Plenair verslag Tweede Kamer, 73e vergadering
Dinsdag 8 april 2025

  • Begin
    14:00 uur
  • Sluiting
    22:28 uur
  • Status
    Ongecorrigeerd

Opening

Voorzitter: Martin Bosma

Aanwezig zijn 145 leden der Kamer, te weten:

Aardema, Aartsen, Van Baarle, Bamenga, Baudet, Becker, Beckerman, Bevers, Bikker, Bikkers, Blaauw, Bontenbal, Boomsma, Boon, Van den Born, Martin Bosma, Boswijk, Boutkan, Bromet, Bruyning, Buijsse, Van der Burg, Bushoff, Van Campen, Ceder, Claassen, Crijns, Dassen, Deen, Tony van Dijck, Dijk, Diederik van Dijk, Emiel van Dijk, Inge van Dijk, Olger van Dijk, Dobbe, Dral, Eerdmans, Van Eijk, El Abassi, Ellian, Ergin, Erkens, Esser, Faddegon, Flach, Gabriëls, Graus, Grinwis, Peter de Groot, Haage, Van Haasen, Heite, Heutink, Van den Hil, Hirsch, Van der Hoeff, Holman, De Hoop, Van Houwelingen, Idsinga, Daniëlle Jansen, Jetten, Léon de Jong, Joseph, Kahraman, Kamminga, Kathmann, Van Kent, Kisteman, Klaver, Koops, Kops, De Kort, De Korte, Kostić, Kröger, Krul, Lahlah, Van der Lee, Markuszower, Martens-America, Van Meetelen, Van Meijeren, Meulenkamp, Michon-Derkzen, Mohandis, Mooiman, Edgar Mulder, Mutluer, Nijhof-Leeuw, Van Nispen, Nordkamp, Omtzigt, Oostenbrink, Paternotte, Patijn, Paulusma, Pierik, Pijpelink, Piri, Van der Plas, Podt, Pool, Postma, Rajkowski, Ram, Rep, Rikkers-Oosterkamp, Rooderkerk, Saris, Six Dijkstra, Slagt-Tichelman, Smitskam, Sneller, Soepboer, Stoffer, Stultiens, Teunissen, Thiadens, Thijssen, Timmermans, Tseggai, Uppelschoten, Valize, Vedder, Van der Velde, Veltman, Vermeer, Vijlbrief, Vlottes, Vondeling, De Vree, Aukje de Vries, Van Vroonhoven, Van Waveren, Welzijn, Van der Werf, Westerveld, White, Wijen-Nass, Wilders, Wingelaar, Yeşilgöz-Zegerius en Van Zanten,

en mevrouw Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, viceminister-president, de heer Van Marum, staatssecretaris Herstel Groningen, de heer Struycken, staatssecretaris Rechtsbescherming, en de heer Van Weel, minister van Justitie en Veiligheid.

De voorzitter:
Ik open de vergadering van 8 april 2025.

Vragenuur

Vragenuur

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 12.3 van het Reglement van Orde.


Vragen Six Dijkstra

Vragen van het lid Six Dijkstra aan de minister van Justitie en Veiligheid over het bericht "Waar komt de overlast op kermissen vandaan? 'Schuld ligt niet bij exploitant'".

De voorzitter:
Aan de orde is het mondelinge vragenuurtje. Een hartelijk woord van welkom aan de minister van Justitie en Veiligheid. Fijn u weer eens te zien hier. U bent hier te weinig, zeg ik altijd maar. Degene die verantwoordelijk is voor uw aanwezigheid vandaag is de heer Six Dijkstra van de fractie van Nieuw Sociaal Contract, die u een aantal vragen wil stellen. Het woord is aan de heer Six Dijkstra.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Voor heel veel gezinnen en jongeren in Nederland is het een uitje waar ze maandenlang naar uitkijken: de kermis is er weer. Ze maken een ritje in het reuzenrad of in de botsautootjes en genieten van suikerspinnen en oliebollen. Maar steeds vaker wordt het kermisplezier ruw verstoord. RTV Utrecht meldt bijvoorbeeld dat de kermis in Houten eerder moest sluiten, omdat een grote groep jongeren een onveilige situatie creëerde met vuurwerk dat werd afgestoken. Op de kermis in Utrecht Overvecht werden spullen vernield. Vorig jaar werd gevochten op de kermis in Zeist en dit jaar was daar helemaal geen kermis. Dit is een toenemend probleem, vorig jaar en dit jaar ook. Hoe zonde zou het zijn als deze mooie traditie voor jong en oud onder druk komt te staan door een aantal notoire raddraaiers.

Ik heb daarom een aantal vragen aan de minister. Is dit een landelijk fenomeen? Heeft hij zicht op het aantal incidenten dat zich heeft voorgedaan? Weten we wat voor druk dit legt op de al zeer schaarse politiecapaciteit? Weten we ook hoeveel kermissen er helemaal niet doorgaan vanwege de vrees voor geweld en wanordelijkheden?

De voorzitter:
Het woord is aan de minister.

Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Goed om hier weer bij u te zijn in de Kamer. Ik zal uw appreciatie dat ik hier te weinig ben overbrengen aan mijn vrouw. Die zal het daar niet mee eens zijn, denk ik. Ook vanavond heb ik het genoegen om hier te mogen debatteren over de OM-strafbeschikkingen.

De voorzitter:
U bent zelfs zo in de war dat u denkt dat het avond is.

Minister Van Weel:
Nee, maar "vanavond" zit ik hier ook.

De voorzitter:
O, vanavond. Ja, op zo'n manier.

Minister Van Weel:
Dank aan de heer Six Dijkstra voor de vragen over de kermis. Laat ik eerlijk zijn: als ik het artikel lees, geeft me dat een heel vervelend gevoel. Een kermis zou een gezellig samenkomen moeten zijn van buurtbewoners en een plek waar ondernemers met hard werken hun geld verdienen, en niet een plek waar jongeren bij elkaar komen om te rellen. Waar dat gebeurt, is dat dus heel vervelend. Maar ik heb wel begrip voor het besluit van de burgemeester en de lokale driehoek met het oog op de veiligheid en hun afweging in dit geval.

De aanpak van dit soort overlast ligt primair bij het lokale gezag. Dat moet een afweging maken, zowel bij de aanvraag van een vergunning voor het houden van een kermis, als op het moment zelf, voor het bewaken van de veiligheid. In een heleboel gevallen gaat dat goed. Er zijn zo'n 4.000 kermissen per jaar in ons land. Hoewel ik geen sluitend overzicht heb van het aantal incidenten zoals dat in Houten, verloopt het overgrote merendeel van deze kermissen rustig. Wat kan een burgemeester doen om de veiligheid daar te waarborgen? Een. Voorwaarden stellen aan de voorkant, voor het verlenen van een vergunning, zoals dat ook het geval is bij organisatoren van festivals of andere evenementen. Er ligt ook een verantwoordelijkheid voor de veiligheid bij een exploitant of een organisator. Tegelijkertijd worden kermissen vaak in open omgevingen gehouden, op drukke punten in gemeentes en in steden. Natuurlijk ligt er dan ook een verantwoordelijkheid voor de lokale driehoek en voor de diensten, zoals de politie, om de openbare orde daar te handhaven.

Zoals ik zei, hebben we geen overzicht van het aantal incidenten, gevallen waarin een kermis daadwerkelijk wordt beëindigd, zoals in Houten, komen gelukkig niet vaak voor. Ik hoop ook niet dat daar een stijgende trend in zit. We houden natuurlijk wel bij in hoeverre er geweld wordt gebruikt tegen hulpverleners. We gaan ook een programma beginnen rond geweld tegen mensen in de semipublieke en de private sector. Daar zien we een toenemend probleem. Het kan gaan om kermisexploitanten. Het kan ook gaan om winkelpersoneel. We lezen natuurlijk ook regelmatig iets over conducteurs. Dus we zien wel een toename van agressie in het publieke domein. We zullen daarbij ook aandacht besteden aan het kermispersoneel.

Ten slotte. Er bestaat een handreiking kermisbranche. Die is ontwikkeld door het ministerie van Economische Zaken samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Ik zal deze handreiking nog een keer agenderen voor het overleg dat ik heb met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, in het Strategisch Beraad Veiligheid. Dat vindt plaats op 19 mei. Dan kunnen we nog een keer langslopen hoe breed dit probleem wordt gevoeld. Voldoet de handreiking of moeten we er nog meer aan doen?

Tot zover, voorzitter.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank aan de minister voor de beantwoording. Hij heeft het zelf ook over de toegenomen wanordelijkheden, niet alleen bij kermissen, maar ook bij oud en nieuw, bij voetbalwedstrijden, bij demonstaties en op andere plekken. De politiemensen en de hulpverleners die ik spreek, zeggen eigenlijk stuk voor stuk hetzelfde. De verhuftering in de maatschappij neemt sinds een aantal jaren flink toe. Een kleine, maar zeer aanwezige groep van asociale mensen verpest het voor de rest van de samenleving. Dit lijkt een symptoom te zijn van een grotere gezagscrisis waar we mee te kampen hebben. Is de minister het daarmee eens? Herkent hij dat beeld? Hoe zal het programma dat hij net aanhaalde rond geweld tegen meer personen dan alleen hulpverleners, onder wie ook kermisexploitanten, daarbij kunnen helpen?

Minister Van Weel:
Om te beginnen met uw eerste punt: ja, er wordt inderdaad meer agressie geconstateerd in de openbare ruimte. Dat is iets van de afgelopen jaren. Ik zou nog niet willen spreken van een gezagscrisis. Ik denk dat we daar niet zijn aanbeland. Maar ik vind wel de trend zorgelijk dat er gemakkelijker wordt overgegaan tot agressie in de openbare ruimte of tegen winkelpersoneel en horecapersoneel. We zien het eigenlijk in alle sectoren. Vandaar het programma dat we erop gaan zetten. Later deze maand hoop ik u te informeren met een brief over hoe dat programma eruitziet. In het najaar wordt dat dan gecombineerd met een campagne, die specifiek ook gericht is op mensen in de private sector die te maken krijgen met agressie. Het heeft de aandacht. Ik zou nog niet willen spreken van een gezagscrisis, maar ik vind het wel zorgelijk dat er sprake is van een zekere verhuftering en dat er een kleine groep is die ook dit soort evenementen voor de overgrote meerderheid weet te verpesten. Daar moeten we wat mee.

De heer Six Dijkstra (NSC):
De incidenten die gebeurden in Houten, Zeist en Utrecht Overvecht, staan natuurlijk niet op zichzelf. Ook kermissen in Noord-Holland geven aan dat ze te maken hebben met een grotere dreiging van geweld en onrust. Sommige geven daarbij ook aan dat ze erg veel extra moeten investeren in beveiligingsmaatregelen. Een uitbater van een Noord-Hollandse kermis geeft bijvoorbeeld aan dat hij €80.000 per kermis extra kwijt is aan beveiligingsmaatregelen, nog zonder alle additionele kosten voor extra stroomverbruik. Dat zijn exorbitante bedragen, die rechtstreeks worden doorberekend aan de bezoekers van de kermis. Daardoor wordt de kermis steeds onbetaalbaarder voor de gewone Nederlander. Hoe kijkt de minister nou precies aan tegen de rol van de uitbaters als het gaat om beveiliging? Wat is hun rol ten opzichte van die van de politie? Ziet hij nog aanleiding om extra ondersteuning te bieden wat betreft de handhaving vanuit de overheid daar waar het raakt aan publieke gelegenheden zoals de kermis, en hoe zou die eruitzien?

Minister Van Weel:
Die vraag is primair aan het lokaal gezag. Dat gaat over de evenementen, de vergunningverlening daarvoor en ook over de beveiligingsmaatregelen die exploitanten moeten nemen. Dat is niet ongebruikelijk. Ook als er een festival wordt georganiseerd, worden organisatoren gevraagd om bepaalde beveiligingsmaatregelen te nemen. Dat geldt voor voetbalwedstrijden. Er is voor mensen die evenementen organiseren dus altijd een rol om zelf ook zorg te dragen voor veiligheid en beveiligingsmaatregelen, al dan niet op aangeven van het lokale gezag. Maar zoals ik zei, vindt een kermis vaak niet plaats op een afgesloten terrein of op privéterrein. Die vindt plaats in de openbare ruimte. Daarom ligt er ook wel degelijk een rol voor het lokale gezag en voor de politie om daar handhavend op te treden. Ik hoop dat dat zo kan blijven en dat kermissen geen afgesloten terreinen hoeven te worden waar je alleen maar met een kaartje op komt. Ik denk dat we dan de geest van de kermissen meer kwijtraken. Dus het is vervelend dat er meer beveiligingsmaatregelen moeten worden genomen, maar dat is helaas wel noodzakelijk om kermissen veilig te laten plaatsvinden.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Zeker. Ik wil ook niet voorbijgaan aan de coördinerende rol vanuit het lokale gezag. Maar we zien natuurlijk wel een landelijke trend, die natuurlijk over meerdere gezagen heen gaat. Als we straks in een situatie belanden dat de kermis onbetaalbaar wordt voor mensen omdat de kosten voor de beveiligingsmaatregelen de pan uit rijzen, dan zitten we natuurlijk ook in een onwenselijke situatie. Ziet de minister niet meer kans voor landelijke regie op dat punt?

Minister Van Weel:
Echt elke kermis is anders. Er zijn er 4.000 per jaar. We hebben het hier over een handvol waarbij het uit de hand loopt. Dat is ook niet elke keer op dezelfde plek zo. Maar er zijn een aantal beruchte kermissen. Daar zullen de beveiligingsmaatregelen hoger zijn dan op andere plekken in het land. Ik kan daar dus niet een one-size-fits-all van maken. Ik kondigde al eerder aan dat ik wel met de VNG — dat is de Vereniging van Nederlandse Gemeenten — in overleg wil gaan op basis van de handreiking die er bestaat, en vragen of er behoefte is aan meer duidelijkheid over de maatregelen die het lokaal gezag kan nemen om zo'n kermis veilig te laten verlopen en betaalbaar te houden.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Tot slot wil ik nog op twee specifieke dingen ingaan als het gaat om het grotere fenomeen en de aanpak van juist die onruststokers. Heeft de minister bijvoorbeeld ook online opruiing op het netvlies? Vaak wordt namelijk beschreven dat mensen online met elkaar afspreken met z'n allen naar de kermis toe te gaan en dan de orde te gaan verstoren. Heeft hij dat in beeld? Is er een aanpak om dat in de kiem te smoren? Hoe kijkt hij bijvoorbeeld aan tegen gerichte maatregelen als gebiedsverboden voor personen die eerder op de kermis onrust hebben veroorzaakt?

Minister Van Weel:
Hiervoor zijn bepaalde middelen, maar ik wil zeker niet zeggen dat die toereikend zijn. Ik hoorde mevrouw Michon al vanuit de bankjes roepen. Zij heeft natuurlijk aangekondigd te komen met een initiatiefwetsvoorstel om burgemeesters meer mogelijkheden te geven om online aangejaagde ordeverstoringen aan te pakken. Dat initiatiefwetsvoorstel zullen we als kabinet natuurlijk beoordelen op het moment dat het zover is. Zelf ben ik ook al bezig de politie bredere bevoegdheden te geven, bijvoorbeeld om in online chatgroepen mee te kunnen kijken als er een vermoeden is van een verstoring van de openbare orde. Dat kan nu maar heel beperkt, want zodra je een kleine inbreuk maakt op iemands privacy, mag je al niet meer meekijken in zo'n groep. Ik wil in ieder geval zorgen dat er op het moment dat er een verdenking is van het opzetten van dit soort ordeverstoringen, zoals u dat noemt, ruimere mogelijkheden zijn voor de politie om daarin mee te kunnen kijken om te voorkomen dat het uit de hand loopt zoals nu in Houten is gebeurd.

De voorzitter:
Er zijn vervolgvragen. Mevrouw Wijen-Nass.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
De kermis zou iets heel positiefs moeten zijn. De kermis is een traditie en veel mensen kijken daar echt naar uit. Maar je ziet nu dat er toch wel een gedragsprobleem is bij een aantal mensen. Die kleine groep verpest het eigenlijk voor de rest. Er ligt ook een hele grote verantwoordelijkheid bij de kermisexploitanten zelf. Is de minister het met de BBB eens dat we absoluut moeten voorkomen dat dit soort ordeverstoringen de kermissen in Nederland uiteindelijk de kop gaan kosten?

Minister Van Weel:
Ja, natuurlijk. Daar moeten we met z'n allen aan werken. Ik zei het ook al in antwoord op de vraag van de heer Six Dijkstra: de kermis moet openblijven en moet niet een soort fort zijn waar je alleen maar binnenkomt met toegangskaartjes; de kermis moet een volksfeest zijn. Gelukkig gaat het ook heel vaak goed. Ik zeg het nog maar een keer. Er zijn 4.000 kermissen. We hebben het hier over een handjevol waarbij het echt uit de hand loopt. Daar waar dat gebeurt, zullen we het lokale gezag ook helpen met tips en trucs, om dat beter aan te pakken.

Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Als oud-kermisexploitant kan ik heel veel dingen beamen, vooral dat de kermis ook leuk is. Maar ik heb absoluut op geen enkele wijze begrip voor het sluiten van kermissen. Ik kan u ook alvast zeggen dat er zeker een stijgende lijn is. Die is er. Het gaat niet over een handjevol; het zijn er vele malen meer. Het kan gewoon niet zo zijn. Het ligt namelijk wel aan gezag; er is gewoon een gebrek aan gezag op tuig, tuig dat letterlijk elke week kermissen verstoort, maar ook stranden, bioscopen, winkelcentra en noem het maar op. Het is elke keer hetzelfde tuig. Wie zijn daar de dupe van? De ondernemers, de kermisondernemers die moeten sluiten of minder uren open mogen zijn of in zijn geheel niet mogen terugkeren. Dat kan niet de reden zijn. Ik vraag de minister dus om hier gewoon echt de regie op te gaan pakken en hier iets aan te gaan doen. Dit kan zo namelijk niet langer.

Minister Van Weel:
Het sluiten van een kermis — dat gebeurt wel echt een handjevol keren — is een uiterst middel. Natuurlijk wil een burgemeester dat niet. Die wil de inkomsten van een exploitant ook niet op het spel zetten. Maar als de situatie op een gegeven moment dusdanig bedreigend wordt dat de politie die niet meer op een redelijke manier onder controle denkt te kunnen houden, en er dus gevaar ontstaat voor de exploitanten en de burgers die daar rondlopen, dan heb ik begrip voor een burgemeester die zegt: dit kan nu even niet anders. Natuurlijk moet je aan de preventieve kant proberen te voorkomen dat het zover kan komen en moet je proberen beter zicht te krijgen op — we hadden het er net over — online aangejaagde ordeverstoringen. Een kermis is een plek waar mensen afspreken, net zoals dat gebeurt rondom risicovoetbalwedstrijden. Met dezelfde manier en dezelfde vorm van aanpak zullen we daarnaar moeten kijken.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik denk dat het goed is om te zeggen dat er op die kermissen, zoals op de kermis in Den Haag op het Malieveld, een toegangspoort is. Daar moet je door detectiepoortjes heen voordat je binnenkomt. De ondernemers maken hoge kosten om het terrein veilig te houden. Daarvoor wil ik ze ook echt een compliment geven. Maar het gaat juist om de mensen die geweigerd worden en buiten het terrein met elkaar op de vuist gaan. Dat heeft natuurlijk wel een negatieve weerslag op de kermis. Ik moet hierbij heel erg denken aan de voetbalstadions. We willen dat het binnen veilig is en we doen er alles aan. Bij de voetbal kan dat hier en daar nog wel een tandje beter. Wat kan er dus gebeuren in de samenwerking tussen de burgemeester en die organisatie om ervoor te zorgen dat ze ook buiten dat terrein aangepakt worden? Ik denk bijvoorbeeld aan een gebiedsverbod. Ik wil de minister vragen of hij ook in overleg wil gaan met de kermisbranche.

Minister Van Weel:
Jazeker. Mijn collega van Economische Zaken had al aangekondigd in gesprek te willen gaan met de kermisbranche. Ik heb zelf aangekondigd dat ik met de VNG rond de tafel ga zitten om op basis van de handreiking te kijken wat we nou kunnen doen. Tot op zekere hoogte zie ik die parallel met voetbal ook. Waar die er is, moeten we ook kunnen leren van wat we goed hebben gedaan in de aanpak van voetbalgeweld om dit soort ordeverstoringen ook buiten het terrein te kunnen voorkomen. Het korte antwoord is dus ja.

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dit soort evenementen waar gezinnen regelmatig komen met hun kinderen, moeten natuurlijk leuk blijven. We weten dat de overlast vaak wordt veroorzaakt door jeugdigen en jongeren. Mijn vraag luidt als volgt. Je kan alles willen oplossen met politie, maar we weten wat de schaarse capaciteit op dit moment doet met deze organisatie. Ik wil dus weten wat er extra kan worden gedaan, bijvoorbeeld door de inzet van jongerenwerkers. Een deel van die gemeenten heeft middelen uit het programma Preventie met Gezag; een deel heeft die niet. Dat vraagt wel even om goede afstemming, ook binnen de VNG. Graag een reflectie daarop.

Minister Van Weel:
Terecht noemt mevrouw Mutluer het programma Preventie met Gezag. Dat is bedoeld om jongeren te wapenen tegen het afglijden in crimineel gedrag, om ze bezig te houden en qua mentaliteit voor te bereiden op een goed leven in onze maatschappij. Dat is inderdaad niet in heel Nederland actief, maar dat hebben we wel toegespitst op de buurten en de gemeenten waarvan wij weten, ook vanuit de gemeenten zelf, dat daar de grootste problematiek is. Ik kan dat niet landelijk uitrollen. Maar de lessen die wij daaruit leren, delen wij natuurlijk wel met alle gemeenten, zodat ook zij dit soort programma's zelf kunnen opzetten.

De voorzitter:
Dank u wel. Tot zover dit onderwerp. Dank aan de minister van Justitie, die wij vanavond in deze zaal nog eens mogen treffen.


Vragen De Hoop

Vragen van het lid De Hoop aan de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, viceminister-president over de snel groeiende activiteit van private equity in het beheer van vve's.

De voorzitter:
Dan ga ik langzaam de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening verwelkomen. Fijn dat u weer bij ons bent.

Ik geef het woord aan de heer De Hoop van de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid, voor het stellen van een vraag.

De heer De Hoop (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Een huis kopen is al spannend genoeg. Als je met meerdere mensen onder een dak woont, is het fijn dat gezamenlijke kosten voor verduurzaming of voor als er iets misgaat, worden gedeeld. Daarvoor is de vereniging van eigenaren, de vve, bedoeld. Dat werkt in Nederland eigenlijk best wel goed. Maar daar dreigt nu verandering in te komen. Na de zorg, het openbaar vervoer en de kinderopvang hebben private-equityinvesteerders nu ook de volkshuisvesting ontdekt als verdienmodel, zo blijkt uit berichtgeving van het FD. Mijn fractie is hier bezorgd en verbolgen over.

De belangen van huurders en kopers komen in handen te liggen van bedrijven die uit zijn op kortetermijnwinst en monopolievorming. Binnen no time is H2 Equity Partners marktleider geworden. Een tiende van alle beheerders is de afgelopen twee jaar al overgenomen. Als we niet oppassen, wordt de woningvoorraad straks beheerd door slechts een paar private-equitybedrijven die daar gigantisch hoge tarieven voor kunnen rekenen. De Branchevereniging VvE Beheerders ziet nu al dat de tarieven enorm stijgen door de intrede van private equity. Huiseigenaren en huurders zijn de dupe. Laten we dit zomaar gebeuren, of gaan we keihard ingrijpen? De volkshuisvesting is wat mij betreft geen markt. De volkshuisvesting is geen verdienmodel voor graaiende investeerders; wonen is een grondrecht. Daarom heb ik de volgende vraag aan de minister: wat vindt de minister van de razendsnelle toename van activiteiten van private equity in de volkshuisvesting?

De voorzitter:
Het woord is aan de minister.

Minister Keijzer:
Voorzitter. Ik ga hier een beetje freewheelen, want de printer is stuk. Ik ga het dus uit mijn hoofd doen. We gaan kijken hoever ik kom. Even vooropgesteld: private equity; waar heb je het dan over? Ik weet dat in sommige politieke kringen gedacht wordt dat dat heel, heel, heel erg fout is en uitsluitend op winst, zelfs op aandeelhouders, gericht is. Maar volgens mij gaat dit niet daarover. Ik kan het volgende wel begrijpen uit de woorden van de heer De Hoop. Als geld dat bedoeld is voor publieke taken, zoals zorg of de bouw van sociale huurwoningen, in gigantische hoeveelheden en percentages in de zakken van aandeelhouders belandt, kun je je afvragen of we op de juiste manier met belastinggeld omgaan. Maar hier gaat het over iets anders. Hier gaat het over een vereniging van eigenaren. Wat bedoel je dan? Dan heb je het niet over een situatie waarin je een grondgebonden woning koopt. Bij iedereen op de publieke tribune die in een rijtjeshuis woont, is er sprake van grondgebonden woningen. Bij gestapelde bouw of mensen die met z'n tweeën, weliswaar grondgebonden, eigendom zijn van het desbetreffende bouwwerk, heb je te maken met verenigingen van eigenaren.

Inmiddels kan er in onze steden sprake zijn van gebouwen waar 50, 60, 70 of soms nog veel meer appartementen uiteindelijk onder één dak zitten. Het behoeft geen betoog dat het beheer van dat soort gebouwen steeds ingewikkelder wordt. Dat zie je ook in de samenleving. Je ziet dat het beheer van zo'n vereniging van eigenaren niet meer wordt gedaan door een bewoner die met pensioen is en in z'n werkzame leven deskundigheid heeft opgebouwd, maar dat het beheer van die woningen uitbesteed wordt aan administratiekantoren, beheerorganisaties.

Het Financieele Dagblad heeft hier onderzoek naar gedaan. Ik heb geen inzage in dat onderzoek, dus ik weet niet of daar een uitgebreide marktanalyse onder ligt. Ik weet ook niet hoever dat onderzoek reikt. Maar het Financieele Dagblad heeft zorgen over wat er gebeurt. Je leest dan dat zaken opgekocht worden door private equity-bedrijven. Het is volgens mij goed om hier te benadrukken dat een administratiekantoor uiteindelijk zelf besluit of het bedrijf verkocht wordt aan een andere organisatie. Maar als dat dan gebeurt, zou je van het volgende uit kunnen gaan: als een vereniging van eigenaren een contract heeft met een administratiekantoor, maar dit kantoor opgekocht wordt door een private equity-bedrijf, dan blijven dezelfde voorwaarden gelden.

Kijk, voorzitter: we komen er vanzelf! Ik ga niet controleren of dit allemaal klopte. Dat hoort u dan later wel; dat leest u dan allemaal terug in de krant. Ik ga ervan uit dat dit allemaal wel klopt, want ik voel me heel senang met wat ik tot nu toe gezegd heb. En als ik me senang voel met wat ik gezegd heb, dan klopt het. Anders word ik namelijk een beetje onrustig, voorzitter. Dat is mijn psyche, voorzitter; laat dat waar het is!

Dan de vraag van de heer De Hoop: hoe kijkt u naar private equity in relatie tot verenigingen van eigenaren en de administratiekantoren die zij onder contract hebben om het beheer van het gebouw te doen? Nou, vooralsnog kijk ik daar redelijk relaxt naar, omdat ik nog geen onderbouwing heb gezien voor het idee dat dit in allerlei situaties leidt tot gigantische kostenstijgingen. Die 6% à 7% waarmee het FD rekent, zou ook zomaar eens te maken kunnen hebben met de stijging van de loonkosten van de afgelopen tijd; heel veel cao's, afspraken binnen bedrijven met het eigen personeel, hebben geleid tot navenante salarisstijgingen.

De heer De Hoop (GroenLinks-PvdA):
Ik hoop dat de andere antwoorden mij wat beter bevallen ...

Minister Keijzer:
Dat is wat anders!

De heer De Hoop (GroenLinks-PvdA):
... zeg ik met een knipoog tegen de minister. Ik zou de minister toch nog een keer de vraag willen stellen of zij het niet zorgelijk vindt dat volkshuisvesting, iets wat een publiek belang is, hiermee meer in de handen komt van private-equitybedrijven. H2 Equity Partners is nu al marktleider geworden. Dan verwacht ik eigenlijk dat de minister zegt: dat is misschien niet de bedoeling.

Minister Keijzer:
Dan heb ik toch echt aan wat meer behoefte dan de stelling dat een bedrijf marktleider is geworden. Waarin is het dat dan? Als het marktleider geworden is in het zijn van een administratieorganisatie, dan hoeft dat op zichzelf beschouwd niet verkeerd te zijn. Boekhouders en accountants hebben zich namelijk ook te houden aan wet- en regelgeving. Ze hebben vaak trouwens ook eigen gedragscodes en -normen. Ik ben zeer bereid om altijd, met iedereen en over elk onderwerp in gesprek te gaan. Maar dan hebben we wel even wat meer informatie nodig dan dit. Dat is één. Twee. Volkshuisvesting is een onderwerp dat in de Grondwet voor de overheid een van de punten van zorg is. Dat doorleef ik zeer, want een dak boven je hoofd is een van de fundamenten in het leven van mensen. Tegelijkertijd wonen de meeste mensen in dit land niet in een sociale huurwoning. Ze wonen in middenhuur, dure huur of eigen huizen. Dat betreft zelfs meer dan 70%. Die huizen zijn gebouwd door bedrijven. Dat is betaald met hypotheken vanuit banken. Dus zo zwart-wit net doen alsof het einde der tijden nabij is omdat een bedrijf ergens betrokken is bij volkshuisvesting, sluit wat mij betreft niet aan bij de werkelijkheid in het leven van ons allemaal.

De heer De Hoop (GroenLinks-PvdA):
Het spijt me het zo te zeggen, maar ik vind de minister in dezen toch een beetje naïef. We hebben het namelijk eerder gezien: private-equitybedrijven stellen zich eerst onschuldig op, nemen dan de regionale markt over en op het moment dat ze een monopoliepositie of meer in hun bezit hebben, knallen ze de prijzen omhoog. Dat risico is natuurlijk wel te voorzien. De branchebeheerders zeggen nu al dat ze de prijzen zien stijgen. Als het marktaandeel meer groeit, dan heb je daar op een gegeven moment geen grip meer op. Dat baart mij zorgen. Ik zou de minister daar iets meer op willen horen ingaan, want ik vond dat ze nu nog te makkelijk over de prijsstijging heen stapte.

Minister Keijzer:
Op het moment dat bedrijven in iets wat een zorg van de overheid is, exorbitante winsten verdienen over de ruggen van mensen die het niet kunnen betalen, dan ben je van mij. Laat ik daar gewoon heel duidelijk over zijn. Ik kan die conclusie alleen niet trekken op basis van dit artikel in Het Financieele Dagblad. Ik hou het natuurlijk wel in de gaten. Maar zonder bedrijven kunnen we met z'n allen uiteindelijk niet veel. Zeven op de tien mensen in dit land hebben een baan bij een bedrijf. Daarmee betalen ze de huur en de hypotheek. We moeten dit dus gewoon goed in de gaten houden. Dat kunt u ook van mij vragen. Daar bewillig ik dan ook in. Maar op basis van dit artikel in Het Financieele Dagblad heb ik die conclusie gewoon nog niet getrokken.

De heer De Hoop (GroenLinks-PvdA):
Ik vind dat de minister alle bedrijven op een hoop gooit. Dit gaat echt over private-equitybedrijven. We hebben in verschillende sectoren in de publieke sector al gezien dat zij voor snel geld gaan. Mijn fractie baart dat in ieder geval zorgen. Ik ben benieuwd wat de minister nog onderneemt om te voorkomen dat er zo meteen nog maar een paar van die grote beheerbedrijven overblijven. Daardoor gaan de tarieven misschien echt door het dak. Dus wat gaat de minister doen als blijkt dat het echt maar een aantal bedrijven zijn en dat er monopolievorming ontstaat?

Minister Keijzer:
Het feit dat we hier naar aanleiding van de Kamervraag van de heer De Hoop over spreken, schept, hoop ik, bij verenigingen van eigenaren de overtuiging dat ze heel goed moeten kijken welke contracten ze afgesloten hebben met het administratiekantoor, zolang het een administratiekantoor is. Op het moment dat dat wordt overgenomen door een professionele organisatie die onder de noemer van private equity opereert, hoop ik dat ze goed kijken of het wel goed blijft gaan. Het begint namelijk uiteindelijk bij de privaatrechtelijke verhouding tussen de vereniging van eigenaren, het administratiekantoor en de professionele organisatie die dat administratiekantoor vervolgens koopt. Waar ligt hier een taak voor de overheid? Dat gaat via de Autoriteit Consument & Markt, de ACM. Dat is een onafhankelijke organisatie. Die kan ik dus niet aansturen. Maar die houdt wel marktposities in de gaten. Wat ik wel kan toezeggen, is mijn licht eens opsteken bij de ACM om te bekijken of er geluiden zijn die zorgen baren en die leiden tot concentratie.

De heer De Hoop (GroenLinks-PvdA):
Dank. Ik zou graag zien dat de minister dan in gesprek gaat, en kijkt naar de praktijk en naar het risico op een monopolie. Hopelijk informeert ze de Kamer dan ook voor de zomer; dat zou fijn zijn.

Mijn zorg is dat we pas gaan ingrijpen als we die diverse praktijken zien gebeuren. Eerder is dat ook gebeurd bij private equity. Ik zou dus echt liever hebben dat de minister aan de voorkant stappen neemt.

Ten slotte, voorzitter. Ik hoop echt dat de minister doorziet dat de markt op deze manier op sluwe wijze zijn klauwen in de volkshuisvesting zet. Zo meteen hebben we aan de achterkant misschien weinig mogelijkheden om in te grijpen. Ik wil geen monopoliepositie van private equity wat betreft woningbeheer. Ik wil een minister van Volkshuisvesting — geen Monapolie maar een minister van Volkshuisvesting, zou ik zeggen — om dit echt te voorkomen. GroenLinks-Partij van de Arbeid rekent er echt op dat de minister in deze strijd aan onze kant staat, omdat wonen een grondrecht is.

Minister Keijzer:
En toch. Ik snap dat dit politiek is, en dat mag; dat is uiteraard volledig toegestaan. Maar ik ga niet mee in een aantal particulieren die hun geld bij elkaar leggen, dat vervolgens besteden om een administratiekantoor over te kopen van iemand die het van de hand wil doen, bijvoorbeeld omdat diegene met pensioen gaat, meteen te zien als de kapitalistische boeven in dat wereldbeeld. Dat is namelijk gewoon niet zo. In z'n algemeenheid kan je die stelling niet aangaan. Maar, zoals ik gezegd heb: daar waar mensen zich schandalig of onwettig gedragen of over de ruggen van mensen die het niet betalen kunnen idiote winsten behalen, sta ik samen met de heer De Hoop op de barricade om daar wat aan te doen. Maar dit artikel van Het Financieele Dagblad geeft mij daar gewoon geen aanleiding toe.

De voorzitter:
Er is een vervolgvraag van mevrouw Welzijn van Nieuw Sociaal Contract.

Mevrouw Welzijn (NSC):
Het is in ieder geval goed dat collega De Hoop dit onderwerp vandaag heeft geagendeerd. Ik ben ook blij om te zien dat de minister het hoofd koel houdt en aangeeft dat het hart zeker blijft kloppen. We moeten niet te snel schrikken van de dingen die gebeuren in de wereld. Ik heb de minister ook een paar keer horen zeggen dat ze daar geen informatie van heeft of dat ze geen inzicht heeft in het onderzoek dat Het Financieele Dagblad gemaakt heeft. Om ervoor te zorgen dat we ook niet hoeven te schrikken in de toekomst is het wel handig om te weten wat er hier nou wel en niet aan de hand is. Mijn vraag aan de minister is dus of ze bereid is om daar zelf onderzoek naar te doen.

Minister Keijzer:
Mijn budgetten zijn beperkt. Zo simpel is mijn leven op dit moment. Ik zie daar op dit moment ook gewoon geen aanleiding toe. Ik heb wat toegezegd aan de heer De Hoop. Als ik iets doe, doe ik dat ook. Ik heb de wethouder van Arnhem gisterenavond aan de telefoon gehad, zeg ik richting de heer De Hoop, zoals ik volgens mij vorige week had beloofd. Ik ga dit ook doen. Ik ga mijn licht opsteken bij de ACM. Maar ik zie geen aanleiding om een onderzoek te gaan doen. Het is trouwens ook helemaal niet mijn verantwoordelijkheid, want daar waar het gaat om concentraties in de markt of, sterker nog, monopolieposities, is dat de bevoegdheid van de ACM en niet die van mij.

De heer Dijk (SP):
Voorzitter. We hebben private equity gezien in een aantal sectoren. We hebben het gezien bij de huisartsen. De tarieven gingen omhoog. De bereikbaarheid was nul. Huisartsen gingen zelfs failliet. De kwaliteit ging zelfs naar beneden. We zien het in de kinderopvang. We zien het bij de dierenartsen. We zien het in de IT en bij softwarebedrijven. We zien het nu ook bij vve-beheerders. Laat ik dan even meegaan in de marktfilosofie van goede concurrentie.

De voorzitter:
Ja, maar had u ook nog een vraag?

De heer Dijk (SP):
Ja, er komt een vraag aan. Als we zien dat er nu twee spelers zijn die meer dan 10% van de markt in handen hebben — die hebben ze heel snel verworven — dan verbaast het antwoord van de minister dat ze nog een afwachtende houding heeft mij een beetje. Waarom gaat ze niet nu alvast ingrijpen? Waarom zorgt ze er niet nu alvast voor dat de ACM wel kan ingrijpen?

Minister Keijzer:
Dit debat heeft de heer Dijk of een ander lid van de SP gevoerd met de minister van VWS. Ik ga dat hier gewoon niet overdoen, ook omdat ik niet precies weet wat de inhoud van dat debat geweest is. Ik kan hier geen antwoord geven op deze vraag in relatie tot andere sectoren. Ik kan alleen antwoord geven in relatie tot de sector waarvoor ik verantwoordelijk ben.

Het onderzoek van Het Financieele Dagblad geeft geen inzicht — dit lees ik voor van een kopietje dat mij zojuist is aangereikt — in de precieze toename van private equity bij vve-beheerkantoren, de "administratiekantoren", zoals ik ze net noemde. Ook is er geen recent cijfer van het totaal aantal administratiekantoren dat dit werk voor vve's doet. Schattingen lopen uiteen tussen de 200 en 550. Nogmaals, ik zie op basis van dit onderzoek en het artikel van Het Financieele Dagblad, ook omdat ik geen inzicht heb in het onderzoek dat daarachter ligt, geen reden tot ingrijpen, zoals beoogd door de heer Dijk.

De heer Dijk (SP):
Dat bevreemdt mij. Er staat namelijk ook in het artikel dat H2 Equity partners in no time 10% tot 12% van de marktmacht hebben gekocht als het gaat om "professionele vve's", zoals u ze beschreef aan het begin van uw betoog, die met name over appartementencomplexen gaan. Ook staat er dat MVGM de tweede partij is, die ook zo rond de 10% zit. Maar laat ik een andere vraag stellen. De ACM, de Autoriteit Consument & Markt, vraagt juist om deze redenen om meer bevoegdheden. Dat vraagt ze al een tijdje. Het kabinet levert niet. Mijn vraag is dan ook of deze minister er voorstander van zou zijn om de ACM meer bevoegdheden te geven, om juist op dit soort momenten onderzoek te kunnen doen en daar waar dat nodig is in te kunnen grijpen, zodat de concentratie van marktmacht niet verder toeneemt.

Minister Keijzer:
Als je 10% en 12% bij elkaar optelt, de eerste en de tweede in deze markt, kom je uit op 22%. Voor zover ik weet — maar dat is mijn deskundigheid niet — is dat geen monopoliepositie. Deze vraag hoort thuis in een debat met de minister van Economische Zaken, want die is verantwoordelijk voor de ACM. Dat ben ik niet. Ik poeier de heer Dijk hiermee niet af, want ik vind dat je hier een reëel debat over kunt voeren, maar dat moet dan wel gebeuren met de bewindspersoon die daarover gaat.

De voorzitter:
Meneer Grinwis.

De heer Dijk (SP):
Ik heb een punt van orde.

De voorzitter:
Nee, meneer Dijk, dit is niet echt een punt van orde.

De heer Dijk (SP):
Nou, voorzitter, dit is wel een punt van orde. Ik vind dat hier een kabinet hoort te zitten dat de vragen kan verwachten die hier worden gesteld.

De voorzitter:
Nee, zo werkt het niet. Dan zouden we hier namelijk alle bewindspersonen moeten hebben. Het woord is aan de heer Grinwis van de ChristenUnie.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat zou dan wel weer gezellig zijn! Een compliment, allereerst, aan mensen die zich nog willen inzetten voor een vve-bestuur. Die zijn tegenwoordig met een lampje te vinden. Dat is ook een reden waarom er veel vve-beheerders worden ingeschakeld. Nou weet ik dat de minister, onder andere naar aanleiding van moties van deze Kamer, bezig is om het vve-recht te herzien, te verbeteren, zodat verenigingen van eigenaren klaar zijn voor de toekomst. In dat kader overlegt zij vast ook veel met de brancheverenigingen van vve's en met de Vereniging Eigen Huis. Wil de minister toezeggen om in het overleg met deze organisaties ook deze onderwerpen, dus of er wel voldoende regels zijn rondom die vve-beheerders en of private equity wel of geen probleem is, aan de orde te stellen? Dan kan er worden gekeken hoe dit onderwerp bij de herziening van het vve-recht een plaats moet gaan krijgen.

Minister Keijzer:
Hier ga ik wel over. Ik vond de vraag van de heer Dijk een reële vraag, maar daar ga ik niet over. Dit is een reële vraag waar ik wél over ga. Ik wil dat graag toezeggen aan de heer Grinwis.

Dank u wel.

De voorzitter:
Bij dezen. Dank aan de minister.


Vragen Baudet

Vragen van het lid Baudet aan de staatssecretaris Herstel Groningen, bij afwezigheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over het bericht "Kabinet trekt toch weer miljoenen uit voor 'inclusief werven': duizenden ambtenaren verplicht op cursus".

De voorzitter:
Dan gaan we over naar de volgende vraag, en die wordt gesteld aan de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij ontstentenis van de minister. De vraag wordt gesteld door de heer Baudet van de fractie van Forum voor Democratie. Het woord is aan hem.

De heer Baudet (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Uit berichtgeving van De Telegraaf blijkt dat het kabinet, dit zogezegd "meest rechtse kabinet ooit", dat van PVV, VVD en BBB, gewoon door wil gaan met het verplichte diversiteitsbeleid van het tijdperk van Rutte. Voor ambtenaren organiseert men, vaak tegen de wil van die ambtenaren in, verplichte bewustwordingstrainingen en diversiteitsdagen. Er zijn tolerantieoefeningen richting lhbti'ers, en ook bedrijven en scholen worden onder druk gezet om hieraan mee te doen. Er worden miljoenen euro's aan belastinggeld vrijgemaakt om regenbogen en inclusie te promoten. Men wil speciaal beleid om: "mensen met een niet-westerse achtergrond te behouden". Dat komt er dus zo ongeveer op neer dat je allochtonen straks niet of nauwelijks meer kunt ontslaan. Ook moet 50%, dus de helft, van de topfuncties bekleed worden door vrouwen. Crazy, natuurlijk. Het lijkt wel alsof GroenLinks of D66 aan de macht is in dit land. Terwijl in de Verenigde Staten president Trump met al die diversiteitsonzin is gestopt, gaan PVV en BBB in dit land nog een stapje verder met al die gekte.

Ik begrijp er werkelijk helemaal niets van. Daarom heb ik de volgende vragen. Is de staatssecretaris het met FVD eens dat positieve discriminatie van de ene groep automatisch negatieve discriminatie van de andere groep betekent? Als de overheid graag meer vrouwen in topfuncties wil, dan wil de overheid daar dus minder mannen. Er wordt dus gediscrimineerd tegen mannen. Als het beleid is om meer mensen met een niet-westerse migratieachtergrond aan te trekken of "te behouden", dan is er dus automatisch minder ruimte en zijn er minder banen voor blanken. Zo is dit beleid dus eigenlijk antiman en antiblank. Kan de staatssecretaris daarop reageren?

Waarom vindt dit zogenaamd meest rechtse kabinet ooit het belangrijk dat de verschillen tussen mensen worden uitgewist? Waarom mogen vrouwen niet in meerderheid misschien andere keuzes maken dan mannen? Waarom mogen blanke, autochtone Nederlanders het niet gemiddeld beter doen in onze samenleving dan andere groepen? Waarom mag dat niet? Waarom moet dat door de staat gedwongen worden gelijkgeschakeld?

Hoe reflecteert deze regering op de koerswijziging in de Verenigde Staten? Is het niet veelzeggend dat ook steeds meer Amerikaanse bedrijven, die door de Biden-administratie nog onder druk werden gezet om diversiteitsbeleid te voeren, opgelucht en dolblij afscheid nemen van dit beleid nu het niet meer verplicht wordt gesteld? Wat zegt deze staatssecretaris tegen de jonge, ambitieuze, talentvolle man of vrouw die hard gewerkt heeft om zich klaar te stomen voor een uitdagende baan bij de politie, Defensie of de rijksoverheid, die beschikt over alle nodige papieren en kwaliteiten, maar die toch wordt afgewezen, puur en alleen vanwege zijn of haar blanke huidskleur?

Dank u wel.

De voorzitter:
Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Marum:
Dank u wel, voorzitter. Dank voor de vragen. Ik ga hier graag op in namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die op dit moment in de Eerste Kamer is voor de behandeling van de begroting van ons departement en de begroting van het Gemeentefonds; dat is ook belangrijk. Het Rijk heeft als doel om een veilige afspiegeling van de maatschappij te zijn, en een organisatie waar gelijkwaardigheid de norm is. Dit is belangrijk om als overheid in verbinding te kunnen staan met de maatschappij en om discriminatie, op welke grond dan ook, te voorkomen.

Maar bij werving en selectie gaat het primair om de geschiktheid voor de functie. Werving en selectie vervult een belangrijke rol, zowel bij de instroom als bij de doorstroom. Het Rijk heeft een aantal maatregelen genomen om breed te werven en objectief te selecteren, om gelijkwaardige kansen te bevorderen en om arbeidsdiscriminatie tegen te gaan. Om deze maatregelen te kunnen uitvoeren, worden trainingen georganiseerd die zijn gericht op het opdoen van kennis en vaardigheden voor het breed werven en objectief selecteren, zodat ambtenaren weten hoe ze dat in de praktijk moeten toepassen. Het gaat dus om objectief werven en selecteren. Het moet niet gaan om waar je vandaan komt of welke tongval je hebt. Het gaat om wat er nodig is voor de specifieke functie waar je voor wordt geworven. Dat ken zölfs veur Grunnegers, zoals ik.

Dit blijft relevant, ook in tijden van taakstellingen. Er zal zowel intern als extern geworven worden voor functies die moeten worden ingevuld. Op het moment worden de trainingen opnieuw aanbesteed. Die training is bedoeld voor iedereen die betrokken is bij selectiecommissies. De aantallen zijn daar ook op gebaseerd. Het is bekend dat sommige medewerkers enthousiaster zijn over een cursus of een training om hun vaardigheden bij werving en selectie te verbeteren dan anderen, maar dat doet niets af aan het belang van deze trainingen. Het volgen van deze trainingen is onderdeel van het vakmanschap dat nodig is voor een professionele overheid. Een voorbeeldje: als wij een pianodocent zoeken, dan zou ik u zeker aanraden te solliciteren, want dat zou goed bij de overheid passen en u zou zeker een kanshebber zijn.

De heer Baudet (FVD):
De staatssecretaris vindt dat er gelijkwaardigheid moet zijn bij de overheid, dat "arbeidsmigratie moet worden tegengegaan", en ook dat het er niet om moet gaan waar je vandaan komt. Maar precies de dingen die ik noemde, verstoren juist de gelijkwaardigheid. Die is er dus niet, omdat er een quotum wordt gesteld. Er is dus wél arbeidsdiscriminatie. Als je tot doel stelt dat minimaal 50% vrouw moet zijn, dan wordt er gewoon zwaar gediscrimineerd tegen mannen. Als je zegt dat minimaal 13,8% — dat getal staat in de nota van de rijksoverheid waar dit over gaat — een niet-westerse migratieachtergrond moet hebben, dan ben je dus zwaar aan het selecteren op afkomst. Dan doet dat er dus wél toe. De staatssecretaris doet precies wat hij zegt dat hij niet wil. Er wordt gediscrimineerd op geslacht, op huidskleur en op afkomst. Dat betekent dus dat er geen sprake is van een gelijk speelveld waarin iedereen gelijk en gelijkwaardig is. Kan de staatssecretaris daarop reageren?

Staatssecretaris Van Marum:
Ja. Daarover zijn we het niet eens.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk of er vervolgvragen zijn.

De heer Flach (SGP):
Er lijkt toch wel sprake van een bepaalde diversiteitsdwang. Ik was gisteren bij het UWV. Daar hing op het prikbord voor medewerkers een aankondiging voor een diversiteitsdiner. Ook dit soort cursussen laten zien dat diversiteit een doel op zichzelf is geworden. Dat blijkt ook uit woorden als: het moet een afspiegeling van de samenleving zijn. Tegelijkertijd hoor ik de staatssecretaris hier zeggen: nee, we gaan objectief selecteren. Het kan niet beide waar zijn. Als diversiteit en afspiegeling een doel is, kun je niet meer objectief selecteren, want dan kunnen er verschillen ontstaan. Ons bereiken echt zorgwekkende signalen, ook van jongeren die juist door dit diversiteitsbeleid minder kansrijk geworden zijn op de arbeidsmarkt, omdat ze onvoldoende divers zijn. Hoe kijkt de staatssecretaris daarnaar?

Staatssecretaris Van Marum:
Daar kijkt de staatssecretaris op de volgende manier naar. Wij hebben in ons beleid vastgesteld dat het primair om de functie gaat en dat er een goede afspiegeling van de samenleving moet zijn in de werving en selectie. Dat is hoe dit kabinet ernaar kijkt.

De heer Flach (SGP):
Dat is geen antwoord op mijn vraag. Niet in elk beroep lukt het om een afspiegeling van de samenleving te krijgen. Dat zie je bijvoorbeeld bij de brandweer of bij vissers. Ik noem maar wat. Of bij de SGP. Als dat je doel is, dan is het buitengewoon lastig vol te houden dat je objectief selecteert.

Staatssecretaris Van Marum:
Daar kan ik wel op reageren, met uw goedvinden, voorzitter. Er zijn bepaalde functies waar gewoon wordt gekeken naar geschiktheid voor de functie. De ene keer is dat een man en de andere keer een vrouw, maar wie daar zit, draait primair om de geschiktheid voor de functie. Daar is in die zin ook geen quotering aan gebonden. Primair gaat het om de geschiktheid voor de functie. Dat is waar wij op selecteren.

De heer Deen (PVV):
Mijn vraag is volgens mij eenvoudig. Wanneer gaat de staatssecretaris stoppen met deze online-aanbesteding, en daarmee ook met het verspillen van tijd en geld aan het naar eigen zeggen inclusieve, maar in de praktijk natuurlijk gewoon discriminerende, werving- en selectiebeleid? Wanneer gaat hij weer gewoon zaken als kennis, ervaring en diplomawaardering leidend maken? Wanneer gaat deze staatssecretaris dat doen? En zo nee, waarom niet?

Staatssecretaris Van Marum:
Dank voor de vraag. Volgens mij heb ik in mijn beantwoording heel duidelijk aangegeven dat dit juist de doelstelling is.

De heer Eerdmans (JA21):
Het antwoord op de vragen van de PVV-collega is volgens mij dat het gewoon blijft, want mevrouw Agema zei op 15 januari: we zijn voornemens het diversiteits- en inclusiebeleid niet af te bouwen, maar stabiel te behouden. Mijn vraag is dus: wat wordt er dan afgebouwd? JA21 heeft een heel pakket aan cursussen gevonden, die staan op onze website ja21.nl, waaronder een boottour over sporen van slavernij, een cursus hokjesdenken, een instructie "hoe leid ik een inclusief gesprek?" en transgenderpoints; noem maar op. Het is een hele verzameling. Het kabinet heeft toegegeven dat het op ministeries gewoon openlijk wordt aangeboden. Nu blijkt dat er dus weer geld bij komt. Op de vraag van Baudet dat mannen toch worden achtergesteld als er 50% vrouwen moeten komen, komt geen antwoord. Het kan niet allebei waar zijn. Of je hebt positieve discriminatie, waarbij je zegt: we willen meer vrouwen, meer lhbtq of meer mensen met een kleurtje op de departementen hebben werken. Of je laat het los. Beide kan niet.

Staatssecretaris Van Marum:
Dank voor de vraag. Volgens mij heeft u antwoord gekregen op een uitgebreide set Kamervragen daarover. Het gaat bij werving en selectie gewoon om kwaliteit en geschiktheid voor de functie in een goede afspiegeling van de maatschappij.

De heer Eerdmans (JA21):
Prima. Dat is oké. Maar dan heb je geen quota nodig, toch? Als je zoekt naar geschikte mensen voor een functie kan het de ene keer de een zijn en de andere keer de ander. Dat bepaal je dan aan de hand van je profielschets en de geschiktheid. Dat klopt niet met het verhaal dat er gedwongen meer vrouwen, gedwongen meer mensen met een kleur en gedwongen meer mensen met een bepaalde achtergrond moeten komen. Want dan ben je aan het discrimineren. Of niet?

Staatssecretaris Van Marum:
Volgens mij heb ik heel helder antwoord op uw vraag gegeven. Bij werving en selectie is er sprake van geschiktheid voor de functie. Wij kijken gewoon in de organisatie naar een goede afspiegeling van de maatschappij.

De heer Van Waveren (NSC):
We hebben in het hoofdlijnenakkoord een stevige hervorming van de rijksdienst afgesproken. Daarin is werving en selectie belangrijk, maar vooral ook de inzet op ambtelijk vakmanschap en inhoudelijke expertise. Ik was blij met de brief van anderhalve week geleden over de ABD, waar dat centraal in staat. Dat lijkt toch strijdig met de trainers die in de filmpjes op de website zeggen dat ze niet meer kijken naar kennis of ervaring, maar naar andere dingen. Hoe kijkt de staatssecretaris tegen die tegenstrijdigheid aan? Wil hij hier de zorg wegnemen en aangeven dat we echt sturen op ambtelijk vakmanschap en inhoudelijke expertise?

Staatssecretaris Van Marum:
Volgens mij moet dat ook de opdracht zijn van de mensen die de trainingen verzorgen. Werving en selectie gaan om kwaliteit, de geschiktheid voor de functie en een goede afspiegeling van de maatschappij. Dat is hetgeen waar wij onze mensen op de afdelingen die werven op selecteren.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor een hoop minachting richting bepaalde groepen bij de sprekers voor mij. Ik hoor de staatssecretaris daar bijna in meegaan. Ik mag toch hopen dat dit kabinet staat voor een diversiteitsbeleid en een inclusieve overheid, omdat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat diverse teams betere beslissingen nemen. Ik hoop dat de staatssecretaris dit kan bevestigen.

Staatssecretaris Van Marum:
De staatssecretaris bevestigt dat iedereen die geschikt is voor de functie, welkom is in de teams.

Mevrouw Rajkowski (VVD):
Als je werkt voor de maatschappij, wat de overheid hoort te doen, dan moet je ook de maatschappij in huis hebben. Het is dus goed dat er rekening mee wordt gehouden om ook die afspiegeling te zijn. Mijn vraag is of een quote uit het Telegraafartikel klopt. Daarin wordt gerept over een video waarin zou staan dat je niet meer kijkt naar kennis, ervaring of diploma en op die manier vrouwen, allochtonen en gehandicapten binnenhaalt. Dat komt op mij over alsof de strategie zou zijn: laten we de lat maar verlagen, want dan kunnen de andere mensen ook binnenkomen. Ik mag toch hopen dat ik de staatssecretaris aan de zijde van de VVD vind dat als er goed wordt geselecteerd op kwaliteit en je zorgt voor diverse werving-en-selectieteams, je niet de lat hoeft te verlagen.

Staatssecretaris Van Marum:
Dat zijn we volledig met elkaar eens.

De heer Van Baarle (DENK):
Het is opvallend om te zien dat voorgaande sprekers vanuit de rechterzijde van de Kamer opeens bezwaar tegen discriminatie zouden hebben, terwijl het hun handelsmerk is. Deelt deze staatssecretaris dat dat de omgekeerde wereld is en dat we bij de rijksoverheid op dit moment juist zien dat er te weinig beoordeeld wordt op kwaliteit, maar vooral op subjectieve criteria? Heel veel medewerkers van de rijksoverheid geven namelijk aan discriminatie mee te maken in de dagelijkse praktijk. Kan de staatssecretaris dat erkennen?

Staatssecretaris Van Marum:
Nee, dat kan de staatssecretaris niet erkennen. Deze staatssecretaris stelt namens dit kabinet dat iedere werknemer in deze organisatie een veilige werkomgeving moet hebben en dat discriminatie daar niet in thuishoort.

De heer Van Baarle (DENK):
Ik vroeg aan de staatssecretaris om te erkennen dat heel veel medewerkers van de rijksoverheid dag in, dag uit aangeven te kampen met het probleem van discriminatie, dat heel veel mensen die solliciteren bij de rijksoverheid het gevoel hebben, en dat bij tijd en wijle ook kunnen aantonen, dat ze ongelijk behandeld worden, en dat het daarom niet zo is dat de beslissingen in de praktijk altijd gebaseerd worden op kwaliteit, maar op afkomst, huidskleur, geslacht of welke andere niet ter zake doende kenmerken om iemand uit te sluiten dan ook. Erkent de staatssecretaris die realiteit? Erkent hij dus dat het niet klopt wat al die politieke partijen die aangeven dat het niet zo is, zeggen?

Staatssecretaris Van Marum:
Nee.

De heer Baudet (FVD):
We leren de staatssecretaris kennen als een man van weinig woorden. Ik wil even terugkomen op een vorig punt. Mijn specificering van de vraag werd botweg beantwoord met: wij zijn het niet eens. Maar in een democratie probeer je toch je standpunten te onderbouwen en op basis van argumenten te kijken hoe het in elkaar zit? Ik wil nogmaals het volgende aan de staatssecretaris vragen. Het doel is 50% vrouwen in ambtelijke topfuncties en minimaal 13,8% niet-westerse allochtonen in het algehele arbeidsbestand. Hoe valt dat te verenigen met de stelling dat er niet wordt gekeken naar de afkomst of het geslacht van de mensen?

Staatssecretaris Van Marum:
Met uw toestemming, voorzitter: ik herhaal dat wij bij de werving en selectie kijken naar de geschiktheid voor een functie, dus of mensen daar de kwalificaties voor hebben, en vervolgens of er een goede afspiegeling van de maatschappij is. Moeilijker kan ik het niet maken voor u en ook niet makkelijker.

De heer Baudet (FVD):
Mijn vraag is de volgende. Als je non-discriminatie als uitgangspunt neemt, iedereen dus gelijk en gelijkwaardig is en het er niet om gaat waar je vandaan komt of wat je tongval is — dat heeft de staatssecretaris gezegd — dan zou je toch kleurenblind en geslachtsblind moeten selecteren? Het kan toch niet zo zijn dat je enerzijds iedereen gelijk behandelt, maar aan de andere kant zegt: voor de helft moeten het wel vrouwen zijn, voor zo veel procent niet-westerse allochtonen en zo veel homo's en zo veel dit en zo veel dat? Dat kan toch nooit samengaan? Dat is toch een logische onmogelijkheid?

Staatssecretaris Van Marum:
Ik snap dat u graag een ander antwoord van mij wil krijgen, maar voor mij blijft het antwoord gewoon dat wij werven op basis van kwaliteit en geschiktheid voor de functie en wij zoeken daarbij een brede afspiegeling van de maatschappij, zonder dat wij discrimineren. Dat is gewoon de …

De heer Bamenga (D66):
Volgens mij hoor ik mooie teksten van de staatssecretaris. Ik zou zeggen: laat je vooral niet afleiden en ga zo door.

De voorzitter:
Tot zover het mondelinge vragenuurtje. We zijn kort van stof vandaag, dus we hebben nog een paar minuutjes over. Dank, staatssecretaris, voor uw antwoorden. Ik schors vijf minuten.

De vergadering wordt van 14.55 uur tot 15.06 uur geschorst.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Ik heropen. Het is vandaag de sterfdag van Gerard Reve. Daarom begin ik met het prachtige gedicht "Droom" van Reve.

Droom

Vannacht verscheen mij in een droomgezicht mijn
oude moeder,
Eindelijk eens goed gekleed:
Boven het woud waarin ze met de dood wandelde
Verhief zich een sprakeloze stilte.
Ik was niet bang. Het scheen mij toe dat ze gelukkig
was
En uitgerust.
Ze had kralen om die goed pasten bij haar jurk.

Ik deel aan de Kamer mee dat de volgende leden zich hebben afgemeld:

Tielen en Ouwehand, voor de hele week;

Koekkoek, alleen voor vandaag.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

De voorzitter:
Ik stel voor zo dadelijk ook te stemmen over de aangehouden motie-Westerveld c.s. (36546, nr. 48) en de aangehouden moties-Podt (30252, nrs. 197 en 198).

Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Rikkers-Oosterkamp van BBB.

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Wij zouden graag de stemming over het wetsvoorstel Wtta een week willen opschuiven, zodat we eerst goed kunnen beoordelen welke amendementen wel zijn aangenomen en welke niet.

De voorzitter:
U heeft het over agendapunt 9. Bestaat daar enig bezwaar tegen? Dat is niet het geval. We stemmen dus alleen niet over het wetsvoorstel.

Dan is het woord aan mevrouw Van Vroonhoven, eveneens met een huishoudelijke mededeling.

Mevrouw Van Vroonhoven (NSC):
Voorzitter. Onder agendapunt 4 zouden we stemmen over de Jeugdwet. Wij zouden willen vragen of we dat een weekje mogen uitstellen.

De voorzitter:
Als daar geen bezwaar tegen bestaat, doen we dat.

Stemmingen

Stemmingen


Stemming motie Discriminatie op de woningmarkt

Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij het debat over discriminatie op de woningmarkt,

te weten:

  • de motie-De Vos over uitspreken dat huiseigenaren hun vrije keuze moeten behouden (32847, nr. 1311).

(Zie vergadering van 26 maart 2025.)

De voorzitter:
Op 1 april heeft de Kamer reeds hoofdelijk gestemd over deze motie, op stuk nr. 1311, waarbij de stemmen staakten. We stemmen opnieuw hoofdelijk over deze motie.

In stemming komt de motie-De Vos (32847, nr. 1311).

Vóór stemmen de leden: Smitskam, Stoffer, Thiadens, Uppelschoten, Valize, Van der Velde, Veltman, Vermeer, Vlottes, Vondeling, De Vree, Aukje de Vries, Wijen-Nass, Wilders, Yeşilgöz-Zegerius, Van Zanten, Aardema, Aartsen, Baudet, Becker, Bevers, Bikkers, Blaauw, Boon, Van den Born, Martin Bosma, Boutkan, Buijsse, Van der Burg, Van Campen, Claassen, Crijns, Deen, Tony van Dijck, Diederik van Dijk, Emiel van Dijk, Dral, Eerdmans, Van Eijk, Ellian, Erkens, Esser, Faddegon, Flach, Graus, Peter de Groot, Van Haasen, Heutink, Van den Hil, Van der Hoeff, Van Houwelingen, Léon de Jong, Kamminga, Kisteman, Kops, De Kort, Markuszower, Martens-America, Van Meetelen, Van Meijeren, Meulenkamp, Michon-Derkzen, Mooiman, Edgar Mulder, Nijhof-Leeuw, Oostenbrink, Pierik, Van der Plas, Pool, Rajkowski, Ram, Rep en Rikkers-Oosterkamp.

Tegen stemmen de leden: Slagt-Tichelman, Sneller, Soepboer, Stultiens, Teunissen, Thijssen, Timmermans, Tseggai, Vedder, Vijlbrief, Van Vroonhoven, Van Waveren, Welzijn, Van der Werf, Westerveld, White, Wingelaar, Van Baarle, Bamenga, Beckerman, Bikker, Bontenbal, Boomsma, Boswijk, Bromet, Bruyning, Bushoff, Ceder, Dassen, Dijk, Inge van Dijk, Olger van Dijk, Dobbe, El Abassi, Ergin, Gabriëls, Grinwis, Haage, Heite, Hirsch, Holman, De Hoop, Idsinga, Daniëlle Jansen, Jetten, Joseph, Kahraman, Kathmann, Van Kent, Klaver, Koops, De Korte, Kostić, Kröger, Krul, Lahlah, Van der Lee, Mohandis, Mutluer, Van Nispen, Nordkamp, Omtzigt, Paternotte, Patijn, Paulusma, Pijpelink, Piri, Podt, Postma, Rooderkerk, Saris en Six Dijkstra.

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met 73 stemmen voor en 72 stemmen tegen is aangenomen.


Stemming motie Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg

Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg),

te weten:

  • de motie-Westerveld c.s. over alle aanbevelingen van de Deskundigencommissie Hervormingsagenda Jeugd overnemen (36546, nr. 48).

(Zie vergadering van 26 maart 2025.)

De voorzitter:
Er is een stemverklaring van mevrouw Bruyning.

Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank, voorzitter. Namens de fractie van Nieuw Sociaal Contract zou ik graag een stemverklaring geven bij de motie op stuk nr. 48. Nieuw Sociaal Contract neemt het rapport van de deskundigencommissie-Van Ark zeer serieus. Wij staan inhoudelijk ook achter de bevindingen van het rapport. De Hervormingsagenda Jeugd is niet de heilige graal en moet grondig worden aangepast en gerepareerd. Wij zien echter ook de financiële gevolgen die er zijn als het rapport van kaft tot kaft wordt overgenomen en geïmplementeerd. Wij zijn helaas niet in de positie om op dit moment dit soort toezeggingen te kunnen doen. Wel nemen wij het signaal van de oppositie zeer serieus. Wij gaan er in ieder geval hard voor knokken. Daarom moeten wij op dit moment tegen deze motie stemmen.

In stemming komt de motie-Westerveld c.s. (36546, nr. 48).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, de ChristenUnie, de SGP, het CDA en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Initiatiefnota-Omtzigt/Idsinga over "Realistisch ramen"

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van de initiatiefnota van de leden Omtzigt en Idsinga over "Realistisch ramen",

te weten:

  • de motie-Van der Lee/Flach over meer ruimte in de begrotingsregels creëren voor een extra besluitvormingsmoment (36672, nr. 5);
  • de motie-Van der Lee/Inge van Dijk over bij inzet van de meevallerformule 50% naar lastenverlichting voor burgers en 50% naar investeringen laten gaan (36672, nr. 6);
  • de motie-Van Vroonhoven over de inhoudelijke ondersteuning van de Kamer op het gebied van begrotingen uitbreiden met 5 fte (36672, nr. 7);
  • de motie-Van Vroonhoven over vóór 15 april 2025 inzicht geven in de laatste stand van inkomsten, uitgaven en ramingen voor het jaar 2025 (36672, nr. 8).

(Zie notaoverleg van 31 maart 2025.)

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Van Vroonhoven stel ik voor haar motie (36672, nr. 7) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
De motie-Van Vroonhoven (36672, nr. 8) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Van Vroonhoven, Wilders, Van der Lee, Vermeer en Omtzigt, en luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering voor 12.00 uur op 10 april 2025 inzicht te geven in de laatste stand van de inkomsten, de uitgaven en de ramingen voor het jaar 2025,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 8 (36672).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Van der Lee/Flach (36672, nr. 5).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, de SGP, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van der Lee/Inge van Dijk (36672, nr. 6).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, DENK, Volt, de SGP, het CDA, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Van Vroonhoven c.s. (36672, nr. ??, was nr. 8).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, NSC, de SGP, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Initiatiefnota-Slagt-Tichelman over "Wijkgerichte ouderenzorg door zorgzame buurten"

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van de initiatiefnota van het lid Slagt-Tichelman over "Wijkgerichte ouderenzorg door zorgzame buurten",

te weten:

  • de motie-Kröger over extra stappen in het stimuleren van dementievriendelijke buurten (36635, nr. 4);
  • de motie-Kröger over in de visie op ouderenzorg zorgzame buurten meenemen als alternatief voor verpleegplekken (36635, nr. 5).

(Zie notaoverleg van 31 maart 2025.)

De voorzitter:
De motie-Kröger (36635, nr. 5) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de vergrijzing toeneemt in komende jaren;

constaterende dat er een tekort wordt ervaren aan verpleegplekken;

constaterende dat een steeds groter wordende groep ouderen thuis blijft wonen;

constaterende dat eenzaamheid een groot probleem is, ook onder ouderen;

overwegende dat niet alle ouderen terecht kunnen of willen bij een verpleeghuis;

overwegende dat een significant deel van de ouderen aangeeft dicht bij huis graag zorg te willen kunnen ontvangen;

overwegende dat zorgzame buurten een instrument kunnen zijn voor het tegengaan van eenzaamheid, bevorderen van sociale cohesie en het leveren van zorg dicht bij huis;

verzoekt de regering om bij het opstellen van haar visie op de ouderenzorg zorgzame buurten mee te nemen als alternatief voor verpleegplekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 5 (36635).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Kröger (36635, nr. 4).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Kröger (36635, nr. ??, was nr. 5).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de fractie van het CDA ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Arbeidsongeschiktheid

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het tweeminutendebat Arbeidsongeschiktheid,

te weten:

  • de motie-Patijn c.s. over garanderen dat de bestaande IVA-uitkeringen niet worden verlaagd (26448, nr. 813);
  • de motie-Saris/Ceder over onderzoek naar regionale verschillen in kennis en expertise over long covid in de beoordeling door het UWV (26448, nr. 814);
  • de motie-Inge van Dijk/Flach over onderzoek naar het functioneren van het UWV bij de uitvoering van de WIA (26448, nr. 815);
  • de motie-Van Kent/Patijn over de IVA voor huidige en toekomstige uitkeringsgerechtigden niet verlagen (26448, nr. 817).

(Zie vergadering van 1 april 2025.)

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Inge van Dijk stel ik voor haar motie (26448, nr. 815) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt de motie-Patijn c.s. (26448, nr. 813).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, JA21 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Saris/Ceder (26448, nr. 814).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, BBB, JA21 en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Kent/Patijn (26448, nr. 817).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, JA21 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten

Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten) (36446).

(Zie vergadering van 1 april 2025.)

De voorzitter:
Het amendement-Aartsen (stuk nr. 62) is ingetrokken.

Ik stel vast dat daarmee wordt ingestemd.

Ik geef graag het woord aan de heer Aartsen, die een curieus verzoek heeft. Let maar goed op!

De heer Aartsen (VVD):
Voorzitter, dank u. Per abuis is er een volgordefout ontstaan. Ik zou graag willen voorstellen om eerst te stemmen over het amendement-Aartsen op stuk nr. 83 voordat we gaan stemmen over het amendement-Aartsen op stuk nr. 84. In andere woorden, zouden we die twee kunnen omdraaien in de volgorde? Het ene amendement is namelijk verstrekkender dan het andere.

De voorzitter:
U vraagt, wij draaien.

De heer Aartsen (VVD):
Heel graag.

In stemming komt het nader gewijzigde amendement-Ergin (stuk nr. 65, I).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, het CDA en de VVD voor dit nader gewijzigde amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

Ik stel vast dat door de aanneming van dit nader gewijzigde amendement het andere op stuk nr. 65 voorkomende nader gewijzigde amendement als aangenomen kan worden beschouwd.

In stemming komt het amendement-Ergin (stuk nr. 39).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, de VVD, BBB, JA21 en FVD voor dit amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

In stemming komt het nader gewijzigde amendement-Ceder/Flach (stuk nr. 60, I).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdD, DENK, Volt, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor dit nader gewijzigde amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

Ik stel vast dat door de aanneming van dit nader gewijzigde amendement het andere op stuk nr. 60 voorkomende nader gewijzigde amendement als aangenomen kan worden beschouwd.

In stemming komt het gewijzigde amendement-Saris c.s. (stuk nr. 81).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, Volt, NSC, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

In stemming komt het amendement-Aartsen (stuk nr. 80).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor dit amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

In stemming komt het amendement-Ergin (stuk nr. 40).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21 en de PVV voor dit amendement hebben gestemd en de leden van de fractie van FVD ertegen, zodat het is aangenomen.

NB: Aangezien enerzijds 60, 81 en 80 en anderzijds 40 zijn aangenomen, wordt geen uitvoering gegeven aan 40, onderdeel I.

In stemming komt het gewijzigde amendement-Patijn/Omtzigt (stuk nr. 54, I) tot het invoegen van een onderdeel Da.

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, het CDA, JA21 en de PVV voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

Ik stel vast dat door de aanneming van dit gewijzigde amendement het andere op stuk nr. 54 voorkomende gewijzigde amendement als aangenomen kan worden beschouwd.

In stemming komt het amendement-Ceder/Patijn (stuk nr. 58).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, NSC, de ChristenUnie en het CDA voor dit amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

In stemming komt het amendement-Aartsen (stuk nr. 42).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, Volt, D66, NSC, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor dit amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

In stemming komt het gewijzigde amendement-Aartsen (stuk nr. 83).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, de SGP, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

NB: Aangezien 83 is aangenomen, komt het gewijzigde amendement-Aartsen op stuk nr. 84 niet in stemming.

In stemming komt het amendement-Aartsen (stuk nr. 46).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, Volt, D66, NSC, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor dit amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

NB: Aangezien enerzijds 83 en anderzijds 46 is aangenomen, wordt in de tekst van het met 46 voorgestelde vierde lid "derde lid" vervangen door "zesde lid".

In stemming komt het amendement-Van Kent (stuk nr. 47).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD en de PVV voor dit amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

In stemming komt het amendement-Van Kent (stuk nr. 48).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA en de PvdD voor dit amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

In stemming komt het amendement-Aartsen (stuk nr. 44).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor dit amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

In stemming komt het nader gewijzigde amendement-Ceder/Patijn (stuk nr. 85).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie en het CDA voor dit nader gewijzigde amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat de uitslag bij handopsteken niet kan worden vastgesteld.

We doen 'm nog een keertje.

In stemming komt het nader gewijzigde amendement-Ceder/Patijn (stuk nr. 85).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, het CDA en JA21 voor dit nader gewijzigde amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

Meneer Eerdmans zag ineens het licht. Dat kan gebeuren.

In stemming komt het gewijzigde amendement-Patijn/Omtzigt (stuk nr. 55, I) tot het invoegen van een onderdeel Oa.

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt en NSC voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

Ik stel vast dat door de verwerping van dit gewijzigde amendement het andere op stuk nr. 55 voorkomende gewijzigde amendement als verworpen kan worden beschouwd.

In stemming komt het amendement-Flach (stuk nr. 37).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor dit amendement hebben gestemd en de leden van de fractie van de PvdD ertegen, zodat het is aangenomen.

In stemming komt het gewijzigde amendement-Postma (stuk nr. 17) tot het invoegen van een artikel Vb.

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie en JA21 voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

De wet doen we de volgende keer.


Stemmingen moties Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten),

te weten:

  • de motie-Rikkers-Oosterkamp over bbl-trajecten uitzonderen van de reikwijdte van de Wtta (36446, nr. 66);
  • de motie-Ceder over prioritaire handhaving in sectoren met misstanden met arbeidsmigranten (36446, nr. 68);
  • de motie-Ceder/Aartsen over een kader voor het mogelijk uitzonderen van sectoren van het toelatingsstelsel (36446, nr. 69);
  • de motie-Ceder over het kostendekkend houden van de leges (36446, nr. 70);
  • de motie-Podt over de zorgplicht opnemen in het normenkader (36446, nr. 71);
  • de motie-Inge van Dijk/Aartsen over welwillend omgaan met verzoeken tot uitzonderingen inzake de Wtta (36446, nr. 72);
  • de motie-Inge van Dijk/Aartsen over de kostenopbouw van doorberekende toelatings-, ontheffings- en aanwijzingsprocedures (36446, nr. 73);
  • de motie-Ergin over onderzoek naar het juridisch bindend maken van oordelen van het College voor de Rechten van de Mens (36446, nr. 74);
  • de motie-Ergin over een structureel programma voor mysterycalls bij uitzendbureaus (36446, nr. 75);
  • de motie-Saris c.s. over de toezichthoudende instelling voor het toelatingsstelsel vestigen buiten de Randstad (36446, nr. 76);
  • de motie-Saris c.s. over de g-rekening verplicht stellen in het normenkader (36446, nr. 77);
  • de motie-Saris c.s. over elk jaar rapporteren over de BRP-registratie van arbeidsmigranten (36446, nr. 78);
  • de motie-Flach over de administratieve lasten en regeldruk zo veel mogelijk beperken (36446, nr. 79).

(Zie vergadering van 1 april 2025.)

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Ceder stel ik voor zijn motie (36446, nr. 68) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
De motie-Saris c.s. (36446, nr. 76) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Saris, Flach, Rikkers-Oosterkamp en Aartsen.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 76 (36446).

De motie-Saris c.s. (36446, nr. 77) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Saris, Patijn, Ceder, Inge van Dijk, Van Kent en Ergin.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 77 (36446).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Rikkers-Oosterkamp (36446, nr. 66).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, NSC, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Ceder/Aartsen (36446, nr. 69).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, Volt, D66, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Ceder (36446, nr. 70).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de SP ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Podt (36446, nr. 71).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66 en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Inge van Dijk/Aartsen (36446, nr. 72).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Inge van Dijk/Aartsen (36446, nr. 73).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, Volt, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Ergin (36446, nr. 74).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdD, DENK en Volt voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Ergin (36446, nr. 75).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66 en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Saris c.s. (36446, nr. ??, was nr. 76).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, Volt, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21 en de PVV voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Saris c.s. (36446, nr. ??, was nr. 77).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, JA21 en de PVV voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Saris c.s. (36446, nr. 78).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21 en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Flach (36446, nr. 79).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Regio's en grensoverschrijdende samenwerking

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het tweeminutendebat Regio's en grensoverschrijdende samenwerking,

te weten:

  • de motie-Wingelaar/Soepboer over bewindspersonen koppelen aan regiogebieden in Nederland (29697, nr. 162);
  • de motie-Wingelaar c.s. over een resultaatverplichting voor spreiding van de rijkswerkgelegenheid (29697, nr. 163);
  • de motie-Wijen-Nass/Van Nispen over bij de vaststelling van de adviesdata voor de voorjaarsvakantie structureel rekening houden met de carnavalsperiode (29697, nr. 164);
  • de motie-Wijen-Nass/Vijlbrief over commissievergaderingen over regiogerelateerde onderwerpen minimaal twee keer per jaar in de regio laten plaatsvinden (29697, nr. 165);
  • de motie-Grinwis c.s. over helderheid verschaffen over de vraag of de korting van 10% op de brede doeluitkering realistisch is (29697, nr. 166);
  • de motie-Chakor over een structurele rol voor jongeren creëren binnen het Nationaal Programma Vitale Regio's (29697, nr. 167);
  • de motie-Chakor over onderzoeken op welke wijze aanvullende gemeenten of regio's kunnen aansluiten bij het Nationaal Programma Vitale Regio's (29697, nr. 168);
  • de motie-Flach c.s. over regio's samen met het Rijk een langjarige agenda laten ontwikkelen voor een gebiedsgerichte aanpak (29697, nr. 169).

(Zie vergadering van 3 april 2025.)

De voorzitter:
De motie-Grinwis c.s. (29697, nr. 166) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Grinwis, Bikker, Inge van Dijk, Flach en Chakor.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 166 (29697).

De motie-Flach c.s. (29697, nr. 169) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Flach, Bikker, Wijen-Nass, Wingelaar, Grinwis en Kamminga.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 169 (29697).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Wingelaar/Soepboer (29697, nr. 162).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van NSC en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Wingelaar c.s. (29697, nr. 163).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, Volt, NSC, de ChristenUnie, de SGP, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Wijen-Nass/Van Nispen (29697, nr. 164).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de SGP ertegen, zodat zij is aangenomen.

U mag ook alaaf roepen!

In stemming komt de motie-Wijen-Nass/Vijlbrief (29697, nr. 165).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie en BBB voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Grinwis c.s. (29697, nr. ??, was nr. 166).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, JA21 en FVD voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Chakor (29697, nr. 167).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Chakor (29697, nr. 168).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, de ChristenUnie, de SGP, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Flach c.s. (29697, nr. ??, was nr. 169).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze gewijzigde motie met algemene stemmen is aangenomen.


Stemmingen moties Financiën decentrale overheden

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het tweeminutendebat Financiën decentrale overheden,

te weten:

  • de motie-Chakor c.s. over het gemiste accres over de ingetrokken opschalingskorting en extra korting op de jeugdhulp toevoegen aan het Gemeentefonds en Provinciefonds (36600-B, nr. 29);
  • de motie-Chakor c.s. over structureel voldoende middelen beschikbaar stellen voor cruciale voorzieningen (36600-B, nr. 30);
  • de motie-Chakor c.s. over overeenstemming bereiken over de tekorten op de jeugdzorg en de algemene korting op het Gemeentefonds (36600-B, nr. 31);
  • de motie-Chakor c.s. over voor taakmutaties in het Gemeentefonds en Provinciefonds weer gebruikmaken van de oude methode voor het verwerken ervan (36600-B, nr. 32);
  • de motie-Dijk/Van Nispen over het acute financiële tekort van gemeenten dempen met de landelijke onderuitputting (36600-B, nr. 33);
  • de motie-Dijk/Van Nispen over het terugdraaien van de bezuinigingen op gemeenten (36600-B, nr. 34);
  • de motie-Koekkoek over voor de Voorjaarsnota in kaart brengen welke regelingen kunnen worden overgeheveld naar het Rijk (36600-B, nr. 35);
  • de motie-Inge van Dijk/Grinwis over nadere regels ten behoeve van de naleving van de Financiële-verhoudingswet en de Gemeentewet (36600-B, nr. 36);
  • de motie-Grinwis c.s. over prioriteit geven aan de aanpak van de noden van gemeenten (36600-B, nr. 37);
  • de motie-Wingelaar over de Kamer informeren na het besluit over specifieke uitkeringen en voor het daadwerkelijk overhevelen naar het Gemeentefonds (36600-B, nr. 39);
  • de motie-Wingelaar over borgen dat kortingen door het niet omzetten van specifieke uitkeringen geen negatieve gevolgen hebben voor de financiële positie van decentrale overheden (36600-B, nr. 40);
  • de motie-Aukje de Vries c.s. over gemeenten de mogelijkheid geven te werken met een stelpost onderuitputting (36600-B, nr. 41);
  • de motie-Aukje de Vries/Van Eijk over de instrumenten en de sturingsmogelijkheden in kaart brengen die gemeenten hebben om de kosten te beperken (36600-B, nr. 42).

(Zie vergadering van 3 april 2025.)

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Chakor stel ik voor haar moties (36600-B, nrs. 29 en 32) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
De motie-Grinwis c.s. (36600-B, nr. 37) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gemeenten, door de krimp van en aanvullende bezuinigingen door dit kabinet op het Gemeentefonds, in 2026 in grote financiële problemen komen en daardoor zullen moeten bezuinigen op cruciale gemeentelijke taken, zoals de instandhouding van lokale voorzieningen, het bouwen van woningen en taken in het sociaal domein, of genoodzaakt zijn lokale belastingen fors te verhogen;

spreekt uit dat onze gemeenten de eerste overheid zijn en voldoende structurele middelen verdienen om hun taken uit te kunnen voeren en lokale voorzieningen in stand te kunnen houden, zonder lokale belastingen fors te hoeven verhogen;

verzoekt de regering zich in te spannen de noden van de gemeenten te lenigen, en deze bovenaan de stapel financiële wensen en tegenvallers bij de voorjaarsbesluitvorming te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 37 (36600-B).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Chakor c.s. (36600-B, nr. 30).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, JA21 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

Ik twijfelde bij de motie op stuk nr. 30 even of het CDA ook voorstemde. Ik dacht dat u jeuk aan uw hoofd had, meneer Bontenbal, maar u stemde gewoon voor.

In stemming komt de motie-Chakor c.s. (36600-B, nr. 31).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, BBB, JA21 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Dijk/Van Nispen (36600-B, nr. 33).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD en DENK voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Dijk/Van Nispen (36600-B, nr. 34).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, de ChristenUnie en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Koekkoek (36600-B, nr. 35).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66 en het CDA voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Inge van Dijk/Grinwis (36600-B, nr. 36).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Grinwis c.s. (36600-B, nr. ??, was nr. 37).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, BBB, JA21 en FVD voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Wingelaar (36600-B, nr. 39).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Wingelaar (36600-B, nr. 40).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, JA21 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Aukje de Vries c.s. (36600-B, nr. 41).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Aukje de Vries/Van Eijk (36600-B, nr. 42).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van D66, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Ruimtelijke Ordening

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het tweeminutendebat Ruimtelijke Ordening,

te weten:

  • de motie-Beckerman over een "recht op renovatie" onderzoeken (34682, nr. 213);
  • de motie-Beckerman over de herkomstwaarde als vast onderdeel meenemen in de uitwerking van de Nota Ruimte (34682, nr. 214);
  • de motie-Wijen-Nass over in de Nota Ruimte aandacht besteden aan het stimuleren van multifunctioneel ruimtegebruik (34682, nr. 215);
  • de motie-Wijen-Nass over het belang van regionale voorzieningen verankeren in de Nota Ruimte (34682, nr. 216);
  • de motie-Boomsma c.s. over in de Nota Ruimte voldoende ruimte reserveren voor kadegebonden bedrijven en bedrijven met een hoge milieucategorie van strategisch belang (34682, nr. 217);
  • de motie-Meulenkamp over de Nota Ruimte zodanig vormgeven dat er voldoende ruimte is voor bedrijven en economische activiteiten om flink te kunnen groeien (34682, nr. 218);
  • de motie-Meulenkamp/Grinwis over een scenario uitwerken voor de behandeling van het programma STOER als de uitkomsten van het onderzoek naar het Duitse verlofstelsel positief zijn (34682, nr. 219);
  • de motie-Gabriëls over het opnemen van het idee van de waterkalender in de Nota Ruimte (34682, nr. 220);
  • de motie-Gabriëls over inzichtelijk maken welke ingewikkelde keuzes er zijn gemaakt in de Nota Ruimte (34682, nr. 222);
  • de motie-Mooiman over zo veel mogelijk gewicht geven aan de woningbouwopgave bij de Nota Ruimte (34682, nr. 223);
  • de motie-Mooiman over eisen dat gemeenten het verbod op de voorrang voor statushouders bij sociale huur naleven (34682, nr. 224).

(Zie vergadering van 3 april 2025.)

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Meulenkamp stel ik voor zijn motie (34682, nr. 219) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De motie-Beckerman (34682, nr. 213) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland midden in een wooncrisis zit en er tegelijkertijd nog veel gesloopt wordt, waardoor woningen verdwijnen;

constaterende dat renovatie niet alleen duurzamer is, maar er ook architecten klaarstaan om dat aan te pakken en te renoveren en transformeren;

voorts constaterende dat inwoners van de EU, verenigd via HouseEurope!, een burgerinitiatief gestart zijn om renovatie en transformatie van bestaande gebouwen, in plaats van sloop, de nieuwe norm te maken;

verzoekt de regering een "recht op renovatie" te onderzoeken waarbij wordt meegenomen hoe renovatie aantrekkelijker gemaakt kan worden via bijvoorbeeld een btw-verlaging op hergebruik van materialen en renovatie en via het meenemen van materiaalgebonden CO2 in duurzaamheidsberekeningen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 213 (34682).

De motie-Boomsma c.s. (34682, nr. 217) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bepaalde industrieën met schaarse kenmerken zoals bereikbaarheid via het water en/of veel milieuruimte onder druk staan door planvorming voor transformatie, maar met bijbehorende infrastructuur niet of bijna niet kunnen worden verplaatst;

overwegende dat ruimte voor een deel van deze bedrijvigheid van nationaal belang is voor strategische autonomie en/of het duurzaam verdienvermogen van Nederland;

overwegende dat geopolitieke ontwikkelingen het noodzakelijk maken om het strategische belang van industriële capaciteit goed te borgen en veilig te stellen;

overwegende dat onzekerheid die ruimtelijke druk met zich meebrengt dat bedrijven niet of minder kunnen investeren in verduurzaming;

verzoekt de minister:

  • in de Nota Ruimte als doelstelling op te nemen dat voldoende ruimte wordt gereserveerd voor kadegebonden bedrijven en bedrijven met een hoge milieucategorie van strategisch belang en uit te werken hoe die terreinen kunnen worden behouden en geborgd;
  • daaronder de vijf industrieclusters van nationaal belang, de maritieme maakindustrie, en de mainports/zeehavens te scharen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 217 (34682).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Beckerman (34682, nr. ??, was nr. 213).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt en FVD voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Beckerman (34682, nr. 214).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie en de SGP voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Wijen-Nass (34682, nr. 215).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, DENK, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Wijen-Nass (34682, nr. 216).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Boomsma (34682, nr. ??, was nr. 217).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Meulenkamp (34682, nr. 218).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de VVD, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Gabriëls (34682, nr. 220).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Gabriëls (34682, nr. 222).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, de ChristenUnie, de SGP, het CDA en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Mooiman (34682, nr. 223).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, DENK, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Mooiman (34682, nr. 224).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van NSC, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Onderzoeksrapport inzake de omgang met bijzondere informatie bij de NCTV en de politie

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over het onderzoeksrapport inzake de omgang met bijzondere informatie bij de NCTV en de politie,

te weten:

  • de motie-Six Dijkstra c.s. over een damage and impact assessment naar welke gegevens mogelijk gelekt zijn (36600-VI, nr. 134);
  • de motie-Mutluer over de beveiliging waarborgen van gegevens die de NCTV gebruikt ten behoeve van de beveiliging van personen (36600-VI, nr. 135).

(Zie vergadering van 3 april 2025.)

In stemming komt de motie-Six Dijkstra c.s. (36600-VI, nr. 134).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Mutluer (36600-VI, nr. 135).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Personen- en familierecht

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het tweeminutendebat Personen- en familierecht,

te weten:

  • de motie-Koops/Smitskam over het aantal aangiften, vervolgingen en vonnissen van internationale kinderontvoeringen registreren (33836, nr. 105);
  • de motie-Diederik van Dijk c.s. over binnen een maand de aangenomen motie-Van Vroonhoven/Diederik van Dijk op stuk nr. 91 uitvoeren (33836, nr. 106);
  • de motie-Diederik van Dijk/Sneller over voorlichting van de Raad van State over de verdragsrechtelijke verplichtingen ten aanzien van interlandelijke adoptie (33836, nr. 107);
  • de motie-Diederik van Dijk over het verbod op internationaal draagmoederschap effectief handhaven (33836, nr. 108);
  • de motie-Tseggai/Van Nispen over het inzagerecht voor geadopteerden verruimen (33836, nr. 109);
  • de motie-Tseggai c.s. over blijvende aandacht voor de positie van meeroudergezinnen (33836, nr. 110);
  • de motie-Van Nispen/Tseggai over de procedure voor identiteitsherstel van interlandelijk geadopteerden vereenvoudigen (33836, nr. 111);
  • de motie-Van Nispen c.s. over erkenning uitspreken voor het grote verlies, leed en onrecht van duizenden ongehuwde moeders en afgestanen (33836, nr. 112);
  • de motie-Michon-Derkzen c.s. over de nota naar aanleiding van het verslag van de Wet kind, draagmoederschap en afstamming uiterlijk 1 juli 2025 naar de Kamer sturen (33836, nr. 113);
  • de motie-Michon-Derkzen c.s. over afgestanen en afstandsmoeders onbeperkte en volledige toegang bieden tot hun dossiers (33836, nr. 114);
  • de motie-Bikker/Diederik van Dijk over het waarborgen van de toegankelijkheid van adoptiedossiers en de professionele ondersteuning bij het raadplegen (33836, nr. 115);
  • de motie-Bikker/Diederik van Dijk over adoptie van volwassenen mogelijk maken (33836, nr. 116);
  • de motie-Sneller/Tseggai over nog dit jaar een voorstel indienen voor erkenning van meerouderschap en meeroudergezag (33836, nr. 117);
  • de motie-Sneller over wetteksten en beleidsregels zo formuleren dat ze alvast geschikt zijn voor meerouderschap en meeroudergezag (33836, nr. 118).

(Zie vergadering van 3 april 2025.)

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Diederik van Dijk stel ik voor zijn motie (33836, nr. 108) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
De motie-Koops/Smitskam (33836, nr. 105) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat internationale kinderontvoeringen (strafbaar gesteld in artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht) in alle gevallen zeer schrijnend zijn;

constaterende dat het Openbaar Ministerie op dit moment niet inzichtelijk kan maken hoeveel aangiften hierover binnenkomen, omdat de classificatie "internationale kindontvoering" niet bestaat in het registratiesysteem;

van mening dat het van groot belang is om wél inzicht te krijgen in de cijfers en gegevens ter zake, omdat dan beter en preciezer beleid kan worden opgesteld, gericht op de preventie en repressie ervan;

verzoekt de regering, in overleg met het Openbaar Ministerie, ervoor te zorgen dat de volgende gegevens voortaan jaarlijks beschikbaar worden:

  • het aantal aangiften dat wordt gedaan van internationale kindontvoeringen vanuit Nederland;
  • het aantal vervolgingen dat daarop wordt ingesteld;
  • het aantal vonnissen dat hierop wordt gewezen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 105 (33836).

De motie-Tseggai/Van Nispen (33836, nr. 109) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voor (interlandelijk) geadopteerden van groot belang is om alle informatie die is verbonden aan hun adoptie te verkrijgen en die ook beschikbaar te houden;

constaterende dat een eerdere motie is aangenomen die de regering verzocht te zorgen voor laagdrempelige en onbeperkte toegang tot het eigen dossier;

overwegende dat uit juridische analyse blijkt dat juridische belemmeringen kunnen worden weggenomen, maar dit niet nog jaren op zich mag laten wachten;

verzoekt de regering er ook binnen de bestaande regels alles aan te doen de belemmeringen weg te nemen en het inzagerecht te verruimen, en nog voor de zomer de Kamer hierover te informeren;

verzoekt de regering voorts dat als blijkt dat een wijziging van de wet noodzakelijk is, die zo spoedig mogelijk te realiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 109 (33836).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

De fractie van de Partij voor de Dieren verzoekt om een hoofdelijke stemming over de motie op stuk nr. 106. Allereerst komt er een stemverklaring van de heer Koops.

De heer Koops (NSC):
Voorzitter. Ik heb een stemverklaring over de motie op stuk nr. 110. Die roept op tot blijvende aandacht voor de positie van meeroudergezinnen. Nieuw Sociaal Contract denkt daarbij onder meer aan samengestelde gezinnen, de relatie van kinderen met hun biologische ouders en hun stiefouders, en de bescherming en het welzijn van die kinderen. Het staat gewoon vast dat de positie van die kinderen verbeterd kan en moet worden bij de rechten die bijvoorbeeld de ouders hebben. Meer oudergezag van vier ouders is daarvoor niet de oplossing, maar we houden wel rekening met nieuwe gezinsvormen. Daarom stemmen we voor de motie voor blijvende aandacht, mede namens de ChristenUnie.

De voorzitter:
Het lid Kostić.

Kamerlid Kostić (PvdD):
Dank, voorzitter. Deze stemverklaring doe ik namens D66, GroenLinks-PvdA, SP en Volt. Dagelijks hebben transgender personen te maken met geweld en uitsluiting. Ze worden zeven keer vaker dan gemiddeld mishandeld of daarmee bedreigd. Ze doen vijf tot tien keer vaker een zelfmoordpoging. Het wordt nog erger nu Trump trans personen wegzet als een gevaar. Het is zelfs zo erg dat Nederland een aangescherpt reisadvies heeft afgegeven voor de Verenigde Staten, waarbij lhbti+-personen worden gewaarschuwd. Vandaag zijn trans personen aan de beurt, maar morgen kan het elke andere groep zijn. De angst onder trans personen en hun naasten voor verdere verharding is groot. Mensen die trans zijn, zijn onze buren, onze collega's en onze vrienden. Ze willen in Nederland niet meer en niet minder dan simpelweg hun leven leiden. Trans mensen verdienen van volksvertegenwoordigers hier dat ze ten minste een fatsoenlijk politiek debat kunnen voeren. De motie-Diederik van Dijk op stuk nr. 106 probeert dat debat wederom te blokkeren, terwijl het gaat om een wetsvoorstel dat bedoeld is om de situatie van trans personen te verbeteren en de adviezen van deskundige artsen en psychologen te verwerken in de Transgenderwet. Ongeacht hoe de partijen hier naar het wetsvoorstel kijken, is het onbehoorlijk bestuur om een belangrijk wetsvoorstel midden in de eerste termijn naar de prullenbak te verwijzen met een motie. Dit geeft ook het signaal af dat de politiek de veiligheid en het welzijn van trans personen in Nederland niet belangrijk vindt. Laten we vandaag dus gewoon een zorgvuldig wetsproces doorlopen, lieve mensen. Wij stemmen daarom tegen de motie-Diederik van Dijk op stuk nr. 106 en roepen de leden hier op om hun hart te volgen en de motie niet te steunen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Koops/Smitskam (33836, nr. ??, was nr. 105).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, NSC, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

Dan de motie op stuk nr. 106. Daar gaan we hoofdelijk over stemmen. Ik geef graag het woord aan de griffier.

In stemming komt de motie-Diederik van Dijk c.s. (33836, nr. 106).

Vóór stemmen de leden: Nijhof-Leeuw, Omtzigt, Oostenbrink, Pierik, Van der Plas, Pool, Postma, Ram, Rep, Rikkers-Oosterkamp, Saris, Six Dijkstra, Smitskam, Soepboer, Stoffer, Thiadens, Uppelschoten, Valize, Van der Velde, Vermeer, Vlottes, Vondeling, De Vree, Van Vroonhoven, Van Waveren, Welzijn, Wijen-Nass, Wilders, Wingelaar, Van Zanten, Aardema, Van Baarle, Baudet, Bikker, Blaauw, Boomsma, Boon, Van den Born, Martin Bosma, Boutkan, Bruyning, Ceder, Claassen, Crijns, Deen, Tony van Dijck, Diederik van Dijk, Emiel van Dijk, Olger van Dijk, Eerdmans, El Abassi, Ergin, Esser, Faddegon, Flach, Graus, Grinwis, Van Haasen, Heite, Heutink, Van der Hoeff, Holman, Van Houwelingen, Idsinga, Daniëlle Jansen, Léon de Jong, Joseph, Kahraman, Koops, Kops, De Korte, Markuszower, Van Meetelen, Van Meijeren, Mooiman en Edgar Mulder.

Tegen stemmen de leden: Van Nispen, Nordkamp, Paternotte, Patijn, Paulusma, Pijpelink, Piri, Podt, Rajkowski, Rooderkerk, Slagt-Tichelman, Sneller, Stultiens, Teunissen, Thijssen, Timmermans, Tseggai, Vedder, Veltman, Vijlbrief, Aukje de Vries, Van der Werf, Westerveld, White, Yeşilgöz-Zegerius, Aartsen, Bamenga, Becker, Beckerman, Bevers, Bikkers, Bontenbal, Boswijk, Bromet, Buijsse, Van der Burg, Bushoff, Van Campen, Dassen, Dijk, Inge van Dijk, Dobbe, Dral, Van Eijk, Ellian, Erkens, Gabriëls, Peter de Groot, Haage, Van den Hil, Hirsch, De Hoop, Jetten, Kamminga, Kathmann, Van Kent, Kisteman, Klaver, De Kort, Kostić, Kröger, Krul, Lahlah, Van der Lee, Martens-America, Meulenkamp, Michon-Derkzen, Mohandis en Mutluer.

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met 76 stemmen voor en 69 stemmen tegen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Diederik van Dijk/Sneller (33836, nr. 107).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van DENK, Volt, D66, de SGP, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Tseggai/Van Nispen (33836, nr. ??, was nr. 109).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze gewijzigde motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Tseggai c.s. (33836, nr. 110).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, het CDA, de VVD, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Nispen/Tseggai (33836, nr. 111).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, BBB, JA21 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Nispen c.s. (33836, nr. 112).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Michon-Derkzen c.s. (33836, nr. 113).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, de VVD, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Michon-Derkzen c.s. (33836, nr. 114).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bikker/Diederik van Dijk (33836, nr. 115).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bikker/Diederik van Dijk (33836, nr. 116).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Sneller/Tseggai (33836, nr. 117).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, Volt, D66 en de VVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Sneller (33836, nr. 118).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, Volt, D66, het CDA en de VVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemming brief Wetgevings- en werkprogramma Europese Commissie 2025

Aan de orde is de stemming over de brief van de vaste commissie voor Europese Zaken over het wetgevings- en werkprogramma van de Europese Commissie voor 2025 (22112, nr. 4017).

De voorzitter:
Ik stel voor conform het voorstel van de vaste commissie voor Europese Zaken te besluiten en in te stemmen met de lijst van prioritaire voorstellen uit het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2025.

Daartoe wordt besloten.


Stemmingen Wet veilige jaarwisseling

Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het Voorstel van wet van de leden Klaver en Ouwehand tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met de invoering van een vuurwerkverbod voor consumenten (Wet veilige jaarwisseling) (35386).

(Zie vergadering van 3 april 2025.)

De voorzitter:
Eerst een stemverklaring van mevrouw Van der Plas.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Graag stilte!

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik wacht even tot de leden van GroenLinks-PvdA zijn uitgesproken.

Voorzitter. Het amendement-Bikker c.s. waar wij zo over gaan stemmen, lijkt een sympathiek amendement, dat de pijn van een vuurwerkverbod doet verzachten. Maar het amendement is onuitvoerbaar wat BBB betreft. Het klinkt leuk om verenigingen ontheffingen te verlenen, waardoor buurten toch van vuurwerk kunnen genieten. Je zou dus kunnen denken: stem er dan vóór. Echter, we moeten ook erkennen dat er dan aan zo veel wet- en regelgeving moet worden voldaan, dat verenigingen in de praktijk die vergunningen niet of zeker niet overal kunnen krijgen, laat staan dat ze die zullen aanvragen. Met name de regio's zullen dan verstoken blijven van de vuurwerktraditie, die nu door een kleine groep mensen met een gedrags- en een gezagsprobleem naar de gallemiezen wordt geholpen. Wij zijn van mening dat burgers in Nederland met dit amendement een worst wordt voorgehouden die zij uiteindelijk niet zullen krijgen. Daarom stemt BBB tegen dit amendement. Ook het amendement-Michon-Derkzen kan geen steun krijgen van BBB, omdat wij de vuurwerktraditie gewoon willen behouden en het wetsvoorstel helemaal niet willen. Daarom stemmen wij tegen deze twee amendementen en zullen wij ook tegen het wetsvoorstel stemmen.

Dank u wel.

In stemming komt het gewijzigde amendement-Bikker c.s. (stuk nr. 17).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, JA21, FVD en de PVV voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

In stemming komt het amendement-Michon-Derkzen (stuk nr. 16).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, JA21 en FVD voor dit amendement hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

In stemming komt het wetsvoorstel, zoals op onderdelen gewijzigd door de aanneming van het gewijzigde amendement-Bikker c.s. (stuk nr. 17) en het amendement-Michon-Derkzen (stuk nr. 16).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA en de VVD voor dit voorstel hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

Dan mag ik de vraag der vragen stellen. Zijn de initiatiefnemers bereid de verdediging van dit wetsvoorstel op zich te nemen in de Eerste Kamer? Het woord is aan de heer Klaver.

De heer Klaver (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Allereerst veel dank aan de collega's voor het buitengewoon inhoudelijke debat dat we over een hele lange periode met elkaar hebben gevoerd. Mede namens collega Ouwehand kan ik zeggen dat wij de verdediging van dit wetsvoorstel graag op ons nemen in de Eerste Kamer en dat we daar ook vaart achter zullen zetten.

Dank jullie wel.

De voorzitter:
Heel goed, dank u wel.


Stemmingen moties Wet veilige jaarwisseling

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het Voorstel van wet van de leden Klaver en Ouwehand tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met de invoering van een vuurwerkverbod voor consumenten (Wet veilige jaarwisseling),

te weten:

  • de motie-Eerdmans/Van der Plas over een vuurwerkverbod sowieso niet voor 2026 laten ingaan (35386, nr. 18);
  • de motie-Eerdmans/Van der Plas over met de vuurwerkbranche een raming voor schadecompensatie opstellen (35386, nr. 19);
  • de motie-Bikker/Boswijk over het zo spoedig mogelijk opstellen van de AMvB met het volledige pakket aan voorwaarden (35386, nr. 20);
  • de motie-Van der Plas/Eerdmans over uitspreken dat een totaalverbod op siervuurwerk geen oplossing biedt voor het maatschappelijke probleem van geweld tegen agenten (35386, nr. 21);
  • de motie-Van der Plas/Eerdmans over uitspreken dat het immaterieel erfgoed in Nederland beschermd en gekoesterd dient te worden (35386, nr. 22);
  • de motie-Van der Plas over de strafvorderingsrichtlijnen voor vuurwerkdelicten ophogen (35386, nr. 23);
  • de motie-Van der Plas/Eerdmans over uitspreken dat een totaalverbod op siervuurwerk averechts zal werken (35386, nr. 24);
  • de motie-Van der Plas/Eerdmans over niet overgaan tot een totaalverbod op consumentenvuurwerk (35386, nr. 25);
  • de motie-Van der Plas over een overgangstermijn van minimaal vijf jaar en volledige compensatie voor vuurwerkondernemers (35386, nr. 26);
  • de motie-Van der Plas over een onafhankelijke externe partij een compensatieregeling laten opstellen (35386, nr. 27);
  • de motie-El Abassi over compensatiegelden eerlijk verdelen (35386, nr. 28);
  • de motie-El Abassi over garanderen dat de nationale vuurwerkshow in Rotterdam blijft bestaan (35386, nr. 29).

(Zie vergadering van 3 april 2025.)

De voorzitter:
De motie-Bikker/Boswijk (35386, nr. 20) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet na aanname van de Wet veilige jaarwisseling de voorwaarden uit de ingediende amendementen moet uitwerken in lagere regelgeving;

verzoekt de regering ervoor te zorgen dat de AMvB met het volledige pakket aan voorwaarden zo spoedig mogelijk wordt uitgewerkt, opdat het verbod niet wordt vertraagd,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 20 (35386).

De motie-Van der Plas (35386, nr. 27) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het ministerie van I heeft berekend dat een compensatie van 100 tot 150 miljoen euro voldoende is bij een totaalverbod op vuurwerk bij onmiddellijke ingang;

constaterende dat de vuurwerkbranche zelf aangeeft tussen de 895 en de 945 miljoen euro compensatie nodig te hebben;

verzoekt de regering een onafhankelijke externe partij mee te laten kijken bij het opstellen van een compensatieregeling, indien een vuurwerkverbod ingevoerd wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 27 (35386).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Eerdmans/Van der Plas (35386, nr. 18).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Eerdmans/Van der Plas (35386, nr. 19).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, DENK, D66, de ChristenUnie, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Bikker/Boswijk (35386, nr. ??, was nr. 20).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, de ChristenUnie, het CDA en de VVD voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van der Plas/Eerdmans (35386, nr. 21).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van der Plas/Eerdmans (35386, nr. 22).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, NSC, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van der Plas (35386, nr. 23).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de PvdD, NSC, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van der Plas/Eerdmans (35386, nr. 24).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van der Plas/Eerdmans (35386, nr. 25).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van der Plas (35386, nr. 26).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Van der Plas (35386, nr. ??, was nr. 27).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, NSC, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-El Abassi (35386, nr. 28).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de PvdD, DENK en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-El Abassi (35386, nr. 29).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK, JA21 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Landbouw, klimaat en voedsel

Aan de orde zijn de stemmingen over aangehouden moties, ingediend bij het tweeminutendebat Landbouw, klimaat en voedsel,

te weten:

  • de motie-Podt/Vedder over een consumentencampagne voor eiwitteelten (30252, nr. 197);
  • de motie-Podt over de overheid als launching customer voor nieuwe eiwitproducten (30252, nr. 198).

(Zie vergadering van 27 maart 2025.)

De voorzitter:
De motie-Podt/Vedder (30252, nr. 197) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in de Nationale Eiwitstrategie een ambitie is opgenomen om als land meer plantaardig te consumeren ten behoeve van onze gezondheid, het klimaat en de natuur;

overwegende dat eiwitteelten, zoals erwten, bonen, luzerne en soja van Hollandse bodem, een bijdrage kunnen leveren aan die ambitie en tevens een positief effect hebben op landbouwbodems doordat ze stikstof binden en relatief weinig externe input nodig hebben;

overwegende dat, om deze redenen, drie jaar geleden de Bean Deal in het leven is geroepen maar het ministerie meer kan doen om de doelen van de deal te behalen;

verzoekt de regering om een zeer actieve rol in te nemen zodat de Bean Deal maximaal wordt benut voor de Nationale Eiwitstrategie met als voordeel lokale eiwitproductie;

verzoekt de regering om met agrariërs en afnemers te werken aan ketenafspraken om de afzet van eiwitgewassen te garanderen en het verdienmodel te versterken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. ??, was nr. 197 (30252).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Podt/Vedder (30252, nr. ??, was nr. 197).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA en de VVD voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Podt (30252, nr. 198).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

Tot zover de stemmingen. Ik schors enkele minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:
Aan de orde is de regeling van werkzaamheden.

Ik deel aan de Kamer mee dat mevrouw Podt haar motie op stuk nr. 685 (27858) intrekt.

Op verzoek van de fractie van de Partij voor de Dieren benoem ik in de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur het lid Kostić tot lid in plaats van het lid Ouwehand en het lid Teunissen als plaatsvervangend lid in plaats van het lid Kostić.

Ik deel aan de Kamer mee dat voor de volgende debatten de termijn voor toekenning is verlengd:

  • het dertigledendebat over vermogensongelijkheid in Nederland;
  • het dertigledendebat over het gevaar van Chinese spionage en ondermijning;
  • het dertigledendebat over de toenemende economische, politieke en mediale macht van socialemediaplatformen;
  • het dertigledendebat over het proces van het toekomstige hoofdlijnenakkoord voor de ouderenzorg;
  • het dertigledendebat over het bericht dat ouderen vanwege personeelstekorten onnodig lang op de spoedeisende hulp liggen;
  • het dertigledendebat over het bericht dat het kabinet inzet op triage in de zorg;
  • het debat over het bericht dat de korpsleiding begrip heeft voor morele bezwaren van agenten die geen Joodse objecten willen bewaken;
  • het debat over de woningbouwopgave in Nederland;
  • het debat over technologische afhankelijkheid van elektronische apparaten uit onvrije landen.

Op verzoek van een aantal leden stel ik voor de volgende door hen ingediende moties opnieuw aan te houden: 36600-IV-15; 21501-20-2175; 31409-477; 36600-VII-44; 36600-IX-24; 28676-470; 31409-474; 31409-473; 29398-1153.

Ik stel voor toe te voegen aan de agenda:

  • het tweeminutendebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen (CD d.d. 03/04), met als eerste spreker het lid Van der Werf van D66;
  • het tweeminutendebat Digitalisering en leermiddelen in het funderend onderwijs (CD d.d. 03/04), met als eerste spreker het lid Pijpelink van GroenLinks-Partij van de Arbeid;
  • het tweeminutendebat Spoorgoederenvervoer (CD d.d. 03/04), met als eerste spreker het lid Veltman van de VVD;
  • het tweeminutendebat Zzp (CD d.d. 03/04), met als eerste spreker het lid Aartsen van de VVD;
  • het tweeminutendebat Mijnbouw (CD d.d. 03/04), met als eerste spreker het lid Beckerman van de SP.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:
Ik geef graag het woord aan de heer Van Baarle van de fractie van DENK. Het woord is aan hem. Ik verzoek om stilte. Het woord is aan de heer Van Baarle.

De heer Van Baarle (DENK):
Dank, voorzitter. Gaza wordt nog steeds geblokkeerd door Israël. Er gaat geen humanitaire hulp naar Gaza en we zien in toenemende mate dat er daardoor niet meer in de voedselvoorziening van de Palestijnen in Gaza voorzien kan worden. We hebben de verschrikkelijke beelden gezien van de vermoorde hulpverleners, de smeekbeden om hun leven, terwijl er op ze geschoten werd door het Israëlische leger. Plannen om de aanvallen op te voeren, worden gemaakt door de Israëlische regering.

De voorzitter:
En dus?

De heer Van Baarle (DENK):
We moeten daar deze week nog over debatteren met de minister van Buitenlandse Zaken en wat mij betreft, gezien zijn reactie in de media, ook met de minister-president.

De heer Edgar Mulder (PVV):
Geen steun.

De heer Kahraman (NSC):
Voorzitter. We hebben donderdag een commissiedebat met de minister van Buitenlandse Zaken. Dit kan prima daar, dus geen steun.

De heer Dassen (Volt):
Steun.

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter. Het is verschrikkelijk wat er in Gaza gebeurt. Wat mij betreft komt er een apart debat. Het kabinet moet echt z'n houding bijstellen. Steun.

De voorzitter:
De toekomstig burgemeester van Groningen.

(Geroffel op de bankjes)

Mevrouw Kamminga (VVD):
Nou, er zijn nog wat hobbels te nemen. Eh ... Geen steun!

(Hilariteit)

De heer Van Baarle (DENK):
Lach maar.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter. De snelste manier om dit alles te bespreken — dat kunnen wij ons namelijk voorstellen — is bij het commissiedebat over de RBZ-Raad van komende donderdag.

Mevrouw Podt (D66):
Zeer veel steun, voorzitter.

Mevrouw Piri (GroenLinks-PvdA):
Idem, voorzitter. Het is echt schandalig als wij niet de tijd nemen om hierover te spreken. Steun.

De heer Oostenbrink (BBB):
Geen steun.

De heer Krul (CDA):
Steun.

De heer Dijk (SP):
Voorzitter. Al meer dan een jaar wordt er een verzoek gedaan voor een groot debat hierover. Daar is meer dan ooit reden toe. En al meer dan een jaar wordt het ook tegengehouden door coalitiepartijen die het iedere keer ergens in een commissie of in een ander debat met heel veel andere onderwerpen willen agenderen. Het is echt een grove schande dat het kabinet zich zo opstelt ...

De voorzitter:
U geeft steun.

De heer Dijk (SP):
... en zeker ook dat de coalitie hier geen debat over wil voeren.

De voorzitter:
U heeft geen meerderheid, meneer Van Baarle.

Het woord is aan mevrouw Paulusma van de fractie van D66.

De heer Van Baarle (DENK):
Ik zou 'm op de dertigledenlijst willen zetten.

De voorzitter:
Bij dezen.

De heer Van Baarle (DENK):
Ik hecht eraan te benadrukken dat er net tussendoor, om welke reden dan ook, gelachen werd. Er zijn vijftien hulpverleners geëxecuteerd. Ik vind het niet kunnen, voorzitter.

De voorzitter:
Ja.

Het woord is aan mevrouw Paulusma, D66.

Mevrouw Paulusma (D66):
Voorzitter, dank u wel. Dit jaar vieren we dat we 80 jaar bevrijd zijn. Een van de belangrijkste centra in Nederland, Kamp Westerbork, verkeert in grote geldnood. We hebben daar al jaren debatten over. Het valt steeds onder een verkeerd departement. De nood is momenteel ontzettend hoog. Ik ben daar met collega's geweest, dus ik hoop op hun steun. Ik vind dat we hier zo snel mogelijk een debat over moeten voeren, want Kamp Westerbork moet blijven bestaan, maar vooral klaar zijn voor de toekomst.

De heer Flach (SGP):
Steun van SGP, CDA en ChristenUnie.

Mevrouw Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. We zijn afgelopen vrijdag met de commissie op bezoek geweest bij de oorlogsherinneringscentra 40-45, dus als het iets breder getrokken wordt, volledig steun.

De heer Bevers (VVD):
Geen steun.

De heer Dijk (SP):
Steun.

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Steun.

Mevrouw Saris (NSC):
Geen steun.

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Geen steun.

De heer Blaauw (PVV):
Ook geen steun, voorzitter.

De heer Dassen (Volt):
Steun.

De voorzitter:
U heeft geen meerderheid, mevrouw Paulusma.

Mevrouw Paulusma (D66):
Maar volgens mij wel 30 leden.

De voorzitter:
Ja. We zetten u op de lijst.

U had nog een verzoek.

Mevrouw Paulusma (D66):
Jazeker. We hebben via de pers mogen vernemen dat er plannen zijn — die zijn niet gedeeld met de Kamer — om het eigen risico te halveren, maar dat daarmee de premie voor heel veel Nederlanders met €200 per jaar gaat stijgen. Ik en mijn collega's in de commissie hebben de minister daar meerdere keren op bevraagd. Het begint zo langzamerhand wel een beetje ingewikkeld te worden dat de pers hier eerder van weet dan de Kamer, dus ik wil zo snel mogelijk met de minister in debat.

De heer Claassen (PVV):
Komende maandag kan er aan de minister gevraagd worden hoe dat precies zit en dan kan mevrouw Paulusma te horen krijgen dat het allemaal netjes wordt gecompenseerd, dus geen steun.

De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Het is een ondoordachte en onbesuisde actie om het eigen risico op deze manier te halveren. Daar moeten we heel gauw over debatteren, dus volmondig steun voor dit debat.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Hoe je ook in de wedstrijd staat ten opzichte van het eigen risico: heel veel mensen kunnen de zorgpremie zo meteen niet meer betalen. Het lijkt me dus heel erg terecht dat we daar het debat over voeren, dus steun.

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Geen steun voor dit debat. Maandag kan het heel snel.

Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Geen steun.

De heer Dassen (Volt):
Steun.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, mede namens de SGP steun. Wat betreft de ChristenUnie zeg ik nog het volgende. Voor een kabinet dat voor bestaanszekerheid staat, zou ik zeggen: snel een debat hierover, want dan kan je het helemaal helder maken.

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Geen steun. Het kan maandag bij het WGO.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

De heer El Abassi (DENK):
Steun.

De heer Dijk (SP):
Steun.

De voorzitter:
U heeft geen meerderheid, mevrouw Paulusma.

Mevrouw Paulusma (D66):
Nee, dat heb ik genoteerd.

De voorzitter:
De heer Dijk van de SP.

De heer Dijk (SP):
Dank u wel, voorzitter. Bijna een miljoen mensen zijn op zoek naar een huisarts of een andere huisarts. Dat blijkt uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer. 60% van de huisartsenpraktijken heeft op dit moment een patiëntenstop. Er zijn dus ongelofelijk veel mensen die nu helemaal geen huisarts hebben of een huisarts ver weg. Dat leidt ertoe dat mensen zorg gaan mijden. Dat moeten we te allen tijde voorkomen. Daarom willen we graag een debat met de minister om te kijken hoe we deze problemen kunnen oplossen.

De heer Claassen (PVV):
Geen steun. Binnenkort hebben we een notaoverleg over de huisartsenzorg en daar kan het goed bij.

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Geen steun voor dit debat. Collega Bushoff heeft een mooie nota daarover gemaakt. Het lijkt me goed om het daarbij te betrekken.

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Steun.

De heer Flach (SGP):
Steun.

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Geen steun. Het kan bij het notaoverleg.

Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Geen steun.

De heer El Abassi (DENK):
Steun.

Mevrouw Podt (D66):
Steun, voorzitter. Het is ook een beetje gek om allerlei dingen in een notaoverleg te gaan schuiven van iemand die daar niet om gevraagd heeft.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Steun.

De voorzitter:
Mevrouw Bikkers. Bikker, bedoel ik.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Steun. Bikker zonder s inderdaad, anders word ik zo groot.

De voorzitter:
Dan de heer Krul.

De heer Dijk (SP):
Voorzitter, een punt van orde.

De voorzitter:
Wacht even, wacht even.

De heer Dijk (SP):
Het is wel interessant dat de heer Bushoff het verzoek steunt omdat hij niet wil dat het bij zijn eigen nota wordt betrokken, omdat het inderdaad over iets anders gaat, maar dat coalitiepartijen aangeven: nee, doe maar bij het notaoverleg van de heer Bushoff. Dat wel makkelijk, hè, jongens!

De voorzitter:
Ja. De heer Krul.

De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Daar ga ik inderdaad toch iets over zeggen. Ik denk dat het voor de hygiëne niet heel goed is als we in de regeling gaan verwijzen naar notabehandelingen van Kamerleden, zo van: ga daar maar aan de minister vragen wat hij van zus of zo vindt. Dat lijkt me niet de bedoeling. Als het een commissiedebat is, is het een begrijpelijk argument, maar dit argument gaat voor ons niet op. Steun voor dit verzoek.

De voorzitter:
U heeft geen meerderheid, meneer Dijk.

De heer Dijk (SP):
Vast wel voor een dertigledendebat.

De voorzitter:
Ja. We zetten u op de lijst.

Mevrouw Van Zanten, BBB.

Mevrouw Van Zanten (BBB):
Voorzitter. Vorige week werd bekend dat het OM de Oekraïner die de week ervoor vijf mensen had neergestoken in de buurt van de Dam in Amsterdam, verdacht wordt van een aanslag met een terroristisch oogmerk. Ook hoorden we van de AIVD dat jongeren steeds vaker een radicale dreiging vormen. Over deze ontwikkelingen wil ik heel graag een debat met de minister van Justitie en Veiligheid.

Mevrouw Vondeling (PVV):
Steun voor het verzoek.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Geen steun. Mevrouw Van Zanten haalt er iets bij wat niet op de regeling staat. Over het incident in Amsterdam hoeven wij geen apart plenair debat. Over het AIVD-onderzoek staat al … Daar is eerder al om gevraagd in de regeling. Dat komt terug in een commissiedebat.

Mevrouw Podt (D66):
Geen steun.

De heer Olger van Dijk (NSC):
Geen steun.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Voorzitter. Met die aanslag in Amsterdam heeft Nederland, na bijvoorbeeld België, Duitsland en Oostenrijk, te maken met een terroristische aanslag.

De voorzitter:
Ja, maar ik neem aan dat u uw eigen fractiegenoot wel steunt in dit verzoek.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik ondersteun haar nog even extra. Dit gaat over terroristische aanslagen …

De voorzitter:
Maar extra steun hoeft zij niet te hebben, hoor.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Het lijkt mij heel zinnig voor een debat.

De voorzitter:
Denkt u dan dat het verzoek dubbel gaat tellen of zo, als je het vanuit de zaal gaat steunen? Ik vind 'm leuk, hoor.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Geen steun, om dezelfde reden als de VVD. Volgens mij moeten we sowieso het onderzoek even afwachten.

De heer El Abassi (DENK):
Steun voor het debat.

De voorzitter:
U heeft geen meerderheid.

Mevrouw Van Zanten (BBB):
Wel 30 leden.

De voorzitter:
Wel 30 leden. We zetten het debat op de lijst.

De heer Timmermans.

De heer Timmermans (GroenLinks-PvdA):
Gelukkig zijn er nog genoeg mensen uit mijn eigen fractie om mij te steunen zo meteen!

Voorzitter. In februari hebben we afgesproken dat we een debat zouden voeren over de dreigende handelsmaatregelen die door de Amerikaanse regering zouden kunnen worden genomen. We hebben inmiddels gezien dat die handelsmaatregelen verstrekkende gevolgen hebben. Er dreigt zelfs het risico van een recessie. Het kan gevolgen hebben voor heel veel sectoren in de Nederlandse economie. Het kan gevolgen hebben voor onze pensioenen. Dit is inmiddels een debat met grote urgentie. Dat debat moet naar onze smaak voor het meireces plaatsvinden. Inmiddels kan het debat niet alleen maar plaatsvinden met de minister die over buitenlandse handel gaat. Het moet ook worden gevoerd met de minister van Economische Zaken — waar is hij eigenlijk nu het bedrijfsleven zo onder druk dreigt te komen staan? — en met de minister-president, die de regie over dit geheel moet houden, ook omdat dit ongetwijfeld ook gevolgen kan hebben voor de voorbereiding van de Voorjaarsnota. Om al deze redenen wil ik het debat dus graag zo wijzigen dat het voor het meireces plaatsvindt, in aanwezigheid van in ieder geval de minister-president, de minister van Financiën en de minister van Economische Zaken.

De voorzitter:
Helder.

De heer Van Nispen (SP):
Steun.

De heer Flach (SGP):
Het gaat hard, dus wij steunen dit, los van de suggestieve opmerkingen over de minister van Economische Zaken.

Mevrouw Podt (D66):
Steun, voorzitter.

Mevrouw Kamminga (VVD):
Voorzitter. Dit is een belangrijk en urgent onderwerp. Wij hebben als VVD aldoor gezegd dat het wat ons betreft gewoon kan met de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, dus de verbreding steunen wij niet. Het zou me wel nuttig lijken als we voorafgaand aan het debat een brief krijgen, want er gebeurt heel veel, zoals de heer Timmermans terecht zegt. Er is ook een Raad geweest. Ik zou het wel nuttig vinden om eerst wat nadere informatie te krijgen voordat we het debat voeren.

De voorzitter:
U steunt dus niet de uitbreiding van het aantal ministers. Ondersteunt u wel de aanvraag om het voor het meireces te doen?

Mevrouw Kamminga (VVD):
Ja, maar dan wel pas nadat we die extra informatie hebben gekregen. Wij vinden het wel urgent.

De voorzitter:
Ja.

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Steun voor het verzoek.

De heer Van Baarle (DENK):
Steun voor beide verzoeken.

De heer Kahraman (NSC):
Geen steun, voorzitter.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

De heer Dassen (Volt):
Steun.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Van harte steun, voorzitter. Het is hard nodig, dus wat mij betreft is het erg goed als het voor het meireces wordt gepland. Als er een brief bij moet komen, is dat natuurlijk uitstekend. Ook daarvoor steun, maar het moet niet vertragend werken. Ook steun voor de uitbreiding.

De heer Vermeer (BBB):
Geen steun voor de uitbreiding en graag ook een brief.

De voorzitter:
Maar wel steun voor het voorstel om het voor het meireces te doen? Dat weer wel.

De heer Krul (CDA):
Steun voor alle verzoeken.

De voorzitter:
Er is een meerderheid, mits die brief op tijd is, maar dat lijkt mij eigenlijk logisch. We gaan het inplannen, meneer Timmermans.

De heer Timmermans (GroenLinks-PvdA):
Voor mij is het onduidelijk of dit dan ook gebeurt met de uitbreiding waarom ik gevraagd heb.

De voorzitter:
We gaan het communiceren met de bewindspersonen.

De heer Timmermans (GroenLinks-PvdA):
Dank u.

De voorzitter:
Dan de heer Dassen van Volt.

De heer Dassen (Volt):
Voorzitter. Een vooraankondiging voor een tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken, inclusief stemmingen deze week.

De voorzitter:
Prima. Dank u wel. Daar gaan we rekening mee houden.

Mevrouw Teunissen, Partij voor de Dieren.

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Uit onderzoek blijkt alweer dat de dierenartsenkosten de pan uitrijzen, omdat grote bedrijven op grote schaal dierenartsenpraktijken opkopen en de prijzen omhooggooien. De Kamer heeft allerlei voorstellen van de Partij voor de Dieren, maar ook van de SP en de PVV, aangenomen, maar de staatssecretaris wil het oplossen met bewustwordingscampagnes en vrijblijvende maatregelen. Dat schiet tekort, voorzitter. Dat is echt onvoldoende. Daarom moet de staatssecretaris nu ingrijpen en het opkopen door buitenlandse ketens aan banden leggen en prijsplafonds invoeren. Daarom wil ik een debat met de staatssecretaris van LVVN.

De heer Graus (PVV):
Steun.

Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. Eindelijk is het onderzoek er. De motie daarover heb ik ingediend in 2022. Nou blijkt ook daadwerkelijk hoe erg het is, maar nou doet het kabinet niks. Van harte steun. Bizar dit.

De heer Van Baarle (DENK):
Steun voor het verzoek.

De heer Holman (NSC):
Voorzitter. Wij hebben diverse keren aandacht gevraagd voor dit onderwerp. Het lijkt me goed dat we dit gaan bespreken, maar we stellen voor dat we dit doen in het eerstvolgende geplande commissiedebat.

De voorzitter:
Dat is geen steun.

De heer Van Campen (VVD):
Voorzitter. Geen steun. We moeten dit debat echt met elkaar voeren, maar het kabinet komt nog met een onderzoek van de Autoriteit Consument & Markt over hoe het zit met mogelijke kartelvorming. Mijn fractie vindt het belangrijk dat we eerst alle informatie hebben voordat we dit debat voeren. Dus voor nu geen steun, maar later, als we alle informatie hebben, willen we daar nog weleens welwillend naar kijken.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Geen steun, vanwege de voorgenoemde onderbouwing.

Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Steun.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

Mevrouw Podt (D66):
Geen steun. Ik sluit me aan bij de heer Van Campen.

De voorzitter:
U heeft een meerderheid, mevrouw Teunissen. We gaan het inboeken.

U had nog een verzoek?

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ja, voorzitter. Het is kurkdroog in Nederland, al een tijdje. We zien brand na brand ontstaan in de natuur. Al 166 dit jaar. Afgelopen week woedde er een enorme natuurbrand op de Ginkelse Heide, door een oefening van Defensie. Wij willen van de staatssecretaris van Defensie weten hoe hij ervoor gaat zorgen dat dat nooit meer gebeurt. Die brand is geen incident, want het kabinet heeft de natuur verwaarloosd en het klimaatbeleid uitgehold met als resultaat dat onze natuur in brand staat. Daarom wil ik in debat met de staatssecretaris van Natuur, de minister van Klimaat en de staatssecretaris van Defensie om deze natuurbranden aan te pakken.

Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Steun.

Mevrouw Van der Plas (BBB):
Geen steun.

De heer Van Campen (VVD):
Geen steun.

De heer Boomsma (NSC):
Geen steun, maar misschien kunnen we verzoeken om een brief hierover en die dan eerst gaan lezen.

Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Geen steun.

Mevrouw Podt (D66):
Steun.

De heer Dassen (Volt):
Steun.

De voorzitter:
U heeft geen meerderheid, mevrouw Teunissen, tenzij de heer Flach …

De heer Flach (SGP):
Ik vrees dat ik niet de doorslag ga geven. De kwalificaties laat ik aan mevrouw Teunissen, maar wel steun om het een keer goed te hebben over die natuurbranden.

De heer Krul (CDA):
Daar sluit ik mij bij aan.

De heer El Abassi (DENK):
Steun.

De voorzitter:
U heeft geen meerderheid, mevrouw Teunissen.

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter, wel een dertigledendebat. Een brief van het kabinet is denk ik het minste wat we kunnen vragen, dus graag een brief van het kabinet.

De voorzitter:
Ja.

Dan de heer Krul van het CDA.

De heer Krul (CDA):
Voorzitter. "Als model gelokt, voor de camera misbruikt." De Volkskrant heeft onderzoek gedaan naar misstanden in de porno-industrie en dat was niet mals. We hebben hier toen een plenair meerderheidsdebat voor elkaar gebokst. Dat is verlopen. Nog een keer aangevraagd. Toen zei de Kamer in meerderheid: doe het in een commissiedebat, waarop de commissie heeft besloten om daarvoor een apart commissiedebat in te richten. Dat was vorige week, alleen was het kabinet niet voorbereid op dit onderwerp. Zo sta ik hier weer. Dit doet geen recht aan de vele kwetsbare vrouwen die de moed hebben getoond om mee te werken aan het onderzoek van de Volkskrant en die hier ook heel vaak naar vragen. Zij verdienen het dat hier een plenaire afronding van dat debat plaatsvindt, zodat we over dit belangrijke onderwerp kunnen spreken.

De heer Flach (SGP):
Schrijnend leed, dus van harte steun.

De heer Edgar Mulder (PVV):
Geen steun.

De heer Boomsma (NSC):
Steun.

De heer Van Nispen (SP):
Ook steun, want ik was erbij vorige week toen het kabinet niet was voorbereid. Het had in commissieverband gemogen; dat is immers ook een debat. Maar dat mislukte, dus de heer Krul heeft van harte gelijk. Daarom steun.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Normaliter zou ik ook zeggen: in een commissiedebat, maar nu dat niet gelukt is, toch steun.

De heer El Abassi (DENK):
Steun.

Mevrouw Podt (D66):
Steun.

De heer Dassen (Volt):
Steun.

De heer Eerdmans (JA21):
Steun.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Steun.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Het zal de heer Krul verbazen: steun.

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Steun.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Van harte steun.

De voorzitter:
U heeft een meerderheid. We boeken het in.

Mevrouw Podt, D66.

Mevrouw Podt (D66):
Voorzitter. De afgelopen weken kregen veel burgemeesters, wethouders en raadsleden te maken met intimidatie en geweld rond de komst van asielzoekerscentra. Bestuurders geven zelf aan dat de maatregelen en de houding van dit kabinet deze ellende veroorzaken of verergeren. Burgemeester Boumans zei namens de VNG: "Mensen worden opgehitst door landelijke politici die niet het werkelijke beeld laten zien. Je zou verwachten dat de minister ruggensteun geeft aan lokale bestuurders die voor haar de kastanjes uit het vuur halen." Hij wil dat minister Faber publiekelijk uitspreekt dat asielopvang in Sint-Michielsgestel en Bedum noodzakelijk is. Ik wil dat ook, en ik wil ook een debat met de minister van VRO en de minister van Asiel en Migratie, waarin zij uitleggen waarom zij geen rugdekking geven aan bestuurders.

De heer De Hoop (GroenLinks-PvdA):
Steun, alleen al omdat een debat met de minister van VRO en de minister van Asiel en Migratie mij op dit moment buitengewoon interessant lijkt.

De heer Van Nispen (SP):
Mij ook. Steun.

De heer El Abassi (DENK):
Ik heb wekelijks aandacht gevraagd voor azc-protesten die uit de hand lopen, dus zeker steun vanuit mijn hoek.

Mevrouw Vondeling (PVV):
Geen steun.

De heer Dassen (Volt):
Van harte steun.

De heer Boomsma (NSC):
Goed om dit gesprek te voeren, maar eerst maar in een commissie. Geen steun.

Mevrouw Van Zanten (BBB):
Geen steun.

Mevrouw Rajkowski (VVD):
Intimidatie en vuurwerk gooien mogen nooit getolereerd woorden. Er is nooit een excuus voor. Dit gezegd hebbende, kan dit onderwerp wel gewoon in een commissiedebat. Die voeren we regelmatig met elkaar. Dus geen steun voor een plenair debat.

De voorzitter:
U heeft geen meerderheid, mevrouw Podt.

Mevrouw Podt (D66):
Heel streng. Alleen in een commissie blijkbaar. Maar ook in een dertigledendebat, volgens mij.

De voorzitter:
We zetten u op de lijst.

De heer Ceder, ChristenUnie.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Vorige week kwam het zorgelijke bericht dat er sprake is van meervoudige zorgen over de financiële positie. Dat is extra specifiek en duidelijk bij jongeren, maar dat speelt in meerdere bevolkingslagen. Vorige week stond ik hier ook, maar door een niet nader te noemen fractie die het verzoek over het hoofd zag, had ik net geen meerderheid. Volgens mij is dezelfde urgentie er nog steeds. Dit verzoek doe ik mede namens mevrouw Welzijn, Nieuw Sociaal Contract, en mevrouw Lahlah, GroenLinks-PvdA.

De heer Flach (SGP):
Steun, voorzitter.

De heer Dassen (Volt):
Steun.

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
We hebben volgende week het commissiedebat over armoede en schuldhulpverlening.

De heer Bikkers (VVD):
Geen steun.

Mevrouw Podt (D66):
Steun.

De heer Edgar Mulder (PVV):
Geen steun.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

De heer Van Nispen (SP):
Steun.

De heer El Abassi (DENK):
Steun.

De heer Krul (CDA):
Steun.

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Steun.

De voorzitter:
Er is een meerderheid. We boeken het in.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel.

De voorzitter:
Mevrouw Piri, GroenLinks-PvdA.

Mevrouw Piri (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. U begrijpt dat ik hoop op dezelfde brede steun als de heer Ceder net had. Een aantal maanden geleden hebben tienduizenden Nederlanders de actie vanuit het maatschappelijk middenveld "Niet in mijn naam" ondertekend. Die wilden ze overhandigen aan de premier. Dat heeft helaas maanden geduurd, maar gisteren was die overhandiging er. Ik ben zeer geschrokken van de opmerking van minister-president Schoof dat er voor dit kabinet geen rode lijn is op Gaza. Ik vind dat de minister-president dit dan ook moet uitleggen in de Tweede Kamer. Want als je zegt dat er geen rode lijn is, dan is er geen enkele morele ondergrens als het gaat om het bestraffen van oorlogsmisdaden. Vandaar het verzoek voor een debat met de minister-president.

De heer Van Nispen (SP):
Van harte steun van de SP voor deze debataanvraag.

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Van harte steun.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter. Wat ons betreft spreken we hier snel over. Dat kan bij de RBZ-Raad. Geen steun.

De heer Krul (CDA):
Daar sluit ik me bij aan.

De heer Dassen (Volt):
Voorzitter. Schandalig. Dit verdient een apart debat. Steun.

Mevrouw Podt (D66):
Apart debat, voorzitter. Zeer veel steun.

Mevrouw Kamminga (VVD):
Ik sluit me aan bij mevrouw Bikker: het kan bij RBZ.

De voorzitter:
Mevrouw Kahraman. De heer Kahraman, excuus!

De heer Kahraman (NSC):
Geen probleem! Geen steun, voorzitter. Het kan gewoon donderdag bij RBZ.

De heer Oostenbrink (BBB):
Geen steun.

De heer Dassen (Volt):
Voorzitter. Ik had het al gesteund, maar misschien kan de minister-president aanstaande donderdag dan aansluiten bij de RBZ. Het zou namelijk wel netjes zijn als hij dan in ieder geval verantwoording aan de Kamer komt afleggen.

De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter. Het wordt steeds duidelijker dat we een kabinet hebben zonder enige morele grens. Ik zou graag willen verzoeken of de minister-president — want het debatverzoek wordt nu niet gesteund — in ieder geval een brief kan sturen, zodat we de positionering waarom er dan geen sprake zou zijn van een rode lijn, kunnen betrekken bij het RBZ-debat. Vanzelfsprekend steun voor het debat uit het verzoek van mevrouw Piri.

De voorzitter:
Ik geleid dat door. Er is geen meerderheid voor u, mevrouw Piri.

Mevrouw Piri (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik wil het graag op de lijst van dertigledendebatten zetten én ik ga nu meteen het verzoek doen — dan hoop ik wel steun te krijgen van de coalitiepartijen die hier geen meerderheid aan geven — om de minister-president uit te nodigen voor het RBZ-debat.

De voorzitter:
Dat moet u allemaal in uw commissie doen.

De heer Nordkamp, GroenLinks-PvdA.

De heer Nordkamp (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Als het goed is, gaan we kort na het meireces debatteren over de inhoud van het Hawijarapport van de commissie-Sorgdrager. Echter, het is voor een zorgvuldige bespreking van de inhoud wat ons betreft van belang om eerst te spreken over de totstandkoming ervan, want hierover bereiken ons zorgwekkende signalen. Allereerst zijn er de zogenaamd verdwenen beelden, die uiteindelijk binnen drie werkdagen gevonden zijn. Afgelopen week kwam de nagezonden brief van de commissie-Sorgdrager, waarin wordt gesproken over het achterhouden van bronnen. Daarin staat ook dat het ministerie van Defensie de commissie onjuist heeft geïnformeerd en onvoldoende medewerking heeft verleend om tot waarheidsvinding te komen. Voordat de inhoud van het rapport besproken wordt, moeten we hier eerst over spreken met de minister, want dit kan zo niet. Daarom doe ik het verzoek om het reeds toegekende debat over de staat van de informatiehuishouding bij Defensie en de gevolgen voor de informatieplicht richting te Kamer naar voren te halen vanwege de nagezonden brief van de commissie-Sorgdrager over het tegenwerken en het onjuist informeren door Defensie. Ik verzoek dit debat in te plannen voor het meireces vanwege de inhoudelijke behandeling van het Hawijarapport na het meireces. Dit verzoek doe ik mede namens de SP.

De heer Dassen (Volt):
Steun.

De heer Olger van Dijk (NSC):
Vorige week hebben we tijdens de pv Defensie de nagezonden brief besproken. We hebben afgesproken een reactie van de minister te vragen en daar volgende week, in de week daarna, in de pv een oordeel over te vellen met elkaar. Nu dus geen steun voor dit verzoek.

De heer Ellian (VVD):
De minister laat het extern grondig onderzoeken, dus geen steun.

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Steun.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Mede namens het CDA: steun.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Voor nu geen steun.

De heer Van Baarle (DENK):
Steun voor dit verzoek.

Mevrouw Podt (D66):
Voor nu geen steun, voorzitter.

De heer Pool (PVV):
Geen steun.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

De voorzitter:
U heeft geen meerderheid, meneer Nordkamp.

De laatste spreker in de regeling van werkzaamheden is de heer Van Nispen van de SP. Het woord is aan hem.

De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. In een waterrijk land als Nederland moeten alle kinderen leren zwemmen, maar dat is een steeds groter probleem. Verdrinkingen zijn een grote tragedie. Op ons verzoek, na een aangenomen motie van de SP en GroenLinks-PvdA, is onderzoek verricht naar de scenario's van de mogelijke herinvoering van het schoolzwemmen. Dat is niet zwart-wit; er zijn allerlei mogelijke scenario's. Nu is het onderzoek er en nu zegt het kabinet eigenlijk: we doen daar helemaal niks mee en we gaan door op de oude weg. Dat kunnen we niet over onze kant laten gaan. Daarom wil ik heel graag een debat aanvragen met de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die hierover gaat, en met de staatssecretaris van Onderwijs.

De heer Nordkamp (GroenLinks-PvdA):
Steun hiervoor.

De heer Krul (CDA):
Mede namens de ChristenUnie: van harte steun.

De heer Blaauw (PVV):
Dit is een belangrijk onderwerp, voorzitter, maar dan toch het liefst bij het commissiedebat Sportbeleid.

Mevrouw Teunissen (PvdD):
Steun.

Mevrouw Saris (NSC):
Geen steun.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Steun.

Mevrouw Podt (D66):
Steun.

De heer El Abassi (DENK):
Een belangrijk onderwerp. Daarom steun.

Mevrouw Van den Hil (VVD):
Geen steun.

De voorzitter:
U heeft geen meerderheid, meneer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):
Dat is jammer, voorzitter. Dan zijn we aangewezen op het commissiedebat Sport in juni, naast de 36 andere onderwerpen.

De voorzitter:
Tot zover de regeling van werkzaamheden. Ik schors een enkel ogenblik.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Kansspelen

Kansspelen

Aan de orde is het tweeminutendebat Kansspelen (CD d.d. 27/03).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heropen. Aan de orde is het tweeminutendebat Kansspelen. Het commissiedebat vond plaats op 27 maart. Een hartelijk woord van welkom aan de staatssecretaris van Justitie. We hebben negen sprekers aan de zijde van de Kamer, die allemaal twee minuten spreektijd hebben. Om te beginnen geef ik graag het woord aan mevrouw Dral van de fractie van de VVD. Het woord is aan haar.

Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aanbod van illegale goksites extreem groot en bijzonder eenvoudig toegankelijk is en geen bescherming voor spelers of toezicht kent;

overwegende dat het volgens artikel 1, eerste lid, sub b van de Wet op de kansspelen verboden is om deelname aan illegale kansspelen te faciliteren;

verzoekt de staatssecretaris zo spoedig mogelijk een taskforce "aanpak illegaliteit" in te stellen, en voor uiterlijk 1 oktober 2025 te komen met een concreet plan van aanpak om het faciliteren door banken, platforms en anderen van illegale goksites, illegale crypto en matchfixing tegen te gaan, en de Ksa daartoe bij de wijziging van de Wet op de kansspelen van meer bevoegdheden te voorzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dral, Van Nispen, Bikker en Tseggai.

Zij krijgt nr. 246 (24557).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij de bescherming van jongvolwassenen en kwetsbare groepen Cruks een goed instrument is;

overwegende dat er toch ruimte is voor het verbeteren van Cruks, zoals de aanmeldprocedure, inschrijfduur en nazorg;

overwegende dat het in de praktijk te lastig is om mensen onvrijwillig in Cruks op te nemen;

verzoekt de staatssecretaris er zo spoedig mogelijk voor te zorgen dat het aanmelden van gokverslaafden door anderen goed mogelijk is, de inschrijfduur te verlengen tot een effectieve termijn en bij uitschrijving meer nadruk te leggen op nazorg,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dral en Tseggai.

Zij krijgt nr. 247 (24557).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de staatssecretaris bij online risicovolle kansspelen een verhoging van de leeftijdsgrens voorstelt van 18 naar 21 jaar;

constaterende dat de staatssecretaris aangeeft dat er geen onderzoek is gedaan of hierdoor geen verdere vlucht naar de illegaliteit zal ontstaan;

overwegende dat deze maatregel schijnveiligheid creëert als van dit laatste sprake is;

verzoekt de staatssecretaris om die reden dit onderzoek wel te doen, en de resultaten tijdig met de Kamer te delen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dral en Wijen-Nass.

Zij krijgt nr. 248 (24557).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het organiseren van een kleinschalige bingo met laagwaardige materiële prijzen vaak vanwege betuttelende wetgeving niet mogelijk is, bijvoorbeeld door het vereiste om minimaal drie jaar een vereniging te zijn;

overwegende dat dit soort bingo's een belangrijke sociale functie vervullen, met geen of weinig risico op verslaving;

verzoekt de staatssecretaris om te onderzoeken hoe de mogelijkheid voor het organiseren van kleinschalige bingo's kan worden verruimd en daarbij de verenigingseis te heroverwegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dral, Tseggai en Wijen-Nass.

Zij krijgt nr. 249 (24557).

Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel.

De voorzitter:
De heer Van Nispen, SP.

De heer Van Nispen (SP):
Dank, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vooruitlopend op de aanstaande wetswijziging een eenduidige en aangescherpte zorgplicht voor kansspelaanbieders met duidelijke kaders van belang is om gokschade zo veel mogelijk te voorkomen;

verzoekt de regering zo snel mogelijk te zorgen voor een aangescherpte zorgplicht en hierbij de voorstellen van de Kansspelautoriteit en verslavingsdeskundigen doorslaggevend te laten zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Bikker, Diederik van Dijk, Tseggai, El Abassi en Boswijk.

Zij krijgt nr. 250 (24557).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

spreekt uit dat de aanpak van het illegale kansspelaanbod onverminderd van belang blijft en mogelijk aan belang toeneemt als de regels voor legale kansspelaanbieders strenger worden;

verzoekt de regering de Kansspelautoriteit zo snel mogelijk de instrumenten te geven om partijen die een bijdrage leveren aan of toeleiden naar illegaal kansspelaanbod, zoals bijvoorbeeld spelletjesmakers, zoekmachines, hostingbedrijven en banken, af te laten zien van de samenwerking met of het faciliteren van illegaal kansspelaanbod, zo mogelijk vrijwillig, maar zo nodig met drang of dwang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Bikker, Diederik van Dijk, Tseggai, El Abassi, Boswijk en Dral.

Zij krijgt nr. 251 (24557).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de staatssecretaris eind 2025 met een wetsherziening komt voor de Wet kansspelen op afstand, maar dat een verbod op gokken met geleend geld, zoals betaling via een creditcard, hierin vooralsnog niet wordt meegenomen;

verzoekt de regering gokken met geleend geld te verbieden en dit op te nemen in het wetsvoorstel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Bikker, Diederik van Dijk, Tseggai, El Abassi en Boswijk.

Zij krijgt nr. 252 (24557).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het in het kansspelbeleid van belang is dat aanbieders die zich niet aan de regels houden daarop doeltreffend aangesproken worden en de Kansspelautoriteit dus voldoende ruimte moet hebben om legale aanbieders effectief te kunnen aanpakken bij (herhaaldelijke) overtredingen;

verzoekt de regering om in de aangekondigde wetsherziening de mogelijkheden te verruimen voor de Kansspelautoriteit om vergunningen van kansspelaanbieders te schorsen of in te trekken bij het (ernstig en herhaaldelijk) niet naleven van de regels;

verzoekt de regering voorts de mogelijkheden te bezien om al in het aanstaande traject van verlenging van vergunningen van kansspelaanbieders door de Kansspelautoriteit het naleven van de regels nadrukkelijk mee te wegen bij het (niet) verlengen van de vergunningen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Bikker, Diederik van Dijk, Tseggai, El Abassi en Boswijk.

Zij krijgt nr. 253 (24557).

Er is een vraag van de heer Koops.

De heer Koops (NSC):
Mijn vraag aan de heer Van Nispen betreft de woorden "geleend geld" in de een-na-laatste motie die u voorlas. Kunt u verduidelijken wat u bedoelt met "geleend geld"? Bedoelt u daarmee dat iemand netto onder de nul staat, of bedoelt u daar al het gebruik van een creditcard mee?

De heer Van Nispen (SP):
Het is geen initiatiefwet; het is een motie. Die verzoekt iets aan de regering. Volgens mij is het uitgangspunt heel gezond dat je eerst geld moet hebben voordat je er überhaupt mee gaat gokken, als je daar al voor kiest. Dat betekent dat op de pof gokken, gokken met geleend geld, bijvoorbeeld middels een creditcard, volgens mij onwenselijk is. Maar dit soort detailvragen — dit kunnen belangrijke details zijn — laat ik graag over aan de wijsheid van de staatssecretaris en het ministerie. Maar volgens mij moet het uitgangspunt zijn: niet gokken met geleend geld, dus ook niet betalen met een creditcard.

De voorzitter:
Mevrouw Wijen-Nass, BBB.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb twee moties van de zijde van de BBB.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het ministerie van Justitie en Veiligheid werkt aan een nieuwe wet op de kansspelen;

overwegende dat in deze nieuwe wetgeving verregaande bevoegdheden voor de Kansspelautoriteit noodzakelijk zijn, ten behoeve van de opsporing van illegale online kansspelen;

verzoekt de regering om in deze nieuwe wet een bevoegdheid op te nemen om illegale websites op een laagdrempelige manier offline te kunnen halen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Wijen-Nass.

Zij krijgt nr. 254 (24557).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voor fysieke kansspelaanbieders steeds lastiger wordt om kansspelen aan te blijven bieden door toenemende wet- en regelgeving;

overwegende dat bij het wegvallen van fysieke kansspelaanbieders het risico bestaat dat spelers zich richting de illegale online kansspelaanbieders begeven, waar minder controle is op problematisch speelgedrag;

overwegende dat daarom fysieke kansspelaanbieders over heel Nederland moeten kunnen blijven bestaan;

verzoekt de regering om te blijven waarborgen dat fysieke speelcasino's in heel Nederland evenredig aanwezig blijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Wijen-Nass en Dral.

Zij krijgt nr. 255 (24557).

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel.

De voorzitter:
De heer Krul, CDA.

De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Ik vervang de jarige heer Boswijk, die hoog bezoek van zijn dochtertje heeft op dit moment. Zij kunnen dit dus mooi meekijken.

Voorzitter. Ik heb één motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat illegale gokapps gebruikers naar het illegale circuit lokken, vaak zonder dat de gokkers het zelf doorhebben;

constaterende dat de Kansspelautoriteit al jaren bevoegd is om illegale gokapps uit de appstores te laten verwijderen, maar dat deze bevoegdheid nauwelijks wordt ingezet, waardoor illegale gokapps eenvoudig en laagdrempelig beschikbaar blijven;

verzoekt de regering om in kaart te brengen wat de praktische bezwaren zijn binnen de bevoegdheden van de Ksa waardoor illegale gokapps niet tot nauwelijks worden verwijderd;

verzoekt de regering om de Ksa effectievere handvatten te bieden om illegale gokapps te verwijderen en de aanpak van illegale gokapps en -sites een van de focuspunten te maken in de aanpak van illegaal online gokken, en hierover de Kamer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Krul, Boswijk, Van Nispen, Bikker en Diederik van Dijk.

Zij krijgt nr. 256 (24557).

Mevrouw Bikker, ChristenUnie.,

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het commissiedebat Kansspelen (d.d. 27/03) Kamerbreed uitgesproken werd dat aanbieders van illegale (online) kansspelen stevig moeten worden aangepakt;

overwegende dat voor een stevige aanpak van het illegale aanbod een sterke en goed geëquipeerde Kansspelautoriteit noodzakelijk is;

verzoekt de regering in kaart te brengen wat daadwerkelijk nodig is aan capaciteit voor de Kansspelautoriteit om ook het illegale aanbod van (online) kansspelen goed te kunnen handhaven, en zo nodig om welke investeringen dat vraagt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bikker, Van Nispen, Diederik van Dijk, Boswijk, El Abassi en Tseggai.

Zij krijgt nr. 257 (24557).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat, mede als gevolg van de liberalisering van de online gokmarkt en de komst van duizenden nieuwe gokkers, de opbrengst van de kansspelbelasting tot boven de miljard euro is gestegen;

overwegende dat deze grote aanwas van nieuwe gokkers ook leidt tot een substantiële toename van het aantal verslaafden en daaraan gerelateerde problematiek en dat het kabinet hierom maatregelen heeft aangekondigd;

verzoekt de regering de opbrengst van de kansspelbelasting in geen geval doorslaggevend te laten zijn bij het al dan niet treffen van maatregelen om de (online) gokmarkt beter te reguleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bikker, Van Nispen, Diederik van Dijk, Boswijk, El Abassi, Tseggai en Koops.

Zij krijgt nr. 258 (24557).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat diverse aanbieders van online kansspelen voor 2021 illegaal actief waren in Nederland;

overwegende dat verbintenissen die zijn ontstaan als gevolg van deze illegale activiteiten veelal nietig zijn en dat slachtoffers recht hebben op gegevensinzage en mogelijk een schadevergoeding;

overwegende dat bedrijven als Unibet deze verantwoordelijkheid op alle mogelijke wijzen ontduiken, wat het voor slachtoffers vrijwel onmogelijk maakt om hun recht te halen;

overwegende dat sommige EU-lidstaten, zoals Malta met Bill 55, dergelijk gedrag van aanbieders faciliteren;

verzoekt de regering te verplichten dat vergunninghouders in Nederland gevestigd zijn, zodat slachtoffers hun recht kunnen halen;

verzoekt de regering tevens alles in het werk te stellen om bilateraal en in Europees verband, en desnoods met unilaterale sancties, EU-lidstaten die aanbieders faciliteren in het ontduiken van hun juridische aansprakelijkheid aan te pakken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bikker, Van Nispen, Diederik van Dijk, Boswijk, El Abassi, Tseggai en Koops.

Zij krijgt nr. 259 (24557).

De heer Smitskam, PVV.

De heer Smitskam (PVV):
Voorzitter. De kansspelen vormen een legale markt. In de visie van de staatssecretaris lijkt de economische realiteit onderbelicht, terwijl een gezonde, concurrerende legale sector juist noodzakelijk is om illegaal aanbod te ontmoedigen. De PVV dringt aan op een meer evenwichtige benadering van de staatssecretaris. Dat geldt ook voor het verhogen van de leeftijd van 18 naar 21 jaar voor bepaalde kansspelen. Dat is wat de PVV betreft niet alleen betuttelend, maar zal ook averechts werken. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de staatssecretaris voornemens is de minimumleeftijd voor deelname aan bepaalde kansspelen te verhogen van 18 naar 21 jaar;

overwegende dat 18 jaar in Nederland in brede zin wordt gehanteerd als de leeftijd waarop mensen meerderjarig zijn en volledige handelingsbekwaamheid verkrijgen;

overwegende dat een verhoging van de minimumleeftijd kan leiden tot een toename van illegaal gokken, waardoor spelers geen toegang hebben tot verslavingspreventie en consumentenbescherming;

overwegende dat strengere handhaving en betere voorlichting effectievere instrumenten zijn om gokverslaving onder jongvolwassenen tegen te gaan dan een leeftijdsverhoging;

verzoekt de regering af te zien van het verhogen van de minimumleeftijd voor kansspelen naar 21 jaar en in plaats daarvan in te zetten op versterkte handhaving en preventie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Smitskam.

Zij krijgt nr. 260 (24557).

Mevrouw Tseggai, GroenLinks-PvdA.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, dank. Eén motie van de zijde van GroenLinks-PvdA.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat consumenten zo veel mogelijk moeten worden toe- en doorgeleid naar het legale kansspelaanbod en dat een volledig reclameverbod daar contraproductief voor zou kunnen uitpakken;

van mening dat kansspelaanbieders geen reclameruimte dienen te krijgen tenzij ze zich bewezen betrouwbaar en betrokken opstellen in het naleven van de regels over de zorgplicht;

verzoekt de regering om in de nieuwe wet op de kansspelen een verbod op te nemen op het adverteren en in zoekmachines vindbaar maken van gokwebsites, tenzij de Kansspelautoriteit op basis van een zorgvuldige doorlichting een aanbieder bij uitzondering heeft gecertificeerd als betrouwbare organisatie, het zogenoemde whitelisting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tseggai en Koops.

Zij krijgt nr. 261 (24557).

De volgende spreker is de heer Koops van de fractie van Nieuw Sociaal Contract.

De heer Koops (NSC):
Dank u, meneer de voorzitter. Twee moties van Nieuw Sociaal Contract. Vooraf zeg ik dat er beslist een beeld uit de mist opdoemt als je hoort wat de "gist" is van alle moties die nu zijn voorgelezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het vrijgeven van de online gokmarkt, in combinatie met het vrijgeven van de reclamemogelijkheden daarvoor, geleid heeft tot misstanden;

overwegende dat de Kansspelautoriteit beschikt over onvoldoende handhavingsinstrumenten ter zake het illegale online kansspelaanbod én ter zake illegale reclames voor zowel het legale als illegale online kansspelaanbod;

overwegende dat het bestrijden en onderdrukken van reclame voor illegale kansspelen de hoogste prioriteit heeft en dat overheidsbrede samenwerking met dat expliciete doel tot op heden ontbreekt;

verzoekt de regering het ertoe te leiden dat de Kansspelautoriteit op de kortst mogelijke termijn maximale samenwerking creëert met andere toezichthouders, zoals de opsporingsinstanties, de Belastingdienst en De Nederlandsche Bank;

verzoekt de regering daartoe de mogelijkheden tot informatieuitwisseling en informatiedeling tussen die toezichthouders te maximaliseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koops en Tseggai.

Zij krijgt nr. 262 (24557).

De heer Koops (NSC):
Dan de tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het vrijgeven van de online kansspelmarkt geleid heeft tot een groot aantal buitengewoon ongewenste neveneffecten, waaronder een toename van gokverslaafden en een enorm aanbod van illegale online kansspelen;

overwegende dat de Kansspelautoriteit noch de bevoegdheden noch de capaciteit blijkt te hebben gehad om die neveneffecten te voorkomen dan wel tegen te gaan;

verzoekt de regering:

  • een breed onderzoek in te stellen naar het functioneren van het online kansspelaanbod, zowel legaal als illegaal, alsmede naar de ontwikkelingen van de (illegale) reclame die daarvoor wordt gemaakt;
  • daarbij in ieder geval aandacht te besteden aan de rol van de facilitators, waaronder de aanbieders van bancaire diensten;
  • daarbij nadrukkelijk te betrekken de aanslag op de Nederlandse verslavingszorg die daarvan het gevolg is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koops en Tseggai.

Zij krijgt nr. 263 (24557).

De heer Koops (NSC):
Met nog twaalf seconden te gaan.

De voorzitter:
De laatste spreker is de heer Diederik van Dijk, Staatkundig Gereformeerde Partij.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank, voorzitter. Zelfregulering kan een goed mechanisme zijn, maar het is soms niet voldoende effectief en soms te vrijblijvend. In dat licht heb ik de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Kansspelautoriteit en de Nationaal Rapporteur Verslavingen concluderen dat gokbedrijven hun zorgplicht voor de spelers ernstig verzaken en dat vergunninghouders onvoldoende ingrijpen;

overwegende dat de huidige inzet op zelfregulering door de sector in de praktijk vaak onvoldoende effectief is en grotendeels vrijblijvend blijft;

overwegende dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft om burgers te beschermen tegen de risico's van kansspelverslaving;

verzoekt de regering om de mogelijkheid te creëren dat de staatssecretaris kan ingrijpen wanneer de zelfregulering in de online kansspelmarkt tekortschiet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Diederik van Dijk, Boswijk en Bikker.

Zij krijgt nr. 264 (24557).

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u, voorzitter.

De voorzitter:
Ik schors tot 17.00 uur, en dan gaan we luisteren naar de staatssecretaris.

De vergadering wordt van 16.50 uur tot 16.58 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen. Het woord is aan de staatssecretaris.


Termijn antwoord

Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. De motie op stuk nr. 246, van mevrouw Dral: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 247 van mevrouw Dral en mevrouw Tseggai: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 248 van mevrouw Dral en mevrouw Wijen-Nass: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 249 van mevrouw Dral, mevrouw Tseggai en anderen: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 250 van de heer Van Nispen en anderen. Het dictum verzoekt mij om datgene wat de Kansspelautoriteit en de verslavingsdeskundigen zeggen, doorslaggevend te laten zijn. Dat is mij te drastisch. Op deze basis zou ik de motie moeten ontraden, tenzij "doorslaggevend" door de indiener gewijzigd wordt naar "zwaarwegend". Dan kan ik 'm oordeel Kamer geven.

De heer Van Nispen (SP):
Er staan een hoop mede-indieners onder. Ik vind niet dat ik namens hen allen kan bepalen, dus dat wil ik graag overleggen, maar ik schat in dat we daartoe overgaan. Dan zou ik wel graag nog één vraag willen stellen aan de staatssecretaris: kan hij ervoor zorgen dat tegen die tijd inzichtelijk wordt wat die adviezen zijn, zodat we ook kunnen zien welke daarvan eventueel niet zijn overgenomen?

Staatssecretaris Struycken:
Ik ben aan het overpeinzen in hoeverre de adviezen van verslavingsdeskundigen openbaar zijn. Tot nu toe zijn alle verslagen openbaar gemaakt of openbaar geworden. Dat geldt ook voor de adviezen van de Kansspelautoriteit.

De heer Van Nispen (SP):
Dan denk ik inderdaad dat ik de motie ga aanpassen, nadat ik dat heb kunnen overleggen.

De voorzitter:
"U denkt dat"; mogen wij dat als feit aannemen?

De heer Van Nispen (SP):
Als ik het doe, komt er een gewijzigde versie. Die ziet u dan na het debat verschijnen.

De voorzitter:
Helder. De motie op stuk nr. 251.

Staatssecretaris Struycken:
De motie op stuk nr. 251: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 252 van het lid Van Nispen en vele anderen betreft gokken met geleend geld. Het dictum luidt: verzoekt de regering gokken met geleend geld te verbieden en dit op te nemen in het wetsvoorstel. Ik ben bezig met een onderzoek naar de mogelijkheden om het gebruik van een creditcard bij online kansspelen te verbieden, te belemmeren of te beperken. Dat is een belangrijke variant van gokken met geleend geld. Ik zou bereid zijn in dit onderzoek ook andere varianten van gokken met geleend geld mee te nemen, maar ik kan niet toezeggen dat ik het zal verbieden. Op die basis moet ik de motie ontraden. Maar ik geef de appreciatie "ontijdig" voor zover het het onderzoek naar gokken met geleend geld betreft. Als ik de motie mag verstaan als gericht op onderzoek, dan is de motie ontijdig. Nee, dat is niet helemaal logisch … Zoals de motie nu luidt, namelijk "verzoekt de regering gokken met geleend geld te verbieden", is de motie ontijdig, want ik doe daar onderzoek naar en de resultaten van dat onderzoek wil ik afwachten.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 253 van de heer Van Nispen en veel anderen: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 254 van mevrouw Wijen-Nass: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 255 betreft het aanbod van landgebonden kansspelen. Dat is de motie van mevrouw Wijen-Nass en mevrouw Dral. Ik moet deze motie ontraden. Ik ondersteun de wens om ervoor te zorgen dat er voldoende aanbod is, met name in de grensregio's. Voor zover het gaat om speelautomaten betreft het echter een vrije markt binnen de kaders van de wet. Het moet een keuze van de ondernemer zijn om ook in de grensregio's deze vorm van kansspelen aan te bieden. Voor zover het Holland Casino betreft, is dit onderdeel van de bedrijfsvoering van Holland Casino en is dat primair de verantwoordelijkheid van mijn collega, staatssecretaris Van Oostenbruggen. Bovendien leest het dictum als een resultaatsverplichting en daar kan ik geen gevolg aan geven. Daarom ontraad ik de motie op stuk nr. 255.

De motie op stuk nr. 256 van de heer Krul en veel anderen, mede namens de heer Boswijk, als ik het goed begrijp: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 257 van mevrouw Bikker en de heer Van Nispen: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 258 van mevrouw Bikker en anderen: oordeel Kamer.

De voorzitter:
Nou, u bent in een royale bui zeg.

Staatssecretaris Struycken:
De motie op stuk nr. 259 van mevrouw Bikker en de heer Van Nispen: ontraden.

De voorzitter:
En nu geeft mevrouw Bikker mij de schuld. Dat zul je altijd zien.

Staatssecretaris Struycken:
Ik ontraad de motie omdat deze mij verzoekt om dingen te doen die ik binnen het kader van de Europese Unie moeilijk kan doen. Ik kan vanwege het vrije verkeer van diensten niet verplichten dat vergunninghouders in Nederland gevestigd zijn. Het dictum verzoekt ook alles in het werk te stellen om in Europees verband met unilaterale sancties EU-lidstaten die aanbieders faciliteren in het ontduiken, aan te pakken. Ik onderschrijf de wens. Ik ben bekend met de zogenaamde Bill 55 uit Malta. Er wordt gewerkt aan een toetsing of het Europese recht toelaat dat deze Bill 55 door Malta wordt afgekondigd of gehandhaafd. Die vraag ligt nu bij het Europees Hof van Justitie in een zaak van Oostenrijk. Beide aspecten van het dictum verzoeken mij iets te doen wat moeilijk verenigbaar is met het Europees recht. Op die basis kom ik tot de appreciatie "ontraden".

De heer Koops (NSC):
We hebben de Wet op het financieel toezicht, waar ook de trustkantoren onder vallen. Specifiek voor trustkantoren is het zo dat als een trustkantoor in het buitenland gevestigd is en diensten aanbiedt in de richting van Nederland, dus naar Nederland, er van dat trustkantoor gevergd wordt dat het een bijkantoor opent in Nederland. Waarom zou een soortgelijke structuur of constructie niet ook mogelijk zijn in verband met het aanbieden van online gokken vanuit het buitenland naar Nederland? Waarom zeg je dan niet ook dat er een bijkantoor in Nederland moet komen? Dan heb je hier namelijk iemand die je kunt aanspreken.

Staatssecretaris Struycken:
Dat zou ik moeten onderzoeken. Dat zal zeker ook een wetswijziging met zich meebrengen. Dat kan ik nu niet overzien. Mijn wens is dezelfde als die van uw Kamer — dat is in ieder geval de wens van de indieners van deze motie — namelijk om illegaliteit zo veel mogelijk terug te dringen. Dat betekent mede dat die partijen makkelijk worden aangesproken door personen die het slachtoffer zijn geworden van de illegale aanbieding van diensten. Dus ik onderschrijf wel die wens. In het kader van die wens kijken wij ook naar de aanpak van illegaliteit. Ik zou daar de suggestie van de heer Koops in kunnen meenemen. Dat ben ik bereid te doen. Maar dat leidt niet tot een andere appreciatie van deze motie.

De voorzitter:
Kort.

De heer Koops (NSC):
Hoor ik de staatssecretaris stiekem een toezegging doen in de lange toelichting op de ontrading?

Staatssecretaris Struycken:
Ik zei dat ik in het kader van de aanpak van illegaliteit wil onderzoeken of de suggestie van de heer Koops goed denkbaar is in het kader van de Europese regelgeving.

De voorzitter:
Mevrouw Bikker.

De heer Koops (NSC):
Neem me niet kwalijk, voorzitter.

De voorzitter:
Ja.

De heer Koops (NSC):
Neemt u die suggestie nou mee of niet?

Staatssecretaris Struycken:
Ik zou bereid zijn dat te onderzoeken in het kader van de aanpak van illegaliteit.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dat is een interessante suggestie van collega Koops. Waar het mij om te doen is, is dat we nu zien dat mensen die al bij de rechter de uitspraak hebben gekregen dat het vanzelfsprekend is dat Unibet de gegevens moet geven, zodat zij de civiele vordering kunnen vervolgen, in de juridische mist belanden. Dat is op dit moment de stand van zaken. Ik snap heel goed dat de staatssecretaris niet tegen het Europees recht in wil gaan, maar tegelijkertijd is hij ook de staatssecretaris Rechtsbescherming. Ik zoek naar wegen om deze mensen te helpen en maffiose praktijken aan te pakken. Kunnen we met elkaar overeenkomen dat de staatssecretaris zegt "ik zal kijken wat er via die truststructuur mogelijk is" en dat hij daar de Kamer eerst een brief over stuurt? Dan hou ik mijn motie in ieder geval tot die tijd aan. Dan kunnen we ook even zien hoe we 'm tot iets gerichts kunnen maken.

Staatssecretaris Struycken:
Nee, zover wil ik niet gaan. Ik ben bereid dit mee te nemen in het bredere kader van het onderzoek naar de aanpak van illegaliteit, maar ik zie nu geen aanleiding om specifiek dit onderwerp in een afzonderlijk onderzoek en een afzonderlijke brief te adresseren. Ik denk ook dat een dergelijke wijziging alleen maar zin heeft voor de toekomst. Ik denk dat we wat de toekomst betreft al op allerlei andere manieren voorzien in mitigatie van dit probleem. Dit probleem erven wij uit het verleden. Daarvoor zullen dergelijke aanpassingen geen remedie bieden.

De voorzitter:
Afrondend.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dit probleem erven we, maar het gaat ook gewoon door op het moment dat die Bill 55 juridische mist blijft creëren. Als de staatssecretaris zegt dat hij daar niet toe bereid is, dan zullen we 'm gewoon in stemming gaan brengen. Maar ik vind dat wel zuur, want volgens mij voeren we dezelfde strijd en zouden we heel graag de mist in Malta aanpakken, zodat malafide aanbieders ook daadwerkelijk lik op stuk krijgen.

Staatssecretaris Struycken:
De intentie en de wens om slachtoffers te ondersteunen onderschrijf ik van harte. Maar de dicta van de motie gaan verder dan ik kan toezeggen, dus ik handhaaf de appreciatie ontraden.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 260.

Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. Dan kom ik op de motie op stuk nr. 260 van de heer Smitskam. Die motie raakt een kernelement van het wetsvoorstel. De heer Smitskam legde terecht het accent op het belang van preventie en de aanpak van illegaliteit, maar tegelijkertijd is de verhoging van de leeftijdsgrens van 18 naar 21 jaar voor bepaalde kansspelen met een zeer hoog risico een kernelement van de bescherming die ten grondslag ligt aan de nieuwe visie op kansspelen. Ik voel me daarin gesterkt door de verslavingsdeskundigen, wiens opinies en onderzoeken ik zwaar laat wegen, zoals eerder vanavond is gebleken. Deze deskundigen van het Trimbos-instituut en de Nationaal Rapporteur Verslavingen zijn zeer gelukkig met deze verhoging naar 21 jaar als onderdeel van het voorkomen dat gokken genormaliseerd wordt voor groepen die daar een te hoog risico van ondervinden. In het licht hiervan ontraad ik deze motie.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 261 van mevrouw Tseggai en de heer Koops. Die krijgt oordeel Kamer.

De voorzitter:
De heer Smitskam heeft nog een vraag.

De heer Smitskam (PVV):
Is de staatssecretaris het met mij eens dat de groep van 18 tot 21 jaar, die op dit moment al de mogelijkheid heeft om te gokken, het illegale circuit wordt ingejaagd op het moment dat de minimumleeftijd omhooggaat naar 21 jaar?

Staatssecretaris Struycken:
Zo stellen wij ons die wetswijziging niet voor. Tijdens het commissiedebat heb ik aangegeven dat wij in overweging hebben het gradueel in te voeren. Dat betekent dat de leeftijd meegroeit met de jaren. Als dat inderdaad in de wet neer te leggen is, zal die situatie zich niet voordoen, want dan zullen er geen generaties zijn voor wie onlinekansspelen aanvankelijk toegelaten waren maar daarna verboden worden.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 262. Die krijgt oordeel Kamer.

De voorzitter:
Een vraag nog van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):
Excuses, voorzitter. Ik ben een beetje te laat, want ik heb nog één vraag over de motie op stuk nr. 261. Ik moet daar natuurlijk ook mijn fractie over adviseren. Die motie gaat over het "reclameverbod, tenzij". In die "tenzij" zit wel een zorg van mij, hoewel ik de richting van die motie heel goed begrijp. Een partij kan bewezen betrouwbaar en betrokken zijn bij het naleven van de regels, maar toch heel veel reclame maken. Welke waarborg ziet de staatssecretaris in zijn wetsvoorstel — althans, hoe leest hij deze motie — waardoor overmatige reclame voorkomen wordt van een partij die toevallig op de witte lijst staat?

Staatssecretaris Struycken:
In de brief gaat het om de fundamentele revisie, om uitgangspunten. Het uitgangspunt zal, anders dan nu het geval is, zijn: verboden, tenzij. De invulling van "tenzij" vergt nadere analyse, onderzoek en ook overleg, onder anderen met deskundigen. Daarbij is de suggestie interessant die mevrouw Tseggai tijdens het debat heeft gedaan, namelijk om te werken met whitelisting. Maar dat zal onderdeel zijn van een breder pakket aan voorwaarden. Ik kan me heel goed voorstellen dat het reclamevolume, zelfs van een gewhiteliste partij, dan ook deel zal uitmaken van de invulling van de "tenzij". Dat is dus een verdere technische uitwerking.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 263 is van de heer Koops. De heer Koops stelt voor een grootschalig en breed onderzoek in te stellen naar het functioneren van het onlinekansspelaanbod. Dat onderzoek heeft in belangrijke mate al plaatsgevonden, onder andere in de evaluatie die de Kansspelautoriteit heeft verricht, die de basis vormt voor mijn nieuwe kansspelvisiebrief. Ik zie ruimte noch noodzaak om nu een nieuw onderzoek, een zeer breed onderzoek, in te stellen dat de hele historische ontwikkeling van gokken en kansspelen in Nederland in kaart brengt. Uiteraard wordt de ontwikkeling van de markt voortdurend geëvalueerd door de Kansspelautoriteit en door anderen. Een separaat additioneel en breed onderzoek zoals voorgesteld in deze motie moet ik ontraden.

De heer Koops (NSC):
Ik ben groot voorstander van vastomlijnde maar flexibele plannen en moties. Ik hoorde de staatssecretaris niet ingaan op het element van de bancaire diensten. Dat is een element dat ik eigenlijk ook niet zo goed heb teruggevonden in de onderzoeken die ten grondslag lagen aan het eerdere rondetafelgesprek en het eerdere commissiedebat. Mag ik de staatssecretaris verzoeken nog even in te gaan op de rol van de verstrekkers van bancaire diensten?

Staatssecretaris Struycken:
inderdaad, het dictum verzoekt aandacht te besteden aan de rol van, in goed Nederlands, de facilitators, waaronder de aanbieders van bancaire diensten. Het is heel duidelijk dat de betrokken derden een rol spelen. Dan denken wij niet alleen aan bancaire dienstverleners, aan betaaldienstverleners, maar ook aan hostingpartijen, leveranciers van software en nog anderen. In zekere zin kan de kansspelbrief worden gelezen als een respons daarop, omdat duidelijk is geworden dat de aanpak van illegaliteit onvoldoende effectief kan zijn zonder deze partijen onderdeel te laten zijn van het zogenaamde normadressaat. Er ligt in zekere zin een erkenning in besloten dat deze partijen betrokken moeten worden in de regulering van de markt. In zoverre kan de kansspelbrief als een impliciete evaluatie worden gelezen. Ik zie echter geen heil in een aanvullend onderzoek over de mate waarin deze partijen bedoeld of onbedoeld onlinekansspelen hebben gefaciliteerd.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 264.

Staatssecretaris Struycken:
Ten slotte de motie op stuk nr. 264 van de heer Diederik van Dijk. Deze motie wil mij additionele middelen toekennen wanneer zelfregulering tekortschiet. Ik herken wat hier wordt genoemd, namelijk dat zelfregulering een deel van het probleem is geweest. Er zijn open normen gesteld, zonder tanden, zonder handen en voeten, zonder dat er richting werd gegeven aan degenen op wie die zorgplicht werd gelegd. Dat zou je kunnen zien als een gebrek aan zelfregulering. Maar de kaders zijn wel degelijk in de wet bepaald, en later door de regelgeving en door de maatregelen vanuit de Kansspelautoriteit. Daarmee gaat het niet om zelfregulering in de gebruikelijke zin. Daar waar nodig geef ik de Kansspelautoriteit extra bevoegdheden.

Wat mijn eigen bevoegdheden als bewindspersoon betreft, bestaat er al een aanwijzingsbevoegdheid. Maar uiteraard maak ik daar zeer terughoudend gebruik van. Dat wil zeggen: niet. Dat geldt voor de meeste gevallen waarin een bewindspersoon een aanwijzingsbevoegdheid heeft met betrekking tot een zbo zoals de Kansspelautoriteit. Maar die bevoegdheid heb ik dus al.

In het licht van een en ander is mijn appreciatie: overbodig.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Een vraag ter verduidelijking, want als ik me niet vergis, hoor ik nu toch wel iets andere bewoordingen als tijdens het commissiedebat. Toen meende ik begrepen te hebben dat de staatssecretaris zei: nee, ik heb zo'n aanwijzingsbevoegdheid niet en ik heb daar ook geen behoefte aan. Nu begrijp ik dat hij die al heeft. Dan begrijp ik ook dat de staatssecretaris zegt: overbodig. Maar daarbij wil ik de volgende vraag stellen. Als de staatssecretaris die heeft, zal hij dan in geval van nood ook niet aarzelen om die te benutten?

Staatssecretaris Struycken:
In het commissiedebat heb ik inderdaad vooral het accent gelegd op het feit dat de Kansspelautoriteit thans effectief en proactief ingrijpt. Ik heb aangegeven dat ik geen enkele aanleiding zie om in te grijpen in het functioneren van de Kansspelautoriteit. Tijdens het commissiedebat was het niet helemaal duidelijk of het mijn verhouding tot de Kansspelautoriteit betrof of mijn verhouding tot marktpartijen. Voor zover het de Kansspelautoriteit betreft kan ik thans bevestigen dat de wet voorziet in een aanwijzingsbevoegdheid, zoals de minister die bijvoorbeeld ook heeft met betrekking tot het Openbaar Ministerie. Maar in onze staatsinrichting past het om daar bij dit soort zbo's zeer terughoudend mee om te gaan. Maar als zich een situatie voordoet waarin de Kansspelautoriteit achterblijft, is het denkbaar dat van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik zal het antwoord even op mij laten inwerken, maar stel dat ik de motie zodanig zou aanpassen dat in de gevallen die de staatssecretaris noemt, die mogelijkheid ook actief benut wordt. Dan zou de motie op "oordeel Kamer" kunnen rekenen, begrijp ik.

Staatssecretaris Struycken:
Nou, het luistert natuurlijk wel nauw wat de tekst dan is. Het gaat ook over situaties die zeer onwaarschijnlijk zijn, omdat deze zich in de huidige situatie niet voordoen én omdat het past dat bewindspersonen terughoudend zijn in gebruikmaking van een dergelijke formele bevoegdheid. Stel dat uw Kamer mij verzoekt om er in die zeer hypothetische situatie wel gebruik van te maken. Als die situatie zich voordoet, zal ik het in ieder geval in overweging nemen.

De voorzitter:
Als dat het geval is, dan zien wij een aangepaste motie van de heer Diederik van Dijk tegemoet. Tot zover dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Zo gauw als de minister verschijnt, ga ik door met het volgende debat.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Afhandeling zesjaarsfeiten via een OM-strafbeschikking

Afhandeling zesjaarsfeiten via een OM-strafbeschikking

Aan de orde is het debat over het bericht dat het OM strafbare feiten waarop maximaal zes jaar cel staat voortaan zelf gaat afhandelen via strafbeschikkingen.


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heropen. Aan de orde is het debat over het bericht dat het Openbaar Ministerie strafbare feiten waarop maximaal zes jaar cel staat voortaan zelf gaat afhandelen via strafbeschikkingen. Een hartelijk woord van welkom aan de minister, die inmiddels is verschenen. Ik geef graag als eerste het woord aan mevrouw Wijen-Nass van de fractie van BBB. Dat is de eerste deelnemer … O, de heer Six Dijkstra verschijnt. Dan geef ik het woord aan hem.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Recent kwam naar buiten dat het Openbaar Ministerie van plan was het gebruik van de strafbeschikking sterk te intensiveren via een interne tijdelijke instructie. Dit wekte bij mij en andere leden van mijn fractie veel verbazing, om meerdere redenen. Ten eerste vanwege het feit dat het OM dit geheim wilde houden. Dat was ook zo gebleven als de NRC er niet over had bericht. Als zowel wij als wetgever als de rechtspraak in het ongewisse zijn over een fundamentele koerswijziging rondom dit soort zaken, is dat een rechtsstaat onwaardig. Vindt de minister dat externe aanwijzingen en richtlijnen opschorten via interne instructies die geheim zouden mogen blijven, moet kunnen? Kan hij dat toelichten? Vindt de minister niet dat hij, omdat hij al langer kennis had van de geheime koerswijziging, de Kamer hierover actief had moeten informeren? Kan hij dat onderbouwen?

Ten tweede heeft het ook in de uitvoering grote gevolgen. Ik citeer een opvallende passage: "Het uitvaardigen van een strafbeschikking is het uitgangspunt bij feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is." Dat is nogal wat, want er zijn heel wat feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Intensivering zal ertoe leiden dat veroordeelden voor dezelfde strafbare feiten minder vaak een gevangenisstraf krijgen. Dat is ook een bezwaar van de rechtspraak. Hoewel mijn fractie in veel gevallen kritisch is op het opleggen van kortdurende detentie, moet dat niet beperkt worden door de rechter buitenspel te zetten, maar door de rechter een breder instrumentarium aan straffen te geven, zoals elektronische detentie. Wat is de reactie van de bewindspersonen op de rechtsstatelijke bezwaren die de rechtspraak heeft geuit?

Mijn fractie is om meerdere redenen kritisch op het initiële voornemen van het OM om de maximale ruimte te gaan benutten voor het uitvaardigen van strafbeschikkingen. In een democratische rechtsstaat zou idealiter alleen een rechter een eindoordeel vellen over de vraag of iemand een strafbaar feit heeft gepleegd en welke straf passend en geboden is. We kunnen alleen niet volledig wegkijken van de belasting van de strafrechtketen en het gevangeniswezen. Het is daarom begrijpelijk dat om pragmatische redenen wordt afgeweken van de procedure via de rechter, maar die afwegingen moeten wel strak afgekaderd zijn, met meer oog voor de rechtsbescherming van verdachten en slachtoffers en een grotere openbaarheid dan nu het geval is. Daarom heeft mijn fractie dit debat aangevraagd. Het moet geen pleidooi worden tegen het instrument strafbeschikking an sich, maar een gesprek over de afkadering.

We zijn blij dat door onze moties in ieder geval goed wettelijk wordt verankerd dat er geen strafbeschikking wordt uitgevaardigd bij het taakstrafverbod en dat het OM aan de slag is met een betere en duidelijkere informatieverstrekking aan de ontvangers van een strafbeschikking. Ook zijn we blij dat het OM inmiddels toch heeft besloten illegale vreemdelingen en asielzoekers weer voor de strafrechter te laten komen. Maar we zijn er nog niet. Wat NSC betreft zitten er nog steeds onwenselijke elementen in het beleid.

Ik doe drie concrete voorstellen en zal hierover in de tweede termijn moties indienen. Eén: het strafmaximum in beginsel naar vier jaar. De strafbeschikking is nu wettelijk mogelijk voor feiten waar een gevangenisstraf van maximaal zes jaar op staat. Dat zijn heftige feiten, zoals het verspreiden van online kindermisbruik, deelname aan een criminele organisatie en ambtelijke omkoping. NSC stelt daarom voor om dit te verlagen naar vier jaar, waarbij we ons wel kunnen voorstellen dat voor enkele feiten in mildere vorm het strafmaximum tussen de vier en zes jaar in stand blijft als uitzondering, zoals winkeldiefstal in vereniging met een laag schadebedrag. Twee: geen strafbeschikking voor veelplegers. Wat ons betreft wordt die contra-indicatie weer in werking gesteld. Drie: meer openbaarheid rondom de strafbeschikkingspraktijk, zeker aangezien het instrument alleen maar meer zal worden ingezet.

Voorzitter. Laat ik nogmaals helder zijn: van NSC hoeven we nu echt geen afscheid te nemen van de strafbeschikking als afdoeningsmogelijkheid, maar iets meer discussie en meedenken vanuit het parlement is hier wel op zijn plek. Deze substantiële koerswijziging heeft grote gevolgen voor zowel verdachten als slachtoffers als het rechtsgevoel in de samenleving. Daarom is het passend om wat terughoudender en transparanter met dit instrument om te gaan.

Dank u wel.

De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Michon-Derkzen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Naar aanleiding van het betoog van de heer Six Dijkstra heb ik de volgende vraag. Heeft hij een beeld van hoeveel zaken er niet meer in aanmerking zullen komen voor een strafbeschikking als die strafbeschikking wordt teruggeschroefd naar een straftermijn van maximaal vier jaar?

De heer Six Dijkstra (NSC):
De aanleiding voor het debat was natuurlijk de intensivering vanuit het OM, waarmee de ruimte die tot nu toe niet steeds door het OM werd gebruikt uiteindelijk wel — het is een stip aan de horizon — maximaal zal worden benut. Wij denken dat dit uiteindelijk onwenselijk is, omdat daarmee ook zware delicten in potentie niet meer voor de rechter komen en met een strafbeschikking zullen worden afgedaan. Aangezien ook de rechtspraak, bijvoorbeeld de voorzitter van de rechtbank Den Haag, zegt dat er binnen de strafrechtketen nog wel ruimte is om zaken af te doen, ook via de rechter, denken wij dat het parlement duidelijke grenzen kan stellen aan welke delicten met welk strafmaximum een strafbeschikking kan worden opgelegd. Daarom denken wij dat enige inperking nu wel genoopt is.

De voorzitter:
Ik doe weer zes interrupties in deze termijn.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Het blijkt dat de heer Six Dijkstra het antwoord niet weet. Dat is ook terecht; hij kan dat helemaal niet weten. Dat was flauw van mij. Het is namelijk juist aan het Openbaar Ministerie om te bepalen welke zaak geschikt is voor een strafbeschikking. Het verbaast mij dat de partij van de heer Six Dijkstra dan geen steun heeft gegeven aan het amendement van Emiel van Dijk. We hebben dagenlang uitgebreid over strafvordering gesproken. Er lag een amendement om de grens voor strafbeschikkingen naar maximaal drie jaar te verlagen. Waarom dan geen steun daaraan? Waarom zegt hij hier dat het anders moet, terwijl we net dagenlang met elkaar over strafvordering hebben gesproken? Je kunt daarover inderdaad met elkaar van mening verschillen. Je had dan zo'n amendement kunnen steunen of je had zelf een amendement kunnen indienen.

De heer Six Dijkstra (NSC):
De reden dat wij specifiek dat amendement niet hebben gesteund, is omdat wij niet voor de grens van drie jaar zijn. Dat vinden we dan weer te strikt. Misschien kan mevrouw Michon-Derkzen naar de microfoon komen als ze iets te zeggen heeft. Wij zijn voor een strafmaximum van vier jaar, waarbij we ons dus kunnen indenken dat er enkele andere uitzonderingen zijn. Wij denken ook dat dit passender is in de aanvullingswet dan in de wet voor strafvordering die toen voorlag.

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ik vind wel dat de heer Six Dijkstra zich er een beetje te makkelijk van afmaakt. In een interruptiedebatje over ons amendement om de strafbeschikkingen te beperken heb ik ook de handreiking gedaan om die termijn desnoods aan te passen naar vier jaar. Daar is niet op ingegaan, maar er is wel tegengestemd. Ik onderschrijf dus wel een beetje wat mevrouw Michon-Derkzen hier zegt. Het is mooi om nu te pleiten voor aanpassingen naar een termijn van vier jaar, maar die kans hebben we een week of twee geleden gehad en die heeft u laten liggen. Ik vind dat eigenlijk wel jammer.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Waarvan akte. Er komt nog een aanvullingswet op het Wetboek van Strafvordering. Nogmaals, wij denken dat dat een passender plek is om dit soort dingen in te verankeren. Wat dat betreft kunnen wij het debat op een later moment opnieuw voeren.

De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter, u had mij goed gezien!

Ik zou de heer Six Dijkstra het volgende willen vragen. Ik hoorde hem aangeven dat hij geen strafbeschikkingen wil voor veelplegers. Zou hij willen toelichten waarom?

De heer Six Dijkstra (NSC):
Zeker. Dat heeft te maken met het volgende. Bij veelplegers, mensen die regelmatig hetzelfde delict nogmaals plegen, is het op een gegeven moment wel verstandig dat een rechter er een blik op werpt en dat dat soort zaken voor de strafrechter komen. De rechter kan een betere afweging maken met het bredere instrumentarium dat de rechter heeft ten opzichte van het Openbaar Ministerie. Er kan dan passend worden gestraft met het oog op bijvoorbeeld recidivevoorkoming en de bredere context, eigenlijk precies zaken waarvoor we de strafrechter hebben. Wat dat betreft zouden we de contra-indicatie graag in stand houden.

De heer El Abassi (DENK):
Ik stelde die vraag bewust, omdat we in een rechtsstaat leven met een scheiding der machten, dus met een onafhankelijke rechter. Met strafbeschikkingen haal je precies die onafhankelijke rechter ertussenuit. Ik vraag me oprecht af of je veelplegers hiermee straft of harder aanpakt, omdat je de onafhankelijke rechter ertussen schuift. Daarmee beloon je eigenlijk de veelpleger. Zou je dat juist niet moeten willen bij niet-veelplegers? Zou je niet moeten zeggen: daar willen we geen strafbeschikking?

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik vind het een beetje een wonderlijke redenatie dat je de veelplegers zou belonen door hun zaak voor de rechter te brengen. Die volg ik oprecht niet.

De heer El Abassi (DENK):
Dat kan ik wel toelichten. Het is namelijk al eerder gebleken dat heel veel mensen onder die strafbeschikkingen onterecht veroordeeld worden, juist omdat er geen rechter tussengeschoven wordt. Daarnaast heeft een verdachte geen eerlijk proces omdat er geen onafhankelijke rechter tussen zit. Het is vaak namelijk het OM dat als openbare aanklager tegenover de verdachte zit. Dat zou je willen scheiden door een onafhankelijke rechter ertussen te schuiven. Mijn vraag aan NSC blijft dus: wil je juist niet die onafhankelijkheid waarborgen? En waarom bij deze veelplegers?

De heer Six Dijkstra (NSC):
Zoals ik in mijn betoog heb aangegeven: in de ideale situatie zou elke zaak voor de rechter komen, omdat er dan nu eenmaal een onafhankelijke rechter kan kijken naar wat ten laste is gelegd door het OM, die daar ook onafhankelijk een uitspraak over doet, waardoor meer partijen bij het vonnis betrokken zijn. Ik heb wel oog voor de situatie zoals die is, dus voor de hoge druk die op de strafrechtketen staat. Daarom snap ik: wij kunnen niet helemaal van de strafbeschikking afkomen. Wij vinden het logisch dat die contra-indicatie geldt die al gold voor veelplegers en dat voor dat soort zaken specifiek een strafrechter nog net wat breder kijkt. Wij zouden die graag terug willen brengen. Idealiter kijkt de rechter naar zo veel mogelijk zaken, maar dat is op dit moment niet haalbaar. Wij denken niet dat dat meer of minder een straf is.

De heer Sneller (D66):
Ik heb een korte vraag. Is de behoefte aan de strafbeschikking sinds de invoering van de Wet OM-afdoening toegenomen of afgenomen, volgens NSC?

De heer Six Dijkstra (NSC):
Dat hangt ervan af hoe de heer Sneller dat meet, in die zin dat de druk op de strafrechtketen onverminderd is. Dat begrijp ik. Tegelijkertijd zijn wij sinds de oprichting van onze partij ook kritisch geweest op het instrument strafbeschikking. Als wij kijken naar de behoefte aan het gebruik en de toepassing ervan, is het wel goed om de vinger aan de pols te houden. We denken dat voor een heel aantal zaken ten principale wat terughoudendheid wel geboden is en dat we daarbij natuurlijk aandacht moeten hebben voor de onafhankelijkheid van het OM. Maar als wetgever kunnen we daar ook kaders voor stellen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Wat mij betreft is de strafbeschikking inderdaad ook geboren vanuit een bepaalde nood. We willen niet dat mensen straffeloos blijven en dat delicten verjaren omdat ze niet op tijd voor de rechter behandeld kunnen worden. Eerlijk gezegd mis ik die notie een beetje in het betoog van NSC, waarin wel uitspraken worden gedaan over hoe het OM het dan wel in zou moeten vullen rondom de strafbeschikking, hetgeen het OM doet binnen de wettelijke kaders die geboden zijn. Dat merk ik dus maar even op. Maar ik mis ook een stuk reflectie op de vraag op welke manier we die ingewikkelde zaken, die nu al te lang op de plank blijven liggen, dan wel op tijd voor de rechter gaan brengen. Het OM doet een suggestie binnen de wettelijke mogelijkheden en ook binnen de eigen positie. Wat is dan de suggestie van NSC? Waar kan het OM, maar ook de rechtspraak, dan op rekenen?

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik denk dat we de rechtspraak wel vanaf het begin moeten betrekken bij dat soort zaken. De rechtspraak geeft zelf aan — de voorzitter van de rechtbank van Den Haag heeft het zelf ook in een artikel aangegeven — dat het OM nu ook voor de rechtspraak gaat invullen dat zaken niet afgehandeld zouden kunnen worden. Ik denk dat een intensivering van het beleid daarin wel wat voorbarig is.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ja, sorry, maar deze gaat niet op, want we hebben het in deze commissie al heel wat gehad over bijvoorbeeld het aantal zedenzaken dat op de plank ligt, alleen al in de regio Midden-Nederland. Volgens mij kunnen we genoegzaam stellen: in heel Nederland. Dat zijn ingewikkelde zaken, waarvan deze hele Kamer zegt: kom in actie, los die zaken op, breng de daders voor de rechtbank, dit kan niet langer wachten. Dat weten we allemaal en daarin is ook deze Kamer aan zet. Komt het OM hier binnen de bevoegdheden, dus niet daarbuiten, met een voorstel, dan zie ik geen oplossingen van NSC. Dat valt me wat tegen, juist omdat ik de partij van de heer Six Dijkstra ken als een partij die ook altijd vanuit goed bestuur voorstellen doet. Dus nog een keer mijn vraag. Het kan zijn dat er meer geld komt voor de rechtspraak. Het kan zijn dat we minder straffen gaan uitdelen. Dat is niet mijn idee, maar wat gaat er dan wel gebeuren om dit op te lossen? Of blijven al die ingewikkelde zaken gewoon op de plank liggen en verjaren ze op een dag?

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik ben niet blind voor het dilemma dat mevrouw Bikker hier schetst. Feit is wel dat je, als je het initiële uitgangspunt neemt van het OM als het gaat om de maximalisatie van de uitvoering van de wettelijke bevoegdheid die het OM heeft, tegen andere zaken aanloopt. Dan wordt bijvoorbeeld voor hetzelfde delict een andere straf opgelegd, omdat het OM geen gevangenisstraf mag opleggen. Dat zijn zaken waarbij we natuurlijk helemaal oog hebben voor het feit dat er zo veel druk ligt op de strafrechtketen. Tegelijkertijd willen we er wel voor oppassen dat de maximale uitputting van de bevoegdheid van het OM ook kan leiden tot andere bijeffecten waar we wel kritisch op zijn en waarom we niet zeggen: de strafbeschikking moet helemaal van tafel. Maar laten we dan wel kijken naar de reikwijdte van de wettelijke bevoegdheden.

De heer Krul (CDA):
Ja, maar het is natuurlijk niet zo dat het OM hier zelf om staat te springen. Er wordt nu gekozen voor vermogensdelicten en er wordt eigenlijk gezegd: op het moment dat die druk op deze manier blijft bestaan, kunnen we niet uitsluiten dat het ook voor andere delicten in de toekomst nodig is. Maar het OM is er natuurlijk zelf allerminst gelukkig mee. Dus onder verwijzing naar de vraag van mevrouw Bikker: als we enerzijds kritisch zijn op het voornemen van het OM om binnen de eigen bevoegdheden meer te werken met de strafbeschikking, zou ik zeggen dat we tegelijkertijd ook iets moeten kunnen bieden waarmee we heel concreet de rechtspraak en de strafrechtketen kunnen versterken. Is dat iets waar de heer Six Dijkstra aan denkt? Kunnen we dat concreet maken? Dan zou ik zijn kritiek misschien meer kunnen billijken.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik begrijp het punt van de heer Krul. We moeten twee dingen naast elkaar zien. Er was natuurlijk al de wettelijke bevoegdheid van het OM, die niet maximaal werd uitgeput. Nu komt er vanuit het OM inderdaad de suggestie om dat wel te intensiveren, op een manier waar wij kritisch op zijn. Zo hebben wij rechtsstatelijk gezien bezwaar tegen de mate waarin de rechter níét betrokken is bij straffen die worden opgelegd. En wij niet alleen. De rechtspraak vindt dat bijvoorbeeld ook; die voelen zich ook gepasseerd als het hierom gaat. Dat is een probleem, zeker omdat de rechtsspraak zelf zegt: er moet niet voor ons ingevuld worden dat wij straffen niet meer kunnen doen, dat wij niet meer toekomen aan het opleggen van straffen omdat er geen zittingscapaciteit zou zijn. Dat is een invulling die nu gedaan wordt. Zeker, we zien dat het druk is. Daarom zeggen wij ook niet: de strafbeschikking moet volledig afgeschaft worden. Maar we willen wel goed kijken naar de reikwijdte waarbinnen die wordt gebruikt. Als je kijkt naar de verdere strafrechtketen, dan zou ik ook willen zeggen: zet in op recidivevoorkoming. Met de collega van de heer Krul, de heer Boswijk, dien ik een initiatiefwetsvoorstel in voor de invoering van de elektronische detentie, waarvan we zien dat die in het buitenland een teruggang van de recidive met wel 50% teweegbrengt. Dat zijn ook langetermijnoplossingen als je het hebt over de ontlasting van de strafrechtketen.

De heer Van Nispen (SP):
Ik snap de rechtsstatelijke bezwaren die de heer Six Dijkstra namens NSC naar voren brengt. Ik zal daar ook iets over zeggen. Maar het is natuurlijk wel zo dat als je die OM-strafbeschikking weer probeert terug te snoeien, en de heer Six Dijkstra doet daar wel een voorstel voor, je dan toch óf meer straffeloosheid, meer sepots, krijgt óf de zaken inderdaad gewoon op de plank komen te liggen bij de rechtspraak, zolang er daar niet substantieel zittingscapaciteit bij komt. Dan mis ik in de voorstellen van NSC, en volgens mij zei de collega dat ook, bijvoorbeeld de financiering of andere voorstellen om te zorgen voor meer zittingscapaciteit, zodat meer zaken gedagvaard kunnen worden. Anders hebben zijn voorstellen tot gevolg dat je óf meer straffeloosheid krijgt, óf meer zaken op de plank, óf er geld bij zal moeten. Een van die drie zal het toch moeten zijn.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Nogmaals, ik ben niet blind voor de dilemma's die hier geschetst worden en ik heb ook niet de magische oplossing op dit punt. Ik denk alleen wel dat het meer in balans kan zijn en dat het net te ver gaat en z'n doel voorbijschiet als maximalisatie van de inzet van de strafbeschikking het doel wordt. Ik begrijp het. Ik kan hier geen financiering tevoorschijn toveren. Dat lukt helaas niet. We moeten het doen met de middelen die we hebben. Met inachtneming van de grote bezwaren die er zijn en de moeilijke keuzes die er gemaakt moeten worden, denken wij dat de strafbeschikking zeker nog een taak heeft, een taak die zeker nog uitgevoerd gaat worden. Als je uitgaat van maximale inzet, dan zouden wij zeggen: oké, maar kijk dan even wat kritischer naar het strafmaximum voor het soort zaken waarvoor je dat oplegt.

De heer Van Nispen (SP):
Maar er is een verschil tussen daar nog eens een vraag over stellen en zeggen "kijk daar nog eens kritisch naar, kijk of we goed in balans zijn en wat het gevolg is als" en hier inderdaad vanavond — ik kan niet vooruitkijken naar de tweede termijn — een voorstel neerleggen waarbij je zegt: dit moet het maximum worden. Dat maakt nogal wat uit. Ik weet niet wat het gaat worden, maar ik vind wel dat als je dat doet, je eerst heel goed moet weten wat de gevolgen daarvan zijn. Ik ben namelijk echt bezorgd dat we hier, misschien ook vanwege de beeldvorming, zeggen dat er bij zware feiten altijd gedagvaard moeten worden. Als er geen zittingscapaciteit bij komt, dan wordt er helemaal niks meer gedagvaard; dan komen de zaken gewoon op de plank te liggen. Deelt de heer Six Dijkstra dat we eerst heel goed de gevolgen daarvan in kaart moeten brengen voordat we tot dat soort voorstellen komen?

De heer Six Dijkstra (NSC):
Niet per se. Uiteraard moeten wij oog hebben voor de uitvoering, maar tegelijkertijd kunnen wij hier natuurlijk wel de wettelijke kaders bepalen met betrekking tot de vraag welke zaken binnen een rechtsstaat al dan niet zouden moeten voorkomen in een zitting bij de rechter. Ik denk dat dat wel een principieel punt is. Niemand hier wil sepots en niemand hier wil dat er straffeloosheid plaatsvindt. Daarom proberen wij een goede, duidelijke afweging te maken van de verschillende belangen, wegen wij dat af en denken wij dat hij hier op zich met een goede oplossing komt.

De heer Van Nispen (SP):
Dat begrijp ik wel. Maar als het dan zo principieel is en je tot deze keuze komt, dan horen daar ook financiële gevolgen bij. Dan zal NSC dus ook aan de minister moeten vragen: wat kost dat wat wij willen nou? Daar hoort dan ook een claim bij, bijvoorbeeld bij de Voorjaarsnota. Dan moet dat ook vanavond duidelijk worden. We kunnen hier namelijk niet zeggen: "Dit is wat we willen. We weten niet wat het kost, maar we willen het wel en we trekken er niet de portemonnee voor." De heer Six Dijkstra zal hier dus wel een keuze moeten maken vanavond.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Maar wij verwachten niet dat er meer zittingscapaciteit moet komen als wij deze voorstellen invoeren. We moeten natuurlijk beseffen dat dit afgewogen moet worden ten opzichte van een voorgenomen beleid van maximalisatie van de strafbeschikking. Wij denken dat als je uitgaat van die maximalisatie, daar wel een compensatie tegenover moet staan voor welke straffen dat dan zou moeten gelden. Daarmee denken wij niet dat er nu meer zittingscapaciteit nodig is omdat er nu meer zaken voor de rechter zouden gaan komen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik vind het wel heel ingewikkeld worden. De partij van de heer Six Dijkstra mag een andere opvatting hebben over strafbeschikkingen dan mijn partij, maar je kan niet zeggen "ik wil geen plankzaken en geen sepots, maar ik wil ook geen strafbeschikkingen, of niet zo veel strafbeschikkingen, en ik wil alles via de rechter" en het daar vervolgens laten zoals het is. Dat kan niet allemaal waar zijn. Ik wil de heer Six Dijkstra eraan herinneren dat we nu juist in het hoofdlijnenakkoord hebben afgesproken dat we gaan bekijken hoe die strafbeschikking werkt. Overigens is ook wat het OM nu heeft gedaan geen maximalisatie. Het heeft een werkinstructie gemaakt. Het zit nog lang niet aan die maximalisatie. Is de heer Six Dijkstra het met mij eens dat we juist dat onderzoek dat er nu moet komen en dat we hebben afgesproken in het hoofdlijnenakkoord, ook specifiek moeten inzetten om te kijken wat voor soort zaken wel en niet geschikt zijn voor strafbeschikkingen en wat we nodig hebben bij de rechterlijke macht als we die strafbeschikkingen niet doen?

De heer Six Dijkstra (NSC):
Sowieso zien wij uit naar de uitkomsten van het onderzoek. Maar ik wil mijn collega er wel even op wijzen dat in die tijdelijke instructie staat: "Het uitvaardigen van een strafbeschikking is het uitgangspunt bij feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is." Het is wel een route naar die maximalisatie toe. Daar zijn wij kritisch op. Nog voordat het onderzoek is afgerond, is er dus een beleidswijziging, een intensivering, waarvan de regering in haar brief heeft gezegd die te ondersteunen. Daarmee heeft er al een wijziging plaatsgevonden voordat het onderzoek is afgerond.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Geeft dat de heer Six Dijkstra nu dan een soort van drang om ook met voorstellen te komen voordat dat onderzoek is afgerond? Het Openbaar Ministerie heeft namelijk vorige week met dat schrijven gezegd: we zijn eigenlijk misschien te snel van start gegaan en we beperken dat. Ik zal zelf zo ook zeggen dat ik dat een teken van reflectie vond; laat ik het zo zeggen. Dat heb ik zeer positief omarmd. Maar nu zegt de heer Six Dijkstra: omdat het OM dat heeft gedaan, voel ik me ook vrij om vooruitlopend op dat onderzoek het hele kader te beperken tot zaken waar maximaal vier jaar op staat. Waarom wacht hij dat onderzoek niet af?

De heer Six Dijkstra (NSC):
In principe zijn wij vrij om hier voorstellen in te dienen. Wij hebben in het hoofdlijnenakkoord afgesproken dat dat onderzoek er komt. Dat wachten wij inderdaad af. Tegelijkertijd ondersteunt de regering natuurlijk wel de initiële verdere intensivering van het beleid van het OM. Dat betekent natuurlijk niet dat er zowel aan de kant van de regering als aan de kant van de Kamer niks kan plaatsvinden qua nieuwe voorstellen rondom strafbeschikkingen.

De heer Krul (CDA):
Ik heb de heer Six Dijkstra net het volgende gevraagd. Als hij aan de ene kant het een en ander wil inperken rondom de strafbeschikkingen, wat zijn aan de andere kant dan de voorstellen om de strafrechtketen te verlichten? Het voorbeeld van elektronische detentie is een heel mooi voorbeeld. Ik heb bewust niet over financiering gesproken, maar in het interruptiedebat met de heer Van Nispen ging het er net toch even over. Ik heb vandaag een stemverklaring van NSC gehoord over jeugdzorg. Er werd gezegd: we stemmen nu tegen een motie, want we kunnen nu niet op de financiën vooruitlopen, maar weet dat we hier heel hard voor knokken bij diezelfde Voorjaarsnota. Als ik het betoog van de heer Six Dijkstra nu hoor, dan denk ik dat dit ook zo'n onderwerp is waar NSC misschien as we speak ook wel voor aan het knokken is bij de Voorjaarsnota. Er moet namelijk echt wel geld bij richting die keten om die verlichting te kunnen bieden. Kan ik dat zo een beetje lezen, zoals we dat net ook hebben gehoord bij de jeugdzorg?

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik doe geen uitspraken over wat er al dan niet op tafel ligt bij de Voorjaarsnota.

De heer Krul (CDA):
Nee, dat was mijn vraag ook niet. We hebben net gehoord dat het de inzet van NSC is om te knokken voor geld, voor compensatie richting gemeentes als het gaat om de taken van de jeugdzorg. Dat is de inzet. Ik vraag ook niet wat er bij de Voorjaarsnota op tafel ligt. Ik begrijp dat de heer Six Dijkstra daar niks over kan en zal zeggen, maar ik ben wel heel benieuwd wat de inzet van zijn fractie is, zeker omdat ik hem hoor pleiten voor het belang van de positie van de onafhankelijke rechter in de strafrechtketen. Het is dus meer een open vraag naar de inzet.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Dat begrijp ik, maar ik ga hier verder ook niet in op wat onze inzet al dan niet gaat zijn bij de Voorjaarsnota als het gaat om de verdeling in de strafrechtketen.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik vind het goed om te horen dat NSC ook vindt dat het OM er primair is voor de vervolging en de opsporing, en dat de rechter er is voor de berechting. Ik ben wel benieuwd of het een koerswijziging is van NSC dat er nu gezegd wordt: wat ons betreft mag dat strafmaximum naar vier jaar.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Het is geen koerswijziging van NSC in de zin dat wij al sinds onze oprichting kritisch zijn op de strafbeschikking. Daarbij is de lijn altijd geweest: we snappen waarom die er is, om pragmatische redenen, maar idealiter zou je in een rechtsstaat willen dat elke zaak voorgeleid wordt voor de rechter. Wij denken wel dat die vier jaar, met mogelijk enkele uitzonderingen, meer in balans is als je kijkt naar de taakverdeling.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Als dat zou leiden tot meer zaken die vervroegd naar de rechter worden doorgeleid, is NSC dan ook bereid om bijvoorbeeld te kijken naar de rechtspraak en hoe die misschien efficiënter ingericht zou kunnen worden? Dan bedoel ik bijvoorbeeld dat er geen politierechterzaken naar de meervoudige kamer gaan et cetera. Dan kunnen we de zittingscapaciteit die er is, maximaal benutten.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Wij zijn bereid om te kijken naar elk voorstel dat hier ligt. Uiteindelijk is niemand in deze Kamer voor belasting van de strafrechtketen. Ik denk dat iedereen wel ziet dat die druk er is. Daarom proberen we hier met z'n allen constructieve voorstellen te doen om dat wel binnen de perken te houden.

De heer El Abassi (DENK):
Ik heb hier vaker moeite mee bij NSC. Ze gaan vier minuten vollullen over hoe belangrijk ze de rechtsstaat vinden …

De voorzitter:
Wat zei u nou?

De heer El Abassi (DENK):
"Volpraten". Sorry, voorzitter. Dat klinkt inderdaad wat netter.

De voorzitter:
Dan heb ik het toch goed verstaan.

De heer El Abassi (DENK):
Dan heeft u dat goed verstaan. Ze gaan vier minuten volpraten over hoe belangrijk de rechtsstaat is, terwijl er maar een aantal woorden nodig zijn, namelijk "we gaan knokken voor het geld, sterker nog, we gaan zorgen dat er geld voor komt". Dat is het enige wat hij hoeft te vertellen. Dan hoeven we helemaal geen verhaal van vier minuten te horen. Ik zou de heer Six Dijkstra echt willen vragen waarom hij dit debat heeft aangevraagd als we het niet over de financiën gaan hebben.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Nou, daarop heb ik een simpel antwoord: omdat we het hier over beleid hebben. We hebben het hier over beleid en wetgeving, en over de kaders van het Openbaar Ministerie en de rechtspraak. Het is natuurlijk best wel flauw om hier on the spot tegen iemand te zeggen: ga meer geld regelen; ga daarvoor knokken. Dit is geen Voorjaarsnotadebat. Dit gaat uiteindelijk over hoe wij omgaan met de rechtspraak, met de bevoegdheden van het OM, met de ruimte die beleidsmatig dan wel wetmatig binnen het OM beschikbaar is. Je kan ook prima een debat hebben over hoe je die middelen besteedt en verdeelt — uiteraard wil iedereen dat er voldoende zittingscapaciteit is — zonder dat het een debat over de financiën wordt.

De heer El Abassi (DENK):
Het is niet on the spot. De Raad voor de rechtspraak, deskundigen en rechters zeggen: er is structureel geld nodig. "40 tot 60 miljoen" is genoemd. "Meer dan 60 miljoen" is genoemd. Zonder dat geld kom je tot dit soort oplossingen, waarbij je gewoon moet werken met strafbeschikkingen om te bezuinigen. Ik vraag me oprecht af waarom NSC dit debat heeft aangevraagd, als we het niet gaan hebben over de oplossing, een zak met geld, maar gewoon mooie praatjes horen, waar we helemaal niks aan hebben.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik vind dit wederom te kort door de bocht. Het is niet zo dat je met de voorstellen die wij doen, afgezet tegen de beoogde maximalisatie van de strafbeschikking, nu kan voorzien dat er zoveel meer geld naar de rechtspraak moet, wil je dat allemaal gaan oplossen. Wij proberen een genuanceerd en afgewogen voorstel te doen. Nogmaals, we bedoelen echt niet dat de strafbeschikking volledig van tafel moet. Maar we moeten ook niet op de stoel van de rechtspraak gaan zitten als het gaat om wat die allemaal wel en niet kan afhandelen.

De heer El Abassi (DENK):
Ik kan echt niet anders dan constateren dat NSC met een ander verhaal komt. Het pleit voor rechtsstatelijkheid, het meent daarvoor te zijn, maar als het gaat om daadwerkelijke daden om echt tot een oplossing te komen, blijft het gewoon een slap verhaal.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik hoor geen vraag.

De voorzitter:
De volgende spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Lahlah van de fractie van GroenLinks-PvdA.

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. In een rechtsstaat hoort een zitting de norm te zijn en de strafbeschikking de uitzondering. Maar vandaag spreken we over een ontwikkeling waarin dat principe dreigt te kantelen. Het Openbaar Ministerie wil vaker bij delicten waarvoor een celstraf tot zes jaar staat, zelf een straf opleggen, zonder rechter, zonder zitting, zonder openbaarheid en zonder de mogelijkheid voor slachtoffers om hun stem te laten horen. Daarom moeten we hierin terughoudend zijn. Een OM dat vervolgt en bestraft, dreigt af te glijden tot een orgaan dat op eigen houtje spreekt. Dat is niet de bedoeling in een democratische rechtsstaat.

Voorzitter. In de memorie van toelichting bij de oorspronkelijke Wet OM-afdoening wordt deze bevoegdheid expliciet voorgesteld als een daad van vervolging, gebaseerd op schuldvaststelling en in lijn met bestuursrechtelijke ontwikkelingen. Maar dit is strafrecht. In het strafrecht is die rechterlijke toets, de hoor en wederhoor in het openbaar, geen luxe, maar een waarborg; die moeten we nooit vanzelfsprekend vinden. We begrijpen dat de strafrechtketen vastloopt en dat de druk op politie, rechters en advocaten gigantisch is, maar de oplossing ligt niet in het steeds maar verschuiven van de grens tussen aanklager en rechter. Daarmee lossen we geen capaciteitstekort op, maar verleggen we de pijn.

Voorzitter. Wat betekent dit bovendien voor slachtoffers, voor mensen die slachtoffer zijn geworden van mishandeling, diefstal of oplichting? Voor hen verdwijnt het proces uit zicht: geen mondeling spreekrecht, geen publiek oordeel, maar slechts een beschikking op papier. Maar juist die openbaarheid kan bijdragen aan verwerking, erkenning en het gevoel dat er recht is gedaan. Want een strafbeschikking is geen vervanging van een openbare rechtszaak. Erkennen de bewindspersonen dit? Hoe gaat de staatssecretaris Rechtsbescherming ervoor zorgen dat de rechten van slachtoffers ook bij strafbeschikkingen gewaarborgd zijn? Wat betekent dit daarnaast voor verdachten, vraag ik wederom aan de staatssecretaris. De praktijk leert dat zij vaak geen volledig dossier hebben, geen toegang hebben tot rechtsbijstand en onvoldoende op de hoogte zijn van hun rechten. Zonder die basis is het risico op misstanden levensgroot. Hoe kunnen we ook hun rechten blijven respecteren?

Voorzitter. De oorspronkelijke wet uit 2008 sprak nog over lichte delicten, bulkzaken en doelmatigheid. Maar wat er nu gebeurt, is iets anders. Het OM begeeft zich steeds verder op het terrein van de rechter. Dit is geen administratieve vereenvoudiging meer, maar een fundamentele verschuiving in ons strafprocesrecht. Daarom zijn we blij dat het OM na felle kritiek een pas op de plaats maakt. We betwijfelen echter of die groot genoeg is. Want zolang de onderzoeken van het WODC en het College van procureurs-generaal nog lopen, is uitbreiding onverantwoord. Zolang slachtoffers en verdachten onvoldoende bescherming genieten, is dit systeem onvolledig en onrechtvaardig. Hoe kijken de bewindspersonen hiernaar? Delen zij de opvatting dat uitbreiding zorgvuldig moet gebeuren en dus moet wachten op de uitkomsten van beide onderzoeken?

Voorzitter. Wij zeggen: wees voorzichtig met het verder oprekken van bevoegdheden en investeer structureel in wat onze rechtsstaat nodig heeft: in rechters, in rechtsbijstand en in alternatieven zoals buurtrechtbanken en herstelrecht. Daarmee ontlast je de keten zonder de legitimiteit van het strafproces op het spel te zetten. Investeer in preventie en bestaanszekerheid, om problemen echt bij de wortel aan te pakken. Helaas doet dit kabinet geen van beide.

Voorzitter. Tot slot. Recht is geen productieproces. De rechtsstaat is geen file die je even oplost met een extra rijstrook voor het OM. Laten we investeren in wat echt nodig is, namelijk meer rechters, meer rechtsbijstand en meer menselijkheid aan de voorkant van de keten, zodat we niet alleen sneller, maar vooral eerlijker en rechtvaardiger oordelen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Met dat laatste heb ik geen probleem, maar ik heb wel een vraag aan collega Lahlah. Zij heeft het namelijk over een fundamentele verschuiving, terwijl het OM eigenlijk beweegt binnen de grenzen die de wet geeft en die voor het Wetboek van Strafvordering ook nog eens door een Kamermeerderheid opnieuw — dat was recent — zijn vastgesteld. Ik vind het woord "fundamenteel" dus vrij stevig, ook ten aanzien van de slachtofferrechten. Daar verwees mevrouw Lahlah naar en daar zal ik zelf ook over spreken. Slachtofferhulp Nederland, de reclassering en de politie geven allemaal aan wel in te kunnen stemmen met deze beleidswijziging, ook omdat ze zien dat er straffeloosheid aan de andere kant dreigt. Dit zijn dus wel heel stevige woorden van collega Lahlah, waar ik wel wat vraagtekens bij plaats. Wat maakt nou dat zij hier zo stevig op doorpakt? Wat is haar weging in the end? Als deze coalitie tot nu toe niet meer geld vrijmaakt voor de rechtspraak … Dat is een ingewikkeld dilemma, waar we allemaal naar kunnen blijven kijken. Mijn keuze is dan in ieder geval geen straffeloosheid. Als het OM binnen de regels die we samen hebben afgesproken manoeuvreert, dan sta je soms te juichen en soms in stilte daarnaar te kijken. Maar je wil ze daarin wel steunen. Ik ben benieuwd hoe de GroenLinks-PvdA-fractie dat waardeert.

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Zoals mevrouw Bikker heeft kunnen horen, zijn wij zeer kritisch op het systeem van strafbeschikkingen. We moeten echt onthouden waar die voor bedoeld zijn. Het was een tijdelijke noodmaatregel om de hele keten te ontlasten. Daar zit precies ons punt: het lijkt nu van een tijdelijke noodmaatregel de norm, structureel, te worden. Volgens ons schuift daarmee de grens steeds verder op. Het liefst zouden wij het volgende zien. Zoals ik eigenlijk ook al bij het debat over het gevangeniswezen heb aangegeven, moeten we investeren in de basisvoorzieningen van onze rechtsstaat. Wat ons betreft is het en-en. Ook wij zien namelijk dat het veel te druk is in de keten en dat we daar iets aan moeten doen. Maar dat moet wel juist in die verhouding. De noodmaatregel moet een noodmaatregel blijven. We moeten niet blind zijn voor structurele investeringen en voor alternatieve mogelijkheden om de keten te verlichten. Ik noem uiteraard ook preventie en bestaanszekerheid.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik hoor mevrouw Lahlah zeggen dat de strafbeschikking meer een noodmaatregel is. Zo zou de fractie van GroenLinks-PvdA het zien. Ik ben heel benieuwd hoe de fractie van GroenLinks-PvdA voor zich ziet dat we die "tijdelijke noodmaatregelen", om ze zo maar even te noemen, zouden afschaffen. Want volgens mij worden er zo enorm veel zaken afgedaan waarbij geen slachtoffers betrokken zijn. Denk aan te hard rijden of rijden met alcohol achter het stuur et cetera. Hoe ziet GroenLinks-PvdA dan voor zich dat we dat via de rechterlijke macht zouden moeten afdoen? Volgens mij is dat namelijk echt onbegonnen werk.

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ik ben hier heel blij mee. U heeft mij namelijk niet horen zeggen dat ik vind dat het afgeschaft moet worden, mevrouw Wijen-Nass. Wat ik zeg, is dat ik heel goed begrijp dat er een tijdelijke noodmaatregel is om de keten te ontlasten, maar dat we niet van noodmaatregel naar noodmaatregel kunnen gaan. Als coalitie bent u in de positie om in de gehele keten structurele investeringen te doen. Daar zullen we dus ook voor pleiten. Je kunt niet zeggen dat je onze democratische rechtsstaat belangrijk vindt en dat je graag wilt dat de keten verlicht wordt, om het zo te zeggen, maar er vervolgens geen geld bij doen en geen structurele toepassingen doen. Dat is eigenlijk wat we zeggen. We snappen dat men met de rug tegen de muur staat. Daarom zeggen we: investeer in rechters, rechtsbijstand, advocaten en het gevangeniswezen. Want alleen dan kunnen we echt naar een structurele oplossing. Ik zie helaas dat het de afgelopen decennia te vaak van een noodmaatregel naar een noodmaatregel gaat. Er wordt niet geïnvesteerd in preventie en bestaanszekerheid. Op een gegeven moment wordt de noodmaatregel de norm. Dat kan niet zo zijn.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Het is belangrijk dat we in dit debat de feiten scherp hebben. Het is geen noodmaatregel. Het is gewoon een wet: de Wet OM-afdoening. Die hebben we met de Kamer aangenomen. De fractie van mevrouw Lahlah heeft voor deze wet gestemd. Is zij van mening dat het een noodmaatregel is? Het is gewoon een normale wet. We hebben er hier gewoon over gesproken. We hebben erover gestemd. Haar fractie was voor. Ik weet eigenlijk niet wat ik hoor.

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij ging het bij die wet om de doelmatigheid binnen de justitieketen vergroten. Het is de vraag of dat inderdaad zo werkt. Ik kijk naar het rondetafelgesprek. Daarin gaf het OM zelf aan dat het tot deze strafbeschikkingen is gekomen om de druk in de keten te ontlasten. Dan lijkt het me heel erg goed om de onderzoeken die dat meenemen, af te wachten voordat we naar verdere uitbreiding gaan.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Wat mevrouw Lahlah zegt, is prima. Maar ik wil haar toch op het hart drukken om niet van een "noodmaatregel" te praten als het om een gewone wet gaat. We hebben daar een traject over gehad. Haar fractie is ervoor. Natuurlijk moet je bij elke wet die we hier met elkaar aannemen, kijken hoe die uitwerkt. Dat doen we ook. We doen dat nu zelfs met allerlei instrumenten die we daarvoor hebben verzonnen. Ik zou mevrouw Lahlah echt op het hart willen drukken dat ze zegt: "We hebben dit gewoon in meerderheid besloten. Iedereen die ervoor was, had daar ook goede redenen voor. We blijven monitoren of we op het goede spoor zitten."

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor geen vraag. Ik vind het heel belangrijk om te zeggen dat ik over mijn eigen woorden ga. Ik heb gesproken.

De voorzitter:
U heeft gesproken; dat zal niemand ontkennen. De volgende spreker, die ook heeft gesproken als zij klaar is, is mevrouw Wijen-Nass van de fractie BBB.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Twee maanden geleden kondigde het Openbaar Ministerie aan om zelf meer strafzaken af te doen via een OM-strafbeschikking. Dat heeft nogal wat stof doen opwaaien. Voor de kijkers thuis: een OM-strafbeschikking is een straf die het OM zelf zonder tussenkomst van een rechter kan opleggen aan een verdachte. Het OM heeft deze mogelijkheid via de Wet OM-afdoening. Dat is wat ons betreft een prima oplossing om de grote bulk zaken zelf te kunnen afdoen en ook snel. Het blijft wel vreemd dat het OM op de stoel van de rechter gaat zitten, maar voor de verdachte blijft er wel altijd ook de mogelijkheid tot verzet om zo alsnog bij de rechter uit te komen en de strafbeschikking niet te accepteren. Het Openbaar Ministerie blijft ook altijd de mogelijkheid houden om te dagvaarden en geen strafbeschikking op te leggen als de zaak zich hiervoor niet leent; denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin sprake is van een grote schadepost aan de zijde van het slachtoffer.

Voorzitter. Dat brengt ons bij een meer fundamentele discussie: hoe kijken wij naar het OM? Als vervolger en opspoorder of ook als semirechter? En hoe wordt de positie van het slachtoffer gewaarborgd? Als BBB kijken we hier als volgt naar. Strafbare feiten waar een strafmaximum van zes jaar op staat, zijn niet zomaar strafbare feiten, want de Kamer heeft in het verleden niet voor niets een maximumstraf van zes jaar opgesteld. Dan is het uitgangspunt ook niet per se een taakstraf of boete. Wij vinden het in de regel dan ook niet goed dat de rechter de mogelijkheid wordt ontnomen om een gevangenisstraf in overweging te nemen, zeker als het gaat om recidive of bijvoorbeeld een meer dan eenvoudige schadepost aan de zijde van het slachtoffer.

In de beantwoording van vragen die onder anderen door mij zijn gesteld, geeft de minister aan dat het doel van die OM-strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken, maar op de website van het Openbaar Ministerie staat: "De wet heeft ons al in 2008 de bevoegdheid gegeven om met de OM-strafbeschikking lichtere delicten zelf af te doen. Weliswaar met als voornaamste doel om de rechtspraak te ontlasten, maar dat is niet onze afweging geweest." Mijn vraag aan de minister is dan ook wat nou precies het doel is. Is dat nou het verkorten van de doorlooptijden of het ontlasten van de rechtspraak? Hier zou ik graag een antwoord op krijgen.

Meneer de voorzitter. Wat ook meespeelt, is dat aan slachtoffers niet uit te leggen is dat de daders er in sommige zaken met een boete of een taakstraf van afkomen, maar dit is ook niet uit te leggen aan politieagenten. Dat zijn namelijk mensen die zich dag en nacht inzetten voor onze veiligheid. Zij vragen zich ook terecht af wat het nog voor zin heeft om iemand op te pakken, want er wordt dan toch geen fikse straf opgelegd. Politievakbonden hebben ook gereageerd en geven aan dat dit erg zuur is en niet past bij hun rechtvaardigheidsgevoel. Moet de minister deze signalen vanuit de politie niet serieus nemen? Niet alleen de politie was kritisch; ook de rechters hebben wat ons betreft terecht principiële bezwaren, want het OM gaat steeds meer op de stoel van de rechter zitten. Het is dan ook terecht dat het OM vorige week de koers heeft aangepast. Het OM wacht bijvoorbeeld het onderzoek naar de OM-strafbeschikking af en komt niet meer met nieuwe tijdelijke instructies om het gebruik van de strafbeschikking verder te intensiveren. Mijn fractie gaat er dan ook van uit dat de minister dit allemaal nauwlettend in de gaten gaat houden.

Voorzitter, dan nog tot slot. Het is van belang dat betrokken partners — denk aan de rechtspraak, het OM, DJI, reclassering — goed met elkaar communiceren, zeker als het om een belangrijke koerswijziging zoals deze gaat. Dat laatste lijkt niet altijd goed te gaan. Ik ben heel benieuwd hoe de minister hiernaar kijkt.

Dank u wel.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Een vraag aan collega Wijen-Nass. Ik ken haar als een vrouw met een groot blauw hart die ook daadwerkelijk wil dat mensen niet straffeloos blijven. In de hoorzitting die deze Kamer organiseerde, gaf mevrouw Knol namens de nationale politie heel duidelijk aan dat zij begrip hebben voor wat het OM hier doet om te voorkomen dat daders straffeloos wegkomen. Dat is dus eigenlijk het omgekeerde van de redenering die collega Wijen-Nass net liet horen. Ik ben benieuwd hoe zij daarop reflecteert.

Ik stel gelijk een tweede vraag; dat scheelt weer iets voor de voorzitter. Ik ken collega Wijen-Nass ook als een goed jurist. We hebben allebei in onze rechtenopleiding keurig geleerd dat het OM een eigen bevoegdheid heeft: de magistratuur. Daar zit de politiek niet zomaar aan. Sterker nog, dat is wettelijk en grondwettelijk verankerd. Hoe reflecteert BBB vanuit het rechtsstatelijk denken op artikel 113 van de Grondwet en op de afstand die wij tegelijkertijd hebben te behouden tot de magistratuur?

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Bij die rondetafel was ik inderdaad ook aanwezig. Daar gaf de politie aan dat zij deze maatregel steunt, maar vanuit de vakbonden kwam er een heel ander geluid. Die zeiden: dat tast ons rechtvaardigheidsgevoel aan. Ik denk dat het zoeken is naar een balans in hoe je zaken snel kunt afdoen. Ik begon mijn betoog daarom ook door te zeggen: misschien is die OM-strafbeschikking voor die grote bulkzaken best een goede oplossing. Maar je moet natuurlijk wel kijken waar dit stopt. Zeker als het gaat om recidive of om slachtoffers die betrokken zijn, moet je kijken of een zaak zich hier nog voor leent.

Laat ik dan ook maar meteen op de tweede vraag ingaan, want die raakt daaraan. Het OM moet altijd zelf de beslissing kunnen nemen: "Gaan wij dagvaarden? Gaan we vervolgen of niet? Doen we dit af met een strafbeschikking?" Dat is ook goed. Die afweging moeten ze ook kunnen maken. Maar het OM heeft een koerswijziging aangekondigd, waarbij werd gezegd dat het bijvoorbeeld in het geval van recidive veel meer wil kunnen inzetten op de strafbeschikking. Ik vind wel dat de politiek daar in zijn algemeenheid iets over te zeggen mag hebben.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dat begrijp ik. Tegelijkertijd heeft de politiek daar ook wat over gezegd in zijn algemeenheid, bij de behandeling van het Wetboek van Strafvordering. Soms tekenden zich daarbij meerderheden af waar je als politieke partij van kunt zeggen: dat was niet mijn meerderheid. Maar die ligt daar wel. Dat is dan ook de ruimte van het OM. Als het gaat om de slachtoffers, zien we dat Slachtofferhulp Nederland ook die andere kant ziet, namelijk dat zaken wel afgedaan moeten worden. Ik zou collega Wijen-Nass in dat licht willen vragen hoe zij dat weegt. Op het moment dat ze er niet in mee zou gaan dat deze nieuwe lijn van het OM voortgezet moet worden, welk alternatief biedt zij dan om te voorkomen dat die zaken straffeloos blijven? Daar maak ik mij namelijk ernstig zorgen om.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik denk dat mevrouw Bikker en ik elkaar wel kunnen vinden in het idee dat het belangrijk is dat mensen een straf krijgen als die verdiend is. Maar wat betreft die OM-strafbeschikkingen: er loopt nog een vervolgonderzoek en het WODC onderzoekt dit ook nog. Ik zou dat onderzoek graag willen afwachten voordat we het debat hierover verder voeren. Wat onze fractie betreft is de hoofdtaak van het OM echt nog steeds vervolgen en opsporen, en die van de rechterlijke macht is berechten. Dat is wat mij betreft hoe het in elkaar zou moeten zitten. Over de OM-strafbeschikking hebben we wettelijk gezegd dat het voor het OM een optie is om daarmee grote bulkzaken af te kunnen doen. In deze Kamer hebben we het ook heel vaak gehad over de slachtoffers in zaken. Er wordt in de volksmond heel vaak gezegd: ach ja, het gaat maar om kleine vergrijpen. Maar dat is niet zo, want ook een klein vergrijp kan een hele grote invloed hebben op een slachtoffer. Ik vind dat een heel belangrijk onderdeel van het strafproces, want een zitting kan vaak heel veel doen voor de genoegdoening bij een slachtoffer. Ik vind dat we dat niet uit het oog mogen verliezen. Dat is hoe mijn fractie deze afweging maakt.

De voorzitter:
Helder. De volgende spreker is de heer Van Nispen, SP.

De heer Van Nispen (SP):
Straf voor wie straf verdient: het was ooit nog weleens de verkiezingsbelofte van rechtse partijen, maar al jaren slagen ministers en coalitiepartijen er niet in om daar ook voor te zorgen. We hebben een enorm cellentekort en de achterstanden bij de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak zijn groot. Dat is voor iedereen slecht: slachtoffers zitten in onzekerheid en kunnen niet verder met hun leven, verdachten worden niet berecht, en uitvoeringsorganisaties zoals de reclassering kunnen ook pas na jaren met mensen aan de slag. Het is compleet vastgelopen. Wat dat betreft kan ik de stap van het Openbaar Ministerie begrijpen. De OM-strafbeschikking is niet mijn ideaal. Een officier van justitie kan dan vervolgen én bestraffen, terwijl een rechter dat laatste eigenlijk hoort te doen. Maar als je daar jarenlang te weinig in investeert en daar in sommige jaren zelfs hard op bezuinigt, dan moet je niet raar opkijken als de boel compleet vastloopt.

Het Openbaar Ministerie heeft nu te weinig capaciteit. Er is te weinig zittingscapaciteit in de rechtspraak. Dat is gewoon het gevolg van politieke keuzes, van gebrek aan stabiele financiering in de afgelopen jaren. Mijn vraag aan de minister is: wat zou er gebeuren als het Openbaar Ministerie dit niet zou doen of als ze zelfs alle zaken voor de rechter zouden brengen? Als je dit niet zou willen en dit plan van de hand wijst, hoeveel moet je dan eigenlijk investeren? Na hoeveel jaar zijn dan eigenlijk die wachttijden weggewerkt? Over hoeveel miljarden hebben we het? Als we vast zouden houden aan het traditionele plaatje van opsporing door de politie, vervolging door het OM en bestraffing door de rechter, dan moet je ofwel accepteren dat er giga wachttijden zijn en dat zaken worden geseponeerd, ofwel heel fors miljarden investeren in de keten en heel veel mensen gaan opleiden. Als je dat beide niet wil, dan moet je, denk ik, realistisch zijn. Een strafbeschikking van het OM is sowieso beter dan geen straf via een sepot of heel veel jaar wachten op straf in de wat kleinere zaken met een dagvaarding. Dan is een snellere OM-strafbeschikking te verkiezen, denk ik, mits het zorgvuldig gebeurt.

Volgens de SP moet het op enkele punten wel beter. Hoe kan er bijvoorbeeld gezorgd worden voor meer transparantie? Vonnissen zijn openbaar, maar de OM-strafbeschikking niet. Hoe voorkom je dat daarmee een groter deel van het strafrecht aan het zicht wordt onttrokken? Wat kan er bijvoorbeeld concreet verbeteren voor slachtoffers? Zie de brief van Slachtofferhulp Nederland. Denk bijvoorbeeld aan het uitoefenen van het spreekrecht, het toelichten van de vordering tot schadevergoeding, het informeren van het slachtoffer, het verruimen van de termijnen en het aanbieden van de mogelijkheid tot herstelbemiddeling.

Ook de rechtsbescherming moet beter. De informatie in de brieven moet duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat de consequenties zijn van de strafbeschikking, hoe je daartegen op kunt komen en wat de mogelijkheden zijn voor rechtsbijstand. Ook de afdoeningsbijstand moet beter. Er moet dus vaker een advocaat bijgehaald worden en een last tot toevoeging worden afgegeven, ook bij meerderjarige verdachten. Is de minister bereid te bezien hoe het Openbaar Ministerie meer maatwerk mogelijk kan maken, bijvoorbeeld door strafoplegging deels toe te staan in een voorwaardelijk kader? Die stok achter de deur wordt nu gemist. Of denk bijvoorbeeld aan een gedragsmaatregel opleggen die langer duurt dan twintig behandelmomenten. Voor het volgen van een training of bij verslavingsbehandeling is soms langer nodig. Juist bij kleine vermogensdelicten gaat het om mensen met heel veel problematiek. Graag een reactie.

Ik heb nog een andere vraag. Zitten er volgens de minister nou geen perverse prikkels in de financiering van het OM om zaken af te handelen? Waarom schreef de minister dat hij het OM wel even om opheldering ging vragen over asielzoekers en recidivisten? Een zin later schreef de minister zelf namelijk precies op hoe het zit: maatwerk blijft mogelijk. En nu is dit weer teruggedraaid. Wat zijn daar de consequenties van? Volgens mij is de consequentie daarvan dat zaken vaker geseponeerd gaan worden. Is dat wat we willen, vraag ik de minister.

Ten slotte, voorzitter. De OM-strafbeschikking heeft volgens mij op zichzelf een risico op klassenjustitie in zich. Dat staat los van deze beleidswijziging, want dat was al zo. Rijke witteboordencriminelen willen hun zaak uit de openbaarheid houden en komen liever tot een gunstige schikking achter gesloten deuren om ervan af te zijn. Dit speelt met name bij het functioneel parket. De SP vindt dat er niet geschikt moet worden met witteboordencriminelen. Juist de grotere fraudezaken horen gewoon voor de rechter te komen. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.

De voorzitter:
De heer Sneller, D66.

De heer Sneller (D66):
Voorzitter. Alle vragen die de heer Van Nispen heeft gesteld, zijn ook de mijne. Nee, hoor.

Voorzitter. Je gaat het pas zien als je het doorhebt. Vaak hoor je bij PVV-voorstellen reacties als "onbegrijpelijk". Dat is omdat sommigen denken dat de PVV een partij is als alle andere en een agenda heeft zoals de meeste partijen. Maar na de zoveelste zogenaamd onverklaarbare actie moet je je perspectief misschien toch veranderen. Dan worden veel stappen opeens een stuk logischer. Als je doel is om het vertrouwen in de democratische rechtsstaat te beschadigen — hypothetisch — zou je dan in het coalitieakkoord wel of niet extra geld uittrekken voor gevangenissen of de rechterlijke macht, waarvan je weet dat ze met grote capaciteitstekorten kampen? Zou je dan in het coalitieakkoord wel of niet allerlei afspraken maken die de problemen in het gevangeniswezen verder verergeren? Zou je dan wel of niet last minute met verstrekkende amendementen komen over de strafbeschikking die de problemen en de straffeloosheid alleen nog maar zouden vergroten? Als de rechtsstaat je ernst is, zou je dan als coalitiepartners zwijgend toekijken en het allemaal laten gebeuren? Dan heb ik het nog niet eens over NSC.

Voorzitter. Ik kom daarbij ook op de rol van de minister. We hebben eerder namelijk uitgebreid gesproken over de strafrechtketen. Toen was het kabinet erg positief over het functioneren van die keten. Maar wat we de afgelopen tijd gezien hebben, is niet helemaal wat het ons toen voorspiegelde. Hoe kijkt het daar zelf op terug? Hoe reflecteert met name de minister op de wijze waarop hij als ministerieel verantwoordelijke de Kamer heeft meegenomen, of niet heeft meegenomen, in de introductie van de nieuwe werkwijze en op de heftige manier waarop daar soms op is gereageerd? Waar was de minister toen? Waarom heeft hij het niet eerder nadrukkelijk en publiekelijk voor het Openbaar Ministerie opgenomen, om rustiger vaarwater te creëren? Hoe gaat het kabinet zich inspannen voor een constructief vervolg, met name met betrekking tot de gevolgen van de inzet van de strafbeschikking voor de rest van de keten? Hoe — deze vraag werd ook eerder gesteld — gaat de minister de Kamer beter informeren bij de volgende stappen in dit proces?

Voorzitter. Het is soms fascinerend hoe het geheugen werkt. Toen deze Kamer in 2005 voor de invoering van de strafbeschikking stemde, waren daar slechts twee van de huidige Kamerleden bij. Dat waren precies diegenen die er nu het hardst tegen tekeergaan, Wilders en Omtzigt. Toen in 2022 maar liefst 1.500 zaken moesten worden geseponeerd, was in het commissiedebat de kamer te klein. Maar de Kamer gaf vervolgens niet thuis toen vanuit de strafrechtketen de oproep kwam: kies; stel prioriteiten, want de keten is vastgelopen. Toen DJI waarschuwde voor de plannen van het kabinet, lieten de coalitiepartners de uitvoering in de kou staan. Sterker nog, er kwamen amendementen — ik noemde ze al — die het aantal vrijlopende veroordeelden en de straffeloosheid zouden vergroten. Hoeveel, dat wist het kabinet nog niet. Ik ben benieuwd of er inmiddels een nauwkeurigere inschatting kan worden gemaakt van wat de gevolgen van die voorstellen zouden zijn, ook als het gaat om de NSC-voorstellen. Ik denk dat het heel goed is om dat helder in beeld te hebben.

Voorzitter. Dan over die strafbeschikking zelf. Mijn stelling is de afgelopen jaren steeds geweest: hoe steviger het fundament, hoe meer je erop kunt bouwen. Dat heeft de heer Van Nispen zojuist al heel goed toegelicht. Het gaat om betere informatievoorziening, betere rechtsbescherming en een betere positie voor slachtoffers. Er is nog steeds, ook na alle rapporten van de pg, werk aan de winkel. Ik hoor graag van de minister en de staatssecretaris welke verbeteringen wij mogen verwachten en met name ook wie daarvoor dan aan zet is. Wat gaat het Openbaar Ministerie zelf doen? Wat kunnen we van het kabinet verwachten? Wat verwachten zij nog van anderen?

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Michon-Derkzen, VVD.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Voorzitter, dank u wel. De strafrechtketen hapert; dat was de harde conclusie uit de parlementaire verkenning. We hebben een dik rapport met veel analysen van de oorzaken: gebrekkige samenwerking, financieringsstromen die niet lopen, de ICT is niet op orde; allemaal tot je dienst. Maar het slachtoffer heeft het nakijken en de crimineel is de lachende derde. In 2022 — de heer Sneller refereerde eraan — zijn er 1.500 zaken geseponeerd bij de Rechtbank Gelderland. Later dat jaar zijn er hier in Den Haag tientallen zaken geseponeerd. Het waren zogenaamd kleine zaken.

Voorzitter. Straffeloosheid is de bijl aan de wortel van de rechtsstaat. We hebben het vaker over een gezagsprobleem van "tuig", een veelgehoord woord van de PVV. Maar het gezagsprobleem van de overheid zit 'm in een lage pakkans en het geen opvolging geven aan strafbare feiten. De strafbeschikking is in het leven geroepen met als doel om de schaarse rechterlijke capaciteit alleen in te zetten voor de zaken waarbij dat nodig is. Uit de evaluatie van de Wet OM-afdoening blijkt ook dat meer capaciteit is vrijgekomen. Klopt het dat dit betekent dat de strafbeschikking daadwerkelijk leidt tot meer capaciteit voor de zwaardere zaken, zoals zedenzaken en zaken op het gebied van georganiseerde criminaliteit, zo vraag ik aan het kabinet. En kunnen we dat kwantificeren?

Ik hoor veel partijen zeggen dat idealiter alles via de rechter gaat. Ik vind het prima, maar het is een illusie dat dat kan. De kwestie is niet: cel of een strafbeschikking. De kwestie is: strafbeschikking of straffeloosheid. Strafbeschikking levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het lik-op-stukbeleid. Met strafbeschikking wordt meer criminaliteit aangepakt, en wordt er sneller en adequater opgetreden tegen strafbare feiten. Dat is hard nodig voor het vertrouwen van onze burgers in onze rechtsstaat.

De heer Sneller (D66):
Ik ben het eens met mevrouw Michon-Derkzen dat het een illusie is om alles voor de rechter te brengen, maar het kan wel een stuk beter. Mijn vraag is: wat gaat de VVD daarvoor doen?

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik vind dat wij opvolging moeten geven aan het rapport over parlementaire verkenning van de strafrechtketen. Ik zal daar zo iets over zeggen. Het proces rond de ophef na de intensivering van het OM vind ik eerlijk gezegd geen visitekaartje voor de strafrechtketen. Dus ik vind dat die echt beter moet samenwerken. En we intensiveren ook altijd weer, ook aan de kant van de rechterlijke macht. Dat doen we omdat elke intensivering bij een van de partners altijd een uitwerking heeft op de andere. Dus een intensivering bij de politie leidt ook tot een intensivering bij het OM en de rechterlijke macht. We hebben natuurlijk ook om de drie jaar prijsafspraken met de rechterlijke macht. Ik ben het dus met de heer Sneller eens dat we moeten blijven investeren, ook in de rechterlijke macht.

Voorzitter. We moeten straffen; dat is nodig voor het vertrouwen van de mensen thuis in onze rechtsstaat. Maar als woordvoerder politie wil ik hier ook graag zeggen: het is ook nodig voor onze politiemedewerkers, zodat zij niet dag in, dag uit voor Jan Joker urenlang pv's uitwerken waar vervolgens niks mee gebeurt. Het instrument van de strafbeschikking staat voor de VVD dus niet ter discussie. De tijdelijke instructie van de intensivering strafbeschikking bij veelvoorkomende vermogensdelicten van het OM — daar hebben we het hier vandaag over — is op 1 februari van dit jaar in werking getreden. Hier is die rondetafel over geweest, met een hoop ophef. Dat heeft geleid tot reflectie bij het OM. Ik wil het daarvoor prijzen.

Maar tegelijkertijd doet dit wel mijn wenkbrauwen fronsen, want leidt dit dan ook tot reflectie bij andere partijen in de keten? Hoe is dit proces nou precies gegaan? Hoe kwam het OM tot deze intensivering? Hoe kan het nou dat partijen in de keten elkaar de maat gaan zitten nemen of dit nou wel of niet een goed idee is? En dat publiekelijk. Ik vind dat geen visitekaartje. Wat zegt dit over de ketensamenwerking, zou ik aan het kabinet willen vragen. Wat gaat de rechterlijke macht dan meer doen — dat hoor ik ook een aantal collega's zeggen — zodat die daadwerkelijk meer zaken kan behandelen? Want laten we wel zijn: wie straf verdient, moet straf krijgen. Dat hoor ik hier iedereen zeggen. Als de rechterlijke macht geen voorstander is van de strafbeschikking, dan moet die zelf meer zaken draaien. Het is het een of het ander. Mijn fractie is het eens met de wijziging die het OM voorstelt, vooral dat criminele overlastgevende asielzoekers altijd een dagvaarding krijgen. Akkoord. Hoe zit het met de recidivisten, wil ik het kabinet nog vragen.

De positie van de slachtoffers is hier ook al veel genoemd. Ik vind dat zij ook een duidelijke plek moeten krijgen. Ik vind ook dat aan hen de vraag moet worden gesteld of zij akkoord gaan met een strafbeschikking of dat zij de zaak voor de rechter willen hebben. Graag een reflectie van het kabinet daarop.

Voorzitter. Ik zou ook aan het kabinet willen vragen wat nu de stand van zaken is, met al die aanbevelingen die zijn gedaan voor het verbeteren van de kwaliteit van strafbeschikkingen. In 2022 is daar bijvoorbeeld een rapport over gekomen. Ik denk dat het heel goed is om ook hier te laten weten hoe het nu met die aanbevelingen gaat, en of we wat inzichtelijker kunnen krijgen op welke termijn het gebeurt.

De voorzitter:
Dank u wel. Een vraag van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):
In antwoord op een vraag van de heer Sneller zei mevrouw Michon-Derkzen: we moeten blijven investeren in de rechtspraak. Dat vond ik ook. Ik heb ook weleens wat anders gehoord van de VVD, dus dit was een welkom geluid. Later in haar betoog zei mevrouw Michon-Derkzen: als de rechtspraak niet voor het intensiveren van de strafbeschikking is, zoals het OM nu doet, dan moet de rechtspraak zorgen dat men meer zaken kan afhandelen. Maar het kan toch zo zijn dat de rechtspraak daar nu niet toe in staat is, omdat er te weinig zittingscapaciteit is vanwege te weinig investeringen in het verleden?

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik zou zo graag zien dat die strafrechtketen met elkaar bespreekt hoe je criminelen aanpakt. Dat zie je bijvoorbeeld in de samenwerking tussen politie en OM. Van welke zaken maakt een politieagent, een politiemeneer of -mevrouw, nou wel of geen pv? Heb daar overleg over met het Openbaar Ministerie. Als het OM deze stappen heeft gezet en vervolgens behoorlijke kritiek krijgt van de rechterlijke macht — dat mag — dan denk ik wel: wat is het alternatief van de rechterlijke macht om er wél voor te zorgen dat criminelen een straf krijgen? Natuurlijk heeft iedereen in de keten te maken met een capaciteitstekort, maar het is niet waar dat er niet is geïnvesteerd in de rechterlijke macht. Er zal altijd schaarste zijn van zittingscapaciteit en het aantal rechters, zoals er altijd schaarste zal zijn van politiecapaciteit en bij het Openbaar Ministerie. Ik wil dat de keten met elkaar overlegt over welke zaken op welke manier worden aangepakt, en hoe je daar dan ook je capaciteit voor inzet. Ik vond het dus geen fraai beeld geven van het functioneren van de strafrechtketen, zeg ik richting de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):
Nee, ik kan me voorstellen dat mevrouw Michon-Derkzen dat vindt. Ik heb daar zelf iets minder moeite mee, maar ik kan me dat voorstellen. Maar het antwoord op de vraag is dus: ja. Het kan ook te maken hebben met te weinig investeringen in het verleden, waardoor de rechtspraak nu te weinig zittingscapaciteit heeft, waardoor het OM genoodzaakt is om deze stap te nemen. Zo begreep ik het antwoord.

Maar ik heb nog één andere vraag. Volgens mij kan de financieringsstructuur ook een onderdeel van het probleem zijn. Het is altijd een beetje ingewikkeld om het in dit soort debatten over modellen te hebben, maar ook het Openbaar Ministerie is deels zaaksgefinancierd via PxQ, prijs maal kwantiteit. Dat betekent dat een zaak die heel veel slachtoffers heeft, heel ingewikkeld is en enorm veel maatschappelijke ophef heeft tot dezelfde financiering bij het OM kan leiden als een eenvoudige winkeldiefstal die veel minder mensuren kost voor de politie. Vindt mevrouw Michon-Derkzen dat we daar dan ook naar moeten kijken? Dat krijgen we vanavond niet opgelost, maar dat kan ook een onderdeel zijn van dit probleem, want welke afdoeningswijze kies je vervolgens?

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Dat ben ik met de heer Van Nispen eens. Dat was ook een van de aanbevelingen uit die parlementaire verkenning. Je ziet dus dat die wijze van financiering van alle partners in de keten er eigenlijk niet toe leidt, zogezegd, dat ze op een goede manier samenwerken.

Ik wil nog even terugkomen op de capaciteit van de rechterlijk macht. Ik zat kortgeleden bij een discussie over winkelcriminaliteit. Heel veel ondernemers doen niet eens aangifte van het stelen van een paar pakken koffie — dat is altijd het voorbeeld, maar ik noem maar wat — omdat ze denken: dat heeft toch geen zin, dat leidt toch niet tot een zaak, dat komt nooit voor de rechter. Ik zou zo graag willen uitspreken, ook hier als Kamer: het kan niet zo zijn dat die kleine vergrijpen straffeloos zijn omdat wij nou eenmaal met elkaar een te ingewikkeld systeem hebben waardoor we hiervoor geen capaciteit kunnen vrijmaken. Ik zou zeggen: juist die kleinere zaken verdienen ook straf, een reactie van de overheid. Daarvoor kan een strafbeschikking in de ogen van mijn fractie juist heel erg goed zijn, want dan kan je de capaciteit van die rechter inzetten waar dat sowieso nodig is. Dat zijn de zware zaken, namelijk — daar zullen meneer Van Nispen en ik het over eens zijn — de zedenzaken en ga zo maar door.

De voorzitter:
De heer Eerdmans, JA21. O, meneer Sneller nog. Maar dan moet u wel naar voren komen, meneer Sneller.

De heer Sneller (D66):
Tja, ik dacht dat mevrouw Michon-Derkzen nog wat ging zeggen, want ze had beloofd dat ze nog iets over de strafketen ging zeggen, over de motie-Ellian die uit die parlementaire verkenning volgde. Mevrouw Michon-Derkzen legt namelijk een hoop kritiek neer en ze klaagt over de keten, maar die motie riep het kabinet natuurlijk op om iets te doen. Ik had dus verwacht dat er ook nog een reflectie of een oordeel zou komen over de opvolging die aan die motie is gegeven, maar ook over hoe nou in dit proces het verantwoordelijkheid nemen vanuit het kabinet is gegaan.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik ben altijd een beetje voor de duidelijke lijn. Ik ben ontevreden over de uitvoering van de motie-Ellian. Eigenlijk ga ik er naar aanleiding van wat er hier is gebeurd van uit dat het kabinet daarop ingaat in de beantwoording van de vragen uit de eerste termijn. Maar anders zou ik daarop terug zijn gekomen via interrupties. Ik vind namelijk dat daarin meer stappen moeten worden genomen. We hebben bij die verkenning een duidelijke analyse met elkaar gemaakt. De heer Van Nispen noemde een element daarvan, maar ik zei het zelf ook: de ICT-systemen. En überhaupt hebben we die ketenbrede aanpak bij een aantal zaken, zoals zedenzaken. Daar zie je alsnog dat die doorlooptijden daardoor niet versneld worden. Dat vind ik allemaal zorgelijke punten. Daarbij vind ik echt dat het kabinet er een tandje bij moet doen.

De voorzitter:
De volgende spreker is, zoals reeds aangekondigd, de heer Eerdmans van JA21.

De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, dank je wel. Dit voelt een beetje als een tweeminutendebat en heel veel langer heb ik ook niet nodig.

Voorzitter. JA21 wil vandaag graag een einde maken aan het belachelijke idee om voor delicten tot zes jaar cel geen gevangenisstraf meer te geven maar een boete of een taakstraf. De reden voor de uitbreiding van die beschikking is snelheid. Dat bleek ook uit de hoorzitting: de rechter zit vol. Op deze manier kunnen meer zaken worden afgedaan. Maar het OM zit ook vol. En een probleem met capaciteit los je volgens mij op door de capaciteit te vergroten en niet door criminelen te gaan matsen.

Voorzitter. Naar verluidt gaat het hier om tienduizenden zaken per jaar: zware mishandeling, bezit van kinderporno, met een auto opzettelijk inrijden op een persoon, het bezit van harddrugs, vernieling, huisvredebreuk en openlijk geweld. Het OM wil dat de strafbeschikking bij deze delicten de norm wordt. Gelukkig zijn de criminele asielzoekers inmiddels daarvan uitgezonderd. In de hoorzitting zei de Raad voor de rechtspraak dat het hier niet gaat om een tijdelijke, maar om een permanente situatie — permanent. Ik wil graag weten wat het kabinet hierover kan zeggen.

Voorzitter. JA21 heeft twee grote problemen met de strafbeschikkingen. Eén. Slachtoffers staan letterlijk buitenspel; ze krijgen geen vergelding meer. Twee. Het OM gaf in de hoorzitting duidelijk aan dat het onderscheid is: eenvoudig versus moeilijk te bewijzen. Stel dat ik word mishandeld en er zijn getuigen bij, er is een cameraopname van en de dader bekent. Dan is het een eenvoudig delict, want het is gemakkelijk te bewijzen, dus een boete en geen cel voor mijn dader. Ik vind dat kansloos. Graag een antwoord daarop van de minister. Waarom gaat het kabinet hiermee akkoord? We hebben nu het meest rechtse kabinet ooit, een kabinet van law-and-order, dat daders twee weken vroeger de cel uitlaat en in plaats van cel boetes en taakstraffen laat opleggen. Ik vind het de regering-Weerwind 2.0. Ik heb dat eerder gezegd. Het is onbegrijpelijk. Rechters snappen het niet, slachtoffers vinden het niet oké en de rest van Nederland ook niet. Ik zal dus met een motie komen om de regering te verzoeken om dit niet te laten gebeuren. Die motie had ik al ingediend en aangehouden, maar die ga ik weer indienen.

Voorzitter. Tot slot over Extinction Rebellion. Daar is iedereen boos over en ik ook. Als er nou iets is waar het OM direct mee aan de slag kan, dan is het Extinction Rebellion. Ze hebben vorig jaar 40 keer de A12 geblokkeerd. Afgelopen weekend was het weer raak. Er is hier een motie aangenomen van JA21 en het CDA over een pilot voor een wasstraat. Dan gaat het inderdaad om politie en OM bij de A12: hupsakee, blokkeerders via de politie naar het OM, vervolgen, boetes enzovoorts. Dat lukt maar niet. Waarom niet? Het OM werkt niet mee. Dat heb ik burgemeester Van Zanen ook horen zeggen. De gemeente wil het, de politie wil het en de politiek in Den Haag wil het, maar het lukt niet, want het OM houdt het tegen. Ik wil graag weten of dat waar is en wat de minister daarvan vindt. Komt die wasstraat er nou, of niet? Anders zal ik daar misschien met een motie druk op gaan zetten.

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Bikker, ChristenUnie.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter. Vorige week is er in deze Kamer gestemd over het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Dat is met recht een historisch moment, waarmee ik de twee aanwezige bewindslieden graag feliciteer. Bij de beraadslaging over dat wetsvoorstel is stilgestaan, ook door mij, bij de impliciete uitruil die achter een deel van de strafvorderingsregels zit. Er zijn kort en goed twee uitersten. Aan de ene kant is er een model van strafvordering dat met name gericht is op efficiëntie en het afdoen van zo veel mogelijk zaken, en dus op het bestraffen van zo veel mogelijk criminaliteit. Aan de andere kant is er een model waarbij elke zaak uitvoerig onder handen wordt genomen door een rechter en waarin volledigheid en zorgvuldigheid de aller-, aller-, allerhoogste waarden zijn, met als keerzijde dat er dan niet genoeg capaciteit is om alle zaken af te doen. In die eerste vorm is er een hele grote rol voor de strafbeschikking, zal ik maar zeggen, en in het tweede uiterste helemaal niet.

Zoals bij meer zaken des levens, is het de kunst om een juist midden tussen twee uitersten te zoeken. Daarom heeft mijn fractie, mede gezien de nood bij de rechtspraak en in de strafrechtketen, er begrip voor dat het OM ervoor gekozen heeft om binnen de wettelijke bevoegdheden die hem eigenstandig toekomen meer zaken met een strafbeschikking af te doen. Voor mijn fractie geldt namelijk: liever een strafbeschikking dan een sepot. Daarom is het verdedigbaar dat het OM lichte zaken zelf afhandelt. Dat is bovendien iets waar het OM na de wetswijziging van 2008 zelfstandig over kan besluiten. In algemene zin hecht ik er wel aan te onderstrepen dat politici terughoudendheid hebben te betrachten als het gaat om het algemene vervolgingsbeleid van het OM, om over specifieke zaken nog maar te zwijgen. Wel wil ik de minister vragen of mijn interpretatie klopt dat het Openbaar Ministerie deze stap vooral heeft gezet omdat het elders in de strafrechtketen knelt. Of spelen er ook andere redenen mee? Wat is op dit moment het aantal zaken dat op de plank ligt? Aan welke wachttijden moeten we dan denken? Als er inderdaad achterstanden bij de rechtspraak zijn — mevrouw Michon-Derkzen noemde al een paar voorbeelden waarvan we de schrijnende gevolgen hebben gezien — dan is mijn vraag hoe dat capaciteitstekort kan worden verholpen. Ja, er is al jaren gedoe in de hele strafrechtelijke keten. Het piept en het kraakt. Ik heb er nooit de hele precieze verklaring voor kunnen vinden, want gek genoeg zijn er minder strafbare feiten en zaken, maar toch worden de doorlooptijden langer en de achterstanden groter. Wat is nu het tekort aan rechters? De laatste schatting die ik vond, was 200 fte. Klopt dat? Wat gaat het kabinet daaraan doen, ook in financiële zin? Op wat voor termijn kan de achterstand weggewerkt zijn, zodat het Openbaar Ministerie dit beleid met betrekking tot strafvordering en tot de strafbeschikking eventueel weer kan afbouwen?

Voorzitter. Het College van procureurs-generaal ziet ervan af om strafbeschikkingen aan vreemdelingen en asielzoekers op te leggen omdat, ik citeer de brief, "het de indruk zou kunnen wekken dat zij er lichter door zouden worden bestraft". Dat begreep ik niet helemaal. Ik mag toch aannemen dat dit college, dat ik zeer hoogacht, besluiten neemt op basis van inhoudelijke argumenten en juridische deugdelijkheid en niet op basis van de mogelijke perceptie buiten. Kan de minister dit toelichten? En begrijp ik de situatie nu goed als ik zeg dat wanneer u, voorzitter, en ik een vermogensdelict plegen, wij een strafbeschikking krijgen, maar dat een asielzoeker voor de rechter moet komen als hij dat doet? Kan de minister uitleggen hoe dit onderscheid in zijn ogen recht doet aan het gelijkheidsbeginsel?

Ik rond af. Over het gelijkheidsbeginsel gesproken: een risico van strafbeschikkingen is dat mensen die minder vaardig zijn in dit soort zaken, een beschikking onterecht accepteren terwijl een rechter tot een andere uitkomst was gekomen. Hoe gaat het Openbaar Ministerie met dit risico om? Wordt dit ook geëvalueerd?

Anders dan bij een rechtszaak is er bij een beschikking geen rol voor het slachtoffer. Ik lees in de brief goede woorden over de versterking van de positie van het slachtoffer bij strafbeschikkingen, maar het is nog wel wat weinig concreet. Kan de minister toelichten hoe de positie van het slachtoffer geborgd wordt, in het bijzonder daar waar om spreekrecht zou worden gevraagd in een rechtszaak?

Dank u wel.

De heer Sneller (D66):
Een mooie observatie over het gelijkheidsbeginsel, ook in relatie tot het doenvermogen. Mevrouw Bikker legt de vraag bij het kabinet. Wat voor ideeën heeft zij zelf over wat er zou kunnen/moeten gebeuren?

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik heb gezien dat de motie-Eerdmans — ik geloof dat het een motie-Eerdmans was — is aangenomen, die hierop zag. Ook de Kamer heeft hier dus om gevraagd. Mijn oordeel is: is dat vervolgens niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel? Ik heb tegen die motie gestemd, dus mijn principehouding was eigenlijk al om het niet op deze manier te doen. Mijn zorg is tweeledig. Om dat toe te lichten: het kan beide kanten op werken. We zien nu ook een hele stapel sepots omdat het bij de rechter niet op tijd kan voorkomen, zeker bij lichtere delicten. De motie-Eerdmans zou dus als uitwerking kunnen hebben dat de doelgroep waar die op ziet, juist minder straf krijgt dan de andere doelgroep. Het kan dus ook andersom werken, totaal tegengesteld aan wat de Kamermeerderheid beoogde. Dat is natuurlijk van een bijzondere ironie, zullen we hier maar zeggen. Mijn oplossing zou zijn om gewoon erbij te blijven dat de strafbeschikking voor iedereen op dezelfde manier geldt, in plaats van groepen in ons land anders te behandelen. Iedereen die zich binnen de grenzen van ons land bevindt, verdient dezelfde behandeling door de rechter, door het Openbaar Ministerie en door de politie.

De voorzitter:
De heer Krul, CDA.

De heer Krul (CDA):
Voorzitter, dank u wel. We spreken over het voornemen van het OM tot een tijdelijke intensivering van de bevoegdheden die voor hem zijn geregeld in de Wet OM-afdoening, die al sinds 2008 in werking is. Kortgezegd betekent dit dat er een zelfstandige strafbeschikking kan worden ingezet door het OM zonder tussenkomst van een rechter. Dit is in het leven geroepen om de schaarse rechterlijke capaciteit in te zetten voor zaken waarin dat echt moet. Uit de wetsevaluatie 2018 bleek dat dit ook een effectieve maatregel is. Kan het kabinet daarop reflecteren?

Voorzitter. Ook het CDA staat niet per se te springen om de intensivering van die bevoegdheid, want natuurlijk is een tussenkomst van een rechter belangrijk als pilaar binnen onze rechtspraak. Maar we moeten onze ogen niet sluiten voor de werkelijkheid, want er is sinds 2008 enorm veel veranderd. De samenleving is verhard, criminaliteit is complexer geworden en de druk op het rechtssysteem is alleen maar toegenomen. Er is inmiddels sprake van een code zwart in de gevangenissen en er zijn te weinig rechters, politieagenten en officieren. Kortom, de keten zit muurvast. Er zijn verschillende voorstellen gedaan, zowel door de regering als door de Kamer. Denk bijvoorbeeld aan het vervroegd vrijlaten, maar ook vanuit de Kamer gebeurt er veel als het bijvoorbeeld gaat om elektronische detentie; de heer Six Dijkstra refereerde er al even aan. De strafbeschikking kan ook verlichting bieden om juist die zware criminelen uiteindelijk toch voor de rechter te krijgen, want het is onbestaanbaar dat er zo veel zedenmisdrijven maar niet voor die rechter komen. Kan de minister inzichtelijk maken voor welke feiten het OM nou precies deze koerswijziging doorvoert? Welke feiten willen we dan nu hierdoor juist wel voor de rechter krijgen?

Voorzitter. Het voelt een beetje gek om heel veel inhoudelijke vragen te gaan stellen over deze beoogde intensivering, juist ook omdat het OM al heeft gereageerd en een pas op de plaats maakt. Dat siert het OM, maar ik heb wel een hele hoop inhoudelijke vragen. Want er wordt aangegeven te beginnen met strafbeschikkingen bij vermogensdelicten, zoals diefstal. Of de verdachte wordt alleen nog maar gedagvaard als het echt niet anders kan. Wat betekent dat dan concreet? Wanneer wordt dan wel gekozen voor een dagvaarding en om hoeveel verlichting gaat het dan precies voor de rechtspraktijk? Want we willen benadrukken — mevrouw Wijen-Nass heeft dat ook al gedaan — dat er bij deze lichtere criminaliteit, die nu dus standaard af wordt gedaan met een strafbeschikking, wel degelijk een grote impact kan zijn op slachtoffers. Die verdienen gerechtigheid en daders verdienen een passende straf. Welke straf dat is, is aan de rechtspraktijk. Maar daarbij is het wel belangrijk dat slachtoffers nooit buitenspel worden gezet. Hierover maken wij ons zorgen, want ook bij die simpele winkeldiefstal zijn slachtoffers betrokken. Daarom hopen we dat er bij de beslissing om een strafbeschikking in te zetten altijd rekening wordt gehouden met de slachtoffers. Worden slachtoffers volgens de minister dan nog voldoende gehoord? Kunnen we hier inzet op plegen? Weegt het feit dat er een slachtoffer bij betrokken is zwaar mee in de beslissing om te dagvaarden? Op welke manier worden slachtoffers voldoende op de hoogte gebracht van hun rechten en van de voortgang van de zaak?

Voorzitter. Het OM gaf aan dat het in de toekomst ook andere delicten met een gevangenisstraf tot zes jaar zo vaak mogelijk wil afdoen met een strafbeschikking. Dat betekent dat het nieuwe beleid in de toekomst ook kan zien op strafbare feiten als mishandeling en aanranding. Het CDA vindt dat het OM juist bij die delicten terughoudend zou moeten zijn met strafbeschikkingen en dat deze daders zo veel mogelijk voor de rechter moeten komen, gezien de impact op slachtoffers. Is de minister dat met het CDA eens?

Voorzitter. We begrijpen de noodzaak, maar voelen ook ongemak. Helaas hebben we niet meer de luxe om simpelweg te zeggen: alle raddraaiers moeten zo snel mogelijk voor de rechter komen. Daarvoor zit de keten te veel verstopt en daarmee creëer je schijnveiligheid. Maar wat ons betreft mag de positie van slachtoffers absoluut niet achteruitgaan. We horen graag hoe de minister hiernaar kijkt.

Voorzitter. Ik rond af. Het CDA hangt de slingers zeker niet op met deze voorgenomen intensivering, maar voor ons is heel belangrijk dat straffeloosheid en sepot — het gebeurt helaas veel te vaak — altijd minder wenselijk zijn dan een strafbeschikking. Daarom zouden wij deze intensivering kunnen omarmen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik deel zeer de woorden van de heer Krul over slachtofferschap en over het verstevigen van de positie van het slachtoffer. Ik zou aan de heer Krul willen vragen: heeft hij zicht op het aantal aangiftes van winkeldiefstallen en op het aantal dat dan verdergaat in de keten?

De heer Krul (CDA):
Nee, dat heb ik niet, maar ik deel helemaal wat er gezegd werd in het interruptiedebatje dat mevrouw Michon-Derkzen net had. Ik heb meegelopen bij een Kruidvat. Daar zijn ze gestopt met aangifte doen. Ik heb ook gesproken met winkelmedewerkers op wie de toegenomen winkeldiefstallen een enorme impact hadden. Toch kiezen ze ervoor om überhaupt geen aangifte meer te doen, juist omdat ze weten dat het hun alleen maar meer ellende oplevert en dat het helemaal nergens toe leidt. Dus dat is een groot probleem.

De voorzitter:
Dank u wel. De volgende spreker is de heer El Abassi van DENK. We hebben nog drie sprekers te gaan en daarna schors ik een uur voor het diner. We gaan luisteren naar de heer El Abassi.

De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter, dank. Vandaag bespreken we weer een fundamentele verschuiving in ons strafrecht. Het Openbaar Ministerie krijgt steeds meer ruimte om zelf straffen op te leggen, zonder tussenkomst van een onafhankelijke rechter. Sinds 2008 mag het OM als strafbeschikking boetes, taakstraffen en gebiedsverboden opleggen voor misdrijven met een maximale straf van zes jaar. Sinds 1 februari wordt deze bevoegdheid nog vaker toegepast, vooral bij veel voorkomende vermogenscriminaliteit zoals winkeldiefstal en heling. De reden: de rechtbanken zijn overbelast en het gevangeniswezen kampt met een cellentekort. Volgens OM-topman Rinus Otte moet 80% van de zaken sneller worden afgehandeld, zodat rechters zich kunnen richten op zwaardere misdrijven.

Voorzitter. Dit is geen vernieuwing. Geen vernieuwing uit kracht, maar een noodgreep uit zwakte. Geen beter recht, maar goedkoper recht. Moeten we deze verschraling van de rechtsstaat zomaar accepteren? Het OM is geen onafhankelijke instantie. Het is de aanklager. Als die ook mag oordelen over de schuld en de straf, dan holt dat de trias politica uit. De rechter, de enige die onafhankelijk kan oordelen, verdwijnt steeds vaker uit beeld. Dag trias politica. Dag rechtsstaat, zeg ik ook even richting NSC.

Voorzitter. Montesquieu zou zich omdraaien in zijn graf. Dit is geen theoretisch bezwaar. Duizenden mensen zijn de afgelopen jaren onterecht bestraft via een strafbeschikking. In 2020 concludeerde de Nationale ombudsman dat veel mensen niet eens weten dat ze daarmee ook een strafblad krijgen. Wat doet de minister om te voorkomen dat mensen onterecht bestraft worden? Wat doet de minister om te garanderen dat burgers echt snappen waar ze mee instemmen? Dat hoor ik graag van de minister.

Voorzitter. Ondertussen zegt het OM te willen reflecteren op de verruimde toepassing van strafbeschikkingen, waarbij het vaker zelf straffen oplegt zonder tussenkomst van een rechter, terwijl onderzoeken van het WODC en de procureur-generaal naar precies deze werkwijze nog lopen. Maar de uitbreiding is al in volle gang. Waarom, zou ik willen vragen aan de minister. Waarom wacht de minister niet totdat alle risico's en gevolgen in beeld zijn?

Voorzitter. We bevinden ons echt op een hellend vlak. Wat ooit begon als een uitzondering voor lichte vergrijpen, wordt een structurele uitweg voor een falend systeem, waar gemak belangrijker wordt dan waarheidsvinding en efficiency het wint van zorgvuldigheid. Kiest dit kabinet voor een rechtsstaat waarin burgers en slachtoffers hun rechten kunnen uitoefenen, of voor een systeem waarin rechtspleging wordt wegbezuinigd onder het mom van efficiency?

Voorzitter. Ik hoor graag de antwoorden van de minister. Ik wil u bedanken, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:
U bedankt. Dan gaan we luisteren naar de heer Emiel van Dijk van de fractie van de PVV.

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Strafbeschikkingen lijken misschien een mooie oplossing op de korte termijn om de druk op de strafrechtketen te verminderen, maar zoals we ook nu weer zien met de nieuwe beleidslijn van het OM, is het een negatieve spiraal naar steeds minder vervolgen en steeds minder hard straffen. Het begon met financiële delicten. Vervolgens is het de bedoeling om dit zo veel mogelijk te gaan toepassen bij alle delicten waar tot zes jaar cel voor staat. Waar houdt dit op, vraag ik aan de minister. Is de minister het met ons eens dat het werken met strafbeschikkingen, om zo criminelen niet meer voor de rechter te brengen, het vertrouwen in de rechtsstaat ondermijnt? Wat moeten burgers er wel niet van denken als ze zien dat criminelen en ander tuig niet meer de bak in draaien, maar wegkomen met een taakstrafje van maximaal 180 uur schoffelen? Waarom zou het OM moeten kiezen tussen seponeren of niet meer vervolgen, in plaats van gewoon nog een tandje bij te zetten? Hoe zit het met al die slachtoffers die zien dat de daders er makkelijk mee wegkomen omdat wij toestaan dat het OM kiest voor de weg van de minste weerstand?

Voorzitter. Daarnaast — en dat is ook belangrijk — hebben we in het hoofdlijnenakkoord afgesproken dat we strenger en zwaarder gaan straffen. Niet meer kunnen overgaan tot gevangenisstraffen, maar criminelen laten wegkomen met boetes of taakstraffen, gaat hier lijnrecht tegen in.

De heer Krul (CDA):
Ik ben benieuwd hoe de heer Van Dijk "een tandje bijzetten" zou willen omschrijven. Hoe ziet een tandje bijzetten er volgens hem uit?

De heer Emiel van Dijk (PVV):
De productiviteit verhogen, efficiënter werken en geen iftars organiseren terwijl er zedenzaken op de plank liggen, om maar een zijstraat te noemen.

Voorzitter. Er is dus wel een lichtpuntje, namelijk dat het OM als gevolg van stevig verzet door de PVV en verschillende door ons ingediende amendementen en gesteunde moties heeft besloten om asielzoekers alsnog actief te blijven vervolgen en voor de rechter te brengen. Dit betekent dat indien asielzoekers voor de rechter komen voor een delict waarvoor ook een vrijheidsbenemende straf of gevangenisstraf staat, er na een veroordeling ook weer uitgezet kan worden. Het heeft er even om gespannen. We hadden criminele asielzoekers bijna het land niet meer uit gekregen. Gelukkig is dat scenario hiermee afgewend. Dat doet echter niets af aan het feit dat de PVV fel tegenstander is van het gebruik van strafbeschikkingen door het Openbaar Ministerie. Wij zullen in tweede termijn dan ook met een motie komen om het kabinet te bewegen deze bevoegdheid verder in te perken.

Dank u wel.

De voorzitter:
Er is een vraag van de heer Sneller.

De heer Sneller (D66):
Het kabinet schrijft over de amendementen van de heer Van Dijk van de PVV: "Het beperken van de inzet van de strafbeschikking zal er daarom toe leiden dat de doorlooptijden oplopen en er minder criminaliteit wordt aangepakt." Waarom wil de PVV dat?

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Die conclusie delen wij niet. De conclusie kan nooit zijn dat criminelen er maar mee weg moeten komen op het moment dat je met capaciteitsproblemen zit. Dat kan niet de bedoeling zijn.

De heer Sneller (D66):
Waarom maakt de PVV dan alle keuzes die juist daartoe leiden? Dat is toch een onuitlegbaar verhaal? Ook in reactie op de terechte vraag van de heer Krul komt er toch alleen een fantasieoplossing, geen echte oplossing?

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Nee, helemaal niet. Er moet gewoon efficiënter gewerkt worden. Ze moeten een tandje gaan bijzetten. Ik heb net ook al aangegeven dat je niet allerlei iftars met gescheiden ruimtes voor mannen en vrouwen kunt gaan organiseren terwijl de zedenzaken op de plank liggen. Dan denk ik dat je je prioriteiten niet op orde hebt. Als de rechtspraak zich daarmee bezighoudt — ik doel niet op het Openbaar Ministerie, maar op de rechtspraak, die dat heeft georganiseerd — dan valt er nog een hele grote efficiency …

De voorzitter:
Slag te maken.

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Juist. Dat is het, voorzitter. Dan valt er nog steeds een hele grote slag te maken.

De heer Van Nispen (SP):
Ik aarzel een beetje om te interrumperen, maar ik ga toch een vraag stellen. Niet alleen heeft de PVV een staatssecretaris geleverd die te maken heeft met overvolle cellen, waardoor mensen nu eerder vrijgelaten moeten worden, maar er is ook een heel groot tekort in de hele strafrechtketen, dus bij de politie, bij het Openbaar Ministerie en bij de rechtspraak. We hebben te maken met straffeloosheid; zaken blijven op de plank liggen. Nu probeert het Openbaar Ministerie daar wat aan te doen. De heer Emiel van Dijk wil dat terugdraaien, wat volgens mij nog meer straffeloosheid als gevolg heeft. In plaats van te komen met voorstellen om het structureel op te lossen met stabiele financiering — ik hoor daar geen voorstellen voor wat betreft het gevangeniswezen, ook niet wat betreft de politie, het OM of de rechtspraak — is "efficiënter werken" het enige waar de heer Emiel van Dijk mee kan komen. Hij geeft een voorbeeld waarbij hij ziet dat het misgaat, wat je daar ook van vindt. Dat kan natuurlijk nooit een antwoord zijn op de enorme tekorten die de afgelopen jaren zijn veroorzaakt. Is efficiënter werken echt het enige wat de heer Emiel van Dijk nu te bieden heeft?

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ik vind het een groter begin dan wat ik tot nu toe van de SP heb gehoord, die overal maar een grote zak geld tegenaan wil gooien en hoopt dat het probleem daarmee opgelost wordt. Dat vinden wij niet. Over die volle gevangenissen zijn we het niet eens. Daar hebben we al een uitvoerig debat over gevoerd. Wij vinden dat er nog wel wat meer mensen op een cel kunnen. Het is dus geen geldig argument om te zeggen: laten we criminelen daarom maar vrijuit laten gaan en laten we het OM gewoon zijn gang laten gaan; als criminelen niet meer voor de rechter komen, dan gaat het vooruit met de doorlooptijden. Dat is wel makkelijk. Dat is niet onze aanpak. Daar zult u ook niet onze steun voor krijgen.

De heer Krul (CDA):
Ik val maar in, hoor, dus ik leer ook met de minuut. De heer Emiel van Dijk zegt: het moet gewoon efficiënter; er moet een tandje bij in de keten. Op zich denk ik dat efficiënter werken altijd mooi is. Hij geeft het voorbeeld dat als ze stoppen met het organiseren van iftars, ze meer tijd hebben voor zedenzaken. Ik hoop toch zeker dat dat niet de silver bullet van de PVV is. Maar kan de heer Emiel van Dijk misschien wat meer voorbeelden schetsen waarvan hij denkt "als we de efficiëntie willen verhogen, dan moeten we dit, dit en dit doen"? Dan heb ik het niet over geld. Zijn er meer voorbeelden te bedenken waarbij dat tandje bijgezet kan worden?

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ik wil die vraag graag doorgeleiden naar het kabinet om te kijken wat dat daar voor ideeën over heeft. Maar er zijn tien sprekers voor mij geweest en ik heb tot nu toe nog niemand horen zeggen dat ze misschien efficiënter kunnen gaan werken en hun prioriteiten misschien beter op orde kunnen stellen. Ik heb alleen maar gehoord dat er een zak geld bij moet en dat we bij de Voorjaarsnota weet ik hoeveel financiële vastleggingen moeten gaan garanderen. Dat vinden wij niet.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Hoe je het ook wendt of keert, de PVV kiest voor meer criminelen zonder straf. Dat vind ik een hele wonderlijke, want …

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dat is niet waar.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
We hebben de PVV namelijk eerder stevig tekeer zien gaan tegen de staatssecretaris, toen het ging over het op cel zien te krijgen van de veroordeelden. Maar als je zegt dat we minder strafbeschikkingen gaan doen, dan betekent het dat er meer zaken verjaren, dat er meer zaken met een sepot eindigen en dat criminelen dus eindigen zonder straf. Dat wordt geschetst door verschillende mensen in de strafrechtketen. De uitspraak van de PVV dat zij het strengste beleid ooit zou hebben tegen criminaliteit, is vandaag wel stevig door de hoeven gezakt.

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Mevrouw Bikker van de ChristenUnie durft wel, want het was haar partij die nog geen week geleden de motie om criminelen vervroegd vrij te laten aan een meerderheid heeft geholpen. Ga ons dus niet aanwrijven dat wij hier staan voor straffeloosheid. Als er iets is wat straffeloosheid verder in de hand werkt, dan is dat het vervroegd vrijlaten van criminelen, waar de ChristenUnie en ook de heer Van Nispen van de SP vorige week volmondig voor hebben gestemd. Dat laat ik me dus niet aanwrijven.

De voorzitter:
Dank u wel. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Diederik van Dijk van de SP. Nou, vooruit, een korte opmerking van orde.

De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter, een punt van orde of een persoonlijk feit; ik weet niet hoe dat heet. Maar de heer Emiel van Dijk spreekt mij hier aan. We hebben een uitvoerig debat gevoerd over het gevangeniswezen. Het is niet de SP die dat cellentekort heeft veroorzaakt. Er is nu wel een PVV-staatssecretaris die de rommel op moet ruimen. Denk aan de onrealistische voorstellen van de PVV: acht personen op een cel, die desnoods staand moeten slapen. De heer Emiel van Dijk is weggehoond door gevangenispersoneel. Zij hebben hem tijdens het debat uitgelachen vanaf de tribune. Het is dan wel zo eerlijk om erbij te vertellen dat de PVV niet met structurele voorstellen komt. De voorstellen van de PVV leiden alleen maar tot meer straffeloosheid en gaan rechtstreeks in tegen het belang van de mensen die al het werk moeten doen, zoals al het gevangenispersoneel.

De voorzitter:
Helder.

De heer Van Nispen (SP):
Het is wel zo fair om dat er dan ook bij te zeggen.

De voorzitter:
Bij dezen.

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Een prachtig persoonlijk feit! Heel lang ook. Ik ben daarna in gesprek gegaan met het gevangenispersoneel. Zij zongen inderdaad een toontje lager. Zij vonden het leuk om vanaf de tribune te lachen. Maar toen ik die mensen een-op-een sprak …

De voorzitter:
Maar we gaan niet het debat van vorige week overdoen.

De heer Emiel van Dijk (PVV):
… was er geen enkele andere …

De voorzitter:
De volgende spreker van de zijde van de Kamer is de heer Diederik van Dijk van de SGP.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Een punt van orde, voorzitter.

De voorzitter:
Wat u gaat maken, is niet echt een punt van orde.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik krijg wel sneren maar geen antwoord op de vraag hoe de PVV voorkomt …

De voorzitter:
Maar dan wilt u de vraag nog een keer stellen. Dan wordt het een zevende interruptie, en daar begin ik helaas niet aan. De heer Diederik van Dijk van de SGP.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Als de heer Van Dijk alleen maar sneert … Ik verwacht een inhoudsvol debat.

De voorzitter:
De heer Diederik van Dijk van de SGP.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Het is waardevol om vandaag met de minister te spreken over de verruiming van de toepassing van de strafbeschikking en de opstelling van het OM ter zake. Minister, OM en Kamer hebben hun eigen rol in de trias en dienen rolvast te zijn. Zeker voor het OM, voor de rechterlijke macht, is het noodzakelijk dat het onafhankelijk zijn werk kan doen. Ik las recent een opiniërend artikel van een staatsraad van de Afdeling advisering van de Raad van State, een zekere Kees van der Staaij. Hij stelt terecht dat de scheiding der machten behoort tot de pijlers van de rechtsstaat. Tegelijkertijd poneert hij de terechte notie dat de scheiding der machten niet betekent dat er geen zinvolle dialoog kan zijn tussen de verschillende machten. Wijze en nuchtere woorden. Die Van der Staaij zou een goed Kamerlid kunnen zijn, bedacht ik mij! In ieder geval heeft deze Kamer recent ook een goed gesprek met de andere machten gehad over de strafbeschikkingen. Dat is waardevol, juist om misverstanden te voorkomen. Wij allen delen immers dit overstijgende, gemeenschappelijke doel: er zo veel mogelijk voor zorgen dat criminaliteit niet onbestraft blijft. Daarom wil ik vanaf deze plek in het bijzonder mijn grote waardering uitspreken richting al die mensen van het OM, die zich zo hard inzetten voor onze veiligheid. Uw inzet wordt gezien.

Voorzitter. De SGP begrijpt dat de druk op de strafrechtketen groot is en dat het OM zoekt naar manieren om efficiënter te werken, om zo de doorlooptijden te verbeteren. Maar efficiëntie mag nooit ten koste gaan van rechtsstatelijkheid, rechtsgelijkheid en het vertrouwen van burgers in een eerlijke rechtsgang. Een strafbeschikking is geen parkeerboete; het gaat hierbij vaak om serieuze delicten, waar ook slachtoffers bij te betreuren zijn. Dan past het niet dat de dader via een brief een boete of een taakstraf krijgt opgelegd, zonder tussenkomst van de rechter. Dat levert de vraag op of het verruimen van de strafbeschikking niet in meer gevallen zal leiden tot oplegging van een taakstraf of een geldboete in plaats van een gevangenisstraf. Ligt de richtlijn in het verlengde van de huidige werkwijze van het OM, of stelt het OM hiermee ook de strafeis naar beneden? Over welke zaken hebben we het precies? Kan dit verder worden ingekaderd? Een te ruime richtlijn biedt veel ruimte voor interpretatie. Hoe gaat het OM nu precies om met zaken waarvoor er een taakstrafverbod geldt? Ik ontvang graag een reactie van de minister op deze vragen.

Voorzitter. Er ligt een tijdelijke instructie voor, die over een jaar zal worden geëvalueerd. Is het volgens de minister te verwachten dat de instructie zal worden uitgebreid indien de doorlooptijden niet voldoende zijn verkort? Welke parameters worden hiervoor gehanteerd?

De SGP legt de vinger op de strafbeschikking in vreemdelingenzaken, vanwege de glijdende schaal die geldt voor deze groep verdachten. We lezen in de brief van de minister dat het college er nu vanaf ziet om illegale vreemdelingen en asielzoekers onder de werking van de tijdelijke instructie te laten vallen. Kan de minister bevestigen dat deze doelgroep nooit onder de reikwijdte van de strafbeschikking zal vallen? Is het beleid van het OM erop gericht om, in verband met de glijdende schaal, niet af te wijken van een eis tot gevangenisstraf?

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:
U bedankt. Om 20.00 uur gaan we luisteren naar de minister, en daarna naar de staatssecretaris.

De vergadering wordt van 18.59 uur tot 20.00 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen. Ik geef graag het woord aan de minister. Het woord is aan hem.


Termijn antwoord

Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Ook dank aan de leden voor hun inbreng in de eerste termijn. Ik zal, na een korte inleiding, een aantal blokjes langslopen. Ik begin met de instructie, het wetgevingskader en de keten. Dan is er een blokje overig. Daarna zal de staatssecretaris nog ingaan op de rechtspraak, de rechtsbijstand en slachtoffers. Dan heeft u een beetje een beeld van hoe wij onze termijn voor ons zien.

We voeren vandaag het debat over de strafbeschikking. Dat is een van de instrumenten van het Openbaar Ministerie om criminelen te kunnen bestraffen. De opvattingen over de strafbeschikking lopen de afgelopen weken erg uiteen. Daarom hecht ik eraan om te beginnen met mijn eigen oordeel over het instrument. Ik hoor, ook vanuit uw Kamer, geluiden dat de strafbeschikking er zou zijn om criminelen celstraf te laten ontlopen. Laat ik dat misverstand uit de lucht halen. De strafbeschikking is juist een instrument dat ervoor zorgt dat criminelen niet onbestraft wegkomen. De strafbeschikking wordt door het OM alleen ingezet bij relatief lichtere zaken, waarbij de inschatting is dat er sowieso geen celstraf zal worden opgelegd of dat de zaak zelfs geseponeerd zou kunnen worden. Zonder de strafbeschikking zou een aanzienlijk deel van de criminaliteit waarschijnlijk niet meer worden aangepakt, zeker gezien de grote druk waaronder de strafrechtketen staat. Het instrument draagt volgens het OM, en dus ook in mijn ogen, dus juist bij aan het wél bestraffen van criminelen. Ik sta dan ook achter het gebruik van de strafbeschikking door het OM.

De voorzitter:
Ik zie mevrouw Michon-Derkzen bij de microfoon staan, maar ik wil u eerst even uw inleiding laten afmaken.

Minister Van Weel:
Het OM heeft onlangs aangekondigd om vaker een strafbeschikking uit te vaardigen bij veelvoorkomende vermogenscriminaliteit. Zoals u weet kampt de strafrechtketen met capaciteitsproblemen. Doorlooptijden zijn te lang en er is te weinig capaciteit bij de rechtspraak om alle zaken tijdig af te doen. Het is simpelweg niet mogelijk om alle zaken voor de rechter te brengen. Daarom kan ik me ook vinden in het besluit van het OM om vaker een strafbeschikking op te leggen. Het is belangrijk dat in zo veel mogelijk zaken in ieder geval een sanctie kan worden opgelegd.

Maar ik heb ook goed geluisterd naar de gevoeligheden en de vragen die uw Kamer bij de strafbeschikking heeft. Ik ben het uiteraard met u eens dat inzet van de strafbeschikking zorgvuldig moet gebeuren. Op de rechtsbescherming en de belangen en rechten van slachtoffers en verdachten gaat mijn collega, de staatssecretaris, straks verder in. Maar u weet ook dat wij door het WODC een onderzoek laten verrichten naar de wijze waarop procesdeelnemers, waaronder slachtoffers, de toepassing van de strafbeschikking ervaren. Ook heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad een vervolgonderzoek naar de strafbeschikking aangekondigd. Daarin zal aandacht worden besteed aan de vorm, de inhoud en de implicaties van de recente beleidswijziging van het OM. Het OM heeft besloten om in afwachting van de uitkomsten van deze onderzoeken geen verdere verruiming van de toepassing van de strafbeschikking te zullen vaststellen. Ook ik zie de uitkomsten van deze onderzoeken met belangstelling tegemoet.

De afronding van mijn inleiding. Kort gezegd is de strafbeschikking een cruciaal middel in de bestrijding van criminaliteit. Als de toepassing daarvan wordt beperkt, leidt dat tot minder vervolgingen, langere doorlooptijden en meer sepots. Voor die situatie heb ik vandaag in ieder geval niemand in uw Kamer horen pleiten.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik heb twee feitelijke vragen. Is dat te kwantificeren? In hoeverre hebben we de strafbeschikking nodig voor minder sepots, kortere doorlooptijden en ... Nou, het derde ben ik vergeten. Het zou zo goed zijn als we het kunnen kwantificeren. Dat vraag ik via de voorzitter aan het kabinet.

Minister Van Weel:
Ik kan u wel een aantal cijfers geven. Ik kom er ook nog specifiek op terug omdat ik gevraagd ben om te appreciëren wat de exacte impact van de amendementen die de heer Van Dijk heeft ingediend, zou zijn. Maar laat ik een aantal cijfers noemen. In 2024 heeft het OM 25% van alle uitgestroomde zaken afgedaan met een strafbeschikking. Ik noem ook de aantallen: van de totaal 404.000 zaken zijn er 100.000 afgedaan met een strafbeschikking. In 2024 hebben de arrondissementsparketten circa 15% van de misdrijfzaken met een strafbeschikking afgedaan. Dat is in aantallen: 21.500 van de 139.500. De eerste inschatting van het OM is dat als gevolg van de uitgevaardigde tijdelijke instructie sprake zal zijn van een toename van 2.500 zaken die door de arrondissementsparketten worden afgedaan. Waar we nu zaten op 21.000 en 15% van de zaken, zou je dus gaan naar rond de 24.000, dus een percentage van 17% à 18%. Ook dat zet wat mij betreft twee dingen in perspectief. Dat betreft ten eerste het enorme aantal zaken dat met een strafbeschikking worden afgedaan. U kunt zich voorstellen welk enorm beslag het zou hebben als je die allemaal, 25% van alle zaken, door de rechtbank zou moeten geleiden. Ten tweede plaatst dit in een relatieve context dat deze recente tijdelijke instructie niet leidt tot een enorme explosie van het gebruik van een strafbeschikking. Zoals ik zei, gaat het naar schatting om zo'n 2.500 extra zaken ten opzichte van de 21.500 zaken die nu op deze wijze bij de arrondissementsparketten zouden worden afgedaan.

Voorzitter. Dat brengt mij bij het kopje omtrent de instructie; dat is logischerwijze ook het grootste blok. Mevrouw Wijen-Nass vroeg wat precies het doel hiervan is. Is het doel het verkorten van de doorlooptijden of het ontlasten van de rechtspraak? Dan ga ik toch even terug naar 2008, naar de memorie van toelichting bij de Wet OM-afdoening. Daar werden drie redenen genoemd voor het in het leven roepen van de strafbeschikking: doelmatigheid, rechtmatigheid en het ontlasten van de zittende magistratuur. De centrale overweging daarbij was dat schaarse rechterlijke capaciteit alleen in die gevallen zou moeten worden gebruikt waarin dat, mede gelet op de ernst van het strafbare feit, noodzakelijk is. Dat zijn nog steeds de doelstellingen van de inzet van de strafbeschikking. Dat is ook in lijn met hoe we daarover hebben gecommuniceerd. Ik heb eerder wel aangegeven dat het doel van de koerswijziging is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. De opmerking van de voorzitter van het college op de website van het OM houdt in dat het niet de afweging van het OM is geweest die tot voornaamste doel had de rechtspraak te ontlasten, maar juist die van wetgever, in casu wij beiden.

Maar dit neemt niet weg dat met het nieuwe beleid van het OM dezelfde doelen worden nagestreefd, namelijk het ontlasten van de strafrechter en het benutten van de rechterlijke capaciteit voor de zwaardere strafzaken. Dat staat ook met zoveel woorden in de instructie vermeld. Ik denk dus dat we wat dat betreft volledig op een lijn zitten.

Zowel de heer Van Nispen als mevrouw Bikker vroegen: als je dit volledige plan van de hand wijst en überhaupt zou stoppen met OM-strafbeschikkingen, hoeveel moet je dan investeren, na hoeveel jaren zijn de wachttijden dan weggewerkt en over hoeveel miljarden hebben we het? Ik noemde net al wat getallen. Er zijn in 2024 100.000 strafbeschikkingen uitgereikt, waarvan 60.000 voor overtredingen en 40.000 voor misdrijven. Wat zou er in de praktijk gebeuren als je dit instrument niet had? Dan zou het OM er mogelijk voor kiezen om een gedeelte van de 100.000 überhaupt niet op te pakken en om de rest door te zetten naar strafzaken. In antwoord op de vraag van zojuist van mevrouw Michon: ik kan niet precies inschatten hoe de verdeling tussen die twee zou lopen, want dat is aan het OM en de officier van justitie, maar met alles wat wij doorsturen naar de rechtspraak, zullen de wachttijden verder oplopen. En met alles wat geseponeerd wordt in plaats van afgedaan met een strafbeschikking, ontloopt iemand zijn straf in plaats van in ieder geval een sanctie opgelegd te krijgen. Het zal dus in ieder geval betekenen — laat ik wel zo duidelijk zijn — dat duizenden zaken niet meer zullen worden opgepakt als dit het geval zou zijn.

De heer Six Dijkstra vroeg: vindt u dat externe aanwijzingen zouden moeten worden opgeschort door interne — hij noemde dat "geheime" — instructies? De instructie was niet geheim, maar was ook niet bedoeld voor openbare publicatie. Maar de instructie gaat natuurlijk naar alle arrondissementsparketten. Het is dus niet een geheim dat het OM alleen voor zichzelf had willen bewaren, maar waar de afstemming tussen het OM en de andere ketenorganisaties als onvoldoende is ervaren — u heeft er al op gedoeld dat daar sprake van lijkt te zijn geweest, zoals u ook bij de rondetafel heeft gehoord — is het wel van belang dat we daar in het vervolgproces op het juiste moment goede aandacht aan geven. Maar het OM heeft wel gehandeld binnen de juridische mogelijkheden die het heeft. Dat kan ik alleen maar ondersteunen.

Ik zei al dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad vervolgonderzoek doet naar de strafbeschikking. Hij zal dus ook kijken naar de vorm, de inhoud en de implicaties van deze tijdelijke instructie. De vraag hoe dat zich verhoudt tot de externe aanwijzing zal daar ook in worden geadresseerd. Dat heeft de procureur-generaal al aangegeven. Het onderzoek en het oordeel waar hij mee komt, zullen wij dus afwachten.

Vindt de minister dat hij de Tweede Kamer had moeten informeren? We hebben het hier over een instrument dat, zoals ik al zei, sinds 1 januari 2008 de wettelijke bevoegdheid van het OM is. Het OM is met deze tijdelijke instructie absoluut niet buiten de wettelijke kaders getreden. Het was juist vreemd geweest als het OM dat aan mij had voorgelegd ter goedkeuring of toestemming, want zo is de verhouding tussen het Openbaar Ministerie en mij niet. Het OM moet in de strafoplegging onafhankelijk en zelfstandig kunnen opereren binnen de kaders van de wettelijke bevoegdheid. Er is in algemene zin wel met de Kamer gewisseld. Dat gebeurde vorig jaar, mede naar aanleiding van de doorlooptijden en de hoge belasting in de strafrechtketen. Er was een voornemen om de toepassing van de strafbeschikking te verruimen binnen de wettelijke mogelijkheden. Volgens mij heeft het OM binnen die kaders gehandeld.

De voorzitter:
We houden weer zes interrupties aan in deze termijn. Het woord is aan de heer Six Dijkstra.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Nu is er natuurlijk in dit geval wel een externe instructie over een contra-indicatie buiten werking gesteld door een interne instructie waar de Kamer niet van op de hoogte was. Verandert dat voor de minister de omstandigheden?

Minister Van Weel:
Ook een aanwijzing wordt natuurlijk niet afgestemd met de Kamer. Die wordt wel afgestemd met de minister, want die moet 'm uiteindelijk vaststellen, maar uiteindelijk heb ik daar geen beleidsmatige invloed op. Het OM stelt die zelfstandig vast. In die zin zit ook daar geen weegmoment voor de Kamer in, zou ik willen zeggen, anders dan dat u er kennis van kunt nemen en daar een debat over kunt hebben. U kunt daar echter geen invloed op uitoefenen. Conceptaanwijzingen worden dus niet voorgehangen in de Kamer. Die worden vastgesteld door het OM en worden daarna gepubliceerd. In die zin is dat dus wel een verschil ten opzichte van deze tijdelijke instructie, die niet extern is gepubliceerd. Het OM geeft aan die bevoegdheid te hebben, zolang die niet in nadelige zin de rechten van de verdachte raakt. Wij vinden dat daarvan in dit geval geen sprake is geweest. Ik denk dat dit een van de punten is die de procureur-generaal van de Hoge Raad bedoelt als hij zegt dat hij naar de vorm, de inhoud en de implicaties van deze tijdelijke instructie gaat kijken. Hij zal ook kijken naar de verhouding tussen beide. Maar nogmaals, voor de positie van de Kamer denk ik niet dat het heel veel uitmaakt.

De heer Sneller (D66):
De minister geeft een ietwat formalistisch, juridisch antwoord op een politieke vraag. Ik had ook de vraag gesteld hoe hij terugkijkt op het wel of niet meenemen van de Kamer, het actief informeren. Hij schetst voor het andere proces dat dat in de toekomst anders moet, maar hier beperkt hij zich tot de uitspraak dat hij dat niet formeel verplicht was, terwijl hij er wel van wist voordat die tijdelijke werkinstructie in werking trad.

Minister Van Weel:
Dank voor de vraag en dank dat ik buiten het formele, juridische antwoord ook een politiek antwoord mag geven op deze vraag. Als je nu kijkt naar de discussie van de afgelopen weken, zie je de onduidelijkheid die er heeft gespeeld over wat er eigenlijk besloten is, wat dit betekent voor het wettelijke kader waarbinnen het OM opereert en hoe dat zit qua verhoudingen. Wij trekken het ons aan dat de communicatie hieromtrent, zowel met ketenpartners als met externen als met uw Kamer, beter had gekund. Anders hadden we dit debat mogelijk ook niet gehad. Dat trek ik dus zeker naar mij toe. De enige reden waarom ik ook de formele juridische lijn noem, is om te benadrukken dat de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van het OM als zodanig wat mij betreft niet ter discussie mogen staan. Dat zult u zo ook horen in de appreciatie van een aantal van de voorstellen die gedaan zijn.

De heer Sneller (D66):
Dank daarvoor. Dat waardeer ik. En als we nu verder kijken, hoe wil de minister het dan aanpakken binnen die verder juridische kaders, in de wisselwerking met de Kamer?

Minister Van Weel:
Het OM heeft eigenstandig een beweging gemaakt. Ook zij hebben zich niet doof en blind getoond voor de wijze waarop deze tijdelijke instructie is ontvangen. Ik denk dat zij daar lessen uit leren, en ik denk dat wij daar lessen uit leren. Ik denk dat we met name van de procureur-generaal van de Hoge Raad, maar uiteindelijk ook naar aanleiding van het WODC-onderzoek, gaan horen welke verbetermogelijkheden er zijn. Daar kijk ik erg naar uit. Het OM heeft aangegeven tot die tijd niet eigenstandig volgende stappen te zullen zetten. Ook daar ben ik ze erkentelijk voor, want dat creëert ook rust op dit belangrijke dossier.

Mevrouw Michon-Derkzen vroeg of het klopt dat de strafbeschikking daadwerkelijk leidt tot meer capaciteit voor zwaardere zaken, zoals rond zeden en openlijk geweld. Ja, ik ben ervan overtuigd dat met het instrument van de strafbeschikking meer criminaliteit kan worden aangepakt en dat door die schifting te maken, dus lichte zaken afdoen met een strafbeschikking, er meer capaciteit overblijft om met zwaardere zaken naar de rechter te gaan. Die capaciteit speel je dus vrij op twee plekken. Dat gebeurt zowel binnen het OM, want ook daar legt een strafbeschikking minder beslag op de capaciteit dan een volledige gang naar de rechter, als binnen de rechterlijke macht. Wat dit betreft zitten de knelpunten niet alleen maar bij de rechterlijke macht. We hebben daar regelmatig discussies met de Kamer over. We zien in de gehele keten knelpunten. Het middel van de strafbeschikking helpt ons daar dus zeker bij.

Hoe zit het met de recidivisten, vroeg mevrouw Michon. De instructie maakt het mogelijk om ook bij relatief lichte feiten …

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
De minister wees terecht op de verschillende knelpunten in de keten. Nou zie ik dat het kabinet van tijdelijke noodmaatregel naar tijdelijke noodmaatregel gaat om die capaciteit te ontlasten. We zagen dat al bij het gevangeniswezen, waar gevangenen twee weken eerder naar huis worden gestuurd. We zien het nu bij de uitbreiding van de strafbeschikkingen. Wat stelt de minister daartegenover? Is hij van plan om bij de Voorjaarsnota te investeren in de rechtspraak?

Minister Van Weel:
Ik wil even iets wegnemen. Het eerder vrijlaten van gevangenen noemt u terecht een noodmaatregel. Het toepassen van een strafbeschikking is geen noodmaatregel. Dat is gewoon conform een wet die sinds 2008 in werking is. Inmiddels wordt al 25% van de zaken afgedaan middels een strafbeschikking, zoals ik zei. Het is gewoon een bestaand element in de gereedschapskist van onze strafrechtketen. Het is dus niet zo dat de strafbeschikking een tijdelijk middel is waar we van af willen. De vraag is hoe we de strafbeschikking zo efficiënt mogelijk inzetten. Het OM heeft nu gezegd dat het mogelijkheden ziet om de druk op de keten mogelijk te verlichten en om meer capaciteit te creëren voor zwaardere zaken door de toepassing van de strafbeschikking binnen de wettelijke mogelijkheden te verruimen. Ook dat noem ik nog steeds geen noodmaatregel, maar het is wel bedoeld om de druk op de keten te verlichten. Ik heb niet de illusie dat we ooit in de situatie zullen verkeren waarin we zo veel middelen hebben en ook de mensen zouden kunnen krijgen dat we werkelijk elk vergrijp voor een rechter gaan afdoen. Ik wil het idee wegnemen dat de strafbeschikking gaat verdwijnen uit ons arsenaal. Ik zou daar in ieder geval geen voorstander van zijn. Ik zie ook niet hoe je een strafrechtketen kunt bouwen die de aantallen kan opvangen, dus die 25%, die 100.000 zaken, die nu met een strafbeschikking worden afgedaan. Ik denk ook niet dat het hoeft. Als je kijkt naar de percentages waarbij in verzet wordt gegaan, dan blijken die niet zo hoog te zijn. Met andere woorden: je had niet een volledige rechtsgang nodig om een vrij eenvoudig delict af te kunnen doen. Dat gebeurt nu dus op een efficiënte manier. Ik zie het dus ook als doelmatig.

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Mijn vraag was eigenlijk: komt de minister met structurele investeringen bij de Voorjaarsnota? Die vraag heb ik niet beantwoord gekregen. Daarmee zeg ik niet dat alles voor de rechter moet komen. Maar komt u met structurele investeringen om die keten te ontlasten? Waar het gaat om noodmaatregelen, denk ik toch dat de strafbeschikking is gestart vanwege doelmatigheid en rechtmatigheid, maar ook vanwege capaciteitstekorten. Het was toch uit nood geboren, zullen we dan maar zeggen. Daar sla ik op aan. Dan vraag ik me af hoelang de minister denkt dat deze uitbreiding nodig is. Wanneer denkt hij dat de keten structureel op orde is?

Minister Van Weel:
Dit zijn een heleboel vragen in één. Ik ga niet vooruitlopen op de besluitvorming in de Voorjaarsnota. Dat speelt nu echt op een andere tafel. Zodra de uitkomsten daarvan bekend zijn, dan zal uw Kamer daarover per Voorjaarsnota worden geïnformeerd. Ik kan nu niet vooruitlopen op de besluitvorming die daarover plaatsvindt.

In algemene zin wil ik wel het idee wegnemen dat we met heel veel meer geld al deze problemen kunnen oplossen en dat we structuren maar kunnen blijven vergroten. Ik zeg dat ook altijd bij de debatten over de politie. Ik zie niet heel veel mogelijkheden om in de periode dat ik er zal mogen zitten het aantal agenten heel erg structureel te verhogen. Dat heeft ook gewoon te maken met de arbeidsmarktkrapte waar we mee te maken hebben. Dat heeft te maken met hoe aantrekkelijk je het beroep daardoor nog kunt maken. Dat heeft te maken met opleidingstijden. Zeker het uitbreiden van de rechterlijke macht is niet iets wat je op een achternamiddag hebt gerealiseerd. De acute oplossing voor de keten is nu niet om daar enorm veel geld naartoe te gooien. Natuurlijk moet je goed kijken naar de capaciteit en moet er balans zitten in de keten. Je moet niet hebben dat de opsporing uiteindelijk twee keer zoveel capaciteit heeft als de rechterlijke macht. Daar moet balans in zitten. Maar ik zie dat de OM-strafbeschikking en de uitbreiding nu daarvan — zoals ik zei, denkt het OM dat die leidt tot een geringe uitbreiding van het aantal zaken van 2.500 — in ieder geval bijdragen aan verlichting.

Recidivisten, voorzitter. De instructie maakt het mogelijk om ook bij relatief lichte feiten, die nu soms onbestraft blijven door bijvoorbeeld een gebrek aan capaciteit of sepots, wel een strafbeschikking op te leggen. Het zorgt er in die gevallen voor dat recidivisten niet wegkomen zonder straf en dat zij in ieder geval een strafbeschikking krijgen. Toepassing van de strafbeschikking is daarbij dus een toevoeging aan het arsenaal van de officier van justitie om strafbare feiten aan te pakken. Het leidt ertoe dat meer criminaliteit wordt aangepakt. De uitbreiding van de toepassing van de strafbeschikking betreft alleen de veelvoorkomende vermogensdelicten, met als doel de doorlooptijd te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken.

Ik vind het van belang te benadrukken — dat is ook een van de zaken die ik af en toe zag terugkomen in het publieke debat — dat deze zaken nog steeds voor de rechter kunnen worden gebracht, ook onder de nieuwe instructie, en dat de officier van justitie die afweging maakt in elke zaak. Dat misverstand is misschien ontstaan door te praten over zaken met een strafmaximum van zes jaar en zaken waarin het OM ook daadwerkelijk zes jaar zou eisen voor het delict dat is gepleegd. Ik noem daarbij de diefstal in vereniging, dus het georganiseerd een diefstal plegen met meerdere personen. Het kan gaan om een blikje bier uit de supermarkt versus een roofbende die structureel huizen leeghaalt en gepakt wordt. In dat eerste geval zal het OM echt geen zes jaar celstraf eisen, maar dat kun je er theoretisch gezien wel voor geven, omdat die straf op die vorm van delict staat. Het is precies hetzelfde delict, maar natuurlijk ga je daar op een volledig andere manier mee om. De officier van justitie gaat in het eerste geval niet vragen om een celstraf. In het tweede geval doet hij dat wel. Dat is nou precies de discretionaire bevoegdheid. Ik noem natuurlijk de twee uitersten. Daarbij kunnen we het allemaal wel bedenken, maar het is elke keer aan de officier van justitie om te denken: met wie heb ik hier te maken, met welk delict heb ik te maken en waar heeft de verdachte baat bij? Slachtofferrechten — daar komt de staatssecretaris nog op terug — spelen een rol in die afweging. Dat hele pallet wordt uiteindelijk in elke individuele casus door de officier van justitie afgewogen.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik heb een vraag aan de minister over de recidivisten, dus de mensen die terugkomen. Het is inderdaad zeker niet zo dat iedereen bij een diefstal met braak of in vereniging zes jaar gevangenisstraf krijgt, maar ik mag wel hopen dat er een zwaardere straf wordt geëist als iemand keer op keer terugkomt voor zo'n feit dan als het de eerste keer is. Mijn vraag aan de minister is of in het onderzoek ook de recidive wordt meegenomen voor wat betreft de OM-strafbeschikking. Wordt daarin meegenomen dat dat niet per se wenselijk is? Hoe gaan we daarmee om? Zit dat in dat onderzoek?

Minister Van Weel:
Ik kan me zeker voorstellen dat dat in het onderzoek van het WODC zal zitten. Wellicht zit dat ook in het onderzoek van de pg van de Hoge Raad, omdat die kijkt naar de uitbreiding via deze instructie. Maar ook het OM zelf zal benieuwd zijn naar de uitkomsten hiervan, want het idee van het OM is dat in die zaken waarbij de officier van justitie zegt "dit is dezelfde dakloze die nu voor de derde keer deze week bij de Albert Heijn wordt betrapt" … Daar zal echt geen volledige rechtsgang voor plaatsvinden. Daar zal in veel gevallen ook echt geen gevangenisstraf voor gegeven worden. Het OM zal willen weten of je dan nog wel iets met strafbeschikking kunt doen of niet. Met andere woorden: levert het meer rechtvaardigheidsgevoel op of minder? Ik denk dat dat de discussie is. U haalde de politievakbonden aan. Ik denk dat de politie zelf ook meer deze kant van de zaak had bekeken. Want de frustratie van de politie zit ook bij het feit dat een heleboel zaken nooit voorkomen, pas over een paar jaar voorkomen, verjaren of geseponeerd worden omdat de officier van justitie denkt: hier ga ik het systeem niet mee belasten. Daar kan dus ook een stuk extra rechtvaardiging zitten als iemand wel een strafbeschikking krijgt of een taakstraf moet uitvoeren.

De heer Van Nispen (SP):
De minister beschrijft nu natuurlijk precies hoe het zit. Hij heeft het ook over het misverstand in de maatschappelijke discussie. Dat onderschrijf ik. Maar dit wist de minister natuurlijk ook al toen hij in zijn brief aan de Kamer schreef dat hij om opheldering heeft gevraagd bij het Openbaar Ministerie over die recidivisten en over de illegale vreemdelingen en de asielzoekers. Want twee zinnen daarna schreef hij aan de Kamer: deze instructie maakt het echter nu mogelijk om bij deze groepen ook bij relatief lichte feiten, die nu soms onbestraft blijven door bijvoorbeeld gebrek aan capaciteit of sepots, een strafbeschikking op te leggen. Oftewel: wel straf, in plaats van geen straf. Nou is het Openbaar Ministerie door het maatschappelijke debat en het rondetafelgesprek tot het inzicht gekomen dat deels weer terug te draaien, als ik het goed begrijp niet voor recidivisten, maar wel voor illegale vreemdelingen en asielzoekers, aan wie het geen strafbeschikkingen meer oplegt. Het college zegt: dit zou de indruk kunnen wekken dat zij er lichter door zouden worden bestraft. Maar de minister schrijft zelf in zijn brief: het ging om geen straf of, door de strafbeschikking, wel een straf. Ik wil eigenlijk van de minister weten hoe hij de beleidswijziging van het Openbaar Ministerie nou waardeert en hoe hij zelf terugkijkt op zijn brief, waarin hij daadkrachtig schrijft dat hij het OM om opheldering heeft gevraagd. Waar was dat dan voor nodig, als de minister hier staat te verdedigen wat men gedaan heeft?

Minister Van Weel:
Dan nog is dit een instructie die is opgesteld door het OM. Ook ik heb daarvan kennisgenomen en ook ik heb natuurlijk de vragen gesteld die ook in het publieke debat zijn gesteld. Daar zijn vervolgens antwoorden op gekomen. Ik volg die antwoorden. Het OM heeft echter besloten, op basis van de reuring rondom met name de asielzoekers, om die contra-indicatie tijdelijk wel in stand te laten. Het heeft daarbij ook meegewogen dat er al een specifiek doelgroepenbeleid bestaat voor asielzoekers en veelvoorkomende criminaliteit. Dus heeft het OM de inschatting gemaakt dat het geringe aantal gevallen waar het in dat geval om zou gaan de ophef niet waard was. Zo vat ik het even kort samen. Dat zijn mijn woorden, niet die van het OM.

De heer Van Nispen (SP):
Dit begrijp ik wel, maar dat is nog niet helemaal de kern van de zaak. Ik sta hier niet om het een of het ander te verdedigen. Ik vind dat ik er niet over ga; het is inderdaad aan het OM. De minister staat hier verantwoording af te leggen en vragen te beantwoorden. Het gaat mij om het effect. Want de minister zegt dat hij om opheldering heeft gevraagd bij het Openbaar Ministerie, maar twee zinnen later beschrijft hij eigenlijk tussen de regels door dat hij goed snapt dat het OM doet wat het doet, want straf opleggen door een OM-strafbeschikking is beter dan geen straf. Dat verdedigt hij in die brief. En nu weten we inmiddels dat een deel van het beleid weer is teruggedraaid. Dan zijn we toch eigenlijk weer waar we waren, namelijk dat het risico bestaat dat een aantal zaken in sepots eindigen of op de grote stapel bij de rechtspraak belanden? Daar wil ik toch een iets kritischere reflectie van de minister op.

Minister Van Weel:
De discussie is gelopen zoals die is gelopen. Ook het OM geeft zich, zoals u heeft kunnen lezen op de website, wel rekenschap van het maatschappelijke debat. Het heeft daarbij ook geconstateerd dat er een beeld is gecreëerd alsof asielzoekers wegkomen. Het heeft dat beeld niet honderd procent recht weten te zetten, ook niet in de rondetafel. Het heeft daarop geconcludeerd dat het doelgroepenbeleid dat geldt voor deze groep in stand blijft en dat het weglaten van de contra-indicatie daar eigenlijk niet zo heel veel aan verandert. Bij de recidivisten is dat wel het geval. Daarom pleit het OM er ook voor om echt vast te houden aan het laten vervallen van de indicatie daar. Het heeft zelf de afweging gemaakt om die voor asielzoekers nu achterwege te laten.

De heer Van Nispen (SP):
Waarom ga ik hier zo op door? Niet omdat ik per se vind dat het wel of niet moet. Ik zou willen dat de minister, als hij zelf precies weet hoe het zit en weet waarom het OM daarvoor heeft gekozen ... De minister houdt hier het verhaal dat het belangrijk is dat er geen straffeloosheid is en dat hij liever heeft dat mensen wel gestraft worden dan dat ze niet gestraft worden. Dan mag ik toch verwachten dat de minister dat soort keuzes beter gaat uitleggen? Wat heeft de minister er dan aan gedaan? Ik vraag dus niet wat het OM doet. Ik vraag wat de minister gedaan heeft om te zorgen voor draagvlak, om voor het onafhankelijke OM te gaan staan en om uit te leggen waarom het soms nodig is. Wat heeft de minister eraan gedaan om die verkeerde beeldvorming te beïnvloeden of recht te zetten? Ik ben er dan toch wel benieuwd naar hoe de minister zijn eigen rol ziet.

Minister Van Weel:
Dat heb ik gedaan in publieke debatten, bijvoorbeeld bij de plenaire afronding van het Wetboek van Strafvordering, waar in één keer amendementen werden ingediend omdat de discussie toen net speelde. Ik ben toen gaan staan voor het beleid van het OM. We hebben er ook in antwoord op Kamervragen op gereageerd. Ik heb er in diverse media-uitingen desgevraagd ook op gereflecteerd. We hebben natuurlijk ook de rondetafel gehad, waar het OM het nader heeft kunnen toelichten. Dit is waar we staan. Er is ophef ontstaan, maar feit is dat er al een specifiek doelgroepenbeleid is voor asielzoekers. Daardoor maakt het opheffen van de contra-indicatie eigenlijk niet heel veel verschil. Daarnaast is er het feit — dat zeg ik er nog eens bij — dat het uiteindelijk aan de officier van justitie is om te besluiten om al dan niet een strafbeschikking op te leggen. Het is een instructie, geen wet die het OM intern uitvaardigt. Daarom heeft het OM besloten om voor nu de contra-indicatie in stand te laten op dit specifieke ... Ik kan het niet anders maken. Ik kan wel beschrijven hoe het proces is gelopen. Het OM zegt zelf ook zich daarbij rekenschap te geven van het debat zoals het is gevoerd. Enerzijds zullen er stemmen zijn die zeggen: het OM hoort zich daar niets van aan te trekken, want het is onafhankelijk en zelfstandig. Die stemmen kan ik billijken. Anderzijds zijn er ook stemmen — die heb ik vanavond ook gehoord — die zeggen: ik vind het goed dat het OM kijkt naar wat beleid losmaakt en daar dan ook wat mee doet. Ik denk dat ik beide kanten kan zien.

De heer El Abassi (DENK):
Ik hoorde de minister aangeven dat het structureel ophogen van het bedrag dat richting de rechterlijke macht gaat het probleem van de strafbeschikkingen niet oplost. Kan de minister dat toelichten?

Minister Van Weel:
Ja. Wij hebben op dit moment te maken met een enorme druk op de hele strafrechtketen. We hebben heel veel debatten gevoerd over delen van die strafrechtketen. Twee keer per jaar doen we dat ook voor de keten in z'n geheel. En het maakt niet uit waar je kijkt, maar overal zie je dat de capaciteit om de zaken te draaien die we willen draaien — dit geldt bij de opsporing tot en met de uitvoering in het gevangeniswezen — knelpunten kent. Nou, die knelpunten heb je niet van vandaag op morgen opgelost met een zak geld.

Ik zal een aantal voorbeelden noemen. Als wij agenten willen opleiden en daarvoor extra budget hebben, dan zullen we die agenten ook moeten werven. En als we ze werven, dan zullen we ook opleidingscapaciteit moeten hebben. Daar staat tegenover dat we op dit moment in Nederland te maken hebben met vergrijzing, ook op de arbeidsmarkt. Die zorgt ervoor dat er de komende jaren juist extra veel mensen uitstromen. Daarnaast moeten we die mensen werven op een arbeidsmarkt waarop op dit moment iedereen aan het werven is. Defensie moet enorm uitbreiden vanwege de geopolitieke organisatie. Bedrijven zitten ook in diezelfde krappe arbeidsmarkt. Dus ook dan is het nog maar de vraag of je al die mensen binnen kunt krijgen. Voordat je dus een rechter hebt opgeleid en er dus zittingscapaciteit bij hebt, met alles wat daarbij hoort, ben je rustig jaren verder.

Maar ik wil nú problemen oplossen. Ik wil niet op m'n handen blijven zitten en de problemen de komende jaren erger zien worden, terwijl de belofte van het enorm uitbreiden van alle onderdelen van de keten er de komende jaren gewoon niet in zit, ook financieel niet. We zullen toch de tering naar de nering moeten zitten, ook in dit land.

De heer El Abassi (DENK):
Het lijkt net een kip-eiverhaal, want om het nu op te lossen, heb je ook weer geld nodig. Ik zou de minister toch willen vragen: binnen nu en een dag is het inderdaad niet opgelost, maar gelooft de minister dat structureel investeren ook niet helpt op de langere termijn?

Minister Van Weel:
Tuurlijk. Stel, je vraagt mij: als we nu elkaar 500 miljoen extra aan de politie geven, gaat dat dan uiteindelijk netto meer capaciteit opleveren? Dan zeg ik: ja. Maar ook daarbij moeten we dat wel afwegen tegen alle andere dingen die we moeten doen in dit land. Het is niet zo dat de miljarden op straat liggen om al die problemen op te kunnen lossen met alleen maar geld. Daarom moeten we ook naar andere dingen kijken dan alleen naar geld. Bij de politie heb ik het gewoon gezien. We hebben daar de afgelopen tien jaar structureel grote bedragen bijgeplust, maar dat heeft zich niet automatisch vertaald naar netto heel veel meer capaciteit op straat. Dat is helaas de realiteit.

De heer El Abassi (DENK):
De Raad voor de rechtspraak geeft aan: 40 tot 60 miljoen per jaar structureel bijplussen. De Raad voor de rechtspraak zegt: dat is alleen maar bedoeld om de basiscapaciteit op peil te houden. Maar ook dat doen we niet. Ik zou de minister willen vragen of hij het er in ieder geval mee eens is dat we jaarlijks minimaal die 40 tot 60 miljoen moeten investeren om de basis op peil te houden.

Minister Van Weel:
Dan ga ik op de stoel van de staatssecretaris zitten en dat ga ik niet doen. Ook die zal overigens niks kunnen zeggen over het traject rondom de Voorjaarsnota, want daar zitten we middenin. Maar laten we kijken naar de twee organisaties waarvoor ik verantwoordelijk ben. Het OM heeft geen claim op tafel gelegd voor extra geld. Desondanks ziet het OM wel dat het ook knelpunten kent. Het zoekt daarmee dus ook naar andere mogelijkheden om dit op te lossen. Geld is niet een panacee voor alles. En over de politie gaf ik net ook al wat voorbeelden.

De heer El Abassi (DENK):
Dit ontwijkende antwoord zie ik hier vaker. Als het over geld gaat, is dat ineens niet het antwoord. Maar ik zou willen aangeven: geld is wél het antwoord. Dit zijn gewoon politieke keuzes: waar gaat het geld naartoe? We hebben gezien bij het terugdraaien van de afschaffing inkoop eigen aandelen dat dat met gemak ging, voor 2 miljard euro. Het terugdraaien van de verhoging derde, vierde en vijfde schijf ging ook met gemak, voor 211 miljoen euro per jaar. Ik noem ook box 2 en box 3. Allemaal bij elkaar is het 3 miljard euro per jaar. Met gemak gaat er geld naar de aandeelhouders, naar mensen die het heel goed hebben. Ondertussen zitten we als land met z'n allen kapot te gaan. Het gaat dus wel om geld. Het gaat om keuzes. Wij kiezen ervoor om rijke aandeelhouders lekker te verwennen, maar ondertussen hebben wij hier problemen in het land. Ik zou de minister toch het volgende willen vragen. Als er maar een klein deel van die 3 miljard geïnvesteerd wordt, namelijk 40 tot 60 miljoen, dan lossen we in ieder geval een deel van het probleem op, in plaats van te zeggen: joh, geld lost het probleem niet op.

Minister Van Weel:
We zitten hier volgens mij niet in een debat rondom de Algemene Financiële Beschouwingen over hoe we de hele rijksbegroting in elkaar zetten en waar we buiten de portefeuille waar we het vandaag over hebben, namelijk de hele rechtsketen, het geld aan uitgeven. Wij maken binnen ons beleidsterrein die keuzes die we moeten maken. Ook wij hebben te maken met een budget. Daarbinnen zullen we moeten opereren en prioriteiten moeten stellen. Dat is waar ons vak uit bestaat: kiezen in schaarste.

De voorzitter:
Ik sluit me aan bij de woorden van de minister dat dit niet de Algemene Beschouwingen zijn.

De heer El Abassi (DENK):
Maar we zijn hier wel om problemen op te lossen. We zijn hier om problemen op te lossen, maar ik constateer dat we hier eigenlijk vooral zijn om de rijke aandeelhouders te verwennen. Dat wil ik even gezegd hebben.

Minister Van Weel:
Dat mag u zeggen, maar ik ben hier om te praten over strafbeschikkingen. Volgens mij stond dat ook op de agenda van het debat voor vandaag.

De heer Krul (CDA):
Ik heb toch het idee dat de minister zijn eigen rol een beetje onderschat. Ik ben het helemaal met hem eens als hij zegt: "Ik wil niet op mijn handen zitten. Ik heb in het hier en nu een probleem. Ik kan niet alles met geld oplossen, dus ik kijk ook naar andere manieren. Het OM kijkt ook naar andere manieren, en dit is er één van." Maar tegelijkertijd hebben we wel een vergezicht nodig. Ik ben daar benieuwd naar. Als we enerzijds in het hier en nu maatregelen nemen waar volgens mij niemand per se de slingers voor ophangt, maar waarvan in ieder geval een deel van de Kamer ziet dat het gewoon nodig is, dan zou het ook goed zijn als daarnaast … Het gaat niet meteen om geld. Wat is dan het vergezicht om op de lange termijn hieruit te komen? Het is niet voor niets een tijdelijke maatregel, een tijdelijke intensivering. Wat is dan het vergezicht dat deze minister kan schetsen?

Minister Van Weel:
Ik wil dit even rechtzetten. Het is een tijdelijke instructie. Als die het effect heeft waarvan het OM denkt dat die het heeft, dus een positief effect, namelijk dat we meer criminaliteit aanpakken en de keten daar waar mogelijk ontlasten, dan is het natuurlijk de intentie van het OM om die om te zetten in een aanwijzing. De tijdelijkheid hangt dus ook af van het effect dat die tijdelijke instructie heeft. Het is niet zozeer: we doen dit nu even en over een jaartje draaien we het weer terug. Zo zou het OM dat niet doen. Dat zou niet zorgvuldig zijn. Ik ben het met u eens over een vergezicht, maar dat is ook waarom we met uw Kamer niet alleen spreken over de strafbeschikking, maar over de hele keten, over hoe we daarin de samenhang en de doorlooptijden kunnen verbeteren. Dat is een uitdaging. Er zijn de afgelopen jaren veel wetten aangenomen die zorgen voor strengere straffen, er wordt meer opgespoord en er is meer recherchecapaciteit, maar er is ook meer criminaliteit. Denk alleen al aan de hele onlinecomponent en de uitdaging die dat kent voor alle partners in de strafrechtketen. We moeten het daar ook over hebben. Dat is een structureel debat en dat gaan we echt niet uit de weg, maar dat neemt niet weg dat wat mij betreft de strafbeschikking daar een onderdeel van is.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik hoor de minister net zeggen, logisch, dat het afhankelijk is van hoe effectief de tijdelijke instructie is of die al dan niet in een permanente aanwijzing wordt omgezet. Laten we het even concreet hebben over de contra-indicatie die nu tijdelijk opgeschort is, die voor de recidivisten. Hoe gaat de minister het wegen: enerzijds al dan niet straffeloosheid van zaken die wel of niet vervolgd worden versus zaken waar een veel lagere straf voor zou zijn gekomen wanneer ze wel voor de rechter zouden zijn gekomen? Hoe zal hij die twee uiteindelijk afwegen om te zeggen of het wel of geen succes is?

Minister Van Weel:
Een exacte wetenschap kan dat niet worden, omdat het OM ook niet in alle gevallen kan weten wat de rechter had gedaan met een zaak die zij zouden hebben voorgebracht. Zij hebben daar wel een goede indicatie van. Maar uiteindelijk zit er ook altijd een zeker verschil tussen de eisen van het OM en de straffen die de rechter oplegt. Ik denk dat het OM dat naar beste inschatting doet en in ieder geval in aantallen kan zien: zien we nou dat recidivisten vaker bestraft worden middels een strafbeschikking? Dat is al een netto-effect dat je gaat merken, want nu gebeurt dat niet of nauwelijks. Ik zeg "nauwelijks", want nogmaals: het is geen wet, het is een instructie. Ook nu kan een officier van justitie al een strafbeschikking opleggen aan recidivisten, maar er zit een contra-indicatie op. Dus dat is een netto-effect dat je merkt. De andere kant is de inschatting van die zaken door het OM: wat denken wij wat er gebeurd zou zijn als we die zaken hadden voorgebracht? Eén deel heeft het OM zelf in de hand. Ze zeggen: 40% zouden we überhaupt niet hebben voorgebracht, want die hadden we waarschijnlijk gewoon geseponeerd; 60% zouden we hebben voorgebracht met — ik noem maar wat — de eis voor een taakstraf of anderszins.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Wanneer verwacht de minister dat er een meetmoment zal zijn waarop wij kunnen zien hoe die twee indicatoren zich tot elkaar verhouden en de Kamer duidelijk inzicht krijgt in het effect van deze tijdelijke richtlijn? Ik doel dan ook op de eerlijke cijfers in de zin van: we verwachten dat de situatie op deze manier anders was geweest als de richtlijn er niet was geweest. Heeft de minister daar een datum voor?

Minister Van Weel:
Nee, ik heb daar geen datum bij, maar ik kan me zomaar voorstellen dat we dat laten samenvallen met de uitkomst van het WODC-onderzoek. Het is natuurlijk wel interessant om dan ook te kijken welke netto-effecten we zien van deze tijdelijke instructie. Dan heb je er in ieder geval een jaar tussen zitten. Dat zou je ook nodig hebben om de delta te kunnen zien met het vorige meetpunt.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Daarop vervolgend. In dit debat heb ik veel gehoord wat eigenlijk meer gaat over de principiële houding ten opzichte van de strafbeschikking. Mijn fractie ziet het als een middel om wel recht te doen, zeker zolang de strafketen onder druk staat. Ik zou ervoor willen waken dat we nu doen alsof de gedachten daaromtrent alleen gelden voor de tijdelijke uitzondering die nu aan de orde is. Die gelden wat mij betreft voor de volledige breedte. Daar kunnen we dan ook lessen uit trekken. Deelt de minister mijn zorg dat we nu heel erg hierop focussen, terwijl het goed is om de strafbeschikking in de breedte te evalueren en ook te kijken hoe we de strafrechtketen op andere manieren kunnen versterken, tot aan efficiency toe? Dat laatste zeg ik met een knipoog naar de collega van de PVV. We moeten wel de breedte blijven pakken, in plaats van te doen alsof de uitzondering alleen tot de bijzondere omstandigheden leidt.

Minister Van Weel:
Uit het hart gegrepen; ik ben dat geheel eens met mevrouw Bikker. Ik noemde het net al: de 2.500 zaken die de instructie mogelijk extra oplevert versus de 100.000 strafbeschikkingen die er jaarlijks worden uitgedeeld. Natuurlijk zit daar de bulk van dit element. Voordat deze tijdelijke instructie überhaupt begon, stond er in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma al dat we onderzoek gingen uitvoeren naar het effect van de strafbeschikking. Dat gaat natuurlijk over het brede instrument en niet alleen over deze instructie.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Nu ben ik niet precies bekend met de onderzoeksopzet noch met hoever de onderzoekers zijn. Maar ik kan me voorstellen, ook gezien de lessen die we trekken uit de afgelopen weken, dat het ook van belang is om bij de andere partners in de strafrechtketen op te halen welke lessen zij trekken en hoe zij verbeteringen voor zich zien, in plaats van dat we over en weer feedback op de ander zien. Laat ik het zo in alle rust formuleren, na deze week.

Minister Van Weel:
U formuleert dat netjes. Natuurlijk zijn die zienswijzen onderdeel van het onderzoek. De insteek van het onderzoek was wel om de procesdeelnemers, dus zowel slachtoffers als verdachten, centraal te stellen. Daar zal de staatssecretaris ook nog wel op ingaan. Maar dat was een van de voornaamste doelstellingen van dat onderzoek naar de strafbeschikking. Ervaart men dit nou als rechtvaardig? Heeft men het idee dat men weet waar men aan toe is? Ervaren slachtoffers dit als een goede manier om recht te krijgen of juist niet? Dat was de oorspronkelijke insteek: om het hele instrument in dat licht te bezien. Maar natuurlijk hebben ketenpartners ook een visie. Dat hebben we gezien.

De heer Diederik van Dijk vroeg: hoe gaan we om met zaken waarin het taakstrafverbod geldt? Het taakstrafverbod geldt ook als de zaak door middel van een strafbeschikking wordt afgedaan. De officier van justitie kan dus geen taakstraf opleggen in de strafbeschikking als het taakstrafverbod van toepassing is. Dan moet je dus uit de wettelijke systematiek afleiden dat hij in deze gevallen ook geen geldboete kan opleggen, want een geldboete wordt gezien als een minder zware straf dan een taakstraf. Als het taakstrafverbod van toepassing is, zal de officier van justitie de zaak in beginsel dus voor de rechter moeten brengen. De zaak kan dan niet met een strafbeschikking worden afgedaan. Maar de wet bepaalt nu niet expliciet dat het taakstrafverbod ook inhoudt dat er geen geldboete mag worden opgelegd. In de praktijk wordt de regeling daardoor mogelijk verschillend geïnterpreteerd. Daarom ben ik van plan, zeg ik tegen de heer Diederik van Dijk, om de wet op dit punt te verduidelijken en om in het wetsvoorstel over de herijking van het taakstrafverbod dit punt expliciet op te nemen. Dat wetsvoorstel staat genoemd in het regeerprogramma. Dat hoop ik voor de zomer in consultatie te kunnen brengen.

De heer Diederik van Dijk en de heer Eerdmans vroegen: is de verwachting dat de instructie zal worden uitgebreid als de doorlooptijd hiermee niet voldoende wordt verkort? Welke parameters worden hiervoor gehanteerd? Ik heb al gerefereerd aan de pas op de plaats die het OM heeft aangekondigd. Ik denk dus echt dat we de onderzoeken van het WODC en van de pg bij de Hoge Raad zullen afwachten, en de oordelen die zij vellen en de suggesties die zij meegeven, voordat er over zal worden gegaan naar de vraag hoe we hier nu mee verder gaan. Daar hoort bij, zoals ik net zei in antwoord op de heer Six Dijkstra, dat het OM zelf ook kijkt: wat is nu het effect van deze tijdelijke instructie? Nodigt dat uit tot meer? Of heeft het überhaupt geen effect gehad? Dan draaien we het terug. Alle varianten zijn daarin bespreekbaar.

Over de asielzoekers heb ik het gehad.

Nog even ter verduidelijking. De heer Krul, maar ook de heer Diederik van Dijk, vroeg: voor welke feiten voert het OM nou precies deze koerswijziging door en welke strafbare feiten komen er wel voor de rechter? Sinds 1 februari past het OM de strafbeschikking alleen maar vaker toe bij de veelvoorkomende vermogenscriminaliteit. Dat houdt dus in: diefstal, verduistering, oplichting en heling. Dat betekent overigens niet dat alle diefstal- of helingzaken nu met een strafbeschikking worden afgedaan. Ik gaf net al het voorbeeld van het leegroven van een woning door een bende. Dat zal heel anders worden gezien dan een diefstal in vereniging in een supermarkt. Als dat gepast is, zal de officier van justitie gewoon dagvaarden en ook een gevangenisstraf eisen.

Dat brengt mij bij het kopje wetgeving.

De heer Krul (CDA):
Even een checkvraag. Gaat de minister nog iets zeggen over wat ook in het debat gewisseld is: wat gebeurt er nou op het moment dat dat van zes naar vier jaar zou gaan? Want dat hangt een beetje samen met de vraag die ik net stelde, welke feiten wel en niet binnen die reikwijdte vallen. Als dat zo is, wacht ik daar even op.

Minister Van Weel:
Ja, de eerste vraag onder het kopje wetgeving gaat over de vraag of de grens van zes jaar kan worden verlaagd naar vier jaar, dus dat heeft de heer Krul feilloos aangevoeld.

De voorzitter:
De heer Eerdmans nog. Die komt ineens aanrennen.

De heer Eerdmans (JA21):
Ik had één vraag gesteld over de instructie. Uit de hoorzitting bleek dat de Raad voor de rechtspraak uitgaat van een permanente situatie. Dus dit is niet tijdelijk, maar dit gaan we gewoon voor altijd blijven zien. Delicten tot zes jaar blijven mogelijk een strafbeschikking in plaats van cel krijgen. Is dat ook hoe de minister dit ziet?

Minister Van Weel:
Dat zijn twee verschillende vragen. De zes jaar is niet ontleend aan deze tijdelijke instructie. De zes jaar is gewoon de wet zoals hij in 2008 is vastgesteld. Daarin krijgt het OM de bevoegdheid om voor delicten met een maximumstraf van zes jaar de OM-strafbeschikking toe te voegen. De tijdelijkheid van de tijdelijke instructie — ik zei het net al even — ziet allereerst op het nu kijken of dit het effect heeft waarvan het OM denkt dat het heeft. Uiteindelijk, als dat effect inderdaad bestaat — en positief is — op de doorlooptijden, op de keten en op het rechtvaardigheidsgevoel et cetera et cetera, op alles wat we ook gaan onderzoeken, is het wel de bedoeling om dat ook om te zetten in een permanente aanwijzing.

Van zes naar vier jaar. De heer Six Dijkstra wil de mogelijkheid om een strafbeschikking uit te vaardigen beperken tot strafbare feiten waarop niet meer dan vier jaar gevangenisstraf is gesteld. Zoals ik net zei: die grens ligt nu op zes jaar gevangenisstraf. Ik vind dat zeer onwenselijk. Het doel van de toepassing van de strafbeschikking is om de doorlooptijden te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en meer strafzaken af te handelen. Kortom, door de inzet van de strafbeschikking kan meer criminaliteit sneller worden aangepakt. Per zaak kijkt de officier van justitie vervolgens of de zaak met een strafbeschikking moet worden afgedaan.

Als de grens van zes jaar wordt verlaagd, heeft dat niet tot gevolg dat er hogere straffen volgen. In plaats daarvan zal het juist tot gevolg hebben dat de doorlooptijden oplopen en dat zaken niet meer worden opgepakt, omdat er nu al onvoldoende capaciteit is bij de rechtbanken. Ik noem als voorbeeld het stelen van een koe uit de wei. Ja, daar staat potentieel zes jaar gevangenisstraf op, expliciet zo vastgelegd als delict. Of — daar komt het weer — het stelen van twee blikjes bier door twee mensen in een supermarkt. Daar staat zes jaar op. Als nu die grens zou worden verlaagd, van zes jaar naar vier jaar, dan moet je dus zaken van mensen die met z'n tweeën een blikje bier stelen in de supermarkt voor de rechter gaan brengen. Ik heb daar cijfers over. Bij het verschil tussen drie jaar en maximaal zes gaat gaat het om zo'n 6.000 zaken per jaar, die nu met een strafbeschikking worden afgedaan. Met één pennenstreek zouden ze dan niet meer kunnen worden afgedaan.

Nogmaals, het gaat hier echt om lichte feiten, waarvoor de officier van justitie ook geen gevangenisstraf zal vragen. Ik zie dus geen noodzaak om nu op een avond — ik vind dat ook niet zorgvuldig — een wetstraject dat in 2008 in alle zorgvuldigheid is doorlopen met een motie te gaan aanpassen. Dat gaat me echt te ver.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik ben het niet helemaal met de minister eens dat zaken als winkeldiefstal niet meer op een politierechterzitting zouden moeten komen, want volgens mij gebeurt dat in de praktijk gewoon wel, zeker als er een taakstrafverbod geldt. Ik denk dat het op enig moment gewoon ook wel een keertje goed is geweest en dat we niet aan de gang kunnen blijven. Op enig moment moet er gewoon een fikse straf volgen. Maar daar gaat mijn vraag niet over, meneer de voorzitter.

Mijn vraag gaat over het volgende. Er wordt gezegd dat er enorme tekorten bij de rechtspraak zijn, maar je ziet zeker ook in kleinere zaken dat verdachten door de planning soms voor drie kleine feiten op drie verschillende dagen op zitting moeten komen. Daar moet weer een nieuw vonnis voor gemaakt worden. Alles wat daarbij hoort — de oproeping, een tolk, noem maar op — kost klauwen met geld en kost klauwen vol capaciteit. Ik ben benieuwd of de minister mogelijkheden ziet om dát eens wat efficiënter te gaan regelen.

Minister Van Weel:
Deze vraag moet ik doorverwijzen naar de staatssecretaris. Ik hoop dat hij daar een zinnig antwoord op kan geven. Daar waar efficiency te behalen is, zeg ik ook met een knipoog naar de heer Emiel van Dijk, moeten we dat natuurlijk niet nalaten.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Het voorstel dat ik in mijn eerste termijn heb gedaan, is niet dat voor alle zaken zes jaar niet meer zou moeten gelden. Ik heb expliciet gezegd: er zijn een paar uitzonderingen. Ik heb diefstal in vereniging ook expliciet genoemd als voorbeeld waarbij ik me goed kan indenken dat je daar nog wel die andere maximumtijd hanteert. Het gaat mij erom dat de voorbeelden die de minister schriftelijk noemt — eenvoudige mishandeling, winkeldiefstal, openbare dronkenschap, bedreiging, rijden onder invloed en vandalisme — allemaal niet meer dan vier jaar als maximumstraf hebben. Als het gaat om de wettelijke kaders die wij hier vaststellen in het licht van het gegeven dat het OM in de tijdelijke instructie heeft gezegd "Het uitvaardigen van een strafbeschikking is het uitgangspunt bij feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is", dan is het toch niet gek dat wij wel een duidelijke wettelijke afkadering willen en dat we zeggen dat er voor bepaalde delicten gewoon geen strafbeschikking moet komen? Dat zal nu in de praktijk weinig verschil maken, want diefstal in vereniging afdoen met een strafbeschikking zou wat ons betreft nog steeds moeten kunnen. Maar het is toch niet gek om in algemene zin te zeggen die zes jaar ons net iets te ver gaat als je uitgaat van "overal waar het kan, zou het ook moeten"?

Minister Van Weel:
Ik zou dit een prima discussie vinden als we hier bezig waren met een wetswijziging van het instrument strafbeschikking. In 2008 is er in alle debatten met alle partijen — nog niet die van u, overigens — enorm lang stilgestaan bij de vraag waar we nou de grens leggen en waarom we voor die delicten tot zes jaar kiezen. Ik kan hier wel de hele memorie van toelichting van toen voorlezen, maar daar staat expliciet omschreven waarom deze grens is gekozen, waarom men dat een zinnige grens vond. Als de Kamer over zou willen gaat tot wijzing, dan zeg ik: doe dat dan op een zorgvuldige manier die ook goed bestuur weergeeft, namelijk in het traject waarin we wachten op onderzoeken die ons feedback geven over het instrument, en heb daar die discussie in den brede over bij de wet waarin dat dan zou moeten landen; dat zou nu dus de tweede aanvullingswet zijn bij het Wetboek van Strafvordering. Dan moeten we die discussie hebben en niet zeggen: de zes jaar zint me niet; doe maar vier.

De heer Six Dijkstra (NSC):
We hebben nu een debat over de strafbeschikking, de normen die daaromheen zijn vastgelegd en de vraag of we die nog passend vinden gezien de huidige omstandigheden. Het is echt niet ongebruikelijk om in een Kamerdebat dat geen wetgevingsdebat is, wel te zeggen: ik vind dat de wetgeving aangepast moet worden, omdat die gezien het onderwerp dat we behandelen, niet meer helemaal aansluit. Waarom zegt de minister dat nu oproepen tot nieuwe wetgeving buiten de orde van het debat valt? In principe kunnen we daar nu toch gewoon het debat over voeren?

Minister Van Weel:
Ja, u mag daar het debat over voeren, maar dat ordentelijke debat wil dan ook zeggen dat we ons ervan moeten vergewissen welke zaken hier dan niet meer onder vallen. Ik noemde net al even dat 5.648 zaken waarop een maximumstraf van tussen de drie en zes jaar staat, in 2023 op deze manier zijn afgedaan. Van al die zaken zegt u nu met één pennenstreek: gooi maar naar de rechter. Dat gaat niet werken. In het kader van de uitvoerbaarheid, van de voorspelbaarheid, en van een goed gevoel over een wet die sinds 2008 bestaat, kan ik daar gewoon niet achter staan.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik zeg helemaal niks met een pennenstreep erdoorheen. Ten eerste komt de drie jaar niet bij mij vandaan. Ik opperde vier met de mogelijkheid tot enkele uitzonderingen. De minister gooit dat nu allemaal op één hoop alsof ik zou zeggen: dat moet allemaal voor de rechter komen. Dat vind ik best wel ver gaan, omdat ik juist ook een handreiking wil doen, in de zin van: laten we die norm wat aanscherpen, maar wel uitzonderingen mogelijk maken. Nou komt er natuurlijk nog een heel wetgevingstraject als we het in wetgeving zouden gieten. Het komt allemaal naar deze Kamer toe. Maar nu worden er een paar zaken op één hoop gegooid waarvan ik niet kan zeggen dat die uit mijn koker komen.

Minister Van Weel:
Nee, ik ben niet tegen zorgvuldige processen. Nogmaals, bij de tweede aanvullingswet gaan we ook weer uitgebreid spreken over het instrument van strafbeschikking. Ik kom zo nog met een aantal zaken die daar sowieso al in geregeld worden. Maar nogmaals, ik vind dat als je daar een grondig debat over wil hebben, dat gewoon een wetgevingsoverleg moet worden waarin we ook kijken naar de implicaties en de uitvoerbaarheid. Daarom kan ik nu niet zeggen dat ik het een goed idee vind om dat nu aan te passen. Ik denk dat er wettelijke kaders zijn en dat er een traject is om te komen tot nieuwe kaders als we dat nodig vinden. Maar wat mij betreft doen we dat niet vanavond.

Dan de vragen van mevrouw Lahlah en de heer El Abassi. Zij vroegen of wij de opvatting delen dat uitbreiding zorgvuldig moet gebeuren en dat we dus moeten wachten op de uitkomst van beide onderzoeken. Ja, dat gaan we doen. Dat hangt ook samen met wat ik net zei tegen de heer Six Dijkstra. Voordat we de wettelijke kaders van de strafbeschikking die sinds 2008 geldt aanpassen — dat heb ik ook gezegd in antwoord op de amendementen van de heer Emiel van Dijk bij het Wetboek van Strafvordering — vind ik het noodzakelijk dat we die informatie meenemen, dat we dus geen overhaaste stappen nemen en dat we het onderzoek van het WODC en van de pg van de Hoge Raad afwachten.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik kan het gemist hebben, maar kan de minister ons vertellen wanneer die onderzoeken gereed zijn? Je hoorde net ook in het interruptiedebat dat daar zeer naar wordt uitgekeken. Mijn fractie hecht er zelf aan om eerst de resultaten van de onderzoeken af te wachten; dan komen pas mogelijk wijzigingen.

Minister Van Weel:
Ik ga u natuurlijk altijd teleurstellen als ik hier termijnen noem, zeker als het gaat om onderzoeken. In dit geval geldt dat ook. We willen echt in beeld krijgen hoe slachtoffers en verdachten het proces van de strafbeschikking nu hebben ervaren. Dat vergt een arbeidsintensieve manier van onderzoek doen. Dat zal dus in 2026 zijn. Ik kan me op dit moment niet eens vastleggen op een kwartaal, want daar zijn we nog over in overleg met het WODC. Ik heb het idee, maar dat is ook niet meer dan een idee, dat de pg van de Hoge Raad al eerder zou komen met de uitkomst van zijn onderzoek, ook omdat hij dat beperkt heeft tot een herhaalonderzoek van zijn eerdere onderzoek naar de strafbeschikking, uit 2022, en tot de reikwijdte, de vorm en de inhoud van deze tijdelijke instructie. Zodra ik meer weet over de exacte tijden, dan kom ik daarop terug.

De heer Van Nispen vroeg: is de minister bereid om te zien hoe het OM meer maatwerk mogelijk kan maken, bijvoorbeeld met een strafbeschikking in een voorwaardelijk kader? Hij vroeg of ik daar een reactie op kan geven. Ik ben het eens met de heer Van Nispen dat de ruimte voor een officier van justitie om maatwerk toe te passen zou moeten kunnen worden verruimd. In de eerste aanvullingswet bij het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt daarom ook voorgesteld om ook het uitvaardigen van een voorwaardelijke strafbeschikking mogelijk te maken. Daarbij kan ook de bijzondere voorwaarde worden gesteld dat de verdachte zich ambulant moet laten behandelen. Dat kan nu overigens ook al in vorm van een gedragswijziging. De eerste aanvullingswet is nu bijna klaar om voor advies naar de Raad van State te worden verstuurd. Na verwerking van dat advies wordt het wetsvoorstel bij de Kamer ingediend.

Dan nog kort over de gedragsmaatregel. Volgens het huidige OM-beleid mag de ambulante behandeling inderdaad niet meer dan twintig behandelbijeenkomsten bedragen. Ik vind het belangrijk dat er wel iets van een begrenzing komt, omdat het wel een heel ingrijpend middel is en het een ingrijpende en vrijheidsbeperkende maatregel is. Ik ben er dus voorstander van dat daar in de beleidsregels van het OM in enige vorm een grens aan zit. Tegelijkertijd heb ik sympathie voor de gedachte dat die twintig behandelbijeenkomsten in sommige gevallen niet voldoende zijn. Als we daar een weg in kunnen vinden, dan sta ik zeker open voor het debat. Maar nogmaals, dat zou ik dan graag in het zorgvuldige proces van de eerste aanvullingswet doen.

Dan was er nog een vraag van de heer Sneller: wat betekenen de onderwerpen uit de amendementen van de heer Emiel van Dijk nou concreet? Het eerste amendement van de heer Emiel van Dijk strekte ertoe de mogelijkheid om een strafbeschikking uit te vaardigen te beperken tot misdrijven waar niet meer dan drie jaar gevangenisstraf op is gesteld. Daar was ik op gewapend, vandaar dat ik wel het verschil tussen de drie en de zes kon noemen, maar niet tussen de vier en de zes. Dat heeft voor het OM tot gevolg dat per jaar circa 5.600 minder zaken met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. Dat is gebaseerd op het aantal strafbeschikkingen dat in 2024 is uitgevaardigd. Het tweede verworpen amendement van de heer Emiel van Dijk beoogde de mogelijkheid om een strafbeschikking uit te vaardigen uit te sluiten voor misdrijven die zijn neergelegd in bepaalde titels in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Dat heeft volgens het OM tot gevolg dat er per jaar circa 2.700 minder zaken met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. Ook daarbij is weer uitgegaan van de cijfers van 2024.

Het derde verworpen amendement zag op het schrappen van de bevoegdheid om strafbeschikkingen op te leggen aan criminele asielzoekers. Daarvan zijn geen cijfers beschikbaar, omdat het niet op die wijze wordt geregistreerd. Ik hoop dat dat iets van duidelijkheid geeft. Dat is in ieder geval iets wat we er wel over kunnen zeggen.

Er was nog een vraag van de heer Krul, over de wetsevaluatie van 2018. Hij vroeg of we daarop kunnen reflecteren. Uit de evaluatie van de Wet OM-afdoening door het WODC in 2018 bleek dat de strafbeschikking een blijvende plek heeft veroverd in het Nederlandse sanctiebestel. Volgens de onderzoekers heeft de Wet OM-afdoening bijgedragen aan de doelen. De evaluatie formuleert daarbij een aantal aandachtspunten die hebben geleid tot diverse voorstellen — die komen weer terug in de eerste aanvullingswet in het Wetboek van Strafvordering, waar ik het eerder over had — waaronder de voorwaardelijke strafbeschikking, die al in de evaluatie van 2018 werd genoemd. Tegelijkertijd worden in deze aanvullingswet ook de waarborgen versterkt, onder andere rondom het doen van afstand van het recht om in verzet te gaan.

Dat brengt mij op de keten, voorzitter. Ik refereerde al eerder aan de communicatie. Mevrouw Bikker vroeg of partners in de strafrechtketen worden meegenomen in de evaluatie. Voor zover het als onvoldoende is ervaren, is het gewoon van belang dat we dat in het vervolgproces op de juiste manier doen. Ik heb daar na de inwerkingtreding van de tijdelijke instructie over gesproken met de voorzitter van het College van procureurs-generaal. Er heeft nader overleg met de rechtspraak plaatsgevonden — dat vindt nog steeds plaats — om de gevolgen hiervan goed af te stemmen. Dat moet wat mij betreft een blijvend overleg zijn, want we kunnen mist tussen de ketenpartners goed missen. Voorzitter. Ik heb nog wat overige vragen te gaan voordat ik het woord geef aan de staatssecretaris.

De voorzitter:
Er is nog een vraag van mevrouw Michon-Derkzen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik begrijp het antwoord dat de minister geeft over de wellicht wat onhandige communicatie van het OM en de publiekelijke wrevel tussen ketenpartners heel goed. Maar hoe beoordeelt deze minister dat nu? Als je dit eens van een afstandje bekijkt, denk je: dit zijn toch drie partijen die ervoor moeten zorgen dat de criminelen worden aangepakt? Maar dan gebeurt er zoiets en als je niet uitkijkt gaan ze dan met elkaar op de vuist, al doen ze dat weliswaar op een chique manier, zoals het hen ook betaamt. Ik vind dat heel zorgelijk. Hoe beoordeelt de minister dat? Kan hij daar iets meer over zeggen?

Minister Van Weel:
Ik zal heel eerlijk zijn: ik heb liever dat dit soort gesprekken aan de voorkant plaatsvinden en dat we elkaar vinden in het Bestuurlijk Ketenberaad dat we hebben ingericht. Daarin praten we ook over doorlooptijden et cetera et cetera. Dat is absoluut chiquer dan om dit voor het oog van de natie te doen, in een live uitgezonden rondetafel. Dat ben ik met u eens. Ik kan niet voor elke ketenpartner spreken, maar ik denk dat alle ketenpartners het idee hebben dat ze elkaar goed moeten vasthouden, ook in dit soort zaken, omdat we natuurlijk allemaal dat gezamenlijke doel hebben, zoals mevrouw Michon terecht opmerkte.

Mevrouw Lahlah en de heer Van Nispen merkten op dat een strafbeschikking geen vervanging is van een openbare rechtszaak. Zij vroegen of wij dit kunnen erkennen. Dat klopt. Het openbaarheidsvereiste, zoals dat is neergelegd in artikel 121 van de Grondwet, geldt alleen voor terechtzittingen en ziet daarmee dus niet op de afdoening via de strafbeschikking. Ik heb dus begrip voor uw wens om meer zicht te krijgen op de soorten en het aantal strafbeschikkingen dat wordt opgelegd. Maar het openbaar maken en het anonimiseren van elke strafbeschikking — ik had het net over een aantal van 100.000 op jaarbasis — zou echt tot grote administratieve lasten leiden. Dat staat weer haaks op het doel van de strafbeschikking. Dat is namelijk efficiënter en sneller straffen. Meer inzicht geven in de soorten en het aantal strafbeschikkingen is iets waarover ik het gesprek met het OM wel zou willen aangaan, om te kijken of daarin in ieder geval iets van transparantie mogelijk is.

Dan was er nog een vraag van mevrouw Michon: hoe heeft het OM buiten de rechter om opvolging gegeven aan het rapport van de procureur-generaal van de Hoge Raad? Het College heeft destijds de opdracht gegeven om opvolging te geven aan alle verbeterpunten die door de procureur-generaal van de Hoge Raad genoemd werden. De volgende maatregelen zijn daarbij al genomen. De informatieverstrekking omtrent de strafbeschikking aan de verdachte is verbeterd. Essentiële onderdelen van de strafbeschikking worden vertaald als de bestrafte de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en een strafbeschikking opgelegd krijgt voor een misdrijf. Ook is het zaaksysteem aangepast, zodat de algemene aanwijzing niet langer automatisch wordt toegevoegd aan de OM-strafbeschikking. Er is ook een nieuw en verbeterd standaardformat voor het hoorverslag ontwikkeld. Ook is het technisch onmogelijk gemaakt om een strafbeschikking uit te vaardigen voor strafbare feiten waar een gevangenisstraf van zes jaar of meer op staat. Een aantal verbeterpunten kunnen pas hun beslag krijgen bij de realisatie van het nieuwe zaaksysteem, EMMA, dat nu langzaam wordt ingevoerd. Dat zal stapsgewijs gebeuren. Daar zitten we bovenop. Het OM monitort de voortgang en publiceert hier jaarlijks over, in zijn jaarbericht. Dat stuur ik ook altijd naar uw Kamer. Ook de pg van de Hoge Raad zal in zijn vervolgonderzoek natuurlijk aandacht besteden aan de verbeterpunten die hij in zijn eerste rapport heeft benoemd.

Dan een vraag van de heer Van Nispen over klassenjustitie in relatie tot de strafbeschikking. Ik hoor de heer Van Nispen; ik ken hem ook inmiddels. Ik begrijp zijn zorg ook over de noodzaak van een adequate aanpak van grote fraudezaken en van witteboordencriminaliteit. Als de heer Van Nispen daarbij doelt op het feit dat bij grote fraudezaken van ondernemingen soms een grote transactie of een schikking wordt aangeboden, dan moet ik zeggen dat dit wel iets anders is dan de inzet van de OM-strafbeschikking waar we vandaag over spreken. Maar ik zeg graag toe dat ik de zorg van de heer Van Nispen zal aankaarten bij het OM en dat ik de uitkomsten van dit overleg aan uw Kamer zal terugkoppelen.

De heer Van Nispen vroeg ook of er perverse prikkels zitten in de financiering van het OM om zaken af te handelen. Dat is geen nieuwe vraag. Die is ook niet alleen maar binnen deze sector gesteld, maar ook binnen andere overheidssectoren en overheidsgerelateerde sectoren. Ik moet even de techniek induiken van de begrotingssystematiek om die goed te kunnen beantwoorden. Er zijn namelijk verschillen in de wijze waarop de diverse organisaties in de strafrechtketen worden gefinancierd. Bij de politie is er sprake van een inputbekostiging. Het OM en de rechtspraak kennen een systeem van deels vaste financiering, de lumpsumfinanciering, en deels outputbekostiging. Dat wil inderdaad zeggen: meer zaken, meer budget. Elke manier van bekostigen heeft zijn voor- en nadelen. Als beheerder van diverse organisaties, in ieder geval begrotingsgewijs, kan ik de voor- en nadelen van beide beamen. In 2022 heeft het toenmalige kabinet uw Kamer uitgebreid geïnformeerd op basis van omvangrijk onderzoek door SEO. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat de bestaande systematiek leidt tot ongewenste prikkels bij het afdoen van strafzaken. Dat was natuurlijk de achtergrond van uw vraag. Ik heb geen aanwijzingen dat het nu anders zou zijn, maar ook hier houden we de vinger aan de pols. Als er signalen zouden zijn dat er sprake is van dit soort prikkels, dan reageren we daar natuurlijk op. Daarvoor is het systeem niet bedoeld.

De heer Eerdmans zei: "Stel dat ik word aangevallen. Er zijn getuigen. De dader bekent. Dan is het een gemakkelijk delict, want makkelijk te bewijzen. Dus: een boete en geen cel voor mijn dader. Is dat hoe het werkt? Vinden we dat nou hoe het zou moeten werken in de rechtsketen?" Ik hoop dat ik uw vraag goed samenvat. Of een zaak geschikt is voor de strafbeschikking, hangt niet af van hoe makkelijk een delict te bewijzen is. Het hangt echt af van de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, bijvoorbeeld of die een veelpleger is of niet. Het zou dus goed kunnen dat de zaak die u noemt, juist wel voor de rechter wordt gebracht. Dat is niet omdat die moeilijk te bewijzen is, maar vanwege de ernst van het feit en omdat de officier van justitie er juist wel een celstraf aan zou willen hangen. Dat is het criterium, niet de maximumstraf die erop staat en ook niet het gemak van het bewijzen.

De heer Emiel van Dijk vroeg of het werken met strafbeschikkingen, waardoor criminelen niet meer voor de rechter komen, het vertrouwen in de rechtsstaat ondermijnt. Nee. Ik denk dat de strafbeschikkingen nou juist bedoeld zijn — ik heb dat al eerder in het debat gezegd — voor die gevallen waarin er nu niks gebeurt en waarin mensen onrecht ervaren omdat er iets wordt geseponeerd of omdat een zaak eindeloos voorligt. Dat is ook ondermijnend voor de rechtsstaat. Dat je met een strafbeschikking snel recht kan doen, maar dan op een andere manier, bij die zaken waarin iemand toch niet de gevangenis in gaat, voegt volgens mij iets toe aan ons rechtssysteem.

Dan heb ik nog een vraag van de heer Eerdmans over zijn wasstraat, rondom Extinction Rebellion. Ik heb daarover overleg gehad met onder andere de lokale driehoek in Den Haag. Er zijn daar voornemens om er stapsgewijs invulling aan te geven. Ik heb daarvan nog geen terugkoppeling gekregen over een recente demonstratie, maar daar kom ik separaat bij uw Kamer op terug.

Dat waren de vragen aan mij, voorzitter.

De heer Sneller (D66):
Over deze motie. We hebben het aan de ene kant van de Kamer steeds over de waarborgen en aan de andere kant zijn er toch weer die wasstraatideeën. Kan de minister dan ook ingaan op hoe de waarborgen, die zo belangrijk worden gevonden, worden geborgd in het proces van de wasstraat? Dat was namelijk ook de reden dat er op een gegeven moment mee gestopt is na festivals.

Minister Van Weel:
Ja. Zonder dat ik nu vooruit wil lopen op het bericht waar ik nog mee kom: de wasstraat kun je op verschillende manieren uitvoeren. Een wijze is die waarop het bij de festivals werd gedaan. Je kunt het ook zien als de identificatiewasstraat. Als ik het goed zeg, was dat de aangenomen motie van mevrouw Michon. Daarbij probeer je inzichtelijk te krijgen wie de mensen zijn die er continu, als harde kern, staan. Het OM zegt: als je mensen vaker aantreft voor dezelfde delicten, dan kun je mogelijk verder komen in de vervolging dan bij een eenmalige overtreding van de WOM. Ik denk dat we ergens op die route zitten. Natuurlijk gelden daarbij alle waarborgen die ook in het normale proces gelden.

De voorzitter:
Prima. Hartstikke goed. Dank u wel. Ik geef graag het woord aan de staatssecretaris. Hij moet even de blokjes rangschikken.

Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. De blokjes. Ik begin met de slachtoffers. Daarna spreek ik over rechtsbijstand. Daarna spreek ik nog over de rechtspraak en de belasting daarvan.

Voorzitter. Diverse leden hebben aandacht gevraagd voor de borging van de positie van het slachtoffer in de procedure van de strafbeschikking. Dat is niet voor niks. Het belang daarvan onderschrijf ik ook volledig. Ook het Openbaar Ministerie onderschrijft het belang daarvan. Slachtoffers dienen adequaat bij de procedure te worden betrokken, zodat ook zij procedurele rechtvaardigheid ervaren; ik gebruik de woorden van mevrouw Lahlah. Het Openbaar Ministerie gaat in samenspraak met Slachtofferhulp Nederland de positie van het slachtoffer versterken. Hoe dat er precies uit gaat zien, kan ik u nog niet zeggen. Slachtofferhulp Nederland heeft in zijn brief een aantal punten aangekaart met betrekking tot de positie van het slachtoffer. Ik vind het goed nieuws dat het gesprek daarover wordt gevoerd door Slachtofferhulp Nederland en het Openbaar Ministerie zelf.

Zoals u weet, heeft ook het Openbaar Ministerie aangekondigd de positie van het slachtoffer te willen versterken. Ook in dat licht vind ik het gesprek dat op gang aan het komen is veelbelovend. Ik wacht dat graag af, maar ik licht er alvast een aantal punten uit. Mevrouw Lahlah, mevrouw Bikker en de heer Van Nispen hebben specifiek aandacht gevraagd voor het spreken door het slachtoffer. Lahlah stond juist in dit kader ook stil bij de procedurele rechtvaardigheid. Wat ik daar nu over wil zeggen, is dat het spreekrecht in enge zin van slachtoffers is voorbehouden voor de zitting bij de rechter. Binnen de procedure van de strafbeschikking is er geen sprake van een dergelijke zitting waar spreekrecht kan worden uitgeoefend. Het slachtoffer heeft wel de mogelijkheid om een schriftelijke slachtofferverklaring in te dienen. Op die mogelijkheid wordt het slachtoffer ook nadrukkelijk gewezen door het Openbaar Ministerie. Als het slachtoffer toch een openbare behandeling van de zaak wenst, kan het slachtoffer een beklagprocedure starten bij het gerechtshof.

Daarnaast vormen ernstig spreekrechtvaardige feiten waarbij slachtoffers hebben aangegeven van hun spreekrecht gebruik te willen maken, een contra-indicatie voor afdoening met een strafbeschikking. In deze zaken zal dus gedagvaard worden. Slachtoffers kunnen dan hun spreekrecht op de zitting uitoefenen. In de gesprekken tussen het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland over het versterken van de positie van slachtoffers is het onderscheid tussen ernstige en niet ernstige spreekrechtwaardige feiten nadrukkelijk een onderdeel van het gesprek. Zoals ik al aangaf, is dat een belangrijk gesprek. Ik zie uit naar de uitkomsten daarvan, temeer omdat zo kan zijn dat dit onderscheid wordt losgelaten. Dat zal dan de slachtoffers ten goede komen die gebruik willen maken van hun spreekrecht, zodat het Openbaar Ministerie dan zal afzien van een strafbeschikking.

Een derde element is de veertiendagentermijn voor het indienen van stukken door het slachtoffer. Ik begrijp dat het gesprek tussen het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland ook ziet op mogelijkheden om die veertiendagentermijn voor het indienen van stukken door het slachtoffer te verlengen.

Een vierde element is de informatievoorziening aan het slachtoffer. Daarin heeft het Openbaar Ministerie al stappen gezet. Ik begrijp dat wordt bezien of dat nog verder verbeterd kan worden. Een belangrijk onderdeel daarvan is de aanbiedingsbrief. Die wordt vernieuwd en begrijpelijker gemaakt. Zo krijgt het slachtoffer een toelichting op de beslissing over de vordering tot schadevergoeding. Ook staan er inmiddels toelichtende filmpjes op de website. Dit zijn allemaal kleine elementen die bijdragen aan versterking van de positie van het slachtoffer en daarmee aan de procedurele rechtvaardigheid.

Ik heb nog één extra element over het slachtoffer. Dat heeft betrekking op de vraag van de heer Krul en ziet meer specifiek op de wijze waarop slachtoffers op de hoogte worden gebracht van hun rechten en de voortgang van hun zaak. Belangrijk is dat slachtoffers al bij de aangifte door de politie op de hoogte worden gebracht van hun rechten. Daarna kunnen die slachtoffers dus bij het Openbaar Ministerie aangeven of zij op de hoogte willen worden gehouden van de voortgang. Als dat het geval is, worden zij vervolgens geïnformeerd over de datum van het OM-hoorgesprek, zodat zij in staat zijn om voordien stukken in te dienen ter onderbouwing van hun vordering. Het slachtoffer ontvangt ten slotte een afschrift van de strafbeschikking. Als de officier van justitie bij de strafbeschikking een ander schadebedrag oplegt dan door het slachtoffer is gevorderd, zal de officier van justitie dit, ook in de huidige systematiek, schriftelijk toelichten aan het slachtoffer.

Ik wijs er ten slotte op dat slachtoffers altijd gebruik kunnen maken van de ondersteuning van Slachtofferhulp Nederland. De politie geeft de contactgegevens van het slachtoffer nu al door aan Slachtofferhulp Nederland als het slachtoffer daarvoor toestemming geeft. Dat stelt Slachtofferhulp Nederland in staat om het slachtoffer voor te lichten over de rechten die het slachtoffer in deze procedure heeft.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dank aan de staatssecretaris voor de uitgebreide en zorgvuldige beantwoording ten aanzien van de positie van het slachtoffer. Sinds de totstandkoming van de strafbeschikking in 2008 is er in het Wetboek van Strafvordering en in de rechtspraktijk veel gedaan om de positie van het slachtoffer te versterken. Mijn vraag aan de staatssecretaris zou, ook in het licht van de lopende onderzoeken naar de strafbeschikking, de volgende zijn. Is hij genegen om te kijken in welke vorm de positie van het slachtoffer verdere versterking behoeft? Waarom vraag ik dat in het bijzonder? Als ik de staatssecretaris aan het begin van zijn antwoord hoor zeggen dat een slachtoffer met moeite de klachtprocedure kan starten of dat die er moeilijkheden mee heeft dat er een strafbeschikking volgt, dan vrees ik dat daar sprake is van een juridisering die we niet nodig moeten hebben. Vandaar mijn vraag. Ziet de staatssecretaris kansen om te kijken hoe hij de positie van het slachtoffer ten aanzien van bijvoorbeeld het spreekrecht kan versterken?

Staatssecretaris Struycken:
Er is al heel veel gaande; dat was eigenlijk de kern van mijn boodschap. Er is in de afgelopen jaren al veel verbeterd. De wijze waarop het Openbaar Ministerie opereert met ondersteuning van Slachtofferhulp Nederland, is nu een feit. Ik ben heel blij dat er nu een gesprek op gang is gekomen. Elk nadeel heb z'n voordeel. De onfortuinlijke gang van zaken in de afgelopen weken leidt er wel toe dat er nu een goed gesprek plaatsvindt, waarbij er een wederzijdse bereidheid is om te kijken hoe het beter kan. De wijze waarop het slachtoffer de strafbeschikking ervaart, zal heel uitdrukkelijk onderdeel zijn van het WODC-onderzoek. In het regeerprogramma staat dat ook met zoveel woorden verwoord. Het ligt voor de hand dat we na ommekomst van het onderzoek serieus gaan kijken in hoeverre verdere verbetering nodig is.

U heeft het over het spreekrecht. In het kader van de strafbeschikking is dat in enge zin een term die nog niet aan de orde is. In ruime zin kunnen we stappen gaan zetten om het slachtoffer mogelijkheden te geven om op een of andere wijze zijn perspectief onder de aandacht van de officier van justitie te brengen, maar daar wil ik niet op vooruitlopen. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te denken dat er ernstige gebreken zijn die we niet stapje voor stapje al kunnen oplossen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dat is goed om te horen, ook omdat ik aan de andere kant de zorg heb dat de strafbeschikking, op het moment dat we stante pede ook spreekrecht en dergelijke zouden invoeren, heel erg gaat lijken op een rechtszaak. Daarbij zou ik dan de rechter aan zet willen zien. Dat is dan ook de waarschuwing die ik van deze kant al meegeef met het oog op de verdere verkenning van het WODC en wat daarop volgt. Daarmee kom ik op het punt waar ik het ook al over had met de heer Sneller, namelijk het doenvermogen van mensen. We moeten denk ik wel uitkijken dat, ook in dit proces, een slachtoffer dat bijvoorbeeld minder vaardig is met de pen in een andere verstandhouding tot de dader komt dan iemand die wat makkelijker schrijft en daarmee ook alles makkelijker achter zich kan laten. Ook op dat punt zou ik de staatssecretaris dus wel willen vragen om heel gevoelig te zijn als het gaat om welke gevolgen het heeft voor slachtoffers op het moment dat de uitbreiding van de strafbeschikking wordt bekeken.

Staatssecretaris Struycken:
Beide elementen uit de interruptie van mevrouw Bikker onderschrijf ik ten volle. We moeten uitkijken dat we niet stapje voor stapje rollen naar een quasi-rechtszaak maar dan bij het Openbaar Ministerie. Het moet een eigenstandig instrument zijn, met een waarde op zich. Dat moeten we in het achterhoofd houden, dus gaarne eens. Dan het tweede. We spreken hier vaak over de toeslagenaffaire. Een van de lessen uit de toeslagenaffaire betreft het doenvermogen van mensen. Wij onderschatten het doenvermogen van grote groepen mensen. Wat mij betreft ligt het voor de hand dat ook dat aspect meegenomen wordt in het onderzoek van het WODC. Dat wordt een prachtig onderzoek. We hebben steeds meer deelvragen die daarin aandacht verdienen. Maar deze vraag ligt wel voor de hand. De minister sprak al even over de wijze waarop de dader wordt geïnformeerd. Hij noemde ook het aspect van taal. Dat geldt natuurlijk evenzeer voor het slachtoffer. Op al die wijzen denk ik dat we het aspect van het doenvermogen kunnen verdisconteren. Ik denk dat de inzichten van bijvoorbeeld Slachtofferhulp Nederland erg van belang zijn, want die ervaren het elke dag.

De heer Krul (CDA):
Ik denk dat de staatssecretaris "overschatten" bedoelde.

Staatssecretaris Struycken:
Ja, sorry.

De heer Krul (CDA):
Dat terzijde. Ik heb een paar vragen. Een daarvan bevindt zich een beetje in de periferie, maar zo vaak tref ik deze staatssecretaris niet en het gaat nu toch over het versterken van de positie van het slachtoffer. We hebben eerder gesproken over artikel 269 van het Wetboek van Strafvordering. Dat gaat over de zittingen. Als de staatssecretaris toch bezig is met onderzoek naar het beter borgen van de positie van het slachtoffer, dan zou een beweging naar zittingen achter gesloten deuren in het geval van ernstige delicten wel fijn zijn. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris al vorderingen heeft gemaakt met het onderzoek daarnaar. Dat is mijn eerste vraag. Die fiets ik even in de periferie van de orde erin. Ik heb ook nog een paar andere vragen, maar eerst maar even deze.

Staatssecretaris Struycken:
Ik herinner mij heel goed het debat dat wij in het commissiedebat Slachtofferhulp hebben gehad over de openbaarheid. Dat was naar aanleiding van een vraag van de heer Ellian, die zich zorgen maakt over onvoldoende openbaarheid bij zeer complexe, ernstige criminaliteit. Dat ging met name over ebi-zittingen en over de toegankelijkheid voor de pers. In dat verband hebben we ook gesproken over de wens om de openbaarheid juist te beperken waar dat voor de minderjarige dader van een zedendelict, maar ook voor het slachtoffer opportuun is. Dat onderzoek is nog niet gestart, maar we hebben al wel de eerste stappen gezet om te identificeren wie heel fundamenteel iets zou kunnen zeggen over die openbaarheid. Misschien is het wel een goede gedachte om daarbij de situatie rond de strafbeschikking mee te nemen. Ikzelf geloof niet dat … We spraken net over het risico dat we moeten vermijden dat de procedure rond de strafbeschikking gaat lijken op een quasi-rechtelijke procedure. Openbaarheid is daarbij ook een van de gevoelige punten.

De voorzitter:
We verlaten de periferie en gaan weer terug naar het onderwerp zelf.

De heer Krul (CDA):
We gaan terug naar het hart van het debat, voorzitter. Ik wil iets even goed begrijpen. Ik heb de staatssecretaris zonet horen zeggen dat als een slachtoffer zou zeggen dat het gebruik wil maken van het spreekrecht, dit een contra-indicatie is voor het überhaupt overgaan tot een strafbeschikking. Ik wil het proces graag goed begrijpen. Waar in het proces wordt het slachtoffer daarover gehoord? Ik kan me voorstellen dat dit misschien wel ná het moment is waarop het slachtoffer al geïnformeerd is over de mogelijkheid van een schriftelijke reactie et cetera. Waar in de keten vindt het gesprek plaats waarin het slachtoffer kan aangeven dat diegene zijn zegje wil kunnen doen? Of tot wanneer kan het slachtoffer dat aangeven? Leidt dat op elk moment nog tot die contra-indicatie?

Staatssecretaris Struycken:
Ik denk dat dit zo is. Tot het opleggen van die strafbeschikking geldt dat een ernstig spreekrechtwaardig feit, waarbij het slachtoffer te kennen heeft gegeven van het spreekrecht gebruik te willen maken, een contra-indicatie is. Dat betekent dat het naar de zitting moet en dat er gedagvaard moet worden. U vraagt mij nu heel precies naar het moment in de procedure. Heel precies weet ik dat niet, maar ik neem aan dat dit is tot het moment dat de beschikking afgekondigd wordt.

De heer Krul (CDA):
Dat begrijp ik. Dan volgt dat gesprek met de mededeling dat iemand daar nog schriftelijk op kan reageren. We hebben het net al even over het doenvermogen gehad. Ik zou de staatssecretaris willen vragen om ook naar alternatieven te kijken voor het spreekrecht, zonder dat je iets moet optuigen dat veel lijkt op de zitting waar we juist de druk van af willen halen. Zijn er alternatieven waarmee we daar toch recht aan doen? Dat zou bijvoorbeeld ook audiovisueel kunnen, denk ik dan. Maar mijn vraag is om eens creatief te kijken naar hoe we invulling kunnen geven aan dat spreekrecht op een manier waarop we niet iets optuigen wat we eigenlijk willen voorkomen hiermee.

Staatssecretaris Struycken:
Ik denk dat dit een interessante gedachte is om mee te nemen in de uitwerking, nadat we de resultaten van het onderzoek kennen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Eén vraag over de positie van het slachtoffer. Het ligt zo voor de hand, maar ik hoop dat de staatssecretaris het kan bevestigen: als een slachtoffer erop aandringt om een zaak juist wel voor de rechter te brengen, wordt die wens van het slachtoffer dan gerespecteerd?

Staatssecretaris Struycken:
Ik geloof dat dat in de huidige systematiek niet doorslaggevend is. De verdachte zelf kan weigeren. Het slachtoffer kan niet door middel van verzet bewerkstelligen dat er een zitting komt.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Eén korte vervolgvraag. Hebben we zicht op hoeveel slachtoffers die betrokken zijn bij een zaak die voor een strafbeschikking in aanmerking komt of ook zodanig wordt afgehandeld, liever een rechtszaak hadden willen hebben? Horen we die geluiden? Weten we dat?

Staatssecretaris Struycken:
Ik kan het antwoord niet geven. Dat zal onderdeel uitmaken van het WODC-onderzoek. Het is inderdaad belangrijk om dat in kaart te brengen. Ik vermoed overigens dat in de meeste gevallen de aandacht uit zal gaan naar de schadeactie, de schadevergoedingsvordering.

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Om door te gaan op dit punt: ik heb hier de brief van Slachtofferhulp Nederland, waarin inderdaad wordt aangegeven dat ernstig spreekrechtwaardige delicten een contra-indicatie vormen voor de afdoening met een strafbeschikking. Toch geven zij aan dat zij ook in de praktijk zien dat de zaken van slachtoffers die aangeven dat ze gebruik willen maken van het spreekrecht vaak niet worden gedagvaard. De term "ernstig" laat best wel veel ruimte voor interpretatie. Slachtoffers geven zelf via Slachtofferhulp aan dat zij daarmee afhankelijk zijn van de interpretatie van de officier van justitie. Kunt u bevestigen dat het niet per se de positie van het slachtoffer is die aangeeft of het ernstig is, maar dat het OM dat bepaalt, en dat dat dus subjectief is?

Staatssecretaris Struycken:
Uiteindelijk maakt het OM hierin de keuze. Daarbij speelt een rol dat het hele concept van een "ernstig spreekrechtwaardig feit" nu juist een mate van ambiguïteit geeft en daarmee dus ook een potentieel verschil van inzicht. Ik herinner me dat we in een eerder debat ook hebben gesproken over situaties die bij mijn weten gelukkig tot het verleden behoren, namelijk dat er strafbeschikkingen zijn uitgevaardigd in situaties die niet aan de voorwaarden voldeden. De minister heeft eerder vanavond toegelicht dat de systemen nu zo ingericht worden dat dat technisch al niet meer mogelijk is. Ik denk dat dat ook doorwerkt in de spreekrechtwaardige delicten, maar precies dat interpretatieverschil tussen ernstig en gewoon spreekrechtwaardig … Ik denk dat nu bij zowel Slachtofferhulp Nederland als het Openbaar Ministerie het besef leeft dat dat een bron is van … Dat is geen bron van conflict, maar wel een bron van ambiguïteit, die de positie van slachtoffers benadeelt. Het is dus goed dat gesproken wordt over de vraag of dat onderscheid nog moet worden gemaakt.

Voorzitter. Dan ga ik nu over naar het tweede element, de bijstand van advocaten. Dat is evenzeer een belangrijk element, want ik denk dat we kunnen zeggen dat de bijstand van advocaten op heel veel punten een groot verschil kan maken.

De voorzitter:
We zijn alweer in het volgende blokje, meneer Van Nispen. Het woord is aan u.

De heer Van Nispen (SP):
Excuus, voorzitter, ik ben veel te laat. Maar misschien kan dit heel kort. Kan de staatssecretaris zeggen — misschien heeft hij dat al gezegd — dat na het onderzoek ook teruggekomen wordt op de andere belangrijke punten van Slachtofferhulp Nederland, bijvoorbeeld het bieden van de mogelijkheid dat het slachtoffer de schadevergoedingsvordering nader kan toelichten, het recht om goed geïnformeerd te worden en het aanbieden van de mogelijkheid van herstelbemiddeling? Ik mag er toch van uitgaan dat op al dat soort aspecten ook teruggekomen gaat worden, om te kijken wat daaraan verbeterd kan worden?

Staatssecretaris Struycken:
Ja, het hele spectrum van verbetering van de positie van het slachtoffer komt aan de orde.

Ik kom bij de bijstand van advocaten. De heer Van Nispen, mevrouw Lahlah en ook anderen vroegen hoe de rechtsbescherming van verdachten beter kan worden vormgegeven. Dat heeft te maken met de informatievoorziening aan verdachten, ook aan meerderjarige verdachten. Ik maak onderscheid tussen twee categorieën verdachten.

Ten eerste zijn er verdachten die zich ten tijde van de oplegging van de OM-strafbeschikking op vrije voeten bevinden. Voor hen geldt al sinds 2023 de mogelijkheid om een raadsman te consulteren. Dat is de zogenaamde adviesbijstand. Daarin is dus al voorzien. Zij kunnen zich dan dus laten informeren over de gevolgen die de OM-strafbeschikking voor hen heeft. Zij worden ook geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen als ze niet akkoord willen gaan met de OM-strafbeschikking. De gevolgen die aanvaarding van die strafbeschikking heeft voor een strafblad zijn ook onderdeel van deze informatievoorziening.

De andere categorie bestaat uit de verdachten die ten tijde van de uitvaardiging van de Openbaar Ministerie-strafbeschikking nog vastzitten. In die zaken is nog niet steeds sprake van de zogenoemde afdoeningsbijstand. In alle regio's is een start gemaakt met de invoering van de afdoeningsbijstand. Stapsgewijs wordt de inzet van afdoeningsbijstand uitgebreid. De verwachting is dat deze afdoeningsbijstand begin 2026 volledig zal zijn ingevoerd in alle regio's in het land, dus voor alle gevallen waarin de verdachte daarvan gebruik wil maken.

Het recht op rechtsbijstand bij een OM-strafbeschikking wordt voor beide categorieën verdachten verankerd in het wetsvoorstel Versterking rechtsbijstand in het strafproces. Dat wetsvoorstel ligt momenteel bij de Raad van State voor advies. Voor dit recht op rechtsbijstand gelden zodra het wettelijk verankerd is dus geen beperkingen naar leeftijd van de verdachte. Kosteloze rechtsbijstand komt dus ook beschikbaar voor meerderjarige verdachten. Indien de verdachte na overleg met een raadsman besluit tegen de strafbeschikking verzet aan te tekenen, zal die ook daarbij van rechtsbijstand worden voorzien. Op deze manier zal de positie van de verdachte veel steviger beschermd worden.

Hiermee geef ik ook antwoord op de vraag van de heer El Abassi. Die refereerde aan het onderzoek uit 2020 van de Nationale ombudsman. Dat heeft het inzicht doen groeien dat het destijds nog niet altijd duidelijk was voor burgers, voor verdachten dus, waarmee ze instemden. Maar gezien de bijstand die er al is en gezien de verbeterde informatieverschaffing vanuit het Openbaar Ministerie behoren de problemen zoals die destijds door de Nationale ombudsman gesignaleerd zijn in belangrijke mate tot het verleden. Dat zeg ik terwijl ik de problematiek van het overschatte doenvermogen van sommige categorieën verdachten noteer.

Mevrouw Bikker vroeg nog aandacht voor het gelijkheidsbeginsel. Eigenlijk ging dat ook over het doenvermogen. Dat hebben we geadresseerd. Ook hier denk ik dat de beschikbaarheid van een raadsman een zeer groot verschil zal maken.

Dan kom ik ten slotte op de rechtspraak en de overbelasting daarvan. Mevrouw Bikker en mevrouw Michon-Derkzen vroegen daar aandacht voor. Ik geef u een aantal cijfers over het capaciteitstekort bij de rechtspraak. Het rechtertekort is geen statisch gegeven. Het hangt af van de instroom van zaken, de complexiteit van zaken en ook van de mate waarin er sprake is van nieuwe wetgeving. Het kabinet heeft verschillende maatregelen genomen om het capaciteitstekort in de rechtspraak terug te dringen. De belangrijkste maatregel is het verhogen van de opleidingscapaciteit. Waar er tot 2020 jaarlijks 80 opleidingsplaatsen voor rechters beschikbaar waren, is dit aantal sindsdien stapsgewijs verhoogd naar 140 plaatsen in 2024. Ten tweede. Om de rechtercapaciteit tijdelijk te verhogen, is op 16 november 2023 de 70-plusregeling in werking getreden. Deze wet voorziet in rechters na hun wettelijke ontslagleeftijd te benoemen als rechters-plaatsvervanger. Deze wet heeft een looptijd van drie jaar. Ten derde en ten slotte. Om de bestaande capaciteit efficiënt te benutten, wordt er ook geïnvesteerd in het versterken van de ondersteuning van rechters en raadsheren. Deze drie maatregelen moeten het capaciteitstekort in de rechtspraak verzachten. Ik onderschrijf wel de zorg die door de minister eerder vanavond is uitgesproken: de capaciteitstekorten hebben ook te maken met de tekorten op de arbeidsmarkt, die niet minder zullen worden.

Dan nog één stap verder wat beschikbare middelen betreft. In de huidige prijsafspraken is de totale begroting van de rechtspraak structureel met ruim 155 miljoen euro verhoogd. Onderdeel hiervan is een forse investering in extra personele capaciteit, de extra rechters en raadsheren, de extra gerechtsjuristen en ander ondersteunend personeel, zoals ik al noemde. Dit zijn de meer financieel georiënteerde maatregelen. Hier komen de andersoortige inspanningen om de doorlooptijden te verkorten en de achterstanden weg te werken dan nog bij. Wij spraken eerder met u, in het kader van het commissiedebat over de strafrechtketen, over de verbeterde samenwerking. Die leidde tot best practices die ook breder gedeeld worden tussen de verschillende gerechten. Ik verwijs voor nadere informatie naar de jaarlijkse strafrechtketenmonitor, waarin uitvoerig gerapporteerd wordt over de doorlooptijden. Een factsheet met de actuele cijfers over 2024 zal in juni 2025 aan uw Kamer worden aangeboden.

Tot zover mijn antwoorden, voorzitter.

De voorzitter:
Hartelijk dank daarvoor. Tot zover de eerste termijn. We gaan naar de tweede termijn.

Het woord is aan de heer Six Dijkstra. Ik hoop dat we snel door de tweede termijn heen kunnen gaan, zodat we over een kwartiertje buitenstaan. Twintig minuten kan ook. De heer Six Dijkstra.


Termijn inbreng

De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Twee moties van mijn kant.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de wet nu bepaalt dat het OM een strafbeschikking mag uitvaardigen voor feiten waarop een maximumgevangenisstraf van zes jaar staat en dat het OM in het nieuwe beleid heeft aangegeven veel vaker van die mogelijkheid gebruik te gaan maken;

van mening dat feiten waarop een gevangenisstraf van zes jaar staat doorgaans ernstige feiten zijn waarbij niet als norm zou moeten worden gehanteerd dat een strafbeschikking wordt opgelegd;

verzoekt de regering in de tweede aanvullingswet op het nieuwe Wetboek van Strafvordering op te nemen dat een strafbeschikking slechts mag worden opgelegd voor feiten met een maximumgevangenisstraf van vier jaar, en dat hooguit bij uitzondering het huidige strafmaximum van zes jaar voor een beperkt en afgekaderd aantal feiten kan gelden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Six Dijkstra en Wijen-Nass.

Zij krijgt nr. 932 (29279).

De heer Six Dijkstra (NSC):
De Kamer,

gehoord de beraadslaging ...

De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Michon-Derkzen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
We hebben hier nu uren met elkaar gedebatteerd. We hebben van de minister gehoord tot hoeveel extra plankzaken dit leidt. We hebben hier gezegd: er komen onderzoeken aan die dit monitoren. Ik wil nog even van de heer Six Dijkstra weten: gaat hij echt door met deze destructieve aanpak waarmee hij ook het debat is begonnen?

De heer Six Dijkstra (NSC):
Een aantal zaken daarover. Ik heb dat helemaal niet van de minister gehoord. Hij heeft gesproken over een pennenstreek, over iets wat ik überhaupt niet heb voorgesteld. Daar gaat het dus niet om.

In het kader van onderzoek afwachten, kan ik mij nog wel een debat herinneren dat ging over het demonstratierecht. Daarbij heeft mijn collega Michon-Derkzen een motie ingediend waarover de minister zei: die is ontijdig, want er loopt nog een WODC-onderzoek en dat wil ik afwachten. Toen heeft zij gezegd: ik vind dit belangrijk, dus ik wil toch een Kameruitspraak. Dat is haar goed recht. Dat ging ook om een wetswijziging.

Wat dat betreft staat het ons als Kamer dus gewoon vrij om dingen toch anders te wegen dan de minister doet. We hoeven niet altijd te zeggen dat we een onderzoek moeten afwachten voordat we aanvullende wetgeving willen.

De voorzitter:
Afrondend, kort.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
De rechtsstaat zou bij NSC in goede handen zijn, maar dat valt toch zwaar te betwijfelen, vooral omdat zo ongeveer terwijl we hier staan de grote leider van NSC bij een programma zegt dat het vreemd is dat het OM zelf bepaalt welke wetten zij handhaven. We hebben het een paar weken geleden over strafvordering gehad. Daarbij had de heer Six Dijkstra een uitgelezen kans om dit in de wet te veranderen. Hij kiest er nu voor om dit met een motie te doen. Dat is zijn goed recht, maar ik vind het een hele vreemde gang van zaken.

De voorzitter:
Een korte reactie.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ja, een korte reactie. Ik stel hier voor om het in de tweede aanvullingswet te doen. Dat vind ik een betere plek dan in de originele wet die hier in de Kamer behandeld is. Verder tast dit de rechtsstaat ook niet aan. Wij kunnen gewoon per motie vragen om aanvullende wetgeving als wij vinden dat dat zou moeten.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Maar de NSC-fractie heeft toch voor het herziene Wetboek van Strafvordering gestemd?

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ja.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Maar daar zitten deze mogelijkheden toch in? Dan kan je dus allerlei moties indienen, maar we hebben het net gehad over de vrijheid van de magistratuur aan de ene kant en we hebben het wetgevend kader vastgesteld. NSC kan natuurlijk altijd weer met een nieuwe wet komen. Dat mag, maar dan vind ik deze kruip-door-sluip-door-tussendoormove heel wonderlijk, want in de afgelopen weken hadden we de kans hiervoor.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ja, maar er komt gewoon nog een tweede aanvullingswet voor Strafvordering. Die wordt gewoon überhaupt nog in de Kamer behandeld. Dus wat dat betreft kun je dat gewoon prima meenemen. En zoals het nu geformuleerd is, tast het de vrijheid van de magistratuur niet aan. Het gaat enkel om de kaders die wij als wetgever meegeven, waarbinnen zij mogen opereren.

De heer Van Nispen (SP):
Maar het is wel een verstrekkend voorstel. Nog even los van het moment waarop je de motie indient — als je het vindt, moet je die motie kunnen indienen — vind ik het wel belangrijk dat ook NSC zich rekenschap geeft van de gevolgen hiervan. Volgens mij hebben beide bewindspersonen vandaag geprobeerd uit te leggen dat die best verstrekkend zijn en dat wat het OM nu doet juist straffeloosheid tegengaat. NSC dreigt dat terug te draaien of te zorgen voor meer straffeloosheid. We weten niet om hoeveel zaken het gaat. We weten niet hoeveel miljoenen of miljarden je moet investeren in de rechtspraak om te doen wat de heer Six Dijkstra wil. Hoe heeft hij zich daar dan van vergewist, vraag ik me af.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik denk dat het de facto ten opzichte van de huidige situatie niet zo veel effect zal hebben. Althans, de situatie voor 1 februari, maar ik verwacht ook dat het voor de huidige situatie geldt, omdat 1 februari, zoals we de minister nu horen zeggen, enkel gaat om veelvoorkomende vermogensdelicten. Alle voorbeelden die de minister in zijn brief opnoemt … Hij schrijft dat het gaat om strafbare feiten waarop een maximale gevangenisstraf van zes jaar is gesteld, zoals eenvoudige mishandeling, drie jaar, winkeldiefstal, vier jaar, openbare dronkenschap, twaalf dagen, bedreiging, drie jaar, rijden onder invloed, één jaar, en vandalisme, twee jaar. Mocht er ooit gesproken worden over uitbreiding van de strafbeschikking, dan moeten we het niet hebben over het verspreiden van online kindermisbruik, deelname aan een criminele organisatie of ambtelijke omkoping. Ik bouw in dit voorstel expliciet een uitzonderingspositie in, inderdaad voor het stelen van een koe of diefstal in vereniging, omdat ik ook snap dat je daar bepaalde dingen in wilt zien. Maar als op een gegeven moment de doelstelling maximalisatie van de inzet van de strafbeschikking wordt, dan mogen we volgens mij ook wel iets scherper kijken naar de wettelijke kaders waarbinnen dat kan. Daarmee denk ik dus dat het nu in de praktijk weinig doet, maar dat het voor de toekomst wel een beter fundament zal geven.

De voorzitter:
Afrondend, kort.

De heer Van Nispen (SP):
Nou, heel kort. Ik vind dat de heer Six Dijkstra door de voorbeelden die hij noemt, doet alsof het OM van plan was om daar allemaal strafbeschikkingen voor op te leggen en die zaken juist niet voor de rechter te brengen. Dat vind ik toch een klein beetje kwalijk hieraan. Het is misschien met de goede intenties, maar het zorgt toch een beetje voor een vervelende afdronk van dit debat door het zo te doen.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Laat ik dan benadrukken dat ik niet wil suggereren dat het OM van plan is dat te gaan doen. Het is duidelijk dat het nu gaat om veelvoorkomende vermogensdelicten die vaker met een strafbeschikking zullen worden afgedaan. Ik denk wel dat het goed is om als Kamer te kijken welke wettelijke kaders we de verschillende instituties en colleges van Staat meegeven. Ik schrik ervan als ik in een notitie lees dat het er uiteindelijk om gaat dat we willen toewerken naar een situatie — ik zeg niet dat het nu helemaal im Frage is — dat het OM bij zaken waarvoor een strafbeschikking kán worden ingesteld, dat ook zal gaan doen. Dan denk ik dat we misschien goed moeten kijken naar de wettelijke kaders waarvan wij als wetgever zouden zeggen: dat vinden wij redelijk; daarbinnen een strafbeschikking en daarbuiten niet.

De heer Krul (CDA):
Die redenatie van de heer Six Dijkstra kan ik dan wel weer volgen, ondanks dat ik niet weet welke afweging wij dan maken. Mijn vraag zou dan zijn: als wij dat zorgvuldig willen doen en willen kijken binnen welke wettelijke kaders we dat mogelijk moeten doen, kunnen we dan niet een ander moment creëren dan dit debat? Ik kan me best voorstellen dat als we dit per motie doen, de minister gaat zeggen: dat lijkt me uiterst onverstandig; dat moet gewoon in een zorgvuldig wetgevingstraject, zoals dat ook gebeurd is in 2005 tot en met 2008, tot het in werking getreden is. Ik ben een beetje zoekende daarnaar.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik ben het volmondig eens met de heer Krul dat dit in een zorgvuldig wetgevingstraject moet. Daarom heb ik expliciet in het dictum opgenomen om dit op te nemen in de tweede aanvullingswet op strafvordering, die sowieso richting de Kamer komt. Dan komt er nog een groot debat over. Dan kunnen wij het ook hebben over wat de kaders precies zijn. Ik kom ook met het idee om bepaalde uitzonderingen in te bouwen, bijvoorbeeld via AMvB, maar dat kan ook via een andere constructie. Dan kun je daar met elkaar het debat over hebben. Dan roep je nu per motie op: kom met die wetgeving. Die wetgeving gaan we behandelen en dan gaan we nog het hele zorgvuldige traject doorlopen.

De voorzitter:
Prima.

De heer Six Dijkstra (NSC):
We gaan niet over één nacht ijs.

Ik heb nog een tweede motie …

De voorzitter:
Ja!

De heer Six Dijkstra (NSC):
… en dan ga ik zitten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de behandeling van een OM-strafbeschikking niet in het openbaar plaatsvindt en er over opgelegde strafbeschikkingen weinig openbaarheid is;

van mening dat het voor de controleerbaarheid van de strafrechtspleging wenselijk is als er meer inzicht komt in de strafbeschikkingspraktijk, temeer omdat de komende jaren meer zaken met een strafbeschikking zullen worden afgedaan;

verzoekt de regering een voorstel uit te werken voor meer openbaarheid omtrent definitieve strafbeschikkingen, waarbij geanonimiseerde openbare publicatie de standaard wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Six Dijkstra en Van Nispen.

Zij krijgt nr. 933 (29279).

Er is een vraag van de heer Sneller.

De heer Sneller (D66):
Mag ik uit deze moties afleiden dat het Openbaar Ministerie wel gewoon door kan met de stap die nu is voorgesteld?

De heer Six Dijkstra (NSC):
Ja. Wij dienen nu geen motie in om de richtlijn als zodanig terug te draaien. Er is natuurlijk al een aantal aanpassingen geweest. Ik wil daarbij ook enige billijkheid tonen. Ik snap ook dat je sommige effecten nog even wilt meten, zeker omdat het nu met een beperkte scope gaat, voordat we tot volgende stappen overgaan. Maar ik denk dat een daadwerkelijk wettelijke versteviging, die ook binnen ons instrumentarium past als parlement, wel genoopt is.

De heer Sneller (D66):
Snapt de heer Six Dijkstra dan ook dat dit een beetje een vreemde afdronk is? Zijn fractievoorzitter stond hier tijdens de regeling van werkzaamheden briesend over kinderpornobezit, "dat wordt allemaal een strafbeschikking", en uiteindelijk eindigt het hierin? Na alle grote woorden, met ook alle schade aan een aantal instituties door wat er gesuggereerd is?

De heer Six Dijkstra (NSC):
Nou, er is geen schade aan instituties aangericht. We moeten wel bedenken dat toen het debat werd aangevraagd we in een andere situatie zaten. Toen was de interne instructie via NRC naar buiten gekomen en hadden wij daar als Kamer nog geen inzicht in. Die is pas later gekomen. We hadden enkel de instructie waarin stond dat er een maximalisatie van de strafbeschikking moest komen binnen de wettelijke kaders van zes jaar. Dat is wat anders dan datgene wat later is gekomen, waarin ook bepaalde dingen weer zijn teruggedraaid en waarin meerdere dingen zijn gezegd. Er zijn ook moties aangenomen hierover. De situatie is dus wel degelijk anders dan op het moment dat het debat werd aangevraagd. Daar willen we ook oog voor hebben. Tegelijkertijd denken we dat er wel een paar fundamentele aanpassingen nodig zijn en daarvoor dienen we die andere moties in.

De voorzitter:
Prima. Mevrouw Lahlah, GroenLinks-Partij van de Arbeid.

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik heb een viertal moties, dus ik start meteen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de oorspronkelijke Wet OM-afdoening, die in 2008 werd ingevoerd, onder andere als doelstelling had om de capaciteitsproblemen in de strafrechtketen op te lossen;

constaterende dat het OM door de jaren heen alleen maar meer zaken middels een strafbeschikking is gaan afdoen en onlangs een nieuwe uitbreiding heeft aangekondigd;

overwegende dat strafafdoeningen weliswaar kunnen bijdragen aan het ontlasten van de keten, maar niet de norm moeten worden;

verzoekt de regering structureel te investeren in de rechtspraak om de strafrechtketen duurzaam te ontlasten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Lahlah, Van Nispen en El Abassi.

Zij krijgt nr. 934 (29279).

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Motie twee.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zowel het WODC als het College van procureurs-generaal onderzoek doet naar de praktijk van strafbeschikkingen;

overwegende dat een verantwoorde besluitvorming over uitbreiding van de strafbeschikkingsbevoegdheid niet mogelijk is zonder deze bevindingen;

verzoekt de regering om geen verdere uitbreiding van de huidige toepassing van strafbeschikkingen mogelijk te maken voordat de uitkomsten van deze onderzoeken zijn gepubliceerd en met de Kamer zijn besproken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Lahlah.

Zij krijgt nr. 935 (29279).

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Motie drie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij strafbeschikkingen slachtoffers vaak geen mondeling spreekrecht hebben en de zaak buiten hun zicht om wordt afgedaan;

overwegende dat openbaarheid, hoor en wederhoor en erkenning essentieel zijn voor de rechtspositie van slachtoffers;

verzoekt de regering om te onderzoeken hoe de positie van slachtoffers, inclusief spreekrecht, informatievoorziening en erkenning, beter kan worden geborgd bij strafbeschikkingen, en de Kamer hier voor de zomer over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Lahlah, Van Nispen, Krul, Bikker, Michon-Derkzen, Sneller, Six Dijkstra, Diederik van Dijk, Eerdmans, Wijen-Nass en El Abassi.

Zij krijgt nr. 936 (29279).

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
De laatste motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat verdachten bij een strafbeschikking vaak geen volledig dossier krijgen, geen adequate rechtsbijstand hebben en onvoldoende op de hoogte zijn van hun rechten;

overwegende dat dit het risico op misstanden vergroot en afbreuk doet aan de rechtsgelijkheid;

verzoekt de regering om de procedurele rechtswaarborgen bij strafbeschikkingen, zoals recht op rechtsbijstand, inzage in het dossier en actieve informatievoorziening, wettelijk te verankeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Lahlah, Van Nispen en El Abassi.

Zij krijgt nr. 937 (29279).

De heer Krul (CDA):
Ik ben even zoekende naar wat voor mevrouw Lahlah de afdronk van het debat is, want als ik de moties goed beluister, zeker de eerste twee, hoor ik eigenlijk dat de fractie van GroenLinks-PvdA geen voorstander is van het voornemen, zeker niet zolang er niet geïnvesteerd wordt in de rechtspraak. Mijn angst is dat die eerste motie, hoewel ik het een heel goed idee vind, het met deze coalitie niet gaat halen. Maar wat wordt dan een beetje het advies, ook richting de fractie, over bijvoorbeeld moties van de heer Eerdmans en Emiel van Dijk die zeggen dat je het nu eigenlijk helemaal niet moet doen? Waar staat GroenLinks-PvdA dan op dat vlak?

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat ik die vraag in mijn eerste termijn ook al heb beantwoord. Wij zijn best kritisch over de uitbreiding van de strafbeschikkingen. Tegelijkertijd hebben we ook oog en oor voor de druk die er is in de gehele keten, dus wij snappen dat dit een noodmaatregel is, of dat die in ieder geval uit nood geboren is. Maar over verdere uitbreiding zeggen wij wel: maak een pas op de plaats. We willen ook aandacht vragen voor de structurele investeringen die ook nodig zijn, zodat we niet alleen maar gaan naar maatregelen die uit nood geboren zijn en die vervolgens de norm gaan worden.

De voorzitter:
Mevrouw Bikker, kort.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Maar daarbij zou je ook andersom kunnen redeneren, namelijk: deze wettelijke mogelijkheid is er nu. Na het onderzoek van het WODC kan je herbezien of je op dat punt alsnog als Kamer in moet grijpen, maar je moet voorkomen dat die knoop in de strafrechtketen alleen maar groter wordt. Is dat een optie die door het hoofd van mevrouw van Lahlah is gegaan en zou ze bereid zijn die kant op te denken?

Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Zeker, maar volgens mij heb ik in de eerste termijn ook al antwoord gegeven op de suggestie die nu wordt gewekt dat wij tegen de strafbeschikking zijn zoals die nu wordt vormgegeven. Die past binnen de kaders van de wet zoals die toentertijd is aangenomen in deze Kamer. Tegelijkertijd zeggen we wel: maak daar wel een pas op de plaats en zorg ervoor dat uitbreiding niet zonder meer plaatsvindt. Hou daarbij rekening met structurele investeringen, hou daarbij rekening met de positie van de slachtoffers en hou daarbij ook rekening met de positie van de verdachte. Wacht ook het onderzoek af, zodat we weten of het ook het effect heeft en het doel bereikt dat het zou moeten bereiken, voordat je rücksichtslos doorgaat naar een verdere uitbreiding.

De voorzitter:
Prima. Heel goed. De volgende spreker is mevrouw Wijen-Nass, BBB.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Allereerst hartelijk dank aan allebei de bewindspersonen voor hun beantwoording. Wij zien ook wel dat er in de uitvoering wellicht wat moeilijkheden zullen zijn. Ik had ook vragen gesteld over het planningsproces en hoe dat efficiënter in te richten, maar ik vond die antwoorden daarop toch niet helemaal afdoende. Daarom heb ik een motie, die hopelijk ook wat zittingscapaciteit extra gaat vrijspelen. Dat is de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat strafzaken waarbij een verdachte terechtstaat voor meerdere strafbare feiten, in sommige gevallen in meerdere zittingen worden afgedaan;

overwegende dat hier een efficiëntieslag gemaakt kan worden en zittingscapaciteit kan worden vrijgespeeld door deze zaken met elkaar te bundelen in het planningsproces;

verzoekt de regering om met het Openbaar Ministerie en de rechtspraak in gesprek te gaan om het planningsproces efficiënter in te richten, zodat verdachten die terechtstaan voor meerdere strafbare feiten in één zitting terecht kunnen staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Wijen-Nass en Michon-Derkzen.

Zij krijgt nr. 938 (29279).

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Nispen, SP.

De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met het intensiveren van het gebruik van de OM-strafbeschikkingen het belang van goede rechtsbescherming toeneemt en dat uit onderzoeken in het verleden en uit de praktijk klinkt dat dit nog steeds voor verbetering vatbaar is;

constaterende dat als gevolg van de motie-Koops (36327, nr. 68) de schriftelijke informatieverstrekking vanuit het OM aan de verdachte verbeterd wordt;

overwegende dat aangehouden verdachten aan wie een OM-strafbeschikking wordt uitgereikt nog niet in alle regio's en in alle gevallen voldoende afdoeningsbijstand krijgen aangeboden;

verzoekt de regering in overleg met het OM te treden om te bezien hoe de tijdige beschikbaarheid van informatie en processtukken aan de verdediging om goede bijstand te kunnen leveren verbeterd kan worden en hoe daarnaast, zolang de Wet versterking rechtsbijstand in het strafproces nog niet in werking is getreden, ook de afdoeningsbijstand in de praktijk aangeboden wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Six Dijkstra, Lahlah, Krul en El Abassi.

Zij krijgt nr. 939 (29279).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de OM-strafbeschikking aan regels is gebonden die maatwerk soms onvoldoende mogelijk maken, terwijl dat van groot belang kan zijn om een passende sanctie mogelijk te maken en herhalingscriminaliteit en daarmee nieuwe slachtoffers te voorkomen;

verzoekt de regering in overleg met het OM te bezien hoe meer maatwerk mogelijk gemaakt kan worden bij de OM-strafbeschikking, door de mogelijkheden te verruimen, voorwaardelijke sancties op te leggen of te combineren en het tevens mogelijk te maken een gedragsmaatregel op te leggen die langer duurt dan twintig behandelmomenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen en Sneller.

Zij krijgt nr. 940 (29279).

De heer Van Nispen (SP):
Een slotopmerking van mijn kant, voorzitter, een korte reactie op de inbreng van de PVV vandaag, die eigenlijk niet veel verder kwam dan "dit willen we niet", maar verder met geen enkel serieus alternatief kwam om die vastgelopen strafrechtketen te repareren, anders dan "efficiënter werken". Ik weet niet zo goed of ik hier nou om moet lachen of eigenlijk zachtjes moet gaan zitten huilen. Dank u wel.

De voorzitter:
Aan u de keus. De heer Sneller, D66.

De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. Dank aan de bewindspersonen voor hun beantwoording, de reflectie op hoe het proces toch ontspoord is en de intentie om het vanaf nu meer op de rails te houden. Ik wil nog aansluiten bij wat de minister zei: het is kiezen in schaarste. Tegelijkertijd merk ik hier en in het debat over het gevangeniswezen eigenlijk dezelfde dynamiek. De coalitie bepaalt via het hoofdlijnenakkoord wat er buiten haken wordt geplaatst — financiële kaders, financiële keuzes, symboolpolitiek over harder straffen, een taakstrafverbod — maar geeft niet thuis wat betreft de oplossingen die er dan vervolgens nodig zijn en de keuzes die er moeten worden gemaakt, die niet altijd aangenaam zijn; dan geeft de helft of driekwart niet thuis. Er wordt weinig perspectief geboden op een structurele oplossing of verbetering. Vervolgens wordt er tegen de andere helft of minder dan de helft van de Kamer toch een soort van gezegd "we rekenen op jullie steun" of "we hopen op jullie steun hiervoor". Ik denk dat dat een keer gaat knellen. Die rek gaat er een keer uit. De oplossing zit volgens mij in die structurele oplossingen. Ik doe dus ook een beroep op deze bewindspersonen om daar meer werk van te maken.

De voorzitter:
Mevrouw Michon-Derkzen, VVD.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Voorzitter, dank u wel. We zijn het aan alle mensen thuis en de slachtoffers verplicht om te zorgen dat daders daadwerkelijk gestraft worden en graag ook een beetje snel. Ik heb twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Kamer een parlementaire verkenning heeft uitgevoerd over de strafrechtketen;

constaterende dat de aanbevelingen zijn opgenomen in de aangenomen motie-Ellian c.s. (29279, nr. 805) maar dat deze motie tot op heden niet volledig is uitgevoerd;

constaterende dat de laatste Strafrechtketenmonitor laat zien dat de doorlooptijden bij verschillende geprioriteerde zaakstromen, zoals jeugd, ernstige verkeersmisdrijven en ernstige zedenmisdrijven, niet verbeteren;

overwegende dat de Algemene Rekenkamer ook al jaren ernstige tekortkomingen heeft geconstateerd ten aanzien van de strafrechtketen;

overwegende dat goedbedoelde initiatieven zoals het Bestuurlijk Ketenberaad tot op heden onvoldoende smart-geformuleerde doelstellingen en ketenbrede afspraken hebben opgeleverd;

verzoekt de regering te bewerkstelligen dat in lijn met het hoofdlijnenakkoord meer prestatieafspraken in de strafrechtketen worden gemaakt, startend in 2026, en dat de motie-Ellian c.s. onverkort wordt uitgevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Michon-Derkzen.

Zij krijgt nr. 941 (29279).

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Voorzitter. Mijn tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Openbaar Ministerie (OM) wettelijk gezien vanaf 2008 de bevoegdheid heeft een strafbeschikking op te leggen;

constaterende dat de strafrechtketen is vastgelopen, waardoor er bijvoorbeeld in 2022 door gebrek aan zittingscapaciteit in één keer 1.500 zaken bij de rechtbank Gelderland moesten worden geseponeerd;

overwegende dat het OM sinds 1 februari 2025 de strafbeschikking vaker toepast bij veelvoorkomende vermogenscriminaliteit, zoals winkeldiefstal en heling;

overwegende dat dit beleid van het OM erop is gericht om meer daders te straffen, waardoor een aantal zaken die nu zouden worden geseponeerd, voortaan met een strafbeschikking worden afgedaan;

overwegende dat het OM in afwachting van een tweetal onderzoeken heeft besloten deze tijdelijke instructie niet verder te zullen intensiveren;

verzoekt de regering in overleg te treden met het WODC om te bevorderen dat het WODC-onderzoek naar de inzet van strafbeschikkingen zo snel als mogelijk wordt afgerond, zodat de resultaten in 2026 kunnen worden meegenomen bij het vergroten van de effectiviteit en het terugdringen van de doorlooptijden in de strafrechtketen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Michon-Derkzen.

Zij krijgt nr. 942 (29279).

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
De heer Eerdmans, JA21.

De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, dank aan u en aan de beide bewindspersonen. Twee moties van JA21. De motie over het uitzonderen van geweldsdelicten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het OM op 17 februari had besloten vaker een strafbeschikking op te willen leggen, zoals een boete of een taakstraf;

verzoekt het kabinet te garanderen dat geweldsdelicten met letsel uitgezonderd zijn en blijven van de richtlijn van het OM,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Eerdmans en Diederik van Dijk.

Zij krijgt nr. 943 (29279).

De heer Eerdmans (JA21):
En de motie over de wasstraat, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een meerderheid van de Kamer een pilot met een wasstraat wil voor grote groepen wetsovertredende demonstranten;

verzoekt het kabinet om in samenspraak met de politie, het OM en de gemeente Den Haag een dergelijke pilot te realiseren bij een van de eerstvolgende snelwegblokkades op de A12,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Eerdmans en Michon-Derkzen.

Zij krijgt nr. 944 (29279).

De heer Eerdmans (JA21):
Dank u wel.

De voorzitter:
Mevrouw Bikker van de ChristenUnie.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan beide bewindspersonen voor de beantwoording en voor de toelichting waarom er, ook gelet op de nood bij de rechtspraak en in de strafrechtketen, begrip zou moeten zijn voor een Openbaar Ministerie dat gebruikmaakt van de bevoegdheden die door de Kamer zijn gegeven, ook bij het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

Voorzitter. Voor mijn fractie geldt: liever een strafbeschikking dan een sepot. Wij zullen van hieruit onze steun, voor zover die ertoe doet, uitspreken dat het OM daarin ook gewoon zijn weg bewandelt. Vanzelfsprekend is het goed, juist ook in het licht van de strafbeschikking en met het oog op hoe zich dat verder ontwikkelt naar de toekomst toe, dat we heel serieus kijken naar de bevindingen van het WODC en naar wat er nodig is om de strafbeschikking een effectief instrument te laten zijn, om ervoor te zorgen dat er in het evenwicht gerechtigheid blijft geschieden, zou ik bijna zeggen in een mooi oud-Hollands woord. Want juist dan kunnen we met vertrouwen de neutraliteit van het OM volledig blijven zien staan. Het meest wonderlijke in dit debat vind ik dat een aantal partijen daarin toch krassen aanbrengen door de manier waarop er vanuit politiek Den Haag over die positie wordt gesproken en door het gemak waarmee er wordt gezegd dat ze maar wat efficiënter moeten werken. Sorry, maar of je komt met voorstellen of je houdt … Ik zou het zo waarderen als we een stap verder kunnen komen dan alleen zulke opmerkingen maken. Laat ik het daarbij houden.

Voorzitter, steun dus richting het kabinet en richting de trias politica.

De voorzitter:
De heer Krul van het CDA ziet af van zijn spreektijd. Dan de heer El Abassi van DENK.

De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel burgers bij het accepteren van een strafbeschikking niet weten dat dit kan leiden tot een strafblad;

overwegende dat een onwetende instemming met juridische consequenties de rechtszekerheid en het vertrouwen in het strafrecht ondermijnt;

verzoekt de regering te waarborgen dat het OM verplicht wordt om voor het opleggen van een strafbeschikking actief en begrijpelijk te informeren over de gevolgen, waaronder het strafblad,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden El Abassi en Van Nispen.

Zij krijgt nr. 945 (29279).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de toepassing van OM-strafbeschikkingen is uitgebreid terwijl lopende onderzoeken van het WODC en de procureur-generaal nog niet zijn afgerond;

overwegende dat deze evaluaties essentieel zijn om mogelijke rechtsstatelijke risico's in kaart te brengen;

verzoekt de regering geen verdere uitbreiding van de OM-strafbeschikking toe te staan voordat deze lopende onderzoeken zijn afgerond en aan de Kamer zijn overgelegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid El Abassi.

Zij krijgt nr. 946 (29279).

De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter. Het is belachelijk dat de politie wordt verweten niet efficiënt te werk te gaan. Dat komt ook nog eens van een partij in deze Kamer die het recht niet heeft om dat te zeggen, zo is mijn mening. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat:

  • de PVV het OM publiekelijk bekritiseert en stelt dat strafbeschikkingen nodig zijn door inefficiëntie, vanwege bijvoorbeeld politieaanwezigheid bij iftars;
  • PVV-Kamerleden volgens openbare cijfers het minst actief zijn qua moties, amendementen en debatdeelname;
  • strafbeschikkingen voortkomen uit politieke keuzes;

overwegende dat ongefundeerde aanvallen op politie en OM de rechtsstaat ondermijnen;

verzoekt de Kamer uit te spreken dat niet politie of OM, maar juist de PVV inefficiënt handelt in haar parlementaire werk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid El Abassi.

Zij krijgt nr. 947 (29279).

De heer El Abassi (DENK):
Dank u wel.

De voorzitter:
Wat moet ik daar nu weer van vinden?

De heer El Abassi (DENK):
Ik was vergeten te zeggen dat mijn eerste motie mede is ingediend door de heer Van Nispen.

Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik gun iedereen z'n motie, ook de heer El Abassi, maar volgens mij is het een spreekt-uitmotie. Nu is het een "verzoekt de Kamer uit te spreken". Ik hecht echt wel een beetje aan de hygiëne van het opstellen van moties. Ik denk dat de heer El Abassi hiermee een spreekt-uitmotie wil bewerkstelligen. Ik wil hem aanraden om dat redactioneel aan te passen.

De heer El Abassi (DENK):
Het is inderdaad een spreekt-uitmotie.

De voorzitter:
Dan is de volgende spreker van de zijde van de Kamer de heer Emiel van Dijk van de PVV.

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Openbaar Ministerie in steeds meer gevallen strafbeschikkingen wil gaan uitvaardigen;

constaterende dat strafbeschikkingen momenteel zelfs uitgevaardigd kunnen worden bij misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid, tegen de zeden en bij mishandeling;

overwegende dat juist deze delicten de grootste impact hebben op de veiligheid en het veiligheidsgevoel van slachtoffers;

verzoekt de regering met een voorstel of aanwijzing te komen om de inzet van een strafbeschikking uit te sluiten voor de titels XIV (Zeden), XVIII (Persoonlijke vrijheid) en XX (Mishandeling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Emiel van Dijk.

Zij krijgt nr. 948 (29279).

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Diederik van Dijk van de Staatkundig Gereformeerde Partij.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de bewindspersonen voor de beantwoording.

Ik heb één motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een onherroepelijke veroordeling consequenties heeft voor het rechtmatig verblijf in Nederland voor vreemdelingen waarbij het instrument van de glijdende schaal gehanteerd wordt;

overwegende dat illegale vreemdelingen en asielzoekers niet onder de werking van de tijdelijke instructie vallen, maar dat niet uitgesloten is dat dit bij nieuwe tijdelijke instructies wel gebeurt;

overwegende dat de glijdende schaal enkel vrijheidsbenemende straffen meeweegt en dat strafbeschikkingen niet worden meegenomen in een besluit tot het voortzetten van verblijf;

verzoekt de regering illegale vreemdelingen en asielzoekers nooit onder de reikwijdte van OM-strafbeschikkingen te laten vallen;

verzoekt de regering tevens de mogelijkheid te onderzoeken om naast vrijheidsbenemende straffen ook taakstraffen en geldboetes mee te wegen bij de glijdende schaal,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Diederik van Dijk, Eerdmans, Krul en Emiel van Dijk.

Zij krijgt nr. 949 (29279).

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik schors zeven minuten. Daarna gaan we luisteren naar de beide bewindspersonen.

De vergadering wordt van 22.09 uur tot 22.16 uur geschorst.

De voorzitter:
Het woord is aan de minister.


Termijn antwoord

Minister Van Weel:
Voorzitter, dank. Dank ook voor de inbreng van de leden in de tweede termijn. Gelet op de tijd zal ik mij beperken tot de appreciatie van de moties.

Ik begin met de motie op stuk nr. 932 van de heer Six Dijkstra. Ik heb hier al veel woorden aan gewijd in mijn eerste termijn. Deze motie wil ik echt met klem ontraden. Ik vind dat er een zorgvuldig proces gevolgd moet worden. Ik heb al, indicatief, aangegeven dat het verlagen van het strafmaximum van zes naar drie jaar ertoe leidt dat 5.800 zaken straks niet meer met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan, terwijl dat nu wel het geval is. Het zal iets minder zijn als we dat naar vier jaar brengen. Maar dan nog: er blijven ontzettend veel delicten over die de heer Six Dijkstra niet noemde. Ik noem maar wat: witwassen en valsheid in geschriften. Dat zijn allemaal zaken waar een strafmaximum van zes jaar op staat; die kunnen dan niet meer met een strafbeschikking worden afgedaan. Het is prima om daar een gesprek over te hebben in het licht van de tweede aanvullingswet. Maar ik wil me niet via een motie laten dwingen om dit in een wet op te nemen. Ik ontraad 'm dus met klem. Dat blijft ook mijn oordeel.

De voorzitter:
Volgens mij hebben we dit al een aantal keren gewisseld. Maar goed, de heer Six Dijkstra.

De heer Six Dijkstra (NSC):
Dan ga ik het nog één keer proberen, voorzitter. Kan de minister dan cijfers aanleveren over wat het verschil zou zijn als je van zes jaar naar vier jaar zou gaan? Hoe kijkt de minister aan tegen datgene wat ik expliciet in het dictum heb opgenomen, namelijk dat er uitzonderingen mogelijk zijn, bijvoorbeeld voor de delicten die de minister beschrijft?

Minister Van Weel:
Ik kan u als toelichting pagina's aan wetsgeschiedenis geven over hoe die zes jaar tot stand is gekomen. Ik zou de heer Six Dijkstra toch willen vragen om die tot zich te nemen en daar een zorgvuldig oordeel over te vormen, om dan in het licht van de tweede aanvullingswet gefundeerd het debat aan te gaan. Maar dat is echt iets anders dan nu op een achternamiddag met een motie zo'n grote wijziging doorvoeren. Ik vind dat gewoon niet zorgvuldig; daarom ontraad ik 'm met klem.

De heer Van Nispen (SP):
De minister heeft deze motie gekregen van twee coalitiepartijen. Hij zegt niet voor niets: ik ontraad 'm met klem. Zou de minister deze motie, mocht deze aangenomen worden, wel uitvoeren?

Minister Van Weel:
Daar loop ik nooit op vooruit. Ik ontraad 'm met klem. Ik hoop daarmee dat de motie niet wordt aangenomen, omdat ik hecht aan zorgvuldigheid in wetgeving. Ik hoop dat dat gedeeld wordt in de Kamer.

De voorzitter:
Afrondend.

De heer Van Nispen (SP):
Maar er is een verschil tussen iets ontraden en iets met klem ontraden. Waarin zit dat verschil 'm dan in?

Minister Van Weel:
In twee woorden: "met" en "klem". Ik hoop dat het impact heeft op uw stemgedrag, maar meer dan dat niet.

De motie op stuk nr. 933 van de heren Six Dijkstra en Van Nispen kan ik oordeel Kamer geven — ik heb namelijk echt sympathie voor het creëren van transparantie hierin — mits ik de motie als volgt mag uitleggen. Ik ga in overleg met het OM om te bespreken hoe er meer inzicht kan worden gegeven in het soort en het aantal strafbeschikkingen die jaarlijks worden opgelegd. Ik informeer uw Kamer daarover. Ik heb eerder gezegd dat volledig anonimiseren echt een enorme administratieve last met zich meebrengt, maar hiermee hoop ik wel een beweging te kunnen maken.

De voorzitter:
De heer Van Nispen beaamt dat. Dan krijgt de motie oordeel Kamer. Ik neem aan ook met klem.

Minister Van Weel:
Wat u wilt, voorzitter. De motie op stuk nr. 935 van mevrouw Lahlah geef ik oordeel Kamer. Ik zal met het OM bespreken dat er wordt gewacht met een eventuele verdere uitbreiding totdat de rapporten zijn besproken met de Kamer. Ik wil wel benadrukken dat ik verder wil met het lopende wetgevingstraject gericht op rechtsbijstand bij de strafbeschikking. Dat geldt ook voor de Eerste aanvullingswet, met de voorwaardelijke strafbeschikking. Dat is in lijn met wat we vandaag hebben besproken en de wens van de heer Van Nispen. Maar als het niet op die lopende wetgevingstrajecten ziet, maar op verdere uitbreiding, dan kan ik het oordeel aan de Kamer laten.

De voorzitter:
Mevrouw Lahlah beaamt dat.

Minister Van Weel:
Dan de motie op stuk nr. 938 van mevrouw Wijen-Nass.

De voorzitter:
De andere moties worden door de staatssecretaris gedaan, begrijp ik.

Minister Van Weel:
Ja. Zo niet, dan doen we nog een veegslag, gelet op de korte schorsing. Maar ik hoop dat we dekkend zijn. De motie op stuk nr. 938 wil ik oordeel Kamer geven.

De motie op stuk nr. 940 van de heren Van Nispen en Sneller geef ik oordeel Kamer. Ik zit even in mijn papieren te kijken of ik de verdere toelichting nodig heb, want dat is niet altijd het geval. In dit geval geef ik die niet.

De motie op stuk nr. 941 van mevrouw Michon-Derkzen geef ik oordeel Kamer, als ik 'm als volgt mag interpreteren. We voeren de motie uit zoals we het ook in het regeerprogramma hebben opgenomen. Daarin hebben we namelijk uiting proberen te geven aan datgene wat in het hoofdlijnenakkoord werd afgesproken, maar in iets meer tekst.

De voorzitter:
Mevrouw Michon beaamt dat.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 942 van mevrouw Michon-Derkzen geef ik zonder verdere toelichting oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 943 van de heer Eerdmans moet ik ontraden. Op het moment dat de uitkomsten van de onderzoeken naar de strafbeschikking bekend zijn, moeten we ook gaan bepalen hoe we verder moeten met de strafbeschikking. Daar wil ik nu niet op vooruitlopen.

De motie op stuk nr. 944 van de heer Eerdmans over de wasstraat geef ik oordeel Kamer, als volgt op te vatten. Ik had u al verteld dat er overleg heeft plaatsgevonden met de lokale driehoek in Den Haag. Die had zich bereid getoond om te kijken hoe ze deze pilot konden hebben. Ik ga u verslag uitbrengen van hoe dat loopt, niet alleen voor de afgelopen demonstratie, maar ook voor de komende. Daarmee zal ik me niet beperken tot één pilot. Als we het op meerdere plekken kunnen doen en we meerdere lokale driehoeken bereid kunnen vinden, dan zullen we dat zeker doen. Het is uiteraard wel aan de lokale driehoek om het uit te voeren. Ik kan dat niet zelf doen.

De motie op stuk nr. 946 van de heer El Abassi is overbodig. Het OM heeft namelijk zelf al aangekondigd om geen verdere uitbreiding te doen totdat de onderzoeken zijn afgerond. Dat hoeft dus niet door de regering te worden afgedwongen.

De motie op stuk nr. 948 van de heer Emiel van Dijk wil ik ook ontraden. Dat is om dezelfde reden dat ik de motie op stuk nr. 932 van de heer Six Dijkstra ontraadde. We moeten hier echt wachten op een ordentelijk proces. We moeten de spelregels die in 2008 zijn vastgelegd niet nu op een achternamiddag willen veranderen.

De voorzitter:
De heer Emiel van Dijk, kort.

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ik wil de minister er nog aan herinneren dat hij bij het debat over het Wetboek van Strafvordering hetzelfde argument hanteerde: "Ik wil nu niet vooruitlopen op de debatten die we gaan hebben." We hebben de rondetafel gehad over de strafbeschikkingen. We hebben nu het debat over de strafbeschikkingen. We draaien in cirkeltjes. De minister verwijst naar debatten uit het verleden en dan weer in de toekomst. Als puntje eenmaal bij paaltje komt, wil hij er niet aan. Dat vind ik wel een beetje jammer.

Minister Van Weel:
Nee, daar verwijs ik niet naar. Ik heb dat toen gezegd, omdat dat bij een plenaire afronding van een heel zorgvuldig wetstraject onverhoopt werd ingediend, omdat het in de publiciteit kwam. Toen heb ik gezegd: laten we het gesprek daarover hebben. Dat gesprek hebben we nu. Een eventueel wetgevingstraject is wat mij betreft aan de orde als we ook de uitkomsten van de onderzoeken van de pg van de Hoge Raad en het WODC hebben en als we over de tweede aanvullingswet met elkaar te komen spreken. Dat is wat mij betreft het moment daarvoor.

Dan de motie op stuk nr. 949 van de heer Diederik van Dijk. Die moet ik "ontijdig" geven. De zaken met betrekking tot deze doelgroep worden afhankelijk van de feiten en omstandigheden voor de rechter gebracht. Dat verandert niet. Het doelgroepenbeleid van het OM blijft ook in stand. Dat betekent dat er extra aandacht is en blijft voor bijvoorbeeld de vervolging van de overlastgevende asielzoekers en recidivisten. Waar mogelijk wordt lik-op-stukbeleid toegepast, waaronder het snelrecht. Er zijn ook geen plannen om dit te veranderen. De mogelijkheid om strafbeschikkingen op te leggen aan deze doelgroep wordt dus uit de tijdelijke instructie gehaald, zoals ook aangekondigd door het OM. Gedurende de onderzoeken van het WODC en de pg zal de instructie niet worden uitgebreid. Pas als beide uitkomsten van de onderzoeken bekend zijn, zal worden bepaald hoe verder wordt gegaan met de instructie. Daarop wil ik niet vooruitlopen. Daarom noem ik deze motie "ontijdig".

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Toch even over deze appreciatie "ontijdig". In de huidige instructie is deze doelgroep inderdaad uitgezonderd, maar er is niet gezegd dat die uitzondering er in komende instructies wéér zal zijn. Het doel van deze Kameruitspraak is natuurlijk ook om een piketpaaltje te slaan. Daar kun je het mee eens zijn of niet, maar de appreciatie "ontijdig" begrijp ik niet heel erg goed.

Minister Van Weel:
Het is ontijdig in die zin dat het op dit moment geen punt is, omdat het OM een verandering heeft aangebracht in zijn eigen instructie en ook heeft aangekondigd zelf te wachten op de onderzoeken van het WODC en de pg bij de Hoge Raad voordat het OM überhaupt zal komen met een verdere aanpassing of uitbreiding. Ik denk dus dat het risico dat u schetst en waar u een piketpaaltje voor wilt slaan, nu niet geldt. Maar t.z.t., als die onderzoeken er zijn en als daar aanleiding toe zou zijn, kan ik me absoluut voorstellen dat u deze motie op een goed moment indient.

Dat zijn de moties op mijn terrein.

De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de staatsecretaris.

Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. De motie op stuk nr. 934 over meer investeren in de rechtspraak is overbodig, want dat doen we reeds op grote schaal, zoals ik heb toegelicht. Maar aangezien het een ongedekte motie is, moet ik haar alleen al op die basis ontraden. Dat is dus mijn appreciatie op de motie op stuk nr. 934: ontraden.

De voorzitter:
Met klem ook, zou ik zeggen.

Staatssecretaris Struycken:
Ik denk dat ontraden voldoende is.

Dan de motie op stuk nr. 936. Daar zit een klein probleem in. Dat gaat om twee woorden; het moeten er drie zijn. Er stond: "voor zomer". "Voor de zomer" is niet verstandig, want ik wil op dit punt ook het onderzoek van het WODC afwachten. Als ik "voor de zomer" mag wegdenken, zou ik de motie oordeel Kamer kunnen geven, maar zoals het er nu staat, is het ontraden.

De voorzitter:
Ik kijk naar mevrouw Lahlah. Mevrouw Lahlah gaat met een gewijzigde motie komen en haalt die drie woordjes eruit. Dan geeft de staatssecretaris 'm …

Staatssecretaris Struycken:
Oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 937 van mevrouw Lahlah en anderen: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 939 van de heer Van Nispen: oordeel Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 945 van de heer El Abassi over het informeren van verdachten. Zoals ik heb uiteengezet, gebeurt dit reeds. Op die basis is mijn appreciatie "overbodig".

Daarmee zijn, als ik de lijst compleet heb, alle moties geapprecieerd en dank ik u, voorzitter.

De voorzitter:
U bedankt. Dank aan beide bewindspersonen; fijn dat u er was.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Dinsdag stemmen wij over de moties. Tot zover de vergadering van 8 april. Ik sluit de vergadering.

Sluiting

Sluiting 22.28 uur.