Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Pijpelink over één- of tweevakkigheid van de tweedegraads lerarenopleidingen
Vragen van het lid Pijpelink (GroenLinks-PvdA) aan de Staatssecretaris en Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over één- of tweevakkigheid van de tweedegraads lerarenopleidingen (ingezonden 20 februari 2025).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 3 april
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1626.
Vraag 1
Wat waren in 1968 bij de invoering van de Mammoetwet de overwegingen op grond waarvan
de geprofessionaliseerde nieuwe lerarenopleidingen (nlo’s) voor het voortgezet onderwijs
in vierenhalf jaar voor twee vakken voor het tweedegraadsgebied opleidden en wat waren
in 1989 de overwegingen op grond waarvan deze zogenoemde tweevakkigheid werd opgeheven
en de tweedegraads lerarenopleidingen voortaan nog maar opleidden voor onderwijsbevoegdheid
voor één vak?
Antwoord 1
De Mammoetwet ambieerde betere doorstroommogelijkheden in het onderwijs, talentontwikkeling
en gelijke kansen; onderwijs met een emancipatoire functie. Deze onderwijsvernieuwing
leidde tot andere lesinhouden en werkwijzen, die de leerling centraler beoogden te
zetten. Onderwijsvernieuwers waren er destijds van overtuigd dat dit nieuwe onderwijs
niet waargemaakt kon worden door leraren die voornamelijk vakinhoudelijk gericht waren.
Daarom werd in 1970 gestart met de invoering van de Nieuwe Leraren Opleiding (NLO).
De NLO had een vernieuwend en experimenteel karakter en moest meer ruimte bieden aan
pedagogische en didactische ontwikkeling en minder aan vakinhoud. Doordat de structuur
van de opleiding werd aangepast ontstond binnen de NLO ruimte om op te leiden tot
een tweedegraads bevoegdheid in één vak (het hoofdvak) en een derdegraads bevoegdheid
in een tweede vak (het bijvak). Overigens bleven tegelijkertijd ook de zogenoemde
MO-akten1 bestaan en groeiden zelfs. Er bleven dus twee systemen naast elkaar bestaan.2
In 1988 kwam de «Commissie Structuur van de NLO-opleidingen» met het advies terug
te keren naar de «eenvakkigheid». De commissie noemde hiervoor meerdere redenen:
– de opzet van «tweevakkigheid» bood te weinig ruimte om op het juiste bekwaamheidsniveau
te komen, wat vervolgens met nascholing of in de beroepspraktijk alsnog opgedaan moest
worden;
– de opzet had te weinig oog voor het tweede en derde leerjaar van het vwo, en;
– het bood te weinig ruimte voor het onderwijskundige aspect én de eisen die vanuit
het MBO werden gesteld.
Het systeem voldeed daarmee niet aan de eigen vernieuwende doelstelling. In 1989 leidde
dit tot het tweebevoegdhedenstelsel.3
Vraag 2
Klopt het beeld dat in sommige andere Europese landen, zoals Duitsland, leraren nog
altijd worden opgeleid voor het onderwijzen van twee vakken?
Antwoord 2
Het klopt dat er landen in Europa zijn die studenten opleiden voor een bevoegdheid
in twee vakken, bijvoorbeeld in Duitsland, Denemarken en in België. De verschillen
tussen de inrichting van de onderwijsstelsels in de landen in Europa zijn echter groot
en dit geldt tevens voor de inrichting van de lerarenopleidingen in die landen.
Vraag 3
Hoe beoordeelt u in het licht van de aanhoudende kwantitatieve en kwalitatieve lerarentekorten
voor het schoolvak Duits de oplossing die de Hogeschool Utrecht heeft bedacht: een
dubbele bevoegdheid voor studenten geschiedenis en Duits?4
Antwoord 3
Ik sta positief tegenover initiatieven die – binnen de wettelijke kaders en met inachtneming
van het waarborgen van de kwaliteit – bijdragen aan het terugdringen van het lerarentekort.
Het huidige tweebevoegdhedenstelsel biedt mogelijkheden voor het opleiden tot een
dubbele bevoegdheid. Zoals de «Commissie Structuur van de NLO-opleidingen» al constateerde,
past dit alleen niet in een vierjarig programma. Dit betekent in de praktijk dat opleidingen
en studenten geconfronteerd worden met extra kosten, omdat opleiden voor een dubbele
bevoegdheid voor beide partijen een aanvullende inspanning vereist. Studenten staan
langer ingeschreven om een tweede bevoegdheid te kunnen halen en betalen langer collegegeld.
Onderwijsinstellingen krijgen in veel gevallen geen extra bekostiging voor de langere
inschrijvingsduur, maar vangen de extra kosten op in hun begroting.
Het vormgeven van opleidingstrajecten die voldoen aan de bekwaamheidseisen en de kennisbasis
én opleiden tot een dubbele bevoegdheid kan een bijdrage leveren aan terugdringen
van tekorten, met name voor de tekortvakken.
Daarom waardeer ik het feit dat de Hogeschool Utrecht anderhalf jaar lang heeft gewerkt
aan het vormgeven van deze opleiding, die leidt tot een dubbele bevoegdheid. Er zijn
overigens ook andere instellingen die opleidingen verzorgen tot een dubbele bevoegdheid,
met name voor de tekortvakken (wiskunde en Nederlands).
Vraag 4
Bent u bereid om de mogelijkheid van tweevakkigheid van tweedegraads lerarenopleidingen
te betrekken bij de uitvoering van de motie van het lid Pijpelink, waarmee de Kamer
de regering verzocht om het voortdurend nijpende lerarentekort het hoofd te bieden
met een noodplan voor de duur van minstens vijftien jaren?5 Zo ja, op welke termijn gaat u hieraan gestalte geven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Dit kabinet zet alles op alles om de tekorten in het onderwijs aan te pakken. Samen
met het onderwijsveld komen de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en ik daarom tot een «Herstelplan Kwaliteit Onderwijs», waarmee we inzetten op:
1) het borgen van voldoende en kwalitatief goed onderwijspersoneel;
2) het verbeteren van de onderwijsresultaten op lezen, schrijven en rekenen, en;
3) het zorgen voor de randvoorwaarden voor de basis van goed onderwijs in de klas, via
structurele bekostiging voor structurele taken en een veilige leeromgeving.
Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 aangaf is tweevakkig opleiden al mogelijk. Het
is aan de instellingen om te beslissen of ze deze opleidingsmogelijkheid willen bieden
en er instellingsbudget voor vrijgemaakt wordt. Ik ben mij er daarbij van bewust dat
opleidingen en studenten dan geconfronteerd kunnen worden met hogere kosten. In het
algemeen is het voor hogescholen en universiteiten financieel ingewikkeld om dit type
vaak kleinschalige opleidingsroutes te ontwikkelen en te behouden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.