Brief regering : Hoofdlijnenbrief nieuw financieringsstelsel kinderopvang aan de slag!
31 322 Kinderopvang
Nr. 547 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 november 2024
1. Inleiding en aanleiding
Het huidige financieringsstelsel van de kinderopvang kent fundamentele problemen.
Werkende ouders krijgen een onzekere kinderopvangtoeslag om een zekere hoge rekening
voor de opvang van hun kinderen te betalen. Het gaat vaak om een rekening van ruim
tienduizend euro per jaar, die soms hoger is dan het jaarinkomen van de ouders.1 De inkomensafhankelijke kinderopvangtoeslag met risico op terugvordering heeft bij
ouders tot grote problemen geleid. Het is alleen mogelijk deze fundamentele risico’s
van de kinderopvangtoeslag voor ouders in het geheel op te lossen met een nieuw financieringsstelsel.
Een systeem waarin we de risico’s anders verdelen tussen ouder(s), kinderopvangorganisaties
en overheid. Naast de onzekerheid is het stelsel met meerdere grondslagen en voorwaarden
nu ingewikkeld voor ouders. Het WRR-rapport «Weten is nog geen doen»2 maakt duidelijk dat er een behoorlijk verschil bestaat tussen wat van burgers wordt
verwacht en wat zij daadwerkelijk aankunnen. Het is daarom van belang om hier bij
het maken van beleid rekening mee te houden. Een eenvoudiger financieringsstelsel
dat beter aansluit bij wat er vandaag de dag van werkende ouders verwacht wordt. Dat
past goed bij het uitgangspunt van de WRR. Dat neemt niet weg dat er ook in het nieuwe
stelsel een groep kwetsbare burgers is waarvoor aandacht nodig is.
Er is brede politieke steun voor het aanpassen van het toeslagenstelsel, en dan vooral
de kinderopvangtoeslag. Het kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma
afgesproken daar werk van te maken. Dit past ook binnen de bredere ambitie van het
kabinet om het belastingen- en toeslagenstelsel te hervormen. Met deze brief informeer
ik, mede namens de Staatssecretaris Toeslagen en Douane, uw Kamer over de contouren
van het nieuwe financieringsstelsel. In de bijlage bij deze brief zit een uitgebreide
beschrijving van het stelselontwerp. Dit ontwerp is een doorontwikkeling van het plan
van het vorige kabinet dat op 26 april 2023 naar uw Kamer is gestuurd.3
De uitgangspunten van het nieuwe financieringsstelsel staan in het hoofdlijnenakkoord
en het regeerprogramma. Er komt een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding voor kinderopvang
voor werkende ouders. De overheid betaalt deze vergoeding rechtstreeks aan kinderopvangorganisaties.
Door het stelsel inkomensonafhankelijk te maken wordt ouders zekerheid geboden. Ook
wordt kinderopvang voor de meeste ouders goedkoper. In het nieuwe financieringsstelsel
vordert de overheid niet meer terug bij ouders.
Deze hoofdlijnenbrief vormt, inclusief de bijlage, de beleidsmatige basis voor het
wetstraject. In 2025 wil het kabinet een wetsvoorstel openstellen voor internetconsultatie
en uitzetten voor een uitvoerings- en toezichtstoets. Dit zijn de eerste formele stappen
in het wetgevingsproces. Om tot een wetsvoorstel te komen moet het stelselontwerp
doorontwikkeld worden. In de eerste plaats is hiervoor het debat met uw Kamer cruciaal.
Politiek draagvlak voor het stelselontwerp is noodzakelijk. In de tweede plaats wordt
parallel aan het traject met uw Kamer het stelselontwerp uitgewerkt tot een concreet,
werkend stelsel. Dit is een gezamenlijk traject van beleid en uitvoering en in afstemming
met de kinderopvangsector. Beide sporen kunnen leiden tot nieuwe inzichten en aanpassingen
van het stelselontwerp. De fundamentele kenmerken van het ontwerp liggen vast. Deze
staan beschreven in hoofdstuk 2 van deze brief. Rekening houdend met deze kenmerken
is er ruimte voor andere keuzes in de concrete uitwerking van het stelsel. Die ruimte
beschrijven we in hoofdstuk 3 en de bijlage bij deze brief. Andere keuzes zijn mogelijk
als een aanpassing van het ontwerp leidt tot een beter uitvoerbaar financieringsstelsel
voor de uitvoering, de kinderopvangsector en/of de burger.
2. Doelen van het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang
Het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang heeft twee doelstellingen:
1. Een eenvoudiger stelsel met meer zekerheid voor ouders.
2. Het verbeteren van de betaalbaarheid van kinderopvang voor ouders.
Het stelselontwerp kent de volgende fundamentele kenmerken om de bovenstaande doelen
te bereiken:
1. Een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding kinderopvang.
2. De uitvoerder betaalt de vergoeding kinderopvang rechtstreeks aan de kinderopvangorganisatie.
3. Zowel de initiële als periodieke toets op de voorwaarden (waaronder de arbeidseis)
heeft alleen gevolgen naar de toekomst toe en leidt niet tot terugvorderingen bij
de ouder(s).
4. De verantwoordelijkheid voor het doorgeven van wijzigingen in het aantal afgenomen
opvanguren en het uurtarief ligt bij de kinderopvangorganisatie.
Door deze keuzes verschuiven verantwoordelijkheden en risico’s van ouders naar kinderopvangorganisaties
en de overheid. Dit biedt ouders meer zekerheid en zorgt voor hen tot een aanzienlijke
vereenvoudiging van de kinderopvang.
Leeswijzer
De hoofdlijnenbrief geeft in hoofdstuk 3 een beschrijving van de werking van het nieuwe
financieringsstelsel, inclusief de verschillen met de kinderopvangtoeslag nu. Vervolgens
gaat hoofdstuk 4 in op de effecten en worden in hoofdstuk 5 de stappen beschreven
die nodig zijn om het nieuwe financieringsstelsel te realiseren.
De brief sluit af met een korte conclusie en de oproep om met uw Kamer in gesprek
te gaan over de plannen die het kabinet heeft voor het nieuwe financieringsstelsel.
Deze hoofdlijnenbrief richt zich op de herziening van het financieringsstelsel. In
de beleidsagendabrief worden de ontwikkelingen in het huidige kinderopvangstelsel
beschreven, waar het gaat om onder andere de kwaliteit van kinderopvang, toezicht
en handhaving en de huidige kinderopvangtoeslag. Deze brief wordt op korte termijn
naar uw Kamer verzonden.
3. Perspectieven op de werking van het nieuwe financieringsstelsel
3.1. Verschillende perspectieven
Waar in de huidige kinderopvangtoeslag veel van de verantwoordelijkheden en risico’s
bij de ouder liggen, is daar in het nieuwe financieringsstelsel veel minder sprake
van. Hierna volgt een beschrijving van de werking van het nieuwe financieringsstelsel
vanuit het perspectief van de ouder, de kinderopvangorganisatie en de uitvoerder.
Door het stelsel vanuit deze verschillende perspectieven te benaderen, wordt duidelijk
hoe het nieuwe financieringsstelsel werkt.
Deze stelselbeschrijving betreft de huidige stand van denken. Er zijn andere invullingen
mogelijk, zoals een alternatieve vormgeving van de betaling aan kinderopvangorganisaties.
Eventuele alternatieven worden in de nieuwe fase richting realisatie gezamenlijk met
de beoogd uitvoerder en met betrokkenheid van de kinderopvangsector doordacht om uiteindelijk
tot een stelsel te komen dat ouders meer eenvoud en zekerheid biedt en tegelijkertijd
zo goed mogelijk uitvoerbaar is voor zowel de uitvoerder als de kinderopvangsector.
Perspectief: ouder
De ouder sluit een contract af met de kinderopvangorganisatie voor het afnemen van
kinderopvang, de zogenoemde plaatsingsovereenkomst. Na het sluiten van de plaatsingsovereenkomst,
dient de ouder in te stemmen met de aanvraag van de vergoeding kinderopvang. De kinderopvangorganisatie
doet deze aanvraag bij de uitvoerder. De ouder verklaart met de instemming expliciet
dat deze op dat moment voldoet aan de voorwaarden, waarvan het voldoen aan de arbeidseis
de belangrijkste is. Het ondertekenen van de plaatsingsovereenkomst en het instemmen
met de aanvraag voor vergoeding kinderopvang zijn twee verschillende processen, die
beiden door de kinderopvangorganisatie worden geïnitieerd.
De ouder ontvangt niet langer een hoge vergoeding van de overheid om daarmee de rekening
van de kinderopvangorganisatie te voldoen, maar betaalt enkel een ouderbijdrage aan
de kinderopvangorganisatie. Deze ouderbijdrage is gelijk aan 4% van het uurtarief
tot ten hoogste de maximumuurprijs, vermenigvuldigd met het overeengekomen aantal
uren opvang per maand. Het inkomen speelt geen rol meer bij het bepalen van de hoogte
van de ouderbijdrage. Wanneer het werkelijke tarief van de opvang hoger is dan de
maximumuurprijs (waar de vergoeding kinderopvang op gebaseerd is), betaalt de ouder
dit verschil zelf rechtstreeks aan de kinderopvangorganisatie. Kosten voor aanvullende
diensten die de kinderopvangorganisatie aanbiedt, zoals warme maaltijden, betaalt
de ouder ook rechtstreeks aan de kinderopvangorganisatie.
Voor de toekenning van de vergoeding kinderopvang is het van belang dat de ouder voldoet
aan de voorwaarden, waaronder de arbeidseis. De arbeidseis komt overeen met de arbeidseis
in de huidige kinderopvangtoeslag. Dat betekent dat de ouder betaalde arbeid moet
verrichten (in loondienst of als zelfstandige), zich voorbereidt op betaalde arbeid
(traject van werk naar werk, een opleiding of een inburgeringscursus) of als gevolg
van detentie of langdurige zorg is uitgesloten van deelname aan het arbeidsproces.
Een belangrijk verschil met het huidige stelsel is dat een eenmaal toegekende vergoeding
kinderopvang niet bij de ouder wordt teruggevorderd. Als een ouder bijvoorbeeld stopt
met werken heeft dat alleen gevolgen voor het recht op de vergoeding kinderopvang
naar de toekomst toe (zie voor een uitgebreide toelichting de paragraaf «Perspectief: uitvoerder»).
Om het stelsel eenvoudiger te maken verdwijnt de grondslag inkomen. Dat betekent dat
het inkomen van ouders straks geen rol speelt bij het bepalen van de hoogte van de
vergoeding kinderopvang. Hierdoor is het ook mogelijk om het partnerbegrip voor de
toets op de arbeidseis te vereenvoudigen. In de huidige, inkomensafhankelijke kinderopvangtoeslag
geldt het partnerbegrip uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR).
In dat partnerbegrip wordt uitgegaan van de financiële verantwoordelijkheid voor het
kind. In het nieuwe stelsel zal sprake zijn van een zogenoemd «ouderbegrip». Voor
de toets op de arbeidseis wordt uitgegaan van de ouder(s) van het desbetreffende kind
volgens de Basisregistratie Personen (BRP). Indien de ouders van een kind op hetzelfde
adres wonen, geldt de arbeidseis voor beide ouders. Anders geldt de arbeidseis alleen
voor de ouder bij wie het kind volgens de BRP inwoont en voor wie de vergoeding kinderopvang
wordt aangevraagd.
Perspectief: kinderopvangorganisatie
Kinderopvangorganisaties4 krijgen een aantal nieuwe verantwoordelijkheden in het nieuwe financieringsstelsel.
Een belangrijke nieuwe verantwoordelijkheid is allereerst het doen van de aanvraag
van de vergoeding kinderopvang. Dit kan alleen nadat de ouder daar expliciet mee heeft
ingestemd. Ten tweede geeft de kinderopvangorganisatie toekomstige wijzigingen in
het gebruik van kinderopvang, zoals het afnemen van meer of minder uren en/of veranderingen
in de uurtarieven, door aan de uitvoerder. In het nieuwe stelsel is de ouder niet
langer met deze verantwoordelijkheden belast. Uiteraard is de ouder wel op de hoogte
van de wijzigingen die de kinderopvangorganisatie doorgeeft. Dit is noodzakelijk omdat
deze wijzigingen gevolgen kunnen hebben voor de hoogte van de ouderbijdrage die de
ouder moet betalen. De kinderopvangorganisatie verwerkt de wijzigingen uiteindelijk
in de factuur aan de ouder.
Kinderopvangorganisaties kunnen deze rol alleen goed vervullen wanneer er sprake is
van een zorgvuldige en efficiënte digitale gegevensuitwisseling tussen de kinderopvangorganisatie
en de uitvoerder. Samen met de uitvoerder van het nieuwe financieringsstelsel en in
afstemming de kinderopvangsector wordt hiervoor een programma van eisen uitgewerkt.
Een kinderopvangorganisatie moet aan die eisen voldoen om als organisatie in het nieuwe
stelsel te mogen participeren.
Als aan alle voorwaarden is voldaan, krijgt de kinderopvangorganisatie de vergoeding
kinderopvang voor een specifieke ouder/kind(eren)-combinatie uitbetaald. De kinderopvangorganisatie
brengt deze vergoeding kinderopvang in mindering op de factuur aan de ouder. Het nog
door de ouder te betalen bedrag op de factuur bestaat uit de 4% ouderbijdrage, het
eventuele verschil tussen het werkelijk uurtarief en de maximumuurprijs en de kosten
voor aanvullende diensten. Voor de navolgbaarheid en transparantie moeten deze verschillende
onderdelen op de factuur herkenbaar zijn.
Het belang van toezicht op de financiële en administratieve organisatie van de houder
van de kinderopvangorganisatie neemt toe in het nieuwe stelsel. Dit komt doordat de
geldstroom verschuift van de ouder naar de houder. Aan de exacte invulling van het
proces van toezicht en handhaving wordt komende tijd samen met de nog te bepalen toezichthouder
invulling gegeven.
Perspectief: uitvoerder
Net zoals in het huidige stelsel stelt een uitvoerder ook in het nieuwe financieringsstelsel
vast of een ouder recht heeft op een vergoeding kinderopvang en de hoogte van die
vergoeding. Deze vergoeding is inkomensonafhankelijk en wordt direct aan de kinderopvangorganisatie
betaald. Hierdoor is deze enkel afhankelijk van het aantal uren opvang dat een ouder
afneemt, de maximumuurprijs van de opvangvorm5 of het uurtarief wanneer dit tarief lager is dan de maximumuurprijs. De uitvoerder
ontvangt deze gegevens via een digitale gegevensuitwisseling met de kinderopvangorganisatie.
Daarbij toetst de uitvoerder op de voorwaarden voor vergoeding kinderopvang. Deze
toetsing vindt plaats bij de initiële aanvraag voor de vergoeding kinderopvang. Vervolgens
wordt deze toets iedere drie maanden herhaald. De driemaandelijkse toetsing is afhankelijk
van het moment waarop de vergoeding kinderopvang is ingegaan. Het toetsmoment is daardoor
per ouder verschillend. De initiële toetsing betreft een toetsing aan de voorwaarden
voor de ouder (o.a. arbeidseis), het kind (leeftijd) en de kinderopvangorganisatie
(registratie in LRK).
Voor zowel de initiële als periodieke toetsing aan de arbeidseis maakt de uitvoerder
zoveel als mogelijk gebruik van al beschikbare gegevens uit overheidsbronnen, zoals
de polisadministratie van het UWV of het register onderwijs deelnemers (ROD) van de
Dienst Uitvoering Onderwijs.
Een groot deel van de ouders is terug te vinden in deze bronnen, omdat zij in loondienst
werken of ieder kwartaal Btw-aangifte doen. Voor het overige deel van de ouders zal
de uitvoerder steekproefsgewijs een aanvullend informatieverzoek uitsturen aan de
ouder. Denk bijvoorbeeld aan ouders met een eigen onderneming die niet ieder kwartaal
Btw-aangifte doen. In het geval dat de ouder in de steekproef valt, kan deze aan de
hand van aanvullende stukken aantonen dat deze voldoet aan de arbeidseis.
Als aan alle voorwaarden is voldaan kent de uitvoerder de vergoeding kinderopvang
voor de loop van de contractduur toe, totdat uit brongegevens of een latere steekproefcontrole
blijkt dat de ouder of kinderopvangorganisatie niet langer aan de voorwaarden voldoet.
De exacte invulling van de steekproef wordt op een later moment samen met de uitvoerder
vormgegeven. De overheid draagt het financiële risico van een achteraf onterechte
toekenning van vergoeding kinderopvang als gevolg van het niet voldoen aan de arbeidseis.
Er wordt in dit geval dus niet teruggevorderd.
Als uit de bronnen blijkt dat de ouder niet meer aan de arbeidseis voldoet, wordt
de ouder eerst meerdere malen in de gelegenheid gesteld aan te tonen wel aan de arbeidseis
te voldoen. Als de ouder dit desondanks niet kan aantonen, zal de uitvoerder het recht
op vergoeding kinderopvang beëindigen. Na het beëindigen van het recht loopt uitbetaling
van de vergoeding kinderopvang aan de kinderopvangorganisatie voor die specifieke
ouder/kind-combinatie nog één maand door voordat deze wordt gestopt. Hiermee houdt
het stelsel rekening met een opzegtermijn van één kalendermaand in de plaatsingsovereenkomst
tussen ouder en kinderopvangorganisatie. In de praktijk zal het beëindigen van het
recht op vergoeding kinderopvang meestal tot gevolg hebben dat één van beide partijen
het contract opzegt.
3.2. Verschillen met de kinderopvangtoeslag
In hoofdstuk 2 zijn de fundamentele elementen van het nieuwe financieringsstelsel
kort benoemd. Deze elementen zorgen gezamenlijk voor een eenvoudig stelsel met meer
zekerheid voor ouders. De directe financiering aan kinderopvangorganisaties wordt
vaak genoemd als dé maatregel die de fundamentele problemen van de kinderopvangtoeslag
verhelpt, maar op zichzelf is dit onvoldoende. Door alleen directe financiering te
voeren blijven wijzigingen in inkomen, uren en de arbeidssituatie leiden tot terugvorderingen.
Het nieuwe stelsel lost al deze problemen op, bijvoorbeeld door een grondslag geheel
te verwijderen (inkomen), de ouder niet langer verantwoordelijk te maken voor een
bepaalde grondslag (uren) of door de toetsing op voorwaarden alleen naar de toekomst
toe werking te laten hebben (arbeidseis).
Figuur 1 geeft de belangrijkste verschillen tussen het oude en het nieuwe stelsel
schematisch weer. In het oude stelsel is de ouder voor alle blokken verantwoordelijk
en zijn terugvorderingen bij de ouder mogelijk. In het nieuwe stelsel zijn de grijsgekleurde
blokken niet langer van toepassing. Wat resteert is een eenvoudiger stelsel dat beter
aansluit bij het doenvermogen van burgers en waarin terugvorderingen bij ouders niet
langer mogelijk zijn.
Figuur 1: de positie van ouders in het oude en het nieuwe stelsel
4. Verwachte effecten van het nieuwe financieringsstelsel
De invoering van dit nieuwe financieringsstelsel heeft structurele positieve effecten
voor ouders. De zekerheid voor ouders neemt toe, voor de meeste ouders zullen de kosten
voor opvang dalen en ook het niet-gebruik van een vergoeding kinderopvang zal naar
verwachting afnemen. Dit leidt tot meer vraag naar formele kinderopvang, en dat kan
positief zijn voor de arbeidsparticipatie. Tegelijkertijd zijn er ook neveneffecten.
Deze hangen vooral samen met een snelle toename van de vraag naar kinderopvang. Dit
terwijl de kinderopvangmarkt, vooral door personeelstekorten, nu al krap is. Zonder
aanvullende maatregelen kan hierdoor de toegankelijkheid van opvang onder druk komen
te staan, vooral voor huishoudens met lagere inkomens. Hierna worden de belangrijkste
effecten nader uiteengezet.
Meer eenvoud en zekerheid
Het nieuwe stelsel wordt eenvoudiger en leidt tot meer zekerheid voor ouders. In het
vorige hoofdstuk zijn de wijzigingen toegelicht die hiervoor zorgen. Ten eerste ontvangen
de ouders niet langer een hoge, onzekere toeslag van de overheid, waar een hoge zekere
rekening van de kinderopvangorganisatie tegenover staat. In plaats daarvan betalen
ouders een beperkte eigen bijdrage, waarvan de hoogte onafhankelijk is van hun inkomen.
Dit draagt bij aan een voorspelbaarder en overzichtelijker huishoudboekje, verlaagt
de mentale lasten van ouders en draagt bij aan hun financiële bestaanszekerheid.6 Figuur 2 illustreert de effecten van het nieuwe financieringsstelsel voor een zekerder
huishoudboekje voor ouders.
Figuur 2: kinderopvangtoeslag vs. vergoeding kinderopvang
In het nieuwe financieringsstelsel wordt niet meer teruggevorderd bij ouders. Dit
is mogelijk doordat het stelsel inkomensonafhankelijk wordt, kinderopvangorganisaties
verantwoordelijk worden voor het aanleveren van het aantal opvanguren, de daarbij
behorende uurprijs en wijzigingen daarin en doordat de toetsing op de arbeidseis alleen
naar de toekomst toe gevolgen heeft. Hierdoor wordt de hoofddoelstelling van het nieuwe
stelsel bereikt: een eenvoudig stelsel en meer zekerheid voor ouders.
Betaalbaardere kinderopvang voor de meeste ouders
Kinderopvang is voor veel ouders een grote maandelijkse kostenpost. In het nieuwe
financieringsstelsel krijgen de meeste ouders een (veel) hogere vergoeding dan in
het huidige toeslagenstelsel. Dit verkleint de financiële drempel om (meer) kinderopvang
af te nemen. Dat maakt het voor ouders mogelijk om te werken. Daarbij komt meer uren
werken ten goede aan de economische zelfstandigheid van vrouwen. Kinderopvang is een
belangrijke randvoorwaarde voor de arbeidsparticipatie van vrouwen, aangezien de zorgtaak
voor kinderen nog merendeels bij hen ligt. Voor de meeste werkende ouders geldt dat
de netto-baten van (meer) werken met het nieuwe stelsel aantoonbaar groter zijn. Hoe
lager de kosten van een dag kinderopvang, hoe meer ouders van een extra dag werken
overhouden aan besteedbaar inkomen. Zie ter illustratie het onderstaande rekenvoorbeeld.
Rekenvoorbeeld
Een gezin met twee werkende ouders en twee jonge kinderen. De ene ouder werkt vier
dagen per week en verdient ca. € 44.000 bruto per jaar. De andere ouder werkt drie
dagen per week en verdient ca. € 33.000 per jaar. Beide kinderen gaan twee dagen per
week naar de dagopvang tegen een uurtarief van € 10,50. De minst werkende ouder besluit
een dag extra te gaan werken. Het gezin moet hierdoor voor beide kinderen een dag
extra kinderopvang afnemen.
In het huidige stelsel daalt hierdoor de hoogte van het toeslagpercentage waar de
ouders recht op hebben. Terwijl het bruto-inkomen stijgt met ca. € 11.000 per jaar
neemt het werkelijke besteedbaar inkomen van dit gezin maar met ongeveer € 1.500 toe.
Dit komt onder meer door de hogere kosten voor kinderopvang. In het nieuwe stelsel
met een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding houdt dit gezin bijna € 4.500 extra
besteedbaar inkomen per jaar over van de dag extra werken.
NB: in dit rekenvoorbeeld zijn eventuele prijsstijgingen door een toename van de vraag
niet meegenomen en houdt in het besteedbaar inkomen enkel rekening met de vergoeding
kinderopvang.
Uit onderzoek blijkt dat veel niet-werkende ouders zeggen te gaan werken als de kinderopvang
beter betaalbaar wordt.7 Ouders die al werken geven veelal aan dat zij meer uren willen werken als ze minder
kosten maken voor de opvang. Het Centraal Planbureau en het Sociaal en Cultureel Planbureau
hebben eerder becijferd dat de inkomensonafhankelijke vergoeding leidt tot een stijging
van 0,2% van het arbeidsaanbod. Dit is een beperkte toename. Het nieuwe financieringsstelsel
verbetert de betaalbaarheid maar is daarnaast ook een grote wijzing in de systematiek
(meer zekerheid). In een recent rapport van I&O Research geeft 17% van de ouders die
geen gebruik maakt van formele opvang en 9% van de ouders die wel gebruik maakt van
formele opvang aan meer te willen werken als de toeslag zekerder is.8 Het nieuwe financieringsstelsel kan daarom bijdragen aan een cultuurverandering.
Bijvoorbeeld doordat de eenvoud, zekerheid en betaalbaarheid ertoe leiden dat het
normaler wordt om meer kinderopvang te gebruiken dan drie dagen per week. Zulke cultuurveranderingen
zijn niet op voorhand te kwantificeren en daarom ook niet meegenomen in de cijfers
van de planbureaus. De daadwerkelijke arbeidsparticipatie-effecten van het nieuwe
financieringsstelsel worden gemonitord.
Effecten op de markt: tariefstijgingen, langere wachttijden en schaalvergroting
De stap naar meer zekerheid en eenvoud heeft naast voordelen ook nadelen. De hoge
inkomensonafhankelijke vergoeding is noodzakelijk het stelsel eenvoudig te houden,
kinderopvang betaalbaarder te maken en om terugvorderingen te voorkomen. Beter betaalbare
kinderopvang heeft onherroepelijk een stijging van de vraag tot gevolg. De verwachting
is dat het aanbod in de kinderopvangsector niet binnen afzienbare tijd kan meegroeien.
Dit komt onder meer door personeelstekorten en problemen met het vinden van huisvesting
voor (nieuwe) kinderopvangorganisaties. Volgens arbeidsmarktprognoses zullen de personeelstekorten
na de stelselherziening zonder mitigerende maatregelen flink toenemen.9 Hierdoor zullen de tarieven naar verwachting stijgen en de wachtlijsten toenemen.
Dat zet druk op de toegankelijkheid van de opvang, zowel financieel als qua beschikbaarheid
van plaatsen. Daarbij kan dit ook gevolgen hebben voor de kwaliteit van de opvang,
en daarmee de bijdrage die kinderopvang levert aan de ontwikkeling van kinderen.
Door de langere wachttijden kan een verschuiving plaatsvinden van formele naar informele
opvang. Langere wachttijden raken met name ouders die geen vangnet hebben om de opvang
tijdelijk over te nemen, bijvoorbeeld door een partner of grootouders, of weinig flexibiliteit
hebben in hun werk. Dit maakt het voor hen moeilijker om hun werk en zorg voor kinderen
te combineren.
De stijgende tarieven raken met name huishoudens met lagere inkomens. Huishoudens
met lagere inkomens hebben nu vaak al recht op het maximale vergoedingspercentage
in de kinderopvangtoeslag. Zij profiteren daardoor niet van het nieuwe hoge algemene
vergoedingspercentage, maar ervaren wel de gevolgen van eventuele extra wachtlijsten
en prijsstijgingen. Huishoudens met lagere inkomens gaan naar verwachting netto meer
zelf bijdragen aan kinderopvang. Op voorhand is niet te voorspellen hoeveel de tarieven
precies gaan stijgen en hoe groot de gevolgen voor o.a. de wachtlijsten zijn.
De hogere vergoedingspercentages maken kinderopvang goedkoper voor de meeste ouders.
Dat kan ertoe leiden dat er een verschuiving plaatsvindt van informele naar formele
opvang, waardoor de extra vraag niet direct leidt tot extra arbeidsaanbod. Daarnaast
kan het zijn dat ouders een plaatsingsovereenkomst sluiten voor meer opvanguren dan
nodig is om arbeid en zorg te combineren. Een grotere (of uitgebreidere) plaatsingsovereenkomst
biedt ouders meer flexibiliteit voor een relatief lage prijs. Het kabinet vindt het
onwenselijk als ouders structureel uren afnemen zonder dat er een kind naar de opvang
gaat. Deze onnodige bezetting van opvangplaatsen leidt immers tot verdere verdringing.
Om dit tegen te gaan wordt in het stelselontwerp uitgegaan van de combinatie van monitoring,
zelfregulering en een wettelijke bevoegdheid voor de toezichthouder om in te grijpen.
Tot slot kan de overstap naar het nieuwe stelsel bijdragen aan verdere schaalvergroting
in de sector. Grote organisaties zullen de extra verantwoordelijkheden die gepaard
gaan met het nieuwe financieringsstelsel makkelijker kunnen dragen dan kleine organisaties.
Ook kunnen grote organisaties makkelijker financiering aantrekken om uit te breiden
om aan de toenemende vraag tegemoet te komen. Daarbij bestaat onder for-profit organisaties
waarschijnlijk een grotere bereidheid om externe financiering aan te trekken. Tot
op zekere hoogte kan schaalvergroting bijdragen aan de verdere professionalisering
van de sector en een hogere kwaliteit van de opvang. Als de schaalvergroting ook gepaard
gaat met marktconcentratie, kan de kwaliteit juist onder druk komen te staan, omdat
de prikkel om te concurreren op kwaliteit afneemt. De marktontwikkelingen zullen worden
gemonitord.
Gemeentelijke regelingen
Via gemeentelijke regelingen kunnen kinderen van ouders die behoren tot een specifieke
doelgroep gebruikmaken van kinderopvang. Een voorbeeld hiervan is de voorschoolse
educatie, dat bedoeld is voor kinderen met een risico op een onderwijsachterstand.
De stelselherziening kan op verschillende manieren gevolgen hebben voor (het bereik
van) de gemeentelijke regelingen.
Allereerst werken hogere tarieven ook door naar gemeentelijke regelingen. Gemeenten
kunnen de hogere prijzen doorberekenen aan de ouder(s), wat de toegankelijkheid van
deze doelgroep-ouders beperkt. Als gemeenten de hogere kosten niet doorberekenen aan
ouders, worden de uitvoering van deze regelingen duurder voor gemeenten.
Ten tweede kan de toegenomen vraag naar opvang tot schaarste in gereserveerde plaatsen
voor gemeentelijke regelingen zorgen. Het is vooralsnog onduidelijk in hoeverre gemeenten
in staat zijn om plaatsen te blijven garanderen voor doelgroepen.
Tot slot betalen ouders bij gemeentelijke regelingen vaak een eigen bijdrage.
Die is gebaseerd op de huidige KOT-tabel of de VNG-tabel, waardoor de ouderbijdrage
hoger kan zijn dan het percentage van 4% over de maximumuurprijs die ouders in het
nieuwe stelsel betalen. Dit maakt kinderopvang via gemeentelijke regelingen financieel
minder toegankelijk ten opzichte van reguliere kinderopvang.
Oog voor kansen en risico’s
Het nieuwe financieringsstelsel is een grote operatie. Zoals bij elke grote stelselherziening
is de transitie van oud naar nieuw complex en niet zonder gevolgen. Het is van belang
om enerzijds oog te houden voor de evidente voordelen van een stelsel met meer eenvoud
en zekerheid. We brengen fundamentele wijzigingen aan waardoor terugvorderingen bij
ouders verleden tijd zijn. Anderzijds moeten we oog houden voor de risico’s die zich
met name in de transitie kunnen voordoen, waaronder de nieuwe verantwoordelijkheden
voor kinderopvangorganisaties die leiden tot meer administratieve lasten, de krappe
arbeidsmarkt en de gevolgen van schaarste voor lage inkomens en doelgroepen. Deze
risico’s hangen samen met de (stappen naar de) hoge inkomensonafhankelijke vergoeding.
Ook is een aandachtspunt dat grote stelselwijzigingen op zichzelf tijdelijke druk
kunnen geven op kwaliteit van kinderopvang, en daarmee de bijdrage van kinderopvang
aan de ontwikkeling van kinderen. Het is daarom belangrijk om goed te monitoren hoe
de markt reageert op de stappen richting het eindbeeld om tijdig te kunnen bijsturen.
Het kabinet verkent mogelijke aanvullende maatregelen om de hiervoor beschreven risico’s
te beperken, onder andere voor huishoudens met lage inkomens. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan arbeidsmarktbeleid, het bestendigen van gemeentelijke regelingen, gerichte maatregelen
om excessieve prijsstijgingen te voorkomen, het ondersteunen van kinderopvangorganisaties
in de transitie en het al ingezette ingroeipad. Aangezien deze maatregelen budgettaire
gevolgen kunnen hebben vindt besluitvorming hierover op zijn vroegst plaats bij de
Voorjaarsnota 2025. Dat geldt ook voor mogelijke budgettaire gevolgen van de doorontwikkeling
van het stelsel en het budget voor uitvoeringskosten. Zo kunnen bijvoorbeeld de precieze
vormgeving van de arbeidseis en het toezicht leiden tot een aanpassing van de raming.
Conform de begrotingsregels dienen extra uitgaven van dekking te worden voorzien.
5. Naar een praktisch uitvoerbaar stelsel: hoe gaan we dit bereiken?
Het tijdpad dat volgt uit het hoofdlijnenakkoord is ambitieus: invoering is voorzien
per 1 januari 2027. Er moeten nog veel stappen worden gezet om deze ambitie te halen.
De eerste stap van dit kabinet richting invoering van het nieuwe financieringsstelsel
is deze hoofdlijnenbrief, waarin de uitgangspunten en de beoogde werking van het stelsel
staan beschreven. Het kabinet streeft ernaar om de wet- en regelgeving voor 1 januari
2027 af te ronden. Het is van belang dat de uitvoerder, kinderopvangorganisaties en
ouders zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over zowel het eindbeeld als het transitiepad
naar het nieuwe stelsel. Dat kan bijvoorbeeld bijdragen aan investeringen in meer
kinderopvangplekken, waardoor de negatieve effecten zoals geschetst in de vorige paragraaf
minder sterk optreden.
Op de eerste plaats is hiervoor het debat met uw Kamer cruciaal. Om tot wetgeving
over te gaan is politiek draagvlak voor de kabinetsplannen voor kinderopvang noodzakelijk.
Het kabinet wil in 2025 een conceptwetsvoorstel gereed hebben voor openstelling voor
internetconsultatie en aanbieding voor een uitvoerings- en toezichtstoets.
Totstandkoming stelselontwerp
Het stelselontwerp zoals beschreven in deze hoofdlijnenbrief en de bijlage is tot
stand gekomen in nauwe samenwerking met vier uitvoerders (Dienst Toeslagen, DUO, UWV
en SVB) en inbreng van de kinderopvangsector. Op 26 april 2023 is een eerste stelselontwerp
naar uw Kamer is gestuurd.10
Daarna is de impact van dat ontwerp bepaald voor ouders, kinderopvangorganisaties,
werknemers in de kinderopvang, uitvoering en de maatschappelijke doelen van kinderopvangbeleid.
Afgelopen anderhalf jaar is verder gewerkt aan het stelselontwerp.
De inzichten uit de impactanalyses zijn daarbij betrokken, bijvoorbeeld waar het gaat
om de toetsing op de arbeidseis, het betalingsproces en toezicht op de administratieve
organisatie van kinderopvangorganisaties. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de
brief van onze ambtsvoorgangers op 15 september 2023.11
In de verdere uitwerking van het stelselontwerp is gebruik gemaakt van een simulatie.
Deze simulatie is ontwikkeld door beleid en uitvoering, met inbreng van de kinderopvangsector
en een externe partij die de simulatie heeft gebouwd. Met behulp van deze simulatie
is de werking van het stelsel aanschouwelijk gemaakt voor beleidsmakers, uitvoerders
en sectorpartijen. De simulatie heeft waardevolle inzichten opgeleverd. Deze inzichten
zijn verwerkt in het stelselontwerp in deze brief en bijlage en worden verder betrokken
bij het wetstraject.
Doorontwikkeling nieuwe financieringsstelsel
De komende periode is het van belang om het nieuwe stelsel door te ontwikkelen. Samenwerking
met zowel de uitvoerder als de sector is daarbij essentieel, waarbij ook oog is voor
de werkdruk van medewerkers in de kinderopvangsector. Alleen gezamenlijk zal het lukken
om het nieuwe financieringsstelsel dat het kabinet voor ogen heeft te realiseren.
In de concrete uitwerking is nog ruimte voor alternatieve keuzes, bijvoorbeeld naar
aanleiding van het debat met uw Kamer of voor een beter uitvoerbaar financieringsstelsel.
Dit zonder de doelen van de herziening uit het oog te verliezen. Vanzelfsprekend worden
fundamentele wijzigingen voor een betere uitvoerbaarheid met uw Kamer gedeeld.
Bij de doorontwikkeling van het stelsel hoort de verdere uitwerking van in ieder geval
de volgende aandachtspunten en eventuele vereenvoudigingen:
• De impact van de herziening op de uitvoerbaarheid en administratieve lasten in de
sector en voor de uitvoerder, zowel in de transitie als na invoering (o.a. IV-capaciteit
en gegevenslevering); de transitie van het bestaande naar het nieuwe stelsel die doenlijk
en werkbaar is voor ouders, kinderopvangorganisaties en de uitvoerder.
• De vraag of er sprake is van staatssteun als de financiering via de kinderopvangorganisaties
verloopt en hoe daarmee om te gaan.
• Hoe de inrichting van het stelsel kan worden vormgegeven voor Nederlanders die in
het buitenland wonen en nu recht hebben op kinderopvangtoeslag en andere gezinsbijslagen.
• Het in kaart brengen van de risico’s ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik
in het nieuwe financieringsstelsel. Er is een balans nodig tussen de impact op de
administratieve lasten en zekerheid over de rechtmatigheid van de vergoeding.
• Samen met de uitvoerder verder uitwerken van potentiële vereenvoudigingen die leiden
tot een beter uitvoerbaar stelselontwerp. Zo zal worden verkend of de financiering
helemaal zonder voorschotten uitvoerbaar is voor kinderopvangorganisaties en de uitvoerder.
Een ander voorbeeld is het vervangen van de maximumuurprijs door een vergoeding voor
dagdelen voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding kinderopvang.
Samenwerking beleid en uitvoering
Met deze hoofdlijnenbrief start een verkennende fase waarin beleid en uitvoering het
theoretisch stelselontwerp doorontwikkelen tot een daadwerkelijk uitvoerbaar financieringsstelsel.
De uitvoerder van het nieuwe stelsel speelt hierin een cruciale rol. Dit vraagt om
een zorgvuldig proces, waarin beleid en uitvoering in nauwe samenwerking het nieuwe
stelsel verder uitwerken. Daarbij worden de implicaties voor wet- en regelgeving,
de uitvoering en de techniek in beeld gebracht, en nemen beleid en uitvoering gezamenlijk
besluiten. Vanuit het regeerprogramma zijn de kaders hiervoor vastgelegd. Binnen deze
kaders is ruimte om gezamenlijk te komen tot de beste invulling. In dat proces dienen
de inzichten uit deze brief als input, maar worden samen definitieve keuzes gemaakt.
Deze volledig gelijkwaardige manier van samenwerken emancipeert de uitvoering en is
noodzakelijk om tot een praktisch uitvoerbaar stelsel te komen.
Het kabinet is van mening dat de verkennende fase het beste kan worden doorlopen met
één verantwoordelijk uitvoerder. De Dienst Toeslagen is de meest logische partij voor
deze rol, vanwege de expertise op een aantal elementen die cruciaal zijn in het nieuwe
stelsel. Dit geldt bijvoorbeeld voor de digitale gegevensuitwisseling tussen kinderopvangorganisaties
en uitvoerder en toetsing van de arbeidseis. De Dienst Toeslagen kan als verantwoordelijk
uitvoerder bijdragen aan een zorgvuldige transitie van het oude naar het nieuwe financieringsstelsel.
Tegelijkertijd zijn er veel nieuwe vraagstukken voor de Dienst Toeslagen, zoals de
uitbetalingen aan en het toezicht op kinderopvangorganisaties. Bezien wordt op welke
wijze kennis en expertise vanuit DUO, SVB en UWV behouden kan blijven. Zo heeft DUO
onder meer expertise op het gebied van het financieren van instellingen. De SVB heeft
veel kennis van de andere kindregelingen en de relatie met het buitenland. Tot slot
is betrokkenheid van het UWV van belang vanwege de polisadministratie die nodig is
om te toetsen op de arbeidseis.
Het doel van deze verkennende fase is een uitvoerbaar stelsel, waarin eenvoud en zekerheid
voor de ouder leidend is. Ook is eenvoud voor de uitvoering en de kinderopvangsector
zelf een belangrijk ontwerpprincipe. Er wordt beoogd het stelsel te laten landen in
een wetsvoorstel dat in 2025 voor internetconsultatie kan worden opengesteld en voor
uitvoerings- en toezichtstoets kan worden aangeboden. Tegelijkertijd betreft het nieuwe
stelsel een grote opgave, waarvan de implicaties voor de Dienst Toeslagen op dit moment
nog niet volledig in beeld zijn. Na afloop van deze fase volgt daarom een weegmoment,
waarop expliciet besloten wordt over de verdere voortgang. Dit weegmoment zal plaatsvinden
in 2025. Op dat moment wordt ook gekeken wanneer het wetvoorstel kan worden ingevoerd.
6. Tot slot
De invoering van het nieuwe financieringsstelsel voor de kinderopvang is een ingewikkelde
en fundamentele stelselwijziging. Het nieuwe stelsel betekent een nieuw begin met
voor ouders meer financiële zekerheid en minder risico’s. Alleen door het stelsel
fundamenteel eenvoudiger te maken en risico’s bij ouders weg te nemen kan deze stap
worden gezet. De hoofdelementen van het nieuwe stelsel zorgen samen voor deze eenvoud
en zekerheid: de inkomensonafhankelijkheid, de rechtstreekse financiering aan kinderopvangorganisaties,
de toets op de voorwaarden die alleen naar de toekomst toe gevolgen heeft en het doorgeven
van afgenomen uren door kinderopvangorganisaties. Het kabinet heeft er vertrouwen
in dat er een stelselontwerp ligt wat de basis is van een toekomstbestendig financieringsstelsel
voor de kinderopvang en gaat hierover graag in gesprek met uw Kamer.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid