Plenair verslag
Tweede Kamer, 2e vergadering
Woensdag 18 september 2013
-
Aanvang14:00 uur
-
Sluiting22:44 uur
-
StatusGecorrigeerd
Opening
Voorzitter: Van Miltenburg
Aanwezig zijn 138 leden der Kamer, te weten:
Agema, Arib, Van Ark, Azmani, Bashir, Beertema, Berckmoes-Duindam, Bergkamp, Berndsen-Jansen, Bisschop, De Boer, Van Bommel, Bontes, Bosma, Bosman, Bouwmeester, Ten Broeke, Bruins Slot, Van der Burg, De Caluwé, Van Dekken, Tony van Dijck, Jasper van Dijk, Otwin van Dijk, Dijkgraaf, Dijkhoff, Pia Dijkstra, Remco Dijkstra, Dik-Faber, Dikkers, Duisenberg, Eijsink, Elias, Fritsma, Van Gerven, Gesthuizen, Geurts, De Graaf, Graus, Groot, Günal-Gezer, Hachchi, Van Haersma Buma, Hamer, Harbers, Heerema, Heerma, Helder, Van Hijum, Hoogland, Huizing, Jacobi, Paulus Jansen, Keijzer, Kerstens, Klaver, Klein, Klever, Knops, Kooiman, Koolmees, Krol, Van Laar, Leegte, Leenders, Leijten, De Liefde, Van der Linde, Litjens, Lodders, Maij, Marcouch, Van Meenen, Merkies, Van Miltenburg, Mohandis, Agnes Mulder, Anne Mulder, Neppérus, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, Nijboer, Van Ojik, Omtzigt, Oosenbrug, Van Oosten, Oskam, Ouwehand, Öztürk, Potters, Van Raak, Rebel, Recourt, Roemer, Rog, De Roon, De Rouwe, Rutte, Samsom, Schouten, Schouw, Schut-Welkzijn, Segers, Servaes, Siderius, Sjoerdsma, Slob, Smaling, Van der Staaij, Van der Steur, Tanamal, Taverne, Tellegen, Van Tongeren, Van Toorenburg, Ulenbelt, Van Veen, Van Veldhoven, Verheijen, Verhoeven, Vermeij, Visser, Van Vliet, Voordewind, Voortman, Jan Vos, Mei Li Vos, Albert de Vries, Aukje de Vries, Vuijk, Van Weyenberg, Wilders, De Wit, Wolbert, Van 't Wout, Ypma, Yücel, Ziengs en Zijlstra,
en mevrouw Dijksma, staatssecretaris van Economische Zaken, mevrouw Klijnsma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Plasterk, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de heer Teeven, staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Mededelingen
Mededelingen
Mededelingen
De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat er geen afmeldingen zijn.
Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.
De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.
Regeling van werkzaamheden
Regeling van werkzaamheden
Regeling van werkzaamheden
De voorzitter:
Op verzoek van een aantal leden stel ik voor, enkele door hen ingediende moties opnieuw aan te houden. Dit betekent dat de in artikel 69, tweede lid, van het Reglement van Orde genoemde termijn van twee maanden voor de volgende moties opnieuw gaat lopen: de motie-Voortman/Schouw (33047, nr. 17) en de motie-Lodders/Geurts (21501-32, nr. 672).
Aangezien voor de volgende stukken de termijnen zijn verstreken, stel ik voor, deze voor kennisgeving aan te nemen: 30175-153; 31089-100; 31936-153; 33573-8; 25424-212 en 29477-253.
Ook stel ik voor, de volgende stukken van de stand van werkzaamheden af te voeren: 29984-427; 21501-08-455; 21501-08-462; 21501-08-468; 21501-08-469; 21501-08-473; 21501-33-405; 21501-33-407; 21501-33-418; 21501-33-431; 22026-379; 22026-399; 22026-401; 22026-402; 22112-1557; 22112-1566; 22112-1644; 22589-314; 22589-315; 22589-316; 22589-317; 22589-318; 23645-514; 23645-517; 23645-518; 23645-519; 23645-520; 23645-524; 26956-157; 26956-164; 27625-286; 27625-287; 28642-58; 28684-391; 29398-365; 29398-377; 29893-137; 29893-138; 29893-144; 29893-146; 29893-147; 29893-148; 29893-149; 29893-150; 29893-151; 29893-152; 29893-154; 29893-155; 29893-156; 29893-157; 29984-386; 29984-397; 29984-415; 29984-416; 29984-418; 29984-420; 29984-421; 29984-422; 29984-423; 29984-424; 29984-425; 29984-426; 30015-47; 30175-152; 30175-154; 30175-159; 30175-160; 30495-16; 30872-134; 30952-125; 31089-95; 31089-97; 31089-98; 31089-99; 31089-101; 31209-157; 31771-14; 31793-77; 31793-78; 31936-118; 31953-54; 32252-52; 32379-9; 32404-60; 32404-64; 32404-65; 32404-66; 32404-67; 32712-14; 32813-43; 32813-48; 32813-56; 32813-57; 33043-16; 33222-7; 33400-XII-10; 33400-XII-55; 33411-1; 19637-1525; 2013Z12589; 2013Z12988; 2013Z13224; 2013Z13549; 2013Z13878; 2013Z14918; 2013Z14978; 2013Z16166; 2013Z16201; 22112-1544; 22112-1608; 22112-1646; 25764-68; 26643-231; 26643-237; 26643-242; 26643-254; 26643-256; 26643-257; 26643-260; 26643-266; 26643-267; 26643-269; 26643-270; 26643-271; 26643-283; 27859-59; 27859-60; 27859-61; 27859-62; 27859-63; 27859-65; 28479-65; 28479-67; 28481-21; 28684-373; 28684-381; 28684-388; 28750-51; 28750-52; 28750-53; 28750-54; 29362-223; 29515-349; 29614-29; 31734-11; 32581-10; 33000-VII-5; 33219-27; 33400-IV-20; 33400-V-143; 33400-VII-7; 33400-VII-56; 33400-VII-59; 33400-VII-63; 33400-VII-70; 33400-VII-74; 33400-VII-75; 33400-VII-77; 33489-6; 33489-7; 33605-B-5; 33605-VII-1; 33605-VII-6; 33605-VII-7; 33605-VII-8; 33400-V-150; 33400-V-147; 33400-V-7; 32605-114; 32605-115; 29237-145; 22831-85; 32605-120; 32605-124; 33400-V-125; 33625-2; 31271-11; 33625-5; 33625-1; 26234-134; 2013Z14067; 26485-65; 2013Z16662; 2013Z16420; 2013Z15996; 2013Z15134; 2013Z14651; 29355-54; 33400-XVI-160; 2013Z16191; 29248-258; 33567-2; 32854-18; 22112-1678; 24170-142; 31996-28; 33489-3; 31016-54; 31016-44; 33605-XVI-5; 33605-XVI-7; 29362-213; 33605-XVI-1; 32793-94; 29538-149; 31839-295; 29689-466; 32620-90; 33400-XVI-154; 31568-130; 32854-17; 31839-298; 30388-55; 33619-6; 32793-95; 33127-69; 29689-453; 31839-296; 29689-463; 2013Z13152; 2013Z13130; 2013Z13165; 2013Z13168; 2013Z12856; 25424-215; 25928-54; 27830-110; 27830-109; 27830-112; 27830-111; 26396-97; 32733-130; 32733-123; 26396-96; 31516-5; 31516-2; 21501-28-100; 21501-28-102; 21501-28-101; 22112-1679; 30977-48; 32733-117; 2013Z09618; 21501-28-73; 22054-208; 30139-121; 32678-14; 2013Z06904; 21501-28-97; 32733-96; 26488-310; 33400-X-56; 33640-X-3; 28676-173; 32706-50; 32706-45; 32706-46; 32706-51; 32706-44; 22112-1668; 21109-212; 21501-02-1287; 32637-69; 32761-49; 24095-355; 32637-75; 32637-57; 27858-212; 27858-209; 30862-93; 24036-397; 27858-211; 21501-30-315; 32637-67; 32372-93; 33322-7; 32002-27; 32002-10; 30862-86; 32615-8; 32440-83; 29362-212; 30825-185 en 27858-108.
Op verzoek van de VVD-fractie benoem ik:
- in de vaste commissie voor Defensie het lid Verheijen tot lid in plaats van het lid De Liefde;
- in de commissie voor de Verzoekschriften en Burgerinitiatieven het lid Van der Linde tot lid in plaats van het lid Anne Mulder.
Ik stel voor, aan de agenda toe te voegen:
- het VAO Spoor, naar aanleiding van het algemeen overleg gehouden op 12 september 2013, met als eerste spreker het lid De Rouwe van het CDA;
- het VAO Materieel, naar aanleiding van het algemeen overleg gehouden op 12 september 2013, met als eerste spreker de heer De Roon van de PVV;
- het VAO Bouwregelgeving en brandveiligheid, naar aanleiding van het algemeen overleg gehouden op 12 september 2013, met als eerste spreker mevrouw Thieme van de Partij voor de Dieren;
- het VAO RRAAM, naar aanleiding van het algemeen overleg gehouden op 5 september 2013, met als eerste spreker de heer Albert de Vries van de Partij van de Arbeid.
Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.
De voorzitter:
Een aantal leden heeft zich aangemeld met een verzoek. De heer Oskam was er niet zo heel vroeg bij, maar hij moet zo meteen bij een algemeen overleg zijn. Ik neem aan dat u er geen bezwaar tegen hebt dat ik hem als eerste het woord geef.
De heer Oskam (CDA):
Voorzitter, dank voor uw begrip.
Mijn verzoek gaat over high-impact crime. Vanochtend bereikten ons twee berichten. Een bericht ging over Romabendes die door Nederland trekken en daar voor 250 miljoen schade veroorzaken voor burgers en het bedrijfsleven. Verder kwam in het nieuws dat Oost-Europese bendes de spullen uit inbraken, waarvan wij steeds hebben gedacht dat zij ze mee naar het buitenland namen, gewoon hier op de zwarte markt verkopen. Daarom willen wij graag een debat met de minister van Veiligheid en Justitie.
De voorzitter:
U verzoekt om steun voor het houden van een debat met de minister van Veiligheid en Justitie.
Mevrouw Agema (PVV):
Steun.
De heer Van der Steur (VVD):
Over deze belangrijke onderwerpen kan aan het kabinet om een brief worden gevraagd. Die kan dan worden behandeld in het eerstvolgende algemeen overleg over strafrechtelijke onderwerpen, dat al door de commissie is gepland.
De voorzitter:
Uw verzoekt om een brief, maar geeft geen steun aan een plenair debat op dit moment.
Mevrouw Leijten (SP):
Wij zouden op dit moment graag de informatie zien waar de heer Van der Steur om vraagt. Wij sluiten niet uit dat er dan alsnog steun voor een debat komt.
De voorzitter:
Dan is er op dit moment in ieder geval nog geen steun.
De heer Schouw (D66):
Ik sluit mij aan bij mevrouw Leijten.
De voorzitter:
Op dit moment nog geen steun voor het debat. Eerst de brief van het kabinet.
De heer Bisschop (SGP):
Dat doet de SGP ook.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Het is een heel belangrijke zaak die bij een relevant algemeen overleg of debat betrokken kan worden, maar ik zie graag eerst een brief.
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Steun voor de brief, nog niet voor het debat.
De heer Oskam (CDA):
Het is duidelijk.
De voorzitter:
Ik zal het stenogram van dit gedeelte van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet. Dank u wel, mijnheer Oskam. Succes bij uw debat.
Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Voortman.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Afgelopen donderdag bleek uit berichten in de media over de asielbrief die de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op vrijdag zou presenteren, dat het buitenschuldcriterium en het illegalenquotum blijven bestaan. Ik zou daar graag een debat over willen voeren, en daarbij dan ook de asielbrief willen betrekken.
De voorzitter:
Een verzoek voor het houden van een debat.
De heer Schouw (D66):
Van harte steun, mevrouw de voorzitter.
De heer Fritsma (PVV):
Als het verzoek wordt verbreed met andere aspecten van het asielbeleid, dus ook de aspecten die worden versoepeld, zoals de vreemdelingenbewaring, dan kan de PVV het verzoek steunen.
De voorzitter:
U verzoekt eigenlijk om een plenair debat naar aanleiding van de brief die de staatssecretaris heeft gestuurd.
De heer Fritsma (PVV):
Ja, het totale pakket. Dat zijn dus niet alleen de zaken die mevrouw Voortman heeft toegelicht, maar bijvoorbeeld ook de versoepeling van de vreemdelingenbewaring. Inderdaad, de asielbrief in zijn geheel.
De voorzitter:
Eigenlijk is dat ook het verzoek van GroenLinks op dit moment: een plenair debat over de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Mevrouw Leijten (SP):
We wachten al heel lang op de uitwerking door de staatssecretaris. Wij hebben die nu gezien. Het lijkt me zeer op zijn plaats dat we daar plenair over spreken.
De voorzitter:
Dus steun voor het debat.
De heer Azmani (VVD):
Volgens mij hebben we in het schema al drie debatten over die brief staan, dus dit zou de vierde debataanvraag zijn met betrekking tot deze asielbrief. Volgens mij is er bij de partijen de behoefte om hierover met elkaar een debat te voeren. Van mij mag dat zo snel mogelijk, eventueel plenair, maar dat ligt aan het schema van de voorzitter. Ik kan me ook voorstellen dat we gewoon via een e-mailprocedure of in een procedurevergadering aangeven dat we op korte termijn een integraal AO houden over deze brief. Dat betekent géén steun voor een vierde debat.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Volgens mij was dit een hete aardappel binnen de coalitie. We dienen de samenleving als we dit onderwerp in een plenair debat uitgebreid bespreken, dus van harte steun voor het verzoek van GroenLinks.
De heer Bisschop (SGP):
Ik kan mij goed voorstellen dat hierover stevig moet worden doorgedebatteerd, maar dit koppelen aan een reeds gepland debat lijkt mij het meest voor de hand liggen.
De voorzitter:
Dus geen steun.
Mevrouw Keijzer (CDA):
Gehoord de woorden van de heer Azmani, lijkt dit mij zeker het moment om mijn steun uit te spreken voor dit verzoek, om daarmee aan te geven dat het nu echt heel hard nodig is dat we hierover met elkaar komen te spreken.
Mevrouw Maij (PvdA):
Het lijkt me belangrijk dat we over deze brief gaan spreken, en ook dat we over de héle brief gaan spreken. We moeten bekijken of we dit zo snel mogelijk kunnen inplannen. Gezien de agenda denk ik dat in eerste instantie een algemeen overleg voor de hand ligt, en ook dat we dit in een schriftelijke procedure met elkaar kunnen regelen.
De voorzitter:
Dus geen steun voor een plenair debat.
Mevrouw Maij (PvdA):
Nee, niet op dit moment.
De heer Klein (50PLUS):
Steun voor het plenair debat. Dit lijkt mij urgent genoeg.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik zie dat de coalitiepartijen niet meegaan, wat betekent dat er een dertigledendebat moet worden afgesproken. Ik zie ook drie minuten spreektijd daarin. Dit is een breed onderwerp, dus zoiets zou ik dit debat niet toewensen. Het zou ook onszelf tekortdoen, dus dan maar een AO met ruimere spreektijden en een mogelijke verruiming van het AO dat we al hebben gepland.
De heer Schouw (D66):
Als ik de Partij van de Arbeid en de VVD goed heb verstaan, zeiden ze volgens mij dat ze wel een plenair debat zouden willen, maar gezien de agenda ... Met andere woorden, als de voorzitter zou zeggen dat ze wel ruimte ziet op de plenaire agenda ... Zo heb ik het verstaan.
De voorzitter:
Nee. Het tweede gedeelte van beiden was vrij expliciet: geen steun voor een plenair debat. Ik kan dus niet anders dan vaststellen dat de meerderheid in de Kamer heeft uitgesproken dat er geen behoefte is aan een plenair debat, op dít moment; dat laatste zei mevrouw Maij er nog bij. Het voordeel van een reguliere behandeling is dat er ruimte is voor de commissie om in een uitgebreide schriftelijke ronde nog dingen over de brief uit te bediscussiëren. Ik geef het er maar bij; dat is de procedure die we in de Kamer kennen. Op die manier kan het misschien nog wat worden uitgediept. En ik heb van allen gehoord, mijnheer Schouw, dat precies daaraan veel behoefte is. Er is geen meerderheid voor het houden van een meerderheidsdebat.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dat is jammer. We zullen dit via de commissie doen. In de richting van de VVD wil ik wel zeggen dat de andere debatten die al zijn gepland, over een aantal heel andere zaken op het gebied van asielbeleid gaan; niet specifiek over vreemdelingendetentie, het buitenschuldcriterium en de andere zaken die in deze asielbrief staan. Helaas zijn er in het asielbeleid vele zaken waarover we hier debat moeten voeren.
De heer Azmani (VVD):
Dagbesteding asielzoekers, "buitenschuld" en de vreemdelingenbewaring; dat zijn drie onderdelen waar de integrale brief over gaat. Dat zijn de debatten in het schema van de voorzitter. Het gaat om de vraag wat voor ons als Kamer de snelste manier is om hierover te kunnen debatteren. Laten we dit gewoon met de commissie in de procedurevergadering vaststellen.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
In dat geval reken ik op zeer grote steun van de heer Azmani voor een uitgebreid commissiedebat.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik hoef dus geen debat toe te voegen aan het schema van de Kamer.
Het woord is aan mevrouw Leijten van de SP.
Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter. Bijna een ton per maand verdienen: het kan in de zorg. Deze keer gaat het om een kleine instelling voor gehandicaptenzorg, Humanitas DMH. Een consultant toucheerde €95.000 in één maand. Wij vinden dat dit niet alleen naar de geest van de Wet normering topinkomens, maar ook naar de letter van die wet niet kan. Dat zag ik ook in de reactie van de staatssecretaris afgelopen zaterdag. Daarnaast heeft de raad van toezicht bij deze zorginstelling iemand uit de raad van toezicht benoemd in het bestuur. Dat is een overtreding van andere regels voor goed bestuur in de zorg. Daarom wil ik een debat met de staatssecretaris van VWS, maar ook met de minister van Binnenlandse Zaken, over het gegraai door interimmers, in dit geval in de zorg.
De voorzitter:
Verzoek voor steun voor het houden van een debat over interimmers in de zorg.
Mevrouw Agema (PVV):
Het is ongelofelijk dat het kabinet 7,8 miljard schrapt op de zorg, terwijl de zorg tegelijkertijd bezwijkt onder graaiers, cowboys en andere mensen die op wat voor manier dan ook proberen uit de zorgpot te plukken wat ze plukken kunnen. Alle steun voor het debat. Laten we eindelijk eens in deze Kamer beginnen met het onmogelijk maken van dit gegraai.
De heer Krol (50PLUS):
Ik vrees dat wij als volksvertegenwoordigers iets hebben uit te leggen. Ik steun dit verzoek van harte.
De heer Otwin van Dijk (PvdA):
Ook de Partij van de Arbeid vindt dit een bizarre vertoning. Daarom hebben mijn collega John Kerstens en ik daar Kamervragen over gesteld. Ook de staatssecretaris heeft gelijk om opheldering gevraagd. Het lijkt mij wel zo netjes om de beantwoording van die Kamervragen en de opheldering van de staatssecretaris af te wachten. Daarna kunnen we altijd nog beoordelen of een debat wel of niet nodig is.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik wil eerst een brief, ook over de vraag hoe vaak dit voorkomt. Ik wil ook antwoord op de vraag in hoeverre de staatssecretaris het voorstel van de PvdA steunt om de Wet normering topinkomens aan te passen. Op basis van de feiten kunnen we dan beoordelen of een debat nog nodig is. Dat het bizar aanvoelt, moge duidelijk zijn.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
In het vlak voor de zomer gesloten zorgakkoord worden zorgbestuurders volgens mij juist uitgezonderd van deze wet. Een ton voor een maand werk, terwijl ondertussen van thuiszorgmedewerkers wordt gevraagd om soms 20% van hun loon in te leveren, is schandalig. Daarom van harte steun voor dit verzoek. Ik neem aan dat de staatssecretaris er dan voor zal zorgen dat hij de vragen voor het debat beantwoord heeft.
Mevrouw Keijzer (CDA):
De reactie van Humanitas was dat er geen uitleg nodig was, omdat het om een privésituatie ging. In de zorg heb je geen privégelden. Dat geld brengen we met zijn allen op. Daarom van harte steun voor dit verzoek.
De heer Van Veen (VVD):
Geen steun voor het debat. Er is een governancebrief van de staatssecretaris onderweg. Die wachten wij af.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Als die brief onderweg is, kan hij mooi worden meegenomen bij dit debat. Steun voor het debat en steun voor de brief, zodat we van tevoren opheldering hebben over deze zaak.
Mevrouw Leijten (SP):
We zien wederom dat de regeringscoalitie een debat blokkeert. Over dit onderwerp is het hele weekend gesproken. Bovendien vindt eigenlijk iedereen dat we een en ander snel moeten aanpassen. De Partij van de Arbeid zegt in de krant dat zij wil dat het wordt aangepast, maar het debat hierover gaat zij uit de weg. Ik weet heel goed waar dit op uitloopt, mevrouw de voorzitter. Dat weet u zelf ook. We voeren hier veel debatten over de topinkomens, maar uiteindelijk is het: een glas, een plas en het blijft zoals het was. Aangezien de Partij van de Arbeid in De Telegraaf zei dat de wet moet worden aangepast, had ik juist de hoop dat zij eindelijk het debat zou aandurven en er echt paal en perk aan zou stellen. We moeten het echter weer omzetten in een oppositiedebat. Dan zal er misschien over een jaar of anderhalf jaar over gesproken worden. Dan is iedereen het weer vergeten en hebben we een andere situatie. De volgende keer dat er een ton of een ander bedrag wordt gegraaid, weten we in ieder geval dat de krokodillentranen van de Partij van de Arbeid fake zijn.
De voorzitter:
Ik begrijp uit uw woorden dat u graag een dertigledendebat wilt. Dat zal ik toevoegen aan het schema. De spreektijd per fractie is drie minuten. Het stenogram van dit gedeelte van de vergadering zal ik doorgeleiden naar het kabinet, zodat het ervoor kan zorgen dat de benodigde antwoorden tijdig hier zullen zijn.
Ik geef het woord aan mevrouw Gesthuizen van de SP, excuus, de heer Van Raak van de SP.
De heer Van Raak (SP):
Het zal een teleurstelling voor velen van u zijn, maar u zult het met mij moeten doen.
Een lek in DigiNotar was aanleiding tot een parlementaire enquête, maar het lekken gaat gewoon door. Of we hebben zitten slapen of we zijn beduveld. De NSA maakt gebruik van een hack via DigiNotar. Daarom wil ik met het oog op een debat een brief van de minister van Veiligheid en Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om opheldering te krijgen over deze hack en over wat er allemaal nog meer is gebeurd.
De voorzitter:
Vraagt u alleen om een brief of vraagt u ook om een debat?
De heer Van Raak (SP):
Ik vraag om een debat én een brief.
De voorzitter:
Oké. Twee verzoeken.
Mevrouw Agema (PVV):
Steun.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
GroenLinks steunt beide verzoeken.
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
We steunen het verzoek om een brief. Het lijkt mij heel verstandig om eerst te kijken wat er precies gebeurd is. Het staat in de krant. Er gebeurt heel erg veel rond de NSA. Dus het gaat niet alleen om DigiNotar maar om veel meer zaken. Dus ik zou graag een uitgebreide brief van het kabinet krijgen.
De voorzitter:
Steun voor de brief, geen steun voor een plenair debat op dit moment.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Steun voor beide verzoeken.
De heer Omtzigt (CDA):
Steun voor het verzoek. Zoals mevrouw Oosenbrug aangeeft, zal het moeten gaan om een uitgebreide brief, omdat er meer dingen zijn over de NSA waarover we kunnen debatteren. Juist omdat die er zijn, ook steun voor het verzoek om een debat daarna.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
D66 steunt het verzoek om een uitgebreide brief. Als de brief daartoe aanleiding geeft, kunnen we misschien komen tot een meerderheidsdebat. Dat zullen we dan bepalen, maar dan komen we in ieder geval niet in een nieuw oppositiedebat terecht. Dus steun voor de brief en nu nog geen steun voor een debat.
De heer Van Oosten (VVD):
Dat geldt ook voor de VVD. Steun voor de brief en op basis van de inhoud daarvan bekijken we of we steun willen geven aan een vervolgdebat.
De heer Bisschop (SGP):
Geheel eens met het verzoek om een brief. Op basis van die brief kunnen we dan besluiten tot het al dan niet houden van een debat.
De heer Klein (50PLUS):
Dat is een verstandig voorstel, maar dan houd je het debat wel boven de markt.
De voorzitter:
Dus ook steun voor het debat.
De heer Klein (50PLUS):
Steun voor het debat op het moment dat de brief daartoe aanleiding geeft.
De voorzitter:
Dus op dit moment geen steun voor het debat.
De heer Klein (50PLUS):
Dus op dit moment niet.
De voorzitter:
Mijnheer Van Raak, ik zou bijna zeggen, mijnheer Gesthuizen, u hebt niet de steun van een meerderheid voor het houden van een debat. Iedereen wil graag opheldering van het kabinet. U hebt dus wel brede steun voor een brief.
De heer Van Raak (SP):
Dan gaan we het zo doen, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Oké. Ik zal het stenogram van dit gedeelte van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet.
De heer Van Raak (SP):
O, dat vind ik heel fijn.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Van Tongeren van GroenLinks.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Voorzitter. Schaliegas geeft grote maatschappelijke onrust, zoals de bijeenkomsten, werkbezoeken en demonstraties van de afgelopen weken laten zien. Ik sta hier mede namens mijn collega Stientje van Veldhoven van de D66-fractie — zij heeft een week geleden een soortgelijk verzoek gedaan — met het verzoek om met de regering te debatteren nu duidelijk blijkt uit meerdere uitlatingen in de media dat de PvdA geen proefboringen steunt. Dan kunnen we bewoners helderheid geven en kunnen we als parlement ons aan dringender zaken zetten.
De voorzitter:
Verzoek om steun voor het houden van een debat.
De heer Van Gerven (SP):
Wij zouden dat verzoek willen steunen, want duidelijkheid is vereist. Overigens is er wel een mogelijkheid om dat debat te voorkomen, namelijk als de heer Vos hier klip-en-klaar de positie van de Partij van de Arbeid op dit punt uiteenzet. Dan zijn we in één minuut klaar.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, staat u mij toe dat ik als eerste het woord geef aan de heer Vos?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Jazeker. Ik ben reuze benieuwd!
De heer Jan Vos (PvdA):
Ik denk dat het helder is dat de Partij van de Arbeid niet zal instemmen met proefboringen naar schaliegas in Nederland op basis van de informatie die ons nu ter beschikking staat. Maar zoals mevrouw Van Tongeren en de leden van alle andere fracties hier in de Tweede Kamer ook weten, hebben wij morgen nog een hoorzitting en komt er nog een advies van de Commissie voor de m.e.r. Ik denk dat het fatsoenlijk is als wij al die informatie bij elkaar pakken en dan hier gezamenlijk het geplande debat houden, zoals wij dat al op de rol hebben staan voor begin oktober. Nu wil ik haar wel tegemoetkomen als zij wat ongeduldig is, zoals ik haar ken, door de voorzitter te verzoeken dat debat daar waar mogelijk te vervroegen zodat het zo snel mogelijk kan plaatsvinden. Maar ik ga niet instemmen met een debat nu over de uitlatingen van de heer Vos in Boxtel en dan vervolgens over twee weken nog een keer met elkaar debatteren. Dat lijkt mij echt een beetje overdreven.
De voorzitter:
Mijnheer Van Gerven, u maakte net uw steun voor een debat afhankelijk van de uitspraak van de heer Vos. Verleent u wel of niet steun aan het verzoek van mevrouw Van Tongeren?
De heer Van Gerven (SP):
Ja, voorzitter, want de Partij van de Arbeid zendt twee signalen uit, door enerzijds te zeggen: wij stemmen nu niet in maar straks misschien wel. Dat is dus een soort "ja, tenzij". Anderzijds hebben wij in de krant een categorisch "nee" gelezen. Het is dus onduidelijk, dus vooralsnog steun voor het debat.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dit is inderdaad een herhaling van het toch al vreemde spelletje van vorige week. Dit debat zouden wij graag willen steunen als onduidelijk blijft hoe de Partij van de Arbeid erin staat, maar tijdens het verzoek om zo'n debat te agenderen zegt de Partij van de Arbeid hier: wij houden alle kaarten nog open. Kennelijk wil die partij de bezorgde mensen in de media wel graag aan haar kant houden maar durft ze dat in de Kamer nog niet. Morgenochtend hebben wij de genoemde hoorzitting. Het zou leuker zijn geweest als de Partij van de Arbeid had gezegd: blijf lekker thuis, ga een taartje eten, want die schaliegasboringen gaan niet door, maar nu zullen wij helaas de hele procedure toch moeten voeren. Dus in dat geval geen steun voor het debat, want wij gaan gewoon de al ingeplande debatten houden. Met dank aan de Partij van de Arbeid voor alle valse hoop!
De heer Leegte (VVD):
Wat mensen in het land zeggen, weet ik niet. Wat belangrijk is, is wat er hier wordt gezegd. Ik vind het heel verstandig dat de Partij van de Arbeid zegt dat wij morgen feiten gaan onderzoeken en dat er daarna een debat komt. Dan zien wij het wel. Dus geen steun aan dit verzoek van GroenLinks.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Wel steun, want de vraag wat nu de positie van de Partij van de Arbeid is, hangt al maanden in de lucht, dus zo snel mogelijk dit debat.
De heer Omtzigt (CDA):
Ook steun voor het debat, maar als dat nu niet kan plaatsvinden, dan zouden wij u in overweging willen geven om bij het schaliegasdebat iets langere spreektijden toe te kennen. Wellicht wil de Partij van de Arbeid dan als eerste optreden. Dan kan zij ook een hoop onrust uit de lucht nemen.
De voorzitter:
Mevrouw Van Tongeren, u hebt niet de steun van de meerderheid voor het houden van een debat.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Dat begrijp ik. Dan gaan wij dus helaas de valse hoop die de inwoners van Nederland hebben nog wat rekken. Ik begrijp absoluut niet waarom. Ik hoor de VVD zeggen dat het helemaal niet interessant is wat er in het land wordt gezegd. Ik hoor de PvdA zeggen: we houden de kaarten nog even tegen de borst, we gaan een hoorzitting houden, we wachten nog op een brief, terwijl de PvdA misschien al een positie heeft of misschien ook niet. Dit parlement zou zich aan zinniger zaken kunnen zetten dan aan het voorkomen van het hele circus van extra onnodige debatten dat wij nu krijgen. Als de PvdA kleur bekent, zijn we er in één keer uit. Dus graag een ja of nee van de PvdA. Is die partij nu tegen proefboringen naar schaliegas of niet?
De voorzitter:
Dit is een procedurevergadering ...
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Dat weet ik.
De voorzitter:
… over de regeling van werkzaamheden en niet een debat. Daarvan heeft de Kamer ook in meerderheid gezegd dat ze daar geen behoefte aan heeft. De heer Vos heeft toch nog behoefte om iets te zeggen. Daartoe geef ik hem de kans, omdat hij ontzettend veel is aangesproken in de afgelopen paar minuten. Ga uw gang.
De heer Jan Vos (PvdA):
De Partij van de Arbeid zal proefboringen naar schaliegas in Nederland alleen toestaan als dat schoon en veilig is. Dat is helemaal niet zo onduidelijk. De enige partij die op dit moment allerlei onrust zaait, is GroenLinks zelf, die op zaken vooruit wil lopen. Ik denk dat mijn standpunt heel helder is geweest: alleen als het schoon en veilig kan. Op dit moment kunnen wij dus geen instemming verlenen met proefboringen op basis van de informatie die ik nu heb. Dat is een klip-en-klaar antwoord.
De voorzitter:
Ik snap dat het moeilijk is voor u om niet een debat aan te gaan als u tegenover elkaar staat, maar dit is helaas niet het moment om dat uitgebreid te doen.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik begrijp het. De onzekerheid blijft voor alle inwoners.
De voorzitter:
Morgen komt er een hoorzitting, zo heb ik begrepen, en geen debat. Het woord is aan de heer Voordewind van de ChristenUnie.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
We hebben vorige week als commissie Buitenlandse Zaken besloten om een debat te voeren met de minister over de nieuwe informatie over Syrië en de bewijslast van de gifgasaanval. Daaraan voorafgaande zouden wij een briefing krijgen van de veiligheidsdiensten. Vanmorgen hebben wij gehoord dat de minister van Buitenlandse Zaken daarvoor namens het kabinet geen toestemming geeft. Dat betekent dat wij met een schokkende informatieachterstand zitten. De informatieplicht richting de Kamer is cruciaal om als politieke partij in de Kamer zelfstandig een oordeel te kunnen vormen. Daarom vraag ik een debat aan met de minister van Defensie en de minister van Buitenlandse Zaken, want ik wil opheldering over waarom de Kamer deze informatie niet mag krijgen.
De heer Van Bommel (SP):
Ik lees de brief van de minister toch iets anders. Daar staat niet in dat de diensten geen toestemming hebben gekregen om een briefing te verzorgen. Er staat in dat de minister een briefing niet opportuun acht, omdat zo'n briefing geen toevoeging zou opleveren aan het beeld dat reeds met de Kamer is gedeeld. Met andere woorden, men kan niets meer laten zien. Het is niet opportuun en dus is een debat ook niet opportuun.
De heer Omtzigt (CDA):
Ik was verbaasd door de brief. In de brief staat inderdaad wat de heer Van Bommel zegt. Er is geen nieuwe relevante informatie. Edoch, de regering heeft haar standpunt gewijzigd in: het regime van Assad heeft het wel gedaan. Daarvoor luidde het standpunt: daar kunnen we geen conclusie uit trekken. Of er is nieuwe informatie, en die moet vrij duidelijk zijn, of die is er niet. Dat standpunt verwerp ik. Dan punt twee: we geven de informatie ook niet, omdat er gelekt is vanuit de Kamer. Dat snap ik, maar dan vraag ik een brief van de Voorzitter en het Presidium, waarin antwoord wordt gegeven op mijn vraag aan de Voorzitter of haar is meegedeeld dat leden hebben gelekt, en zo ja, welke, uit de geheime vergadering. We hebben drie jaar geleden een onderzoek naar een lek gehad naar aanleiding van de kwestie-Tang. Daar hebben we toen als Kamer twee ton aan uitgegeven. Het Reglement van Orde is vervangen. We kunnen nu geheimhouding hebben en we kunnen ook leden uitsluiten. Ik wil gewoon dat wij hier een geheime briefing kunnen krijgen en dat u vraagt, voorzitter, waar het probleem zit. Ik wil die brief graag vanmiddag van u hebben.
De heer Bisschop (SGP):
Hier is wel een heel aangelegen punt in het geding. De heer Omtzigt verwijst naar de brief. Er staat in de brief dat er geen informatie wordt gegeven, omdat er is gelekt. Dat is geformuleerd als een soort black box. Je hebt als Kamer geen flauw idee waar het op vastzit. Ik denk dat de route die de heer Omtzigt voorstelt uitstekend is. Het is de SGP op dit moment te kort door de bocht om nu al een debat te vragen. Als hier al een vervolg aan zou moeten worden gegeven, zou ik dat in een procedurevergadering onder willen brengen. Dan kunnen wij ordentelijk discussiëren over hoe wij hiermee omgaan. Het raakt wel de essentie van ons functioneren als Kamer.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Het komt niet heel vaak voor, maar ik sluit mij namens mijn fractie graag aan bij het laatste punt van de SGP. Het is ontzettend belangrijk dat wij als Kamer onze informatiepositie heel helder en scherp hebben. De brief geeft aanleiding om te denken dat er wel degelijk nieuwe informatie is op basis waarvan de regering tot een andere afweging is gekomen. Het is dan ook belangrijk dat de Kamer, desnoods met de bewindspersoon, in overleg kan treden over hoe wij die informatie wel krijgen. Laat de commissie een en ander, gelet op de historie en wat er in deze commissie is gebeurd, in een procedurevergadering goed uitspreken, ook met de bewindspersoon. Dat zou wat mij betreft de eerste stap zijn.
De heer Servaes (PvdA):
Ik reageer eerst op het voorstel om hierover een debat te organiseren. We hebben morgenochtend, om 8.30 uur maar liefst, een algemeen overleg met de minister. Dat lijkt mij de eerst mogelijke en dus beste gelegenheid om met hem over het geheel te spreken, over de brief van vorige week en de brief die wij vandaag hebben gekregen. Ik vind het voorstel om in een procedurevergadering verder te spreken over hoe wij met de informatievoorziening van de Kamer omgaan uitstekend. Ik sluit mij graag aan bij de SGP en D66.
De heer Verheijen (VVD):
Ik sluit mij aan bij de heer Servaes van de Partij van de Arbeid. Ik vind een debat op dit moment niet opportuun. Morgenochtend is er een goede gelegenheid om de minister te vragen naar de beweegredenen voor de brief. Bij de procedurevergadering kunnen wij het punt van de heer Omtzigt meenemen om een en ander verder te duiden.
De heer Klein (50PLUS):
Ten principale dient de informatiestroom tussen regering en Kamer optimaal te zijn. Op het moment dat er iets fout zou zijn gegaan met vertrouwelijke informatie, vind ik dat een en ander via de Voorzitter en het Presidium kan lopen. Ik sluit mij daarom volledig aan bij de woorden van de heer Omtzigt en de heer Bisschop. Vervolgens kunnen wij bepalen of een debat al dan niet nodig is, maar eerst moeten wij de redenen kennen.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik steun het voorstel van de heer Omtzigt, maar laten wij wel wezen: de MEV, de Miljoenennota en alle begrotingsstukken hebben wij al via de krant kunnen lezen, terwijl zij nog niet eens bij de Kamer waren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die gemaakt zijn door de SGP en D66.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het gaat om belangrijke informatie, waarvan de minister in zijn brief aangeeft dat hij van standpunt is veranderd. Die informatie kunnen wij zelf niet tot ons nemen. Het is belangrijk dat de commissie bespreekt hoe nu verder te gaan. Als dit een voorbode is voor andere missies, waarbij wij de minister maar op zijn blauwe ogen moeten geloven en akkoord moeten gaan met missies, dan kunnen de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en de vaste commissie voor Defensie wel ongeveer naar huis, terwijl wij net terug zijn van reces. Dat lijkt mij niet verstandig. Ik ga ermee akkoord om dit verder te bespreken in de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Het lijkt mij handig dat u, mevrouw de voorzitter, om opheldering vraagt bij de bewindslieden over de vraag wie er eventueel gelekt zouden hebben. Ik ben het nog eens nagegaan bij de collega's en heb geen feiten of opmerkingen uit het vertrouwelijk overleg in de media gezien, behalve een bevestiging van een standpunt, maar volgens mij is dat niet lekken uit een besloten vergadering. Mocht dit wel het geval zijn, horen wij graag via u wie dat zou hebben gedaan en wat de consequentie zou zijn. Als wij het zo kunnen doen, ben ik het eens met de procedure.
De voorzitter:
Er is een vraag aan mij gericht. Ik heb goed geluisterd naar wat u allen hebt gezegd. Ik heb gehoord dat er veel partijen zijn die zeggen: wij moeten als commissie eerst in een procedurevergadering, die al gepland is, elkaar eens diep in de ogen kijken, in de trant van "wat is er mis gegaan en welke stappen kunnen wij als commissie nog zetten?" Ik verzet mij helemaal niet tegen de mogelijkheid om als Voorzitter samen met het Presidium stappen te zetten, maar de ordentelijke weg lijkt mij dat ik, gehoord hebbend wat een brede meerderheid in de Kamer nu heeft gezegd, eerst de commissie haar werk laat doen. Daarna kan ik dan verder bezien of het logisch is dat de Voorzitter, samen met het Presidium, direct stappen zet, of dat de commissie zelf eerst nog stappen zet. Ik ben altijd bereid om iets te doen voor de Kamer, maar ik ben ook bang dat ik soms de commissies voor de voeten kan lopen. Ik hoor de Kamer nu in den brede zeggen: laten wij het eerst vandaag even zelf proberen. Als het nodig is, ben ik bereid om daar vandaag ook nog op in te stappen, maar het lijkt mij handig dat ik met u even afwacht wat de uitkomst is van de procedurevergadering die u vanmiddag hebt. Ik hoop, mijnheer Omtzigt, dat u met deze voorzichtige woorden van steun van mijn kant kunt instemmen. Het was tenslotte uw verzoek.
De heer Omtzigt (CDA):
Ik begrijp uw positie. U bent de Voorzitter van de Kamer. Ik neem aan dat de minister tot nu toe u niet heeft benaderd met de mededeling dat er Kamerleden zijn geweest die gelekt hebben. De minister trekt die conclusie echter wel en neemt nu al de vervolgstappen. Feitelijk heeft de minister iets gezegd wat hij niet met u heeft gedeeld. Dat is de reden waarom ik u heb gevraagd om dan maar contact op te nemen met de minister, als hij vindt dat er gelekt is, over de vraag om welke informatie het precies gaat.
De voorzitter:
Ik onderbreek u, want u gaat nu met mij inhoudelijk in debat, terwijl ik heb gezegd dat ik het helemaal niet oneens ben met de stappen die u van mij vraagt. Ik vind dat ik in de volgordelijkheid der dingen echter eerst moet afwachten of u in meerderheid in de procedurevergadering die straks plaatsvindt, niet iets doet waarmee u sneller, namelijk voor morgenochtend — u zegt dat het om informatie gaat die u voor morgenochtend wilt hebben — tot een oplossing kunt komen waarmee u allen iets verder komt. Vervolgens ben ik zeer bereid om ook andere dingen te doen, maar dit gaat even over de volgordelijkheid der dingen. Nogmaals, ik heb breed in de Kamer gehoord dat iedereen zegt: laten we het eerst met elkaar uitvechten, dan komen daarna de procedurele stappen van de Voorzitter wel. Die zijn veel minder inhoudelijk en veel meer procedureel van aard, en ze vergen vaak ook meer tijd. We moeten nu even een praktische oplossing vinden voor een praktisch probleem. Daarna gaan we bezien of we ook nog iets kunnen doen aan het procedurele probleem.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik begrijp uw denklijn, alleen zou ik de twee dingen parallel willen laten lopen. Naar mijn gevoel mogen we verwachten dat de uitkomst van de procedurevergadering onder andere zal zijn dat men opheldering vraagt van de minister. Waar gaat dit feitelijk over? En wat zit er in de black box die hij in zijn brief heeft staan? Als dat ondersteund wordt door een verzoek dat de Voorzitter richt aan de minister, om haar te melden waar het over gaat, dan lopen die lijnen parallel en dat versterkt volgens mij het proces. Ik wil u dat in overweging geven.
De voorzitter:
Ik meende iets gezegd te hebben wat u in eerste instantie ook al hebt gezegd aan de microfoon. Ik snap uw woorden. Volgens mij is de snelste manier om dat te doen, het stenogram van dit gedeelte van de regeling, inclusief alle opmerkingen die hierover zijn gemaakt, door te geleiden naar het kabinet. Ik wacht even af wat er in de procedurevergadering gebeurt en als het nodig is, zal ik ook nog andere stappen zetten. Alle woorden die vanuit de Kamer tot de Voorzitter zijn gericht, komen ook in het stenogram te staan en belanden daarmee rechtstreeks op het bord van de minister. Zo is ook hij — en dat is volgens mij waarom de vraag aan mij gesteld is — zich terdege bewust van de zwaarheid hiervan en van hoe hoog de Kamer dit specifieke onderwerp opneemt. Dat kan ik als Voorzitter alleen maar onderschrijven. Als de Kamer informatie nodig heeft, dan moeten we het maximale proberen om die informatie ook bij de Kamer te krijgen, om belangrijke beslissingen te kunnen nemen.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Voorzitter. U merkt terecht op dat dit heel breed leeft in de Kamer en dat breed gevoeld wordt dat de informatiepositie van de Kamer, zeker op dit soort bijzonder zwaarwegende onderwerpen, heel erg goed moet zijn. Wij hebben in het verleden onze lessen geleerd en moeten het gewoon niet nog een keer fout laten gaan. Het voorstel om eerst in de procedurevergadering aan de slag te gaan, heeft mijn fractie gesteund. Ik kan mij voorstellen dat we rekening houden met een extra regeling van werkzaamheden, mocht er uit de procedurevergadering niet iets komen waarvan de commissie in de breedte zegt: daarmee zijn wij verzekerd van een goede informatiepositie van de Kamer.
De voorzitter:
Ik ben van de pragmatische oplossingen. Laat ik met de Kamer het volgende afspreken. U hebt vanmiddag uw procedurevergadering. Als in die procedurevergadering de wens breed gedeeld wordt die hier door een aantal fracties is uitgesproken, dan kan ik mij zonder een extra regeling van werkzaamheden voegen naar de procedure die de commissie wil voeren, op een manier die de Kamer van mij op dat moment verlangt. Dat is een pragmatische weg en ik hoop dat de Kamer mij daarin zal steunen. Ik zie daar niemand over opstaan en neem aan dat alle fracties vertegenwoordigd zijn in de procedurevergadering.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik kijk even op de klok. Het is nu half drie. Als wij opheldering willen hebben van het kabinet — het debat is gepland voor morgenochtend 8.30 uur — dan zouden wij voor 18.00 uur een reactie van het kabinet moeten hebben op de vraag waarom er is afgezien van de briefing van de AIVD/MIVD. Het kan zijn dat we inderdaad nog een procedurevergadering plannen, maar we weten niet hoe laat. De tijd tikt door. Ik merk dat in de Kamer breed het gevoel leeft om snel opheldering te krijgen over de vraag waarom het kabinet heeft afgezien van toestemming voor een briefing van AIVD/MIVD. Dan lijkt het mij voor de hand te liggen dat we komen tot een voorstel waarbij er in ieder geval voor 18.00 uur een brief van het kabinet ligt met opheldering over de weigering. Dat moet uitgebreider dan de drie zinnen die er staan in de brief die we vanmorgen hebben ontvangen.
De voorzitter:
Ik zie dat alle woordvoerders hier aanwezig zijn. Ik neem dus aan dat zij die procedurevergadering zeer snel kunnen afspreken. Het tijdstip van 18.00 uur komt ook in het stenogram te staan van dit gedeelte van de vergadering, dat wordt doorgestuurd naar het kabinet. Om de procedurevergadering zo snel mogelijk te kunnen houden, heb ik al toegezegd dat er geen extra regeling van werkzaamheden nodig zal zijn om mij te laten doen wat de procedurevergadering van de commissie voor Buitenlandse Zaken op dat moment van mij verwacht.
Als u dus snel in procedurevergadering bijeenkomt en we het stenogram van dit gedeelte van de vergadering, waarin het tijdstip van 18.00 uur wordt genoemd, doorgeleiden, dan kunnen we heel snel stappen zetten. Als we nu nog verder debatteren, dan heeft de Kamer minder lang gelegenheid om in de procedurevergadering te overleggen wat zij precies verlangt van de minister.
Ik geef nu het woord aan de heer Klein voor het volgende onderwerp.
De heer Klein (50PLUS):
Voorzitter. Wellicht kan ik tijdwinst realiseren. Op 4 september jongstleden hebben we een algemeen overleg gehad over de evaluatie van de Wet uniforming loonbegrip. 50PLUS heeft aangegeven, compensatie te willen voor vroeggepensioneerden, zzp'ers, ib-ondernemers, dga's en gepensioneerden voor wie meer dan 1,5% koopkrachtverlies dreigt. De staatssecretaris van Financiën heeft op dat moment aangeboden om inzicht te geven in de daarmee gepaard gaande kosten. Dit in verband met de voorbereiding van een deugdelijke motie. Die vraag hebben we toen direct neergelegd bij het ministerie. Gisterenmorgen hebben we een briefje gekregen waarin staat dat, als we dat willen, dat ons 3,5 miljard gaat kosten. Daar schrokken wij van; 3,5 miljard voor een reparatie van een op zichzelf kostenneutrale wet vonden wij wat merkwaardig.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Klein (50PLUS):
Vandaar dat wij graag uitstel willen van het VAO Evaluatie Wet uniformering loonbegrip en een brief vragen van de staatssecretaris van Financiën om duidelijk te maken wat de kosten en de opbrengsten van de effecten in het evaluatierapport over de Wet uniformering loonbegrip zijn en wat de bandbreedte is buiten -1,5% en 1,5%.
De voorzitter:
Dank u wel. Voor de volledigheid wijs ik erop dat het gaat om een VAO dat gepland is over twintig minuten. Ik heb de steun van de meerderheid van de Kamer nodig om aan dit verzoek te kunnen voldoen.
De heer Van Vliet (PVV):
Die 3,5 miljard is heel interessant. Ik wil die brief ook graag hebben, anders kan ik het VAO niet correct voeren. Het betekent namelijk dat anderen er per saldo 3,5 miljard op vooruit zouden zijn gegaan. Zeer interessant, dus steun voor het voorstel.
De heer Omtzigt (CDA):
Voorzitter.Ik had zelf het verzoek niet gedaan, maar ik begrijp het verzoek inhoudelijk heel goed. Dus steun voor het verzoek. Op het laatste punt maak ik nog even een voorbehoud. Als een minderheid er niet uitkomt in de procedurevergadering, vragen we u alsnog om een regeling van werkzaamheden te houden.
Maar voor het voorliggende verzoek volledige steun.
De voorzitter:
Dat ging over het vorige punt.
Mevrouw Neppérus (VVD):
Ik keer terug tot het onderwerp van nu. Ik ben er niet gelukkig mee, maar als duidelijk een grote minderheid uitstel wil, is dat akkoord.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
GroenLinks kan het verzoek om informatie steunen. Het is dan inderdaad logisch om het VAO uit te stellen.
De heer Groot (PvdA):
Het is jammer dat het verzoek zo laat komt. De heer Klein heeft meer tijd nodig, begrijp ik, om dekking te vinden voor de moties die hij wil indienen. Die gunnen wij hem graag.
De voorzitter:
Er is steun van de meerderheid, maar mevrouw Leijten wil nog wat zeggen?
Mevrouw Leijten (SP):
Wij willen graag opgemerkt hebben dat wij steun geven aan het verzoek om meer informatie. Volgens mij heeft dat niet zozeer met moties van doen, maar gewoon met informatievoorziening.
De voorzitter:
Mijnheer Klein, u hebt de steun van de meerderheid van de Kamer. Ik haal het VAO van de agenda af. Ik zal het stenogram van dit gedeelte van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet voor de gevraagde informatie.
Het woord is aan de heer Van Raak.
De heer Van Raak (SP):
Voorzitter. Ik las gisteren de begroting van Binnenlandse Zaken, waarin stond dat de ambtenaren volgend jaar op de nullijn komen, en ik luisterde naar de minister van Sociale Zaken, die zei dat de nullijn voor ambtenaren van tafel was. Het kan niet allebei waar zijn. De minister van Sociale Zaken zei ook dat hij al geld had gevonden, maar volgens mij was dat bedrag bij lange na niet genoeg. Daarom zou ik graag voor de algemene beschouwingen een brief willen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om dit op te helderen, zodat we volgende week weten waar we het over hebben.
De voorzitter:
Ik denk dat het handig is dat die brief dinsdag vóór 12.00 uur binnen is, zodat u zich nog even kunt voorbereiden.
De heer Van Raak (SP):
Ja, zodat we hem ook nog kunnen lezen; dat is heel fijn.
De voorzitter:
En in uw tekst kunt verwerken, natuurlijk.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Het is inderdaad heel onduidelijk voor de 1 miljoen mensen om wie het gaat. dus steun van GroenLinks voor het verzoek van de heer Van Raak.
De heer Omtzigt (CDA):
Ook steun, want ook wij waren verrast door minister Dijsselbloem, die de koopkrachtplaatjes gisteren al bijstelde in zijn speech hier om 15.00 uur.
De heer Van der Linde (VVD):
Steun voor het voorstel.
De heer Krol (50PLUS):
Steun.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ook steun.
Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Steun.
De heer Bisschop (SGP):
Steun.
De heer Groot (PvdA):
Steun voor een brief.
De voorzitter:
Mijnheer Van Raak, u hebt brede steun. Ik zal het stenogram van dit gedeelte van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet.
Het woord is aan mevrouw Ouwehand. Zij heeft een verzoek dat samenhangt met de algemene beschouwingen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Excuus voor de late aanmelding. Wij hebben het eerst geprobeerd in de procedurevergadering, maar wij bleken toch hier te moeten zijn. Mede namens D66 verzoek ik om een doorrekening van de effecten van de Miljoenennota op de internationale doelen die wij hebben afgesproken over biodiversiteit. Het zou mooi zijn als het kabinet het Planbureau voor de Leefomgeving kan vragen om voor de algemene beschouwingen een quickscan te doen. Het zou ook heel fijn zijn om voor de algemene beschouwingen te weten wat die bezuiniging van 100 miljoen betekent voor de realisatie van de ehs en de afspraken die er zijn gemaakt met provincies en waterschappen. Als u deze vraag wilt doorsturen naar het kabinet, hoop ik dat wij voor de algemene politieke beschouwingen een goede brief hebben op basis waarvan wij het debat kunnen aangaan.
De voorzitter:
Ik neem aan dat u deze brief graag dinsdag voor 12.00 uur wilt hebben. Ik zal het stenogram van dit gedeelte van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ook namens de Tweede Kamerfractie van de ChristenUnie graag aandacht voor deze onderwerpen; steun dus.
De voorzitter:
Dank u wel.
De vergadering wordt van 14.46 uur tot 15.30 uur geschorst.
Wijziging Paspoortwet
Wijziging Paspoortwet
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Paspoortwet in verband met een andere status van de Nederlandse identiteitskaart, het verlengen van de geldigheidsduur van reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaarten, een andere grondslag voor de heffing van rechten door burgemeesters en gezaghebbers en het niet langer opslaan van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie (Wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart) ().
Termijn inbreng
De voorzitter:
Ik heet de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de mensen op de publieke tribune en de mensen in of buiten dit gebouw die bijvoorbeeld via het internet dit debat volgen, en natuurlijk ook de Kamerleden die deelnemen aan dit debat, van harte welkom.
Ik geef het woord aan de eerste spreker, mevrouw Oosenbrug van de Partij van de Arbeid. Zij had zich voor twintig minuten ingeschreven, maar zij heeft gemeld dat zij denkt vandaag niet meer dan vijf minuten nodig te hebben.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Voorzitter. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik blij ben met de wijziging van de Paspoortwet. Zij is een afspiegeling van de wensen die in de Kamer en de samenleving leven op het gebied van de opslag van persoonlijke gegevens op identiteitsdocumenten en de behandeling van de aanvraaggegevens. Onder de huidige Paspoortwet werden veel meer gegevens opgeslagen dan wij volgens internationale verdragen zouden moeten opslaan, maar nu maken wij de keuze om dit terug te brengen tot hetgeen echt noodzakelijk is. Daarmee relativeren wij de bruikbaarheid van de vingerafdrukken, maar daarmee respecteren wij ook de privésfeer van burgers. De fractie van de Partij van de Arbeid is over het algemeen tevreden met dit wetsvoorstel.
Toch kan het naar de mening van de PvdA hier en daar nog wel iets scherper. Zo is er een groep mensen in Nederland die principiële bezwaren heeft tegen het afgeven van vingerafdrukken voor een identiteitsdocument. Deze mensen hebben de afgelopen jaren geen nieuw document aan kunnen vragen, iets wat hen in het maatschappelijk verkeer sterk belemmert. De rechtszaken die deze mensen aanspannen, zijn tot nu toe op niks uitgelopen. De Staat mocht de afgifte van vingerafdrukken verplicht stellen. Nu deze verplichting bij de Nederlandse identiteitskaart binnenkort vervalt, begint het extra te wringen dat wij nog niks voor deze groep hebben kunnen doen.
Op vragen die de Partij van de Arbeid hier eerder over heeft gesteld, heeft de minister geantwoord dat de wet aangepast moet zijn voordat een Nederlandse identiteitskaart kan worden verstrekt zonder dat daarvoor vingerafdrukken zijn gemaakt. Dat kan zo zijn, maar er is al meerdere malen opgeroepen tot het treffen van een tijdelijke voorziening. Dat heeft zelfs de Nationale ombudsman recentelijk nog gedaan. Kan de minister nog een poging doen om mee te denken over de ruimte voor een tijdelijke voorziening waardoor het maatschappelijk ongemak voor weigeraars wordt weggenomen? Ik denk daarbij aan een tijdelijke voorziening met een duidelijk beperkte functionaliteit, dus niet aan een volwaardige identiteitskaart.
We krijgen af en toe vragen van ouders die samen met hun kind op Schiphol kritisch behandeld zijn. Dat gebeurde vooral als de enige ouder wilde reizen met een kind met een andere achternaam dan de achternaam van die ouder. In een moderne wereld gebeuren dat soort zaken, helaas net zoals kinderontvoeringen. De reden dat kinderen tegenwoordig een eigen reisdocument moeten hebben, is juist het verkleinen van het risico op kinderontvoering. Vandaag las ik het amendement van de VVD over de bijschrijving van de namen van de ouders. Dat amendement kan zeker op de sympathie van de PvdA rekenen, maar de PvdA zou hierbij graag een stap verder willen gaan.
Het kan nog steeds voorkomen dat een ouder zijn of haar kinderen ontvoert en ongezien langs de Nederlandse grenscontroles glipt doordat kind en ouder in hun paspoorten dezelfde achternaam hebben. Ouders die bang zijn dat hun ex-partner er met de kinderen vandoor gaat, zouden daarom melding moeten kunnen maken van dit risico. Als bijvoorbeeld een agent oordeelt dat dit risico aanwezig is, moet hij dat nadrukkelijk vermelden. Een douanebeambte moet dan bij de paspoortcontrole door één druk op de knop kunnen zien dat de ouder in kwestie misschien niet gewoon op vakantie gaat en dat er mogelijk meer aan de hand is. Hiermee proberen wij een extra drempel op te werpen. De vraag is: ziet de minister een mogelijkheid hiertoe?
Ook hebben wij ons in de afgelopen jaren ingezet voor een langere geldigheidsduur van het paspoort en de identiteitskaart. Die wordt in dit wetsvoorstel tien jaar voor aanvragers boven de 18. Voor de fysieke component van de identiteitsdocumenten is een langere geldigheidsduur geen probleem, zeker niet met de extra maatregelen die zijn aangekondigd. De langere geldigheidsduur beperkt wel de mogelijkheid om passen met een verouderde chip te vervangen, waardoor de veiligheid van de digitale gegevens in gevaar kan komen. Wij maken ons allereerst zorgen over de flexibiliteit bij het kiezen van een veiligere chip. Doordat de paspoorten overal moeten kunnen worden gelezen, is er een ingewikkeld certificeringsysteem nodig voor de goedkeuring van de nieuwe chips en de bijbehorende uitleesapparatuur. Hoe groot het extra risico van een langere geldigheidsduur is voor de veiligheid van de gegevens op de chip, is moeilijk traceerbaar, zeker als we in ogenschouw nemen dat meer landen een paspoort hebben dat tien jaar geldig is. Op dit moment wordt met name de fysieke component van de identiteitskaart gebruikt. Wij willen graag meer uitleg van de regering over het huidige proces van vervanging van de chip. Verder willen wij weten hoe de regering de vinger aan de pols houdt bij de beoordeling van de veiligheid van de chip bij de huidige geldigheidsduur.
De heer Van Raak (SP):
Voorzitter. Ik ben blij met deze wetswijziging. Ik wil de minister en de staatssecretaris daarvoor van harte danken, omdat zij met deze wijziging grotendeels tegemoetkomen aan de wensen die leven in de Tweede Kamer. De heer Heijnen heeft ooit voorgesteld om de geldigheid van het paspoort te verlengen van vijf naar tien jaar. De minister had daar aanvankelijk wat bezwaren tegen; zo zou dit technisch moeilijk zijn. Op verzoek van de Kamer heeft de minister daar nog eens goed naar gekeken. Ik ben heel blij dat dit allemaal lukt. We kunnen nu de geldigheid van het paspoort verlengen van vijf naar tien jaar. Dat is makkelijk, want je hoeft het dan niet zo vaak te vernieuwen. Het is ook een stuk goedkoper, want je hoeft dan minder vaak een nieuw paspoort te kopen. Een nadeel kan natuurlijk zijn dat een foto na tien jaar niet meer zo actueel is; kijk bijvoorbeeld naar de minister van Binnenlandse Zaken. Er kan dus van alles gebeuren, vooral als je wat jonger bent, dus jonger dan 18. Ik kan er daarom van harte mee instemmen dat de minister heeft bedacht dat de geldigheidsduur vijf jaar blijft voor personen jonger dan 18 jaar.
Met die verlenging naar tien jaar zijn we wel vrij uniek in Europa: Cyprus, Oostenrijk en Malta hebben het ook, in de rest is het vijf jaar. Ik kan me verder voorstellen dat in de toekomst met de beveiliging van zo'n paspoort, met biometrische gegevens, problemen kunnen ontstaan. De boeven gaan immers ook voort. Ik vraag de minister wat we in zo'n geval moeten doen. Moeten dan al die chips worden vervangen? Krijgen mensen dan een oproep om alsnog een ander paspoort te halen?
Ook nog iets over de centen. De minister stelt een maximumbedrag. Ik heb nooit goed begrepen waarom een paspoort in de ene gemeente duurder is dan in de andere; volgens mij is het namelijk allemaal hetzelfde procedé. De minister stelt dus nu een maximum, maar ik ben bang dat gemeenten dan erg naar dit maximum zullen gaan. Dat is niet alleen omdat gemeenten erg in financiële problemen zitten, maar ook omdat ze zullen denken: mensen komen voor de helft minder vaak langs, dus laten we de prijs maar wat opdrijven. Hoe gaan we dit voorkomen? Waarom is de minister niet bereid om gewoon voor iedereen een tarief vast te stellen? Ik geloof dat de VVD dit ook voorstelde.
De geldigheid van de identiteitskaarten wordt ook verlengd van vijf naar tien jaar. De minister heeft tevens een oplossing gevonden voor het grote probleem van de vingerafdrukken. Ook dat was een voorstel van de vorige regering, want vingerafdrukken moesten van Europa. De Nederlandse regering wilde destijds al die vingerafdrukken in een reusachtig bestand doen. Daar kwamen ontzettend veel fouten bij kijken, evenals mogelijke identiteitsproblemen. Ook de beveiliging was problematisch. Mevrouw Hennis van de VVD, nu minister van Defensie, ikzelf en meneer Schouw van D66 hebben er toen samen met andere Kamerleden voor gezorgd dat dit niet meer gebeurt; al die rare vingerafdrukken en dat reusachtige bestand, dat doen we niet meer. We moeten echter nog steeds vingerafdrukken gebruiken in de paspoorten. Ik vraag me af of de minister of de staatssecretaris kan uitleggen waarom dit moet. Waarom hebben we nog steeds vingerafdrukken nodig? Het moet van Europa, maar alles wat moet van Europa, is niet altijd goed. Waarom is het eigenlijk nog nodig? De vingerafdrukken kloppen ook lang niet altijd. Er worden fouten mee gemaakt.
Ik vind het wel heel netjes dat de minister een oplossing heeft bedacht voor mensen die er principiële problemen mee hebben. De Nederlandse identiteitskaart krijgt niet meer de formele status van reisdocument. Daardoor hoeven er geen vingerafdrukken meer op. Mensen die fundamentele, principiële bezwaren hebben tegen zo'n vingerafdruk, kunnen een ID-kaart kopen. Hiermee kunnen ze niet naar Amerika, Rusland of India, maar ze kunnen in ieder geval nog reizen binnen de Europese Unie en ook naar Andorra, Liechtenstein, Monaco en zelfs naar San Marino en een aantal andere landen. Het is een oplossing, maar ik neem aan dat dit een tijdelijke oplossing is. Is de echte oplossing niet: wegwezen van de vingerafdrukken? Dit heeft de Tweede Kamer ook afgesproken. Mevrouw Hennis, de heer Heijnen, de heer Schouw, mevrouw Smilde en ikzelf hebben de minister nadrukkelijk gevraagd om in Europees verband te bekijken hoe die vingerafdrukken van tafel kunnen. We hebben een brief gekregen, maar ik snap die niet zo goed. Misschien kan de minister die toelichten, of de heer Schouw?
De heer Schouw (D66):
Het lijkt me beter dat de minister dat doet. De heer Van Raak geeft weer op zijn bekende socialistische wijze een sneer naar Europa.
De heer Van Raak (SP):
Ja.
De heer Schouw (D66):
Maar heeft de heer Van Raak dan wel goed in het snotje welke verordening Europa op dit punt heeft vastgesteld? Als ik het goed zie, is er in artikel 1 en ook op een paar pagina's verder een mogelijkheid om geen vingerafdrukken af te nemen. Er is dus beleidsvrijheid voor nationale overheden om dit niet te doen. Is de heer Van Raak het met mij eens dat het afnemen van de vingerafdrukken in ieder geval niet aan Europa ligt? Het is vooral de nationale regering die deze mogelijkheid niet maximaal gebruikt.
De heer Van Raak (SP):
Ik heb dit niet gezien. Ik moet eerlijk zeggen dat het ook niet mijn grootste hobby is om die Europese papieren allemaal te lezen. Voor de heer Schouw is dat wel het geval. Ik ben hem ook erg dankbaar dat hij dat gedaan heeft. Ik ben hem er nog dankbaarder voor dat hij deze mogelijkheid heeft gevonden. Als de heer Schouw mij deze vraag stelt, stel ik hem aan de minister. Ja, ik zou het fantastisch vinden als het niet hoeft van Europa. Ik geef de heer Schouw graag toe dat de regering Europa ook weleens misbruikt. De regering geeft ons het idee dat het moet van Europa, zodat zij de schuld op Europa kan afschuiven. Als dat hierbij ook het geval is, leggen we die bal gewoon terug bij de regering. Als er een gaatje is — wat mij betreft van harte — kunnen we morgen af van die vingerafdrukken, die echt een ouderwetse manier zijn om je te identificeren.
De heer Schouw (D66):
Ik ben blij dat de heer Van Raak en ik op dat punt samen kunnen strijden. Het staat er namelijk echt: indien het nemen van afdrukken van de andere vingers tijdelijk onmogelijk is, kunnen zij een tijdelijk paspoort afgeven met een geldigheidsduur van twaalf maanden of minder. Dat is even lastig, maar er is wel een gaatje. Is de heer Van Raak het met mij eens om deze creatieve oproep te doen aan het kabinet?
De heer Van Raak (SP):
Dat is precies de reden waarom ik het niet gezien heb. Het is zo'n klein gaatje dat ik het bijna wel over het hoofd moest zien. Het is een minuscuul gaatje. Je kunt onder bijzondere voorwaarden een noodpaspoort krijgen voor een tijdje. Nee, dat heeft niets te maken met mijn principiële punt. Vingerafdrukken zijn hopeloos ouderwets, net als de regering en D66. Iris scannen bijvoorbeeld is nieuw en modern. Dat moet de heer Schouw aanspreken. Weg met die vingerafdrukken. Ik ben wel blij met het piepkleine Europese gaatje dat de heer Schouw heeft gevonden, maar ik zie de minister al nee knikken. Misschien ben ik het wel met hem eens.
De heer Schouw (D66):
U eet van twee walletjes.
De heer Van Raak (SP):
Ik eet van twee walletjes.
De Hoge Raad heeft in september 2011 de uitspraak gedaan dat deze heffing — mensen laten betalen voor een ID-kaart — eigenlijk heel raar is. Als je een paspoort koopt, mag je daarmee reizen. Als je je rijbewijs hebt gehaald, mag je daarmee rijden. Een ID-kaart is er om je te identificeren en dat moet van de minister. Het is eigenlijk ook een principiële kwestie. Volgens mij is dat ook voor de Hoge Raad een principiële kwestie. Is hier sprake van een overheersend algemeen belang of een overheersend individualiseerbaar belang? De minister zegt dat eerste, dat het een principieel punt is. Hij komt vervolgens echter met alleen praktische argumenten. Zo noemt hij als argument dat de identiteitskaart geldt kost. Dat klopt, heel veel dingen kosten geld. Aanvragers zouden onvoldoende de afweging maken of het echt nodig is. Dat is ook een praktisch argument. Bovendien kun je ermee reizen binnen Europa. De minister heeft in dezelfde wet echter wel vastgelegd dat het geen reisdocument meer is. Dus ik zou niet zozeer een praktisch antwoord als wel een principieel antwoord willen op de vraag waarom hier sprake zou zijn van een overheersend individualiseerbaar belang en niet van een overheersend algemeen belang.
Ten slotte merk ik nog op gecharmeerd te zijn van het amendement van de heer Van der Linde die een praktische oplossing bedenkt voor een groot probleem dat grote invloed kan hebben op mensen. Ik neem overigens aan dat hij dat straks zelf nog wel zal toelichten.
De heer Van der Linde (VVD):
Wat zijn we het heerlijk eens met elkaar vandaag. Dat is ook wel eens prettig.
Voorzitter. De VVD is ingenomen met het voorliggende wetsvoorstel. We regelen in één klap een aantal onderwerpen waarover we in vorige regeerperioden uitgebreid hebben gesproken.
Dat begint bij het afnemen van vingerafdrukken. Voor het paspoort gaan we terug naar twee vingerafdrukken. Dat is het minimum in de Europese Unie en de VVD is blij dat we daar niet langer een Nederlandse kop op zetten. Mocht dat anders zijn, dan hoor ik dat graag van de minister, maar ik ga nog maar even uit van de informatie die de heer Van Raak heeft.
Voor de ID-kaart is een elegante oplossing gevonden, waardoor de "biometrische gewetensbezwaarden" zonder problemen binnen de Europese Unie kunnen reizen. Ik wil in dit kader aandacht vragen voor een motie van 7 juni 2012, breed gesteund in de Kamer. Heeft de minister daar al iets mee kunnen doen?
Dan de geldigheidsduur van reisdocumenten. Dat punt heeft binnen de VVD-fractie toch tot enige discussie geleid. Na tien jaar zijn veiligheidskenmerken verouderd, pasfoto's lijken niet meer en persoonsgegevens kunnen inmiddels zijn veranderd. Wie naar het buitenland vlucht, bijvoorbeeld vanwege fraude, heeft zonder nader ingrijpen nog jarenlang een geldig reisdocument.
We hebben die veiligheidsrisico's moeten afwegen tegen de lastenverlichting. Rijbewijzen zijn in Nederland ook tien jaar geldig en veel andere landen hanteren ook een geldigheidsduur van tien jaar. Met deze wijziging kunnen we het aantal aanvragen bijna halveren. Mensen houden geld in hun zak, zakelijke reizigers hebben een stuk minder gehannes met visa in hun bestaande paspoort en Nederlanders in het buitenland besparen zich een enorme reis naar een ambassade of consulaat.
Die voordelen wegen zo zwaar, dat wij op dit punt meegaan met het wetsvoorstel. Met de recente nota van wijziging wordt het intrekken van een reisdocument bovendien gemakkelijker. Dat is een extra bijdrage aan de nationale en internationale veiligheid.
Ik wil de minister wel vragen wat plan B is, als na enkele jaren toch blijkt dat de betrouwbaarheid van het paspoort in het geding is. Belangrijke gegevens staan straks op een chip, waarvan het certificaat drie jaar geldig is. Wat doen we na die drie jaar? Kunnen die reisdocumenten worden teruggeroepen, ter vervanging? Komt er dan een spoedwetje? En iets algemener: wie gaat de certificaten uitgeven? Met het oog op de compacte rijksoverheid ga ik niet vragen om de zoveelste evaluatie, laat staan periodieke evaluatie, maar wellicht wil de minister ingaan op deze risico's.
Dan het gevoelige punt: het paspoort van minderjarigen. De VVD heeft er herhaaldelijk voor gepleit in het kinderpaspoort de naam van de ouders of verzorgers op te nemen. De vorige minister van Binnenlandse Zaken voelde daar weinig voor, zo blijkt uit een brief van 10 oktober 2012. Maar de situatie is wel veranderd. Het kinderpaspoort is vijf jaar geldig, niet tien jaar, waarvan de brief nog uitging. Ik begrijp dat er inmiddels ook voorstellen van de Europese Commissie binnen zijn waarin staat dat dit onderwerp aan de lidstaten wordt overgelaten.
Laat ik heel helder zijn: kinderontvoeringen zijn onderwerp van grote zorg, maar die zorg nemen wij niet weg met een wijziging van de Paspoortwet. Binnenkort zal een algemeen overleg plaatsvinden over kinderontvoeringen. Ik denk dat daarin meer informatie naar voren zal komen. Wij kunnen nu echter wel een eerste stap zetten. Ongeveer de helft van de Nederlandse kinderen heeft ouders die niet met elkaar zijn getrouwd. Achternamen in reisdocumenten geven geen houvast en in het buitenland is niet te controleren wie bij wie hoort, zeker niet als een kind met één ouder reist. Dat is een probleem voor een grote groep reizigers. Je zult maar in een ver land bij de paspoortencontrole staan en moeten bewijzen dat je eigen kind je eigen kind is. Ik heb daarom, met dank aan de medewerkers van de Tweede Kamer en BZK, een amendement ingediend dat ertoe strekt om in een jeugdpaspoort standaard de namen van de ouders of verzorgers op te nemen. Het model van het paspoort hoeft daarvoor niet meteen te worden aangepast. Je kunt natuurlijk ook een mededeling plaatsen op een van de bladzijden verderop in het paspoort die bestemd zijn voor aantekeningen van het bevoegd gezag. Dit moet op te lossen zijn.
Ik ben wel gevoelig voor de aanvulling die mevrouw Oosenbrug doet. Ik denk dat wij even moeten bespreken — dat kan na het debat — hoe wij die aanvulling in het amendement kunnen opnemen. Dat betreft dan waarschijnlijk een wijziging van de artikelen 47 en 48 van de Paspoortwet. Ik ben graag bereid om daarover nog met de woordvoerders te praten.
De voorzitter:
Ik heb een procedurele vraag. U kondigt nu eigenlijk een nieuw amendement aan, dat u na het debat zult indienen.
De heer Van der Linde (VVD):
Ja.
De voorzitter:
Realiseert u zich dat dit kan betekenen dat het debat, als wij het vandaag afgerond krijgen, heropend moet worden?
De heer Van der Linde (VVD):
Laten wij proberen het debat vandaag af te ronden. Als wij het gewoon met elkaar eens zijn, kunnen wij een heel eind komen.
De voorzitter:
Ja, maar voor ordentelijke wetgeving is het wel handig als iedereen, inclusief de minister, nog iets over een amendement kan zeggen. Het gaat hier namelijk om een wetsvoorstel. Daarom maak ik deze opmerking. Ik realiseer mij dat het mag, maar ik vond het belangrijk om het even te zeggen. Misschien is het een oplossing om de wijziging die u beoogt, in het debat met de minister al te melden.
De heer Van der Linde (VVD):
Uitstekend. Laten wij kijken hoever wij komen en anders kan het debat misschien kort heropend worden, als dat nodig is.
De voorzitter:
Wij zullen zien. Komt tijd, komt raad. Die beslissing nemen wij later.
De heer Schouw (D66):
Voorzitter. In de eerste plaats dank ik de minister van Binnenlandse Zaken en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voor hun voorstel tot wijziging van de Paspoortwet. Het zijn wijzigingen waar wij al eerder op hebben aangedrongen, dus het is mooi dat het wijzigingsvoorstel hier vandaag ligt.
Ik heb nog wel een aantal andere kwesties die ik graag met beide bewindslieden wil bespreken. Een van die kwesties betreft de vingerafdrukken. Vingerafdrukken zijn onlosmakelijk verbonden met de eigenaar. Niemand anders heeft dezelfde kenmerken. Wij zijn erdoor te herkennen uit duizenden anderen. Als de overheid die informatie wil gebruiken, moet dat uitermate voorzichtig gebeuren, met oog voor alle bezwaren. Ik heb nog niet de zekerheid dat dit in de praktijk voldoende zal gebeuren. Net als de heer Van Raak herinner ik mij nog goed de enorme discussies die wij hebben gevoerd met toenmalig minister Donner over de opslag van vingerafdrukken. Wat bij mij nog scherp in het geheugen gegrift staat, is het grote percentage fouten die werden gemaakt. 20% tot 25% van de vingerafdrukken komt bij een een-op-een verificatie niet overeen. Dat was nogal een eyeopener voor de Tweede Kamer en een aansporing om minister Donner aan het werk te zetten. Het zijn verontrustende cijfers, want het betreft een kwart van de vingerafdrukken. Dat maakt de gehanteerde methode onbruikbaar en onzinnig. Het is voor experts al bijna onmogelijk om twee dezelfde vingerafdrukken te herkennen; laat staan dat een burger zo op het oog kan controleren of de vingerafdrukken die van hem of haar zijn opgeslagen, echt van hem of haar zijn. De gevolgen kunnen natuurlijk buitengewoon groot zijn. Zo kan identiteitsdiefstal iemands hele leven overhoop halen en verwoesten. We moeten dan ook uiterst voorzichtig zijn met het opslaan van die vingerafdrukken.
Ik heb daarover nog wel de volgende concrete vragen, met name aan de minister, maar wellicht kan de staatssecretaris ook nog dienstig zijn bij het geven van een antwoord. De minister stelt dat burgers met behulp van een apparaat straks kunnen verifiëren of de vingerafdrukken ook echt van hen zijn. Ze moeten dan wel vertrouwen op dat apparaat. Is dat wel echt voor 100% betrouwbaar en welke andere controlemogelijkheden hebben burgers bij twijfel? Is het wel reëel om te veronderstellen dat dat werkt?
Een van de grootste problemen was ook dat vingerafdrukken centraal in een database werden opgeslagen. Dat is risicovol, want één goede inbraak en alle vingerafdrukken liggen op straat. Nu worden vingerafdrukken relatief snel verwijderd als iemand zijn paspoort gaat ophalen, maar worden ze wel echt verwijderd? Kan de minister nog eens precies aangeven wat nu de precieze stand van zaken is betreffende de door toenmalig minister Donner beloofde vernietiging van reeds opgeslagen vingerafdrukken? Is dat nu verdwenen en hoe is dat gegaan? Minister Donner beloofde ook dat wij zouden stoppen met het opnemen van vingerafdrukken, maar ik begrijp van sommigen dat dat nog steeds gebeurt. Hoe verhoudt het een zich tot het ander, zo vraag ik minister Plasterk.
Kan Justitie nog steeds te allen tijde bij die vingerafdrukken? Hoe kan dat eigenlijk? Van wat voor databases maakt men daarbij gebruik? Klopt het ook dat uit de periode dat vingerafdrukken tijdelijk waren opgeslagen diensten als de AIVD — ik zeg er dan maar even in één adem bij: dus kennelijk ook de NSA — de vingerafdrukken al kunnen verwerven en kunnen opslaan? Met andere woorden, zij kunnen daar een handeltje in beginnen. Klopt dat of klopt dat niet? Graag uitsluitsel van de minister.
Klopt het ook dat de fabrikant van die apparatuur met de opgeslagen vingerafdrukken mag experimenteren? Slaat die dus eigenlijk deze vingerafdrukken op en met behulp van welke regels en waarborgen doet men dat?
Kan de minister tot slot precies aangeven wat er gebeurt met de vingerafdruk nadat deze is opgenomen, wie er allemaal mee in aanrakning komt en op welke manier?
Het tweede punt, dat ik net al even noemde bij interruptie, is de tijdelijke voorziening. Sommige mensen willen hun vingerafdruk niet afgeven, want zij vertrouwen niet op de veiligheid van het systeem. Geef ze eens ongelijk, zou ik bijna zeggen. Dit is niet geheel verrassend, gezien de beroerde scores bij controles. Maar zonder ID-kaart kunt je in dit land helemaal niets. Je kunt geen gebruikmaken van reguliere ziekenzorg, je kunt geen bankpas aanvragen, je kunt niet naar de notaris en je mag niet stemmen.
Minister na minister weigert eigenlijk een tijdelijke voorziening te treffen voor deze mensen. Dat is jammer. Elke keer wordt er weer gezwaaid met de wet die eraan komt, maar dat kan nog wel even duren. De Nationale ombudsman spreekt over onbehoorlijkheid en roept de minister op om een tijdelijke voorziening te treffen voor deze principiële weigeraars. De minister zegt op zijn beurt dat dat allemaal niet kan vanwege de Europese verordening. Ik heb er net al even de ruimte voor genomen om erop te wijzen dat dit naar mijn beste weten en beste lezen wel kan op basis van die Europese verordening. Je kunt een tijdelijk paspoort geven, weliswaar een dat minder dan één jaar geldig is. Dat is wel even lastig maar het kan dus wel. Ik roep de minister ook met klem op om die ruimte te gebruiken. Ten slotte een motto: waar een wil is, hoeft geen vingerafdruk te zijn. Ik hoop dat het kabinet dit met mij eens is.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Er zijn al belangrijke punten aan de orde geweest. Ik zal er nog een paar aan toevoegen, want wij willen duidelijkheid over enkele dingetjes.
Allereerst iets over het afschaffen van de vermissingsbijdrage. Wanneer je bent beroofd, wat al verschrikkelijk genoeg is, en je een nieuw paspoort nodig hebt, moet je een boete betalen. Je betaalt een boete terwijl je net slachtoffer bent geweest. Dat schrappen wij, maar in de nota naar aanleiding van het verslag staan een paar zinnetjes die ons aanleiding geven te denken: schrappen we dit nu echt? Wat ons betreft is dit een hard punt. Wij vinden dat je mensen niet met nog meer kosten moet opzadelen als ze al slachtoffer zijn geworden. In de nota staat dat het uitgangspunt is dat gemeenten de kosten die ze maken gedekt krijgen. Extra handelingen zouden in de prijs moeten zitten. Een en ander moet integraal deel uitmaken van het bedrag. Eigenlijk moet ook het nieuwe paspoort binnen die prijs vallen, maar het is niet duidelijk dat je geen boete meer betaalt wanneer je slachtoffer bent geweest van een beroving en je je stukken kwijt bent. Daar willen wij duidelijkheid over.
Wat betreft de vingerafdrukken sluiten wij ons aan bij wat D66 naar voren heeft gebracht. Een noodoplossing lijkt te kunnen. Als het kan, moeten wij het misschien maar proberen. Wij zijn benieuwd hoe dat zit.
Als het gaat om de levensduur constateer ik een flauwigheidje. Die komen wij vaker tegen, maar nu ook weer. Wij hebben gevraagd hoe het in het buitenland zit. Dan krijgen wij als antwoord: ik beschik niet over die informatie. Ja, hallo, vraag het dan op! Wij vragen hoe het zit en de minister zegt dat hij het niet weet. Het lijkt mij toch duidelijk dat wij dat willen weten, omdat wij willen afwegen hoe het staat met de risico's en hoe het in andere landen gebeurt. We zijn geen eilandje. Een paspoort is juist een grensoverschrijdend iets. Ik vind het antwoord van de minister dus te gemakkelijk. Ik wil graag weten hoe het wel zit. Ik wil informatie over de betrouwbaarheid en de fysieke en technische duurzaamheid. Ik lees af en toe in de krant wat Engeland doet. Daar kan de minister best wel iets over zeggen. Het is een belangrijk punt.
Dan het reizen met eigen kinderen die een andere achternaam hebben, waar de VVD een amendement over heeft gemaakt. Die kwestie is heel ingewikkeld. Ook wij willen dat dit goed wordt opgelost. Ik weet niet of het amendement de oplossing is, want er zitten haken en ogen aan. We moeten met elkaar kijken hoe we het goed kunnen doen, maar ook wij krijgen er vragen over. Ik heb vanmorgen nog even bekeken wat je allemaal moet doen als je met je kind dat niet dezelfde achternaam heeft over de grens wilt. Je moet dan van alles invullen, met handtekeningen en kopieën. Het is een beetje de omgekeerde wereld, alsof wij ervan uitgaan dat ieder kind wordt ontvoerd. Het is een drama als het gebeurt, maar moeten wij ons huis zo bouwen dat je niet eens meer met je eigen kind op vakantie kunt als je je aan alle regels wilt houden? Dat lijkt mij niet de bedoeling. Wij willen dat daarvoor een oplossing wordt gevonden. We willen graag meedenken. De heer Van der Linde heeft een amendement bedacht dat eigenlijk strijdig is met de eerdere brief van het kabinet. De vraag is hoe wij daar uitkomen.
De voorzitter:
De heer Bosma had zich wel ingeschreven, maar met nul minuten. Daarmee is een eind gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De regering heeft aangegeven direct te kunnen antwoorden. Het woord is aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Termijn antwoord
Minister Plasterk:
Voorzitter. Er ligt een wetsvoorstel voor met een aantal belangrijke elementen waar vanuit de Kamer al enige tijd op is aangedrongen, bijvoorbeeld het verlengen van de levensduur van het paspoort van vijf naar tien jaar, als service naar de gebruiker. Dat heeft ook een belangrijk kostenaspect. Ik wijs op het mogelijk maken dat mensen die er bezwaar tegen hebben hun vingerafdruk af te staan met een identiteitskaart in ieder geval binnen Europa kunnen reizen en ook andere functies kunnen vervullen waar een identiteitskaart voor nodig is. Ik noem bijvoorbeeld het laten zien dat je oud genoeg bent om het café binnen te gaan of het verrichten van bankhandelingen of andere handelingen waarin mensen kennelijk worden beperkt. Ook noem ik het niet langer bewaren van de vingerafdrukgegevens en het uitbreiden van de mogelijkheden om een paspoort te weigeren in geval van veroordeling voor een strafbaar feit, als er gevaar is dat men zich aan vervolging onttrekt. Er zijn niet veel vragen over gesteld, maar mochten die komen, dan kan de staatssecretaris daar natuurlijk nader op ingaan. Ik ben blij met de brede steun voor het voorstel in zijn algemeenheid die hier vandaag is geuit. Op een aantal terreinen zijn vragen gesteld, opmerkingen gemaakt en zelfs wijzigingsvoorstellen ingediend, dus sta mij toe om die een voor een langs te lopen.
Laat ik beginnen met onderwerp van de vingerafdrukken. Ik ga niet in op de motieven die mensen kunnen hebben om vingerafdrukken niet af te staan. Het is kennelijk een gegeven dat mensen daar bezwaar tegen hebben. Waar wij als dienstbare overheid mensen met dit uitgangspunt zo veel mogelijk tegemoet kunnen komen zonder dat er andere belangen worden geschaad, doen wij dat. Wij blijken dat te kunnen doen. De Europese identiteitskaart bevat wel verplicht een vingerafdruk, maar je kunt volgens de Europese regels in Europa ook reizen met een Nederlandse identiteitskaart. Die kunnen wij maken zonder vingerafdruk. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, gaan wij dat ook doen.
Als uw Kamer besluit om dit wetsvoorstel te steunen, dan gaat het naar de Eerste Kamer. Daar kunnen wij dan aandringen op spoedige behandeling. Als de Eerste Kamer dit vlot behandelt, kunnen wij nog in januari overgaan tot het niet langer afnemen van vingerafdrukken. Daarmee hebben wij binnen een paar maanden de problematiek definitief opgelost.
Ik ken het verzoek om, in afwachting van een wetswijziging, een en ander tijdelijk op een andere manier uit te voeren. Ik heb daarover advies gevraagd aan de Raad van State. De Raad van State zegt dat het niet kan, omdat de vingerafdruk verplicht wordt voorgeschreven door de wet. Daaraan kunnen wij ons niet onttrekken. Ik heb inderdaad een brief gekregen van de Ombudsman, die schrijft: het is voor mensen zo lastig, kunt u niet toch een tijdelijke voorziening treffen? Ik heb geconstateerd dat in de brief van de Ombudsman niet wordt ingegaan op de juridische argumenten van de Raad van State en van mijn voorganger in deze positie, waarom in de wet verankerd is dat de vingerafdruk wel moet worden gegeven en waarom je je daaraan zonder wetswijziging niet kunt onttrekken. Hoe dan ook, misschien hoeven wij die juridische procedurediscussie niet meer te voeren, omdat ik u zojuist heb gemeld dat wij, als wij hiermee vlot doorgaan, dit over een paar maanden sowieso niet meer hoeven te doen. Dan is het permanent in de wet vastgelegd.
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Het gaat over echte identiteitsbewijzen of de identiteitskaart. Waar wij al eerder om verzocht hebben, is een ander soort bewijs, desnoods een formulier, waarmee iemand tijdelijk kan bewijzen dat hij is wie hij is, zonder vingerafdrukken te hoeven afgeven. Hoe kijkt de minister daarnaar?
Minister Plasterk:
Dat zou dan moeten gaan om een formulier zonder wettelijke grondslag. Ik weet niet of de overheid daarin dan nog een rol kan spelen. Het hangt dan van de instellingen af of men dit als identificatie accepteert. Mensen hebben vaak andere middelen, zoals bankpasjes, die iets zeggen over identiteit. Wij als wetgever beperken ons tot het paspoort of de nationale identiteitskaart. Omdat wij het nu binnen een paar maanden kunnen regelen met de identiteitskaart, als de Kamers dat willen, kunnen wij die discussie misschien laten voor wat die is.
De heer Schouw (D66):
Het is mooi dat de minister zegt dat wij dit in januari kunnen doen. Ik ga ervan uit dat het dan ook gewoon lukt in januari. Ik vraag de minister, toch wat toelichting te geven op eventuele uitvoeringsproblemen. Mij was ter ore gekomen dat het zeker nog een jaar gaat duren.
Ontkent de minister namens het kabinet dat de Europese verordening ruimte laat ...
Minister Plasterk:
... Daar kom ik nog apart over te spreken.
Wat de eerste vraag van de heer Schouw betreft: als de Kamer hierover aanstaande dinsdag hierover stemt en er in de Eerste Kamer geen grote vertraging optreedt, is het technisch mogelijk om in januari te stoppen met het afnemen van de vingerafdrukken. Er moet enige software worden aangepast. Er zijn nog een aantal andere vragen over vingerafdrukken gesteld en die wil ik graag samen beantwoorden. We maken het nu mogelijk dat mensen een identiteitskaart hebben zonder vingerafdruk. Het blijft zo dat de paspoorten, waarvoor in Europa regels bestaan, die vingerafdrukken wel bevatten. De Kamer heeft een motie van de heer Heijnen aangenomen, waarin de regering wordt gevraagd om er bij Europa op aan te dringen daarmee op te houden. Dat is ook gebeurd. Daar hebben wij op aangedrongen. Er is contact opgenomen met de Europese Commissie en een aantal lidstaten.
We hebben ons beperkt tot de lidstaten waarvan we dachten dat er enig begrip zou kunnen zijn voor de Nederlandse positie. Dat is eerlijk gezegd niet gelukt. Niemand herkent zich in die bezwaren. Niemand vindt het een probleem. Men heeft er vertrouwen in dat de praktische problemen die wellicht aan de orde zouden kunnen komen en die door de Kamer zijn gesignaleerd, kunnen worden opgelost. Het is dus gewoon niet gelukt om medestanders te vinden voor het standpunt dat in de motie is verwoord. Wat is de reden waarom wij geen medestanders konden vinden? Het is eigenaardig genoeg geen onderwerp van politieke discussie in andere landen, ook al speelt het hier vrij breed. Het speelt in het Nederlandse parlement duidelijk wel. Men ziet er het nut wel van in en bezwaren ziet men niet: daar komt het kort en goed toch op neer.
De heer Van Raak (SP):
Zo gaat het altijd. We hebben onze democratie immer toch een beetje overgeleverd aan de leeuwen in Europa. Maar dat was de vraag niet!
Mijn vraag is wat we praktisch gezien hebben aan die vingerafdrukken. Wat voegen die praktisch toe aan het paspoort?
Minister Plasterk:
Op dit moment werkt Europa aan het certificeren van elkaars paspoorten op het punt van die vingerafdrukken. Dat zou ertoe kunnen leiden dat je aan een vingerafdruk in een Belgisch paspoort kunt zien of iemand die van België naar Nederland gaat of omgekeerd, is wie je denkt dat hij is. Op dit moment is dat nog niet zo. Op dit moment heb je er dus niet zo gek veel aan. Dat moet ik de heer Van Raak toegeven.
De heer Van Raak (SP):
We hebben er dus niet zo gek veel aan. Het moet van Europa. Het is een heel gedoe in Nederland. Er is een hele discussie, omdat er mensen zijn die er grote bezwaren tegen hebben en er in grote problemen door komen. En waarom eigenlijk? Eigenlijk nergens voor dus, want die vingerafdrukken dienen nergens toe. Waarom moeten wij ons aan dit soort richtlijnen houden, aan dit soort Europese gekkigheid als we er helemaal niks aan hebben?
Minister Plasterk:
Ik wil nu niet de hele discussie over nut en noodzaak van vingerafdrukken opentrekken, omdat we een praktische oplossing hebben gevonden voor een praktisch probleem.
Op zichzelf zijn vingerafdrukken buitengewoon krachtige middelen om vast te stellen of een persoon is wie hij zegt dat hij is. Je kunt je gelaat met een kleine ingreep veranderen, maar je vingerafdruk niet. Het is een nuttige vorm van identificatie. De heer Van Raak heeft waarschijnlijk ook al ervaren dat er in de Verenigde Staten vingerafdrukken worden afgenomen en elektronisch worden opgeslagen bij het in- en uitreizen. Wij doen dat hier niet, mede ook vanwege zorgen over de privacy en over wat er met zo'n database gebeurt. Op zichzelf is het echter een bruikbare manier om iemands identiteit vast te stellen en om identiteitsfraude tegen te gaan. Ik neem aan dat Europa in die context heeft gezegd: laten we het in ieder geval in het paspoort vastleggen. Maar ik geef de heer Van Raak toe dat er in de praktijk weinig gebruik van wordt gemaakt.
De heer Van Raak (SP):
We hebben er in de praktijk dus helemaal niks aan. Kan het in de praktijk echter ook nog wel bezwaarlijk zijn? De heer Schouw noemde een percentage van 20 à 25. Ik weet niet of dat juist is, maar het staat vast dat het heel vaak niet klopt. Is het niet zelfs zo dat die vingerafdrukken op dit moment juist tot verwarring leiden en voor mensen zelfs tot identiteitsproblemen kunnen leiden?
Minister Plasterk:
De heer Schouw heeft inderdaad gevraagd of hierdoor verwarring ontstaat, zo ja, hoe vaak, en of er mogelijkheden zijn om die verwarring op te helderen. Laat ik de heer Raak tegelijk met deze vraag beantwoorden.
Alle uitgevende instanties beschikken sinds 2009 over voorzieningen om vingerafdrukken te kunnen verifiëren en om de gegevens die in de chip vastliggen aan de burger te tonen. Ik wist dat niet, maar het gaat blijkbaar zelfs zo ver dat je bij de gemeente kunt vragen om een print van de afdruk van je vingerafdruk. Je zou dus thuis met een inktpot aan de gang kunnen gaan om te onderzoeken of het klopt. Zo niet, dan kun je bij de gemeente melden: hé, er is iets eigenaardigs aan de hand, want dit is mijn vingerafdruk helemaal niet. Zo komt Jan Splinter door de winter. We kunnen daar allemaal mee aan de gang, maar ik hoop wel dat niet iedereen dat ook echt gaat doen. Dus iedereen kan op elk moment na uitreiking naar de gemeente gaan om zijn vingerafdruk te verifiëren of om de gegevens getoond te krijgen.
De heer Van Raak (SP):
We hebben niets aan die vingerafdrukken. Het is dus een idioot idee, maar het moet van Europa, al hebben wij er verder niets aan. Kunnen mensen er last van hebben? Als de vingerafdruk niet klopt, wat in een substantieel aantal gevallen voorkomt, dan kunnen mensen daar heel veel problemen mee krijgen. Klopt dat?
Minister Plasterk:
Zolang er geen nuttig gebruik van wordt gemaakt, kan er ook geen grote overlast ontstaan. Als de gegevens er gewoon op zitten en niet worden gebruikt, kun je daar ook geen last van hebben, in het theoretische geval dat die informatie niet zou kloppen.
De vraag over het onderzoek bij de andere lidstaten op dit punt heb ik beantwoord. Het initiatief voor de regelgeving over de Europese paspoorten ligt bij de Europese Commissie. Nu noch de Europese Commissie, noch andere lidstaten er bezwaar tegen zien, hebben we inderdaad vanuit Nederland volgens het verdrag geen mogelijkheid om daar een wijziging in aan te brengen.
Er zijn nog wat vragen gesteld door de heer Schouw, bijvoorbeeld of het klopt dat Justitie die gegevens kan gebruiken. Het antwoord is dat die vingerafdrukken op grond van de Paspoortwet niet aan Justitie kunnen worden verstrekt. Daar zijn ook alle gemeenten van op de hoogte, dus dat gebeurt ook niet.
De gemeenten zijn geïnformeerd, zeg ik in antwoord op nog een vraag van de heer Schouw, over de bewaartermijn van de vingerafdrukken. Die mogen slechts worden bewaard tot het document is uitgereikt of tot er is vastgesteld dat het niet uitgereikt zal worden. Gemeenten hoeven zelf niets te doen ter verwijdering van vingerafdrukken waarvan de bewaartermijn is verstreken. Dat zit al automatisch in de software die we hebben verstrekt. De vingerafdrukken worden tijdelijk opgeslagen in de decentrale reisdocumentenadministratie bij de gemeenten en bij de andere paspoortafgevende instanties. Er is een digitaal systeem. Ik zei al dat BZK ervoor heeft gezorgd dat de programmatuurupdates zodanig zijn dat de vingerafdrukken nu al automatisch worden verwijderd na het verstrijken van de bewaartermijn.
Is het reëel dat burgers moeten vertrouwen op een apparaat voor verificatie? Ik heb net de mogelijkheden geschetst. Dat is in principe de weg als zij zelf graag aan de gang willen en het ook nog eens zonder apparaat kunnen verifiëren.
Daarmee denk ik de vragen over de vingerafdrukken te hebben beantwoord, maar ik laat mij graag corrigeren.
De heer Schouw (D66):
Ik heb ook nog gevraagd of het klopt dat de fabrikant met de vingerafdrukken kan en mag experimenteren en wat zo'n experiment dan inhoudt. Als ik het goed heb gelezen, stond daarover niets in de stukken van de minister.
De tweede vraag betreft de situatie dat iemand een vingerafdruk afstaat. Dan duurt het een tijdje voordat die wordt vernietigd. Wie kan er dan allemaal beschikken over die vingerafdruk? Kan het kabinet uitsluiten dat enig andere partij kan beschikken over de vingerafdruk, behalve de fabrikant die ermee gaat experimenteren, terwijl wij niet weten wat dat experiment inhoudt?
Minister Plasterk:
Kan iemand anders dan de gemeente voor het doel waarvoor de afdruk is gegeven, beschikken over die informatie? Justitie kan dat niet. Om de vergadering niet op te houden, wil de Kamer mij misschien toestaan om op het experiment in tweede termijn terug te komen. Dan kan ik het feitelijke antwoord daarop nog even naslaan. Dat geldt ook voor de vraag of ik kan uitsluiten dat enig andere instantie op basis van bijzondere bevoegdheden er in die korte bewaarperiode bij zou kunnen. Ik wil dat even verifiëren en dan hoort de Kamer dat nog in tweede termijn.
Dan ga ik door naar het tweede onderwerp waar we veel over hebben gesproken, namelijk het bijschrijven van de ouders in het paspoort van het kind. Ik snap de vraag heel goed. Vroeger lieten de ouders de kinderen in hun paspoort bijschrijven. De ouders reisden dus met hun paspoort, waar de kinderen ook in stonden. Dan was het op die manier automatisch geregeld. Dat is al lang niet meer het geval. De kinderen hebben een eigen paspoort en dat kan leiden tot ongemak, omdat men bij het reizen voortdurend moet laten zien dat men de ouder van dat kind in. Daarover zijn ook in Europa overleggen gaande. De beste oplossing zou waarschijnlijk een reisdocument zijn, anders dan het paspoort, waarmee je kunt bewijzen dat je inderdaad gerechtigd bent om met dat kind te reizen. Misschien kan de staatssecretaris daar nog wat over zeggen als daar nadere vragen over zijn. Dan gaat het immers echt over het tegengaan van kinderontvoering. We zijn het erover eens dat het enkele feit dat er een naam in een paspoort staat, op zichzelf niet betekent dat je met het kind mag reizen. Dat is precies de aarzeling die ik heb bij de voorliggende voorstellen. De doelstelling ervan herken ik en erken ik ook, maar er is door de internationale organisatie die zich bezighoudt met het tegengaan van kinderontvoering tot dusver terughoudend gereageerd op het voorstel. Zij zegt juist dat het schijnzekerheid creëert, want iemand heeft dan een paspoort van een kind met zijn of haar naam erin, gaat daarmee reizen, en dat zou de indruk kunnen wekken dat men daarmee mag reizen, terwijl inmiddels bijvoorbeeld de voogdij aan een ander is toegewezen of de andere ouder het er op goede gronden niet mee eens is dat met het kind wordt gereisd. Het zou dus een schijnzekerheid kunnen opleveren.
Over het amendement heb ik nog wel wat aarzelingen. Zoals ik het amendement lees, gaat het om een verplichting. Het amendement beoogt dat voortaan de ouders bij de kinderen worden bijgeschreven. De liberaal in mij, en die is groot, zegt: als je het al wettelijk wilt vastleggen, biedt ouders dan de gelegenheid om, zo zij dat beiden wensen, een van hen of hen beiden in het paspoort van de kinderen bij te schrijven, maar leg dat niet op voorhand dwingend op. Ook omdat er misschien wel weer een kostenaspect aan zit. Ten slotte heb ik nog een aarzeling, want uit het amendement blijkt niet hoe je dat zou moeten veranderen en wie dat zou kunnen veranderen op het moment dat bijvoorbeeld de voogdij veranderd en ouders inderdaad niet meer met het kind mogen gaan reizen.
Ik heb goed naar de Kamer geluisterd en ik realiseer me dat er een brede wens leeft om hier toch iets mee te doen. Wat ik wil voorstellen, ook omdat ik aanneem dat de Kamer de voortgang van de wetsbehandeling niet wil vertragen, is dat ik toezeg dat ik op korte termijn met een brief kom met nadere opvattingen hierover, en dat we dan bekijken of we alsnog de wet op dit punt aanpassen of dat de Kamer door argumenten overtuigd besluit om het alles afwegende toch maar niet te doen. Maar ik aarzel dus om dinsdag te stemmen om dit gaan doen, omdat ik de consequenties daarvan — het dwingende karakter, de kosten, de opvattingen van andere organisaties — niet helemaal kan overzien.
De heer Van der Linde (VVD):
Ik hecht zeer aan de kwaliteit van wetgeving. Daar zijn we het over eens. Misschien moeten er nog wat andere dingen aangepast worden. Ik zit wel met het volgende. Dan komt er een brief en dan gaan we weer eens kijken wat we gaan doen, en voor je het weet zijn weer een paar jaar verder. Wat is het tijdpad dat u voor ogen hebt? Wanneer krijgen we een brief? Ik zou zeggen: laten we er een apart wetje van maken, zodat we het snel kunnen behandelen. Maar dan denk ik eerder aan weken dan aan maanden, laat staan jaren.
De voorzitter:
Een brief, bedoelt u?
De heer Van der Linde (VVD):
Voor de brief denk ik aan dagen. Voor de wet denk ik aan weken.
Minister Plasterk:
Dat maakt het me onmogelijk om even fatsoenlijk overleg te voeren met de internationale organisatie tegen kinderontvoering. Ik kijk even naar vak A. Het wordt misschien wat krap. Ik snap dat u het aan deze wet wilt blijven koppelen en de wet niet wilt vertragen. Ik zal proberen u zo veel mogelijk tegemoet te komen. Wij gaan proberen om een brief op te stellen, maar ik zeg niet toe dat alles erin staat wat u wilt weten. Het kan dus zijn dat in die brief ook komt te staan dat ik u vraag om het even te parkeren tot de behandeling van de begroting van Justitie. Dan kunt u er in november op terugkomen, de Kamer uitgebreider informeren en al dan niet een wetswijziging in gang zetten op basis van wat we dan nader weten. Ik kijk dus eerst even hoe ver ik in een paar dagen kan komen. Misschien overtuigt de informatie in de brief u om het maar even te laten en een andere weg te zoeken. Misschien moeten we constateren dat we er nog niet uit zijn en dat we het dan aan de Justitiebegroting koppelen. Dan kunt u bekijken of u dat voldoende zwaarwegend vindt.
De heer Van der Linde (VVD):
Dat geeft mij te weinig duidelijkheid. Als we die brief voor de stemmingen over de wet hebben, dan kunnen we er nog rustig over nadenken, maar dit blijft te veel in de lucht hangen.
Minister Plasterk:
Voorzitter.
De voorzitter:
Ik kom met een procedureel voorstel. Dit punt is blijkbaar zo heftig dat de minister er nog met heel veel mensen overleg over moet voeren. Het gaat om een amendement op deze wet. Ik denk dat we deze termijn moeten afmaken, de brief moeten afwachten en dan moeten besluiten of we dit in tweede termijn nog kunnen uitdiscussiëren en in dit wetsvoorstel kunnen regelen, of dat we het daarna pas doen. Ik kijk even naar de Kamer. Wellicht hebt u in eerste termijn nog ruimte om hierover even te overleggen met elkaar. Ik hecht namelijk aan ordentelijk en goed uitgediscussieerde wetgeving.
Minister Plasterk:
Als u vraagt naar mijn ordentelijke mening, ben ik geneigd te zeggen dat dit amendement nu niet verstandig is. Immers, de financiële consequenties zijn niet in beeld, het is niet duidelijk of er steun is vanuit het oogpunt van kinderontvoering en ik vind het aspect van de verplichting onmenselijk. Alles bij elkaar heb ik de neiging om te zeggen: dit is niet de weg om een op zichzelf reële vraag op te lossen. Ik neig er dan ook naar om het amendement te ontraden. Ik probeer de Kamer zo veel mogelijk tegemoet te komen door te zeggen dat wij moeten bezien wat wij nog kunnen doen. Kennelijk bestaat er in de Kamer de wens om het aan deze wet te koppelen. Vandaar dat ik deze bocht probeer. Als hij te krap is, zou ik zeggen: doe het niet.
De voorzitter:
Ik kijk naar de heer Van der Linde. Eerder gaf hij namelijk aan dat de bocht te krap was. Eigenlijk vraagt de minister of u, mijnheer Van der Linde, daar nog een keer iets over wilt zeggen.
De heer Van der Linde (VVD):
Wij zitten even onderling te konkelfoezen. Maandag een brief? Is dat haalbaar?
Minister Plasterk:
Dat is absoluut haalbaar. Ik weet alleen niet of hetgene dat daarin komt u tevreden stelt. Ik hoop ook dat een en ander de stemmingen niet in de weg staat, maar dat zien wij dan wel.
De voorzitter:
Wij gaan proberen of wij dit debat kunnen afmaken. U kunt altijd nog na ontvangst van de brief besluiten tot een derde termijn; alle opties blijven open. De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Plasterk:
Ik kom op een aantal aspecten in verband met de levensduur van het nieuwe paspoort. Mevrouw Oosenburg vraagt naar de levensduur van de chip. Mevrouw Van Toorenburg zegt dat het wat makkelijk lijkt om te antwoorden dat wij niet weten hoe het zit met de levensduur van paspoorten elders. Wij weten het echter niet, niet omdat wij het niet gevraagd hebben, maar omdat andere landen niet kunnen zeggen hoelang de levensduur is, fysiek of digitaal. Ten aanzien van de fysieke levensduur hebben andere landen ook de indruk dat het paspoort tien jaar mee kan. Overigens is het niet helemaal juist dat het in andere landen nog niet zou lukken. Ik geloof dat er inmiddels zeventien landen zijn die het wel doen. De vooruitgang heeft dus ook daar niet stilgestaan. Aan de digitale levensduur zit weer een ander aspect. Die dingen blijven het heus wel tien jaar doen, maar de vraag is of wij nu kunnen garanderen dat tien jaar lang niemand in staat zal zijn om de informatie te kraken. Daar kunnen wij eerlijk gezegd onmogelijk "ja" op zeggen. Men weet hoe snel dit soort ontwikkelingen gaat.
Wat moet je voorstellen bij kraken? Op dit moment kan iemand die een paspoort van je heeft, niet de gegevens uit de chip halen. Er is geen apparatuur die dat mogelijk maakt en een en ander is zo uitgebreid versleuteld dat het nu niet kan. Je kunt echter niet uitsluiten dat het op een gegeven moment wel kan. Dan kunnen mensen er ergens in een obscuur bedrijfje een kopie van laten maken om daarmee vervolgens identiteitsfraude te plegen en dan zijn de rapen gaar. Wij hebben bewust gezorgd voor een gecertificeerde chip.
Over de vraag hoe het certificeringstraject gaat, kan ik ook nog wel wat zeggen. Steeds als er een nieuwe versie van een chip is, vindt er certificering plaats. Dan geven wij de voorkeur aan het gebruik van de gecertificeerde chip boven wat er eerder was. In het traject kunnen kwetsbaarheden worden ontdekt. Als dat het geval is, wordt de chip alsnog aangepast. Als een chip eenmaal is uitgegeven, kunnen de kwetsbaarheden natuurlijk niet alsnog worden ontdekt. Op de vraag van de heer Van der Linden over wat dan, kom ik straks. Eerst wil ik nog wat zeggen over het certificeren. Daarvoor geldt Europese regelgeving. Die geeft aan op welk beveiligingsniveau de chip gecertificeerd moet worden. Dat is vastgelegd in de zogenaamde common criteria. Daaruit wordt dan een protection profile afgeleid. Dat stuk is openbaar en door iedereen in te zien. Alleen instituten die geaccrediteerd zijn bij een certificerende instantie mogen de testen uitvoeren. De chip die thans in onze reisdocumenten wordt verwerkt, is gecertificeerd door het Bundesambt für Sicherheit in der Informationstechnik. Daar kun je een Ausweis helemaal laten checken, en dat hebben wij ook gedaan. Dat is de stand van de techniek van nu.
Er is gevraagd of er een plan B is als zo'n ding wordt gekraakt. Op dat moment moet een nieuwe afweging worden gemaakt. Het hangt van de aard van het kraken af: wat kun je ermee doen en op welke schaal gebeurt dat? In een dergelijke situatie is er niet onmiddellijk een alternatief voor wat we nu hebben. Je moet dan een ander project in gang zetten. In het meest zwarte scenario zou natuurlijk de vraag op tafel kunnen komen of we de levensduur kunnen blijven garanderen die we nu garanderen. Die afweging zullen we maken. We denken menselijkerwijs en redelijkerwijs dat het verantwoord is om nu tot deze stap van tien jaar over te gaan.
Ik kom te spreken over de geldigheidsduur in andere Europese landen. Op pagina 17 van de nota naar aanleiding van het verslag staan zeventien lidstaten van de Europese Unie met een tien jaar geldende identiteitskaart en dertien lidstaten met een tien jaar geldend paspoort. De Kamer kan dat daarin terugzoeken.
De discussie over het tarief zou ik graag willen bewaren. Er komt een apart voorstel voor het maximeren van dat tarief. Dat is misschien ook het moment om de principediscussie te voeren over de vraag of je moet maximeren of dat je uniform moet vaststellen. De argumenten kunnen op dat moment worden besproken.
De heren Van Raak en Schouw vroegen of Europa niet toch de ruimte biedt om nog iets te doen zonder vingerafdrukken. Die ruimte is zeer beperkt. Er is alleen ruimte om daar afstand van te doen als er sprake is van een fysieke beperking. Ik meen dat de heer Schouw dat ook al voorlas. Er kan naar andere vingers worden uitgeweken als iemand bijvoorbeeld geen wijsvinger heeft. Als iemand helemaal geen vingers meer heeft, wat mogelijk is, dan kan er een uitzondering worden gemaakt. Er moet dan sprake zijn van een fysieke beperking. Daarop zijn geen andere uitzonderingen mogelijk. Er geldt wel een uitzondering voor personen onder de 12 jaar. Ook zijn nooddocumenten met een geldigheidsduur van minder dan een jaar uitgezonderd. Dat zijn de enige uitwegen die de verordening ons biedt.
De heer Schouw (D66):
Ik wil hier geen juridisch dispuut met de minister gaan opzetten, maar het woord "fysiek" komt er echt helemaal niet in voor. Het kan een zienswijze zijn over het artikel in de Europese verordening, maar er staat helemaal nergens …
Minister Plasterk:
Om welk artikelnummer gaat het? Ik pak het er dan even bij. Dan helderen we het meteen op.
De heer Schouw (D66):
Het betreft artikel 1, tweede lid ter. Daarin staat: "Wanneer het nemen van een afdruk van de aangewezen vinger tijdelijk onmogelijk is, staan de lidstaten toe dat afdrukken van andere vingers worden opgenomen." Dat kan worden geïnterpreteerd als "fysiek onmogelijk", maar dat hoeft het niet te zijn. We moeten wel zuiver op de lijn zijn. Het kabinet geeft er een eigen interpretatie aan die hem goeddunkt, maar is de minister het met mij eens dat je het ook anders kunt zien?
Minister Plasterk:
Nee. De intentie van deze paragraaf is duidelijk. Het is tijdelijk onmogelijk, dus het gaat er niet om dat mensen het niet wensen. Dat kan zijn omdat iemand zijn vinger in het verband heeft of omdat iemand zijn vinger heeft verbrand, waardoor er geen huid meer op die vinger zit. Dan is het tijdelijk onmogelijk om er een vingerafdruk van te maken. Dan mag je het van een andere vinger doen. Ik vind inderdaad dat de reikwijdte van het artikel niet zo gelezen kan worden dat men permanent of tijdelijk geen wens heeft om die vinger te laten afdrukken. Ik verzin het niet ter plekke; ik word gesterkt door alle informatie die we hierover in Europa hebben gehad. Dit is nadrukkelijk de bedoeling van dat artikel. Ik zie aan zijn sceptische blik dat ik de heer Schouw nog niet geheel overtuigd heb, maar ik doe wat ik kan.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg of de vermissingsleges nu echt weg zijn. Ja. Ze worden nu al niet altijd in rekening gebracht. We hebben in het nieuwe tarief wel rekening gehouden met extra werkzaamheden na een vermissing, maar die blijken gering te zijn. Die hebben nauwelijks effect op de nieuwe leges. Er zijn geen vermissingsleges; die zijn echt weg. Ik denk dat ik hiermee mijn aandeel geleverd heb. Mijn collega van Justitie zal nog op enkele punten ingaan.
Staatssecretaris Teeven:
Voorzitter. De minister heeft al heel veel gezegd, maar ik geef nog een korte toelichting op het punt van de kinderontvoering. Bovendien ga ik in op de vraag waar de vingerafdrukken praktisch van nut zijn. Ik wil op dat punt nog wel een duit in het zakje van de heer Van Raak doen en wellicht ook in dat van enkele anderen.
Allereerst ga ik in op de kinderontvoering. De minister heeft daar al veel over gezegd. Wij zullen de Kamer daar nader over informeren. Een punt dat al eerder in de gedachtewisseling tussen de Kamer en het kabinet aan de orde is geweest — zeker tussen de minister en de Kamer — is het advies dat wij van het Centrum Internationale Kinderontvoering hebben ontvangen en ook van andere organisaties, namelijk dat je een vorm van schijnzekerheid creëert. Als je aan de vooravond van een uithuisplaatsing van een kind staat en de voogdij ergens anders komt te liggen dan bij de ouders die in het paspoort van het kind staan vermeld, zou de grensbewaking minder alert kunnen zijn vanwege de vermelding van de ouders in het paspoort. In dat geval zou je eerder het paard achter de wagen spannen dan dat je voordeel van die vermelding hebt, omdat op dat moment de grensbewaking minder alert zou zijn. Dit is echt een probleem. Ik heb dat ook vanuit de politieke verantwoordelijkheid voor de Centrale autoriteit die bij het ministerie van Veiligheid en Justitie ligt, besproken in het overleg met de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. Om die reden is er in de consultatiefase kritisch gereageerd. Ik begrijp de bedoeling van het amendement-Van der Linde wel, maar er zitten echt negatieve aspecten aan. Dat is ook de reden waarom mijn collega in eerste instantie, op 10 oktober nog, afwijzend daarop heeft gereageerd. Mijn collega heeft een brief toegezegd en die komt er uiteraard. Het kabinet zal die sturen. Wij moeten echter wel eerlijk zijn in die zin dat het echt aanbeveling verdient om voor de praktische uitvoering, dus de wijze waarop je met de grensbewaking omgaat en de marechaussee instrueert, nog even beter naar de implicaties te kijken. Ik doe dus een beroep op de Kamer om dit niet even snel te regelen, want het vermelden van de namen van de ouders in het paspoort van het kind kan ook contraproductief zijn. Ik begrijp de bedoeling van het amendement. Ik deel de doelstelling volledig met de indiener, maar er zijn echt contra-indicaties. Wij zullen daar in de brief op terugkomen.
De heer Van Raak vroeg wat het feitelijke nut van de vingerafdruk in het paspoort is: het moet allemaal van Europa, maar wij hebben er eigenlijk niets aan dat de vingerafdrukken in de paspoorten staan. Dat is natuurlijk niet helemaal waar. De minister zei al dat het gaat om de vaststelling van de identiteit. Ik kijk in dit verband ook even naar mijn eigen portefeuille. Mensen die veroordeeld worden voor een strafbaar feit, moeten hun straf uitzitten. In het verleden waren er mensen die de straf voor een ander gingen uitzitten. Ik denk dat mevrouw Van Toorenburg dit wel herkent. Die mensen kwamen met een identiteitsdocument zonder vingerafdrukken. Dat was niet moeilijk: fotootje eruit, fotootje erin. Vervolgens liep Teeven de inrichting in met een fotootje van Van Raak en zei: ik ben Van Raak en ik ga mijn straf van een halfjaar uitzitten. Niks vingerafdrukken, het werd allemaal niet gecontroleerd.
De heer Van Raak (SP):
Dit is een theoretisch voorbeeld.
Staatssecretaris Teeven:
Nee, dat is helemaal geen theoretisch voorbeeld. Het is juist een probleem dat veelvuldig voorkwam. Mevrouw Van Toorenburg is een vrouw uit de praktijk. Zij heeft dit ook meegemaakt. Dit is geen theoretisch voorbeeld. Dit zou zo kunnen voorkomen en zoiets ga je tegen met vingerafdrukken in het paspoort. Juist die vingerafdrukken maken dat de foto past bij de vingerafdrukken. Natuurlijk heb ik niet de heer Van Raak bedoeld; ik heb zomaar een naam gekozen van iemand die vandaag toevallig hier in de zaal is. Het is echter wel een praktijkvoorbeeld. Met zoiets heb je echt te maken. De vingerafdruk in het paspoort moet dus niet alleen van Europa; dat is echt iets wat hout snijdt.
De voorzitter:
Ik weet zeker dat de staatssecretaris een mijnheer Van Raak bedoelde en niet Ronald van Raak.
De heer Van Raak (SP):
In mijn familie zou niemand dat doen voor de staatssecretaris. Dat kan ik hem alvast meegeven.
Het kan wel zijn dat dit nuttig is, maar dan is het de vraag of dit instrument nuttig is, want vingerafdrukken zijn heel vaak fout. Bij irisscans bestaat dat probleem bijvoorbeeld niet. Waarom moeten wij nu achter een Europese oplossing aan hobbelen die eerder negentiende-eeuws is dan eenentwintigste-eeuws?
Staatssecretaris Teeven:
Dat is niet helemaal zo. Daarom is het ook goed dat ik daar nog iets over mag zeggen; ik dank de heer Van Raak voor zijn vraag daarover. Dit is een van de redenen waarom wij op een aantal terreinen binnen Europa niet uitgaan van twee vingerafdrukken, maar van tien vingerafdrukken. Zo hebben wij een veel grotere nauwkeurigheid. Hierover heb ik laatst met de Kamer van gedachten gewisseld. We gaan dus niet af op die ene vingerafdruk, waar zich een probleem mee zou kunnen voordoen. We bekijken ook hoe wij de foutmarge, die in het verleden inderdaad bestond en die 25% was, nog verder kunnen drukken. Daarom zijn er ook landen die niet een of twee vingerafdrukken nemen, maar dat op grote schaal doen. Op die manier kun je de foutmarge namelijk beperken. Gezien de vreemdelingenwetgeving proberen wij dat ook te doen.
De heer Van Raak (SP):
Ik had begrepen dat wij teruggingen van vier naar twee, maar nu zegt de staatssecretaris dan we weer naar tien moeten. Daar wordt het ook niet helderder op.
Staatssecretaris Teeven:
Nee. Het gaat om de vraag: neem je van één vinger een afdruk, of neem je van tien vingers een afdruk? Dat kun je in één keer doen. Je kunt in één keer van één vinger een afdruk nemen of van tien vingers.
Ik gaf zomaar een voorbeeld, maar het gaat natuurlijk ook …
De voorzitter:
De heer Schouw heeft op dit punt nog een vraag.
De heer Schouw (D66):
Het verhaal van de staatssecretaris klinkt natuurlijk logisch. Hij brengt het ook overtuigend, maar het leidt wel tot een vraag. Waar haalt de staatssecretaris het wetenschappelijke bewijs vandaan dat de foutmarge bij het opnemen van tien vingerafdrukken minimaal is ten opzichte van de foutmarge bij het opnemen van vier vingerafdrukken?
Staatssecretaris Teeven:
Ik heb het rapport niet voorhanden, maar — ik kijk in alle gemoede naar de heer Schouw — het is ongeveer de vraag over het nemen van vingerafdrukken die ook aan de orde is geweest bij de behandeling van het wetsvoorstel over biometrie in de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel ligt inmiddels voor bij de senaat. Toen kwam bij de Vreemdelingenwet ook de vraag aan de orde hoe wij de foutmarge kunnen bepalen. Daarom weet ik het nog zo goed. Toen heb ik zelfs gezegd dat een van de redenen om het in Europa zo te doen, was om de foutmarge in het kader van het vreemdelingenbeleid te verkleinen. Toen hebben wij daar ook over gediscussieerd en toen heb ik ook gezegd dat wij het juist zo doen om die foutmarge te verkleinen.
De heer Schouw (D66):
Zeker. Ook toen heb ik aan deze staatssecretaris gevraagd om met wetenschappelijk bewijs te komen waaruit blijkt dat de foutmarge kleiner zou zijn. Dat is wat anders dan het beweren; dat weet de staatssecretaris wel. Ik ga zijn bewering pas geloven als hij die ook kan bewijzen. Ik heb tot nu toe echt nog nooit het wetenschappelijk bewijs gezien dat de verificatie van die vingerafdrukken door middel van de tienvingermethode sluitend is.
Staatssecretaris Teeven:
Fouten kunnen juist ontstaan doordat bijvoorbeeld de vingertoppen gemutileerd zijn. Er is bijvoorbeeld, technisch gezien, sprake van slijtage van de vingers. Dat hebben wij bij de behandeling van de Vreemdelingenwet ook met elkaar besproken. Ik heb juist ook aan dit punt aandacht besteed toen het wetsvoorstel naar de senaat is gegaan, maar ik zal de informatie naar de Schouw sturen. Die toezegging krijgt hij van mij.
De heer Van Raak (SP):
Stuur die ook maar naar ons.
Staatssecretaris Teeven:
Zeker. Ik zal de informatie naar de Kamer sturen.
Dat was wat ik nog wilde toevoegen.
De voorzitter:
Dank u wel. Hiermee is een eind gekomen aan de beantwoording door de regering in eerste termijn. Mij blijkt dat de leden behoefte hebben aan een tweede termijn.
Ik geef het woord aan mevrouw Oosenbrug.
Termijn inbreng
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Voorzitter. Ik had een motie voorbereid met daarin het verzoek aan de regering om binnen drie maanden een oplossing aan te dragen voor de mensen die geen identiteitsbewijs hebben.
Ik heb van de minister de keiharde toezegging gehoord dat de wet binnen drie maanden in werking zal treden. Dat zou dus per 1 januari zijn. Ik ga er op dit moment van uit dat deze toezegging keihard is en zal mijn motie daarom niet indienen.
Ik ben ook blij met de toezegging over de brief. Ik vind die belangrijk, omdat op dit moment het bijschrijven bij de ouders meer vragen lijkt op te roepen dan het oplossingen brengt. Ik kijk hier als volgt naar. Ontvoeringen zijn uiteindelijk de uitzonderingen op de regel, maar nu ondervinden mensen die met goede bedoelingen gaan reizen hier erg veel last van. Ik lees in die brief daarom graag over de mogelijkheden van een melding in het systeem, door ouders die hebben gemeld dat er een kans bestaat op ontvoering, zodat de marechaussee met één druk op de knop kan zien dat iets een geval van ontvoering kan zijn of niet. Nu straffen we eigenlijk de mensen die het goed bedoelen en daar zit ik nog steeds een beetje mee.
De voorzitter:
De heer Van Raak heeft aangegeven dat hij geen behoefte heeft aan een tweede termijn.
De heer Van der Linde (VVD):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording in eerste termijn. Een hoop perspectief. Ik zal maar zeggen: als mijn broer Erik tien kilo aankomt en mijn brilletje opzet, kunnen we een hoop dingen met elkaar uitwisselen.
Nog iets over het amendement. We hebben het over een schijnzekerheid. Kinderpaspoorten staan vol schijnzekerheden: foto's die na een jaar al niet meer kloppen en vaak kunnen kinderen geen handtekening zetten. Ik vind dat op zich geen goed argument, maar ik wacht heel graag die brief af. Ik vind die namen van ouders en verzorgers wel heel basaal. Maar goed, laten we bekijken hoe ver we in de komende week kunnen komen. Misschien kunnen we een heel eind komen.
De heer Schouw (D66):
Voorzitter. Namens mijn gehele fractie buitengewoon veel dank aan beide bewindslieden voor hun beantwoording. Ook dank voor de stevige toezegging van de minister van Binnenlandse Zaken, natuurlijk onder het parlementaire voorbehoud, om dit zo snel mogelijk te regelen. Ik ben het eens met mevrouw Oosenbrug dat een motie om een alternatief af te dwingen, in dat geval overbodig is.
Wij staan een beetje in dubio over het amendement van de VVD. Wij wachten graag de nadere informatie van het kabinet af. Zoals de staatssecretaris zei, heeft een vorige regering, nog zeer recent dus, gezegd dat je dat niet moet doen. Wij moeten even bekijken wat we nu kunnen doen.
Dank voor de toezegging om met een verdere bewijsvoering te komen over de foutmarges rond vingerafdrukken. Dit leidde bij mij wel tot een vraag. Ik zag de staatssecretaris namelijk de noodzaak van het afnemen van vingerafdrukken heel fanatiek verdedigen, terwijl de regering, althans een ander lid van de regering, nu het Europese pad moet gaan bewandelen om te bepleiten dat het wel wat minder kan met die vingerafdrukken, en dat terwijl weer een ander lid van de regering zei dat we daar weinig succesvol mee zijn geweest. Ik begon dat wel te begrijpen toen ik het enthousiasme van de heer Teeven hoorde over het verzamelen van die vingerafdrukken.
De voorzitter:
U bedoelt het enthousiasme van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
De heer Schouw (D66):
Zeker, mevrouw de voorzitter. Maar u snapt, met mij, het probleem. De minister ziet, met mij, dat probleem ook. Graag daar nog een toelichting op. Ik zag namelijk heel veel medestanders, in ieder geval in het Europees Parlement. Dat maakt een zeer geharnaste indruk als het gaat om het afnemen van vingerafdrukken, dus daar zitten bondgenoten.
Tot slot graag nog een aantal concrete ja's of nees van de minister. Ik heb gevraagd naar de stand van zaken rond de destijds door minister Donner beloofde vernietiging van de toen opgeslagen vingerafdrukken. Zijn deze nou vernietigd, ja of nee? Dan kom ik op de nieuwe procedure: kan de AIVD nu wel of niet bij de tijdelijk opgeslagen vingerafdrukken?
Mijn derde vraag is of de fabrikant van die apparatuur nu wel of niet kan spelen met die vingerafdrukken.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. We hebben belangrijke dingen besproken. Ik denk dat het goed is om heel kritisch te bekijken hoe we op de beste manier kunnen regelen dat er namen in het paspoort komen, zodat het gemakkelijker wordt om te reizen met je kinderen als je een andere naam hebt. We zijn het eens met het kabinet dat dit niet te snel moet gebeuren. We kennen namelijk ook onze kritische Eerste Kamer. Dan komt de wet er gewoon niet door. De Eerste Kamer is altijd heel kritisch op de wijze van totstandkoming van wetgeving. Het is niet de bedoeling dat we het een beetje verprutsen omdat we dingen heel graag snel willen regelen. Daarin steunen we het kabinet.
We zijn blij dat het klip-en-klaar duidelijk is dat het afgelopen moet zijn met de extra leges die geheven worden voor mensen die hun paspoort kwijt zijn. We zijn een beetje rupsje-nooit-genoeg. Die wet komt eraan. Daarom vragen we het kabinet om een signaal naar gemeenten uit te laten gaan om er nu mee te stoppen. We hebben een overzichtje gekregen van de kosten. In Leeuwarden kost het meer dan €20, in Heerenveen €29,50, in Huizen €21 en in Amsterdam kost het soms €44. Het moet echt afgelopen zijn met die extra leges. Ik denk dat het goed is als het kabinet nu in een brief aangeeft aan gemeenten dat we hier zo snel mogelijk vanaf moeten. Het is een wens van de Kamer. We hebben het in een wet geregeld. Mensen worden nu dubbel gestraft en dat is zonde. Iedereen moet een beetje de broekriem aantrekken, maar laten we mensen niet extra op kosten jagen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor zijn beantwoording in tweede termijn.
Termijn antwoord
Minister Plasterk:
Voorzitter. De tarieven voor de paspoorten worden volgens de rijkswet bepaald door de Rijksministerraad bij Algemene Maatregel van Bestuur. Ik zei eerder dat er een voorstel ter zake naar de Kamer zou komen. Dat is echter niet het geval. Zoals gezegd, worden de tarieven bepaald door de rijksministerraad. Ik zal de Kamer natuurlijk informeren zodra dat is gebeurd. De gedachte om de tarieven uitsluitend op basis van een maximum vast te stellen en niet op basis van een gemiddelde, is erin gelegen dat er nu eenmaal productiekostenverschillen bestaan tussen gemeenten. Een heel kleine gemeente met maar 1.000 inwoners moet er namelijk ook de apparatuur voor hebben of moet het anders organiseren en die ondervindt dan schaalnadelen. Dus als je een gemiddeld kostenniveau zou kiezen, zou dat voor sommige gemeenten betekenen dat ze niet uit kunnen komen met die leges terwijl andere gemeenten er dan winst op zouden maken, hetgeen ook weer niet de bedoeling is. Dus vandaar dat de gedachte tot dusverre altijd is geweest om uit te gaan van een maximum. Overigens, als de Kamer hier nader op in wil gaan, zouden we bij de begrotingsbehandeling wellicht nog nader van gedachten kunnen wisselen over de systematiek.
De voorzitter:
Mijnheer Van Raak, u wilt het liever nu doen.
De heer Van Raak (SP):
Ja, want zo veel minuten krijg ik dan niet. De minister zegt dat er verschillen in kosten zijn en dat die technisch van aard zijn, maar ik geloof dat eigenlijk niet zo, want die kostenverschillen zijn nogal groot. En zo groot kunnen die technische verschillen niet zijn. Ik heb veel meer het idee dat het paspoort in gemeenten die rijk zijn vaak goedkoper is dan in gemeenten die wat minder geld hebben of die besluiten de leges op andere zaken te verlagen en daarom het tarief voor het paspoort te verhogen. Dus het is veel meer een politiek besluit. De vraag is dan of we willen dat er lokale politiek gevoerd wordt met de prijs van een paspoort of niet. Dat is eigenlijk de vraag die voorligt.
Minister Plasterk:
Ik denk dat er twee vragen reëel zijn. De ene is of er ruimte moet zijn voor bijvoorbeeld gemeenten van dezelfde omvang om niettemin verschillende leges te heffen. Dan kun je ook zeggen dat het de autonomie is van het democratisch gelegitimeerde gemeentebestuur om daarin een keuze te maken. Iets anders is de vraag of de productiekosten in alle gemeenten dezelfde zijn. Daarop heb ik zo-even gezegd dat er wel een schaalvoordeel is voor gemeenten die voortdurend paspoorten produceren. Vandaar dat ik de systematiek om het aan een maximum te binden om uitwassen te voorkomen, eigenlijk wel een verstandige vind. Onder dat maximum is het aan de beleidsvrijheid van de gemeenten, waarbij ik niet kan uitsluiten dat ook andere dan productietechnische redenen een rol kunnen spelen bij de prijsstelling. Maar dan zit er een gemeenteraad met diverse politieke gezindten die er vervolgens opvattingen over kan hebben.
De heer Van Raak (SP):
Ik ben erg voor lokale beleidsvrijheid — daarvoor hebben we een gemeenteraad en een gemeentebestuur - maar dit gaat om landelijk beleid, om uitvoering van iets wat we landelijk regelen. Je hebt niet een paspoort nodig om van Hilvarenbeek naar Tilburg of andersom te gaan. Dus het is een landelijk iets. Dan is het toch ook heel erg logisch om daar een landelijk tarief voor vast te stellen?
Minister Plasterk:
Ik aarzel even, omdat ik zoek naar andere voorbeelden van zaken die landelijk geregeld zijn maar waarvoor wel lokale tariefstelling aan de orde is. Maar goed, even los van het voorbeeld, het enkele feit dat we landelijk het nut van het paspoort vaststellen, zegt nog niet per definitie dat er lokaal geen tariefverschillen zouden mogen zijn. Ik vind het wel verstandig om het tarief aan een maximum te binden en dat doen we ook.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Wij hebben vaak gesprekken met deze minister over schaalgrootte, maar in dit geval is toch wel opvallend dat een stad als Den Haag waar erg veel paspoorten worden uitgegeven, ook gelet op de bijzondere status van Den Haag, het tarief van €50,35 hanteert, precies datgene wat maximaal is toegestaan. Wil de minister als hij de Kamer informeert, nader aangeven waar die verschillen dan precies in zitten en wat nu maakt dat de ene gemeente meer vraagt dan de andere gemeente? Want schaalgrootte is mijns inziens niet het sterkste argument.
Minister Plasterk:
Ik denk dat de intentie van de wetgever was om het slechts te regelen door een plafond opdat men lokaal rekening kan houden met wat het ter plekke kost om die paspoorten te maken. Ik heb zo-even overigens al gezegd dat daar waar de enige beperking bestaat uit dat plafond, men lokaal ook andere overwegingen kan hebben. Ik ben het met mevrouw Van Toorenburg eens dat het in de gemeente Den Haag onmogelijk een schaalnadeel kan zijn dat ertoe leidt dat de paspoorten in Den Haag duurder zijn dan in een andere gemeente van vergelijkbare omvang. Dan heeft men er kennelijk andere overwegingen bij. In dit geval zou de Haagse gemeenteraad het college kunnen vragen of daar goede redenen voor zijn.
De heer Schouw heeft gevraagd of de fabrikant van apparatuur van vingerafdrukken daarmee kan experimenteren. Nee, dat kan niet. De fabrikant die de reisdocumenten personaliseert, mag de vingerafdrukken uitsluitend voor dat doel gebruiken. De fabrikant die de centrale administratie onderhoudt, doet dat onder toezicht van de gemeente en de andere uitgevende instanties. Ik kan de heer Schouw op dit punt dus geruststellen.
Dat geldt ook voor het andere punt van de heer Schouw. Hij vroeg of anderen dan de gemeenten en de uitgevende instanties de beschikking hebben over die vingerafdrukken. Het antwoord is: nee. Noch Justitie, noch de andere opsporingsautoriteiten, zoals de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, hebben daarover de beschikking. De onderhouder van de decentrale administratie kan zijn werk alleen doen onder toezicht van de medewerkers van de gemeente en alleen in het geval er onderhoud aan de administratie moet worden uitgevoerd. Volgens mij is het dus helemaal dichtgeregeld.
De heer Schouw (D66):
Dat is heel geruststellend. Ik dank de minister daarvoor. Wat mij betreft blijft er nog één veiligheidskwestie over. Volgens mij is Morpho actief in de hele paspoortenbusiness. Dat bedrijf staat met een been en misschien wel met twee benen in Amerika. Daar bestaat de Patriot Act en kun je via allerlei lijnen gegevens opvragen. Dat risico lopen wij ook hier in Nederland. Ik nodig de minister uit om de risico's voor de privacy, als die er zijn, hier te benoemen.
Minister Plasterk:
Over Morpho hebben wij bij eerdere gelegenheden, zowel via schriftelijke als mondelinge vragen, al eens van gedachten gewisseld. Wij hebben dat contractueel beperkt en vastgelegd met de leverancier. Verder kan ik niet op dit punt ingaan.
De heer Schouw constateert terecht een ogenschijnlijke discrepantie tussen wat ik zei en wat de staatssecretaris van Justitie zei. Ik heb gezegd dat er in Europa geen enkele herkenning is van de neiging om tegemoet te komen aan het bezwaar van gewetensbezwaarden die weigeren vingerafdrukken af te staan. Men ervaart het dus niet als probleem en is niet geneigd daar een politieke discussie aan te wijden. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat vingerafdrukken in het paspoort op dit moment geen nut hebben. De staatssecretaris, die daar veel meer verstand van heeft dan ik, heeft daar zojuist een beeldend voorbeeld van gegeven. Ik heb mij er slechts toe beperkt om, op verzoek van de Tweede Kamer, in Europa te informeren of men die aarzeling herkende. Het antwoord daarop was ontkennend.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg of ik gemeenten wil informeren over de vermissingsleges. Eigenlijk zouden de gemeenten dat moeten weten, maar ik zeg toe dat ik het hun bij de eerstvolgende gelegenheid nog eens nadrukkelijk onder de aandacht zal brengen. Dat zeg ik toe.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Even concreet: straks mag het niet meer, maar wij zouden graag willen dat de gemeentes morgen horen dat het nu moet stoppen. Er is hiervoor al eerder een signaal afgegeven, maar gemeentes gaan er gewoon mee door.
Minister Plasterk:
Zullen wij dan niet wachten tot de nieuwe MAG? Dat is op zeer korte termijn het geval en dan is dat ook helder.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik kan mij voorstellen dat de minister in aanloop naar de begrotingsbehandeling ook contact heeft met de VNG. Kan hij niet gewoon het scherpe signaal geven dat wij duidelijk hebben afgesproken dat wij dit niet meer willen en dat zij ermee moeten stoppen? Ik zie het nu ook bij Den Haag: boete bij vermissing en diefstal €36,50. Dan denk ik: kom, kom, kom.
Minister Plasterk:
Dat zeg ik toe. Mijn aarzeling was erin gelegen dat ik niet weer 408 gemeentes wilde aanschrijven, maar ik kan het de VNG nog eens onder de aandacht brengen. Binnenkort staat het in het Staatsblad en dan weten natuurlijk ook alle gemeenten dat het vanaf dat moment niet meer mag. Ten slotte wil ik, bij het nader naspeuren van de Europese regels in antwoord op de vraag van de heer Schouw, mijn positie nog iets versterken door erop te wijzen dat voorafgaand aan het artikel waarin sprake is van een tijdelijke onmogelijkheid staat: "personen bij wie het nemen van een vingerafdruk fysiek onmogelijk is". Daar staat dit dus ook echt expliciet. Ik denk dan ook dat wij de rest echt wel zo kunnen duiden dat het voor de hand ligt. Ik hoop de heer Schouw daarmee te hebben overtuigd.
Ik meen dat ik alle punten daarmee heb besproken.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Dank u wel. De staatssecretaris heeft geen vraag meer te beantwoorden. Daarmee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de zijde van de regering. Vooralsnog is dit ook het einde van de beraadslaging. Stemming over de wet en het ingediende amendement vindt volgende week dinsdag plaats. Het kabinet heeft toegezegd nog met een brief te komen. Die is uiterlijk maandag in het bezit van de Kamer.
De vergadering wordt van 17.05 uur tot 17.30 uur geschorst.
Informele Landbouw- en Visserijraad
Informele Landbouw- en Visserijraad
Aan de orde is het VSO Informele Landbouw- en Visserijraad (21501-32-730).
Termijn inbreng
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris en de mensen op de publieke tribune van harte welkom.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Litouwen is tijdelijk voorzitter van de Europese Unie en vindt het belangrijk dat gezinsbedrijven in de agrarische sector niet omvallen. Wij vonden het een mooi voorstel en hebben gezien hoe de Nederlandse regering er in aanvang op reageerde. De regering onderschrijft de noodzaak die Litouwen beschrijft en doet een aantal dingen die de Partij voor de Dieren kan steunen, maar er mist wel iets. Als je gezinsbedrijven wilt beschermen, dan moet je ook iets met schaalvergroting. Die schaalvergroting moet je een halt toeroepen, anders gaan de gezinsbedrijven het niet redden. Daarom de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het overgrote deel van de Nederlandse en de Europese agrarische bedrijven een gezinsbedrijf is;
overwegende dat steeds meer gezinsbedrijven gedwongen zijn om te stoppen, omdat zij niet kunnen concurreren vanwege de steeds verdergaande schaalvergroting in de landbouw;
verzoekt de regering, zich in het kader van de bescherming van het gezinsbedrijf in te zetten voor een Europees verbod op de bouw van megastallen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Thieme. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 733 (21501-32).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Mijn tweede en laatste motie gaat over de Faeröer. De Europese Commissie heeft maatregelen getroffen tegen de Faeröer omdat de eilanden zich niet houden aan afspraken over de haring- en makreelvisserij. Dat steunen wij, maar het is wel bijzonder wrang dat de dolfijnenslachtingen daar kunnen blijven doorgaan zonder dat de Europese Commissie er iets van zegt. Ik weet dat de Nederlandse regering al gesprekken heeft gevoerd met de minister van Denemarken en dat men zich sterk maakt voor de bescherming van dolfijnen. Misschien kunnen wij meer doen. Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Europese Commissie maatregelen treft tegen de Faeröer vanwege de haring- en makreelvisserij;
constaterende dat de jaarlijkse dolfijnenslachtingen op de Faeröer nog altijd ongestoord plaatsvinden;
verzoekt de regering, zich sterk te maken voor Europese maatregelen tegen de Faeröer om de dolfijnenslachtingen te stoppen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 734 (21501-32).
Ik constateer dat er verder geen leden om spreektijd hebben gevraagd. Er is dus een eind gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Is de staatssecretaris in staat om meteen te reageren?
Termijn antwoord
Staatssecretaris Dijksma:
Voorzitter. Ik heb de teksten van beide moties nog niet voor mij, maar volgens mij hoeft dat een reactie niet in de weg te staan. De eerste motie van mevrouw Ouwehand bevat een pleidooi voor een Europees verbod op megastallen. Nadat ik de motie heb ontraden, wil ik daarbij de volgende argumentatie geven. Wij hebben op 14 juni 2013 de Kamer het kabinetsstandpunt inzake de omvang en de schaalgrootte van de intensieve veehouderij aangeboden. Daarbij is een voorstel gedaan waaruit helder wordt dat de omvang van een stal heel nauw samenhangt met datgene wat lokaal wel en niet mogelijk is. Ieder gebied is anders. Elke omgeving is anders. Daarnaast zijn er grote regionale verschillen. Dat is een reden waarom wij de Kamer voorstellen om deze afweging toch vooral op provinciaal en gemeentelijk niveau te laten maken. Het lijkt mij verstandig dat ook andere landen op deze manier te werk gaan. Het past mij niet om, nadat ik zelf net zo'n voorstel aan de Kamer heb gedaan, opeens een heel andere koers in te slaan bij de benadering van andere landen. Ik zou dan ook willen zeggen: laten we het debat over die brief dan maar met verve met elkaar voeren.
In haar tweede motie, de motie op stuk nr. 734, verzoekt mevrouw Ouwehand de regering om zich sterk te maken voor Europese maatregelen tegen de Faeröer om de dolfijnenslachtingen te stoppen. Ik ben het met mevrouw Ouwehand eens dat wat zich daar jaarlijks afspeelt heel vreselijk is. Het is ook niet voor het eerst dat de Nederlandse regering daar duidelijk haar mening over heeft getoond. Ik ervaar de motie dan ook als ondersteuning van mijn beleid. Ik vind dat er maatregelen moeten worden genomen op Europees niveau. Daar wil ik mij dan ook best voor inzetten. Ik laat het oordeel over de motie dan ook graag aan de Kamer.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Hiermee is een einde gekomen aan de beraadslaging. De stemmingen over de ingediende moties vinden morgen plaats.
De vergadering wordt van 17.35 uur tot 19.00 uur geschorst.
Voorzitter: Van Raak
Wijziging Algemene Ouderdomswet
Wijziging Algemene Ouderdomswet
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde het recht op partnertoeslag van de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd afhankelijk te maken van het gezamenlijk inkomen van die pensioengerechtigde en diens echtgenoot (33687).
Termijn inbreng
De voorzitter:
De titel van het debat van deze avond is direct ook een samenvatting. Ik heet de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom. Als eerste geef ik het woord aan de heer Klein van 50PLUS.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Klein (50PLUS):
Voorzitter. Een wetswijziging dient altijd gezien te worden in het licht van een maatschappelijk doel. De AOW is een algemene basisvoorziening voor mensen na hun werkzame leven die in essentie inkomensonafhankelijk is. De voorliggende wetwijziging dient geen enkel ander doel dan de overheidsfinanciën op orde brengen. Voor gepensioneerden dient de wetswijziging geen enkel maatschappelijk doel; integendeel, mensen worden juist benadeeld.
Het kan niet zo zijn dat één leeftijdsgroep meer geraakt wordt dan de andere bij het nemen van bezuinigingsmaatregelen, maar dat is wel wat door dit PvdA/VVD-kabinet gebeurt. Ouderen worden buitenproportioneel geraakt; alle tabellen die de laatste dagen in de krant stonden wijzen daarop. Het wordt ook niet onbedoeld gedaan. Nee, er is een speciale departementale werkgroep opgericht onder leiding van de heer Don die in kaart moest brengen waar en hoe er bij ouderen kan worden beknibbeld. En zie, vanavond bespreken wij een van de eerste resultaten.
De staatssecretaris zal wellicht zo meteen in haar beantwoording in eerste termijn zeggen dat het alleen maar gaat om mensen met de hoogste inkomens, inkomens vanaf €46.000 oplopend tot €54.000. Zij zouden toch wel iets kunnen missen? Dat is echter niet waar het ons om gaat. Het gaat om rechtvaardigheid en om behoorlijk bestuur. Waarom bij de ene leeftijdscategorie wel bepaalde tegemoetkomingen inkomensafhankelijk maken en bij andere leeftijdscategorieën niet? Waarom nu mensen treffen die hard gewerkt hebben, altijd vanuit het perspectief op een inkomensonafhankelijke AOW? Dat zijn bewuste politieke keuzes. Van de inkomensafhankelijke eigen zorgbijdrage is op aandringen van de VVD toch maar afgezien, maar deze inkomensafhankelijke maatregel laten ze wel doorgaan, zelfs met spoed. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Ook over de wijze waarop aan de wetswijziging vorm wordt gegeven heeft 50PLUS een aantal vragen aan de staatssecretaris. De eerste vraag heeft betrekking op de termijn waarbinnen mensen zich moeten voorbereiden op een inkomensverlies van maar liefst maximaal €8.300 op jaarbasis. Dit is geen gering bedrag. Het gaat om 27.000 mensen alleen al in 2015, mensen die hun uitgavenpatroon op hun inkomsten hebben afgestemd en die geen kans meer zien om dit inkomensverlies te repareren. Nee, daar moeten we iets aan veranderen. Wil de staatssecretaris deze groep maar een krantenwijkje laten nemen om toch nog een reparatie mogelijk te maken? Nee, om een dergelijk verlies op te vangen heb je tijd nodig.
Dit geldt temeer daar de periode waarin geen partnertoeslag wordt ontvangen nog groter wordt gezien de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd naar 67 jaar. Men moet dus twee jaar extra aan inkomensverlies overbruggen. Sinds 1995 is bekend dat de partnertoeslag met ingang van 1 januari 2015 zou komen te vervallen voor nieuwe gevallen. Dit is dus een overgangsperiode van maar liefst twintig jaar. Het toenmalige kabinet koos voor een dergelijke periode omdat uit onderzoek van verzekeraars was gebleken dat je bij een periode van tien tot vijftien jaar een voorziening kunt opbouwen tegen acceptabele verzekeringspremies. Dat getuigt naar de mening van 50PLUS van behoorlijk bestuur. Dar kun je van deze regeling absoluut niet zeggen. Er zou niets veranderen voor de mensen die voor 1 januari 1950 zijn geboren. Doe die belofte dan ook gestand en wees een betrouwbare overheid.
De overweging die in 1995 is gemaakt om de partnertoeslag te laten vervallen was gelegen in de verwachting dat veel meer vrouwen economisch zelfstandig zullen zijn. Sinds 1995 is het percentage werkende vrouwen weliswaar gestegen van 14 naar 42, maar laten we duidelijk zijn: 58% van de vrouwen werkt dus niet. Er wordt dus een grote groep geraakt van mensen die, gezien hun leeftijd en de situatie op de arbeidsmarkt, veelal geen reële alternatieven hebben. Hier dient het kabinet bij het invoeren van deze beleidswijziging expliciet rekening mee te houden. Graag horen wij hoe de staatssecretaris denkt dat deze mensen nog aan het werk kunnen komen om die inkomensterugval eventueel op te vangen.
Dat gezegd hebbende kom ik bij het laatste aandachtspunt waarop 50PLUS graag een reactie van de staatssecretaris ontvangt. In hoeverre is deze wetswijziging juridisch toelaatbaar? Het is in de voorgaande schriftelijke ronde al besproken. Volgens het Europees recht is een toegekend recht op een socialeverzekeringsuitkering een vorm van eigendom. Inbreuken hierop zijn slechts mogelijk indien er een evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Hoe kan het kabinet volhouden dat er een evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden, als de enige reden voor deze wetswijziging is gelegen in het feit dat de overheidsfinanciën op orde moeten worden gebracht? Afgelopen jaar heeft de rechter de regering tot twee keer toe, bij de AOW-koopkracht en de tegemoetkoming in aanvulling op nabestaandenuitkeringen voor mensen in het buitenland, teruggefloten wegens handelen in strijd met het Europees recht. Toen moest het Rijk met terugwerkende kracht alsnog betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. De diefstal wordt zo tegengegaan. De vraag aan de staatssecretaris is of zij ditmaal wel deugdelijk juridisch advies heeft gekregen over dit onderwerp en of zij dat juridisch advies dan ook met de Kamer wil delen.
Voorzitter. Het zal u niet verbazen dat de wetswijziging waarover wij het nu hebben mensen raakt, mensen onbehoorlijk raakt, mensen onredelijk raakt en dus door 50PLUS niet gesteund zal worden.
De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. Ouderen worden zwaar getroffen door de opeenstapeling van verschillende maatregelen die hun inkomen raken. Om dat te illustreren wil ik u even meenemen in het leven van Jan van der Kruk. Jan is in 2010 met prepensioen gegaan. Sinds hij in dat prepensioen zit, heeft hij geen indexatie, dus geen prijscompensatie gehad. In januari 2012 gaat hij door de Zorgverzekeringswet €23 netto in de maand achteruit. In januari 2013 gaat hij nog eens €86 achteruit door de loonbelasting en weer de zorgverzekering. Jan is tot nog toe €233 in de maand achteruitgegaan. Volgend jaar wordt hij 65 en moet hij ook eens het 65+-gat overbruggen. Hij mist dan drie maanden AOW. En dan komt deze wet. Jan heeft een jongere partner, dus dit gaat hem klauwen met geld kosten. Ik vind dat een overheid betrouwbaar moet zijn, zeker voor mensen die de overgang van werk naar pensioen al geruime tijd geleden gepland hebben. Mensen gaan dan rekenen: wat wordt mijn inkomen als ik stop? Als mensen eenmaal in die situatie zijn, of het nu om hoge inkomens, middeninkomens of lage inkomens gaat, past het niet dat je dan een greep gaat doen in hun portemonnee. Dan ben je een onbetrouwbare overheid.
De staatssecretaris gaat kennelijk uit van het idee dat de jongere partner dan maar moet gaan werken ...
De voorzitter:
Mevrouw Vermeij had een vraag voor u. Misschien kan zij die beter nu even stellen.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ik heb een vraag. Heeft Jan in het voorbeeld van de heer Ulenbelt een inkomen exclusief AOW van €46.000 tot €54.000 per jaar?
De heer Ulenbelt (SP):
Dat zou heel goed kunnen kloppen, maar ik weet dat niet. Dat staat niet in het mailtje van Jan.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
U zegt ...
De voorzitter:
Om de beurt! Het woord is aan de heer Ulenbelt, die aan het antwoorden is. Als hij daarmee klaar is, mag u een aanvullende vraag stellen.
De heer Ulenbelt (SP):
Een inkomen van €46.000 is best veel als je dat alleen verdient, maar in deze situaties is het inkomen €46.000 voor twee mensen. Dat betekent per persoon €23.000. Dat is per persoon beneden modaal. Ik weet niet waar tegenwoordig bij de Partij van de Arbeid de hoge inkomens beginnen, maar toch niet beneden modaal, mag ik hopen.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Weet u wat je verdiend moet hebben om zonder AOW een pensioen van zo'n €50.000 per jaar op te strijken? Dan moet je drie keer modaal verdiend hebben. Dit gaat over de AOW-partnertoeslag. Mijn vraag was erg simpel. U stelt: nou komt dit er ook nog een keer overheen voor Jan. Komt dit eroverheen voor de Jan in uw voorbeeld of wordt Jan hiervan uitgezonderd? Dat lijkt mij wel.
De heer Ulenbelt (SP):
Jan wordt niet uitgezonderd. Anders had hij dat mailtje niet aan mij gestuurd. En natuurlijk moet je iets aan hoge inkomens doen. Daar is de Socialistische Partij voor opgericht nota bene! Maar hiermee worden ouderen gepakt. Als je iets aan inkomens wilt doen, moet je dat doen voor alle hoge en lage inkomens. Dan ga je niet, zoals nu het geval is, ouderen met een jongere partner de pin op de neus zetten en bedragen van €183 tot €400 in de maand afpakken, terwijl ze al in die situatie zitten.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Kent de heer Ulenbelt zijn eigen verkiezingsprogramma?
De heer Ulenbelt (SP):
Ja.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Daarin staat toch echt dat mensen met een gezamenlijk huishoudinkomen boven de €80.000 hun totale AOW gaan verliezen inclusief de partnertoeslag.
De heer Ulenbelt (SP):
Wat mevrouw Schut hier opvoert, is interessant. Die discussie hebben wij hier vaker gevoerd. Het heeft in ieder geval niets te maken met de partnertoeslag. Wij hebben op een gegeven moment aan het CPB gevraagd of het een idee is om de totale AOW inkomensafhankelijk te maken, maar dat is heel wat anders dan wat in deze wet gebeurt. Hier gaat het niet om de inkomens maar om de partner. Hun inkomens worden bij elkaar opgeteld en dan is het niet meer eerlijk.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Het spijt mij te zeggen dat ik het verkiezingsprogramma van de SP misschien wat beter heb gelezen dan de heer Ulenbelt, want daarin gaat het ook om het totale huishoudinkomen van de partner en AOW'er tezamen, die boven een inkomen van €80.000 totaal geen AOW meer krijgen omdat ze voldoende aanvullend pensioen hebben gespaard. Het lijkt mij dat het voorstel van het kabinet een eerste aanzet is tot uitvoering van het verkiezingsprogramma van de SP. Wat wil de heer Ulenbelt nou nog liever?
De heer Ulenbelt (SP):
De vertegenwoordigster van de VVD moet weten dat wat wij daar hadden voorgesteld, een alternatief was voor het verhogen van de AOW-leeftijd. Daar was het voor bedoeld. Het stond overigens niet in ons verkiezingsprogramma maar in de CPB-doorrekening, maar dat mevrouw Schut dat door de war haalt, neem ik haar niet kwalijk.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Voorzitter …
De voorzitter:
U was op dit onderwerp al aan de beurt geweest, maar u mag nog één vraag stellen, mevrouw Vermeij.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
In het SP-verkiezingsprogramma staat dat de AOW wordt verhoogd naar 67 in 2025 en dat de AOW-uitkering vanaf 2015 inkomensafhankelijk wordt gemaakt. Dat gebeurt hier ook. De heer Ulenbelt is het daar blijkbaar niet mee eens, maar ik stel vast dat de tandartsvrouw die haar hele leven niet heeft gewerkt en een man met een mega-inkomen heeft, veilig is bij de SP en gewoon haar partnertoeslag mag houden.
De heer Ulenbelt (SP):
Daar zat geen vraag in maar ik wil daar wel op reageren. Het gaat mij erom dat mensen die rekenen op een bepaald inkomen, met deze maatregel een behoorlijk deel van hun maandinkomen wordt afgenomen, enkel en alleen om de overheidsfinanciën op orde te krijgen. Dit heeft niets met inkomenspolitiek te maken maar alles met een onbetrouwbare overheid, die ingrijpt in het leven van mensen die inmiddels met zijn tweeën afhankelijk zijn van een bepaald inkomen en nauwelijks een kans hebben om werk te vinden. Daar gaat het hier om. Als die partner dat inkomen wordt afgenomen, zal zij — meestal zal het om een vrouw gaan — moeten gaan werken. Wat is de kans van deze mensen op werk? We hebben gisteren de cijfers van SZW gezien: de werkloosheid loopt tot 2016 met 200.000 op. De kansen op de arbeidsmarkt zijn nihil. Zij zullen dus niet in staat zijn om dat verlies, deze greep in de portemonnee te compenseren. Daarom is het onrechtvaardig. Een derde argument waarom dit niet rechtvaardig is, is: mensen hebben samen geregeld wanneer ze stoppen met werken en wat ze dan gaan doen. Als je een van de twee het inkomen afneemt omdat diegene moet gaan werken, haal je ze in het laatste deel van het leven uit elkaar. De een moet werken, terwijl de ander pensioen heeft. Dat is niet eerlijk.
De regering gaat er wel heel erg makkelijk vanuit dat geen rekening hoeft te worden gehouden met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daarin wordt echter heel nadrukkelijk gesteld dat er een belangenafweging moet plaatsvinden. Aan de ene kant de groep die het treft, aan de andere kant het algemeen maatschappelijk belang dat wordt gediend. Ik stel vast dat in 2015 27.000 mensen een fors deel van hun inkomen zullen verliezen. Ik ben bang dat het Europees Hof deze wet daarmee in strijd zal verklaren. SZW heeft al een heel slecht record als het gaat om wetten die het niet halen bij het Europees Hof. Laten we niet nog een keer die weg gaan en deze wet gewoon niet naar de Eerste Kamer sturen.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. De AOW-partnertoeslag is een onderwerp met een vluchtige geschiedenis. De huidige partnertoeslag werd halverwege de jaren tachtig ingevoerd. Als de jongere partner van een gepensioneerde niet of weinig werkte, werd de AOW aangevuld met de toeslag. Het duurde echter niet lang voordat er discussie kwam over de toekomst van de partnertoeslag. Tien jaar later werd alweer besloten om de partnertoeslag per 2015 af te schaffen. Vlak voor de geplande afschaffing zitten we middenin een diepe crisis. In de zoektocht naar bezuinigingen heeft het kabinet zijn oog laten vallen op diezelfde partnertoeslag. Eerst zouden de mensen die voor 2015 al een toeslag kregen deze wel houden. Het kabinet wil dit nu veranderen. Ook voor de bestaande groep met een hoger inkomen wordt de partnertoeslag afgebouwd. Onverwacht raken deze mensen nu dus alsnog hun toeslag kwijt. Wij moeten hiermee zorgvuldig omgaan.
Het is duidelijk dat dit voor de getroffen mensen om een moeilijke maatregel gaat. In 1995 kreeg men nog, mede op voorspraak van de voorgangers van de ChristenUnie, twintig jaar de tijd als voorbereiding op het verdwijnen van de partnertoeslag voor de nieuwe instroom vanaf 2015. Nu gaat de eerste verlaging al na een jaar in. Drie jaar later is de toeslag helemaal afgebouwd. De tijd die mensen hebben om zich voor te bereiden is dus zeer kort. De ChristenUnie vindt het belangrijk dat de overheid zich betrouwbaar opstelt. Het onverwacht en op korte termijn beperken van de partnertoeslag staat hiermee op gespannen voet. Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om een langere overgangstermijn te hanteren? Ik hoop dat de staatssecretaris hierover toch wat meer duidelijkheid kan geven, want dit komt voor heel veel betrokkenen als een donderslag bij heldere hemel.
Wat gebeurt er als de jongere partner werkloos wordt? Klopt het dat er dan geen recht meer bestaat op partnertoeslag? Dit is voor ons een cruciaal punt. Het verliezen van je werk heb je meestal niet in de hand. Als het inkomen vervolgens zakt, moet je ook uitgaan van de nieuwe situatie. Wij hebben hier eerder een wetsvoorstel behandeld over de huurverhoging op grond van inkomen, waarin we die trap-op-trap-afsystematiek ook hebben toegepast. Mensen kregen een huurverlaging als ze hun baan kwijt zouden raken. Als ik het wetsvoorstel goed heb gelezen, is daarvan hier geen sprake. Dan ben je in een keer je partnertoeslag kwijt. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen een dergelijke trap-op-trap-afsystematiek in dit wetsvoorstel?
Dan de communicatie. De bekendheid onder de doelgroep met de eerder besloten afschaffing van de partnertoeslag per 2015 is slechts 40%. Die maatregel is al bijna ingegaan! De nieuwe maatregel om ook bestaande partnertoeslagen voor hogere inkomens af te bouwen moet nog worden gecommuniceerd. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat de doelgroep echt op de hoogte is van deze verandering? De staatssecretaris wil in het najaar een campagne starten. Hoe reëel is het dan om te verwachten dat AOW'ers zich kunnen voorbereiden op deze forse inkomensachteruitgang?
Tot de slot de reden van dit wetsvoorstel. Het kabinet is hier duidelijk over. Het beperken van de partnertoeslag is gewoon een bezuinigingsmaatregel. Ik snap dat er keuzes gemaakt moeten worden in deze tijd van crisis. Ook wij ontkomen niet aan die moeilijke keuzes. Maar dan is het wel de vraag of een maatregel die je neemt redelijk en proportioneel is. Voor mijn fractie staat het nog niet vast dat daar hier sprake van is. De betrouwbaarheid van de overheid, de invoeringstermijn, de consequenties bij het verlies van een baan en de communicatie over deze maatregel wegen zwaar voor ons. De staatssecretaris moet dan ook met heel goede antwoorden komen, want op dit moment zijn wij nog niet overtuigd.
De heer De Graaf (PVV):
Voorzitter. Nieuw leven is de reden dat ik hier mag staan namens mijn collega Madlener. Hij is gisteravond vader geworden. Ik wil hem vanaf deze plek dan ook — dan staat het ook in de Handelingen en dat vond ik wel mooi — feliciteren met dit mooie geluk. En ook zijn vrouw Veronique feliciteer ik.
De voorzitter:
Ik wil hem ook namens ons allemaal feliciteren.
De heer De Graaf (PVV):
Dat is heel mooi, voorzitter. Dank u wel daarvoor. Ik zal het overbrengen.
De voorzitter:
Heel graag.
De heer De Graaf (PVV):
Maar wij hebben het nu niet over nieuw leven, maar over oudere levens. Dat is niet gekscherend bedoeld. We hebben het hier over mensen met een AOW-partnertoeslag. Tegenwoordig leven we in een tijd van veelvoudige nivellering. Het belastingpercentage is bijvoorbeeld inkomensafhankelijk. Rutte en Asscher lanceerden inkomensafhankelijke huurverhogingen. Bij voorliggend wetsvoorstel wordt de AOW-partnerschapsuitkering eigenlijk ook gewoon inkomensafhankelijk. De AOW-premies zijn reeds inkomensafhankelijk. Dit wetsvoorstel kunnen we dus zien als de zoveelste nivellerende ingreep van dit kabinet. Het is ook het veranderen van de spelregels terwijl de wedstrijd bezig is. Er wordt inbreuk gedaan op een bestaand uitkeringsrecht van mensen. Daarnaast wordt deze relatief kort van tevoren aangekondigd. Ook vorige sprekers hebben hier al iets over gezegd. De voorgestelde inkomensgrenzen zijn daarbij volledig willekeurig. Dat kun je niet anders dan oneerlijk of onrechtvaardig noemen. Want niemand kan op deze manier nog anticiperen op inkomensterugval.
Bij de totstandkoming van de AOW zijn bewust geen inkomens uitgesloten, want het is tenslotte een collectieve volksverzekering. Dit geldt kennelijk niet langer met dit voorstel. Het is namelijk een inkomensafhankelijke voorziening geworden in plaats van een basispensioen.
Deze maatregel zal een flinke groep AOW'ers gaan raken. Deze groep wordt al geconfronteerd met de afschaffing van de MKOB. Dat kost ze €25 in de maand. Voor de snelle rekenaars: dat is €300 per jaar. Verder zijn er pensioenkortingen in de tweede pijler. Dat hebben al 70 fondsen gedaan in april 2013. Mijn vraag aan het kabinet is dan ook: waarom weer een greep doen in de portemonnee van de mensen die dit land in economische zin hebben opgebouwd? Het mag misschien als een cliché klinken, maar dit is wel de groep die nog opgevoed is met en die ook gehandeld heeft naar het heel eenvoudige principe "met zuinigheid en vlijt, bouwt men huizen als kastelen". Maar het kabinet — daar wil ik graag een reactie op — breekt het huis voor deze mensen weer af.
Naar schatting 13% van de AOW'ers krijgt te maken met de financiële gevolgen. Waarom smeert het kabinet de afbouw en de afschaffing van de partnertoeslag uit over een periode van drie jaar? Ik kan het niet verzinnen. Het kabinet geeft hiermee eigenlijk gewoon toe dat het een botte inbreuk is op de financiën van de bestaande gevallen.
De voorzitter:
Mevrouw Vermeij heeft een vraag voor u.
De heer De Graaf (PVV):
Ik rook al een interruptie.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ik vind dat je dit soort debatten precies moet voeren. Het gaat over mensen, het gaat over hun AOW en het gaat over hun inkomen. Het gaat hierbij om mensen met in ieder geval een fors eigen inkomen. De heer De Graaf stelde dat het om 13% van de AOW'ers gaat. Ik wil gezegd hebben dat het niet gaat om 13% van alle AOW'ers maar om 13% van de AOW'ers die in aanmerking komen voor een partnertoeslag. Die groep maakt een klein onderdeel uit van het totaal aantal AOW'ers. Weet de heer De Graaf om welk percentage van het totaal aantal AOW'ers het gaat?
De heer De Graaf (PVV):
Dat is dan natuurlijk een heel groot rekenvoorbeeld. Mocht het inderdaad een kleiner percentage zijn, dan rechtvaardigt dat nog steeds niet dat er een greep in de portemonnee van die mensen wordt gedaan. Het gaat om het principe. De heer Ulenbelt sprak al van een "onbetrouwbare overheid"; die woorden heb ik ook in mijn tekst staan. Het principe verandert daar dus niet door.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Dat ben ik met u eens, daar gaat het debat vanavond over. Maar de feiten zijn in het debat ook belangrijk: het gaat om 2% van het totaal aantal AOW'ers.
De heer De Graaf (PVV):
Maar dan nog: dat zijn er meer dan genoeg. Elke AOW'er die dit voor zijn kiezen krijgt, is er een te veel. 13% of 2% — het ligt eraan welke rekenmethode je gebruikt — krijgt te maken met een forse inkomensval, die kan oplopen tot 10% in drie jaar, volgens vakcentrale MHP. Wie op de site van de Sociale Verzekeringsbank kijkt, wordt niet vrolijk. Daar staat dat "u door het verlagen of vervallen van de toeslag tijdelijk minder inkomsten heeft dan waar u misschien op heeft gerekend. (…) Een mogelijkheid is dat uw partner weer gaat werken". Gelukkig liggen de banen voor het oprapen in Nederland. We gaan volgend jaar naar 9,25% werkloosheid toe. Vooral de partners — niet iedere AOW'er heeft een jong bloemetje getrouwd — zitten vaak in een leeftijdsgroep, waarin het heel moeilijk is om een baan te vinden. Ga het maar eens doen, als dadelijk 9,25% zonder baan zit. Ik memoreer graag nog een keer dat we volgend jaar 750.000 werklozen tellen.
De maatregel moet primair worden bezien in het licht van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Daar heeft het volk, de oudere in dit geval, zich maar naar te schikken, zo lijkt de redenatie van dit kabinet. Nederland mag geen belastingparadijs worden genoemd voor bedrijven, maar voor personen mogen we wel gaan spreken over de belastinghel. Iedereen met een beetje vermogen wordt kapot belast. Als je hard hebt gewerkt om een vermogen op te bouwen — ik noemde al de huizen en de kastelen, de zuinigheid en de vlijt — komt premier Rutte bij je langs met zijn grijpgrage vingers en haalt het weer weg. Dat getuigt van een onbetrouwbare overheid. Vindt de staatssecretaris het dan gek dat de consumptie niet meer op gang komt?
De VVD moet zich schamen, want dit is de zoveelste nivellerende maatregel. Waar is de liberale VVD? Maar ook de PvdA richt haar bezuinigingsdrift op de ouderen van Nederland. De koopkracht van gepensioneerden daalt met gemiddeld 2,5% en volgend jaar met 1,5%. Dat is de sterkste daling van alle bevolkingsgroepen. Het is onredelijk dat ouderen, die jarenlang hard hebben gewerkt en de Nederlandse economie hebben opgebouwd, nu moeten bloeden. Dat het kabinet dit de gewoonste zaak van de wereld vindt, vinden we eigenlijk het allerergst. Het zal dan ook geen verrassing zijn dat wij tegen dit wetsvoorstel zullen stemmen.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
De heer De Graaf zegt dat de overheidsfinanciën moeten worden gesaneerd en dat dat niet voldoende reden is om hiermee in te stemmen. De partnertoeslag is al een keer eerder gekort, namelijk in 2011. Hoe stond de PVV er toen in? Ik heb altijd begrepen dat de PVV staat voor haar handtekening en het beleid van Rutte I heeft nagevolgd.
De heer De Graaf (PVV):
Natuurlijk, in 2011 werkten we samen. Toen stonden we heel goed voor onze handtekening. In zo'n onderhandeling geef je wat en neem je wat. Dat wil echter niet zeggen dat je die lijn altijd maar moet doortrekken en moet blijven knibbelen aan het inkomen van deze groep. Dus trekken wij een streep: tot hier en niet verder.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Toen ging het om een korting van de partnertoeslag voor iedereen met een inkomen boven €20.000. Dat was ook nivellerend. Daar was de PVV voor. Wat is de reden dat zij er nu niet voor is?
De heer De Graaf (PVV):
Die reden heb ik net genoemd: tot hier en niet verder.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Voorzitter. Dit debat betreft een wetswijziging waarbij bekeken zal worden of en op welke wijze een AOW-gerechtigde nog aanspraak kan maken op AOW-partnertoeslag. De AOW-gerechtigde krijgt dus partnertoeslag vanwege een jongere partner. Nu wordt bij de toekenning van de partnertoeslag alleen gekeken naar het ontbreken van inkomen bij de partner. Is er geen inkomen en is de partner jonger, dan krijgt de AOW-gerechtigde automatisch een partnertoeslag. In dit voorstel wordt gekeken naar het gezamenlijke inkomen, dus ook naar het genoten pensioen van de AOW-gerechtigde. De maatregel is ingegeven door budgettaire noodzaak. Dat is hier ook al gezegd. Iedereen zal naar vermogen moeten bijdragen. In dit geval zijn dat de mensen met de hoogste pensioenen.
Dit uitgangspunt is in onze ogen zeer verdedigbaar. De partnertoeslag vervalt alleen volledig bij een gezamenlijk inkomen van een pensioengerechtigde en echtgenoot van €54.000 exclusief AOW. Dat is €63.500 inclusief AOW. Ik vraag de staatssecretaris het volgende. Stel dat dit alleen over het pensioeninkomen gaat, wat voor inkomen heb je dan überhaupt gehad als je een dergelijk pensioen hebt, dus zonder AOW? Het grootste gedeelte moet namelijk pensioen zijn, want als de partner geld verdient, krijgt zij sowieso vandaag de dag al geen partnertoeslag. Verdient de jongere partner dus gewoon, dan is er nu al geen sprake van toeslag. Dat had ik al gezegd. Kortom, wat moet je verdiend hebben om een pensioen van €50.000 te hebben gekregen, uitgaande van, laten we zeggen, 70% van het middelloon? Dat is een mooie pensioenregeling zullen we maar zeggen. Het lijkt mij dat dit een stevig inkomen is waar maar een paar procent van de mensen in dit land aan kan tippen.
De grens is daarom hoog te noemen, daar het gemiddelde pensioen in de metaalsector — dat weten de meeste mensen in deze zaal — €4.000 tot €5.000 per jaar is. Dit gaat om pensioeninkomens die tien keer zo hoog zijn. Het betreft ongeveer 13% van de mensen met een AOW-partnertoeslag. Dat is al eerder gememoreerd door de heer De Graaf. Dat aantal zal over de jaren overigens snel afnemen. Dat percentage van 13 is te relativeren, want niet iedereen krijgt die partnertoeslag. Dat heb ik dus ook aan de heer De Graaf gevraagd. En niet iedereen heeft een partner. Hoe verloopt die daling en hoeveel echtparen krijgen uiteindelijk, als zij niets doen en als zij dus niet in hun eigen inkomen voorzien, te maken met de definitieve korting op de partnertoeslag? Om hoeveel mensen gaat het, als wij naar het totaal van de AOW-gerechtigden kijken? Ik heb op de achterkant van een viltje berekend dat het om 2% gaat, maar ik weet niet zeker of dat zo is.
Veel mensen hebben een financiële planning gemaakt. Anderen hebben dat ook al gezegd. Hoewel mijn fractie deze maatregel kan verdedigen in het licht van de keuzes die gemaakt moeten worden, is de vraag op welke wijze mensen hierover worden geïnformeerd en zich kunnen voorbereiden. Uit de nota naar aanleiding van het verslag wordt namelijk niet duidelijk of en hoe de SVB klanten specifiek kan aanschrijven. We hebben het hier over een kleine groep. In het verleden is gebleken dat de SVB wel degelijk goede bestanden kan maken, maar het lijkt mij in dit geval een zeer goede zaak om de groep precies te definiëren en te kunnen informeren. Kan in die voorlichting ook aandacht worden besteed aan de financiële planning en voorbereiding in plaats van alleen droge informatie te geven?
Tot slot: mijn fractie is blij met de gekozen uitwerking van dit voorstel. Die uitwerking is anders dan in het regeerakkoord was gepland: de regeling gaat later in, heeft een glijdende schaal en wordt in stapjes uitgevoerd.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Mijnheer de voorzitter. Ik citeer: "Waar een grote inspanning nodig en verantwoord is om de AOW voor de lange termijn te waarborgen, is het alleszins redelijk om AOW-toeslagen — indien één van de twee partners jonger is dan 65 jaar — uitsluitend te verstrekken indien het huishouden anders onder het relevante sociaal minimum zou zakken." Dit citaat is afkomstig uit Keuzes voor de toekomst, het regeerakkoord van Paars I, van 13 augustus 1994. Regeren is vooruitzien. Dat heeft het kabinet-Kok van de PvdA, de VVD en D66 in 1994 en 1995 dan ook gedaan.
Ik dank de staatssecretaris voor het wetsvoorstel en de nota naar aanleiding van het verslag, die veel vragen van de VVD heeft beantwoord. Al in 1995 is voorgesteld om de partnertoeslag te laten vervallen voor nieuwe gevallen. Per 2015 gaat dit nu ook gebeuren voor een deel van de mensen die dan nog partnertoeslag ontvangen. Natuurlijk kan dit heel ingrijpend zijn. In 1995 werd al voorzien dat meer vrouwen een eigen inkomen zouden gaan verdienen, maar die ontwikkeling is nog sneller gegaan dan toen werd voorzien. Werkte in 1996 nog maar 14% van het aantal vrouwen boven de 55, in 2012 was dit al 42%. Steeds meer vrouwen zijn economisch onafhankelijk en steeds meer gepensioneerden hebben een aanvullend pensioen. De partnertoeslag was oorspronkelijk bedoeld voor mensen met alleen AOW, dus zonder aanvullend pensioen, van wie de partner onder de 65 zelf geen inkomen had. Dat is nu niet aan de orde. Daarom wordt voor de 27.000 bestaande gevallen de partnertoeslag nu langzaam afgebouwd.
Natuurlijk moet werken voor de jongere partner blijven lonen. De geleidelijkheid waarmee de afbouw nu vorm is gegeven, is positief: stapsgewijs in vier jaar, van 2015 tot de afschaffing in 2018, met elk jaar een evenredige korting. Voor de VVD staat voorop dat de AOW ook in de toekomst betaalbaar moet blijven, zodat ook onze kinderen en kleinkinderen er gebruik van kunnen maken. Om dat mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat wij kritisch kijken naar de houdbaarheid van de AOW. Het probleem is dat de AOW via de premies wordt betaald, maar dat de inkomsten uit deze premies al jaren lager zijn dan de uitgaven. Deze situatie is op termijn onhoudbaar. Daarom is het noodzakelijk dat wij nu ingrijpen om dit basispensioen ook voor toekomstige generaties overeind te houden.
De voorzitter:
U hebt allerlei vragen uitgelokt, in de eerste plaats van de heer Van Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik heb een verduidelijkende vraag. Dit is een bezuinigingsmaatregel op korte termijn. Ik ben het met mevrouw Schut eens dat dit zware economische tijden zijn, maar zij zegt ook dat dit goed is voor de houdbaarheid en dat wij daarom nu moeten ingrijpen. Kan zij bevestigen dat dit wetsvoorstel op lange termijn welgeteld nul euro oplevert?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Dat klopt. Dit genereert een incidentele opbrengst, maar de VVD is net zoals de meeste liberale partijen, waaronder ook uw partij, altijd al voorstander geweest van afschaffing van de partnertoeslag. Ik zou dus zeggen: hoe sneller, hoe beter. Ik hoop dat ook D66 ons daarin steunt. Ik zie de afschaffing van de gehele partnertoeslag als een manier om de AOW betaalbaar te houden voor latere generaties.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik moet toch concluderen dat mevrouw Schut volgens mij de plank een beetje misslaat. Natuurlijk gaat dit voor nieuwe gevallen stoppen. Dat hebben we in 1995 afgesproken; mevrouw Schut citeerde het desbetreffende regeerakkoord. De vraag is nu een andere: ga je anderhalf jaar voor het moment van ingang van de maatregel alsnog besluiten om ook zittende gevallen deels te korten? Je kunt daarvoor kiezen. Dat is een politieke afweging. Maar dat dit niets afdoet aan de keuze die, ook door mijn partij, is gemaakt om het voor nieuwe gevallen te doen, staat als een paal boven water. Ik stel de vraag dus nogmaals. Het lijkt me beter — ik hoop dat mevrouw Schut-Welkzijn daaraan gehoor geeft — om de houdbaarheid er niet meer bij te halen, want op langere termijn levert dit echt geen geld op.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Ik heb altijd begrepen dat D66 denkt dat we niet snel genoeg hervormen. Nu hervormen we snel, nu voeren we snel door wat ook D66 wil, namelijk het afschaffen van de partnertoeslag, en dan is het weer niet goed! We zien dat veel vrouwen werken en veel ouderen een aanvullend pensioen hebben en daarom vinden we deze maatregel niet meer nodig.
De voorzitter:
U lokte nog een laatste vraag bij de heer Van Weyenberg uit.
De heer Van Weyenberg (D66):
Voor de goede orde: ik ben erg voor snelle hervormingen. Daarom vind ik het jammer dat de VVD 45.000 banen weggeeft door de WW-hervorming af te zwakken. Die zou wél helpen voor groei, helpen voor banen en helpen om de overheidsfinanciën gezond te maken. Maar kom mij niet aan met de stelling dat deze maatregel, die op korte termijn geld oplevert, een grote hervorming is. Het is het bij een kleine groep neerleggen van een fors bezuinigingsbedrag. Je kunt daar wel of niet voor kiezen, maar dit als een hervorming wegzetten en mijn partij daarop aanspreken vind ik een kleine gotspe.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
De VVD is de partij die de overheidsfinanciën op orde wil brengen. Er is een heel grote schuld, namelijk €28.000 per Nederlander, en de rente op de staatsschuld bedraagt 11 miljard in 2014. Deze maatregel heeft in ieder geval een opbrengst in 2015 en daar staat de VVD voor.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Mevrouw Schut heeft een hele lofzang gehouden op de vrouwen die steeds meer zijn gaan participeren. Bij de VVD kan dat een doel zijn, bij ons is het een keuze voor de mensen zelf. Maar goed, die discussie gaan we nu niet voeren. Ik vraag haar hoe rechtvaardig zij het vindt dat vrouwen die blijven werken straks, als de partnertoeslag voor de zittende gevallen wordt afgeschaft, niet meer in aanmerking komen voor de AOW-partnertoeslag als ze hun baan verliezen. Nogmaals, het is een eigen keuze voor de partners, maar ik voorzie dat in 2014 heel veel van die vrouwen — of mannen; dat kan ook — zullen zeggen: ik stop met werken, want dat is veel voordeliger, dan weet ik namelijk in ieder geval dat ik mijn AOW-partnertoeslag behoud.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Als iemand zijn baan verliest, gebeurt wat er altijd gebeurt als iemand een baan verliest: dan krijgt die persoon een WW-uitkering. Als iemand onder de 65 met een even oude partner zijn baan verliest, dan krijgt hij ook een WW-uitkering en ook geen partnertoeslag. Ik vind het dus niet meer dan rechtvaardig dat er geen verschil is tussen iemand die jonger is en een partner die ouder is. Ieder moet op eigen benen kunnen staan. Een keuze om te werken is ook voor de VVD een keuze om te werken, maar dat wil nog niet zeggen dat je dan afhankelijk bent van de uitkering van je partner.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dat vroeg ik niet. Ik vroeg wat mevrouw Schut doet als die partners in 2014 besluiten om te gaan stoppen, omdat ze dan in ieder geval weten dat ze de partnertoeslag behouden. Dat is het tegengestelde effect van de maatregel. In dat opzicht vind ik het amendement van de heren Dijkgraaf en Bisschop heel interessant. Zij zeggen: laat dat recht dan weer herleven. Voorziet mevrouw Schut dat effect? Zo ja, wat vindt ze er dan van dat mensen straks hun baan gaan opzeggen om toch maar die toeslag te behouden?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Iedereen moet gewoon beslissen of hij zijn baan wil opzeggen. Dat is ieders vrije keuze. Ik denk niet dat deze maatregel daartoe bijdraagt, want het is maar een heel klein stukje inkomen dat je er als partnertoeslag bij krijgt. Dat is niet vervangbaar door een totaalinkomen. Ik heb het amendement van de heren Dijkgraaf en Bisschop wel gelezen. Ik heb daarover zelf nog wel wat vragen. Die wil ik eerst nog stellen, want ik weet niet zeker of ik het goed heb begrepen. Voor de VVD staat echter centraal dat de jongere partner én de oudere partner beiden op eigen benen moeten staan en dus zelf voor hun eigen inkomen moeten zorgen. Als ze hun baan verliezen, krijgen ze WW en gelden alle regelingen die voor iedereen gelden. We vinden niet dat een partnertoeslag daarvoor in de plaats moet komen.
De heer Klein (50PLUS):
Ik wil even duidelijk krijgen waar we het over hebben, want ik raak eerlijk gezegd het verhaal van mevrouw Schut-Welkzijn een beetje kwijt. Zij wil de partnertoeslag hervormen. Volgens mij is door de afgelopen kabinetten het besluit al genomen om de partnertoeslag af te schaffen voor mensen van na 1 januari 1950. Zij hebben zich daarop kunnen voorbereiden. Vervolgens was het heel redelijk dat de partnertoeslag zou blijven bestaan voor mensen die ouder waren en zich dus niet konden voorbereiden. Dat is een toezegging en een belofte. Over hervormingen hoeven we dus niet met elkaar te discussiëren, want de hervormingstrajecten zijn in feite doorgevoerd. Vervolgens is het een heel arbitraire vraag …
De voorzitter:
U moet een vraag gaan stellen.
De heer Klein (50PLUS):
Waarom trekt mevrouw Schut-Welkzijn deze cesuur, deze grens? Zij zegt: we willen het wel door laten gaan, maar als je €46.000, oplopend tot €54.000, verdient, dan mag je wel inleveren. Is dat een soort inkomenspolitiek van de VVD of is het gewoon iets wat zij even hapsnap tussendoor doet? Of zou zij de grens ook bij €40.000 kunnen leggen?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Wij zijn voor het afschaffen van de partnertoeslag voor bestaande gevallen, zoals in dit wetsvoorstel staat, omdat veel vrouwen werken en veel ouderen een aanvullend pensioen hebben en de regeling dus niet meer nodig is. Dat de grens is getrokken bij €50.000 en de regeling nu in een geleidelijke schaal wordt afgebouwd, is een overeenkomst die we in het regeerakkoord hebben gesloten. Dat is evident.
De heer Klein (50PLUS):
Volgens mij wordt de regeling helemaal niet afgeschaft voor de bestaande gevallen, maar alleen voor de groep met een inkomen boven €46.000. Mevrouw Schut-Welkzijn gaat dus heel selectief een inkomensbeleid voeren, door te bepalen dat het inkomen van mensen die iets meer hebben, wel kan worden afgeroomd ten behoeve van de staatskas. Dat is pure willekeur en onbehoorlijk bestuur.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Ik herhaal mezelf. De VVD ziet dat veel vrouwen werken en dat veel mensen van boven de 65 jaar een aanvullend pensioen hebben. Wij vinden dus de hele regeling niet nodig. Dat de grens nu ligt bij €50.000 hebben wij afgesproken met onze coalitiepartner PvdA. Wij zijn echter al sinds de jaren negentig geen voorstander van deze partnertoeslag, omdat wij vinden dat iedereen op eigen benen moet staan en zijn eigen brood moet verdienen.
De heer Bisschop (SGP):
Ik doe oprecht mijn best om de argumentatie van de collega van de VVD te volgen. Het feit dat de VVD al sinds de jaren negentig tegen de partnertoeslag is, vind ik geen sterk argument. Dat is een overtuiging van de VVD. Het zij zo. Ik hoor echter ook het argument: steeds meer vrouwen gaan werken en dus is de partnertoeslag niet meer nodig. 42% van de partners werkt, maar de partnertoeslag is er toch eigenlijk voor de andere 58%? Die is er in principe toch niet voor die 42%? De vrouwen die werken, hebben toch hun eigen inkomen en navenant minder aanspraak op partnertoeslag?
De voorzitter:
Mevrouw Schut-Welkzijn.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Ja …
De heer Bisschop (SGP):
Legt u mij de argumentatie eens uit.
De voorzitter:
Dat gaat zij nu doen.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Ik denk dat één onderdeel van wat ik zeg, verloren gaat, namelijk dat veel gepensioneerden van boven de 65 jaar ook een aanvullend pensioen hebben. De AOW-partnertoeslag is bedoeld als maatregel om te voorkomen dat AOW'ers en hun partners samen door het ijs zakken, en dat is nu helemaal niet meer het geval. Het gaat nu om een groep die niet op bijstandsniveau leeft, maar een hoger inkomen heeft en niet door het ijs zakt. Daar is de partnertoeslag niet voor bedoeld. Veel vrouwen gaan werken, en als zij niet willen werken, is dat hun eigen keuze. Dat wil echter niet zeggen dat hun partner dan de partnertoeslag moet krijgen. Mensen onder de 65 jaar hebben die partnertoeslag namelijk ook niet. Als bij hen de ene partner minder inkomen heeft dan de ander, moeten ze zich ook zelf zien te rooien.
De heer Bisschop (SGP):
Toch blijft de argumentatie onduidelijk. De VVD-afgevaardigde voert het argument aan dat de regeling kan worden afgeschaft omdat meer vrouwen zijn gaan werken. Afgezien van het feit dat er al afspraken over zijn gemaakt waar nu op wordt ingebroken — dat is een belangrijk bezwaar van meerdere collega's als ik hen goed beluister — is dit toch ook geen deugdelijke argumentatie? De afschaffing heeft namelijk geen betrekking op die groep vrouwen. De afschaffing van de partnertoeslag treft voornamelijk de vrouwen die door omstandigheden geen betaalde baan hebben of hebben gehad, die slechts kort gewerkt hebben, of die gekozen hebben voor het opvoeden van kinderen, voor vrijwilligerswerk of voor het verlenen van mantelzorg. Het heeft toch vooral betrekking op die vrouwen? Toch niet op die 42%? Het argument dat steeds meer vrouwen werken kan dan toch niet valide zijn? Dat lijkt me een kwestie van logica.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
De heer Bisschop hoort steeds het tweede onderdeel van mijn betoog niet, namelijk dat veel ouderen een aanvullend pensioen hebben. De partnertoeslag is dus niet strikt nodig. Als vrouwen ervoor kiezen niet te werken, ben ik daar een groot voorstander van. Iedereen moet kiezen wat hij of zij wil. Het staat iedereen vrij om eigen keuzes te maken. Dat wil echter niet zeggen dat we daarom een partnertoeslag moeten overmaken aan die partners. Dat staat er los van. Enerzijds is de partnertoeslag niet meer nodig omdat veel vrouwen werken. Anderzijds hebben veel partners een aanvullend pensioen waardoor de partnertoeslag niet meer nodig is om te voorkomen dat ze door het ijs zakken.
De heer Bisschop (SGP):
Om misverstanden te voorkomen, herhaal ik de drie argumenten die ik van de VVD-afgevaardigde hoor. Het eerste argument is dat het al sinds de jaren negentig in het programma van de VVD staat. Dat mag, maar ik vind dat geen valide argument. Het tweede argument is dat 42% van de vrouwen inmiddels werkt. Dat argument is dus ook niet valide, zoals mevrouw Schut net zelf ook erkende; dank daarvoor. Het derde argument is dat op deze manier mensen boven een bepaald inkomen gesubsidieerd worden. Dat is een pleidooi voor nivellering. Het is het goed recht van de VVD om daarvoor te pleiten, maar het verbaast mij wel. Van de drie argumenten is er slechts één valide en dat is een socialistisch argument. Ik zou zeggen: gefeliciteerd met deze ontwikkeling.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
De heer Bisschop heeft een beperkt geheugen voor de dingen die ik noem. Ik heb gezegd dat veel vrouwen werken en dat er geen partnertoeslag meer nodig is omdat ze werken. Dat is één. De partnertoeslag was er tot voor kort ook voor mensen die wel werkten of een beperkt inkomen hadden. Dat is niet meer nodig omdat veel vrouwen op eigen benen kunnen staan. Dat is een valide argument. Daarnaast hebben ouderen vaak een aanvullend pensioen. In het huishoudinkomen is een partnertoeslag dan niet meer noodzakelijk. De heer Bisschop zegt dat wij voor nivellering zijn, maar dat zijn we niet. Wij zijn altijd al voor afschaffing van de partnertoeslag geweest. De sociale zekerheid is namelijk alleen bedoeld om te voorkomen dat mensen met zijn tweeën door het ijs zakken. Dat is hier totaal niet in Frage. Wij zijn sowieso gewoon tegen die partnertoeslag.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Van Weyenberg wil interrumperen, maar volgens mij is hij deze ronde al aan de beurt geweest.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik zal dat als een aansporing zien om het heel kort te houden.
De voorzitter:
Nou, extreem kort.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik heb een heel simpele vraag. Mevrouw Schut zegt: mijn partij vindt dit al langer. Ik heb de doorrekening van het verkiezingsprogramma van de VVD er even bij gepakt, maar daar kan ik het niet in vinden. Nou kijk ik vast verkeerd. Op welke bladzijde moet ik zijn?
De voorzitter:
Mevrouw Schut-Welkzijn, de heer Van Weyenberg wil weten op welke pagina hij moet zijn.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Daar kan ik kort op antwoorden. Niet alles wat wij vinden hebben we in het verkiezingsprogramma opgeschreven, maar we vinden het wel.
De voorzitter:
Heel kort, mijnheer Van Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dat was een kort, maar ook wel een hoogst amusant antwoord.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Het is geen structurele maatregel, dus waarom zouden we die opschrijven?
De heer Ulenbelt (SP):
In de Tweede Kamer moeten wij ook beoordelen of wetten in strijd zijn met internationale verdragen, waaronder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daarin staat dat ingrijpen in een lopende uitkering een aantasting van het eigendom is. Dat mag bij wet, maar dan moet er een afweging worden gemaakt tussen de belangen van de gemeenschap en de belangen van de groep. Nu wordt er in 2015 bij 27.000 mensen 40 miljoen weggehaald op een begroting van ik-weet-niet-hoeveel. Denkt mevrouw Schut dat dit stand zal houden bij de Europese rechter?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Dat denk ik wel. Het is een heel geleidelijke afbouw die heel zorgvuldig is vormgegeven. Daarnaast staat het belang dat de overheidsfinanciën op orde moeten worden gebracht. Dat is een zwaarwegend belang. In dat kader moet deze maatregel worden bezien.
De heer Ulenbelt (SP):
Nu wil het geval dat wij een flink aantal wetten van dit ministerie hebben zien sneuvelen bij de Europese rechter. Met het oog op de staatsfinanciën worden 27.000 mensen extreem getroffen. Denkt mevrouw Schut echt dat dit standhoudt? Als het niet standhoudt, gaat de VVD dan dokken? Dat moest immers in andere gevallen ook gebeuren. Heeft mevrouw Schut daar überhaupt wel over nagedacht? Ik begin daaraan te twijfelen.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Ik kan mij niet precies meer herinneren wat daarover in de memorie van toelichting of in de nota naar aanleiding van het verslag staat, maar ik neem aan dat de staatssecretaris hierop kan ingaan. Volgens mij heb ik namelijk die vraag gesteld in de nota naar aanleiding van het verslag. Die is goed beantwoord. Ik laat dit echter graag aan de staatssecretaris over.
In het verkiezingsprogramma van de SP staat dat iedereen met een huishoudinkomen boven de €80.000 de AOW verliest. Ik vraag mij af of die maatregel dan wel door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zou komen.
De heer Ulenbelt (SP):
Mevrouw Schut, u snapt er werkelijk helemaal geen jota van. Als je het bij iedereen doet, mag het wel. Hier gebeurt het echter bij een specifieke groep van 27.000 mensen. Daar zijn ze heel kritisch op in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De staatssecretaris heeft dit weliswaar opgeschreven, maar volgens mij klopt dit van geen kant. Als dit hier wordt aangenomen — wij gaan het zien — hoop ik dat de Eerste Kamer, die hier altijd bijzonder kritisch op is, dit nog eens een keertje flink onder de loep zal nemen.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Wij zullen het zien.
Ik ben eigenlijk klaar met mijn betoog, maar ik heb nog wel een drietal vragen. Waarom levert deze maatregel meer op dan bij het regeerakkoord voorzien? Vloeit de incidentele extra opbrengst van deze maatregel naar de algemene middelen, zoals gebruikelijk bij maatregelen uit het regeerakkoord met een hogere opbrengst dan voorzien? Mijn laatste vraag gaat over de tweede nota van wijziging, die ik niet helemaal begreep. Hierin staat dat het aanvangsinkomen van 242% is verlaagd naar 224% Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, omdat de vakantiebijslag niet tot het inkomen wordt gerekend als je van een jaar- naar een maandinkomen gaat en omdat de sociale zekerheid de vakantietoeslag niet als inkomen ziet. In de memorie van de toelichting is het maandinkomen gebruikt en in de wet het jaarinkomen. Bij wetswijziging is nu het jaarinkomen verlaagd. Ik hoop dat iedereen het nog kan volgen. Wat is het effect van deze nota van wijziging? Blijven wij nu uitgaan van een range van €46.000 tot €54.000 op jaarbasis of niet? Waarom zijn de jaarinkomens niet in de memorie van toelichting gebruikt als de omrekening naar maandinkomens het probleem was? Was dit niet van tevoren te voorzien?
Ik rond af. De VVD gaat ervan uit dat iedereen op eigen benen moet staan. Kostwinners die onder de 65 zijn, krijgen ook geen partnertoeslag. Deze ingreep is noodzakelijk om de overheidsfinanciën op orde te brengen en de AOW ook voor latere generaties te kunnen behouden.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Laat ik er geen misverstand over laten bestaan: de SGP omarmt het denken vanuit gezinsinkomens in plaats van individualistische inkomstenpolitiek. Maar dat moet dan wel structureel in het beleid zijn verankerd, ook op andere beleidsterreinen. Wij zullen niet voor dit wetsvoorstel stemmen. Wij hebben een amendement ingediend om de ergste schade die op een bepaald punt kan ontstaan, enigszins te repareren. Wij hopen van harte dat dat amendement het haalt, maar het wetsvoorstel als zodanig heeft onze sympathie dus niet. Dat is niet zozeer het geval om ideologische redenen, als wel met het oog op het begrip "betrouwbare overheid".
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Gaat de heer Bisschop nog in op het amendement of …
De heer Bisschop (SGP):
Ik heb het even genoemd als een voorschot op de discussie, maar ik kom er aan het slot van mijn betoog op terug.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Dan wacht ik dat af.
De heer Bisschop (SGP):
En als ik het mocht vergeten, doe ik het op uw verzoek alsnog.
Het lijkt wel of de regering geen genoeg kan krijgen van morrelen aan de AOW-partnertoeslag. Het is namelijk al de vierde keer in vier jaar dat de regering met wisselend resultaat probeert de lasten van deze groep AOW'ers fors te verzwaren. Ik kan er helder over zijn: de SGP vindt het onwenselijk dat de regering nu opnieuw met een forse beperking op de AOW-partnertoeslag komt, zeker in het licht van de wetsgeschiedenis sinds 1945. Het is toch niet billijk om de AOW-partnertoeslag af te schaffen voor mensen aan wie vanaf 1995 altijd is verteld dat zij er recht op zouden hebben en houden? Waarom gebeurt dat met dit wetsvoorstel dan toch?
De regering verdedigt de indiening van dit wetsvoorstel onder meer door te melden dat de arbeidsparticipatie van vrouwen tussen 55 en 65 sinds 1996 flink is toegenomen, namelijk van 14% naar 42%. Ik zal dat hier niet verder uitwerken, want ik heb zojuist per interruptie al proberen duidelijk te maken dat dit geen argument kan zijn, omdat de AOW-partnertoeslag juist geen of minder betrekking heeft op deze groep vrouwen. Het gaat in principe om de 58% vrouwen die een andere keuze hebben gemaakt. Erkent de regering dat het financiële belang van de partnertoeslag voor de resterende 58% van de niet-werkende partners onverminderd groot is? Deze vraag klemt temeer omdat mensen zich financieel niet meer op die veranderende situatie kunnen voorbereiden. Deze maatregel treft partners die geen betaalde baan buitenshuis hebben gehad of lange tijd uit het arbeidsproces zijn, omdat zij kinderen hebben opgevoed, mantelzorg hebben verleend of vrijwilligerswerk hebben gedaan. Hoe heeft de regering meegewogen dat de arbeidsmarktkansen voor specifiek deze groep mensen zeer gering zijn in deze tijd van crisis en oplopende werkloosheid? Erkent de regering dat deze mensen het effect van deze maatregel daardoor niet kunnen opvangen? Dat staat nog los van het feit dat sommige zieke mensen helemaal niet in staat zijn om een baan te zoeken. Ik zou daar graag een reactie van de staatssecretaris op krijgen.
Het lijkt wel alsof het kabinet het leuk vindt om te nivelleren. Wie ook maar enigszins met zijn of haar hoofd boven het maïsveld uitsteekt … Pardon, maaiveld. Ik dacht even aan de mais die in deze tijd van het jaar juist zo hoog staat. Dan moet je wel heel erg uitsteken. Ik hou het maar bij het maaiveld. Wie maar enigszins boven het maaiveld uitsteekt, wordt gekort. Dat is ook hier het geval. Kan de staatssecretaris beargumenteren waarom zij in het wetsvoorstel een inkomen van €46.000 als vertrekpunt neemt en dat dus blijkbaar rekent tot de hogere inkomens? Waarom is niet gekozen voor een hogere grens van waar het recht op partnertoeslag wordt afgebouwd?
De afschaffing van de partnertoeslag heeft grote financiële gevolgen voor AOW-gerechtigden met een partner. Het Malieveld stond in het verleden al stampvol bij een kleinere koopkrachtachteruitgang dan in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld. Om misverstanden te voorkomen: wij doen hiermee dus niet een oproep om allemaal naar het Malieveld te komen, zoals sommige andere partijen dat wel doen. Vindt de regering met de SGP dat een inkomenseffect van bijna 10% in drie jaar veel te groot, buitenproportioneel is? Erkent de regering dat deze groep mensen, die er terecht van uitging en kon uitgaan het recht te hebben en te houden, zich onvoldoende kan voorbereiden en onvoldoende kan anticiperen op het afschaffen van dit bestaande recht? En waarom heeft de regering de geleidelijke afschaffing van het recht op partnertoeslag dan niet meer uitgesmeerd in de tijd, bijvoorbeeld over tien jaar?
Voorzitter, ik kom tot een afronding. Dit wetsvoorstel regelt dat het recht op een partnertoeslag definitief vervalt indien het gezamenlijke inkomen van twee partners boven de inkomensgrenzen uitkomt. Er kunnen echter omstandigheden zijn waardoor die twee partners een inkomensval doormaken. Ook in dat geval zou het recht op partnertoeslag volgens het wetsvoorstel niet herleven en dat vindt de SGP ongewenst. Wij hebben daarom een amendement voorbereid waarmee bewerkstelligd wordt dat het recht op partnertoeslag herleeft als het gezamenlijke inkomen op een gegeven moment lager is dan de in dit wetsvoorstel gehanteerde inkomensgrenzen voor de afbouw van de partnertoeslag. Dan werk je, net zoals bijvoorbeeld bij de huurtoeslag en de zorgtoeslag gebeurt, met het trap-op-trap-afprincipe. Graag horen wij daarop de reactie van de staatssecretaris en mevrouw Schut-Welkzijn.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
De heer Bisschop vroeg de staatssecretaris waarom niet voor een hogere grens dan die €46.000 is gekozen. Dat bedrag is exclusief de AOW-uitkering. Is de heer Bisschop bekend met het gemiddelde pensioen dat een bouwvakker per maand krijgt?
De heer Bisschop (SGP):
Dat bedrag heb ik niet paraat, maar …
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ik heb dat bedrag en het bedrag voor bijvoorbeeld het ABP toevallig wel paraat. Dat bedrag komt voor de bouw uit op gemiddeld €635 per maand. €46.000 exclusief AOW is een pensioen dat maar betrekkelijk weinig mensen in dit land krijgen. Waarom zou die grens dan eigenlijk omhoog moeten?
De heer Bisschop (SGP):
Wij hebben een regeling, de AOW, waarvan wij hebben afgesproken dat die inkomensonafhankelijk is. Ieder heeft daar vanaf een bepaalde leeftijd recht op. Er wordt nu gezegd "dat is in het verleden gebeurd" en "die keuze is gemaakt". Ik kan mij voorstellen dat de SGP er niet bij heeft staan juichen toen er werd besloten dat er in bepaalde gevallen ook sprake zou zijn van een partnertoeslag, maar daaraan wordt nu wel gemorreld. Dat is de afgelopen jaren een en ander maal gebeurd. Er zijn nu afspraken gemaakt. Die afspraken liggen vast. Er zijn toezeggingen gedaan, verwachtingen gewekt en vervolgens wordt er in de bestaande regeling ingegrepen op een moment dat er voor de mensen die het betreft geen reparatie door henzelf meer mogelijk is. Dat is de kern van het bezwaar van de SGP. Hier is de kwestie van de betrouwbare overheid in het geding. Dat roept vervolgens bij ons de vraag op waar die €46.000 vandaan komt en waarom er niet voor €56.000 is gekozen. Stond er misschien toevallig in het regeerakkoord dat het €50.000 moest zijn? Ik vind dat inhoudelijk niet bepaald een ijzersterk argument. Het is een politiek argument.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ik begrijp het punt van de heer Bisschop, ook al deel ik dat punt niet, maar dat heb ik in mijn bijdrage al duidelijk proberen te maken. Ik ben echter wel verbaasd over zijn wens om die grens nog hoger te leggen, aangezien het al een zeer hoge grens is, een grens die voor de gemiddelde werknemer in dit land helemaal niet aan de orde is. Die valt dan ook helemaal niet onder deze wet. Die werknemers met een jongere partner krijgen in ieder geval tot 1 januari 2015 gewoon de partnertoeslag.
De heer Bisschop (SGP):
Blijft overeind staan dat hoe hoger die grens is, hoe minder mensen door deze maatregel worden getroffen. En dat is alleen maar toe te juichen, zou ik zeggen.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Mijnheer Bisschop heeft samen met de heer Dijkgraaf een amendement ingediend. Ik probeer het te begrijpen. Het inkomen van beide partners moet leidend zijn bij incidentele schommelingen, dus niet alleen het inkomen van de jongere partner maar dat van beide partners. Is dat wat u met het amendement probeert te zeggen?
De heer Bisschop (SGP):
In het wetsvoorstel wordt geregeld dat de partnertoeslag definitief vervalt als het gezamenlijke inkomen van de twee personen boven de inkomensgrens uitkomt. Als dit echter achteraf gezien een tijdelijke situatie is geweest, en als men terugvalt tot onder die grens, verliest men dus definitief het recht op toeslag. Dat willen wij gerepareerd hebben, want dat is niet billijk. Dat is een kwestie van trap op, trap af.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Als de jongere partner een incidentele wisseling van inkomen heeft, is het al zo dat er weer recht op toeslag zal ontstaan. Ik vraag me af wanneer zoiets zich voordoet bij de oudere partner. Kan de heer Bisschop daarvan een voorbeeld geven?
De heer Bisschop (SGP):
Ik ben bang dat ik de vraag niet helemaal begrijp. Het punt van verschil is misschien de incidentele afwijking. Wat is dat incidentele dan?
De voorzitter:
Ten slotte, mevrouw Schut-Welkzijn.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
In eerste instantie vroeg ik dit: bedoelt u met uw amendement dat beide inkomens van de partners leidend zijn als het gaat om incidentele schommelingen? Bij een incidentele daling van het inkomen van hetzij de jongere hetzij de oudere partner zou er in dat geval weer een recht op partnertoeslag moeten ontstaan. Ik begreep van u dat u dat beoogt. Op dit moment is het door een wetswijziging al zo dat er bij incidentele schommelingen van het inkomen van de jongere partner weer een recht op partnertoeslag kan ontstaan. Nu vraag ik me af wat u beoogt met uw amendement. Ik ga er namelijk van uit dat de oudere partner, die dus al gepensioneerd is, veel minder mogelijkheden heeft om zijn inkomen nog te beïnvloeden. Wanneer doet zoiets zich dus voor? Waarom is het amendement eigenlijk nodig?
De heer Bisschop (SGP):
Ik denk dat ik het begrijp. Het gaat ons erom dat het vertrekpunt het gezamenlijke inkomen is. Als dat onder de grens komt, ontstaat opnieuw het recht op partnertoeslag, ook al ben je als partners boven die grens geweest. Dat is wat met dit amendement wordt beoogd. Of dit nu van de oudere of van de jongere partner komt, is in dit geval eigenlijk niet zo relevant. Het gaat om het gezamenlijke inkomen. Als dat onder dat niveau komt, ontstaat opnieuw het recht. Stel, de partners hebben beiden €56.000 verdiend, er ontstaat werkloosheid van de jongere partner en men komt onder de €46.000 terecht. Dan ontstaat dus het recht op partnertoeslag.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Voorzitter.
De voorzitter:
Ik zag de staatssecretaris knikken. Die schijnt het te begrijpen. Laten wij dus de reactie van de staatssecretaris even afwachten. Dan komen we er vast nog op terug.
De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. De AOW-partnertoeslag stamt nog uit de tijd van de hoofdkostwinner: de man werkte en de vrouw bleef thuis. Inmiddels leven wij in andere tijden en zijn steeds meer vrouwen economisch zelfstandig. Bij die ontwikkeling hoort ook het verdwijnen van de AOW-partnertoeslag. Daar is mijn fractie een groot voorstander van, niet sinds vandaag maar al sinds 1995, toen inderdaad het Paarse kabinet deze stap zette en daarvoor een overgangsperiode van maar liefst twintig jaar afsprak. Dat is dus ook niet de vraag waarover wij het vandaag hebben. De vraag waarover wij het vandaag hebben, is deze: willen wij, anderhalf jaar voordat dit, achttieneneenhalf jaar later, werkelijkheid wordt, alsnog de spelregels veranderen voor mensen die op 1 januari 2015 al een partnertoeslag ontvangen? En ja, dan levert dit wetsvoorstel mijn fractie toch wel enige hoofdbrekens op, niet — ik herhaal het — omdat wij nu principieel voorstander van de partnertoeslag zijn, maar wel omdat wij ons afvragen in hoeverre je anderhalf jaar van tevoren mensen die lang in de veronderstelling hebben geleefd dat zij gewoon in aanmerking zouden komen voor die partnertoeslag, deze toeslag vanaf een bepaald inkomen toch geleidelijk kunt ontnemen.
In dat verband heb ik een vijftal vragen of bedenkingen waar ik graag een reactie van de staatssecretaris op hoor. Voordat ik deze vijf punten langsloop, sluit ik mij graag aan bij de vragen van mevrouw Vermeij en mevrouw Schouten over de communicatie, want ook mij baarden de cijfers over het gebrek aan kennis over de aankomende wijzigingen zorgen.
Mijn eerste punt betreft het principe "afspraak is afspraak". Na achttieneneenhalf jaar komt opeens als een duveltje uit een doosje het voorstel om mensen die nu een AOW-partnertoeslag en een hoger inkomen hebben die toeslag te laten verliezen. Hoe past dat binnen het concept van een voorspelbare en betrouwbare overheid? De verwijzing naar het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is al gemaakt. Ik sluit mij graag aan bij onder meer de vragen van de heer Ulenbelt. Is er bijvoorbeeld expliciet juridisch advies ingewonnen? Is er misschien zelfs contact geweest met het Hof?
Mijn tweede punt betreft de inkomenseffecten. Ik snap dat het zware economische tijden zijn. Ook mijn fractie begrijpt dat die pijnlijke bezuinigingen betekenen. Nu wordt echter die pijnlijke bezuiniging toegespitst op 27.000 gezinnen, die er maximaal 9% in koopkracht op achteruitgaan. En ja, het roept vragen op als je mensen €8.300 per jaar gaat korten nadat zij — ik zeg het nogmaals — achttieneneenhalf jaar in de wetenschap hebben geleefd dat de maatregel hen niet zou raken. Heeft de staatssecretaris nog overwogen om andere maatregelen te bedenken om dit tijdelijke geld te realiseren? Een voorbeeld zou zijn een zeer beperkte korting over een veel grotere groep, werkenden, ouderen of welke groep dan ook. Dit om te voorkomen dat deze zeer beperkte groep zo'n grootschalig inkomensverlies zou treffen. Graag een reactie.
Dan mijn derde punt. Deze maatregel is budgettair gedreven en ik moet zeggen dat het kabinet daar buitengewoon eerlijk over is. Dat waardeer ik. Het zijn moeilijke tijden. De overwegingen bij voorliggende maatregel zijn primair budgettair van aard, schrijft het kabinet. Dat is echter wel puur budgettair voor een maatregel die uiteindelijk structureel geen cent oplevert. Immers, het is een tijdelijke bijdrage. Ik krijg graag een bevestiging van de staatssecretaris dat deze maatregel dus niet bijdraagt, zoals ik sommigen wel heb horen beweren, aan het op langere termijn houdbaar maken van de overheidsfinanciën.
Waarom heeft het kabinet, als het dan toch budgettair wil ingrijpen, er eigenlijk niet voor gekozen om bijvoorbeeld iets te doen om de arbeidsparticipatie van de jongere partner te verhogen? Was dat niet een veel logischer maatregel geweest? Zet nou in op het aan een baan helpen van deze mensen. En er is nog een alternatief. Waarom heeft de staatssecretaris er niet voor gekozen om bijvoorbeeld de partnertoeslag te behouden maar dan met een sollicitatieplicht voor de jonge partner? Nogmaals, het is niet dat ik daar nu voor pleit, maar ik hoor graag wat de overwegingen van het kabinet zijn om de maatregel in te vullen zoals dat is gebeurd, al is het maar omdat ik deze maatregel echt niet ben tegengekomen in de verkiezingsprogramma's van de coalitiepartijen.
Ik kom aan mijn vierde punt. In de formatie trok de PvdA de nivelleringskaart. Het blijkt dat nivellering ook wel een beetje troef is, want blijkbaar mag je die kaart elke keer opnieuw spelen: de arbeidskorting inkomensafhankelijk, de heffingskorting inkomensafhankelijk en nu dus ook de AOW-partnertoeslag inkomensafhankelijk. Als je principieel van mening bent dat deze maatregel niet meer past, schaf hem dan over de linie af. Waarom heeft het kabinet daar niet voor gekozen? Voor de goede orde: ik pleit daar niet voor maar ik probeer om te achterhalen wat de overwegingen van het kabinet zijn geweest voor deze invulling. Mevrouw Schut zei het zojuist eigenlijk zelf in haar interruptie op de heer Ulenbelt: waarom is de SP niet voor, want dit is toch de eerste stap naar het beleid in het verkiezingsprogramma van de Socialistische Partij? Dat vind ook ik een interessante vraag voor de staatssecretaris. Maar ik zie dat mevrouw Vermeij het nu voor haar coalitiepartner gaat opnemen.
De voorzitter:
Mevrouw Vermeij vond het ook interessant.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ik vond het zeer interessant, voorzitter, dank u wel.
Ik heb gisteren nauwgezet geluisterd naar het Prinsjesdagdebat. Dat was af en toe best wel lastig. De heer Pechtold zei in dat debat dat de rijkere gepensioneerde best wel iets mag inleveren. Hoe gaat D66 dat doen? Is dit niet een uitwerking van dat idee van de heer Pechtold gisteravond?
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik ben het daar helemaal mee eens. Mevrouw Vermeij kent het verkiezingsprogramma van D66. Een brede groep gepensioneerden mag je ook om inkomensoffers vragen. Dat principe staat bij mij niet ter discussie. Ik zet wel vragen bij het punt dat het hier om een maatregel gaat met slechts een tijdelijke budgettaire opbrengst, die een zeer beperkt aantal mensen betreft, 27.000, op wie een koopkrachteffect van 10% wordt losgelaten. D66 gaat zoals bekend altijd voor een evenwichtig koopkrachtbeeld, jong en oud, arm en rijk. Mijn echte zorgpunt is dat een kleine groep mensen nu specifiek zo'n fors inkomensverlies voor de kiezen krijgt.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Uw partijleider memoreerde gisteravond iets soortgelijks: de rijkere gepensioneerde — ik vraag mij af welke groep u daaronder verstaat — zou best iets kunnen bijdragen. Stel dat D66 het begrotingstekort per ommegaande zou willen oplossen. U weet hoe moeilijk het is, al is het niet uit uw arbeidsverleden, om geld te vinden op de SZW-begroting. Dan zou u toch moeten kunnen steunen dat wij dat nu halen uit een groep die het al heel goed heeft?
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik begrijp dat mevrouw Vermeij reuzebenieuwd is naar mijn tegenbegroting. Dat is terecht. Ik kan haar alvast geruststellen: zij wordt niet teleurgesteld. Bij ons is evenwicht wel de kern. Daar zit mijn zorg over dit wetsvoorstel. Het principe van "sterkste schouders, zwaardere lasten" snap ik, maar er zijn grenzen aan nivellering en wat mij betreft ook grenzen aan wat je aan specifieke groepen kunt vragen.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
De heer Van Weyenberg sprak net over de betrouwbare overheid: anderhalf jaar voordat een maatregel ingaat moet je iets niet zomaar wijzigen. Dat ben ik op dit dossier hartgrondig met hem eens, was het al niet omdat de voorgangers van de ChristenUnie juist die lange overgangstermijn van twintig jaar hebben bedongen. Destijds wilde D66 dat allemaal veel sneller invoeren. Dat wil ik nog wel gememoreerd hebben. Ik ben blij met het voortschrijdend inzicht van de heer Van Weyenberg. Wordt dit op zichzelf ook een uitgangspunt van D66, bijvoorbeeld rondom de kinderbijslag? Ik bedoel dat wij niet zomaar de kinderbijslag kunnen verlagen omdat dat heel goed zou uitkomen voor de overheidsfinanciën.
De heer Van Weyenberg (D66):
Mevrouw Schouten en ik verschillen wellicht van mening over de toekomst van de kinderbijslag. Voor mij is de kern op dat dossier dat je voor ouders tegenover een bezuiniging op de kinderbijslag ook een investering in het onderwijs zet. Het gaat nu heel specifiek om een heel groot inkomenseffect van 10%. De besparingen die het kabinet op de kindregelingen voorstelt, hebben volgens mij gemiddeld niet dat effect. Ik begrijp dat mevrouw Schouten een andere insteek heeft dan mijn fractie, maar het gaat om een groep waartegen wij al twintig jaar, sorry, achttieneneenhalf jaar zeggen: dit zal u niet raken. Mevrouw Schouten weet dat bijvoorbeeld mijn partij op het dossier kinderbijslag al veel langer voor een aanpassing pleit.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik zal hier geen discussie over de kinderbijslag voeren. Die zullen wij ongetwijfeld op een later moment nog wel voeren. Ik wil wel aangeven dat D66 in het verleden op dit dossier gewoon een zwabberende koers heeft gevolgd. D66 heeft nu opeens een ander inzicht. Dat vind ik prima, maar geef dat dan ook eerlijk toe en geef de argumenten zoals een betrouwbare overheid, juist op dit dossier. Het was D66 zelf die de hele AOW-partnertoeslag wilde afschaffen in 1985, even uit mijn hoofd. Ik vind het een beetje makkelijk achteraf praten om nu te zeggen dat wij er gelukkig een overgangstermijn van twintig jaar voor hebben geregeld.
De heer Van Weyenberg (D66):
Nu doet mevrouw Schouten mijn woorden toch niet helemaal recht. Mijn stelling is dat er in 1995 een keuze is gemaakt. Die is achttieneneenhalf jaar gecommuniceerd. Ik heb in ieder geval van de twee coalitiepartijen geen voorstellen gezien om dat te veranderen, ook recentelijk niet in de verkiezingscampagne. Dat roept bij mij de vraag op hoe ik dit moet zien in het licht van een betrouwbare overheid. Wij hebben hier debatten over dossiers en af en toe worden er koersen gewijzigd in dit huis, maar dat heet democratie. Mijn fractie heeft dit in 1995 inderdaad bepleit. Overigens gaat de partnertoeslag verdwijnen en daar ben ik nog steeds heel blij mee. Maar het punt dat voor mij bovenaan staat en waaruit mijn grote zorg richting het kabinet voortkomt, is dat er achttieneneenhalf jaar Kamerbreed is gezegd: wij hebben het nu op een bepaalde manier geregeld, wij komen daar niet meer aan. Dat maakt mij zeer terughoudend om nu alsnog een wijziging door te voeren.
De heer Klaver (GroenLinks):
Ik wilde even kijken of ik de heer Van Weyenberg goed heb begrepen. Is het belangrijkste bezwaar tegen deze maatregel inderdaad de betrouwbare overheid, zoals ik het maar beknopt samenvat? Of gaat het erover dat deze maatregel nivellerend werkt?
De heer Van Weyenberg (D66):
Het zijn er wat mij betreft drie: de betrouwbare overheid, de nivellering en een koopkrachteffect van bijna 10% voor een heel kleine groep mensen.
Tot slot, dank voor de nota van wijziging waarin staat hoe je omgaat met incidentele extra inkomsten. Incidentele extra inkomsten betekenen niet dat een bestaand geval voor eeuwig de aanspraak op de partnertoeslag verliest. Dat lijkt mij een verstandige aanvulling van het kabinet. Wel krijg ik graag een reactie op het amendement van de collega's van de SGP. Dat ging over de vraag: als een jonge partner bijvoorbeeld zijn baan verliest, geen aanspraak kan maken op de WW en na een aantal jaren alsnog onder de drempel zakt, kan hij dan alsnog aanspraak maken op partnertoeslag? Dat vind ik een interessante vraag. Die vraag had ik ook. Graag krijg ik daarop een reactie van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Wij zullen het horen.
De heer Omtzigt (CDA):
Voorzitter. Zoals een aantal collega's al memoreerde, heeft de AOW-partnertoeslag en de afschaffing daarvan ondertussen een lange wetgevingsgeschiedenis. Ik ben blij dat de collega's van de paarse partijen minus D66, die niet in deze regering zit, die toch een beetje paars is, nog even refereerden aan het regeerakkoord van Paars I, dat leidde tot de invoering van deze wet in 1995. Hiermee zou die na twintig jaar worden afgeschaft. Daar wil ik graag een paar opmerkingen over maken.
De eerste opmerking is dat de coalitiepartijen toen niet het regeerakkoord uitvoerden. Dat gebeurt vaker, maar in het regeerakkoord stond dat er een partnertoeslag van 20% zou blijven voor gevallen waarin de partner geen inkomsten had. Waarom krijgen wij vanaf 2015 de rare situatie dat een alleenstaande AOW'er een alleenstaanden-AOW krijgt van ongeveer €1.000 en een gehuwde van wie de partner geen inkomen heeft, een AOW van €700? Als je dus een 67-jarige AOW'er bent en je een 62-jarige partner hebt, dan zal in nieuwe gevallen, wanneer die partner ziek is, niet in staat is een eigen inkomen te verwerven en uiteindelijk overlijdt, de rare situatie ontstaan dat je er als achterblijvende partner €300 op vooruitgaat. Hij gaat namelijk van een gehuwden-AOW van ongeveer €700 naar een alleenstaanden-AOW. Dat werd toen al onderkend maar daar werden de afgelopen twintig jaar geen maatregelen tegen genomen. Dat zal ons nog duur komen te staan na 2015.
De voorzitter:
U lokt alweer vragen uit, om te beginnen van de heer Van Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
Geen vragen, meer een grote belangstelling. Ik neem aan dat wij het amendement van de heer Omtzigt zo tegemoet kunnen zien?
De heer Omtzigt (CDA):
Ik heb geen amendementen ingediend. Ik zal zo meteen terugkomen op de wijzigingen die ik zou willen doorvoeren, maar ik wil eerst op het tweede punt wijzen. Ook die wet werd in 1995 aangenomen door slechts de coalitiepartijen. Alle oppositiepartijen stemden toen tegen. Dat zou zomaar weer kunnen gebeuren, als ik het veld zo bekijk. Het amendement waarmee het toenmalige Kamerlid en de huidige Commissaris der Koning, Ank Bijleveld-Schouten, dat probeerde te repareren, werd destijds verworpen. Had de regering haar regeerakkoord dus toen maar uitgevoerd, dan zouden wij in de toekomst behoorlijk wat problemen vermijden.
Collega's hebben er al aan gerefereerd dat wij drie jaar geleden in het regeerakkoord hadden staan dat wij voor de wat hogere inkomens, boven de €20.000, een korting zouden doorvoeren van 8%. Omdat — jawel — de Eerste Kamer niet akkoord ging met dat wetsvoorstel, kwam het uiteindelijk terug en werd het een korting van 10% boven de €30.000. Deze wetgeving zou weleens wat parallellen kunnen krijgen, vermoeden wij bij de CDA-fractie.
Over het wetsvoorstel zoals het voorligt het volgende. Wij zouden graag samen met de heer Klein van de staatssecretaris vernemen of juridisch advies is gevraagd, extern dan wel intern, en zo ja, of we dat voor de stemming mogen inzien, zeker waar het betrekking heeft op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Er is al gerappelleerd aan de MKOB, die uiteindelijk met terugwerkende kracht is teruggedraaid. We dachten bezuinigd te hebben, maar dat hebben we niet gedaan. Toch belangrijk om van tevoren te weten of hierover juridisch advies is uitgebracht. Zo nee, waarom niet, en zo ja, mogen we dat advies hetzij openbaar, hetzij vertrouwelijk — daar hebben we vandaag weer heel veel ervaring mee opgedaan — inzien?
Er is in het debat een misverstand geslopen. Slechts bij de heer Bisschop heb ik gehoord dat hij dat duidelijk ziet. Het gaat hier niet om mensen die constant een hoog inkomen hebben. Als mensen in een maand boven het inkomen uitkomen, raken ze voor de rest hun toeslag kwijt. Ik ben blij dat de staatssecretaris op basis van de vragen in de nota naar aanleiding van het verslag inzag dat je, als er een eenmalige afkoop van een pensioen of een eenmalige letselschadeuitkering is, niet de bedoeling hebt om die persoon permanent te raken. Want het zou kunnen zijn dat je niet eens een aanvullend pensioen hebt, maar dat je pensioen van een waarde van €3.000 tot €4.000 wordt afgekocht, waarna je geen toeslag meer krijgt. Dat zijn zeker niet de gevallen waarnaar mevrouw Vermeij refereerde als zijnde mensen met een hoog inkomen. Als de Kamer hiermee akkoord gaat, is het goed als dat gerepareerd wordt.
Een volgend voorbeeld. Een man gaat met pensioen. Ik blijf even in de traditionele rol, want het zal wat vaker voorkomen dat de man met pensioen gaat en de vrouw iets jonger is. De vrouw wordt werkloos, waarna op een gegeven moment haar werkloosheidsuitkering afloopt. Als ze die uitkering nog heeft, is er geen recht op de partnertoeslag-AOW. Maar omdat er dan geen recht is, vervalt die toeslag daarna definitief. Als er op het eind van de werkloosheidsuitkering geen nieuwe baan is — dat kan op de huidige arbeidsmarkt gebeuren als je een vrouw van 60 bent, mevrouw de staatssecretaris — dan is er dus geen toeslag meer. Dan hebben we niet te maken met de tandartsvrouw, net uitgelegd door mevrouw Vermeij. Dat waren de rekenvoorbeelden waarom wij gevraagd hadden, maar die we niet gekregen hebben. Wij begrepen nog een beetje de redenering achter die €50.000, maar de redenering achter "als hij eenmaal weg is, krijg je hem nooit meer terug" kan tot heel harde gevallen leiden, die hier tot nu toe niet besproken zijn. Het amendement van de heren Bisschop en Dijkgraaf geeft daarin wel enige verlichting.
Een jaar of vijf geleden hebben we de regering gevraagd om van alles te doen om bekendheid te geven aan deze maatregel. Dat leidde na heel veel druk tot enige verlichting. De regering heeft de afgelopen vijf jaar vooral helemaal niets gedaan om hieraan bekendheid te geven, laat staan dat bekendheid is gegeven aan het feit dat deze grenzen er zijn. We moeten elkaar in de politiek wel een beetje daarop aanspreken. In de begroting staat dat pensioenfondsen moeten communiceren over hoeveel pensioen zij geven, terwijl de overheid zelf niet hoeft te vertellen hoeveel AOW is. Als wij het aan privaatrechtelijke partijen vragen, dan ook aan onszelf. Dit reken ik overigens ook mijzelf aan. Wat is de staatssecretaris de komende anderhalf jaar nog van plan, voor de afschaffing hiervan, zodat we niet meteen al brieven krijgen van mensen die dit niet wisten?
Om dit te vermijden, vermoed ik dat een heleboel mensen er vlak voor de ingangsdatum groot belang bij hebben om bepaalde dingen te doen, zoals alsnog snel stoppen met werken. Dat staat haaks op wat met dit wetsvoorstel wordt beoogd.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Dan heb ik een vraag aan de heer Ulenbelt. Hij is altijd behoorlijk precies, zo kennen we hem ook, in het bedenken van voorbeelden die wel of niet … Oh, de heer Omtzigt! Hoe kan ik mij zo vergissen?
De voorzitter:
Ik zie waarom u zich vergist. Hoewel, nee toch niet helemaal.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ik ga het goed maken, maar ik weet nog niet hoe.
De heer Omtzigt zegt dat er wellicht sprake is van een perverse prikkel, waardoor mensen stoppen met werken. Maar zij komen dan toch na 1 januari 2015 onder deze wet te vallen? Dan gaat er toch gewoon gekeken worden of en in welke mate zij recht hebben op partnertoeslag als zij gestopt zijn met werken om die partnertoeslag te krijgen?
De heer Omtzigt (CDA):
Dat klopt. Maar ik zou het geweldig vinden als die mensen die nu werk hebben, blijven werken zo lang zij kunnen werken en niet stoppen met werken omdat zij anders de partnertoeslag verliezen. Het gaat dan dus om datgene waarvan de Partij van de Arbeid en ook wij altijd voorstander zijn geweest, namelijk economische onafhankelijkheid van vrouwen. "U kunt nog recht krijgen, als u snel stopt met werken", dat heeft toch niemand bedoeld?
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Maar als je weet dat je die toeslag drie maanden later weer kwijt bent, is het misschien toch aantrekkelijker om te blijven werken. Dat zou ik, als ik in die positie zou zitten, gewoon blijven doen.
De heer Omtzigt (CDA):
Het gaat hier om mensen die niet al te veel verdienen, die een niet al te hoog inkomen hebben, en die het gevaar lopen één maand boven de grens uit te komen. Ik zal straks nog spreken over de onuitvoerbaarheid van die ene maand. Dat is buitengewoon onuitvoerbaar, let maar op. Jaartoetsen zijn veel uitvoerbaarder, omdat we daar fiscale en sociale zekerheidsgegevens voor hebben. Maar als je één maand boven de grens komt, raak je onder deze wet en onder de AOW voor de rest van je tijd die toeslag kwijt. Je moet dus zorgen dat je daar nooit boven komt, want anders val je nog wel onder het overgangsrecht, maar ben je die toeslag wel kwijt aan het eind, terwijl je die niet kwijt bent als je van tevoren stopt. Dat is denk ik wat niemand in deze Kamer beoogt, maar het is wel de manier waarop het buiten gebeurt.
De voorzitter:
Ik zie allerlei non-verbale communicatie bij mevrouw Vermeij, maar ik geef desondanks het woord aan mevrouw Schut-Welkzijn.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
De heer Omtzigt heeft de mond vol van rechtsgelijkheid. Ik wil hem daarom een vraag voorleggen. Hij had het over partnertoeslag. Iemand van boven de 65 heeft een partnertoeslag en de jongere partner verliest zijn baan, heeft geen WW meer en vervolgens ook geen recht meer op partnertoeslag. Weet de heer Omtzigt bij welk inkomen de partner geen bijstand meer krijgt als de andere partner werkt?
De heer Omtzigt (CDA):
Wie verliest zijn baan? De jonge partner?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Twee partners, allebei onder de 65, de een werkt en de ander werk niet of niet meer. Wanneer krijgt die persoon geen bijstand meer?
De heer Omtzigt (CDA):
Die persoon krijgt geen bijstand als het inkomen boven het bijstandsniveau zit, dan wel als het vermogen, dat ook in het huis kan zitten, boven de vermogenstoets ligt en dat is ongeveer €11.000 voor een echtpaar. Voor een huis is er nog een kleine extra vrijstelling. Veel mensen van rond de 60 zitten in die situatie. In dit specifieke geval is er ook nog de mogelijkheid dat er onder bepaalde omstandigheden aanspraak kan worden gemaakt op de IAOW, dat realiseer ik mij ook, en onder heel specifieke omstandigheden zelfs op de IOW. Die heb ik in mijn voorbeeld niet meegenomen, omdat je daar een bepaalde arbeidsgeschiedenis voor moet hebben. Mevrouw Schut mag er in mijn voorbeeld dan ook van uitgaan dat deze werkende partner bijvoorbeeld een zzp'er is.
De voorzitter:
De heer Omtzigt heeft wel zijn huiswerk gedaan.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Het punt is dat we hier spreken over een partnertoeslag die je verliest, terwijl de andere partner een hoger inkomen heeft. Gesteld dat je allebei onder de 65 bent; het is willekeurig of de ene partner boven de 65 en de ander onder de 65 is. De een verliest zijn baan, heeft WW gehad maar die stopt. Als beiden een inkomen boven het sociaal minimum hebben, krijgt de partner die geen WW meer heeft geen inkomen meer. Waarom zou die partner dan wel partnertoeslag moeten krijgen, als de oudere partner boven de 65 is? Ik kan dat niet volgen.
De heer Omtzigt (CDA):
Bijvoorbeeld omdat we tegen die specifieke categorie twintig jaar lang gezegd hebben dat zij dat zou krijgen. Let u wel: in mijn voorbeeld gaat het dus niet om iemand met, zoals in de voorbeelden van de Partij van de Arbeid en de VVD, een aanvullend pensioen van €50.000, maar om iemand met een heel klein aanvullend pensioen voor de oudste partner. De reden dat de partnertoeslag vervalt, is omdat de jongere partner geen inkomen heeft. Als de jongere partner meer dan ongeveer €1.500 verdient, dan vervalt de partnertoeslag in zijn geheel en komt hij ook nooit meer terug. Dan krijg je te maken met relatief heel lage inkomens. Dan gaat het niet om cumulatief 10% inkomensverlies maar om 30% of 40%. Dat zit ook in dit wetsvoorstel verstopt. Ik vind het prima dat u het allemaal over die doktersvrouw hebt, maar ik heb ook aandacht voor mensen die aan het eind van hun leven met een fluctuerend inkomen — de SP noemde dat "trap op, trap af" — ineens in de problemen komen. Dat zijn realistische gevallen. Daarom vroeg ik om die rekenvoorbeelden. Ik vraag de staatssecretaris alsnog de specifieke rekenvoorbeelden die zijn aangedragen door de CDA-fractie in de nota naar aanleiding van het verslag uit te werken. Zij worden niet uitgewerkt in de brief die de minister tijdig heeft gestuurd. Van dit soort rekenvoorbeelden wil ik weten wanneer ze er wel en wanneer ze er niet onder vallen. Dit kunnen namelijk heel specifieke casussen zijn. Het gevolg is dat wij allen weer terugkomen met een heel grote set Kamervragen. Dat kunnen we trouwens heel goed in dit huis.
De voorzitter:
Mevrouw Schut, ik erken het belang van casuïstiek in het kader van dit debat, maar we doen de interrupties in drieën. Ik stel dus voor dat we later op dit onderwerp doorgaan als de staatssecretaris op dit punt antwoordt.
De heer Omtzigt (CDA):
Bij het vorige debat heb ik namens de CDA-fractie gepleit voor een sollicitatieplicht. Immers, de jongste partner onder de 65 wordt in principe geacht in zijn of vooral haar eigen inkomen te voorzien. Daartoe wordt ook die toeslag uitgekeerd. Wij zouden willen weten welke stappen daartoe de laatste jaren zijn gezet. Simpel gezegd: is het mogelijk om op wereldreis te gaan met een AOW-partnertoeslag, terwijl men formeel verplicht is om werk te zoeken? Men wordt immers geacht in zijn of haar eigen inkomen te voorzien.
Uitvoeringstechnisch, daar kom ik nog even op terug …
De voorzitter:
Maar niet nadat mevrouw Schouten u een vraag heeft gesteld.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Nu we het toch over casuïstiek hebben, wat stelt de heer Omtzigt precies voor? Eerst spraken we over de tandartsvrouw en nu over iemand die op wereldreis gaat met de partnertoeslag. Moeten alle partners die 61, 62, 63 jaar zijn van de heer Omtzigt elke week een sollicitatiebrief gaan sturen?
De heer Omtzigt (CDA):
Ik zit niet te wachten op een sollicitatie, maar ik vraag mij wel af hoe dat in de wet gaat uitwerken. Ik vraag mij af of het een bedoeld effect kan zijn dat men vrijwillig zijn baan opzegt omdat men toch partnertoeslag krijgt. Wordt op de een of andere manier getoetst of iemand een poging heeft gedaan om in zijn eigen inkomen te voorzien of te blijven voorzien? Of mag je erop rekenen dat dat niet gebeurt? In bepaalde zaken kan ik mij allerhande vrijstellingen voorstellen. Het is echter raar dat we van iedereen behalve van deze groep vragen om op zoek te gaan naar een baan. Overigens werd in het originele wetsvoorstel van 2010 voor de AOW-partnertoeslag tenminste nog een grens gesteld voor de heel jonge gevallen. Mevrouw Schouten heeft het terecht over de grote groep 64-jarigen. Als het om zes maanden gaat, kan ik mij voorstellen dat we niet veel dingen doen. Er is ook een heel kleine groep die dit overgangsrecht nog 30 jaar houdt. Daar wees de Raad van State ook op. Dat betreft de 67-jarige die is getrouwd met een jong bloemetje van 35. Ook die heeft een totale vrijstelling. Ik wed dat we het daar over vijf jaar nog eens over gaan hebben, omdat we er dan ineens achter komen dat dat kleine groepje ook nog bestaat en dat dat tot een ridicule situatie leidt. Ik zou dus zeggen: staatssecretaris, wat doen we met die groep?
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Nog even voor de helderheid: de situatie dat een oudere partner — in de woorden van de heer Omtzigt — een jonge blom aan de haak heeft geslagen, kan natuurlijk ook nu al bestaan. Dan geldt er ook geen sollicitatieplicht. Wil de heer Omtzigt dat dan invoeren voor de hele groep of alleen voor deze specifieke groep? De partnertoeslag gaat op termijn natuurlijk vervallen, maar er is ook een zittend bestand dat ook in die situatie kan zitten. Ik wil dus graag iets specifieker van de heer Omtzigt horen wat hij vraagt of voorstelt, want dat is mij nog niet helemaal duidelijk.
De heer Omtzigt (CDA):
We hebben destijds bij de wetsbehandeling in 2010 en 2011 gevraagd of op dit punt stappen gezet zouden worden. Het antwoord was ja, maar ik heb die stappen nog niet gezien. Het lijkt mij in ieder geval bij behoorlijk jongere partners volstrekt logisch om te bekijken of zij in ruil voor de partnertoeslag werken. Voor 64-jarige partners is het volgens mij niet zinnig om hen wekelijks een briefje te laten sturen. Laat dat volstrekt helder zijn.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Omtzigt (CDA):
Ik ga nog even in op de uitvoering. In 80% van de gevallen is de uitvoering natuurlijk heel simpel, want het gaat om een oudere persoon met een pensioenuitkering. Pensioenuitkeringen zijn over het algemeen redelijk voorspelbaar, ook al kunnen ze in dit land helaas dalen. Als iemand een bijbaan heeft of zzp'er is, is een maandinkomen echter een volstrekt ridicuul begrip. Dat wordt ook niet eens bijgehouden door individuele zzp'ers, terwijl er wel een maandelijkse toets plaatsvindt. Dat kan zowel het inkomen van de jongere partner als het inkomen van de oudere partner zijn. Ik ben heel benieuwd hoe we dat gaan doen, want dan moet je ook alle aftrekposten door twaalf delen. Dan moet je kennelijk maandelijks bijhouden hoeveel geld je als zzp'er hebt verdiend. Dat doet geen enkele zzp'er in dit land, behalve als je in de IOAZ zit, maar dus niet in dit geval. Dit lijkt mij dus vrij onuitvoerbaar. Ik snap niet waarom in dit wetsvoorstel niet voor een jaarsystematiek is gekozen. Ik krijg graag een reactie op de vraag hoe dit uitgevoerd gaat worden en hoe dit gecontroleerd kan worden, want dit betekent dat je maandelijks de boeken van een zelfstandige moet controleren.
Een heel lelijk punt in de wet is dat er één systematiek is bij de €30.000, namelijk een jaarsystematiek en een korting van 10%. Er is een totaal andere systematiek voor de tweede manier waarop je kunt korten, namelijk een maandsystematiek en een systematiek die uitgaat van wel of niet een proportionele korting. Dat laatste is overigens een goede wijziging ten opzichte van het regeerakkoord, want als je €1 boven die €50.000 zou komen, zou je ineens de hele toeslag kwijtraken. Dat is dus een zinnige afwijking van het regeerakkoord, maar ik vind het wel jammer dat er in de AOW twee artikelen gekomen zijn: een artikel voor de kleine korting en een artikel voor de grote korting, met twee totaal verschillende systematieken. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat dit nodeloos ingewikkeld is.
De heer Klaver (GroenLinks):
Voorzitter. Ik hoop dat de kwaliteit van de wedstrijd Barcelona-Ajax beter is dan de kwaliteit van dit debat. En dat belooft wat, want er ligt een relatief klein wetsvoorstelletje voor. De coalitie staat tot de tanden toe bewapend klaar met citaten en cijfers om de oppositie aan te pakken en aan te geven waarom zij echt voor deze maatregel moet zijn. Ik zie de heer Ulenbelt nu niet, maar vanuit de oppositie pleit hij om voor mij onbegrijpelijke redenen tegen dit wetsvoorstel, terwijl mijn collega's van D66 heel veel zeggen over nivellering. Ik vraag mij dus af in hoeverre er vanuit de oppositie politiek wordt bedreven met betrekking tot dit voorstel. Het debat over dit wetsvoorstel is echter veelzeggend voor de manier waarop de Kamer, de coalitie en het kabinet in het komende jaar met elkaar zullen omgaan. Volgens mij kan dat beter.
Ik ga niet meedoen met de nieuwe volkssport nummer één: het opnemen voor die zielige, arme ouderen. Ze zijn er wel: mensen met alleen een AOW die het heel zwaar hebben. Er zijn er heel veel. De groep waarover we nu spreken, kun je echter moeilijk "de zielige groep ouderen" noemen. Daarbij komt dat deze maatregel ook in het GroenLinks-programma staat. We vinden hem gerechtvaardigd. Hij is nivellerend, en dat is goed. Ik wil het niet "een feest" noemen, zoals sommige partijvoorzitters, maar het is nivellerend en in principe werkt het de participatie in de hand.
Ik heb wel een aantal vragen over het voorstel dat nu voorligt. Het zit hem vooral in de argumentatie van het wetsvoorstel. Ik vind haar dun en eigenlijk zwak. Er wordt weliswaar aangegeven dat de arbeidsparticipatie in de afgelopen jaren is gestegen, maar er wordt niet aangegeven wat het effect van deze maatregel op die arbeidsparticipatie is. Nivellering is voor besluiten die GroenLinks neemt of voor plannen de ze heeft op het gebied van de sociale zekerheid, een belangrijk punt. Belangrijk is echter ook wat het effect van een specifieke maatregel is op de arbeidsparticipatie. Dat wordt mij nu niet goed duidelijk. Ook de proportionaliteit is mij niet duidelijk. Er is aangegeven dat het om 27.000 mensen gaat, maar hoe groot is deze groep als percentage van het totaal? En wat zijn de risico's? Men zegt heel gemakkelijk dat het hier om hoge inkomens gaat, en dat is ook absoluut het geval, maar dat neemt niet weg dat er risico's kunnen zijn voor mensen die bijvoorbeeld hoge woonlasten hebben. Is dit in kaart gebracht? Welke problemen worden er verwacht? Hoe zouden die eventueel opgelost kunnen worden?
Ik kom op een andere argumentatie, die van de bezuinigingsdoelstelling. Klip-en-klaar wordt aangegeven: we doen dit, want we moeten bezuinigen. Ik kan veel steunen, maar niet de bezuinigingsdoelstelling van dit kabinet. Ik wil graag van de staatssecretaris een bredere argumentatie horen voor de bewering dat het wetsvoorstel goed is. De opbrengst van dit voorstel zou ik zo zelf inbrengen als dekking voor onze eigen voorstellen. Ik wil in overweging geven om te bekijken of we die opbrengst niet op andere plekken kunnen gebruiken. Het is geld dat van rijke ouderen komt. Waar kunnen we dat inzetten voor de arme rijke? Kunnen we het inzetten voor de chronisch zieken en gehandicapten? Ik noem de ANW en Witteveen. Ik weet dat het geen structureel geld is, maar ook met dit geld kunnen we tijdelijk heel goede dingen doen.
De vergadering wordt van 20.48 uur tot 21.00 uur geschorst.
Termijn antwoord
Staatssecretaris Klijnsma:
Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. We hebben hier een wetsvoorstel bij de kop waarmee, en dat zeg ik op voorhand maar eerlijk, wordt geregeld dat de partnertoeslag inkomensafhankelijk wordt gemaakt vanaf 1 januari 2015. Dit kabinet kiest voor het inkomensafhankelijk maken van de partnertoeslag voor lopende rechten vanwege de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Dat is de voornaamste reden; ik zeg het maar heel eerlijk zoals het is. Alle sprekers zijn daarop ingegaan. Er worden verschillende maatregelen getroffen en dit wetsvoorstel is er een van. Er wordt gekeken naar wat iedereen naar vermogen kan bijdragen aan die maatregelen en er wordt meer gevraagd van mensen naarmate hun inkomen hoger is. Daarom wordt in dit wetsvoorstel ook een bijdrage gevraagd van mensen die al recht op partnertoeslag hebben, voor zover zij behoren tot de hogere — ik mag wel zeggen: de hoogste — inkomens.
De maatregel heeft concreet betrekking op mensen met een huishoudinkomen vanaf 224% van het minimumloon, exclusief AOW. Dat komt overeen met een inkomen van €3.560 per maand, dus circa €46.000 op jaarbasis, inclusief vakantiegeld maar exclusief AOW. Iedereen die een inkomen heeft dat onder deze grens ligt, zal niet met deze maatregel te maken krijgen.
Mensen met een maandinkomen tussen €3.560 en €4.210 per maand krijgen een korting op de partnertoeslag. Voor iedere euro die iemand boven de inkomensgrens van €3.560 uitkomt, vindt er een vergelijkbare korting plaats op de partnertoeslag. Hierdoor is sprake van een geleidelijke inkomensgrens.
Bij een inkomen van €4.210 — dat is circa €54.000 op jaarbasis, exclusief AOW — is de korting dusdanig dat er een partnertoeslag van nul euro resteert. Indien iemand structureel een hoger inkomen heeft, vervalt het recht op partnertoeslag definitief. Bij incidentele inkomsten — daar zijn veel afgevaardigden op ingegaan — is dat niet het geval. Dat is in de nota van wijziging verduidelijkt. Bij incidentele inkomsten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de afkoop van pensioen, het incidenteel meer werken of de ontvangst van een overwerkvergoeding.
Ik heb natuurlijk gezien dat er een amendement voorligt van de leden Dijkgraaf en Bisschop. Alle afgevaardigden zijn op dit amendement ingegaan. Ik vind dat ik daar eens stevig naar moet kijken, want ik ben daar wel vatbaar voor, in die zin dat ik graag in tweede termijn nog eens wil horen hoe de Kamerfracties over dit amendement denken. Ik merk namelijk dat de verschillende afgevaardigden op een verschillende manier met de voorzet van de SGP omgaan. Ik zou dan wel willen blijven bij datgene wat in het amendement staat, en het oordeel aan de Kamer willen laten. Ik zeg dat maar meteen in eerste termijn. Maar dat is het dan ook. Dat moet heel duidelijk zijn, want hier is natuurlijk ook een bedrag mee gemoeid. Dat leg ik ook meteen aan de Kamer voor. Als je dit doorrekent, kom je toch cumulatief op zo'n 10 miljoen à 20 miljoen euro uit.
Als dit wetsvoorstel nog dit jaar door het parlement wordt aanvaard, is jaarschijf 2014 een overgangsjaar en gaat er vanaf 2015 een overgangstermijn in van drie jaar. In deze overgangsperiode wordt de korting op de partnertoeslag slechts gedeeltelijk toegepast. In 2015 gebeurt dat voor 25%, in 2016 voor 50%, in 2017 voor 75% en in 2018 volledig. Ik teken hierbij aan dat de meerderheid van de partnertoeslaggerechtigden nooit in aanmerking zal komen voor de volledige korting die vanaf 2018 geldt. In 60% van de gevallen is de jongere partner namelijk 62 jaar of ouder. Omdat er vanaf 2015 sowieso geen recht meer op partnertoeslag kan ontstaan, zullen de meeste AOW-partnertoeslagen voor het einde van 2018 reeds zijn omgezet in een AOW-uitkering. Ik zeg dat nog maar even, want dat geldt natuurlijk voor heel veel echtparen in ons land waarbij het leeftijdsverschil relatief klein is. Als het leeftijdsverschil echt 30 jaar is, dan praat je ergens over; daar hebben we het ook over gehad. Bij de meeste echtparen is dat echter niet het geval.
De wijzigingen uit dit wetsvoorstel zullen vanuit het Rijk onder de aandacht worden gebracht wanneer het wetsvoorstel is aanvaard door beide Kamers. De SVB zal bestaande klanten informeren over de gevolgen van de wetswijziging. Eind 2014, als dit wetsvoorstel is aangenomen — sprak zij hoopvol — zullen de klanten bij wie de nieuwe korting wordt toegepast een beslissing toegestuurd krijgen. Mevrouw Schouten, maar ook andere woordvoerders hebben daarnaar gevraagd. Ik hecht er zeer aan om samen met de SVB heel nauwgezet te kijken naar de communicatie richting deze groep. Als het enigszins kan, zullen we dat heel specifiek en heel individueel per brief doen.
Dan wil ik nu de bijdragen van de verschillende woordvoerders bij langs gaan. De heer Klein trapte af. Hij merkte op dat het belangrijk is dat mensen zich goed kunnen voorbereiden op dit soort zaken. De heer Klein is de mening toegedaan dat de tijdspanne daarvoor ongelooflijk kort is. Volgens hem kun je mensen in 2013 niet vertellen dat zij vanaf 2015 in die tranches die ik net noemde er in inkomen op achteruitgaan omdat de partnertoeslag voor hen wordt afgeschaft. Hij vroeg of jongere partners, of juist de oudere partners, überhaupt nog een baan kunnen vinden om het effect te verkleinen. Daar ben ik heel reëel in. In het huidige tijdsgewricht en op de huidige arbeidsmarkt is dat inderdaad lastig. Ik vind het echter wel belangrijk dat we zo snel mogelijk — nogmaals, als dit wetsvoorstel zou worden aangenomen — laten weten wat dit voor mensen betekent.
De heer Klein stelde de vraag als eerste, maar verschillende woordvoerders herhaalden hem: is deze wijziging juridisch goed getoetst? Is zij juridisch toelaatbaar qua Europa en met het oog op onze eigen wetgeving? Wij hebben dit wetsvoorstel natuurlijk voorgelegd aan onze juridische adviseur bij uitstek, de Raad van State. De Raad van State heeft hierop een blanco advies uitgebracht. Dan ga ik ervan uit dat dit heel stevig tegen het licht is gehouden en dat dit staat als een huis, ook Europees gezien. Deze vraag werd ook aan mevrouw Schut-Welkzijn gesteld. Ik zeg met haar dat ik dit stevig onderstreep.
Dan kom ik bij de vragen van de heer Ulenbelt. Hij had twee punten van aandacht. Hij zei dat hoezeer hij er ook voor is dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen — ik zeg het in mijn woorden, dus houd me ten goede — en hoezeer ook de SP zaken inkomensafhankelijk wil maken, hij dit wetsvoorstel toch lastig vindt. Hij hecht er namelijk aan dat de overheid betrouwbaar moet zijn. Hij hecht er ook aan dat de belangenafweging goed is ingekleurd en dat heel helder is waarom we dit doen. Ik zeg met de heer Ulenbelt en met veel andere woordvoerders uit de Kamer dat die betrouwbaarheid natuurlijk essentieel is. Wat je ook vindt van de voorstellen die de komende maanden bij de begrotingsbehandelingen aan snee komen, ze dragen in zich dat er onsjes en soms zelfs ponden minder voor mensen aan de orde zullen zijn. Ik maak het niet mooier, echt niet. De betrouwbaarheid is een groot punt van aandacht bij al die voorstellen. Sommige voorstellen zullen bij wijze van spreken bijna overnight ingaan. Bij dit voorstel vind ik het hartstikke belangrijk dat wij gradaties hebben aangegeven, dus eerst 25%, dan 50% en dan 75%, zodat mensen er echt in kunnen meegroeien. Tegelijkertijd leggen wij de cesuur niet pats-boem bij €50.000, maar laten wij ook daar de gradaties oplopen. Als je €46.000 hebt, lever je de kleinste bijdrage aan de vermindering van de partnertoeslag. Als je €54.000 hebt, lever je de grootste bijdrage. Het is dus inderdaad ongelooflijk inkomensafhankelijk. Het kabinet heeft echt geprobeerd om de betrouwbaarheid in dezen mee te nemen. Ik hecht daar ook zeer aan. Ik vind dat de heer Ulenbelt wat dit betreft ook echt een punt heeft. Ik heb net al gezegd hoe de belangenafweging is. Je kunt natuurlijk ook de partnertoeslag die tot aan 1 januari 2015 aan de orde is, volledig afromen, maar het kabinet heeft daar niet voor gekozen.
Ik ga nu in op de inbreng van mevrouw Schouten. Zij had drie heel heldere punten in haar betoog. Zij vraagt waarom het kabinet niet kiest voor een langere overgangstermijn. Zij vindt het fijn dat er in ieder geval sprake is van een overgangstermijn van vier jaar, maar wat mevrouw Schouten betreft zou die termijn nog wel wat verder uitgesmeerd kunnen worden. Ik ben ook hier maar gewoon eerlijk in. In eerste instantie hadden wij een cesuur van €50.000, pats-boem met ingang van 1 januari 2015, maar dat is wel heel erg cold turkey, als ik mij zo mag uitdrukken. Wij hebben dus voor vier jaar gekozen om mensen als het ware hierin mee te nemen. Natuurlijk kun je voor een langere overgangstermijn kiezen, maar dan heb je successievelijk minder opbrengst. Zo simpel ligt het.
De tweede vraag van mevrouw Schouten heb ik eigenlijk al beantwoord door te zeggen wat ik van plan ben met het amendement, namelijk om het oordeel daarover aan de Kamer te laten. Mevrouw Schouten zegt terecht dat je de trap-op-trap-afsituatie eigenlijk breder moet doen en niet eenmalig. Ik vertaal het amendement zo dat het een bredere trap-op-trap-afsituatie in zich draagt.
Het laatste punt van mevrouw Schouten was de communicatie. Toen ik de zaak zojuist in de brede zin van het woord inkleurde, zei ik ook al dat ik net als mevrouw Schouten vind dat het essentieel is dat wij de mensen die het betreft, nauwgezet en zo snel mogelijk op de hoogte stellen. Wij moeten ook proberen om dit een-op-een te doen.
De heer De Graaf zegt dat hier gewoon sprake is van een nivellerende actie en dat hij daar niet van is. Nou, dat is heel helder. Het kabinet staat dit in dit geval wel voor, omdat de afweging is dat mensen met zulke stevige inkomens net iets meer kunnen dragen dan mensen die alleen maar AOW hebben of zelfs dat nog niet eens. Dat is gewoon een politieke keuze. Ik zeg het maar zoals het is.
Mevrouw Vermeij vraagt welk inkomen je gehad hebt, als je een middelloon van een bepaald bedrag hebt. Stel je hebt een pensioen, een inkomen van €50.000. Dat is dan 70% van het middelloon. Dan heb je gedurende je hele leven een middelloon van €85.000 gehad. Je eindloon is dan natuurlijk vaak veel hoger. Dan gaat het echt om een ton of meer. Het gaat hierbij dus echt om de stevigste schouders van onze bevolking.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Weet de staatssecretaris toevallig hoeveel mensen in dit land dat ongeveer verdienen? Hoeveel mensen zullen straks onder deze wet vallen?
Staatssecretaris Klijnsma:
Ik heb mij laten vertellen dat 5% van de Nederlanders dit verdient. Onder deze wet zullen 27.000 koppels vallen. Dat is ongeveer 1% van het gehele bestand aan AOW'ers.
Mevrouw Vermeij heeft ook veel gevraagd over de communicatie. Ik ben al ingegaan op de brief en de SVB.
Mevrouw Schut-Welkzijn heeft twee vragen gesteld. Deze maatregel levert inderdaad 30 miljoen meer op dan voorzien. Dat bedrag is natuurlijk al verdisconteerd in de meerjarenbegroting. Wij wisten dit al voor dit debat en het maken van de begroting.
Waarom gebruiken wij het maandinkomen en niet het jaarinkomen?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
De staatssecretaris zegt dat de extra inkomsten uit deze wet al in de begroting zijn verdisconteerd. Er ligt hier een amendement zonder dekking voor. De staatssecretaris heeft het oordeel daarover aan de Kamer gelaten. Gaat zij ervan uit dat de indiener van het amendement met een dekking komt?
Staatssecretaris Klijnsma:
Dat is een belangrijk punt. Als ik "oordeel Kamer" zeg, dan moet ik bekijken of ik ergens dekking kan vinden. Het is te makkelijk om dan te zeggen: kom zelf maar met een dekking. Ik vind het namelijk een verbetering van datgene wat voorligt.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
De staatssecretaris komt dus zelf met een dekking uit de begroting die al vastligt.
Staatssecretaris Klijnsma:
Je moet soms puzzelen in het leven. Dat ga ik in dit geval doen.
De heer Bisschop (SGP):
Ik meende bij mevrouw Schut een licht teleurgestelde ondertoon te horen in de trant van "hoe is het nou mogelijk dat een partij als de SGP met een amendement komt dat niet voldoende dekking heeft". Ik kan mij die teleurstelling goed voorstellen. Het is geen boosaardige opzet; het is een kwestie van overmacht. Er is een poging gedaan om een beeld te krijgen van de kosten van deze maatregel. Dat beeld kregen wij niet tijdig boven tafel. Inmiddels heeft de staatssecretaris aangegeven dat het om een bedrag van rond de 10 miljoen gaat. Wij zijn zeer bereid om samen met de staatssecretaris enthousiast te gaan zoeken naar een passende dekking. Daar gaan wij uitkomen. Daar zijn wij van overtuigd.
De voorzitter:
Als neutrale toeschouwer vind ik het ingewikkeld om te zien wie tot de coalitie en wie tot de oppositie behoort.
De heer Bisschop (SGP):
Die bestaan voor ons niet.
De voorzitter:
Dat is waar.
Staatssecretaris Klijnsma:
Zo ken ik de SGP ook. De SGP dient nooit ongedekte amendementen in. Ik heb al gezegd dat ik graag mee wil tobben, want ik zie het als een verbetering.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Als er dan toch een coproductie ontstaat, dan wil ik voordat wij gaan stemmen graag weten wat die dekking gaat worden. Als die dekking ons namelijk niet welgevallig is, dan wordt het natuurlijk weer een ander verhaal. Zal de staatssecretaris voor de stemming aangeven welke dekking zij in afstemming met de heer Bisschop heeft gevonden?
Staatssecretaris Klijnsma:
Daar hebben wij in gezamenlijkheid nog tot dinsdag voor. Alle gekheid op een stokje, als ik toezeg dat ik mijn best zal doen om een dekking te vinden, dan ga ik dat ook doen. Ik zal mijn best doen om voor dinsdag dat inzicht te bieden. Ik zal het ook melden als mij dat nog niet gelukt is. Maar gedekt zal het worden.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Het lijkt mij goed dat we dan dat inzicht hebben, want dat is van wezenlijk belang voor onze beslissing voor of tegen te stemmen. Ik stem niet graag voor een amendement waarvan de dekking bestaat uit een maatregel die wij niet zo heel fijn vinden, aangezien wij dan wellicht daardoor mede verantwoordelijk worden voor die maatregel. Het moet voor dinsdag en, zo niet, dan moet het later.
Staatssecretaris Klijnsma:
Zeker. Mevrouw Schouten heeft een terecht punt. Ik zei zojuist al tegen de afgevaardigde van de SGP dat het zo hoort.
De heer Omtzigt (CDA):
De staatssecretaris komt dus, wellicht samen met de collega's van de SGP, terug op het amendement. De CDA-fractie zou dan ook graag vernemen welke gevallen het amendement wel of niet dekt. In het amendement zelf staat: "Indien het recht op toeslag is geëindigd uitsluitend als gevolg van een incidentele stijging van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, kan, in afwijking van het tweede lid, het recht op toeslag herleven." Dat betekent dat het recht alleen op basis van een incidentele stijging herleeft. In de toelichting staat echter: "Dit wetsvoorstel regelt dat het recht op een partnertoeslag definitief vervalt indien het gezamenlijk inkomen van twee partners boven de inkomensgrenzen uitkomt. Er kunnen echter omstandigheden zijn dat twee partners een inkomensval doormaken. Ook in dat geval zou het recht op partnertoeslag volgens dit wetsvoorstel niet herleven. Dat vinden de indieners ongewenst." Dan gaat het dus niet om iets incidenteels, want kan dan ook zo zijn dat het twee jaar heeft geduurd voordat de inkomensval zich voordeed. In het belang van de wetsgeschiedenis wil ik daarom dat heel precies wordt aangegeven wat er wordt bedoeld met "incidenteel" en wat er niet onder valt. Doet de staatssecretaris dat niet, dan komen we meteen bij de uitvoering in de problemen, zoals mevrouw Vermeij al terecht opmerkte. Wij willen ons hierover echt een oordeel kunnen vormen.
Staatssecretaris Klijnsma:
Dat heeft natuurlijk ook met de dekking te maken. Als je inderdaad alles wat fluctueert hieronder zou brengen, wordt het veel te gortig. Ik lees het zo dat die inderdaad conform datgene is wat in het amendement is opgeschreven.
De heer Omtzigt (CDA):
Het woord "incidenteel" is geen juridisch sluitende omschrijving. Dat kan een maand zijn. Het kan twee maanden zijn. Het kan een bepaald bedrag zijn. Daarom zou ik voor de wetsgeschiedenis graag voor de stemmingen, ofwel in de toelichting op het amendement ofwel van de regering, precies vernemen wat "incidenteel" betekent. Anders krijgen wij achteraf bij de SVB een hele bak bezwaar- en beroepsprocedures. En dat kunnen we op deze wijze vermijden.
Staatssecretaris Klijnsma:
Ik constateer dat ik nu eens een keertje ruiterlijk, reeds in eerste termijn, een handreiking doe aan de Kamer. Ik hoor namelijk van eenieder dat men het heel plezierig zou vinden dat die incidentele afwijkingen goed verankerd worden in de wet. Vervolgens wordt er een amendement ingediend door de SGP dat een dekking ontbeert. Ik merk daarover op dat ik met de SGP mee zal tobben over een manier om dat voor elkaar te krijgen. Het lijkt mij echter helder dat de indieners — dit ligt echt bij de indieners — moeten gaan kijken naar de tekst van het amendement dat daadwerkelijk wordt ingediend. Ik wil geen misverstanden en daarom benadruk ik toch maar dat ik zal kijken naar de tekst van het amendement dat er dan ligt. Pas daarna geef ik mijn oordeel. Er zal dan ook een dekking bij moeten zitten, maar dat is helder. Wij doen dat voor dinsdag, want dan wordt er gestemd. De indiener zit inmiddels weer achterin de zaal, maar het betekent ook dat ik hem zal vragen om nog een keer minutieus naar de tekst te kijken, ook de tekst van de toelichting, want die mag niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Verder heeft hij natuurlijk het voortouw bij het zoeken naar een dekking, maar daarover heb ik gezegd: ik tob mee.
De voorzitter:
Fantastisch. Gaat u voort.
Staatssecretaris Klijnsma:
Voorzitter. Ik ga verder met de beantwoording van de vragen van de heer Bisschop en dat betekent dat ik naadloos kan aansluiten bij wat ik zojuist over het amendement zei.
De heer Bisschop heeft aangekaart dat de arbeidsparticipatie van vrouwen een belangrijk punt van aandacht is, ook in de afgelopen jaren. Ik heb goed naar u allen geluisterd en ik durf dan ook wel te zeggen dat iedereen dat vanuit zijn eigen invalshoek doet. Wat betreft het kabinet — laat ik voor mijzelf spreken — is dat ook een heel belangrijk aspect. Het gaat immers niet alleen om de eenverdiener maar ook om de filosofie achter het wetsvoorstel, de vraag wat er gebeurt met de arbeidsparticipatie van vrouwen. Ik weet wel dat er best ook vrouwelijke AOW'ers zijn die mannelijke partners hebben die jonger zijn dan zij en die ook geen baan hebben, maar dat is maar mondjesmaat het geval; laten wij het dus maar even gewoon zeggen zoals het is. Iedere keer wanneer de partnertoeslag aan de orde is, is ook steeds de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt aan de orde. Dan zegt mijnheer Bisschop: ik constateer dat de vrouwen nog niet allemaal aan de slag zijn. Sterker nog, als je bekijkt hoe het allemaal in elkaar steekt, zie je dat 58% nog niet werkt. En dan zegt mijnheer Klaver: maar ik vind het heel belangrijk dat je het emancipatoire toch onderstreept. Het effect op de arbeidsparticipatie is immers voor de heer Klaver heel wezenlijk. Kortom, ik denk dat het vanaf 1 januari 2015, wanneer de partnertoeslag sowieso niet meer aan de orde is, gewoon een waarheid als een koe is, om het zo maar te zeggen, dat vrouwen hun eigen broek moeten ophouden, en eigenlijk is dat nu ook al wel het geval.
De heer Klaver (GroenLinks):
Ik had gevraagd wat het effect van dit wetsvoorstel op de arbeidsparticipatie is. Wat is de verwachte stijging van de arbeidsparticipatie?
Staatssecretaris Klijnsma:
Dat hebben wij niet minutieus kunnen doorrekenen, maar je kunt je voorstellen dat vrouwen in de opmaat naar het feit dat er zo meteen geen partnertoeslag meer zal zijn, toch nog wel even zullen nadenken over de vraag of er niet toch nog iets kan gebeuren op de arbeidsmarkt.
De heer Klaver (GroenLinks):
De partnertoeslag zou al afgeschaft worden per 2015. Dan heeft men er al geen recht meer op. De staatssecretaris zegt: wij hebben dit niet minutieus kunnen narekenen. Als je met een wetsvoorstel komt waarvan, in ieder geval als ik de coalitiepartijen moet geloven, emancipatie een belangrijk onderdeel is, lijkt het mij evident dat ik in ieder geval in de memorie van toelichting moet kunnen teruglezen wat het verwachte effect van deze maatregel is. Misschien reken je het niet door in de economische modellen, maar geef er dan in ieder geval een kwalitatieve onderbouwing bij met wat uit de literatuur is te halen over het effect dat dit soort maatregelen over het algemeen heeft. Dat ontbreekt volledig. Wellicht dat de staatssecretaris daarop kan ingaan, eventueel in haar tweede termijn.
Staatssecretaris Klijnsma:
Het is inderdaad een goed plan om daar in de tweede termijn nog even op terug te komen. De heer Klaver heeft gelijk: in de memorie van toelichting als zodanig vind je dit niet onmiddellijk terug. Het blijft echter een feit dat vrouwen — of mannen — als zij weten dat de partnertoeslag eerder wordt afgeschaft dan oorspronkelijk werd gedacht, toch gaan nadenken over de vraag: ga ik nog een inkomen verwerven en, zo ja, hoe?
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Klaver, en kort.
De heer Klaver (GroenLinks):
Dat begrijp ik, maar daarin zou ik graag de arbeidsmarkt op dit moment meegenomen zien. Is er ruimte voor die vrouwen om te zeggen: nou, ik zou toch wel willen gaan werken? Komen zij dan ook werkelijk aan de slag? Die beschouwing, een kritische blik daarop, mis ik in de argumentatie voor dit wetsvoorstel, en dat maakt het minder sterk in mijn ogen.
Staatssecretaris Klijnsma:
Dat kan ik goed meemaken. Ik heb ook al in mijn antwoord op de vraag van de heer Klein ruiterlijk gezegd dat het in het huidig tijdsgewricht natuurlijk lastiger is voor mensen om een plek te vinden op de arbeidsmarkt. Daar ben ik heel helder in geweest.
Voorzitter. De heer Bisschop vroeg: waarom geen hogere grens? Waarom is het nu deze grens? Het is zoals het is. Ik heb zonet uitgelegd dat het gaat om een heel klein gedeelte van de mensen die het betreft, en als je een nog hogere grens neemt, krijg je natuurlijk een beduidend lagere opbrengst. Hiervoor hebben wij dus gekozen. Het is gewoon een politieke keuze, ik maak het niet mooier dan het is.
De heer Van Weyenberg heeft een aantal vragen gesteld. Hij zei dat hij geen principieel tegenstander van afschaffing van de partnertoeslag is en dat, sterker nog, D66 dit altijd heeft bepleit. Ook hij vindt communicatie van groot belang, en ook hij zegt: afspraak is afspraak. Daarop ben ik ingegaan in de context van de Raad van State.
Verder heeft hij mij gevraagd hoe het zit met die 27.000 gezinnen. Ook op deze vraag ben ik al ingegaan; het is een percentage.
De heer Van Weyenberg heeft ook gevraagd hoe het zit met de budgettaire opbrengst. Is die structureel? Nee, die is niet structureel. De komende jaren is de opbrengst natuurlijk vrij substantieel. Hij loopt door tot naar ik meen 2030 op zijn laatst. Dan is de opbrengst natuurlijk beduidend lager. Het is geen structurele opbrengst.
De heer Van Weyenberg (D66):
Het zijn nu 27.000 gezinnen. Ik wil aanvullend vragen hoeveel het er straks worden, in 2017. Hoeveel zijn er dan nog van over? Mijn eerdere vraag was of de staatssecretaris alternatieven heeft overwogen om deze incidentele besparing te bereiken, misschien door een veel grotere groep met een veel bescheidener maatregel te treffen.
Staatssecretaris Klijnsma:
Ik zei al helder en eerlijk dat dit een politiek besluit is geweest. Natuurlijk had je ook de kaasschaaf kunnen halen over alle mensen met een partnertoeslag, maar daarvoor hebben we niet gekozen.
Ik kom te spreken over de sollicitatieplicht. De heer Van Weyenberg en de heer Omtzigt hebben hierover vragen gesteld. Er zit geen sollicitatieplicht in het wetsvoorstel. Ik weet dat daar weleens sprake van is geweest in deze context, maar ik heb geen sollicitatieplicht overwogen voor deze partners.
De heer Van Weyenberg heeft mij gevraagd waarom de SP niet voor is. Dat vind ik een moeilijke vraag, voorzitter, want ik snap het ook niet helemaal. Maar ja, zo is het leven soms.
De voorzitter:
Misschien kunnen we de heer Ulenbelt in tweede termijn een kans geven. Zie ik nu goed dat de heer Weyenberg het gaat uitleggen?
De heer Van Weyenberg (D66):
Nee, voorzitter. Ik heb volgens mij niet gevraagd waarom de SP niet voor is. Ik heb betoogd dat ik mijn kritiek rondom de nivellering bevestigd zag door de opmerking van mevrouw Schut dat zij dit een maatregel vindt die ons een stap dichter bij het verkiezingsprogramma van de Socialistische Partij brengt. Dat is dus geen vraag aan de staatssecretaris, maar meer een retorische opmerking in de richting van mevrouw Schut. Ook is het geen vraag aan de heer Ulenbelt, in ieder geval niet van mijn kant.
De voorzitter:
Laten we het in ieder geval zo aanpakken dat we de vragen richten aan de staatssecretaris en dat de staatssecretaris dan die vragen beantwoordt. Omdat de heer Ulenbelt volgens mij is aangesproken, geef ik hem de mogelijkheid om een korte reactie te geven.
De heer Ulenbelt (SP):
Ik kan het heel simpel uitleggen. Dit is niet het inkomensafhankelijk maken van iets, dit is leeftijdsafhankelijke inkomenspolitiek. In mijn partij willen wij inkomensverschillen verkleinen. Dat doen wij. Maar hier wordt een aparte groep, de ouderen, een leeftijdsafhankelijke regeling opgelegd. Bovendien grijpt deze regeling ook nog eens een keer in op lopende gevallen, mensen die daar niet op hadden gerekend. Dan is het dus geen inkomensafhankelijke regeling, dit is leeftijdsafhankelijke inkomenspolitiek en dat is toch echt iets anders.
Staatssecretaris Klijnsma:
Als je iets wilt met de AOW, wat dan ook, is het natuurlijk altijd zo dat mensen in Nederland zich hadden geprepareerd op een bepaalde AOW. Als zij dan een bepaalde leeftijd hebben bereikt, worden ze geconfronteerd met het feit dat hetgeen zij zich toen zij 50 jaar of 63 jaar waren op hadden geprepareerd, is veranderd en dat het een onsje minder is. Dat is nu eenmaal de keerzijde van het feit dat bezuinigen in de sociale zekerheid echt politieke keuzes vergt. Dat is echt niet simpel. Je kunt dan twee dingen doen. Je kunt zeggen: weet je wat, ik pak gewoon de gehele sociale zekerheid en ik haal overal een stukje van af. Of je kunt zegen: ik kijk naar degenen in het land die het het beste kunnen dragen, hoe ingewikkeld ook, en ik vraag deze mensen om mee te helpen.
De heer Ulenbelt (SP):
We hadden die partnertoeslag gewoon in stand kunnen laten als we van alle rijke Nederlanders, jong of oud, iets hadden gevraagd. Nu wordt het alleen aan de ouderen gevraagd. Daarom zeg ik ook: het is leeftijdsafhankelijke inkomenspolitiek. Dat is wat anders dan inkomensafhankelijke politiek. Dit is echt een denkfout van de staatssecretaris. Ik kan haar denken niet verhelpen, maar bij inkomensafhankelijke politiek vraag je een bijdrage van alle rijken en niet alleen van rijke ouderen. Mijn allerbelangrijkste bezwaar is echter het volgende. In 1995 is er een overgangsperiode van twintig jaar genomen om mensen de partnertoeslag af te pakken, waar mijn partij toen overigens tegen was. Hier doet de staatssecretaris het in twee, drie jaar tijd. En dan kom ik weer bij de betrouwbare overheid …
Staatssecretaris Klijnsma:
Nogmaals, ik kan het niet mooier maken. Dit is inderdaad een maatregel om de schatkist op orde te brengen, maar wij kijken binnen de hele sociale zekerheid heel nauwgezet waar wij de benodigde middelen kunnen vinden. Als je iets met de oudedagsvoorziening moet doen om de tering naar de nering te zetten, kan ik het niet mooier maken dan dat degenen die voor de AOW in aanmerking komen, dit ook zullen voelen. Wellicht pleit de heer Ulenbelt ervoor om de hele AOW nog eens tegen het licht te houden? Ik zie hem gelukkig nee schudden, want er zijn ook mensen met alleen AOW. Deze mensen hebben echter een stevige oudedagsvoorziening. Sterker nog, ze zitten er best warm bij, eufemistisch uitgedrukt. Je kunt dit appel dan toch gewoon doen? Wij zullen allemaal een steentje moeten bijdragen, sommigen een wat grotere steen. Gezien mijn achtergrond vind ik dat de één een steviger steen kan lijden dan de ander.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Klijnsma:
De heer Omtzigt heeft de geschiedenis nog eens geschetst. Hij is blij met de nota van wijziging. Wij zijn net al ingegaan op de amendementen. Ik denk dat het nog een extra stapje in de goede richting is. De heer Omtzigt heeft gezegd dat hij op zich blij is met de rekenvoorbeelden, maar dat hij eigenlijk om aanvullende of andere rekenvoorbeelden gevraagd had. Ik vraag de heer Omtzigt om de casus aan te leveren; dan zal ik met alles wat in mij is proberen om die voor dinsdag te beantwoorden.
De heer Omtzigt heeft ook gevraagd of wij niet iets specifieks moeten doen met, in zijn woorden, "de jonge blommen". Daar hebben wij niet voor gekozen. Drieënhalf jaar geleden was mijn toenmalig collega Donner hier ook mee bezig, maar hij heeft daar in tweede instantie van afgezien.
Waarom toetst de SVB op maandinkomen? Ik ben daar al even op ingegaan toen ik de vragen van mevrouw Schut-Welkzijn beantwoordde. Dit heeft te maken met het feit dat de SVB altijd op de maandelijkse uitkeringen toetst. Zo houdt zij de zaken altijd tegen het licht en dat gaat zij nu ook doen.
Last but not least de heer Klaver. Hij zegt heel stevig dat dit gewoon in het GroenLinks-programma staat. Ik denk dus dat hij het op zichzelf een goed idee vindt van het kabinet, maar hij heeft nog een aantal aanvullende vragen gesteld. De arbeidsparticipatie is voor hem belangrijk; ik ben daar zojuist op ingegaan. Verder wil hij weten welk percentage van het geheel de 27.000 mensen vormen. Dat is plusminus 1%. Ook vraagt de heer Klaver of er aanvullende problemen worden verwacht: stel dat mensen hoge lasten zijn aangegaan, zoals hoge woonlasten. Dit kan natuurlijk best. Ik moet constateren dat er in het huidige tijdsgewricht allerlei mensen zijn die hoge lasten zijn aangegaan in de afgelopen jaren en die nu worden geconfronteerd met een achteruitgang in hun inkomen, waardoor zij aan lager wal raken. Daarvoor hebben wij geen specifieke maatregelen genomen. Als je helemaal door de bodem zou zakken — dat zie ik hier niet heel snel gebeuren — hebben wij natuurlijk altijd het vangnet van de bijzondere bijstand en van de schuldhulpverlening, maar dat is hier echt het aller-, aller-, aller-, allerlaatste station.
De heer Klaver vraagt of de opbrengst van dit wetsvoorstel niet naar de chronisch zieken, naar de nabestaanden of naar een andere doelgroep kan gaan. Deze opbrengst zit in de begroting als geheel. Je zou kunnen zeggen dat het voor een deel ook terechtkomt bij deze groepen, maar dat is wel vrij makkelijk. Ik kan niet zeggen dat het een-op-een naar die groepen stroomt. Dat moet ik ruiterlijk toegeven.
De heer Ulenbelt (SP):
Nu snap ik iets niet of de staatssecretaris snapt het niet. Zij zegt dat het gaat om de heel rijken, maar kennelijk zijn er toch nog omstandigheden waaronder deze mensen op de schuldhulpverlening aangewezen kunnen zijn, naar de bijstand moeten en dergelijke.
Staatssecretaris Klijnsma:
In het aller-, aller-, allerlaatste geval. Theoretisch is het mogelijk dat, als je meer dan een ton verdient, je toch zo veel lasten bent aangegaan dat, wanneer je een klein percentage daarvan inlevert, je opeens met die enorme hypotheek zit of je derde auto de deur uit moet doen. Dat kan gebeuren. Theoretisch is het mogelijk — nogmaals, het is enorm theoretisch, want ik zou het voorbeeld niet kennen — dat je zodanig aan lager wal raakt dat je schuldhulpverlening nodig hebt. Maar ja, ik zie dat niet onmiddellijk gebeuren, want het gaat echt om de allerhoogste inkomens.
De heer Ulenbelt (SP):
Dan stel ik tevreden vast dat de staatssecretaris het inderdaad snapt.
Staatssecretaris Klijnsma:
Fijn!
De heer Klaver (GroenLinks):
Volgens mij komt deze groep inderdaad niet in aanmerking voor de bijzondere bijstand. Ik heb niet gevraagd om geruststellende woorden. Ik heb gevraagd hoe het er uitziet. Welke problemen worden daar verwacht? Is dat in kaart gebracht? Maar ook nu krijg ik nul op het rekest. Dat brengt mij tot de volgende vraag.
Eén partij in deze Kamer heeft aangegeven dat dit in het programma staat en dat zij dit wil steunen. Ik heb een aantal vragen gesteld over de arbeidsparticipatie. Ik krijg niet echt een antwoord wat dat oplevert; dat gebeurt hopelijk in de tweede termijn. Ik heb gevraagd wat het betekent en welke problemen het kan opleveren voor deze groep. Ik krijg er geen antwoord op. Ik heb gevraagd wat wij kunnen doen met de opbrengst. De staatssecretaris zegt daarover: sorry, de opbrengst is al verwerkt in de begroting; ik kan helemaal niks. Maar er kan wel worden toegezegd dat voor een amendement zonder dekking toch nog even wordt gezocht naar een dekking van 20 miljoen. Dat snap ik niet. Kan de staatssecretaris aangeven waarom wij het bedrag dat wij hiermee ophalen niet kunnen inzetten voor een groep die het heel hard nodig heeft, bijvoorbeeld arme ouderen?
Staatssecretaris Klijnsma:
Wij kiezen nu juist voor dit wetsvoorstel om de arme ouderen uit de wind te houden. De heer Klaver heeft een punt over het amendement. Natuurlijk heeft de SGP het voortouw om de dekking aan te leveren, maar ik heb gezegd dat ik wil helpen en mee wil tobben om te bekijken of dat lukt, omdat het amendement een verbetering is van het wetsvoorstel. Het moet helder zijn dat het voortouw bij de SGP ligt.
De heer Klaver zegt dat hij nog twee andere zaken heeft neergelegd, namelijk de arbeidsparticipatie en de vraag welke problemen er worden verwacht. Ik heb er niet badinerend over willen doen. Als je een deel van je hoge inkomen moet inleveren, sta je natuurlijk niet te popelen en kan dat je ook in problemen brengen. Wij hebben er echter geen aparte specifieke vangnetjes voor gemaakt in het wetsvoorstel. Als je in ons land fundamenteel in financiële problemen komt, heb je het algemene vangnet waarvan helemaal aan het eind van de rit iedereen gebruik kan maken. De heer Klaver vraagt specifiek wat je doet met diegenen die door dit wetsvoorstel zo meteen bijvoorbeeld hun structurele lasten moeilijker kunnen betalen. Zij kunnen ze natuurlijk nog steeds betalen, want zij houden nog steeds veel geld over aan het eind van de rit. Daarvoor hebben wij geen specifieke maatregelen genomen. Daar ben ik heel eerlijk in.
De heer Klaver (GroenLinks):
Ik vroeg ook niet naar specifieke maatregelen. Het ging mij om de zorgvuldigheid van de wetgeving. Hoe beargumenteer je dat je tot een wet komt? En heb je de risico's daarvan in kaart gebracht? In mijn ogen is dat niet voldoende gebeurd.
Dat brengt mij op de financiën. Ik heb gevraagd: wie kunnen wij het geld dat dit oplevert misschien toestoppen? Een groep die het heel hard nodig heeft, is de groep van chronisch zieken en gehandicapten. Dat kan niet volgens de staatssecretaris, want dat geld zit vast, maar het is wel mogelijk om het oordeel over een ongedekt amendement aan de Kamer te laten. Dat is zeer ongebruikelijk. Waarom is het niet mogelijk om het volgende te zeggen? Wij kunnen bekijken of wij het geld dat al in de boeken staat, ten goede komt aan een groep die dat heel erg hard nodig heeft, waardoor wij deze nivelleringsoperatie echt sociaal maken.
Staatssecretaris Klijnsma:
Nogmaals, het is een nivelleringsoperatie. Die is in zichzelf al sociaal. En wat het amendement betreft: degene die hem indient, komt altijd met de dekking. Ik heb alleen maar gezegd dat ik het een sympathiek amendement vind. Dat heb ik ook in eerste instantie willen zeggen, want dan is het maar helder. Ik heb ook gezegd dat ik samen met de twee indieners ga bekijken hoe het gedekt kan worden, maar het voortouw daarin hebben de indieners altijd.
De heer Bisschop (SGP):
Ik krijg nu een beetje het gevoel dat de heer Klaver een mooi amendement op de verdachtenbank wil zetten. Ik heb uitgelegd hoe het komt dat er nog geen dekking bij zit. Daar voelen wij ons onbehaaglijk bij. De staatssecretaris heeft toegezegd bereid te zijn ons daarbij te ondersteunen. Dat was precies wat wij wensten. Er komt gewoon een keurig gedekt amendement in stemming. Op basis daarvan kan een afweging gemaakt worden. Ik zou het op prijs stellen als we hier niet meer op terugkomen in de zin van: het amendement is ongedekt. Ja, nu nog wel, maar het wordt netjes gedekt, zodat het in de afweging meegenomen kan worden. Het komt in orde.
Staatssecretaris Klijnsma:
Ik hecht eraan, ook even voor de Handelingen, om nogmaals te onderstrepen dat ik in eerste aanleg heb gezegd dat ik het inhoudelijk een sympathiek amendement vind. Het verbetert de wet immers. Ik ga ervan uit dat de dekking gewoon gefourneerd wordt. Daarna heeft de heer Omtzigt gezegd: het gaat niet alleen om de dekking, maar ook om de precieze duiding van het amendement. Een en ander gaan wij netjes doen. Mijn uiteindelijke oordeel zal ik de Kamer ook doen toekomen, want misschien komen wij over en weer niet uit de dekking. Dat kan. Dan moet ik op basis van de dekking zeggen dat het niet gaat, maar de inhoud van het amendement vind ik sympathiek.
De voorzitter:
Dat wachten wij dan af. Gaat u verder.
Staatssecretaris Klijnsma:
Ik was aan het eind van mijn betoog gekomen.
De voorzitter:
Ik wil u hartelijk danken voor de beantwoording en de kernachtigheid van uw bijdrage. Wij zullen zien of de woordvoerders dat in tweede termijn ook kunnen. Ik stel een spreektijd voor van ongeveer een derde van de opgegeven spreektijd in eerste termijn, met een maximum van twee interrupties per persoon.
Termijn inbreng
De heer Klein (50PLUS):
Voorzitter. De kern van het betoog van de staatssecretaris, dat zij hield op ruiterlijke wijze en waarvoor ik haar dank, is dat het een politiek besluit is. Het is morrelen aan de AOW en de inkomens van ouderen. Het is gewoon een barre tijd. Daar is 50PLUS tegen. Daar moet je je tegen verzetten. Het gaat daarbij niet zozeer om het inkomensbeleid en de inkomenseffecten van dit wetsvoorstel als wel om het principe van de betrouwbare overheid. In 1995 is gezegd: in 2015 stoppen wij met de partnertoeslag. Dat is mooi. Dat besluit is genomen. Vervolgens werd gezegd dat er voor mensen een heel duidelijk traject geldt: degenen die voor 1 januari 1950 geboren zijn en in de AOW terechtkomen, behouden hun partnertoeslag. Met dit voorstel wordt daaraan gemorreld, wordt daar afbreuk aan gedaan. "Afspraak is afspraak" geldt voor VVD en PvdA dus niet. Hiermee wordt een duidelijke groep van 27.000 mensen getroffen. Er is een overgangsregeling van drie jaar, waar de staatssecretaris al op in is gegaan, maar dat vinden wij een doekje voor het bloeden. Dat geldt in feite ook voor het amendement van de SGP. Maar daarvoor geldt: beter iets dan niets.
Over het juridisch advies, dat wij niet hebben gezien, zegt de staatssecretaris dat de Raad van State in feite blanco heeft geadviseerd. Dat vinden we wat mager, zeker waar het gaat om de Europeesrechtelijke aspecten. We willen dat daarover duidelijkheid komt, ook als de Eerste Kamer dit voorstel straks behandelt. Het is inderdaad een vorm van inkomensonteigening, wat Europeesrechtelijk niet kan. Wij ontvangen daarover graag een duidelijk advies. Daarom dien ik daarover de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat volgens het Europese recht een toegekend recht op een sociale verzekeringsuitkering een vorm is van eigendom;
constaterende dat inbreuken hierop slechts mogelijk zijn indien er een evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden;
overwegende dat van een evenwichtige belangenafweging geen sprake kan zijn nu de enige reden voor de wetswijziging van de AOW-partnertoeslag is gelegen in het op orde krijgen van de overheidsfinanciën zonder redelijke voorbereidingstermijn voor de betrokkenen;
verzoekt de regering, de Kamer een juridisch-wetenschappelijke onderbouwing van een onafhankelijke jurist te doen toekomen waaruit blijkt dat onderhavige wetswijziging in lijn is met artikel 1 van het protocol nummer 1 bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de desbetreffende jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Klein en Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (33687).
De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. Gezien de verhoudingen in de Kamer over dit wetsvoorstel begrijp ik het wel. De staatssecretaris heeft een heel zwaar appel op de SP gedaan om dit wetsvoorstel te steunen, omdat het inkomensafhankelijk zou zijn. Bij interruptie heb ik verteld dat dit niet inkomensafhankelijk is, maar dat dit leeftijdsafhankelijke inkomenspolitiek is. Dat is echt iets anders. Daarom blijf ik bij mijn standpunt.
Het overwegende argument waarom de SP bezwaren heeft rond dit wetsvoorstel, is dat het ingrijpt in lopende uitkeringen, met een behoorlijke omvang van in totaal 9%, welke ingreep neerkomt bij oudere mensen, waarvan er een boven de 65 is en dus vrij is, en de ander daaronder. Dan wordt gezegd dat dat goed is voor de arbeidsparticipatie, maar wat ik vervolgens vaststel is dat de man meestal wat ouder is en vrij heeft, terwijl zijn vrouw moet participeren. Ze moet dus aan het werk. Van het geplande samen genieten van het pensioen is dan dus geen sprake meer. Of ze nou tandartsen zijn of metaalarbeiders: ik gun echtparen het gezamenlijk kunnen doorbrengen van hun tijd als een van de twee met pensioen is.
De staatssecretaris stapt er wat overheen dat de Raad van State een blanco advies heeft gegeven. Ik ben benieuwd of de raad ernaar gekeken heeft, maar als je 27.000 mensen een rekening laat betalen van 100 miljoen voor 's lands begroting, dan kun je niet anders dan tot de conclusie komen dat deze 27.000 mensen in 2015 vele malen zwaarder worden getroffen dan wie dan ook in Nederland. De belangenafweging heeft naar mijn idee dus niet goed plaatsgevonden.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ik blijf in verwarring achter bij de SP. Ik begrijp nu namelijk dat vanaf vanavond alle inkomensafhankelijke ouderenkortingen, alle inkomensafhankelijke maatregelen om ouderen te ondersteunen niet meer kunnen. Daar heeft de SP sinds vanavond afscheid van genomen. Als we moeten bezuinigen en we halen dat — dat is inderdaad pijnlijk — bij een groep vandaan, waarvan de staatssecretaris net heeft gezegd dat die gedurende hun leven middelloon, €85.000, maar waarschijnlijk aan het eind van hun leven boven een ton hebben verdiend, en dat pensioen bij elkaar hebben gespaard, dan zegt de SP: dat kan niet. Ik val echt van m'n stoel!
De heer Ulenbelt (SP):
Dat moet mevrouw Roos Vermeij echt niet doen, van haar stoel vallen, want dan kan ze ongelukkig terecht komen.
Ouderenkortingen en dat soort maatregelen zijn bedoeld om lagere inkomens te verbeteren. Belastingmaatregelen treffen we zodat we meer inkomensgelijkheid krijgen. Dat gebeurt hier niet. Hier wordt gepakt. Het komt niet eens bij lagere inkomens terecht. Als de heer Klaver vraagt waar het geld blijft, is het antwoord: het gaat in de schatkist. Je kunt dus echt niet in eerlijkheid volhouden dat hier inkomenspolitiek wordt bedreven. Hier wordt een groep gewoon wat afgepakt en het komt niet eens bij de armere ouderen terecht. Dan is het geen inkomensafhankelijke regeling die bedoeld is om te komen tot een redelijke inkomensverdeling. Dat is wat ik vaststel.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ik constateer vanavond dat de SP vindt dat je met €4.500 per maand niet van een fijn pensioen kunt genieten. Dat is ongeveer het bedrag — dat weet u donders goed, mijnheer Ulenbelt — wat een metaalarbeider per jaar aan pensioen bij elkaar gespaard heeft. Ik vind dat onvoorstelbaar.
De heer Ulenbelt (SP):
Nu bedrijft mevrouw Vermeij demagogie. Die €4.500, de grens die zij noemt, is niet één inkomen voor één meneer of mevrouw; daar moeten er twee van leven. Dat betekent dus dat je op €2.200 komt en dan zit je dus onder modaal. Wat mij verbaast, is dat de Partij van de Arbeid hoge inkomens al laat beginnen onder modaal. Dat vind ik het verbazingwekkende van dit debat.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Dit is volstrekte onzin, maar dat weet de heer Ulenbelt ook. Het gaat om €4.500 zonder AOW. Als we dat erbij optellen, wordt dat bedrag veel hoger. Dat komt never nooit niet onder modaal. Dat zijn gewoon de allerhoogste inkomens voor mensen die voor hun pensionering meer dan een ton verdienden.
De heer Ulenbelt (SP):
Inclusief AOW kom je op €60.000. Daar moeten er twee van leven. Dat betekent dus ieder €30.000 en dat is €3.000 onder modaal. Zo simpel is het.
De voorzitter:
De heer Klaver, als hij een vraag heeft.
De heer Klaver (GroenLinks):
Ik probeer nog even te verwerken dat mevrouw Vermeij voor demagoog is uitgemaakt. Ik zeg graag van alles tegen de PvdA, maar volgens mij was dit niet helemaal op zijn plaats. Mijn vraag aan de heer Ulenbelt is de volgende. Hij geeft aan dat dit nivellerend zou kunnen werken als het geld naar de armere ouderen zou gaan. Dat vind ik een goed idee. Als de staatssecretaris aangeeft dat het geld dat deze maatregel oplevert, zou gaan naar de mensen met alleen AOW, zou het dan wel op steun van de heer Ulenbelt kunnen rekenen? Zouden we dit dan samen kunnen steunen?
De heer Ulenbelt (SP):
Dat weet ik nog niet. Volgens mij is het ook een hypothetische vraag, aangezien de staatssecretaris al gezegd heeft dat het als de dekking wordt gebruikt. Het gaat om 100 miljoen en ze moet daar ook nog 10 miljoen uit zien te peuteren. Als zij 100 miljoen over heeft voor het beter dichten van het 65plus-gat … Ik denk echter niet dat het bespreekbaar is, maar dat horen we dan wel in de tweede termijn van de staatssecretaris.
De heer Klaver (GroenLinks):
Dit is een interessante wending in het debat. Ik heb hier in eerste termijn naar gevraagd en de staatssecretaris heeft aangegeven dat zij geen ruimte zag. Ik constateer dat er nu ruimte begint ontstaan en dat er dan misschien ook wel een bredere meerderheid ontstaat voor haar voorstel. Dit is winst. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris in tweede termijn.
De heer Ulenbelt (SP):
Nu negeert de heer Klaver mijn fundamentele en principiële argument van de onbetrouwbare overheid. Je kunt niet over een jaar of over twee jaar ingrijpen in uitkeringen die nu al worden gegeven.
De voorzitter:
De heer Klaver, helemaal tot slot.
De heer Klaver (GroenLinks):
Ik wil helderheid op dit punt. De heer Ulenbelt liet doorschemeren, althans die indruk kreeg ik, dat de SP het wetsvoorstel wellicht zou steunen als het geld dat het oplevert, terug zou vloeien naar de allerlaagste inkomens, mensen met alleen een AOW-uitkering. Nu geeft de heer Ulenbelt aan: wat er ook gebeurt, we gaan dit absoluut nooit steunen. Waar staat de SP? Ik ben ruimte aan het zoeken, want dat is belangrijk voor mijn tweede termijn en voor de beantwoording door de staatssecretaris.
De heer Ulenbelt (SP):
Het is een hypothetische vraag, want de staatssecretaris heeft klip-en-klaar aangegeven dat het geld daar nooit voor bedoeld zal zijn. Dat is tegelijkertijd een onderstreping van mijn stelling dat dit niets te maken heeft met inkomenspolitiek en het terugbrengen van inkomensverschillen. Nee, het geld gaat in het grote gat van de tekorten die ontstaan zijn door de crisis enzovoorts.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Het woord is aan mevrouw Schouten van de ChristenUnie.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. Het is wel een beetje de avond van de verwarring. Links wordt gespleten door dit wetsvoorstel. Maar goed, we leren nog eens wat nieuws op deze late avond.
Dan nu een serieuze zaak: het wetsvoorstel. Ik heb in mijn eerste termijn drie punten aangegeven. De staatssecretaris is daar ook netjes op ingegaan. Ik dank haar daarvoor. Mijn bezwaren gelden de korte invoeringstermijn, het feit van de herleving van het recht op toeslag als het inkomen omlaaggaat, en het punt van de communicatie.
Op het punt van de herleving van de toeslag heeft de staatssecretaris toegezegd dat zij met het amendement van de heren Dijkgraaf en Bisschop aan de slag gaat. Daarom kan ik er nu eigenlijk nog niets over zeggen, want ik weet nog niet waar de dekking vandaan gaat komen. Ik heb er wel vertrouwen in dat de heren Dijkgraaf en Bisschop het waarschijnlijk niet bij het gezin zullen gaan zoeken, dus dat is alvast een pak van mijn hart. Echter, ik kan er gewoon nog niets over zeggen.
Ik vertrouw de staatssecretaris op het punt van de communicatie, maar ik constateer dat in de afgelopen twintig jaar niet zwaar is gecommuniceerd over de afschaffing van de AOW-partnertoeslag an sich. Ik vermoed dus dat daar ook nog wel een probleem gaat ontstaan. Daar zou nog een mouw aan te passen zijn, maar ons bezwaar tegen de invoeringstermijn, dat direct aan het principiële punt van de betrouwbaarheid van de overheid raakt, is niet weggenomen.
Zoals bekend hebben de voorgangers van de ChristenUnie juist altijd gestreden voor een betrouwbare overheid. Wanneer kan zij betrouwbaar worden geacht? We moeten mensen de tijd en de ruimte geven om te anticiperen op wetgeving die vrij ingrijpend is. Ja, het gaat hier over de hogere inkomens. Dat hoeven we ook niet te ontkennen. Echter, bij zo'n grote ingreep — het kan oplopen tot hoge bedragen — moeten we goed naar de consequenties kijken; mensen moeten daarop kunnen anticiperen.
Op dit moment kan ik niet anders dan concluderen dat ik niet met dit wetsvoorstel kan instemmen. Ik hoop dat de staatssecretaris nog mogelijkheden heeft om een langere invoeringstermijn mogelijk te maken. als ik haar hoor moet het binnen deze kabinetsperiode gaan gebeuren. Dat lijkt ons te snel. Mogelijk ziet zij toch nog kansen om aan dat bezwaar tegemoet te komen. Het punt van de betrouwbaarheid van de overheid is voor ons echter cruciaal en daarom zien wij op dit moment geen andere mogelijkheid.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer De Graaf van de PVV, maar niet voordat mevrouw Vermeij een vraag heeft gesteld aan mevrouw Schouten.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Er is best veel gebeurd in de afgelopen jaren. In verschillende samenstellingen, in verschillende coalities, met verschillende akkoorden. Daarin is ook best veel besloten. Er is bijvoorbeeld meermalen besloten om de AOW-leeftijd versneld te verhogen. Mevrouw Schouten spreekt over de betrouwbaarheid van de overheid, maar ook die besluiten raakten mensen die dachten op een bepaald moment ergens recht op te hebben. Waarom maakte zij op dat moment een andere afweging dan nu?
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Omdat het er op dat punt met name om ging dat de levensverwachting al lange tijd was gestegen. Wat ons betreft had dit al veel langer ingevoerd moeten zijn. Onze partijen hebben samen in een kabinet gezeten waarin de AOW-partnertoeslag ook ter sprake kwam. Daarin zijn dit soort opties ook vaak over tafel gegaan. Dat weet mevrouw Vermeij waarschijnlijk beter dan ik, want zij zal daarbij aan tafel hebben gezeten. Toen heeft mijn fractie altijd aangegeven dat juist bij de AOW-partnertoeslag grote zorgvuldigheid is geboden en dat wij moeten bekijken wat mensen kunnen verwachten ten aanzien van de vraag waar het uiteindelijk op uitkomt. Een invoeringstermijn van één jaar waarin je bijna €8.000 kunt gaan verliezen, weliswaar iets meer uitgespreid dan in het oorspronkelijke wetsvoorstel — dat is winst — maar met forse inkomensachteruitgang, ook op die punten, is toch echt te veel.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ik hoef mevrouw Schouten niet in herinnering te roepen dat bij het Kunduzakkoord ook op vrij korte termijn is besloten om de AOW-leeftijd omhoog te gooien, waarmee het recht op de AOW natuurlijk werd opgeschoven. Daardoor kregen mensen soms te maken met een gat. Wij hebben daarover veel gediscussieerd. Dat ging om mensen die al met vroegpensioen waren. Toch zegt mevrouw Schouten dat daarbij wel sprake was van een betrouwbare overheid en hierbij niet. Ik stel de vraag zo, omdat wij daar zelf vaak bij waren. Ik maak een andere afweging, maar mevrouw Schouten zegt dat dat nu wel zo is en toen niet.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Bij de verhoging van de AOW-leeftijd hebben wij al eerder aangegeven dat wij daarmee al veel eerder hadden moeten beginnen. Dat is het verschil. Daarbij was sprake van wetgeving die heel lang op zich liet wachten. Het ging om een periode van tien jaar voordat wij daarmee omhoog gingen, terwijl de levensverwachting natuurlijk al veel sneller was gestegen. Dat wisten wij al jaren. Eigenlijk is daar veel te laat iets aan gedaan. Dat is de mening van mijn fractie. Daarover zal zij van mening verschillen met andere partijen. Dit is echter gewoon een kale bezuiniging die ook nog eens structureel is. Zij levert op lange termijn structureel niets op, terwijl de verhoging van de AOW-leeftijd echt nodig was in het kader van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Dat is het wezenlijke verschil. Ja, daar zitten keuzes in. Dat geef ik toe. Ik zeg ook niet dat het helemaal duidelijk is hoe wij hieruit komen. Juist rondom de partnertoeslag is echt al jaren gejojood. Mijn fractie heeft daarover constant aangegeven dat wij een pad hebben afgesproken. Dat wordt nu afgebouwd. Wij hebben indertijd tegengestemd, want wij waren daarvan geen voorstander, maar oké die lijn is er nu. Daarom denken wij niet dat je dit nu nog eventjes tussendoor binnen een jaar kunt doorvoeren.
De heer De Graaf (PVV):
Voorzitter. Van de kant van de PVV zijn er geen moties. Ik heb al duidelijk gemaakt dat wij niet voor dit wetsvoorstel zullen stemmen. Ik heb mijzelf met lichtelijk ingehouden woede rustig gehouden tijdens dit hele debat. Ik loop hier natuurlijk een jaartje rond, maar die lichtelijk ingehouden woede heeft ermee te maken dat ik mij zeer verbaas over het gemak waarmee de regering, de regeringspartijen in de Kamer en meer partijen denken te mogen en te kunnen beschikken over het geld van anderen. Natuurlijk moeten we met zijn allen belasting betalen om de overheidsfinanciën op orde te houden. Het gemak waarmee ook de staatssecretaris stelt dat het gewoon een politieke keuze is en daarmee basta verbaast mij echter. Het is alsof de overheid achter jou als 78-jarige aan loopt als je naar de pinautomaat gaat en je, zodra je thuis bent, een tik op je achterhoofd geeft en je portemonnee leegrooft. Dat is hier in Den Haag pas gebeurd in de Thorbeckelaan. Dat is het gevoel dat ik bij dit debat overhoud. Dat wilde ik graag nog even delen.
De voorzitter:
Mevrouw Vermeij en mevrouw Schut-Welkzijn zien af van een tweede termijn en maken daarmee ruim baan voor de heer Bisschop van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik dank allereerst de staatssecretaris voor de verhelderende beantwoording. Het fundamentele bezwaar, het kernbezwaar, is ook al door anderen verwoord: je grijpt in in lopende toezeggingen en gewekte verwachtingen. Het punt van de betrouwbaarheid van de overheid weegt voor ons erg zwaar. Dat zullen we nadrukkelijk een plek geven in de finale afweging. De reactie van de staatssecretaris was echter in ieder geval verhelderend.
Ik dank de staatssecretaris ook voor haar reactie op het amendement. Ik heb geprobeerd om in een interruptie uit te leggen waarom er geen passende dekking is aangegeven, maar daar komen we nog mee. Ik dank de staatssecretaris voor haar bereidheid om daarbij mee te denken en mee te zoeken. We maken daar graag gebruik van.
De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. Ik benadruk in de tweede termijn nog eens dat dit debat voor mijn fractie niet gaat om de vraag of je een principieel voor- of tegenstander van de partnertoeslag in de AOW bent. Mijn fractie is geen principieel tegenstander daarvan en stond in 1995 dan ook aan de wieg van de maatregel om de partnertoeslag in 2015 te stoppen voor nieuwe gevallen. De vraag die mijn fractie zwaar op de maag ligt, is de vraag of je, na een overgangsperiode van achttienenhalf jaar, anderhalf jaar — het is zelfs nog minder — voor 1 januari 2015 alsnog kunt besluiten om de toeslag voor mensen die dan al recht hebben op een AOW-partnertoeslag, te korten. Dat gebeurt in stapjes; ik ben erkentelijk voor die wijzigingen in het wetsvoorstel ten opzichte van het regeerakkoord. Daarbij wegen vooral drie punten zwaar. Ten eerste: afspraak is afspraak, dus de betrouwbaarheid van de overheid. Ik ben nieuwsgierig naar de reactie van de staatssecretaris op de motie van de heren Klein en Omtzigt daarover. Ten tweede voelt een zeer kleine groep de inkomenseffecten zeer zwaar. Ten derde is dit een nivellerende maatregel. Na de kleine "fittie" op links begrijp ik inmiddels dat er allerlei smaakverschillen zijn over wat "nivelleren" is. De kern is volgens mij dat dit buitengewoon nivellerend is.
Ik heb helaas geen antwoord gekregen op de vraag of er alternatieven zijn overwogen, hetzij met betrekking tot de nivellering, hetzij met betrekking tot de groep die wordt getroffen. Dit is een politieke keuze. Dat is een helder standpunt van het kabinet. Mijn fractie zal daar haar finale afweging over maken.
De heer Omtzigt (CDA):
Voorzitter. Ook van onze kant dank voor de beantwoording. We hebben genoten van de tweede termijn van het debat, vooral van de quotes van de heer Ulenbelt over wat "een laag inkomen" is. Ik vermoed dat die quotes nog bij veel armoededebatten in deze Kamer zullen terugkomen, want wij delen voor één keer de mening van de PvdA-fractie: wij zullen aanvullende pensioenen van ongeveer €50.000 nooit "laag" noemen. Dat is helder.
Wij zullen de casussen aanleveren. Die gaan niet zozeer over pensioenen van €50.000, maar over sterke inkomensfluctuaties. Wij vermoeden immers dat daar de grote pijn komt te zitten bij de uitvoering van dit wetsvoorstel.
Wij hebben nog geen commentaar gekregen — dat mag ook schriftelijk — over de uitvoerbaarheid als er een variabel inkomen is, dus bij een zzp'er. Het kan ook zijn — ik noem maar wat, zonder daar een waardeoordeel op te plakken — dat iemand als aanvulling een krantenwijk heeft of op een andere manier aanvullende inkomsten heeft die niet maandelijks worden uitbetaald. In de tweede nota van wijziging geeft de regering bijvoorbeeld aan dat er wordt uitgegaan van vakantiegeld. Ik kan meedelen dat zzp'ers en vakantiegeld een bijzondere combinatie vormen. Ik snap echt niet waarom er, als je dit doet, niet is gekozen voor een jaarsystematiek. Wij zullen goed bekijken hoe er wordt omgegaan met die terugval in inkomen. Vooralsnog staan wij zeer sceptisch ten opzichte van dit wetsvoorstel.
De voorzitter:
Mevrouw Vermeij heeft al twee interrupties gepleegd, maar ach …
De heer Omtzigt (CDA):
Maar niet bij mij.
Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ik heb een korte vraag ter verduidelijking. Heeft de heer Omtzigt het over het inkomen van de jongere partner en over het fluctueren van het inkomen van de jongere partner en dus niet van de inmiddels AOW-gerechtigde die met pensioen is? Dat is mijn eerste vraag. De tweede vraag is: dan betreft dat toch niet specifiek dit wetsvoorstel, want het geldt nu toch ook al? Het inkomen van de jongere partner van de AOW-gerechtigde wordt immers getoetst om te zien of hij of zij in aanmerking komt voor de AOW-partnertoeslag. Dit wetsvoorstel behelst een nieuwe systematiek, waarbij wordt gekeken naar het totale inkomen en dan eerst naar de pensioeninkomsten. Dat is het grote verschil. Het inkomen van de jongere partner werd altijd al getoetst.
De heer Omtzigt (CDA):
Mevrouw Vermeij zegt terecht dat het inkomen van de jongere partner op dit moment ook wordt getoetst. Er zit een vrijstelling in, plus een derde van het meerdere, en weer niet als het een inkomen in verband met arbeid is en niet inkomen uit arbeid, omdat dan die vrijstelling voor arbeid er niet is. Dat is allemaal heel zorgvuldig opgesteld. Alleen is het op dit moment nog zo dat je recht op een partnertoeslag hebt als je een inkomen hebt en je dat inkomen kwijtraakt. Vanaf 1 april 2015 — voor een aantal mensen gaat het op 1 januari 2015 in — zal dit anders komen te liggen. Dan is het als volgt: als je inkomen had en dat verliest, dan krijg je ook die partnertoeslag niet meer terug. Het gaat dus vooral om fluctuatie in het inkomen van de jongere partners. Die acht ik waarschijnlijker dan fluctuaties bij de oudere partners. Ik sluit echter niet uit dat ook bij oudere partners een fluctuatie in inkomen kan plaatsvinden. Ik zal voor beide gevallen met een aantal casussen komen. Ik hoop van harte dat de staatssecretaris op de inhoud van de motie die ik samen met de heer Klein heb ingediend, een toezegging kan doen en dat we die dan voor de stemming hebben. Dan hoeven we de motie niet in stemming te brengen en ligt het advies hier gewoon open en bloot. Dat lesje hebben we geleerd van bijvoorbeeld de MKOB-afschaffing. Dan zijn we medeschuldig als we het verkeerde besluit nemen, zo moeten we maar denken.
De heer Klaver (GroenLinks):
Voorzitter. Helaas heeft de wedstrijd Barcelona-Ajax ongeveer hetzelfde niveau als dit debat. Dat is jammer. Ik heb in dit debat geprobeerd om aan te geven wat de positie van mijn partij is. Ik heb niet gezegd: voor wat hoort wat. Ik heb gezegd dat dit in ons programma staat en dat we het in de basis een goede maatregel vinden. Ik heb een aantal vragen gesteld betreffende de argumentatie om te komen tot dit wetsvoorstel. Ik vind die belabberd. Ik heb er eigenlijk geen goed antwoord op gekregen. Dat vind ik jammer. Ik heb ook gevraagd wat er met de opbrengst kan gebeuren. Dit is een nivelleringsoperatie: men doet het aan de allerhoogste kant van de inkomens. Daar sta ik helemaal achter. Hoe mooi zou het echter zijn als we dat geld konden gebruiken voor de allerlaagste inkomens. Ik denk dan gelijk aan mensen die enkel een AOW hebben. Ik krijg hierop het antwoord: nee, dat kan niet, want het geld zit al in de begroting vast. Tegelijkertijd — ik probeer de politiek hier te begrijpen — wordt er een amendement zonder dekking ingediend, al mag ik het daarover van de heer Bisschop niet hebben. Over dit amendement, voor de dekking waarvan ongeveer de helft van de opbrengst van dit wetsvoorstel nodig is, wordt het oordeel aan de Kamer overgelaten en wordt vrij meegedacht.
Ik sta hier niet met een "voor wat hoort wat", maar ik probeer nu vanuit de oppositie de hand te reiken: er zijn meerderheden nodig, breder dan de twee coalitiepartijen, en ik ben op zoek naar íets. Ik krijg echter alleen maar nul op het rekest. Ik dien de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een van de uitgangspunten van het beperken van de AOW-partnertoeslag de nivellerende werking is die van deze beleidsmaatregel uitgaat;
overwegende dat het om die reden wenselijk is dat de opbrengst van deze maatregel niet terugvloeit naar de algemene middelen, maar ten goede komt aan mensen met een laag inkomen;
verzoekt de regering, de besparing die deze maatregel met zich brengt in te zetten voor koopkrachtreparatie voor mensen met enkel een AOW,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (33687).
De heer Ulenbelt (SP):
Dit is een motie die leidt tot overdracht van hoog naar laag. Dat is expliciet de bedoeling. Kunnen we deze motie in stemming nemen voordat we over het wetsvoorstel stemmen? Ik wil de kwestie die de heer Klaver nu voorstelt, serieus aan mijn fractie voorleggen. Ik ben ook heel benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op zijn voorstel.
De voorzitter:
Als een lid daarom verzoekt en een Kamermeerderheid het niet tegenhoudt, kan dat.
De heer Klaver (GroenLinks):
Het zou inderdaad mijn verzoek zijn om deze motie in stemming te brengen voordat het wetsvoorstel in stemming wordt gebracht. Ik ben blij dat de heer Ulenbelt serieus naar deze motie wil kijken, want het is zoals hij het zegt. De motie gaat inderdaad over een inkomensoverdracht van de hoge inkomens naar de lage inkomens. Ik kijk uit naar het beraad in zijn fractie. Ik ben ook benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op de motie.
De voorzitter:
Dat is mooi, en die zullen we over vijf minuten horen.
De vergadering wordt van 22.19 uur tot 22.27 uur geschorst.
De voorzitter:
Terwijl Ajax het moeilijk heeft in Barcelona gaan wij verder met de beraadslaging. Ik geef het woord aan de staatssecretaris.
Termijn antwoord
Staatssecretaris Klijnsma:
U maakt me wel erg nieuwsgierig, voorzitter. Ik heb het niet kunnen volgen. Hoe is de situatie?
De voorzitter:
4-0.
Staatssecretaris Klijnsma:
Alle dreutels! O, sorry, dit is niet voor de Handelingen!
De voorzitter:
Dit is onparlementair taalgebruik!
Staatssecretaris Klijnsma:
Ja, sorry, dit is niet voor de Handelingen. Maar het is inderdaad vrij triest.
Voorzitter. Ik begin met mijn tweede termijn en dank wederom de afgevaardigden voor hun inbreng.
De heer Klein constateert dat ik zeg dat het barre tijden zijn. Dat is waar; dat zeg ik ook. De heer Klein vindt het verder ontzettend belangrijk om toch nog eens te kijken naar de Europeesrechtelijke aspecten. Hij heeft daarover samen met de heer Omtzigt de motie op stuk nr. 9 ingediend. In deze motie wordt de regering gevraagd om nog eens een onafhankelijke toets te laten uitvoeren op dit wetsvoorstel. Het gaat hierbij echter om een toets aan het EVRM, en de Raad van State toetst overgangsrecht altijd aan het EVRM. Er bestaat een kader voor overgangsrecht, dat door de Raad van State is opgesteld om overgangsrecht te toetsen aan het EVRM. Dat kader is van 3 juli 2012. Het is in het najaar aangeboden aan de Tweede Kamer. Ik heb er geen behoefte aan om de toetsing door de Raad van State over te laten doen, want ik heb geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het genoemde kader niet meer toereikend zou zijn. Ik vind echt dat de Raad van State zijn werk ordentelijk heeft gedaan, en ik zou nog het volgende …
De voorzitter:
De heer Klein heeft een vraag voor u, maar hij vraagt of u uw beantwoording even wilt afmaken.
Staatssecretaris Klijnsma:
Ja, ik zou nog het volgende willen zeggen. De casussen die de woordvoerders hebben genoemd in de zin van reparatie, ken ik natuurlijk voor een deel. De Raad van State heeft bij die casussen ook het ene en het andere genoemd bij de invalshoeken, en dat is hier evident niet het geval. Ik sta dus gewoon voor wat ik zonet gezegd heb.
De heer Klein (50PLUS):
Ik wil het advies van de Raad van State op geen enkele wijze in twijfel trekken. Dat lijkt me niet gepast. De staatssecretaris geeft echter terecht aan dat het gaat om overgangsrecht. Het gaat echter ook om de principiële vraag of je op een gemaakte afspraak — ik noem het maar even de afspraak uit het 1995-traject — kunt inbreken. We praten niet alleen over dat overgangsrecht, maar ook over het overgangsrecht zoals dat in het wetsvoorstel staat. Ik zou vooral wat het eerste deel betreft het wetsvoorstel nog eens zorgvuldig willen laten toetsen op dat probleem.
Staatssecretaris Klijnsma:
Ik heb de Raad van State hoog op dit punt. Ik moet constateren dat de Raad van State hier geen woord aan gewijd heeft. Dat is ook een statement van de Raad van State, zoals wij allen weten. Ik blijf dus bij mijn oordeel over de motie: die moet ik ontraden.
De heer Klein (50PLUS):
Dat is nou net mijn punt. De redenering is nu: de Raad van State heeft niets gezegd, dus dan zal het wel goed zijn. Ik denk dat die redenering niet juist is en dat het veel verstandiger is om extra advies in te winnen. Daarover verschillen wij echter wellicht van mening.
Staatssecretaris Klijnsma:
Die laatste zinsnede lijkt me een terechte opmerking.
Dan kom ik bij de heer Ulenbelt. Er zijn natuurlijk al veel woorden aan gewijd, maar ik hecht er toch aan om mijn tweede termijn ook te benutten om het statement van de heer Ulenbelt, namelijk dat het gaat om leeftijdsafhankelijke inkomenspolitiek, van de volgende keerzijde te voorzien. Onder de 65 jaar ben je bijvoorbeeld altijd aan een partnertoets onderhevig als je een bijstandsuitkering aanvraagt. Dat is eigenlijk ook leeftijdsafhankelijk. Als je in de belastingpolitiek ineens iets verzwaart voor de hoogste inkomens, doe je dat soms ook met een bepaalde invoeringstermijn. Dat kan ook in een bepaalde leeftijdscategorie aan de orde zijn. Dus ik moet eerlijkheidshalve bekennen dat ik dit een beetje een gelegenheidsredenering vind van de heer Ulenbelt. Ik zeg het voorzichtigjes want ik wil de heer Ulenbelt niet beledigen, maar het gaat mij wat ver; laat ik het dan zo zeggen.
Ik had er helemaal moeite mee toen de heer Ulenbelt zei dat hij het zo belangrijk vindt dat mensen die gewoon de hoogste pensioenen hebben in ons land, samen kunnen genieten van hun pensioen. Dit betekent dus dat alle mensen die pensioen hebben en een partner die jonger is dan 65 jaar en één maand en die gewoon werk heeft, en alle mensen die een klein pensioen hebben en een partner die gewoon werk heeft, niet op een cruise kunnen. Waarom gunt de heer Ulenbelt die gezamenlijkheid van het genieten van een pensioen wel aan mensen die een behoorlijk dik pensioen hebben en een niet werkende partner? Waarom kan dat nou niet voor mensen die een klein pensioen hebben en een werkende partner? Ik zou iedereen trouwens wel een cruise gunnen. We wilden toch allemaal graag dat vrouwen — mannen ook hoor, maar vooral vrouwen — tot aan hun 65ste jaar en één maand aan de slag bleven? Als mannen 70 zijn, moeten die vrouwen gewoon nog werken en kunnen zij niet mee op die cruise. De heer Ulenbelt zorgt ervoor dat de echtgenotes van mensen die een hoog pensioen hebben en een partnertoeslag ontvangen wél mee kunnen op die cruise. Ik vind dat oneerlijk. Ik merk gewoon dat ik dat oneerlijk vind. Dat moet me toch even van het hart. Dat is niet om te lachen hoor, ik vind het echt oneerlijk.
De voorzitter:
Deze avond begint wat therapeutisch te worden. Ik zag dat de heer Ulenbelt wilde reageren. Nu ik echter het woord "therapeutisch" heb gebruikt, ziet hij daar toch van af. Dan vervolgt de staatssecretaris haar betoog.
Staatssecretaris Klijnsma:
Het mooie is dat de mensen met de stevigste schouders 100 miljoen betalen om ons mee te helpen om de problemen op de begroting op te lossen. Als je moeilijkheden hebt met de begroting, is het volgens mij niet verkeerd om het geld bij die mensen te halen. Een aantal woordvoerders vraagt of je dat geld, die 100 miljoen, niet kunt labelen voor degenen die het het slechtst getroffen hebben. Dat klinkt natuurlijk hartstikke sympathiek, maar wij proberen de rijksbegroting nu juist zo in te richten dat wij degenen die het het slechtst getroffen hebben, toch op sleeptouw kunnen houden. Daarom komen wij met dit soort maatregelen. Eigenlijk doen wij wat gevraagd wordt. Wij halen namelijk geld weg bij degenen die dit het beste kunnen missen en doen dat in het gat in de begroting — zo zou je kunnen zeggen — en daarmee vrijwaren wij mensen die helemaal onderaan zitten. Het is dus niet zo dat wij zeggen dat iemand die meer dan een ton heeft verdiend in zijn leven, nu gewoon een-op-een €100 per maand moet bijdragen voor iemand die alleen AOW heeft. Wij doen het niet een-op-een, maar wel via de U-bocht van de rijksbegroting.
Nu kijk ik naar mijnheer Klaver. Hij heeft namelijk heel expliciet gevraagd of de middelen geoormerkt kunnen worden. Ik begrijp die vraag. Ik moet echter, recht in de leer, antwoorden dat ik dat hier ter plekke niet kan toezeggen. Dat weet de heer Klaver ook, want dit is in de begroting als zodanig opgenomen. Ik vind het echter wel belangrijk om nogmaals te onderstrepen dat het kabinet er alles aan doet om de onderkant zo veel mogelijk uit de wind te houden. Dat zijn mijn woorden. Daar gebruikt het kabinet deze middelen zeker ook voor. Ik vind dit heel wezenlijk om te zeggen, want daar draait dit hele debat eigenlijk om.
De heer Klaver (GroenLinks):
Ik probeer dit te begrijpen. Ik dacht even hoopvol dat er nog een maar zou volgen: maar ik neem dit mee terug naar het kabinet, zal het daar bespreken en bekijken waar wij op uitkomen. De staatssecretaris zegt eigenlijk dat het geld in de algemene middelen verdwijnt en dat daar ook heel veel goede dingen mee gedaan worden, waaronder het kopen van nieuwe vliegtuigen.
Staatssecretaris Klijnsma:
Nou … een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. Ik kan hier natuurlijk niet zeggen dat dit een opbrengst heeft van X en dat ik die opbrengst specifiek bij chronisch zieken laat terechtkomen. Dat ga ik absoluut niet zeggen. Ik zeg wel dat wij in de boezem van het kabinet natuurlijk per definitie bekijken op welke wijze wij deze groepen zo veel mogelijk uit de wind kunnen houden. Dat zeg ik. Volgens mij hoef ik verder niets te zeggen.
De voorzitter:
Behalve een oordeel over de motie, denk ik.
Staatssecretaris Klijnsma:
De motie-Klaver op stuk nr. 10 moet ik als zodanig, zoals ze er nu ligt, dus naar de letter, ontraden.
De heer Klaver (GroenLinks):
Dit is mijn laatste interruptie voor vanavond. Er wordt een motie ingediend door een partij die dit voorstel wil steunen. Een andere partij heeft aangegeven, hier welwillend naar te kijken. Die partij wil graag dat die motie in stemming wordt gebracht, voordat de wet in stemming wordt gebracht. Die motie wordt nu echter afgewezen. Heel veel succes, staatssecretaris!
Staatssecretaris Klijnsma:
In de motie wordt de regering opgeroepen om de volledige besparing van deze maatregel in te zetten voor mensen met enkel AOW. Dat is de strekking van de motie. Dat is een-op-een labelen en dat kan ik nu niet toezeggen. Daarom moet ik deze motie, die in dit verband zo specifiek is, formeel ontraden.
Mevrouw Schouten heeft nog eens onderstreept dat zij moeite heeft met de invoeringstermijn. Zij zegt dat zij blij is dat er überhaupt een invoeringstermijn is, want dat is toch al anders dan oorspronkelijk. Zij zegt ook dat ze eigenlijk een langere invoeringstijd zou appreciëren. Ik heb gewoon gezegd wat nu aan de orde is. Ik heb goed naar mevrouw Schouten geluisterd. Het is nog geen dinsdag en ik moet nog een aantal andere dingen in brieven vervatten, zoals de casussen van de heer Omtzigt en het amendement van de heer Bisschop. De heer Bisschop gaat daar zelf nog enorm aan sleutelen qua dekking en onderbouwing. Daarover moet ik mijn eindoordeel geven. Dat laat ik allemaal ordentelijk aan de Kamer weten vóór de stemming van aanstaande dinsdag. Het mag helder zijn dat voor de dekking van het amendement het voortouw bij de heer Bisschop ligt. Ik heb gezegd dat hij daarbij hulp van het departement kan krijgen en dat ik de inhoud van het amendement sympathiek vind.
Over de communicatie heb ik in eerste termijn al gezegd dat ik de Sociale Verzekeringsbank echt ga oproepen om dat heel minutieus te doen naar de mensen die het betreft. Daar hebben die mensen gewoon recht op; zij moeten het weten, en dan niet via internet of een circulairetje. Het moet echt specifiek naar die mensen toe. Dat zal ik uitwerken.
De heer De Graaf vindt dat er wel heel gemakkelijk een appel wordt gedaan op de mensen die het betreft. Ik begrijp dat hij dat zegt, maar ik wil dit niet met gemak doen. De heer De Graaf begrijpt dat ik ook liever in een kabinet had gezeten terwijl de bomen de hemel in groeiden. Dat is niet het geval. De tering moet naar de nering worden gezet. Dat doen wij ook met zijn allen.
De heer Van Weyenberg heeft de betrouwbaarheid nog eens beklemtoond. Daarover heb ik al het een en ander gezegd. Hij zegt dat ik heel eerlijk zeg dat er wel alternatieven zijn, maar dat in de afweging deze politieke keuze is gemaakt. Dat klopt.
De heer Omtzigt heeft een aantal casussen aangekondigd. Wij zien ze tegemoet en zullen ze van een inkleuring voorzien. Hij vindt het de moeite waard om naar de jaarsystematiek te kijken. De SVB werkt nu eenmaal met een maandsystematiek. Ik zal op het departement nog één keer bekijken of de jaarsystematiek tot iets leidt. In de bewuste brief zal ik daarover nog iets opnemen.
Last but not least, de heer Klaver heeft een motie ingediend. Hij heeft mij gevraagd of ik nog iets extra's kan doen voor die arbeidsparticipatie. Het gaat natuurlijk om nuggers, niet-uitkeringsgerechtigden. Ook nuggers worden ordentelijk geholpen door de gemeente. De participatie van deze mensen krijgt daardoor ook gestalte. Heel specifieke maatregelen daaromtrent zitten niet in dit wetsvoorstel.
Hiermee ben ik aan het eind gekomen van mijn beantwoording in tweede termijn.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris en alle andere aanwezigen en stel voor om dinsdag onder twee voorwaarden te stemmen over de wet, het amendement en de moties. Ten eerste moet er een dekking komen op het amendement van de heer Bisschop. Ten tweede zal de staatssecretaris op verzoek van de heer Omtzigt nog enkele rekenvoorbeelden geven.
Sluiting
Sluiting 22.44 uur.