Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kostic over het bericht 'Zeekoeten onder de parafine aangespoeld aan de kust: 'Zelf gaan ze het niet redden''
Vragen van het lid Kostić (PvdD) aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over het bericht «Zeekoeten onder de parafine aangespoeld aan de kust: «Zelf gaan ze het niet redden»» (ingezonden 20 januari 2025).
Antwoord van Minister Madlener (Infrastructuur en Waterstaat), mede namens de Staatssecretaris
van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (ontvangen 10 februari 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Zeekoeten onder de paraffine aangespoeld aan de kust:
«Zelf gaan ze het niet redden»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u aangeven hoeveel zeekoeten en andere dieren er zijn overleden en hoeveel dieren
er zijn er opgevangen?
Antwoord 2
Vogelopvang De Wulp heeft in totaal 66 vogels opgevangen, waaronder 57 zeekoeten.
Van de 66 dieren zijn er 7 overleden.
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat eenieder wettelijk verplicht is om een hulpbehoevend dier de
nodige zorg te verlenen (artikel 2.1 lid 6 en lid 7 van de Wet dieren)?
Antwoord 3
Dat klopt.
Vraag 4
Erkent u dat de betreffende dierenambulance en vogelopvang het in dit geval mogelijk
hebben gemaakt dat aan deze zorgplicht is voldaan? Erkent u dat als deze organisaties
vanwege financiële problemen hun werk niet meer zouden kunnen doen, het steeds lastiger
of zelfs onmogelijk wordt om aan deze zorgplicht te voldoen?
Antwoord 4
De dierenambulance en wildopvang hebben een rol gepakt in het uitvoeren van de zorgplicht.
Hier is het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (hierna:
Ministerie van LVVN) deze organisaties dankbaar voor. Het Ministerie van LVVN is op
de hoogte van de financiële problemen waar veel van deze organisaties mee kampen en
zich ervan bewust dat dit gevolgen kan hebben voor de bijdrage die ze kunnen leveren
aan het vervullen van de zorgplicht.
Vraag 5
Bent u bereid om te inventariseren of de betreffende organisaties gecompenseerd kunnen
worden voor het opvangen en verzorgen van deze dieren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Er bestaat vanuit het Rijk geen compensatieregeling voor individuele reddingsacties
van dierenambulances of wildopvangcentra. Wel is het Ministerie van LVVN met de organisaties
in gesprek om knelpunten waar ze in brede zin tegenaanlopen te inventariseren en weg
te nemen waar mogelijk. Hierdoor kan de sector als geheel hun werk beter uitvoeren.
Dit is volgens het Ministerie van LVVN de meeste effectieve manier om bij te dragen
aan het werk dat de organisaties doen.
Vraag 6
Bent u bereid om te kijken of er structurele financiering vanuit de Rijksoverheid
kan komen om wildopvangcentra en dierenambulances te ondersteunen bij het uitvoeren
van de wettelijke zorgplicht? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
De grote verschillen tussen wildopvangcentra vragen om maatwerk als het gaat om structurele
financiële ondersteuning. Het ligt daarom meer voor de hand dat gemeenten en provincies
hierin voorzien. Vanuit het Rijk ondersteunt het Ministerie van LVVN de wildopvangsector
op andere vlakken, bijvoorbeeld met de herziening van de beleidsregels zodat deze
duidelijker en beter uitvoerbaar zijn, het uitzetten van onderzoek naar werkbare euthanasiemethoden
binnen de wildopvang en het faciliteren van gesprekken met andere ministeries en partijen.
Voor de dierenambulances onderzoekt het Ministerie van LVVN daarnaast de mogelijkheden
om een basisopleiding voor medewerkers te vergoeden. Hiermee wordt de kwaliteit van
het werk van dierenambulances verhoogd, wat ook weer positief doorwerkt in de (kwaliteit
van) aanmeldingen bij wildopvangcentra.
Vraag 7
Kunt u zich herinneren dat in de beantwoording van eerdere vragen van de Partij voor
de Dieren werd aangegeven dat «Sinds het ingaan van deze afspraken wordt er bijna
geen paraffine meer aangetroffen op Nederlandse stranden.»?2
Antwoord 7
Ja.
Vraag 8
Kunt u zich herinneren dat u aangaf dat: «Alle schepen die hun lading hebben gelost
in een Europese haven tussen Gibraltar en Noord-Noorwegen moeten vanaf 1 januari 2021
het waswater met persistente stollende ladingrestanten afgeven aan de wal.»?
Antwoord 8
Ja.
Vraag 9
Is het – nu blijkt dat paraffine nog altijd geloosd wordt en dieren daardoor overlijden
– mogelijk om na te gaan of er schepen na het lossen van hun paraffine het waswater
niet aan de wal hebben afgegeven (en dus op zee hebben geloosd)? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Na afgifte van waswater in de haven ontvangen schepen een afgiftebewijs waarmee ze
kunnen aantonen dat het waswater is afgegeven. De ILT en havenbedrijf Rotterdam en
Amsterdam houden hier toezicht op. Er zijn geen aanwijzingen dat het waswater niet
wordt afgegeven in de havens.
Rijkswaterstaat heeft na analyse aangegeven dat er geen aantoonbare aanwezigheid is
van paraffine of andere plantaardig vetten op de genomen monsters van de veren van
de zeekoeten.
Vraag 10
Zijn de destijds gemaakte vrijwillige afspraken nog van toepassing of zijn deze vervangen
door IMO-regelgeving (International Maritime Organization)? Ziet u ruimte deze regels
aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
De vrijwillig gemaakte afspraken zijn nog steeds van toepassing. Dit betekent dat
Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam de uitvoering van een strengere Nederlandse
voorwasprocedure in de haven van Rotterdam voor schepen die paraffinelading in Rotterdam
lossen vergoeden. De intentie is dat dit in stand blijft totdat deze voorwasprocedure
in de internationale (IMO) wetgeving wordt opgenomen voor persistent stollende ladingresiduen.
De verwachting is dat de IMO hier in 2026 een definitief besluit over neemt.
Vraag 11
Klopt het bijvoorbeeld dat alleen een «voorwas» vereist is? Is er een inschatting
hoeveel kilo er jaarlijks ondanks de voorwasprocedure achterblijft en later alsnog
geloosd mag worden?
Antwoord 11
Na het lossen van persistent stollende lading is het verplicht om de ladingtank te
wassen(voorwas), en om het waswater af te geven aan wal. Er is geen jaarlijkse inschatting
bekend van hoe veel kilo er ondanks de voorwasprocedure achterblijft, maar de internationale
wetgeving in Bijlage II van Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging
door schepen (vanaf nu: MARPOL) schrijft voor dat er na het lossen van de lading maximaal
75 liter in de tank zou moeten overblijven. Hierna wordt de verplichte voorwasprocedure
uitgevoerd wat zou moeten leiden tot een restant lager dan 75 liter.
Vraag 12
Is het op dit moment mogelijk paraffine-achtige stoffen te lossen zonder ook aan te
kunnen tonen hoe het ruim vervolgens «gewassen» gaat worden?
Antwoord 12
Voor het lozen van ladingresiduen gelden de volgende regels voor de verschillende
X, Y, en Z stoffen, uiteengezet in Bijlage II van MARPOL:
A. Het lozen van alle ladingresiduen, gevaarlijk of niet, is verboden in onze eigen territoriale
wateren, binnen 12 zeemijl uit de kust.
B. Buiten de 12 zeemijl uit de kust is het verboden om ladingresiduen te lozen die aanzienlijk
gevaar opleveren voor de mens of die een ernstige permanente schade aan het mariene
milieu veroorzaken (in MARPOL Bijlage II zijn dit de categorie X-stoffen)
C. Buiten de 12 zeemijl uit de kust is het lozen van minder gevaarlijke ladingresiduen
voor het mariene milieu en de mens (in MARPOL Bijlage II zijn dit de zogenaamde categorie
Y en Z stoffen) ook niet zondermeer toegestaan. Echter, onder strikte voorwaarden,
mag waswater met een beperkte hoeveelheid ladingresiduen uit deze categorie, die na
het lossen achterblijft in de tanks, wel buiten de 12 zeemijl zone worden geloosd.
D. Buiten de 12 zeemijl uit de kust mogen wel ladingresiduen van MARPOL Bijlage II-stoffen
geloosd worden, die in het geheel geen gevaar opleveren voor het mariene milieu.
Voor persistent stollende lading uit categorie Y van MARPOL Bijlage II, waar paraffine
onder valt, is het in alle Europese havens tussen Gibraltar en Noord-Noorwegen verplicht
om na het lossen van de lading een voorwasprocedure uit te voeren en het waswater
hiervan af te geven alvorens de haven te verlaten. Er zijn ook typen paraffine die
vallen in categorie X. Voor stoffen uit categorie X zijn de ILT en havenbedrijven
altijd aanwezig om de uitvoering van de voorwas te controleren, bij categorie Y stoffen
is dit niet verplicht. Havenbedrijf Rotterdam en Amsterdam controleren de voorwasprocedures
van categorie Y stoffen op risico-gestuurde basis.
Vraag 13
Geeft Rijkswaterstaat – ondanks de IMO-verplichting – op dit moment nog vergoedingen
voor de voorwasprocedure?
Antwoord 13
Ja, zie beantwoording van vraag 10.
Vraag 14
In 2018 schreef u «In de IMO bleek er algemene steun om de regels voor het lozen van
paraffineachtige stoffen aan te scherpen. Een technische werkgroep heeft in februari
2018 een voorstel hierover uitgewerkt. De Milieucommissie van de IMO zal in oktober
2018 een besluit nemen over dit voorstel.» Klopt het dat dit voorstel uiteindelijk
alleen van toepassing is verklaard voor grofweg de Europese wateren? Waarom is het
niet gelukt dat breder te verplichten?
Antwoord 14
Besluiten worden in de IMO genomen op basis van consensus. In de IMO bestond er niet
voldoende draagvlak voor het wereldwijd aanscherpen van de eisen. Om te voorkomen
dat er helemaal geen aanscherping zou komen is daarom voorgesteld om de wetgeving
tenminste regionaal toe te passen, wat kon rekenen op brede steun.
Vraag 15
Wat is de inzet van Nederland binnen de IMO ten aanzien van het verder beperken van
lozingen? Kunt u die inzet uitsplitsen voor de X, Y, en Z stoffen conform de MARPOL
II classificatie?
Antwoord 15
De Nederlandse inzet richt zich op de reductie van uitstoot van ladingresiduen van
persistent stollende lading uit categorie Y van MARPOL Bijlage II, binnen de internationale
wetgevende kaders. Daarom heeft Nederland, samen met andere Europese landen en Noorwegen,
in de IMO opgeroepen tot een herziening van de internationale wetgeving gericht op
het verder verbeteren van de procedures rondom het laden en lossen van schadelijke
vloeibare bulklading. In dat kader wordt momenteel besproken hoe de Nederlandse strengere
voorwasprocedure voor persistent stollende lading in de internationale MARPOL wetgeving
kan worden opgenomen, zie ook beantwoording van vraag 10. Daarmee zou de internationale
voorwasprocedure worden aangescherpt in lijn met de Nederlandse praktijk waardoor
tanks beter worden gewassen met als gevolg een reductie van ladingresiduen die in
zee terecht komen. Nederland wordt hierin gesteund door andere Europese landen.
Naast een strengere voorwasprocedure pleit Nederland in de IMO actief voor het aanscherpen
van de ladingeisen voor categorie Y stoffen die kenmerken hebben van persistent stollende
lading maar op dit moment nog niet als zodanig zijn aangemerkt. Door deze stoffen
als zodanig aan te merken zullen het aantal stoffen waarbij voldaan moet worden aan
een verplichte voorwas en waswater afgifte kunnen worden uitgebreid. Zo heeft Nederland
dergelijke voorstellen ingediend voor verschillende stoffen (Oleic Acid, Fatty Acid
C16, FAME3). Deze zijn positief ontvangen en de nodige aanpassingen in de wetgeving4 worden momenteel verder uitgewerkt.
Voor meer informatie over dit onderwerp verwijs ik u ook naar een de Kamerbrief over
zeezwaaien, verzonden op 17 juni jongstleden5.
Vraag 16
Kunt u een gedetailleerde update geven over de inzet (conform motie Laçin c.s.) op
het beperken van lozingen van potentieel zeer zorgwekkende stoffen?6
Antwoord 16
Een reactie op de motie Lacin heeft u ontvangen in de Kamerbrief Reactie op verzoek commissie over het artikel Smerige praktijken van de scheepvaart op 14 juni 2018. Sindsdien heeft Nederland nationale en internationale afspraken
gemaakt over het voorwassen en afgeven van persistent stollende lading om te voorkomen
dat dit in het mariene milieu terecht komt. Voor een verdere toelichting van de Nederlandse
inzet verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 15.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. Madlener, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
J.F. Rummenie, staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.