Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Patijn over de premiestelling en fondsen van werknemersverzekeringen
Vragen van het lid Patijn (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de premiestelling en fondsen van werknemersverzekeringen (ingezonden 20 februari 2025).
Antwoord van Minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 15 april
2025)Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1670
Vraag 1
Kunt u de systematiek rondom de premiestelling van de verschillende werknemersverzekeringen
en bijbehorende fondsen uitleggen?
Antwoord 1
De werknemersverzekeringen worden geadministreerd via diverse door UWV beheerde fondsen.
Vier van deze fondsen worden gevoed door vier verschillende premies.
Fonds
2024 (mln euro)
Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof)
inkomsten
Aof-premie
25.100
uitgaven
WAO, WIA, WAZO, ZW
19.066
Werkhervattingskas (whk)
inkomsten
Whk-premie
2.338
uitgaven
WIA (Wga 1e 10 jaar), ZW
2.820
Algemeen Werkloosheidsfonds (Awf)
inkomsten
Awf-premie
10.357
uitgaven
WW, ZW
5.866
Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo)
inkomsten
Ufo-premie
509
uitgaven
WW, ZW
– Ý53
Toeslagenfonds (Tf)
inkomsten
Rijksbijdrage
874
uitgaven
TW, AO-tegemoetkoming
874
Het UWV stelt de hoogte van de Whk-premie vast. Het kabinet stelt de hoogte van de
andere drie premies vast. Sinds 1994 doet het kabinet dat binnen de begrotingsregels
rondom het inkomstenkader. In het inkomstenkader kijkt het kabinet niet alleen naar
premies maar naar alle collectieve inkomsten van het Rijk en de sociale fondsen. De
beheersing via het inkomstenkader heeft, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het uitgavenplafond,
dus geen betrekking op het niveau van de inkomsten. Het niveau van de inkomsten kan
hierdoor meebewegen met de conjunctuur. Tijdens een recessie kunnen bijvoorbeeld de
premie-inkomsten dalen doordat er minder mensen aan het werk zijn. Het kabinet hoeft
daarvoor dan niet te bezuinigen of de lasten te verzwaren. In economisch goede tijden
stijgen de inkomsten en mogen deze ook niet worden besteed aan extra overheidsuitgaven
of lastenverlichtingen. Het inkomstenkader helpt daardoor om het begrotingsbeleid
anticyclisch te maken.
Binnen het inkomstenkader moeten alle beleidsmatige aanpassingen van belastingen en
premies elkaar tijdens de kabinetsperiode compenseren, zodat de beleidsmatige lastenontwikkeling
voor burgers en bedrijven gelijk blijft aan wat er bij de start van het kabinet was
afgesproken.
Voor de premies werknemersverzekeringen betekent het inkomstenkader in feite dat er
geen koppeling meer is tussen de uitgaven uit een fonds en de premie-inkomsten van
het fonds. Als tijdens een recessie de uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen stijgen
dan hoeft de premie niet omhoog. Ook kan het voorkomen dat de premie-inkomsten hoger
zijn dan de uitgaven die uit het fonds worden gedaan. Binnen het inkomstenkader zijn
de premies van de werknemersverzekeringen een van de vele belasting- en premietarieven
die het kabinet jaarlijks moet vaststellen. Dat betekent ook dat de premies gebruikt
kunnen worden om andere beleidsmatige lastenmutaties te compenseren. Als tijdens de
kabinetsperiode bijvoorbeeld blijkt dat de zorgpremies minder stijgen dan verwacht,
dan is dat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven (bedrijven betalen de inkomensafhankelijke
bijdrage ZVW over het loon). Om die lastenverlichting te compenseren wordt dan vaak
gekozen voor het verhogen van een van de premies van de werknemersverzekeringen. Hiervoor
wordt vaak gekozen omdat deze premies dezelfde grondslag hebben (het loon), en daarmee
kan dus het meest gericht worden gecompenseerd.
Vraag 2
Op welke manier worden de premies voor werkloosheid en arbeidsongeschiktheid vastgesteld?
Antwoord 2
Voor het antwoord op deze vraag moet een onderscheid gemaakt worden tussen de Whk-premie
enerzijds en de Aof, Awf en Ufo premie anderzijds.
De premie voor de Whk wordt door UWV vastgesteld. Dat doet het UWV elk jaar in juli.
De premie voor de Whk moet UWV lastendekkend vaststellen. Dat doet UWV voor zowel
het ziektewet (Zw)-deel van de premie en het Wga-deel van de premie. Voor beide onderdelen
kunnen werkgevers apart besluiten om zich niet publiek te verzekeren en dus eigenrisicodrager
te zijn. Eigenrisicodragers hoeven dus een of beide onderdelen van de Whk-premie niet
te betalen. In plaats daarvan betalen ze de uitkeringslasten van hun werknemers zelf,
of ze verzekeren zich bij een private aanbieder.
Voor de Whk is er dus sprake van zowel een publieke verzekering als een private markt,
samen vaak de «hybride markt» genoemd. De publieke premie moet daarom ook in lijn
zijn met wat een private verzekeraar aan premie zou vragen. Doordat de gemiddelde
Whk-premie lastendekkend wordt vastgesteld blijven de publieke en private premies
in evenwicht. Bovenop de gemiddelde premie komt voor een werkgever nog een opslag
of korting die gebaseerd is op zijn instroom in eerdere jaren (het werkgeversrisico).
Werkgevers met in het verleden veel instroom in de Zw of Wga betalen dus een hoger
dan gemiddelde premie en werkgevers met weinig instroom een lager dan gemiddelde premie.
Voor grote werkgevers hangt deze opslag of korting alleen af van de eigen instroom.
Voor kleine werkgevers hangt de opslag of korting af van de instroom vanuit de betreffende
sector. Middelgrote werkgevers betalen een combinatie van het sectorale percentage
en hun individuele percentage.
Het tarief voor de Aof-premie, de Awf-premie en de Ufo-premie wordt jaarlijks door
het kabinet vastgesteld. In principe is het premietarief voor komend jaar gelijk aan
het tarief in het huidige jaar plus de wijzigingen waartoe het kabinet heeft besloten.
Het kabinet kan verschillende redenen hebben om de premietarieven te wijzigen, hieronder
wordt een aantal redenen toegelicht.
De meest voorkomende reden om een premietarief te wijzigen is om binnen de afspraken
van het inkomstenkader een andere lastenverzwaring of lastenverlichting te compenseren.
Een voorbeeld daarvan is als de zorgpremies meer of juist minder stijgen dan verwacht.
De lastenverlichting of lastenverzwaring die daardoor ontstaat voor bedrijven wordt
meestal gecompenseerd door de Aof-premie in tegengestelde richting aan te passen.
Sinds 2015 heeft dat bijna elk jaar gezorgd voor een stijging van de Aof-premie, wat
een van de redenen is dat de Aof-premie tegenwoordig op een hoger dan lastendekkend
niveau ligt1. Dezelfde systematiek vindt plaats bij de Whk-premie. Als deze door UWV hoger wordt
vastgesteld, dan wordt dat gecompenseerd door de Aof-premie iets lager vast te stellen.
Een andere reden om premietarieven te wijzigen is als het kabinet expliciet de lasten
van bedrijven wil verzwaren of verlichten. Zo is er bijvoorbeeld sinds 2022 het lagere
Aof-tarief voor kleine bedrijven, waardoor er per saldo minder premie-inkomsten worden
opgehaald. In tegenovergestelde richting is de Aof-premie bijvoorbeeld verhoogd voor
de invoering van het aanvullend geboorteverlof en het betaald ouderschapsverlof. Dit
is omdat de uitkeringen voor deze verlofvormen ook uit het Aof worden betaald. Daarnaast
is de Awf-premie verhoogd voor de invoering van de compensatieregeling voor betaalde
transitievergoedingen. Dit soort mutaties waarbij zowel de uitgaven als de inkomsten
van een fonds stijgen worden meestal afgesproken in een regeerakkoord. Tijdens de
kabinetsperiode geldt immers de scheiding tussen inkomsten en uitgaven waarmee wordt
voorkomen dat nieuw beleid wordt gefinancierd met hogere collectieve lasten. Als hogere
uitgaven uit een fonds volledig gefinancierd worden door hogere premies dan is er
geen effect op het exploitatiesaldo van een fonds, en dus ook niet op het fondsvermogen.
Dit geldt echter alleen op het moment dat over de wijzigingen wordt besloten. Als
na verloop van tijd blijkt dat de uitgaven toch anders uitvallen dan moet dat worden
opgelost onder het uitgavenplafond, en niet door de premie nog een keer aan te passen.
Tegelijkertijd wordt er ook niet gekeken of de doorgevoerde tariefmutatie net zo veel
oplevert als werd verwacht omdat de inkomsten mogen meebewegen met de conjunctuur.
Een laatste reden om premietarieven te wijzigen is omdat er iets verandert aan de
indeling van de sociale fondsen. Zo is de Awf-premie verhoogd met het gemiddelde tarief
van de sectorfondsen toen deze laatste werden opgeheven. Voor alle bedrijven samen
is dat dus geen lastenverzwaring of lastenverlichting. Soms verschuift een uitgavenregeling
naar een ander fonds, en worden beide premies daarop aangepast. Dat is bijvoorbeeld
gebeurd bij de compensatieregeling voor de transitievergoeding, die van het Awf naar
het Aof is verplaatst omdat ook overheidswerkgevers recht kregen op de compensatie
(overheidswerkgevers betalen geen Awf-premie, dus door de Awf-premie te verlagen en
de Aof-premie te verhogen betalen overheidswerkgevers nu mee voor deze uitgaven).
Vraag 3
Klopt het dat er een verschil is in de manier waarop de premie voor het Algemeen werkloosheidsfonds
en het Arbeidsongeschiktheidsfonds enerzijds en anderzijds het Werkhervattingsfonds
worden vastgesteld?
Antwoord 3
Dat klopt. De premies voor het Awf (en het Ufo) en het Aof worden door het kabinet
vastgesteld. De Whk-premies worden door UWV vastgesteld (zie ook het antwoord op vraag
2).
Vraag 4
Deelt u de opvatting dat de loonruimte daalt als de premies stijgen? En dat de loonruimte
stijgt als de premies dalen?
Antwoord 4
Als er in andere belasting- of premietarieven niets verandert, dan betekent verlaging
van de premies voor de werknemersverzekering inderdaad dat werkgevers minder geld
kwijt zijn aan loonkosten.
Vraag 5
Hoe is de premiestelling en het vullen van de fondsen voor werknemersverzekeringen
historisch gegroeid? Welke keuzes zijn daarin gemaakt en waarom?
Antwoord 5
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Vraag 6
Kunt u aangeven hoe de relatie tussen premie en de lasten over de tijd is veranderd?
Kunt u dit ook kwantitatief uiteenzetten?
Antwoord 6
De ontwikkeling van de inkomsten en uitgaven van de verschillende UWV-fondsen is weergegeven
in de onderstaande figuren. Onder elke grafiek wordt ingegaan op de relatie tussen
premie en lasten.
Figuur: baten en lasten per jaar werkloosheidsfondsen, miljard euro, lopende prijzen
Bij de werkloosheidsfondsen2 hebben de uitgaven een sterke samenhang met het werkloosheidspercentage en dus met
de conjunctuur. Tijdens de financiële crisis lopen de uitgaven snel op, om daarna
weer langzaam te dalen. De uitgaven aan de NOW-regeling tijdens de coronacrisis zijn
niet ten laste gekomen van de werkloosheidsfondsen. Bij de inkomsten valt op dat deze
dalen in 2009 (vanwege het afschaffen van het werknemersdeel van de WW-premie) en
in 2021 (in dat jaar is het Awf-premietarief vanaf augustus verlaagd naar nul).
Bij de werkloosheidsfondsen is er geen duidelijke relatie tussen de hoogte van de
uitgaven en de hoogte van de premie-inkomsten. De uitgaven bewegen mee met de conjunctuur,
en dragen op die manier bij aan de stabiliserende werking van het begrotingsbeleid.
De inkomsten stijgen mee met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (loonontwikkeling
en arbeidsdeelname).
Figuur: baten en lasten per jaar Arbeidsongeschiktheidsfonds, miljard euro, lopende
prijzen
Bij het Arbeidsongeschiktheidsfonds3 hebben de uitgaven vrijwel geen samenhang met de conjunctuur. Tot ongeveer 2013 nemen
de uitgaven vanuit het Aof af. Dit hangt samen met de invoering van de WIA in 2007.
Hierdoor verschuift een deel van de uitgaven naar de Whk. Vanaf 2014 stijgen de premie-inkomsten
harder dan de uitgaven. In 2023 en 2024 zorgt de hoge loonontwikkeling (en de beleidsmatige
verhoging van het minimumloon) voor een flinke toename van zowel de uitgaven (indexatie
van uitkeringen) en de inkomsten (er wordt over een hogere loonsom premies afgedragen).
Ook bij het Arbeidsongeschiktheidsfonds is er geen duidelijke relatie tussen de hoogte
van de uitgaven en de hoogte van de premie-inkomsten. Dat de premie-inkomsten sinds
2015 hoger zijn dan de uitgaven komt voornamelijk doordat het tarief van de Aof-premie
beleidsmatig is verhoogd.
Figuur: baten en lasten per jaar Werkhervattingskas, miljard euro, lopende prijzen
Bij de Werkhervattingskas hebben de inkomsten een sterke samenhang met de uitgaven.
Het UWV moet de premie voor de werkhervattingskas namelijk lastendekkend vaststellen.
Hierdoor liggen de inkomsten en uitgaven van de Werkhervattingskas altijd vrij dicht
bij elkaar. In 2014 stijgen zowel de inkomsten en de uitgaven omdat vanaf dat moment
ook WGA-uitkeringen voor flexwerkers uit de werkhervattingskast worden betaald (eerder
was dat uit de sectorfondsen).
Vraag 7
Klopt het dat er gedurende de tijd steeds meer doelen voor de premies zijn bijgekomen,
die los staan van het lastendekkend ophalen van de benodigde middelen voor het gebruik
van de werknemersverzekeringen?
Antwoord 7
Het klopt dat in het recente verleden voor zowel de Awf-premie als de Aof-premie een
vorm van premiedifferentiatie is ingevoerd. Met deze premiedifferentiatie streeft
het kabinet doelen na die los staan van het ophalen van inkomsten.
Dat wil niet zeggen dat met het verloop der jaren steeds meer doelen bijkomen. Binnen
de werkloosheidspremies was tot 2020 sprake van differentiatie naar instroomrisico
(per sector), en vanaf 2020 is er differentiatie naar contractvorm. Het aantal aanvullende
doelen is daar dus niet gestegen.
Er zijn binnen de premieheffing ook doelen weggevallen. Vanaf 2002 was er bijvoorbeeld
sprake van verschillende premiekortingen voor bijvoorbeeld het in dienst hebben van
oudere of arbeidsgehandicapte werknemers of voor het in dienst nemen van iemand vanuit
een werkloosheidsuitkering. Deze premiekortingen zijn vanaf 2018 vervallen, waardoor
de premieheffing (en het betalen ervan) eenvoudiger is geworden.
Vraag 8
Welke doelen zijn dit? Kunt u deze beschrijven?
Antwoord 8
Bij de Awf-premie is sinds 2020 sprake van differentiatie naar contractvorm. Werkgevers
betalen hierdoor meer premie over «niet-vaste» contracten. Het doel hiervan is om
het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om iemand in vaste dienst te nemen vergeleken
met het geven van een tijdelijk contract.
Bij de Aof-premie is sinds 2022 sprake van differentiatie naar werkgeversgrootte.
Het doel hiervan is om kleine werkgevers, tot ongeveer 25 werknemers, minder premie
te laten betalen.
Vraag 9
Kunt u kwantificeren uit welke onderdelen de premies voor werkloosheid en arbeidsongeschiktheid
bestaan?
Antwoord 9
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 10 en 11
Welk deel van de premie gaat naar het dekken van feitelijke lasten voor de instroom
in de regeling en welk deel naar het beprijzen van instroomverschillen (bijvoorbeeld
bij de hoge en lage Werkloosheidswet (WW-)premie)?
Welk deel van de premie bestaat uit het stimuleren van andere beleidsdoelen, zoals
het aanbieden van vaste contracten?
Antwoord 10 en 11
Welk deel van de premie bestemd is voor beleidsdoelen anders dan het ophalen van voldoende
middelen is lastig aan te geven. Hieronder staan drie verschillende manieren om hiernaar
te kijken.
Bij bijvoorbeeld de Awf-premie is er een vast verschil van 5 procentpunt tussen het
hoge tarief (voor niet-vaste contracten) en het lage tarief (voor vaste contracten).
In 2024 was de totale loonsom van niet-vaste contracten ongeveer 44 miljard euro,
dus via de premie-opslag van 5 procentpunt werd ongeveer 2,2 miljard euro aan inkomsten
opgehaald. Dat komt neer op iets minder dan een derde van de premieopbrengsten.
Tegelijkertijd was extra geld ophalen niet het doel van de premiedifferentiatie in
de Awf-premie4. Het voorgenomen Awf-premietarief van 4,19 procent in 2020 werd omgezet in een hoog
tarief van 7,94 procent en een laag tarief van 2,94 procent. De verwachting was dat
een kwart van de loonsom een niet-vast contract betrof, waarmee het gemiddelde Awf-tarief
dus dezelfde 4,19 procent zou zijn5. Hoewel de differentiatie van de tarieven dus een beleidsmatig doel dient komt dat
niet tot uitdrukking in meer of minder premie-inkomsten. Er is dan dus ook geen «deel
van de premieopbrengsten» dat naar beleidsdoelen gaat.
Tot slot kan gekeken worden naar de daadwerkelijk betaalde premies. In 2024 werd over
ongeveer 22 procent van de loonsom de hoge Awf-premie betaald, terwijl het kabinet
bij de invoering van de premiedifferentiatie uitging van 25 procent6. Dit komt neer op een loonsom voor de hoge Awf-premie die ongeveer 7 miljard euro
lager is dan waar het kabinet van uitging. Daarmee hebben werkgevers zich dan dus
350 miljoen aan premies bespaard. Er dan dus beredeneerd worden dat in werkelijkheid
de overheid in 2024 ongeveer 5 procent van de Awf-premieopbrengst is «misgelopen»
via een daling van het aantal niet-vaste contracten.
Naar de premiedifferentiatie bij het Arbeidsongeschiktheidsfonds kan op dezelfde manieren
gekeken worden. Bij de Aof-premie was er bij de invoering echter wel sprake van een
gewenste lastenverlichting voor kleine werkgevers. Daarvoor was een budget van 450
miljoen euro per jaar beschikbaar. Bij de behandeling van het Belastingplan 2023 in
de Tweede Kamer is daar nog een extra bedrag bij gekomen (het exacte bedrag wisselt
per jaar).
In 2024 werd over ongeveer 50 miljard euro aan loonkosten de lage Aof-premie afgedragen
(dus door kleine werkgevers). Het Aof-tarief voor kleine werkgevers was 1,36 procentpunt
lager dan het tarief voor niet-kleine werkgevers. Per saldo betaalden kleine werkgevers
daardoor dus ongeveer 650 miljoen euro minder Aof-premie dan ze zonder de premiedifferentiatie
hadden gedaan. Dat komt neer op ongeveer 3 à 4 procent van de totale Aof-premieopbrengsten.
Vraag 12
Klopt het dat de inkomsten en uitgaven van de fondsen collectieve inkomsten en uitgaven
zijn en daarmee Economische en Monetaire Unie (EMU-)relevant?
Antwoord 12
Dat klopt. Alle inkomsten ten bate van de sociale fondsen en de uitgaven ten laste
van de sociale fondsen tellen mee voor het EMU-saldo. In de Miljoenennota en het Financieel
Jaarverslag Rijk wordt het EMU-saldo ook uitgesplitst naar de verschillende onderdelen
van de overheid (centrale overheid, sociale fondsen en de decentrale overheden). Schulden
van de sociale fondsen tellen mee in de EMU-schuld, en vermogens van de sociale fondsen
zorgen (via het schatkistbankieren) voor een lagere EMU-schuld.
Vraag 13
Bestaat er een norm voor hoe hoog de buffers in fondsen moeten zijn voor zwaardere
tijden? Welk deel van de premie wordt hiervoor gebruikt?
Antwoord 13
Nee, er is geen norm voor hoe positief of negatief een fondsvermogen maximaal mag
zijn. Er is geen eenvoudige manier om een fondsvermogen te vergelijken met de premie
die wordt betaald. Het fondsvermogen is, simpel gezegd, de optelsom van alle jaarlijkse
exploitatiesaldi van het fonds. Dat zou dus moeten worden vergeleken met alle premiebaten
uit de geschiedenis van het fonds. Voor het Awf, dat bestaat sinds 1952, is het huidige
fondsvermogen van ongeveer 7 miljard euro slechts een fractie van alle premies die
ooit zijn afgedragen. Voor de periode 2002–2024 is het huidige fondsvermogen ongeveer
4 procent van alle premiebaten. Voor alleen 2024 is het fondsvermogen ongeveer twee
derde van de premiebaten.
Figuur: fondsvermogens UWV-fondsen, miljard euro, lopende prijzen
Vraag 14 en 15
Hoe kijkt u naar deze relatie tussen de premie en de lasten? Hoe beoordeelt u de nieuwe
doelen die er bij zijn gekomen?
Ziet u een verband tussen de relatie tussen premie en verzekerd risico enerzijds en
anderzijds zeggenschap over, solidariteit binnen of draagvlak voor werknemersverzekeringen?
Antwoord 14 en 15
Op de nieuwe doelen binnen het heffen van de premies werknemersverzekeringen (beprijzen
van niet-vaste contracten en lastenverlichting voor kleine werkgevers) wordt ingegaan
in het antwoord op vragen 7, 8, 10 en 11. De premiedifferentiatie in de Awf-premie
had niet als doel meer of minder premies op te halen, en beïnvloedt dus ook niet de
relatie tussen de Awf-premies en de Awf-uitgaven. De korting op de Aof-premie voor
kleine bedrijven had wel als doel om iets minder Aof-premie op te halen. De premie-inkomsten
van het Aof werden daardoor dus iets lager, en daarmee werd het verschil tussen inkomsten
en uitgaven ook iets kleiner.
Over de fondsensystematiek, het ontstaan van de (werknemers)verzekeringen en de daarbij
horende premies heeft de 17e studiegroep begrotingsruimte in 2023 een uitgebreide analyse gepubliceerd.7
Een belangrijk aspect van de werknemersverzekering is dat we het een verzekering noemen.
Dat is een groot verschil met bijvoorbeeld een voorziening, zoals de bijstand. Een
voorziening is in principe een vangnet dat na toetsing van omstandigheden, en eigen
middelen (zoals inkomen, spaargeld, en sociaal netwerk) een aanvullende prestatie
regelt tot een bepaald minimumniveau. Een verzekering daarentegen levert geen vangnet,
maar een individueel toekenbaar en afdwingbaar recht. Voor zowel de solidariteit als
het draagvlak van de werknemersverzekering is dat van belang.
Een verzekering kenmerkt zich door financiering via premie-ontvangsten vanuit de groep
verzekerden. De verzekering voorziet in het leveren van prestaties aan dezelfde afgebakende
groep. Bij de werknemersverzekeringen wordt de premie (tegenwoordig) volledig door
werkgevers betaald, terwijl het de werknemers zijn die aanspraak kunnen maken op de
prestaties. Werkgevers en werknemers samen kunnen worden gezien als de kring van solidariteit
binnen de werknemersverzekeringen. Deze solidariteit is wezenlijk anders dan bij voorzieningen
als de bijstand. Bij voorzieningen is de solidariteit eenzijdig; alle ingezetenen
komen in principe in aanmerking voor een inkomensaanvulling. Bij een private verzekering
beperkt de solidariteit zich alleen tot de klanten die vrijwillig de verzekering afsluiten.
Bij de werknemersverzekeringen zijn zowel de werknemers als de werkgevers onderling
solidair. Enerzijds omdat de verzekeringen risico’s afdekken waar zowel de werkgever
als de werknemer baat bij hebben en anderzijds doordat de kosten door beide partijen
worden gedragen (als er geen premies zouden zijn dan is er meer ruimte voor winst,
loonstijging of andere arbeidsvoorwaarden).
De term verzekering impliceert ook een zekere mate van equivalentie. Equivalentie
betekent dat de hoogte van de premie, de kans dat het verzekerde risico zich voordoet,
en de waarde van de te leveren prestatie met elkaar in evenwicht zijn. Bij een private
verzekering is per definitie sprake van equivalentie, anders werd de verzekering niet
aangeboden. Bij een voorziening is per definitie geen sprake van equivalentie, er
is immers geen individuele bijdrage. Bij de werknemersverzekeringen is sprake van
equivalentie omdat een hoger loon leidt tot een hogere premie en een hogere uitkering
als het risico zich voordoet. Bovendien zijn zowel de premiebetalingen als de (grondslag
voor de) uitkeringen gemaximeerd op hetzelfde bedrag.
Bekeken vanuit de verzekeringsgedachte geldt dat het wenselijk is indien er enige
balans is tussen de betaalde premies en de verzekerde risico’s. Als de premie structureel
hoger is dan de uitgaven dan kan het draagvlak voor de betreffende verzekering afnemen,
met als risico dat mensen zich aan de verzekering onttrekken door bijvoorbeeld zelfstandigen
in te huren of als zelfstandige aan de slag te gaan. Tegelijkertijd zorgen de begrotingsregels
zoals die sinds 1994 van kracht zijn ervoor dat het kabinet minder kijkt naar de samenhang
tussen premiehoogtes en uitgaven. De premies van de werknemersverzekeringen zijn samen
met alle andere collectieve lasten onderdeel van het inkomstenkader, en worden ook
gebruikt om de lasten van het bedrijfsleven te verlichten of te verzwaren als compensatie
voor ontwikkelingen buiten de werknemersverzekeringen. De Aof-premie is daardoor al
ruime tijd meer dan lastendekkend waardoor er in het fonds een vermogen wordt opgebouwd.
Dat dit verwarring oproept is begrijpelijk. Een overschot binnen een fonds, bijvoorbeeld
door hogere premieontvangsten dan geraamd, wordt al snel gezien als geld dat spreekwoordelijk
op de plank blijft liggen. Maar vanuit het perspectief van de overheidsfinanciën is
niet het exploitatiesaldo of het vermogen van individuele sociale fondsen relevant,
maar het begrotingstekort en de staatsschuld van de overheid als geheel. De premies
kunnen niet omlaag en de uitgaven uit de fondsen niet omhoog zonder dat het begrotingstekort
van de overheid verslechtert.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.