reguliere lessen
meer effect hebben, en de extra inzet op basisvaardigheden effectiever wordt. Uit
onderzoek blijkt namelijk dat hoe hoger het welbevinden en de betrokkenheid van kinderen
is, hoe effectiever het onderwijs.
335
Hoeveel kinderen profiteren op dit moment van het programma School en Omgeving en
hoeveel zullen dit er worden na de bezuiniging?
Zie het antwoord op vraag 61.
336
Wat is uw onderbouwing om het programma voor brede brugklassen niet te hervatten?
Het kabinet moet scherpe en moeilijke keuzes maken om de overheidsfinanciën gezond
te houden. Hoewel er geen budget meer is om brede brugklassen financieel te stimuleren,
is het wel goed om te benadrukken dat hiermee het concept brede brugklassen niet verdwijnt.
Scholen kunnen hier zelf voor (blijven) kiezen, en vanuit OCW zal kennisdeling op
dit thema worden gefaciliteerd.
337
Wat is het budgettaire effect van het dalend aantal studenten in het mbo?
Het aantal leerlingen- en studenten wordt jaarlijks geraamd in de referentieraming. Wanneer blijkt dat er in een nieuwe raming meer of minder studenten worden verwacht
dan eerder geraamd dan wordt het budget voor bekostiging bijgesteld. Jaarlijks worden
in de eerste suppletoire begroting de budgettaire effecten van de referentieraming
structureel verwerkt. Het budgettaire effect is afhankelijk van de bijstelling van
het aantal studenten, maar ook van historische intensiveringen, bezuinigingen en de
uitgekeerde loon- en prijsbijstelling.
De begrotingssystematiek kent een horizon van vijf jaar. Tot en met 2029 blijven de
bedragen ongeveer gelijk.
€ x mln
2025
2026
2027
2028
2029
bekostiging mbo-instellingen (lumpsum)
4.479
4.482
4.495
4.493
4.453
x 1000
2025
2026
2027
2028
2029
Aantal mbo-studenten (exclusief vavo)
469
469
469
465
460
338
Hoeveel financiële middelen worden er op dit moment uitgetrokken voor het op peil
krijgen van de basisvaardigheden op het mbo?
Het op peil krijgen van de basisvaardigheden is een van de doelstellingen uit de werkagenda
mbo.
De mbo-instellingen zetten in op het realiseren hiervan via de regeling kwaliteitsafspraken.
Daarnaast zijn de volgende financiële middelen beschikbaar, bovenop de reguliere bekostiging
van mbo-instellingen
– € 30 miljoen per jaar voor professionalisering docenten (onderdeel van de lumpsum
in het mbo).
– € 2 miljoen per jaar voor kwaliteit onderwijs, ontwikkeling van opleidingstrajecten
voor docenten en monitoring taal en rekenen.
– € 1,2 miljoen voor monitoring burgerschap in primair- en voortgezet onderwijs en mbo.
– Incidenteel € 7 miljoen voor het uitvoeren en onderzoeken van evidence-informed taal-
en rekeninterventies om mbo-studenten bij te spijkeren.
339
Hoeveel financiële middelen gaan er naar de MBO Raad?
De MBO Raad is een vereniging waarin de leden contributie betalen. Daar bovenop wordt
voor specifieke doelen gewerkt met subsidies. De verantwoording van de door OCW gesubsidieerde
projecten wordt opgenomen in de jaarrekeningen van de MBO Raad. In 2023 was dit € 8.2
miljoen. De jaarrekeningen worden gepubliceerd via de website van de MBO Raad.
340
Hoe worden de financiële middelen binnen de MBO Raad besteed?
De MBO Raad vrij is om te doen wat ze wil met het lidmaatschapsgeld dat zij van haar
leden ontvangt. De middelen die zij ontvangt van OCW worden volgens de door OCW goedgekeurde
projectbegrotingen besteed. Per project is de besteding verschillend, over het algemeen
wordt 80% van de subsidiegelden besteed aan inhoudelijke personele inzet en 20% aan
materiele kosten. De middelen worden besteed aan kennisontwikkeling en kennisoverdracht
voor het mbo.
341
Hoeveel fte is er op dit moment werkzaam bij de MBO Raad?
In 2023 had de MBO Raad 122,2 fte in dienst, waarvan 18,8 fte ten dienste van de door
OCW gefinancierde projecten.
342
Hoeveel studenten van 27 jaar of ouder, die al een startkwalificatie op niveau 3 of
4 binnen het Middelbaar Beroepsonderwijs hebben behaald, ontvangen jaarlijks bekostiging
vanuit de overheid voor studie?
Op 1 oktober 2023 volgden er in totaal 459.000 studenten een bekostigde opleiding.
Daarvan zijn ongeveer 51.000 studenten van 27 jaar en ouder (11%). Van deze groep
studenten hebben er in totaal ongeveer 16.000 al eerder een mbo 3 of 4 diploma gehaald
(3%). Het merendeel van de studenten die al een niveau 3 of 4 diploma hebben gehaald
volgen een bbl-opleiding (15.000 studenten), slechts een klein deel volgt een bol-opleiding
(700 studenten). Dit zijn zowel studenten die binnen het mbo doorstromen als studenten
die van buiten het onderwijs weer een opleiding gaan volgen. In totaal volgt 86% van
deze groep studenten een opleiding in de richting van zorg, techniek of ICT.
343
Hoe is de procentuele verdeling van de financiering voor nieuwe mbo-studenten en voor
studenten die een diploma behalen en hoeveel ontvangt een mbo-instelling wanneer een
student een diploma behaalt?
De rijksbijdrage wordt verdeeld over de instellingen op basis van het aantal studenten,
de behaalde diploma’s, de leerweg en de prijsfactor van een opleiding. In totaal wordt
20% van de totale rijksbijdrage aan mbo-instellingen verdeeld op basis van behaalde
diploma’s. Daarbij krijgt een diploma een bepaald gewicht afhankelijk van het niveau.
De waarde van een eerder behaald diploma wordt in mindering gebracht, tenzij de studenten
in drie aaneengesloten voorgaande jaren niet was ingeschreven in het mbo. Er worden
geen vaste prijzen gehanteerd in het verdeelmodel, ook niet voor behaalde diploma’s.
344
Zijn er al effecten zichtbaar van het BBL-offensief en zo niet, wanneer worden hier
eerste resultaten van verwacht?
Zoals in de Kamerbrief van 17 juli 2024 is geschreven over de voortgang van de Werkagenda MBO, is het aantal en het aandeel
bbl-studenten in 2023 gestegen ten aanzien van de drie jaren daarvoor. Hierbij moet
worden opgemerkt dat economische omstandigheden doorgaans een belangrijke invloed
op de hoeveelheid bbl-studenten hebben. In economisch goede tijden waarin er een grotere
vraag is naar arbeidskrachten zijn werkgevers eerder bereid om te investeren in het
opleiden van nieuw personeel via de bbl.
In het offensief werkt OCW samen met partners uit het onderwijs en bedrijfsleven aan
maatregelen om de bbl bekender te maken bij alle relevante doelgroepen in en om het
onderwijs heen. Ook zetten we in op het wegnemen van knelpunten voor initiële studenten
en zij-instromers die baat hebben bij een bbl-opleiding. De bbl moet aantrekkelijk
zijn voor (potentiële) studenten, want we hebben vakmensen nodig. Dat vereist inspanningen
van diverse partijen. In het pact voor de arbeidsmarkt van de toekomst, dat u voor
de zomer van 2025 ontvangt, nemen wij de afspraken op die wij met de partners van
het bbl-offensief maken. Acties die al eerder door een of meerdere partners uitgevoerd
kunnen worden om de bbl te promoten en te versterken, worden alvast uitgevoerd. Middels
Kamerbrieven houden wij u daarover op de hoogte.
345
Hoeveel procent van de mbo-studenten zal van 2022 tot 2028 naar verwachting het BBL-traject
volgen?
Jaarlijks wordt het aantal studenten en leerlingen voor alle onderwijssectoren geprognotiseerd
in de referentieraming. Onderstaande gegevens komen uit de referentieraming 2024.
In tabellen 1 en 2 uit deze raming wordt zichtbaar dat het mbo – en de bbl specifiek
– te maken heeft met dalende studentenaantallen. Dit komt door de veranderende demografische
samenstelling van de bevolking en de verwachte economische ontwikkelingen.
Vakmensen zijn echter hard nodig. Nederland staat voor grote opgaven en de bbl is
bij uitstek geschikt om de vakmensen voor deze opgaven op te leiden. In het bbl-offensief
wordt samen met het onderwijs, werkgevers en werknemers gewerkt aan het gericht versterken
van de bbl. De partners van het offensief zetten in op het bekender en aantrekkelijker
maken van de bbl, zodat het een aantrekkelijke optie blijft en wordt voor studenten
voor wie dit passend is. Vooralsnog zijn de effecten van de maatregelen uit het bbl-offensief
niet meegenomen in de ramingen. Een update over dit offensief ontvangt uw Kamer dit
najaar in de brief over de Werkagenda MBO.
Tabel 1. Prognose aantal mbo-studenten, referentieraming 2024 (x 1000 studenten)
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
BOL
347
330
340
350
356
362
365
BBL
136
140
128
119
113
107
100
Subtotaal
483
470
468
469
469
469
465
Tabel 2. Prognose verhoudingen bol- en bbl-studenten, referentieraming 2024
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
BOL
72%
70%
73%
75%
76%
77%
78%
BBL
28%
30%
28%
26%
24%
23%
22%
Subtotaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
346
Kunt u per prioriteit uit het Stagepact mbo aangeven hoe de prioritering is terug
te zien in middelen?
Er valt geen uitsplitsing te maken per prioriteit van het Stagepact en hoe dit terug
te zien is in de middelen. Het Stagepact kent meerdere prioriteiten, maar deze hangen
nauw met elkaar samen. Om die reden is er voor gekozen om niet per prioriteit te financieren.
SBB, de MBO Raad en VNO NCW / MKB Nederland hebben aanvullende middelen ontvangen
ter ondersteuning bij de uitvoering van meerdere prioriteiten. De mbo-instellingen
kunnen hun kwaliteitsmiddelen inzetten ten behoeve van de uitvoering van het Stagepact.
347
Kunt u per prioriteit van de Werkagenda mbo aangeven hoe deze prioritering zich uit
in financiële middelen?
In onderstaande tabel treft u de investeringen van mbo-instellingen op de prioriteiten
van de Werkagenda op basis van de beschikbare begrotingen van mbo-instellingen.
€ x 1 miljoen
2024
2025
2026
2027
Totaal
Prioriteit 1: kansengelijkheid
322
291
290
288
1.191
Prioriteit 2: aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt
165
164
162
159
650
Prioriteit 3: kwaliteit, onderzoek en innovatie
293
293
294
294
1.175
Totaal investeringen vanuit kwaliteitsagenda’s mbo-instellingen
795
765
762
757
3.081
De investeringen uit de kwaliteitsagenda’s bevatten de middelen die beschikbaar zijn
gesteld via de Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027. Daarnaast gebruiken instellingen
ook andere middelen om in te zetten voor de prioriteiten van de Werkagenda. Het betreft
bijvoorbeeld middelen uit de lumpsum en andere regelingen in het mbo.
In een separate brief wordt uw Kamer voor de begrotingsbehandeling nader geïnformeerd
over de inzet van de mbo-instellingen in termen van doelstellingen en maatregelen
die aan deze middelen zijn gekoppeld.
348
Heeft u inzicht in hoeveel procent van de mbo-studenten een stagevergoeding ontvangt,
uitgesplitst naar sector?
41% van mbo-studenten van de beroepsopleidende leerweg (bol) ontvangt een stagevergoeding.
Studenten uit de sector Voedsel, groen en gastvrijheid ontvangen het minst vaak een
stagevergoeding, studenten uit de sector techniek en gebouwde omgeving het vaakst.
Alle cijfers zijn te vinden bij het CBS.
349
Klopt het dat de eerste prioriteit van de Werkagenda mbo is dat alle studenten gelijke
kansen krijgen, maar dat de middelen Gelijke kansen stoppen?
De middelen voor gelijke kansen in het mbo worden niet gestopt. Instellingen kunnen
middelen uit de kwaliteitsagenda inzetten op kansengelijkheid. In het begrotingsartikel
4 voor mbo is te zien dat de middelen voor de Gelijke Kansen Alliantie vanaf 2024
op 0 staan. Dit betreft echter een technische wijziging. De middelen lopen door, en
hebben een plek gekregen op artikel 1 (primair onderwijs) Dit heeft te maken met organisatorische
wijzigingen in de ambtelijke organisatie en heeft geen financiële consequenties.
350
Klopt het dat er helemaal geen middelen meer gaan naar Leven Lang Ontwikkelen? Zo
nee, kunt u inzichtelijk maken hoeveel middelen er gaan naar Leven Lang Ontwikkelen
de komende vijf jaar?
Het kabinet investeert met verschillende lopende NGF-programma’s circa € 700 miljoen
in Leven Lang Ontwikkelingen (LLO). Deze programma’s lopen in de komende vijf jaar
af. Buiten deze programma’s investeert OCW geen extra middelen in LLO. De activiteiten
uit de Onderwijsagenda LLO (november 2023) worden onverminderd uitgevoerd.
351
Klopt het dat er na 2026 geen middelen meer zijn voor de aanpak van laaggeletterdheid?
Nee, er blijven middelen beschikbaar voor de aanpak van laaggeletterdheid na 2026.
In de begroting kunt u die middelen terugvinden onder de subsidiereeks voor «Actieplan
laaggeletterdheid/Tel mee met Taal» en de bijdrage aan medeoverheden «educatie». Gemeenten
ontvangen deze middelen. De bedragen vindt u onder het antwoord op vraag 304.
352
Hoeveel docenten in het mbo vielen onder de salarismix Randstadregio's?
Uit de gegevens van DUO blijkt dat van 2019 tot en met 2023 gemiddeld 10.895 fte per
jaar aan docenten in het mbo onder de regeling salarismix Randstadregio’s vielen.
De regeling is stopgezet per 1 januari 2024.
353
Wat voor zaken werden bekostigd met de middelen Gelijke kansen?
Dit zijn de middelen voor de Gelijke Kansen Alliantie, waarvoor het budget vanaf 2024
op artikel 1 (primair onderwijs) van de begroting staat. In de Gelijke Kansen Alliantie
werkt OCW samen met scholen (in primair en voortgezet onderwijs) en gemeenten aan
effectieve interventies die passen bij de lokale context, zodat ook kinderen die opgroeien
in sociaaleconomisch ongunstige omstandigheden een goede start kunnen maken in het
onderwijs. Daarbij is er aandacht voor de omgeving van school, thuis en de wijk, omdat
de omstandigheden om te kunnen leren voor kinderen voor een belangrijk deel ook buiten
de school liggen. De GKA investeert daarnaast ook in kennisopbouw en – deling binnen
het landelijke netwerk, bijvoorbeeld voor het programma School en Omgeving. Als uit
monitoring en onderzoek interventies effectief blijken, kunnen die worden opgeschaald
naar een bredere groep scholen. Een voorbeeld hiervan is de landelijke subsidieregeling
brugfunctionaris.
354
Klopt het dat de SBB16 wordt gekort op middelen? Welke taken moeten hoeven zij niet meer uit te voeren als
gevolg van deze bezuiniging?
Het CPB hanteert bij Keuzes in Kaart het uitgangspunt dat de maximale generieke korting
op het overheidsapparaat is bepaald op 0,5%. Vandaar dat OCW deze generieke efficiencytaakstelling
toepast voor het gehele OCW-concern en haar zbo’s. Deze efficiencytaakstelling gaat,
conform het CPB-rapport Keuzes in Kaart, specifiek over apparaatskosten. OCW blijft
het gesprek voeren met SBB over de doorontwikkeling van hun taakuitoefening en het
behoud van kwalitatief goede dienstverlening.
355
Hoeveel «begeleidingsgesprekken jeugdwerkloosheid» zijn er gevoerd? Klopt het dat
de middelen hiervoor worden gekort?
Op basis van de eerste regeling nazorg zijn ruim 19.000 jongeren ondersteund. Dit
gaat om het aantal unieke jongeren dat ondersteuning heeft gekregen in 2022 en 2023.
Mbo-instellingen hoeven niet alle individuele gesprekken bij te houden, waardoor het
aantal gevoerde gesprekken niet bekend is. Het klopt niet dat de middelen voor de
Aanpak Jeugdwerkloosheid worden gekort. Het bieden van deze begeleidingsgesprekken
is onderdeel van het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk en wordt daarmee een
structurele taak voor mbo-instellingen. Het beschikbare budget voor scholen voor het
bieden van deze ondersteuning blijft ook na inwerkingtreding gelijk. Dit wetsvoorstel
wordt nog dit jaar aan uw Kamer gestuurd.
356
Welke stappen onderneemt u om regionale publiek-private samenwerkingen in technische
sectoren verder op te schalen?
Het opschalen van regionale publiek-private samenwerkingen in technische sectoren
gebeurt door middel van verschillende programma’s «LLO Katalysator» en «Opschalen
PPS». De focus ligt daarbij op de klimaat- energie- en digitale transitie. Ook is
er «Techkwadraat», waarin wordt gewerkt aan toegankelijk technologieonderwijs voor
álle kinderen in het funderend onderwijs. Binnen Techkwadraat is op landelijk, provinciaal,
regionaal en lokaal niveau sprake van publiek-private samenwerking tussen onderwijs,
bedrijfsleven en (maatschappelijke) organisaties in de buitenschoolse leeromgeving.
Om te komen tot duurzaam, dekkend en kwalitatief sterk technisch onderwijs in het
beroepsgerichte vmbo is er daarnaast nog «Sterk Techniek Onderwijs» voor samenwerkingen
tussen onderwijs, bedrijfsleven en overheid in de regio.
357
Hoe wordt de aansluiting tussen regionale vakscholen/opleidingsbedrijven en
onderwijsinstellingen verder verbeterd?
Via verschillende programma’s is geïnvesteerd in de totstandkoming van publiek-private
samenwerking op het snijvlak van onderwijs en arbeidsmarkt. Zie voor voorbeelden het
antwoord op vraag 356. Hier zijn onder andere werkgevers, hun opleidingsbedrijven
en door OCW-bekostigde onderwijsinstellingen een actor in. Het bedrijfsleven creëert
daarnaast zelf waardevolle leeromgevingen in samenwerking met opleiders. In bedrijfsscholen
en opleidingsbedrijven leren vakmensen de vaardigheden die zij nodig hebben voor het
uitoefenen van hun beroep.
Zoals aangekondigd in het regeerprogramma werkt dit kabinet daarnaast aan de totstandkoming
van een pact Opleiden voor de Arbeidsmarkt van de Toekomst. Daarin willen we met betrokken
partijen afspraken maken over het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en
arbeidsmarkt, met specifieke aandacht voor publiek-private samenwerking. In het pact
besteden we tevens expliciet aandacht aan wat er regionaal en wat landelijk nodig
is, zodat dit elkaar versterkt.
358
Hoeveel denkt u dat het deels uitkleden van de subsidie praktijkleren bijdraagt aan
het behalen van de doelstelling uit het stagepact «een passend vergoeding voor iedere
student»?
Zoals in vraag 6 is beantwoord, is er sprake van een beperkte bezuiniging op de subsidieregeling
praktijkleren die naar verwachting geen of beperkt effect zal hebben op werkgevers
die een praktijkleerplaats aanbieden. Dit staat los van de doelstelling uit het Stagepact
dat iedere student recht heeft op een passende vergoeding voor de stage of leerbaan.
Of een bedrijf wel of geen subsidie praktijkleren krijgt, is niet van belang voor
de vergoeding die studenten ontvangen. In het Stagepact is afgesproken dat alle bbl-studenten
een arbeidscontract en loon ontvangen. Voor het overgrote deel van de bbl-studenten
is dit ook al zo. Tegelijkertijd ziet OCW een verbeterpunt, omdat uit onderzoek van
SZW naar cao-afspraken blijkt dat specifieke loonafspraken voor bbl-studenten in tweederde
van de cao’s uitblijft.
359
Welke overwegingen liggen er, naast de subsidietaakstelling, ten grondslag aan de
bezuinigingen op de subsidie praktijkleren?
Zoals de Minister van OCW in de Kamerbrief van 24 oktober 2024 met de invulling van de subsidietaakstelling voor OCW heeft laten weten, blijft de
Minister inzetten op de subsidieregeling praktijkleren. Dit betekent dat er vanaf
2030 slechts 5% structureel bezuinigd wordt op de regeling, waardoor € 220 miljoen
voor praktijkleren overblijft. Gezien de verwachte daling van het aantal mbo-studenten,
heeft de korting op deze regeling naar verwachting geen significante impact op het
aantal en op het bedrag per praktijk- en werkleerplaats na 2030.
De bezuiniging voor deze regeling van circa € 150 miljoen was een voorlopige technische
verwerking van de subsidietaakstelling. Dit reflecteert echter niet onze inhoudelijke
keuze, die gemaakt is in de Kamerbrief van 24 oktober 2024 over de invulling van de subsidietaakstelling voor OCW.
360
Klopt de redenatie dat het deels uitkleden van de subsidie praktijkleren gaat leiden
tot minder praktijk- en werkleerplaatsen?
Zoals in vraag 6 en vraag 359 is beantwoord wordt er slechts beperkt bezuinigd op
de subsidieregeling praktijkleren. Gezien de verwachte daling van het aantal mbo-studenten,
heeft de korting op deze regeling naar verwachting geen significante impact op het
aantal en op het bedrag per praktijk- en werkleerplaats na 2030.
361
Op grond van welke overwegingen wordt de komende jaren € 58,3 miljoen, in 2026 oplopend
naar € 152,5 miljoen, bezuinigd op de subsidieregeling praktijkleren?
Zoals in de antwoorden op de vragen 6 en 359 is aangegeven, is er geen sprake van
een bezuiniging van meer dan € 150 miljoen op de subsidieregeling praktijkleren. Dit
was slechts een voorlopige technische verwerking van de subsidietaakstelling die vooruitliep
op de toen aangekondigde nota van wijziging die is ingediend, en staat los van de
inhoudelijke keuzes die met de indiening van de nota van wijziging gemaakt zijn. Zie
hiervoor ook de Kamerbrief van 24 oktober 2024.
362
Kunt u een overzicht geven van de afgelopen tien jaar van het aantal mensen dat er
in Nederland laaggeletterd zijn?
Een inschatting van het aantal laaggeletterden in Nederland wordt gedaan op basis
van OESO-data uit het Programme for the International Assessment of Adult Competencies
dat eens in de tien jaar plaatsvindt. De huidige schatting van 2,5 miljoen mensen
wordt gebaseerd op gegevens uit het PIAAC-onderzoek van 2013. De ontwikkeling van
jaar op jaar wordt daarin niet bijgehouden. In december 2024 presenteert de OESO nieuwe
cijfers.
363
Welke impact zal een verdere daling van dit subsidiebudget hebben op de opleiding
van (aankomend) zorgprofessionals en het aantal studenten met een beperking dat een
praktijkleerplaats kan vinden?
Zoals in het antwoord op vraag 6 staat aangegeven, heeft de structurele bezuiniging
van 5% vanaf 2030 naar verwachting geen significante impact op het aantal en op het
bedrag per praktijk- en werkleerplaatsen. Dit geldt ook voor het aantal leerplaatsen
voor zorgprofessionals en voor studenten met een beperking.
364
Hoeveel mensen hebben tot nu toe door het project LLO Collectief Laagopgeleiden en
Laaggeletterden een opleiding kunnen volgen? Klopt het dat dit project stopt na 2027?
Het LLO Collectief Laagopgeleiden en Laaggeletterden is een project in het kader van
het Nationaal Groeifonds. In eerste instantie zijn twee pilotregio’s – Zuidoost-Brabant
en Twente – geselecteerd om een maatwerk opleidingsaanbod aan te bieden aan deze doelgroep.
Deze regio’s zitten nog volop in de uitvoeringsfase. Een eerste tussenmeting laat
zien dat er tot nu toe 244 mensen in deze regio’s een traject zijn gestart.
Naar verwachting zal het Nationaal Groeifonds in het eerste kwartaal van 2025 besluiten
of de voorwaardelijk toegekende middelen worden vrijgegeven voor het LLO Collectief.
Indien dit gebeurt, dan zullen nog eens achttien regio’s van start kunnen. Die nieuwe
projecten hebben waarschijnlijk een looptijd tot en met 2027. Doel is om de innovaties,
nieuwe samenwerkingen en geleerde lessen uit de regio’s te borgen in de reguliere
structuren voor de aanpak van basisvaardigheden bij volwassenen, zodat deze ook na
de looptijd van de projecten gebruikt kunnen worden.
365
Hoe gaat de verlaging van € 0,3 miljoen van overige subsidies neerslaan bij de betreffende
subsidies?
Deze middelen op het instrument overige subsidies waren bestemd voor beleidsontwikkeling
in het mbo. Nu worden deze middelen gedeeltelijk ingezet voor € 0,3 miljoen ter dekking
van de subsidietaakstelling in 2025.
366
Klopt het dat in het Hoofdlijnenakkoord staat dat niet zou worden bezuinigd op uitvoeringsorganisaties,
maar dat DUO toch wordt gekort? Welke overweging ligt hier aan ten grondslag?
In het hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat de uitvoering bij de invulling van de taakstelling
op de apparaatskosten wordt ontzien. Het CPB hanteert bij Keuzes in Kaart het uitgangspunt
van een maximale generieke efficiencykorting van 0,5% per jaar op het overheidsapparaat.
Vanuit deze optiek is er voor gekozen deze korting toe te passen op het kerndepartement,
de dienstonderdelen en de zelfstandige bestuursorganen.
367
Klopt het dat de SBB na 2025 geen aanvullende middelen ten behoeve van de uitvoering
van het Stagepact mbo ontvangt, terwijl het Stagepact doorloopt tot 2027? Hoe verwacht
u dat de SBB enerzijds bezuinigt en anderzijds haar wettelijke taken blijft uitvoeren?
SBB krijgt in de jaren 2023–2025 aanvullende financiering ten behoeve van het Stagepact.
Een deel van deze middelen is structureel. Deze middelen zijn o.a. ingezet om extra
producten te ontwikkelen ter ondersteuning van praktijkbegeleiders in leerbedrijven
om de kwaliteit van de stagebegeleiding te verbeteren en stagediscriminatie tegen
te gaan. Ook zijn de middelen ingezet voor adviseurs praktijkleren zodat zij meer
en betere begeleiding kunnen bieden aan leerbedrijven. Van de ontwikkelde producten
en de extra kennis bij adviseurs praktijkleren kan de sector ook de komende jaren
nog profiteren. Het gaat dan bijvoorbeeld om ontwikkelde workshops en tipkaarten over
begeleiding van studenten met een extra ondersteuningsbehoefte en leaflets waar extra
informatie over stagediscriminatie in is opgenomen. In overleg met SBB wordt gekeken
hoe de tijdelijke impuls na 2025 een plek kan krijgen in de structurele wettelijke
taken, en hoe de aanvullende structurele middelen zo goed mogelijk ingezet kunnen
worden, bijvoorbeeld voor onderhoud van de ontwikkelde producten. Het wegvallen van
de aanvullende middelen is geen bezuiniging, vanaf de start was reeds duidelijk dat
deze extra impuls voor de periode 2023–2025 zou zijn.
368
Hoe rijmt u de efficiëntietaakstelling voor SBB en de mogelijke taakstelling voor
de Subsidieregeling praktijkleren met het tekort aan vakmensen?
Zowel de efficiencytaakstelling voor SBB als de beperkte bezuiniging voor de subsidieregeling
praktijkleren, zou niet moeten leiden tot inperking van belangrijke activiteiten voor
de aansluiting tussen onderwijs en de arbeidsmarkt.
Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 354, hanteert het CPB bij Keuzes in
Kaart het uitgangspunt dat de maximale generieke korting op het overheidsapparaat
is bepaald op 0,5%. Dit zou niet moeten leiden op de kwaliteitsverlies of inlevering
op belangrijke taken van SBB voor het versterken van de aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt.
OCW blijft het gesprek hierover voeren met SBB.
Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 6, heeft de beperkte bezuiniging op
de subsidieregeling praktijkleren van 5% vanaf 2030 naar verwachting geen of een beperkt
negatief effect op het aantal praktijk- en werkleerplaatsen en dus ook niet voor het
opleiden van vakmensen in de bbl.
369
Deelt u de mening dat gezien het tekort aan vakmensen er geïnvesteerd zou moeten worden
in het praktijkleren in het mbo?
Wij delen uw mening dat het opleiden van goede vakmensen belangrijk is. Daarom blijven
we structureel jaarlijks € 220 miljoen investeren in de regeling praktijkleren.
Zoals in het antwoord op vraag 6 en 359 staat aangegeven heeft de beperkte korting
op de subsidieregeling praktijkleren, zeker gezien de verwachte daling van het aantal
mbo-studenten, naar verwachting geen significante impact op het opleiden van vakmensen.
370
Wat is het budgettaire effect van het dalend aantal studenten in het hbo?
In de Referentieraming 2024 zien we een daling van 444.200 studenten in studiejaar
2024/25 naar 409.500 studenten in studiejaar 2030/31. Dit betreft zowel voltijd- als
deeltijdstudenten. Het is niet mogelijk om nu het budgettaire effect per jaar door
dalende studentenaantallen precies vast te stellen, omdat dit effect afhankelijk is
van de toekomstige ontwikkeling van de Referentieraming en de prijs per student in
de komende jaren. De onderwijsuitgaven per student in het hbo, zoals opgenomen in
de ontwerpbegroting, bedraagt € 10.500 in 2025.
371
Wat betekent het dalend aantal leerlingen voor het budget voor hogescholen?
Zie het antwoord op vraag 370.
372
Wat is het budgettaire effect van het dalend aantal studenten in het wo?
In de Referentieraming 2024 zien we een stijging van 342.400 studenten in studiejaar
2024/25 naar 347.300 studenten in studiejaar 2030/31. Het aantal NL/EER studenten
neemt in deze periode af van 315.400 naar 312.400 studenten. Dit betreft zowel voltijd-
als deeltijdstudenten. Het is niet mogelijk om het budgettaire effect per jaar door
dalende studentenaantallen precies vast te stellen, omdat dit effect afhankelijk is
van de ontwikkeling van de Referentieraming en de prijs per student door de jaren
heen. De onderwijsuitgaven per student in het wo, zoals opgenomen in de ontwerpbegroting,
bedraagt € 9.000 in 2025.
373
Wat betekent het dalend aantal leerlingen voor het budget voor universiteiten?
Zie het antwoord op vraag 372.
374
Hoeveel van de financiële middelen van de rijksbijdrage aan onderwijsinstellingen
landt bij onderzoek, wetenschap en onderwijs?
Door het lumpsumkarakter van de rijksbijdrage aan de instellingen en de bestedingsvrijheid,
is het niet mogelijk dit inzichtelijk te maken. De instellingen bepalen zelf hoe zij
dit geld besteden. In de tabel bij vraag 35 is de ontwikkeling van het lumpsumgedeelte
voor de verschillende onderdelen van de Rijksbijdrage weergegeven. Deze onderverdeling
hoeft vanwege de bestedingsvrijheid niet overeen te komen met de uiteindelijke bestedingen
van de instelling.
375
Hoeveel van de financiële middelen van de rijksbijdrage aan onderwijsinstellingen
landt bij overhead en communicatie?
Door het lumpsumkarakter van de rijksbijdrage aan de instellingen en de bestedingsvrijheid,
is het niet mogelijk dit inzichtelijk te maken. De instellingen bepalen zelf hoe zij
dit geld besteden. Als benadering voor overhead kan bijvoorbeeld wel het percentage
ondersteunend en beheer personeel (OBP) bij universiteiten in relatie tot het totaal
personeel worden gebruikt. Volgens opgave van de UNL is dit in 2023 circa 41%. De UNL heeft een uitsplitsing hiervan in verschillende
onderdelen zoals onderwijs en onderzoekondersteuning, facilitaire zaken, management
en bestuursondersteuning et cetera. Het aantal communicatiemedewerkers wordt door
de UNL niet apart zichtbaar gemaakt. Exclusief onderwijs en onderzoekondersteuning
is het OBP circa 32% van het totale personeel van de universiteiten. Het percentage
van 32% is relatief stabiel sinds 2010.
376
Welke onderwijsinstellingen maken op dit moment gebruik van een capaciteitsfixus?
In studiejaar 2024–2025 zijn er in het hbo en wo 88 voltijd-bacheloropleidingen met
een capaciteitsfixus. Deze opleidingen zijn verspreid over 13 hbo-instellingen en
12 universiteiten. Een actueel overzicht van opleidingen met een numerus fixus is
te raadplegen via studiekeuze123.nl.
377
Wat zijn de meest recente cijfers op het gebied van onveiligheid van Joodse studenten
op onze onderwijsinstellingen?
Op hogescholen en universiteiten is geen registratieplicht voor antisemitische incidenten.
Er zijn daarom geen cijfers beschikbaar op het gebied van onveiligheid voor Joodse
studenten. Via het CIDI komen wel meer meldingen van antisemitische incidenten binnen
het onderwijs binnen, maar hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen sectoren.
Wel laat het kabinet zich door de Nationaal coördinator antisemitismebestrijding informeren
over signalen van onveiligheid van Joodse studenten.
378
Wat doet u op dit moment om ervoor te zorgen dat onderwijsinstellingen voor alle studenten
vrij en veilig toegankelijk zijn?
De verantwoordelijkheid voor vrij, en veilig toegankelijk onderwijs ligt primair bij
de instellingen zelf. In het kader van de protesten rond de situatie in Gaza voeren
wij het gesprek met de instellingen over hoe zij omgaan met de protesten en de impact
daarvan op de (ervaren) veiligheid van alle studenten en medewerkers. Wij zien het
als onze verantwoordelijkheid om beleid te voeren dat normen stelt en om instellingen
te stimuleren, faciliteren en ondersteunen bij de transitie naar meer sociale veiligheid
voor studenten, docenten en onderzoekers. Dit doen wij met de integrale aanpak sociale
veiligheid. Daarnaast werken wij op dit moment aan de concrete uitvoering van de motie
Martens America (Kamerstuk 36 560 VIII, nr. 13), die ziet op het rapporteren van de Kamer over situaties waarin onderwijsinstellingen
niet vrij, veilig of toegankelijk zijn. Wij zullen uw Kamer voor het kerstreces hierover
nader informeren.
379
Welke onderwijsinstellingen en/of opleidingen zijn voornemens de mogelijkheid af te
schaffen om cum laude af te studeren?
Er is geen overzicht van onderwijsinstellingen of opleidingen die voornemens zijn
de mogelijkheid af te schaffen om cum laude af te studeren. Ook zijn ons geen signalen
bekend. Instellingen nemen de eisen om de aantekening cum laude te ontvangen op in
de onderwijs- en examenregeling (OER) of de Regels en Richtlijnen van de examencommissie.
380
Hoeveel financiële middelen gaan naar de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie?
In 2025 gaat er vanuit het Ministerie van OCW, voor hoger onderwijs, € 7 miljoen naar
de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) en de Commissie Doelmatigheid
Hoger Onderwijs (CHDO). Daarnaast ontvangt de NVAO ook middelen vanuit het Ministerie
van OCW, voor middelbaar beroepsonderwijs, in 2025 ter hoogte van € 590.000 voor de
instellingssubsidie van de Commissie Macrodoelmatigheid mbo (CMMBO).
381
Hoe worden de financiële middelen binnen de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
besteed?
De NVAO is een zelfstandig bestuursorgaan en is daardoor zelf verantwoordelijk voor
haar bedrijfsvoering en financiële huishouding. De algemene bijdrage van het ministerie
is daarom niet verder uitgesplitst. Over de besteding van middelen legt de NVAO verantwoording
af aan OCW middels de jaarverslagen.
382
Hoeveel fte is er op dit moment werkzaam bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie?
De NVAO is een zelfstandig bestuursorgaan en is daardoor zelf verantwoordelijk voor
haar bedrijfsvoering en financiële huishouding. Uit het jaarverslag van 2023 blijkt dat er in dat jaar 37 FTE werkzaam was voor het Nederlandse deel van de NVAO.
383
Hoe vaak raadpleegt u de Universiteiten voor Nederland (UNL) voor advies en wat voor
advies betreft dit?
Wij spreken zowel de Universiteiten van Nederland als de Vereniging Hogescholen én
de studentenorganisaties individueel op regelmatige basis, in elk geval drie maal
per jaar. Daarnaast spreken ambtenaren binnen OCW structureel elke vier tot zes weken
individueel met de Vereniging Hogescholen, de Universiteiten van Nederland en de studentenorganisaties.
Het gaat om brede overleggen waarbij we samen de agenda bepalen. We spreken over een
veelheid van beleidsmatige en financiële zaken die aandacht behoeven omdat ze actueel
zijn of omdat extra inzet van zowel het Rijk als de instellingen nodig is. Voor onze
beleidsvorming is het van groot belang om regelmatig te overleggen met de vertegenwoordiging
van onze sectoren.
Daarnaast spreken wij geregeld met andere geledingen zoals toezichthouders, bestuurders
en met individuele wetenschappers, docenten en studenten.
384
Wat zijn de financiële gevolgen voor onderwijsinstellingen vanwege de recente rellen?
Er is vanuit de stelselverantwoordelijkheid geen centraal overzicht van specifieke
financiële gevolgen van de recente rellen. Alle bekostigde universiteiten en hogescholen
ontvangen lumpsum-bekostiging van het Rijk. Zij beslissen zelf hoe zij het geld uitgeven
en verantwoorden zich hierover conform de voorschriften in de Regeling jaarverslaggeving
onderwijs (RJO) en aan de raden van toezicht.
385
Wie heeft er op dit moment de leiding wanneer er nieuwe rellen ontstaan op onderwijsinstellingen;
is dit de Raad van Bestuur of de burgemeester van de desbetreffende stad?
Het college van bestuur van onderwijsinstellingen is de eerstverantwoordelijke partij
om de veiligheid van studenten en medewerkers in de instelling en op het privéterrein
van de instelling te garanderen. Hiervoor hebben zij onder meer huisregels en veiligheidsbeleid
opgesteld. Indien de instelling, bijvoorbeeld tijdens een protestactie, actievoerders
verzoekt om het pand of terrein te verlaten en hier wordt geen gehoor aan gegeven,
kan het college van bestuur overwegen om aangifte te doen van huisvredebreuk of lokaalvredebreuk.
Vanaf dat moment gaat de lokale driehoek onder leiding van de burgemeester over de
inzet van de politie.
In het geval er een (al dan niet aangekondigde) protestactie plaatsvindt in de openbare
ruimte is het de verantwoordelijkheid van de lokale driehoek onder leiding van de
burgemeester om de openbare orde en veiligheid te handhaven.
Overigens is er niet overal een duidelijk zichtbare overgang van openbare ruimte naar
het privéterrein van de onderwijsinstelling, mede vanwege het open karakter van onderwijsinstellingen
en de bijbehorende campussen. In algemene zin is het daarom zo dat er bij protestacties
nauw contact is tussen de onderwijsinstelling en de verschillende partijen van de
lokale driehoek.
386
Wat doet u op dit moment om onderwijsinstellingen te helpen voorkomen dat er opnieuw
rellen uitbreken?
Onderwijsinstellingen in Nederland kennen een lange rijke geschiedenis van vrijheid
van meningsuiting en academische vrijheid en zijn juist daarom de plekken van open
dialoog. Studenten en medewerkers krijgen de ruimte om zich te uiten en door middel
van feiten en onderbouwing met elkaar in discussie te gaan. Het zijn plekken waar
je het met elkaar oneens mag zijn op basis van woorden en argumenten, maar altijd
op respectvolle wijze. Discriminatie, racisme, bedreiging, intimidatie of geweld past
hier op geen enkele manier bij.
Het college van bestuur van onderwijsinstellingen is de eerstverantwoordelijke partij
om de veiligheid van zijn studenten en medewerkers in de instelling en op het privéterrein
van de instelling te garanderen. Om vreedzame demonstraties beter te faciliteren is
door de onderwijsinstellingen de gezamenlijke Richtlijn protesten universiteiten en
hogescholen opgesteld. Aanvullend vervult het ministerie een ondersteunende rol in
het verbeteren van contacten tussen de instellingen en relevante partners uit de lokale
veiligheidsketen en met het beschikbaar stellen van openbare informatie over de toepassing
van het demonstratierecht. Tot slot benadrukt het Ministerie van OCW het belang van
het uitwisselen van goede voorbeelden tussen de instellingen, bijvoorbeeld op het
gebied van de-escalatie. Ook voert zij hierover regelmatig overleg met de koepels
UNL en VH. Zie verder het antwoord op vraag 387.
387
Hoe vaak onderhoudt u contact met de verschillende Raad van Besturen van onderwijsinstellingen
om nieuwe rellen te voorkomen?
Wij voeren bestuurlijk overleg met instellingen en de diensten wanneer de actuele
situatie hiertoe aanleiding geeft. In de periode na de uit de hand gelopen demonstratie
bij de UvA begin mei dit jaar heeft onze ambtsvoorganger intensief overleg gevoerd.
De agenda’s van deze overleggen zijn openbaar gemaakt in verband met een WOO-verzoek. Ook na de zomer hebben wij overleg gevoerd met de instellingsbesturen en is er regelmatig
contact geweest met individuele instellingen. Daarnaast overlegt het Ministerie van
OCW geregeld met de koepels UNL en VH over de stand van zaken als het gaat om inspanningen
ten behoeve van de-escalatie, en laat zij zich informeren over de uitkomsten van beoordelingen
van internationale samenwerkingen, en over de toepassing van de demonstratierichtlijn.
388
Wat is op dit moment de stand van zaken wat betreft academische samenwerkingen met
Israëlische universiteiten?
De stand van de informatie zoals ik die van UNL heb ontvangen op 22 september jongstleden
is als volgt. De meeste universiteiten hebben commissies op centraal niveau die het
College van Bestuur en decanen adviseren over richtlijnen omtrent samenwerkingen met
externe partijen waarbij sprake kan zijn van een conflict met eigen maatschappelijke
waarden, bijvoorbeeld in geval van samenwerking met landen in conflictgebieden. De
scope, werkwijze en toepassing van deze commissies verschilt per universiteit. De
meeste universiteiten hebben op dit moment geen beperkingen gesteld aan samenwerking
met Israëlische universiteiten. Bij het merendeel van de universiteiten zijn op dit
moment de kaders voor beoordeling nog in ontwikkeling of is casuïstiek in behandeling.
Enkele universiteiten gaan, lopende deze processen, voorlopig geen nieuwe samenwerkingen
aan.
389
Welke aandachtspunten neemt u mee uit het IBO-rapport in de discussie rondom capaciteitsbekostiging?
De problematiek rondom spanning op de arbeidsmarkt en effecten van de demografische
krimp zijn herkenbaar. In het regeerprogramma staat dat we ten behoeve van onderwijs
in de regio en met betrekking tot tekortsectoren toewerken naar vormen van capaciteitsbekostiging.
Wij zullen daarom de bekostiging bezien in het kader van stabiele langetermijnfinanciering.
Het IBO stelt dat invoer van capaciteitsbekostiging ten koste gaat van studiekeuzevrijheid.
Dat is niet bij alle vormen van capaciteitsbekostiging het geval. Wij zullen in ons
beleid ook kijken naar de effecten van capaciteitsbekostiging op studiekeuzevrijheid.
Tot slot ziet het IBO geen aanleiding voor een nieuw bekostigingsmodel en beschrijft
het IBO dat elk model voor- en nadelen heeft, gerelateerd aan prikkels in het stelsel.
We zullen bij de uitwerking van capaciteitsbekostiging en eventueel aanvullend beleid
rekening houden met voor-en nadelen van verbeteringen in de bekostigingssystematiek.
390
Hoe ontwikkelt het in 2021 door PwC geconstateerde structurele tekort van € 1,1 miljard
zich in de bekostiging van het wo in de periode 2025–2028? En mocht u daar geen zicht
op hebben, wilt u dit dan alsnog in kaart laten brengen?
Het onderzoek van PWC concludeerde dat de financiering van het wo op totaalniveau
niet toereikend was en dat structureel € 800 miljoen nodig was om achtergebleven investeringen
vlot te trekken, een inhaalslag te maken op onderzoeksbudgetten en om de ambities
op kleinschalig onderwijs te realiseren. Naast de structurele investering geeft het
onderzoek aan dat € 300 miljoen aan incidentele middelen nodig waren voor in verband
met achtergebleven investeringen. Het onderzoek baseert zich op de gegevens tot en
met 2018 en bevat geen doorkijk naar de periode tussen 2025–2028. Dit tekort is dus
niet één op één door te trekken naar de toekomst.
391
Onderschrijft u de onderzoeksuitkomsten van de Arbeidsinspectie dat regeldruk, verantwoordingsdruk
en administratieve lasten een belangrijke oorzaak van werkdruk zijn? Heeft u zicht
op de omvang van de regel- en verantwoordingsdruk in het wo die wordt veroorzaakt
door nationale wet- en regelgeving? Zo niet, bent u voornemens dit in kaart te brengen,
gelet op het belang dat u ook hecht aan vermindering van de werkdruk?
Ja, wij onderschrijven de onderzoeksuitkomsten van de Arbeidsinspectie. Werknemers
geven aan dat zij structureel belast zijn met meer taken en verantwoordelijkheden
dan waarvoor zij zijn aangesteld. De Minister van OCW heeft er daarom voor gekozen
om het restant van de stimuleringsbeurzen in te zetten om werkdruk te verlagen. De
belangrijkste oorzaken van werkdruk zijn volgens werknemers regel- en verantwoordingsdruk,
prestatiedruk, ambities van zowel individuen, als faculteiten en universiteiten, en
de wijze waarop het onderzoek en onderwijs wordt gefinancierd. Wij zijn alert op het
probleem van regel- en verantwoordingsdruk. Daarom heeft de Minister van OCW er bijvoorbeeld
voor gekozen om voor de besteding van de middelen voor werkdruk geen extra verantwoordingsregime,
noch een extra nieuw instrument in te richten. Verder wordt bij elk wetsvoorstel gekeken
naar welke gevolgen het toevoegen of schrappen van een regel heeft voor de administratieve
lastendruk van instellingen die te maken krijgen met het betreffende wetsvoorstel.
Dit wordt toegelicht in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Overigens
dient opgemerkt te worden dat het bij regeldruk niet alleen gaat om de impact van
nationale wet- en regelgeving, maar ook om de regels die universiteiten zelf hanteren.
Wij ontvangen hier ook signalen over uit het veld. Wij zijn van mening dat universiteiten
daar ook kritisch naar moeten kijken en dat het behulpzaam is wanneer zij hierover
in gesprek gaan met hun medewerkers.
392
Heeft u zicht op de kosten die universiteiten moeten maken om aan nationale wet- en
regelgeving te voldoen?
Er bestaat geen (uitputtend) overzicht van de nalevingskosten die universiteiten of
hogescholen moeten maken. Bij elk wetsvoorstel wordt er steeds gekeken naar welke
gevolgen het toevoegen of schrappen van een regel heeft voor de nalevingskosten. Dit
wordt zoals gebruikelijk toegelicht in de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel.
393
Wanneer vindt besluitvorming plaats over de onvoorwaardelijke middelen voor de NGF-projecten:
«(LLO)-katalysator», «Digitaliseringsimpuls onderwijs NL» en «Nationale aanpak professionalisering
leraren»? Klopt het dat deze onvoorwaardelijke middelen niet op de begroting OCW staan?
Npuls (voorheen: digitaliseringsimpuls onderwijs NL)
De onvoorwaardelijke middelen zijn in 2022 bij het honoreren van het programma toegekend
en overgeboekt naar de OCW begroting.
De besluitvorming voor de voorwaardelijke middelen ligt in de eerste helft van 2025.
Deze middelen staan nu nog niet op de begroting van OCW. Bij een positief advies van
de adviescommissie over de voorwaardelijke periode en besluitvorming in de ministerraad
worden de middelen bij het eerstvolgende reguliere begrotingsmoment naar de begroting
van OCW overgeboekt.
LLO-katalysator
De onvoorwaardelijke middelen zijn in 2022 bij het honoreren van het programma toegekend
en overgeboekt naar de OCW begroting.
De start voor de evaluatie voor de voorwaardelijke middelen ligt eind 2025. De middelen
van de voorwaardelijke fase zijn nu nog niet opgenomen op de begroting van OCW.
Bij een positief advies van de adviescommissie over de voorwaardelijke periode en
besluitvorming in de ministerraad worden de middelen bij het eerstvolgende reguliere
begrotingsmoment naar de begroting van OCW overgeboekt.
Nationale aanpak professionalisering leraren (NAPL)
Besluitvorming over de voorwaardelijke middelen wordt verwacht in de eerste helft
van 2027, het evaluatieproces ten behoeve daarvan start naar verwachting eind 2026.
De middelen van de voorwaardelijke fase zijn nu nog niet opgenomen op de begroting
van OCW. Bij een positief advies van de adviescommissie over de voorwaardelijke periode
en besluitvorming in de ministerraad worden de middelen bij het eerstvolgende reguliere
begrotingsmoment naar de begroting van OCW overgeboekt.
394
Wat zijn de gevolgen voor hbo-instellingen als deze onvoorwaardelijke middelen worden
geschrapt?
De onvoorwaardelijke middelen kunnen niet meer worden geschrapt, omdat deze al toegekend
zijn.
Voor het voorwaardelijke gedeelte van de NGF-programma’s geldt dat de middelen worden
ingezet voor de betrokken sectoren waar het hbo onderdeel van is. Als de voorwaardelijke
middelen geschrapt worden dan zijn de gevolgen voor het hbo net zo ingrijpend als
voor het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, mbo en het wo, alsmede de betrokken
bedrijven.
395
Valt het onvoorwaardelijke deel van deze NGF-projecten onder ronde 1 t/m 3 of onder
4 of 5 van het Nationaal Groeifonds?
De LLO-Katalysator en Npuls zijn voorstellen uit de tweede ronde van het NGF. De Nationale
aanpak professionalisering leraren (NAPL) is een programma uit de derde ronde.
Zowel de onvoorwaardelijke als de voorwaardelijke middelen behoren bij dezelfde ronde.
396
Op welke manier bent u betrokken bij het ontwikkelen van een digitale «gezamenlijke
sectorarchitectuur» in het onderwijs? Op welke termijn is deze volledig gerealiseerd?
Kunt u schetsen welke voordelen scholen op termijn zullen hebben van een dergelijke
architectuur?
Het hbo en wo kent reeds een sectorarchitectuur (genaamd HOSA). HOSA draagt bij aan
goede onderlinge informatiehuishouding en -uitwisseling en vormt een ict basis. Vanuit
groeifondsprogramma NPuls wordt verder gewerkt aan digitale sectorvoorzieningen, bijvoorbeeld
op het gebied van een betere uitwisseling van studiegegevens. Het ict landschap van
mbo, hbo en wo-instellingen wordt via Npuls verder uitgebreid volgens de uitgangspunten
van de HOSA.
397
Wat is het gemiddelde startsalaris van een zij-instromer?
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het gemiddelde (start)salaris van een zij-instromer.
Afhankelijk van de functie kan een zij-instromer door de werkgever in een hogere trede
of schaal beginnen. In algemene zin verdient een leraar in het primair- en voortgezet
onderwijs in 2024 tussen de € 3.800 en € 7.900 per maand. Gemiddeld in het primair-
en voortgezet onderwijs is dat respectievelijk € 5.800 en € 6.200 per maand.
398
Vanuit welke sectoren komen zij-instromers veelal?
Er is een grote spreiding in de herkomst van de zij-instromers. Op basis van DUO-gegevens
over subsidieaanvragen voor zij-instromers in beroep (primair- en voortgezet onderwijs
en mbo) voor 2024 blijkt dat zij-instromers veelal uit de sectoren onderwijs (22%),
gezondheidszorg en welzijn (8%), bouw en techniek (5%) en zakelijke dienstverlening
(4%) komen.
399
Hoeveel gaan zij-instromers er gemiddeld op voor- of achteruit in salaris bij aanvang
van de zij-instroomopleiding?
Er zijn geen gegevens beschikbaar over wat een zij-instromer verdiende en gaat verdienen.
Gemiddeld verdient een leraar in het primair- en voortgezet onderwijs in 2025 € 6.100
respectievelijk € 6.500 bruto per maand (hierbij is de aanname gedaan dat de loonsverhoging
van 4,9% in het primair onderwijs per oktober 2024, in lijn met het onderwijsakkoord
2022 ook in het voortgezet onderwijs zal worden toegepast). Dat is ruim meer dan het
modale inkomen van Nederland (€ 3.700 per maand in 2024) en ca. 6% en 4% meer dan
op hen lijkende hbo- en wo-opgeleiden in andere sectoren (in 2022, zie Arbeidsvoorwaarden publieke sector). Dat is relevante informatie, want salaris kan als een drempel worden ervaren door
de deelnemers van een zij-instroom traject. Zie hiervoor ook de kosten zij-instroomtrajecten.
400
Hoe is de begeleiding van de regeling zij-instroom vormgegeven? Gaat deze aangevraagde
begeleiding via de werkgever of de zij-instromer?
Hoe de begeleiding wordt ingevuld is niet voorgeschreven en kan per zij-instromer
verschillen. Voorbeelden zijn begeleiding door een buddy, mentor, coach, docent en/
of schoolleiding, een begeleidingsprogramma voor beginnende leraren, een introductiebijeenkomst
voor beginnende leraren en een intervisiegroep. De afspraken over de begeleiding worden
opgenomen in de tripartiete overeenkomst tussen werkgever, zij-instromer en lerarenopleiding.
De begeleiding wordt door het bevoegd gezag in overleg met de zij-instromer bepaald.
401
Kunt u aangeven of de afschaffing van de OV-vergoeding voor Nederlandse studenten
in het buitenland ook geldt voor Nederlandse studenten die op een Nederlandse instelling
studeren, maar in het buitenland wonen en deze vergoeding gebruiken om van en naar
de instelling te kunnen reizen?
Het uitgangspunt van deze maatregel uit het hoofdlijnenakkoord is het volledig afschaffen
van de RBS-vergoeding. Dit betekent dat ook de in de vraag genoemde groep studenten,
de Nederlandse studenten die in Nederland studeren maar in het buitenland wonen, na
wetswijziging geen aanspraak meer zullen kunnen maken op deze RBS-vergoeding. De gewone
ov-studentenkaart blijft ongewijzigd beschikbaar.
402
Kunt u toelichten waarop de verwachte bezuinigde bedragen zijn gebaseerd en waarom
dit bedrag per jaar verschilt?
De raming voor de afschaffing van de OV-vergoeding is gebaseerd op de verwachte uitgaven
aan deze vergoeding (prijspeil 2023). De besparing in het hoofdlijnenakkoord loopt
op van € 4 miljoen in 2026 naar € 30 miljoen in 2036. Dit komt enerzijds omdat er
naar alle waarschijnlijkheid sprake dient te zijn van cohortgarantie bij afschaffing.
De cohortgarantie houdt in dat studenten die hun opleiding zijn gestart voor het afschaffen
van de OV-vergoeding in het buitenland, recht blijven houden op de OV-vergoeding.
Hierdoor is er in het begin sprake van een ingroeipad en wordt de totale besparing
pas later bereikt. Ten tweede is de OV-vergoeding voor mbo niveau 3–4, hbo en wo onderdeel
van de prestatiebeurs. Bedragen die als prestatiebeurs worden verstrekt, tellen pas
voor de begroting op het moment dat deze worden omgezet in een gift.
403
Kunt u de post «Programma leesbevordering» uitsplitsen tot en met 2029?
In onderstaande tabel zijn de geraamde bedragen van de post «programma leesbevordering»
uitgesplitst. De uitsplitsing is gemaakt is op basis van de stand ontwerpbegroting
2025.
omschrijving geplande uitgaven (bedragen X € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
Stichting Lezen – Infrastructuur de Bibliotheek op School tot met schooljaar «25-«26
24.195
13.939
Stichting Lezen Kunst van lezen i.h.k.v. Actieprogramma «Tel mee met Taal»
3.350
3.350
3.350
3.350
3.350
Stichting Leenrecht – Leenrechtvergoeding auteurs Bibliotheek op School
3.500
3.500
3.500
3.500
3.500
Stichting Literatuurmuseum (verhuizing)
3.000
3.000
Certificering Taalhuizen
366
366
366
Stichting Lezen – Gemeentelijke Gezinsaanpak Geletterdheid
239
Toegankelijk publiceren aan de bron – 2
70
70
70
70
70
Stichting De Schrijverscentrale «De kracht van Creativiteit»
59
Stichting De VoorleesEpresss -Leesbevordering 2023–2024
123
Stichting NVJ – Meldpunt Schrijversveilig (Pilotjaar)
23
Overige projecten
180
372
372
692
2.688
Totaal budget
32.104
24.597
10.658
7.612
9.608
404
Kunt u het totaal aan financieringsbronnen (inclusief bekostiging vanuit het masterplan
basisvaardigheden) voor de bibliotheek op school onder elkaar zetten?
De bibliotheek op school wordt tot en met schooljaar 2025–2026 gefinancierd via de
post «Programma leesbevordering» op artikel 14 (cultuur). De middelen zijn afkomstig
uit het «Masterplan basisvaardigheden» Dit is tevens de enige financieringsbron voor
de bibliotheek op school.
405
Tot welk jaar wordt de bibliotheek op school gefinancierd en voor welk budget?
De «Bibliotheek op school» wordt gefinancierd tot en met het schooljaar 2025–2026.
Het totale budget voor de schooljaren 2023–2024, 2024–2025 en 2025–2026 bedraagt € 73,9
miljoen.
406
Hoe veel po- en vo-scholen hebben momenteel een bibliotheek op school?
In schooljaar 2022–2023 hebben 3.334 po-scholen en 292 vo-scholen een samenwerking
volgens de «Bibliotheek op school» of een vergelijkbare aanpak.
407
Wat bedoelt u met de zin «dit geld komt uit de onderwijsbegroting»? Welk geld wordt
hier bedoeld?
De middelen zijn binnen de OCW-begroting vanuit het beleidsartikel van het primair
onderwijs (artikel 1) overgeheveld naar het beleidsartikel voor cultuur (artikel 14).
Deze middelen zijn afkomstig uit het «Masterplan basisvaardigheden» en waren ook op
het onderwijsartikel reeds bestemd voor het doel leesbevordering. Cultuur heeft de
uitvoering voor de versterking van de samenwerking tussen de bibliotheken en scholen,
via de «Bibliotheek op school», en «BoekStart» in de kinderopvang ter hand genomen.
408
Hoeveel dragen lokale overheden gemiddeld bij aan de bibliotheek op school?
De bijdrage van lokale overheden aan de «Bibliotheek op school» is variabel. In de
praktijk loopt het uiteen van helemaal geen gemeentelijke financiering tot 100% financiering
door de gemeente.
409
Hoeveel kost het om de bibliotheek op school uit te breiden naar iedere school?
De totale kosten van een volledige voorziening van de «Bibliotheek op school» op iedere
school zijn volgens de berekening van de Kwink-groep (2023) in totaal € 142 miljoen
per jaar: € 99,7 miljoen voor het primair onderwijs en € 42,3 miljoen voor het voortgezet
onderwijs. Dit betreft de totale gezamenlijke investering voor de bibliotheekgerelateerde
kosten vanuit het Rijk en gemeenten. In de berekening van de kosten zijn de eigen
investering door de school voor de noodzakelijk inzet van formatie en scholing niet
meegenomen.
In het huidige programma, dat voor een deel van de scholen geldt, worden de totale
kosten gedeeld door het Rijk, de gemeenten en de scholen zelf. Momenteel stelt het
Rijk tot en met 2025 (schooljaar 2025–2026) tijdelijk circa € 25 miljoen per jaar
beschikbaar voor de uitvoering van «Bibliotheek op school».
410
Hoeveel financiële middelen ontvangt het Commissariaat voor de Media?
Vanuit het Ministerie van OCW ontvangt het Commissariaat voor de Media in 2025 € 10
miljoen voor het uitvoeren van de wettelijke toezichtstaken die voorvloeien uit de
Mediawet 2008 en de wet op de vaste boekenprijs. Het betreft toezicht op radio, televisie,
«videodiensten op aanvraag» en Nederlandse boekuitgaven.
411
Hoe worden de financiële middelen binnen het Commissariaat voor de Media besteed?
Vanuit het Ministerie van OCW ontvangt het Commissariaat voor de Media een bijdrage
voor het uitvoeren van de wettelijke taken die voorvloeien uit de Mediawet 2008. Naast
de bijdrage van het Ministerie van OCW ontvangt het Commissariaat jaarlijks van commerciële
media-instellingen een bijdrage in de toezichtskosten, zie bijvoorbeeld het jaarverslag 2023 Commissariaat voor de Media.
De financiële middelen van het Commissariaat worden gericht ingezet om de taken als
toezichthouder uit te voeren. Zoals beschreven in het jaarverslag 2023 worden de taken
uitgevoerd door de afdelingen markttoegang, toezicht, onderzoek en beleidsadvies en
handhaving en bezwaar. Daarnaast ondersteunt de afdeling bestuurs- en organisatiezaken
de uitvoerende afdelingen om haar werk zo effectief en efficiënt mogelijk te doen.
412
Hoeveel fte is er op dit moment werkzaam bij het Commissariaat voor de Media?
Op dit moment is er 73 fte werkzaam bij het Commissariaat voor de Media.
413
Hoeveel financiële middelen gaan er vanuit OCW naar NPO Start?
Het is aan de NPO om te besluiten hoeveel OCW-middelen zij willen alloceren aan NPO
start. Van de totale bekostiging vanuit het Ministerie van OCW wordt € 71,4 miljoen
door de NPO in 2025 gealloceerd aan NPO Start, zowel voor techniek (€ 12,5 miljoen)
als content (€ 58,9 miljoen).
414
Wat is op dit moment de stand van zaken rondom de fondsen voor de veiligheid van journalisten?
«PersVeilig» is in 2019 als project begonnen. Recent is «PersVeilig» geëvalueerd.
In november, tijdig voor het wetgevingsoverleg Media, zal de Kamer nader worden geïnformeerd
over de evaluatie en de recente ontwikkelingen rond «PersVeilig». Op het project «Persveilig»
wordt niet bezuinigd, omdat persvrijheid en -veiligheid cruciaal zijn voor de democratie.
415
Welke manier van steekproef gebruikt DUO op dit moment wat betreft de signalering
van fraude?
DUO gebruikt voor de controle uitwonendenbeurs sinds juni 2023 een aselecte steekproef.
Hier is door mijn ambtsvoorganger voor gekozen nadat bekend werd dat er mogelijk sprake
was van indirecte discriminatie bij het risicogericht toezicht.
Op dit moment worden studenten aselect gecontroleerd voor de controle naar hun woonsituatie.
Een uitzondering hierop is dat studenten in een kwetsbare positie niet gecontroleerd
worden. Dat zijn de volgende groepen:
– studenten die verblijven in zorginstellingen;
– studenten die beschermd wonen (bijvoorbeeld het Leger des Heils) of begeleid wonen;
– studenten die ingeschreven staan op een gemeentelijke briefadres (bijv. dak- en thuislozen);
– studenten die onder curatele gesteld zijn;
– studenten die verblijven in een crisisopvang (Blijf-van-mijn-Lijf-huizen);
– studenten die vallen onder de hersteloperatie Kinderopvang Toeslagenaffaire (KOT);
– studenten die vermist worden of waarbij sprake is van een vermoeden van overlijden.
416
Welke manieren van steekproeven gebruikte DUO in het verleden om fraude te signaleren?
In de periode tot aan begin 2012 vonden er administratieve controles plaats door middel
van bestandsvergelijkingen tussen het studiefinancieringssysteem en de huidige Basisregistratie
Personen (BRP). Vanaf begin 2012 tot zomer 2023 werd aan de hand van criteria een
selecte steekproef gehanteerd. Sinds juni 2023 tot heden gebeurt dit via een aselecte
steekproef.
417
Welke manieren van steekproeven kan DUO gebruiken om fraude te signaleren?
Er wordt momenteel gewerkt aan het ontwikkelen van nieuwe, betere controles bij de
uitwonendenbeurs. Het kabinet acht het noodzakelijk om op zoek te gaan naar een nieuwe,
effectieve vorm van risicogericht toezicht, waarbij alleen verantwoord onderscheid
wordt gemaakt. Hiertoe worden verschillende scenario’s in kaart gebracht.
418
Hoe komen de urgentie van de knelpunten die het rapport «Druk op de keten» van eind
2023 benoemt over de druk op de keten in kinderopvang, onderwijs en zorg voor kinderen
in de leeftijd van 0–13 jaar, en de aanbevelingen van dat rapport, terug in het beleid?
Nog voor het eind van het jaar wordt uw Kamer via een gezamenlijke beleidsreactie
van OCW, SZW en VWS geïnformeerd over acties volgend op dit onderzoek Druk op de Keten.
419
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de btw-verhoging op cultuur de toegankelijkheid
van excursies en culturele uitstapjes voor leerlingen negatief beïnvloedt?
Of de btw-verhoging op cultuur de toegankelijkheid van excursies en culturele uitstapjes
voor leerlingen negatief beïnvloedt, is op dit moment nog niet in te schatten. Dat
heeft er mede mee te maken dat dit soort inschattingen vooraf met veel onzekerheden
zijn omgeven. De verwachting is wel dat er voldoende mogelijkheden beschikbaar blijven
voor leerlingen om op excursies en culturele uitstapjes te gaan.
De btw-maatregelen worden in 2028 geëvalueerd. Hierin zal gekeken worden naar de mate
waarin de verhoging wordt doorberekend aan consumenten en daarmee welk effect het
heeft op de vraag. Pas dan kan worden vastgesteld of de btw-verhoging effect heeft
op de toegankelijkheid van excursies en culturele uitstapjes voor leerlingen.
420
Kunt u een indicatie geven van de hoeveelheid studenten die jaarlijks een verhoogd
collegegeldtarief zullen moeten betalen vanwege langstuderen, ervan uitgaande dat
de langstudeermaatregel structureel € 282 miljoen oplevert?
In het hoofdlijnenakkoord is een besparing van structureel € 282 miljoen gekoppeld
aan de langstudeermaatregel. Deze is gebaseerd op de aanname dat alle geschatte langstudeerders,
in totaal 94.000, € 3.000 extra collegegeld betalen. Instellingen krijgen dit bedrag
per langstudeerder vervolgens minder aan Rijksbekostiging, wat tot een besparing leidt.
421
Heeft u bij deze aanname ook rekening gehouden met een krimp in studentenaantallen
als gevolg van de langstudeermaatregel? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In de bezuiniging die in het hoofdlijnenakkoord is gekoppeld aan de langstudeermaatregel
is geen rekening gehouden met een krimp in studentenaantallen als gevolg van de langstudeermaatregel.
Het kabinet werkt op dit moment de langstudeermaatregel uit. Conform toezegging uit
het Commissiedebat DUO en hoger onderwijs stuurt het kabinet uw Kamer voor de plenaire
behandeling van de begroting van OCW voor het jaar 2025 een brief over de dilemma’s
en uitwerking van deze maatregel.
Daarin gaat het kabinet ook in op de mogelijke gedragseffecten van deze maatregel.
422
Hoe verwacht u dat de langstudeermaatregel de studentenaantallen en het aantal gediplomeerden
gaat beïnvloeden?
Het kabinet werkt op dit moment de langstudeermaatregel uit. Conform toezegging uit
het Commissiedebat DUO en hoger onderwijs stuurt het kabinet uw Kamer voor de plenaire
behandeling van de begroting van OCW voor het jaar 2025 een brief over de dilemma’s
en uitwerking van deze maatregel.
423
Kunt een indicatie geven van de financiële consequenties als er specifieke groepen
studenten mogelijk worden uitgezonderd van deze maatregel?
Het kabinet werkt op dit moment de langstudeermaatregel uit. Conform toezegging uit
het Commissiedebat DUO en hoger onderwijs stuurt het kabinet uw Kamer voor de plenaire
behandeling van de begroting van OCW voor het jaar 2025 een brief over de dilemma’s
en uitwerking van deze maatregel.
424
Kunt u aangeven of de langstudeermaatregel ook gaat gelden voor internationale niet-EER
studenten die al instellingstarief betalen?
Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de vormgeving van de maatregel. Daar
is het kabinet nog mee bezig. In het hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat de langstudeermaatregel
geldt voor voltijds bachelor- en masterstudenten. Conform toezegging stuurt het kabinet
uw Kamer voor de plenaire behandeling van de begroting van OCW voor het jaar 2025
een hoofdlijnenbrief over de dilemma’s en mogelijke invulling van deze maatregel.
425
Kunt u toelichten hoe studenten betrokken gaan worden bij het onderzoek om langstuderen
tegen te gaan?
Het kabinet werkt op dit moment de langstudeermaatregel uit. Conform toezegging uit
het Commissiedebat DUO en hoger onderwijs stuurt het kabinet uw Kamer voor de plenaire
behandeling van de begroting van OCW voor het jaar 2025 een brief over de dilemma’s
en uitwerking van deze maatregel.
Op basis van deze brief vervolgt het kabinet de gesprekken met instellingen en studenten.
In de beleidsbrief vervolgonderwijs en wetenschap, die het kabinet in het eerste kwartaal
van 2025 aan uw Kamer beoogt te sturen, zal het kabinet op basis hiervan de definitieve
invulling van deze maatregel uiteen zetten.
426
Kunt u aangeven of een student die de langstudeermaatregel opgelegd krijgt de mogelijkheid
zal hebben om extra geld te lenen via het collegegeldkrediet om dit te kunnen bekostigen?
Het kabinet werkt op dit moment de langstudeermaatregel uit. Conform toezegging uit
het Commissiedebat DUO en hoger onderwijs stuurt het kabinet uw Kamer voor de plenaire
behandeling van de begroting van OCW voor het jaar 2025 een brief over de dilemma’s
en uitwerking van deze maatregel.
427
Hoe wordt de € 400.000 generieke taakstelling subsidies rijksbreed in het hoger beroepsonderwijs
ingevuld?
De taakstelling wordt in 2025 in het hoger beroepsonderwijs ingevuld door te korten
op de bekostiging. Het betreft de middelen die beschikbaar waren gesteld voor de start
en ontwikkeling van een bekostigde en geaccrediteerde hbo-bacheloropleiding tot imam.
Zoals bericht aan uw Kamer middels een brief op 29 april 2024, bleek dat het de partijen niet is gelukt in samenwerking de desbetreffende opleiding
te ontwikkelen, waardoor de middelen niet worden uitgegeven.
428
Verwacht u een effect van de langstudeerboete op het aantal studenten dat kiest voor
een tweejarige bèta/technische master of een master lerarenopleiding? Zo ja, wat zal
dat effect zijn?
Het kabinet werkt op dit moment de langstudeermaatregel uit. Conform toezegging uit
het Commissiedebat DUO en hoger onderwijs stuurt het kabinet uw Kamer voor de plenaire
behandeling van de begroting van OCW voor het jaar 2025 een brief over de dilemma’s
en uitwerking van deze maatregel.
429
Hoeveel langstudeerders zijn er in het hbo en in het wo? Hoe wordt deze berekening
gemaakt?
Op 1 oktober 2023 waren er in het hbo circa 50.000 langstudeerders en in het wo circa
43.000. Dit zijn studenten die langer dan de nominale studieduur plus één jaar staan
ingeschreven aan een voltijdopleiding en het wettelijk collegegeld betalen.
430
Hoe wordt de € 4 miljoen generieke taakstelling subsidies rijksbreed in het onderzoek-
en wetenschapsbeleid ingevuld?
De generieke subsidietaakstelling ter hoogte van € 4 miljoen uit het hoofdlijnenakkoord
is voor 2025 ingevuld met de verlaging van de bekostiging van NWO. NWO geeft invulling
aan deze bezuiniging in de NWO-begroting voor 2025. OCW is hierover met NWO in overleg.
431
Klopt het beeld dat artikel 23 van de Grondwet uitgaat van de alomtegenwoordigheid
van het openbaar onderwijs?
Ja. Dit is bepaald in artikel 23, vierde lid, van de Grondwet. In beginsel dient in
iedere gemeente een school voor openbaar onderwijs aanwezig te zijn. Genoemd vierde
lid bepaalt ook dat de wet afwijking van de regel dat iedere gemeente een openbare
school moet hebben, kan toestaan, mits voor iedereen die dat wil het openbaar onderwijs
bereikbaar blijft. Om deze alomtegenwoordigheid te garanderen, bepaalt artikel 77
van de Wet op het primair onderwijs dat, kort gezegd, een openbare school moet worden
gesticht «indien binnen 10 kilometer van de plaats in de gemeente waar het onderwijs
moet worden gegeven over de weg gemeten geen school aanwezig is waarbinnen openbaar
onderwijs wordt gegeven en aan het volgen van openbaar onderwijs behoefte bestaat.»
In dezelfde wettelijke bepaling is opgenomen dat gemeentes bij 50 verklaringen van
ouders met kinderen jonger dan 12 onderzoek moet doen naar de behoefte aan een openbare
school. Tevens is vastgelegd dat de laatste openbare school in een straal van 5 km
met meer dan 50 leerlingen bekostigd blijft, ook als het aantal leerlingen onder de
opheffingsnorm zit.
432
Bent u van plan de alomtegenwoordigheid van het openbaar onderwijs in toekomstig beleid
over instandhouding van scholen een plek te geven?
Ook bij toekomstig beleid blijven wij uitgaan van deze principes.
433
Kunt u aangeven wat er sinds het aannemen in 2022 van de motie van het lid Westerveld
over scholen bij nieuw- en verbouw altijd laten voldoen aan de Europese normen voor
toegankelijkheid, is gedaan ter uitvoering van deze motie?17 Welke stappen zijn gezet? Hoeveel scholen in Nederland voldoen aan de Europese normen
voor toegankelijkheid en hoeveel niet?
De toegankelijkheidseisen waar schoolgebouwen bij nieuw- en verbouw aan moeten voldoen
is vastgelegd in bouwregelgeving, die valt onder het Ministerie van Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening (VRO).
In opdracht van het Ministerie van VRO werkt het Nederlandse normalisatie-instituut
NEN aan een nieuwe NEN-norm voor toegankelijkheid, de NEN 9120. Dit wordt de Nederlandse
invulling van de Europese norm voor toegankelijkheid, de EN 17210.
De NEN 9120-norm bevindt zich nu in de conceptfase. Begin 2025 is de definitieve norm
gereed en gaat een proeftijd van twee jaar in.
Na de proeftijd van twee jaar wordt gekeken of er eventueel nieuwe toegankelijkheidseisen
worden toegevoegd aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
Gemeenten hebben de zorgplicht voor de onderwijshuisvesting. Het Ministerie van OCW
heeft niet in beeld hoeveel scholen in Nederland voldoen aan de Europese norm voor
toegankelijkheid.
434
Is het nog steeds een doelstelling om tegen 2035 inclusief onderwijs te bereiken,
en zo ja, wat zijn de concrete plannen om dit te realiseren?
De doelstelling van inclusief onderwijs is dat zoveel mogelijk kinderen dichtbij huis
onderwijs krijgen, ook als het kind daarbij wat extra ondersteuning nodig heeft. Steeds
meer scholen in het primair en voortgezet onderwijs bieden al inclusief onderwijs.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 10 mei 2024 over de verbeteraanpak passend onderwijs van 10 mei 2024is de ambitie dat in 2035
een belangrijk deel van de scholen inclusief onderwijs biedt. Het gespecialiseerd
onderwijs blijft daarbij bestaan voor de kinderen waarvoor dat nodig is, zoals door
uw Kamer ook verzocht met de motie Soepboer (Kamerstuk 31 497, nr. 482) en de motie Van Zanten (Kamerstuk 31 497, nr. 479) en zoals bevestigd per Kamerbrief van 27 juni 2024.
We geven de beweging naar inclusief onderwijs op dit moment verder vorm. Dit doen
we onder andere door voorlopers te stimuleren en ruimte te bieden om met inclusief
onderwijs aan de slag te gaan, bijvoorbeeld via de Beleidsregel inclusieve leeromgeving.
Zoals gevraagd door uw Kamer wordt er ook gewerkt aan het in kaart brengen van de
financiering die nodig is voor bereiken van inclusief onderwijs (motie Westerveld en de Hoop) (Kamerstuk 31 497, nr. 462) en het opstellen van de contouren van de wet voor inclusief onderwijs (motie Van Meenen) (Kamerstuk 31 497, nr. 460). Op basis daarvan kan verder worden bepaald welke vervolgstappen nodig zijn, waarbij
eventuele kosten moeten worden ingepast binnen de OCW-begroting.
435
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Pijpelink c.s. over toezien
op passend onderwijs voor leerlingen van het Auris College Goes na sluiting?18 Hoeveel leerlingen volgen inmiddels passend onderwijs elders? Voor hoeveel leerlingen
is er geen plek gevonden?
Auris is samen met de betrokkenen in de regio aan het kijken wat voor deze kinderen
de beste plek is en wat voor ondersteuning daarbij nodig is, zodat zij een plek hebben
wanneer de school sluit per 1 augustus 2025. Voor steeds meer kinderen lijkt er inmiddels
een passende plek gevonden te zijn die past bij wat zij nodig hebben voor volgend
jaar. Over de situatie is regelmatig contact met ambtenaren van OCW. Wij volgen de
ontwikkelingen nauwgezet en bieden ondersteuning waar nodig. We hebben er vertrouwen
in dat ook voor de andere kinderen de komende periode een passende plek wordt gevonden.
Uw Kamer wordt begin volgend jaar nader geïnformeerd.
436
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Westerveld c.s. over de Samen naar School-klassen
in het vo verder stimuleren door knelpunten weg te nemen?19 Welke stappen zijn sinds het aannemen van de motie gemaakt?
Zoals gevraagd in de motie wordt op dit moment gewerkt aan een analyse van de knelpunten
rondom het starten van Samen naar Schooklassen in het voortgezet onderwijs, waarbij
ook wordt ingegaan op de wet- en regelgeving. Onderdeel hiervan is een bijeenkomst
met vertegenwoordigers van verschillende Samen naar School-initiatieven in het land.
Uw Kamer wordt voor het einde van het jaar nader geïnformeerd.
437
Kunt u aangeven wat er sinds het aannemen van de motie van het lid Westerveld over
het verkennen hoe opleidingen op maat kunnen worden gefinancierd, zodat mensen die
het speciaal voortgezet onderwijs afronden zich kunnen doorontwikkelen is gedaan om
de motie uit te voeren?20 Zijn er bijvoorbeeld gesprekken gevoerd met het veld?
Deze motie bevindt zich op het snijvlak van drie ministeries omdat het over ontwikkeling
gaat voor een specifieke doelgroep die zich veelal in dagbesteding bevindt. De afgelopen
periode zijn er meerdere gesprekken geweest tussen de Ministeries OCW, VWS en SZW
om mogelijkheden te bespreken over hoe opleidingen op maat gefinancierd kunnen worden
en hoe bestaand aanbod beschikbaar gemaakt kan worden voor deze doelgroep. Ook zijn
er gesprekken geweest met de Vereniging Gehandicapt Nederland en Handicap Nederland
als vertegenwoordigers van het veld. Uw Kamer wordt binnenkort nader geïnformeerd
over de uitkomsten van de gesprekken.
438
Hoe omvattend is de Gezonde School-methode in het bevorderen van een gezonde leeromgeving
en in hoeverre worden sanitaire faciliteiten hierin meegenomen als essentieel onderdeel?
De aanpak van Gezonde School is gebaseerd op vier pijlers: educatie, schoolomgeving,
signaleren en beleid. Scholen (primair- en voortgezet onderwijs en mbo) kunnen kiezen
om met één of meerdere thema’s aan de slag te gaan; hygiëne is één van de beschikbare
thema’s. Voor elk thema werkt een school aan meer educatie, een gezonde schoolomgeving,
betere signalering en opstellen van beleid. Scholen geven dit zelf vorm. Het inrichten
van schone toiletten is één van de voorbeeldmaatregelen.
439
Hoeveel leerlingen hebben een vrijstelling van de leerplicht? Kunt u een overzicht
geven van hoeveel leerlingen de afgelopen tien jaar een vrijstelling van de leerplicht
hebben gekregen? Kunt hierbij ook uitsplitsen op welke gronden dit is afgegeven?
De meest actuele cijfers over het aantal kinderen en jongeren met een vrijstelling
gaan over het schooljaar 2022–2023. Een vrijstelling van de leerplicht kan ontstaan
op basis van drie gronden: Een kind is wegens lichamelijke of psychische redenen niet
in staat onderwijs te volgen (vrijstelling 5 onderdeel a), Er is geen school in de
redelijke omgeving van ouder(s) van een kind die past bij hun levensbeschouwing of
geloofsovertuiging (vrijstelling 5 onderdeel b) of een leerling staat in Nederland
ingeschreven, maar volgt onderwijs in het buitenland (vrijstelling 5 onderdeel c).
Het aantal kinderen dat vrijgesteld is van leerplicht, uitgesplitst per vrijstellingsgrond,
is:
– Vrijstelling 5 onderdeel a: 8.422 kinderen
– Vrijstelling 5 onderdeel b: 2.124 kinderen
– Vrijstelling 5 onderdeel c: 8.891 kinderen
Een volledig beeld van het aantal kinderen met een vrijstelling van de afgelopen 10
jaar vindt u in de «Leerplichttelling».
440
Hoeveel extra bekostiging komt er voor schoolbesturen om de btw-verhoging op leermiddelen
te compenseren?
Zie antwoord op vraag 233.
441
Waarom staat er bij de subsidieregeling Residentieel Onderwijs bij de jaren 2026,
2027, 2028 en 2029 PM? Betekent dit dat er voor die jaren geen geld gereserveerd is
voor Residentieel Onderwijs? Hoe kan dit, want er zullen toch nog steeds leerlingen
blijven die residentieel onderwijs nodig hebben? Hoe zal het onderwijs aan deze leerlingen
in de toekomst bekostigd worden?
De subsidietaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord wordt deels ingevuld door besparingen
op de begroting van OCW. De invulling hiervan is in 2025 al ingevuld in de ontwerpbegroting
2025. Voor 2026 en verder is de subsidietaakstelling voorlopig verwerkt onder overige
subsidies art. 1 en art. 3. Op donderdag 24 oktober is uw Kamer geïnformeerd over
de concrete invulling van de subsidietaakstelling. Middels een Nota van Wijziging is ook de ontwerpbegroting 2025 hierop aangepast. In de nota van wijziging is tevens
het subsidieoverzicht aangepast. Hieruit blijkt dat er niet wordt bezuinigd op de
subsidie voor het residentieel onderwijs.
442
Kunt u uitleggen waarom het bedrag van de subsidieregeling Residentieel Onderwijs
vermindert van 2024 naar 2025? Welke argumentatie zit er achter het verminderen van
het bedrag? Zijn er bijvoorbeeld minder leerlingen die residentieel onderwijs nodig
hebben? Kunt u ook uitleggen waarom het bedrag in 2023 zoveel meer was dan in de jaren
2024 en 2025?
Aan de subsidieregeling die onder residentieel onderwijs valt, Onderwijscoalities
af- en ombouw gesloten jeugdhulp, zijn in 2023 eenmalig extra middelen toegevoegd,
die zijn voortgekomen uit de generieke korting van de bekostiging voor samenwerkingsverbanden,
waarover uw Kamer op 19 september 2023 middels een brief is geïnformeerd. De middelen hiervan zijn behouden voor het passend onderwijs conform
motie Westerveld c.s.. (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 103)
In 2025 wordt een deel van het budget (€ 5 miljoen) dat eerst beschikbaar was voor
het vervolg op de subsidieregeling uitgegeven via het verhogen van de capaciteitsbekostiging
voor scholen bij Gesloten Jeugdhulpinstellingen (GJI’s). Op die manier zijn de scholen
bij de GJI’s minder afhankelijk van de middelen die via subsidie worden uitgekeerd
voor het verzorgen van goed onderwijs. In totaal is er voor het onderwijs bij GJI’s
in 2025 € 11 miljoen beschikbaar bovenop de reguliere basis- en capaciteitsbekostiging.
Dat bedrag is in totaal vergelijkbaar met 2024, maar wordt dus op een andere manier
verdeeld tussen samenwerkingsverbanden en scholen.
443
Hoeveel leerlingen volgen op dit moment residentieel onderwijs? Hoeveel leerlingen
volgen dit bij de jeugdzorginstelling waar zij wonen? Hoeveel leerlingen die in een
jeugdzorginstelling wonen volgen onderwijs op een reguliere onderwijsinstelling in
de buurt? Hoeveel leerlingen in een jeugdzorginstelling volgen helemaal geen onderwijs?
Deze gegevens worden niet centraal geregistreerd door het Ministerie van OCW. De instellingen
voor residentieel onderwijs worden bekostigd op basis van het aantal capaciteitsplekken.
Op de laatste teldatum (oktober 2023) volgden 840 leerlingen residentieel onderwijs,
waarvan 408 leerlingen in de gesloten jeugdhulp onderwijs kregen en 432 in een justitiële
jeugdinrichting. Het is niet bekend hoeveel leerlingen in de (open) jeugdhulp naar
een (v)so school gaan die niet verbonden is aan een gesloten jeugdhulplocatie, omdat
dit ook niet centraal geregistreerd wordt.
444
Wat is het gebruikte criterium voor de categorie «overige subsidies» in het subsidieoverzicht
op artikel 1?
De begroting van OCW bevat ieder jaar een subsidieoverzicht per begrotingsartikel
in bijlage 4 van de begroting. Dit jaar staan in de subsidieoverzichten van artikel
1 en 3 de reeksen voor overige subsidies. Dit zijn dezelfde reeksen als in de tabel
«Budgettaire gevolgen van beleid». De reeks is dus niet nieuw maar wordt voor het
eerst opgenomen in de subsidiebijlage.
De reden daarvoor is dat op dit budget de subsidietaakstelling voor de jaren 2026
en verder voor primair- en voortgezet onderwijs voorlopig is verwerkt. Voor de subsidies
die onder de reeks in het overzicht worden genoemd werd «PM» ingevuld, om duidelijk
te maken welke budgetten onder deze post vallen. Met het toezenden van de nota van
wijziging is de subsidietaakstelling ingevuld. In de nieuwe subsidiebijlage is daarom
ook de reeks «overige subsidies» weer verwijderd.
Omdat de reeks overige subsidies in de subsidiebijlage hetzelfde is als die in de
tabel budgettaire gevolgen van beleid, gelden hiervoor dezelfde criteria. De prioriteiten
van dit kabinet en de grote budgetten worden op een aparte regel genoemd. De overige,
kleinere instellingssubsidies, projectsubsidies en kleinere subsidieregelingen worden
niet apart genoemd, maar zijn onderdeel van de regel «Overige subsidies».
445
Waarom is er gekozen een categorie «overige subsidies» op artikel 1 en 3 te creëren
terwijl de begroting van vorig jaar geen categorie «overige subsidies» had op artikel
1 en 3?
Zie het antwoord op vraag 444.
446
Wat is het gebruikte criterium voor de categorie «overige subsidies» in het subsidieoverzicht
op artikel 3?
Zie het antwoord op vraag 444.
447
Welke financiële middelen zijn vanaf 2026 beschikbaar voor de regeling Onderwijsondersteuning
voor Zieke Leerlingen (OZL)?
Voor de regeling ondersteuning van Zieke Leerlingen blijft vanaf 2026 hetzelfde bedrag
beschikbaar als in 2025, namelijk € 9,1 miljoen. Zoals blijkt uit de nota van wijziging
op de OCW-begroting, maakt deze reeks geen deel uit van de invulling van de subsidietaakstelling.
Daarnaast is er ook € 160.000 beschikbaar voor landelijk expertise netwerk Ziezon,
wat ook betrekking heeft op onderwijs aan zieke leerlingen. Ook hier wordt niet op
bespaard.
448
Welke extra middelen heeft u gereserveerd voor de transitiefase van de eventueel op
te richten landelijke stichting die, na goedkeuring van het wetsvoorstel, de uitvoering
van de OZL op zich zal nemen?
Voor de uitvoering van het wetsvoorstel Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen
is structureel € 1,3 miljoen toegevoegd aan het budget voor OZL bij de eerste suppletoire
begroting van 2024. Uit deze extra middelen kunnen ook de verwachte transactiekosten
van € 0,3 miljoen worden betaald, zoals vermeld staat in de memorie van toelichting
van het wetsvoorstel.
449
Welke extra middelen heeft u vanaf 2026 gereserveerd voor de stijgende loonkosten
van de OZL-consulenten in verband met het volgen van de CAO po?
Het budget voor Onderwijs aan Zieke Leerlingen (OZL) is gebaseerd op een raming voor
de nieuwe stichting voor OZL zoals beschreven in het wetsvoorstel Wet onderwijsondersteuning
zieke leerlingen. In deze raming is uitgegaan van loonkosten op basis van de CAO PO.
Hiervoor zijn dus voldoende middelen voor beschikbaar in de begroting.
450
Kunt u op toegankelijke wijze uitleggen wat het programma Open Leermateriaal inhoudt?
«Impuls Open Leermateriaal» (IOL) is een Nationaal Groeifondsprogramma dat zich inzet
in het funderend onderwijs, met als doel de onderwijskwaliteit te versterken en het
vak van leraar aantrekkelijker te maken. Binnen het project bundelen scholen, onderwijs-
en expertiseorganisaties hun krachten om een impuls te geven aan de ontwikkeling en
het effectief benutten van open leermateriaal. In 57 pilots, op meer dan 500 scholen,
doen leraren ervaring op met het toepassen van open leermateriaal. Ook ontdekken de
leraren en IOL samen wat er nog meer nodig is om kwalitatief goed leermateriaal laagdrempelig
in te kunnen zetten. Leermateriaal dat past bij doelgroepen, actualiteit, niveau of
onderwijsconcept. Afgelopen september 2024 is de nieuwe aanvraagronde geopend, de
verwachting is dat er in deze ronde zo’n 18 pilots zullen starten. Aanvullende toegankelijke
informatie over het programma is op de website van impuls open leermateriaal te vinden.
451
Kunt u nader toelichten hoe uw ministerie betrokken is bij het programma Edu-V?
De oorspronkelijke aanvraag is door het Ministerie van OCW voor een consortium van partijen uit het gehele onderwijsveld
gedaan. Het Ministerie van OCW is verder betrokken als subsidieverstrekker voor de
middelen uit het Nationale Groeifonds bestemd voor het programma Edu-V. Daarnaast
is het Ministerie van OCW als deelnemer betrokken bij de (bestuurlijke) overleggen
en werkgroepen binnen het programma Edu-V. In de beoogde nieuwe governance van de
stichting Edu-V die in 2025 vermoedelijk in werking zal treden, heeft de verantwoordelijke
bewindspersoon (momenteel zowel de Minister als de Staatssecretaris van OCW) een rol
bij het benoemen van de voorzitter van de Raad van Toezicht en bij wijzigingen van
statuten.
452
Wat zijn de einddoelen van het programma Edu-V? Heeft dit ook als doel om de afhankelijkheid
van een selecte groep techleveranciers te verkleinen? Welke partners zijn betrokken
bij deze publiek-private samenwerking?
De doelstellingen van het programma zijn opgenomen in het oorspronkelijke NGF-voorstel dat door het Ministerie van OCW is ingediend voor een consortium van partijen bestaande
uit de sectororganisaties PO-, VO- en MBO-raad, het Ministerie van OCW en de brancheorganisaties
van uitgeverijen (MEVW), van distributeurs (VEDN) en van educatieve softwareleveranciers
(VDOD). Samengevat wordt met dit programma bijgedragen aan de kwaliteit van het onderwijs
door een infrastructuur te realiseren dat efficiënter, veiliger en betrouwbaarder
is. Daarin kunnen nieuwe vraagstukken snel worden opgelost en kan de infrastructuur
worden toegerust voor het onderwijs van morgen. Het streven is naar een «weerbaar»
(betrouwbaar, efficiënt) en «wendbaar» (open en innovatief) digitaal leermiddelen-infrastructuur.
Dit is een belangrijke randvoorwaarde om de toegevoegde waarde die digitale leermiddelen
kunnen leveren optimaal te benutten. Daarbij is het doel op termijn ook om minder
afhankelijk te zijn van individuele organisaties waaronder zogenoemde techleveranciers,
onder meer door systeembrede afspraken. Als partijen voldoen aan de afspraken kunnen
zij samenwerken met alle andere partijen.
453
Kunt u het totaal van de ondersteuningsstructuur aan scholen uiteenzetten, inclusief
initiatieven vanuit het ministerie (onderwijscoördinatoren en ontwikkelkracht), de
sector (Goed Worden, Goed Blijven) en de markt?
Er kan nog geen volledig beeld geven worden van de ondersteuningsstructuur. Dit wordt
momenteel geïnventariseerd, ook in het kader van de – via een motie (Kamerstuk 27 923, nr. 485) door de Kamer verzochte – gesprekken die worden gevoerd met de onderwijsadviesbranche
over mogelijkheden tot regulatie van de markt. Daarnaast is er een aankondiging gedaan
in een voortgangsrapportage van het masterplan basisvaardigheden om bij u terug te
komen op mogelijkheden voor de inrichting van een duurzame ondersteuningsstructuur.
Hierover wordt de Kamer dit najaar geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Tegen |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 19 | Voor |
D66 | 9 | Tegen |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
FVD | 3 | Voor |
PvdD | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Tegen |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.