Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Sneller en Vijlbrief over de verplichte jaarlijkse WOZ-waardebepaling door gemeenten
Vragen van de leden Sneller en Vijlbrief (beiden D66) aan de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Staatssecretaris van Financiën over de verplichte jaarlijkse WOZ-waardebepaling door gemeenten (ingezonden 9 januari 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Van Oostenbruggen (Financiën), mede namens de Minister
van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (ontvangen 25 februari 2025).
Vraag 1 en 2
Heeft het kabinet al een reactie gegeven of kunt u een reactie geven op de aangenomen
motie van de Vereniging Nederlandse Gemeenten om een tweejaarlijkse waardering van
de WOZ-waarde te overwegen?
Heeft het kabinet contact opgenomen met de initiatief nemende gemeenten Katwijk, Gouda
of andere partijen om deze optie verder te onderzoeken? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst
geweest?
Antwoord 1 en 2
Het kabinet heeft via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten («VNG») kennisgenomen
van deze aangenomen motie die tijdens de ledenvergadering van 26 juni 2024 door gemeenten
Katwijk en Gouda is ingediend. De VNG heeft ter opvolging van de motie het Erasmus
Studiecentrum voor Belastingen Lokale Overheden («ESBL») de opdracht gegund om onderzoek
te doen naar de gevolgen van een tweejaarlijkse (her)waardering. De Ministeries van
Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Belastingdienst zijn
vertegenwoordigd in de klankbordgroep van het onderzoek. Naast ambtelijke vertegenwoordiging,
bestaat de klankbordgroep ook uit belangenverenigingen, zoals Vereniging Eigen Huis.
Zolang het onderzoek loopt ziet het kabinet zelf nog geen aanleiding om tweejaarlijkse
waardering van WOZ-objecten nader te verkennen of afzonderlijk contact op te nemen
met de gemeenten Katwijk en Gouda. Vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek
kan wel worden opgemerkt dat een tweejaarlijkse waardering niet in lijn is met de
huidige beleidslijn om bij belastingheffing waar mogelijk te heffen op basis van actualiteit.
Dat neemt niet weg dat het kabinet met belangstelling uitkijkt naar de uitkomsten
van het onderzoek. Gezien het naar aanleiding van de motie opgestarte onderzoek, waar
het Rijk ook bij betrokken is, zou een reactie vanuit het kabinet op een tweejaarlijkse
(her)waardering op dit moment prematuur zijn.
Vraag 3
Is nog steeds de verwachting dat er medio maart 2025 een onderzoek uitgevoerd door
prof. mr. dr. Schep en de heer Kastelein LL.M. en zal aan de hand daarvan een kabinetsreactie
komen die concreet in zal gaan op het voorstel om de WOZ-waardebepaling tweejaarlijks
te doen?
Antwoord 3
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord onder vragen 1 en 2. Het kabinet wacht met belangstelling
de uitkomsten van het onderzoek af en de eventuele vervolgstappen van de VNG. Als
de onderzoeksresultaten aan het kabinet worden aangeboden, zal een kabinetsreactie
volgen.
Vraag 4
Overweegt het kabinet ook om gemeenten zelf te laten bepalen met welke frequentie
zij de WOZ-waarden van de objecten in hun eigen gemeenten bepalen?
Antwoord 4
Gelet op het uitgangspunt van de Wet waardering onroerende zaken («Wet WOZ») om te
zorgen voor een landelijke, uniforme waardering ziet het kabinet geen mogelijkheid
om gemeenten zelf deze frequentie te laten bepalen. Een dergelijke beleidsruimte kan
leiden tot rechtsongelijkheid tussen belanghebbenden, waardoor het voor belanghebbenden
uitmaakt in welke gemeente de onroerende zaak ligt. Dit terwijl het waardegegeven
(de WOZ-waarde) niet alleen voor lokale toepassingen wordt gebruikt (zoals bepaalde
lokale belastingen), maar ook voor toepassingen door het Rijk (onder meer voor verscheidene
rijksbelastingen, maar ook bijvoorbeeld voor het woningwaarderingsstelsel). Een stelsel
waarbij gemeenten zelf de frequentie van waardering kunnen bepalen zou daarnaast aanzienlijke
budgettaire- en uitvoeringstechnische impact kunnen hebben voor de afnemers van WOZ-gegevens.
Vraag 5
In hoeveel andere ontwikkelde landen is er sprake van een jaarlijkse waardebepaling
van onroerend goed door de overheid ten behoeve van belastingheffing?
Antwoord 5
Het kabinet is niet op de hoogte van een uitputtende lijst van landen (of jurisdicties)
waar sprake is van een jaarlijkse waardebepaling van onroerend goed ten behoeve van
belastingheffing. De Council on State Taxation («COST»)1 en het International Property Tax Institute («IPTI»)2 hebben in 2019 wel een «Scorecard» gemaakt waarin de transparantie, consistentie
en procedurele rechtvaardigheid van de waarderingssystemen van onroerend goed in 77
jurisdicties wordt vergeleken.3 In deze Scorecard wordt onder andere vermeld hoe vaak onroerend goed in de onderzochte
jurisdicties4 wordt gewaardeerd. Overigens spreekt de International Association of Assessing Officers
(«IAAO») daarnaast in het door haar in 2020 gepubliceerde Standard on Property Tax
Policy een voorkeur uit voor jaarlijkse waardering van onroerend goed.5
Vraag 6
Kunt u overzicht geven van de ontwikkeling van de uitvoeringskosten die gepaard gaan
met de uitvoering van de WOZ door gemeenten, in totaal, in percentage van de totale
ozb-opbrengst en gemiddeld per object over de afgelopen tien jaar?
Antwoord 6
Het onderstaande overzicht toont de gevraagde gegevens. Voor de volledigheid zijn
de uitbetaalde bedragen aan proceskostenvergoedingen apart weergegeven, maar deze
kosten maken onderdeel uit van de post uitvoeringskosten. (Bron: CBS en WK6)
Periode
2014
2015
2016
2017
2018*
2019
2020
2021
2022
2023
Totaal OZB (in mln euro)
3.542
3.690
3.776
3.873
3.985
4.165
4.399
4.658
4.881
5.262
Uitvoeringskosten WOZ1
(in mln euro)
155
150
150
153
141
161
171
177
194
233
Uitvoeringskosten WOZ als
% OZB
4,4%
4,1%
4%
4%
3,5%
3,9%
3,9%
3,8%
4%
4,4%
Uitbetaalde proceskostenvergoedingen (in mln euro)
6,6
6,8
6,4
7,3
9,7
12
17
18
20
41
Uitvoeringskosten per object
(in euro)
17
16,5
16,9
17,3
15,75
17,8
18,8
19,33
20,94
24,99
X Noot
1
In 2018 systeemwijziging overhead; cijfers 2017 en eerder is uitgegaan hoogste bedrag.
Door de uitvoeringskosten alleen af te zetten tegen de OZB-opbrengst ontstaat geen
volledig beeld van de uitvoeringskosten in relatie tot de belastingopbrengst gebaseerd
op de WOZ-waarde, gezien de WOZ-waarde ook wordt gebruikt als basis voor verscheidene
rijksbelastingen en andere lokale heffingen.7
Vraag 7 en 9
Zijn er cijfers beschikbaar over het deel van de uitvoeringskosten dat verband houdt
met het feit dat de waardebepaling van de WOZ verplicht jaarlijks gebeurt?
Bestaan er schattingen welke besparingen in uitvoeringskosten (op termijn) gerealiseerd
zouden kunnen worden indien overgestapt wordt op een tweejaarlijkse of driejaarlijkse
waardering van de WOZ-waarde?
Antwoorden 7 en 9
Op dit moment zijn dergelijke cijfers niet beschikbaar. Verder bestaat er door minder
frequente waardering een groot risico op belastingderving doordat waardestijgingen
een jaar later pas in aanmerking worden genomen voor de (rijks)belastingen waarbij
de WOZ-waarde als uitgangspunt wordt genomen. In het VNG/ESBL onderzoek zal generiek
aan de daarbij betrokken uitvoeringsorganisaties worden gevraagd naar hun inschatting
van het effect van een tweejaarlijkse waardering op de uitvoeringskosten.
Vraag 8
Is het mogelijk om de optie om de WOZ-waardebepaling tweejaarlijks te doen op te nemen
in de Ombuigingslijst?
Antwoord 8
De Ombuigingslijst bevat ambtelijk geïnventariseerde besparingsmogelijkheden om de
rijksbegroting aan te passen, waarbij ernaar gestreefd wordt om voor een breed politiek
spectrum opties in beeld te brengen. Ik zal mijn departement vragen om de voorgestelde
maatregel in ogenschouw te nemen bij het actualiseren van de Ombuigingslijst, die
tijdens Prinsjesdag 2025 wordt gepubliceerd. Daarbij wordt ook bezien of de maatregel
leidt tot een besparing op de Rijksbegroting.
Vraag 10
Is er contact geweest met verzekeraars, banken en/of andere private partijen die gebruik
maken van de WOZ-waardebepaling welke effecten het afstappen van de verplichte jaarlijkse
waardebepaling voor hun bedrijfsvoering zou hebben?
Antwoord 10
Eén van de onderzoeksvragen van het VNG/ESBL onderzoek ziet op de gevolgen voor derden
die bevoegd zijn gebruik te maken van de WOZ-waarde, waaronder verzekeraars en banken.
Ik verwijs ook naar het antwoord onder vragen 1 en 2. Om die reden heeft het kabinet
ook geen contact gehad met verzekeraars, banken en/of andere private partijen.
Vraag 11
Zou het mogelijk zijn om private partijen die gebruik maken van de WOZ-waardebepaling,
zoals verzekeraars en banken, een bijdrage te laten leveren aan de uitvoeringskosten
van de WOZ bij gemeenten?
Antwoord 11
De kosten voor de uitvoering van de Wet WOZ worden op dit moment gedragen door de
afnemers, te weten het Rijk, de waterschappen en gemeenten. Verzekeraars en banken
zijn enkel bevoegd de WOZ-waarde te gebruiken voor specifieke publieke doeleinden,
namelijk bij een vermoeden van vastgoedfraude en in het kader van de onderzoeks- en
meldingsplicht op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van
terrorisme.
In de Wet WOZ is een delegatiegrondslag8 opgenomen om de WOZ-waarde als open data en in bulk-verstrekking (onder andere aan
derden) mogelijk te maken voor geautomatiseerde verwerking en daarvoor kosten in rekening
te brengen. In die zin bestaat de potentiële mogelijkheid om private partijen een
bijdrage te laten leveren aan de uitvoeringskosten. Op dit moment is (nog) geen invulling
gegeven aan deze delegatiegrondslag en staat de Wet WOZ dergelijke verstrekkingen
dus niet toe. Bij vervolgstappen in de verkenning naar de wenselijkheid van vormgeving
van verdere openbaarheid en breder gebruik van de WOZ-waarde wordt invulling van deze
delegatiebepaling in ogenschouw genomen.9
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën -
Mede namens
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.