Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Dijk over het bericht dat de inflatie in februari is toegenomen
Vragen van het lid Dijk (SP) aan de Minister van Financiën over het bericht dat de inflatie in februari is toegenomen (ingezonden 5 maart 2025).
Antwoord van Minister Heinen (Financiën) (ontvangen 14 maart 2025).
Vraag 1
Ligt het in lijn met uw verwachtingen voor dit jaar dat de inflatie nu opnieuw is
gestegen?1 Zo nee, wat is er veranderd ten opzichte van uw prognoses? Zo ja, waarom neemt u
geen maatregelen om deze stijging tegen te gaan?
Antwoord 1
Het inflatiecijfer van februari past in de recente inflatieraming uit het CEP van
het Centraal Planbureau (CPB).2 Het CPB verwacht dat de inflatie in 2025 3,2% bedraagt en in 2026 2,6%. Daarbij kijkt
het CPB naar de gemiddelde inflatie over een jaar. Naar verwachting neemt het inflatiecijfer
in de loop van het jaar af, onder andere omdat productgebonden belastingen die in
de loop van 2024 zijn verhoogd na een jaar geen direct prijsverhogend effect meer
hebben. Het inflatiebeeld per maand kan daarbij grillig zijn, bijvoorbeeld door seizoenseffecten
die in het ene jaar in een andere maand kunnen vallen dan in het andere jaar. Zo zijn
vakantieboekingen, die onderdeel zijn van het CPI-mandje, duurder in maanden waarin
relatief veel vakantiedagen vallen. De verdeling van vakantiedagen over de maanden
van het jaar kan per jaar verschillen. Daardoor was de inflatie in januari bijvoorbeeld
tijdelijk lager, waarna deze in februari weer terugveerde.
Vraag 2
Wat veroorzaakt deze gestegen inflatie? Wat is uw verklaring voor het feit dat de
Nederlandse inflatie zoveel hoger ligt dan het EU gemiddelde?
Antwoord 2
In de Kamerbrief «Een analyse van de Nederlandse inflatie» die ik op 14 maart naar
de Kamer heb verzonden,3 leg ik de belangrijkste oorzaken van de gestegen inflatie en het verschil met het
EU gemiddelde uit. Inflatie wordt in de kern gedreven door de balans tussen vraag
en aanbod in de economie, waarbij monetair beleid van de centrale bank, begrotingsbeleid
van de overheid en de economische structuur de belangrijke bepalende elementen zijn.
De Nederlandse economie vertoont al geruime tijd tekenen van oververhitting en de
arbeidsmarkt is zeer krap.
Het inflatieverschil tussen Nederland en de rest van de eurozone kan verder worden
verklaard vanuit de decompositie van het Nederlandse inflatiecijfer vergeleken met
het gemiddelde van de eurozone. Ten eerste heeft Nederland een hogere diensteninflatie.
Dat komt door de sterkere conjunctuur, hogere loongroei en krappere arbeidsmarkt.
Daarnaast is de diensteninflatie in verband met huisvesting in Nederland hoger dan
gemiddeld doordat de maximaal toegestane stijging van de huurprijzen na jaren waarin
de huurprijsstijging door overheidsregulering veel lager was dan de inflatie voor
2024 is gekoppeld aan de loonontwikkeling. Ook spelen indirecte belastingen, zoals
de verhoging van de tabaksaccijns in april vorig jaar, een rol in het verschil.
Vraag 3
Wat vindt u van het beeld dat het CPB schetst in de verantwoording bij het CEP 2025
waarin zij aangeeft dat veruit het grootste deel van de inflatie in 2022 en in mindere
mate in 2023 te verklaren is door gestegen winsten?4 Hoeveel extra winst betreft dit grofweg in euro’s en in procenten?
Antwoord 3
Zoals ik beschrijf in de Kamerbrief over inflatie is de ontwikkeling van eerst hogere
winsten en daarna hogere lonen economisch goed verklaarbaar. Bij een stijgende vraag
in een overspannen economie zullen de prijzen en daardoor de winsten zich direct aanpassen,
terwijl lonen al vaststaan in afgesproken cao’s en daardoor vertraagd reageren. De
winstgevendheid van het Nederlandse bedrijfsleven is sinds het begin van de coronacrisis
meer toegenomen dan in de rest van de eurozone en sindsdien ook hoger gebleven. De
winsten hebben zich daarbij wisselend ontwikkeld in de verschillende sectoren. De
toegenomen winsten gaan waarschijnlijk samen met de goed presenterende Nederlandse
economie. Sinds medio 2023 stijgen de nominale lonen harder dan de inflatie. In 2025
bereiken de reële lonen naar verwachting weer het niveau van 2021.5 Voor de komende jaren verwacht het CPB dat de loongroei boven de inflatie zal blijven.
Vraag 4
Herkent u de cijfers van het CPB in de verantwoording bij het CEP 2025 waar zij aangeven
dat na een korte daling het aandeel van de winst in inflatie weer aan het stijgen
is? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met uw eerdere opmerkingen tijdens onder andere het
vragenuur dat winstflatie zou afnemen en de lonen een grotere rol zouden gaan spelen
in deze inflatie? Zo nee, welke cijfers heeft u ter beschikking die dit tegenspreken?
Antwoord 4
De decompositie van de consumptieprijs in de verantwoording bij het CEP 2025 geeft
hetzelfde beeld van de rol van winsten en lonen in de prijsontwikkeling als hierboven
in het antwoord op vraag 3 geschetst.
Vraag 5
Verwacht u dat deze inflatiestijging gaat doorzetten? Wat gaat u hiertegen doen in
algemeenheid en wat specifiek tegen winstgedreven inflatie?
Antwoord 5
Het inflatiecijfer van februari past in de recente inflatieraming uit het CEP van
het Centraal Planbureau (CPB). Het CPB verwacht dat de inflatie in 2025 licht afneemt
naar 3,2% (t.o.v. 3,3% in 2024). Voor 2026 raamt het CPB een inflatie van 2,6%. Naar
verwachting neemt het inflatiecijfer in de loop van het jaar af, onder andere omdat
productgebonden belastingen die in de loop van 2024 zijn verhoogd na een jaar geen
direct prijsverhogend effect meer hebben. Het inflatiebeeld per maand kan daarbij
grillig zijn. Deze raming is natuurlijk omgeven door onzekerheden, waaronder de ontwikkeling
van handelstarieven en geopolitieke spanningen.
De kamerbrief over inflatie staat stil bij het handelingsperspectief van het kabinet
bij de inflatieontwikkeling. Daarin benadrukt het kabinet het belang van trendmatig
begrotingsbeleid en begrotingsdiscipline. Daarnaast werkt het kabinet aan een agenda
voor productiviteit en een agenda voor de arbeidsmarkt om de aanbodzijde van de economie
structureel te versterken.
Vraag 6
Wat zal het effect zijn op de koopkrachtcijfers en (kinder-) armoedecijfers voor 2025
als de inflatie op grofweg dit niveau blijft?
Antwoord 6
Afgelopen februari heeft het CPB een nieuwe raming (CEP2025) gepubliceerd. De ramingen
van lonen en prijzen maken hier een onderdeel van uit en bepalen mede de verwachte
koopkrachtonwikkeling, ook voor 2025. Deze variabelen zijn beide onderdeel van een
raming van de ontwikkeling van de gehele economie. Het inflatiecijfer van februari
past in de recente inflatieraming uit het CEP van het Centraal Planbureau (CPB). Het
CPB verwacht dat de inflatie in 2025 licht afneemt naar 3,2% (t.o.v. 3,3% in 2024).
Voor 2026 raamt het CPB een inflatie van 2,6%. Naar verwachting neemt het inflatiecijfer
in de loop van het jaar af, onder andere omdat productgebonden belastingen die in
de loop van 2024 zijn verhoogd na een jaar geen direct prijsverhogend effect meer
hebben. Het inflatiebeeld per maand kan daarbij grillig zijn.
Vraag 7
Klopt het dat het CPB de koopkrachtstijging van 2025 raamt op 0,6%, wat verklaart
het verschil met de eerder door het kabinet aangekondigde 0,7%?
Antwoord 7
Het klopt dat het CPB een doorsnee koopkrachtstijging van 0,6% raamt in 2025. Deze
raming is inderdaad 0,1%-punt lager dan ten tijde van de MEV 2025. In 2024 viel de
koopkrachtstijging juist wat hoger uit dan bij MEV 2025 verwacht, omdat de inflatie
in 2024 lager uitviel dan destijds verwacht. De voornaamste verandering sinds de MEV
2025 die de bijgestelde verwachting voor 2025 kan verklaren, is de lagere verwachte
indexatie van de aanvullende pensioenen: in de MEV 2025 werd nog een indexatie van
3,1% geraamd bij een inflatie van 3,2%, terwijl in de meest recente raming is uitgegaan
van een pensioenindexatie van 1,3% bij een inflatie van 3,2%. In het CEP 2025 blijft
de gemiddelde stijging van de aanvullende pensioenen dus verder achter op de stijging
van de prijzen dan ten tijde van de MEV2025. Hierdoor gaan gepensioneerden er in 2025
in doorsnee 0,1% op vooruit, terwijl zij er ten tijde van de MEV2025 nog 0,6% op vooruit
gingen in 2025. Dit heeft een drukkend effect op de verwachte doorsnee koopkrachtontwikkeling
van alle huishoudens.
Vraag 8
Klopt het dat de loonstijgingen hoger dan de ramingen uitvallen en de prijsstijgingen
juist iets lager? Wat verklaart dan dat de koopkrachtstijging lager uitvalt?
Antwoord 8
De geraamde inflatie voor 2025 is onveranderd gebleven sinds de MEV 2025 (3,2%). De
geraamde cao-loonstijging voor 2025 is inderdaad iets hoger in het CEP 2025 dan in
de MEV 2025: de geraamde cao-loongroei bedrijven in 2025 was 4,3% ten tijde van de
MEV 2025 en is naar 4,8% gestegen in het CEP 2025. Dit heeft een positief effect op
de koopkracht van veel huishoudens, wat te zien is aan een hogere doorsnee koopkrachtontwikkeling
bij zowel werkenden als uitkeringsgerechtigden (+0,1%-punt t.o.v. MEV 2025). Toch
valt de doorsnee koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens juist iets lager uit,
door de lage verwachte koopkrachtstijging van gepensioneerden (zie vraag 7).
Vraag 9
Wat zou de koopkrachtstijging zijn geweest wanneer de lonen en prijzen wel de ramingen
hadden gevolgd en dus niet de koopkracht zouden stuwen? Welke kabinetsmaatregelen
(of gebrek daaraan) en andere factoren verklaren dit gebrek aan koopkrachtstijging
ten opzichte van de ramingen?
Antwoord 9
Het CPB heeft voor het CEP 2025 geen separate berekeningen gemaakt van de koopkrachtontwikkeling
bij dezelfde loon- en prijsramingen als tijdens de MEV 2025. Voor factoren die het
verschil tussen de koopkrachtraming van het CEP 2025 en de MEV 2025 verklaren, zie
het antwoord op vraag 7. Er zijn in het CEP 2025 ook geen kabinetsmaatregelen na begroting
(MEV2025) opgenomen met een noemenswaardig effect op de doorsnee koopkrachtontwikkeling
van alle huishoudens voor 2025.
Vraag 10
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het verlies aan koopkrachtstijging gecorrigeerd wordt?
Deelt u de mening dat hiervoor gekeken kan worden naar het verhogen van de lonen (en
gekoppelde uitkeringen) aangezien de AIQ ook hard aan het dalen is?
Antwoord 10
Het kabinet heeft bij de augustusbesluitvorming bewust gekozen voor de huidige invulling
van de middelen voor lastenverlichting. Hierbij hoort de stapsgewijze lastenverlichting
via de inkomstenbelasting. Hierbij wordt de positieve koopkrachtontwikkeling goed
verdeeld over de gehele kabinetsperiode, waardoor kleine economische schokken niet
direct zullen zorgen voor een mediaan koopkrachtverlies. Het algehele koopkrachtbeeld
over de jaren 2024–2026 is in het CEP 2025 verbeterd ten opzichte van de MEV 2025.
Zoals in vraag 7 toegelicht is de verwachte koopkrachtstijging in 2025 iets lager
door een lager dan verwachte indexatie van de aanvullende pensioenen. De verwachte
koopkracht voor werkenden is en uitkeringsgerechtigden is juist iets hoger.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Heinen, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.