Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Palmen en Van Nispen over het schenden van het verschoningsrecht door het OM
Vragen van de leden Palmen (Nieuw Sociaal Contract) en Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het schenden van het verschoningsrecht door het OM (ingezonden 11 november 2024).
Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 31 januari 2025).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 699.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «OM betaalt miljoenen in schikking met vermogensbeheerder
en Stibbe» en het persbericht «Beëindiging van procedures over het verschoningsrecht
door overeenkomst tussen Openbaar Ministerie, Stibbe en vermogensbeheerder»?1, 2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Zou u een volledige lijst kunnen geven van alle fouten die die door het OM zijn gemaakt,
met daarbij een toelichting hoe deze fouten tot stand zijn gekomen?
Antwoord 2
De genoemde (civiele) schikking komt voort uit een strafrechtelijk onderzoek (Castor)
van enkele jaren geleden dat zich richtte tegen een vermogensbeheerder. In die tijd
bestond in de praktijk nog veel onduidelijkheid over hoe de filtering van geheimhoudersgegevens
uit gegevensbestanden die door het Openbaar Minister (OM) zijn gevorderd bij een derde
(te weten een hostingsbedrijf) moest plaatsvinden en wat de rollen en verantwoordelijkheden
van het OM, de rechter-commissaris, de opsporingsdiensten en de advocatuur waren.
Een op deze situatie toegesneden wettelijke regeling ontbrak.
In 2015 heeft het OM in dit onderzoek Castor op rechtmatige wijze – met toepassing
van zijn opsporingsbevoegdheden – een grote hoeveelheid data verkregen van een e-mailprovider,
waaronder e-mailberichten van verdachten. Tussen deze e-mailberichten bleek zich ook
correspondentie tussen verdachte(n) en advocaten te bevinden, welke correspondentie
bij het opsporingsteam terecht is gekomen. Dit had achteraf gezien niet gemoeten;
de correspondentie had vernietigd moeten worden. Het OM erkent dat hier sprake is
van een vormverzuim.
Het bovenstaande nam niet weg dat tussen het OM en de advocaten van de verdachte een
verschil van mening bestond over de onderliggende vraag, namelijk hoe moet worden
gehandeld als het vermoeden bestaat dat tussen de rechtmatig door het OM gevorderde
gegevens zich materiaal bevindt dat valt onder het verschoningsrecht van de advocaat.
In het bijzonder speelde de vraag of in dat geval het filteren van dit materiaal onder
verantwoordelijkheid van het OM kon plaatsvinden, of dat dit door of in opdracht van
de rechter-commissaris moest gebeuren. Om helderheid te verkrijgen over het geldende
recht, de posities en verantwoordelijkheden van betrokken partijen en daarmee inzicht
te krijgen in de juiste belangenafwegingen die daarbij moeten worden gemaakt, zijn
in de strafzaak Castor prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft deze vragen in zijn beslissing van 12 maart 2024 beantwoord. De
Hoge Raad constateert dat sprake is van een wettelijke leemte wat betreft de bescherming
van het verschoningsrecht als het OM van een aanbieder van een communicatiedienst
(zoals een hostingbedrijf) gegevens vordert en daaraan onderzoek laat doen. De Hoge
Raad heeft, in afwachting van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, enkele uitgangspunten
geformuleerd voor de te volgen procedure als er gegevens worden gevorderd van een
aanbieder van een communicatiedienst en er aanwijzingen zijn dat daartussen verschoningsgerechtigd
materiaal zit. In deze uitgangspunten krijgt de rechter-commissaris een grotere rol
dan in het huidige Wetboek van Strafvordering voorzien. De Hoge Raad formuleert in
zijn beslissing uitgangspunten voor de te volgen procedure bij filtering en vernietiging
van gegevens en gaat in op de vraag of deze filtering door of onder verantwoordelijkheid
van de officier van justitie dan wel de rechter-commissaris moet worden verricht,
welke eisen daarbij gelden en in hoeverre hierbij een rol toekomt aan de verschoningsgerechtigde.
Daarmee heeft de Hoge Raad een leemte in het huidige Wetboek van Strafvordering opgevuld.
De grotere rol voor de rechter-commissaris is voor wat betreft het nieuwe Wetboek
van Strafvordering al voorzien in Boek 2, Hoofdstuk 7 (Titel 7.5). Daarnaast wordt
door het OM in aanvulling op de beslissing van de Hoge Raad voorzien in een Aanwijzing
professioneel verschoningsrecht. Zie daarover het antwoord op vraag 4.
Vraag 3 en 4
Welke lering is er door het OM, uw ministerie of de landsadvocaat getrokken? Hoe gaan
uw ministerie, het OM of de landsadvocaat voorkomen dat deze fouten nogmaals worden
gemaakt?
Welke werkafspraken en procedures zijn er gemaakt die ervoor moeten zorgen dat het
verschoningsrecht door de Staat gewaarborgd blijft?
Antwoord 3 en 4
Het OM mag gegevens afkomstig van geheimhouders die tevens onder het verschoningsrecht
vallen, niet in een strafrechtelijk onderzoek gebruiken. Het OM houdt hier rekening
mee bij de inzet van opsporingsmiddelen en zou deze gegevens het liefst ook niet krijgen.
In de praktijk blijkt echter dat het steeds moeilijker wordt om geheimhoudersinformatie
op eenvoudige wijze buiten de deur te houden. In strafrechtelijke onderzoeken wordt
in toenemende mate rechtmatig beslag gelegd op grote hoeveelheden digitale gegevens.
Het kan daarbij onder meer gaan om gegevensdragers zoals een mobiele telefoon, een
laptop of tablet, een computer of een usb-stick. Maar ook om gegevens die bij een
derde worden gevorderd, zoals een e-mailbox of gegevens in een cloud. Het komt geregeld
voor dat een verdachte of een geheimhouder (bijvoorbeeld een advocaat) aangeeft dat
hier geheimhoudersgegevens tussen zitten. Vaak is daarbij niet duidelijk waar die
gegevens zich bevinden en om hoeveel gegevens het gaat.
Het OM heeft medio 2023 een signaal aan mijn ministerie afgegeven dat door de onduidelijkheden
rond het omgaan met het verschoningsrecht, diverse strafzaken grote vertragingen hadden
opgelopen of zelfs stil waren komen te liggen. Vanwege verouderde wetgeving, aangescherpte
criteria uit de jurisprudentie en technische beperkingen, meende het OM dat sprake
was van een problematiek die niet alleen door het OM opgelost kon worden, maar waarin
de hele strafrechtketen een verantwoordelijkheid heeft. Naar aanleiding hiervan is
een ketenproject in gang gezet. Aan dit ketenproject nemen deel: het OM, de rechtspraak,
de Nederlandse Orde van Advocaten, de politie, de bijzondere opsporingsdiensten, de
Koninklijke marechaussee en de Rijksrecherche. Het doel van het ketenproject is om
gezamenlijk praktische werkwijzen te ontwikkelen die niet alleen juridisch houdbaar
zijn maar ook technisch uitvoerbaar. Een van de deelprojecten van het ketenproject
is het opstellen van een werkproces voor OM en opsporing. In dat kader werkt het OM
aan een nieuwe Aanwijzing waarborgen professioneel verschoningsrecht, die naar verwachting
op korte termijn in werking treedt en daarna in de Staatscourant gepubliceerd zal
worden. De richtinggevende uitspraak van de Hoge Raad van 12 maart 2024 in antwoord
op de prejudiciële vragen die door het Hof Den Bosch waren gesteld, heeft tot uitgangspunt
voor deze Aanwijzing gediend.
Vraag 5
Welke rol heeft de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken gespeeld bij de totstandkoming
van de schikking in de Castor-zaak?
Antwoord 5
De landsadvocaat of diens kantoor heeft geen bijstand verleend met betrekking tot
de totstandkoming van de schikking.
Vraag 6
Hoe reflecteert u op de procesopstelling van het OM? In de Castor-zaak moesten er
meer dan 20 rechtszaken gevoerd worden om de waarheid boven water te krijgen en is
het OM uiteindelijk diep door het stof gegaan. Bovendien is gebleken dat het OM zeer
terughoudend was met het geven van volledige en waarachtige informatie.
Antwoord 6
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, bestond tussen het OM en de advocaten
van de verdachte een verschil van mening over de vraag hoe moet worden gehandeld als
het vermoeden bestaat dat tussen rechtmatig door het OM gevorderde gegevens zich materiaal
bevindt dat valt onder het verschoningsrecht van de advocaat. Naar aanleiding van
de omgang met dergelijke gegevens in de zaak Castor zijn door de verdachte en advocaten
diverse civielrechtelijke procedures gestart, die veelal ook weer hebben geleid tot
hoger beroep en cassatie aangezien het een fundamenteel vraagstuk betrof met verstrekkende
implicaties voor onderzoeken in strafzaken waarbij zich deze problematiek voordoet.
Door de beantwoording van prejudiciële vragen door de Hoge Raad is helderheid verkregen
over het geldende recht, de posities en verantwoordelijkheden over en weer van betrokken
partijen en is inzicht verkregen in de juiste belangenafwegingen die daarbij moeten
worden gemaakt.
Vraag 7
Past deze proceshouding van het OM bij de maatschappelijke en morele normen die de
overheid in acht behoort te nemen, zeker in relatie tot haar burgers?
Antwoord 7
Het OM verschilde met eisers van mening over het wettelijk regime dat moest worden
gehanteerd met betrekking tot de wijze waarop gewaarborgd moest worden dat verschoningsgerechtigde
informatie niet wordt gebruikt voor opsporing in geval van vordering van gegevens
bij anderen dan de verdachte(n). In de aangespannen rechtszaken heeft het OM zijn
standpunt verdedigd waarbij voor het OM de bredere belangen voor opsporing en vervolging
binnen de samenleving leidend waren. Strafrechtelijke onderzoeken liepen ernstige
vertraging op door onduidelijkheden rond het verschoningsrecht of dreigden zelfs te
moeten worden gestaakt. Met het oordeel van de Hoge Raad naar aanleiding van gestelde
prejudiciële vragen waarbij de Hoge Raad een aantal vuistregels heeft geformuleerd
voor de te volgen procedure, is daarover duidelijkheid verschaft.
Vraag 8
Wat is de rol geweest van de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken bij de totstandkoming
of bevordering van deze procesopstelling? En hoe beoordeelt u deze rol?
Antwoord 8
In civielrechtelijke gerechtelijke procedures wordt het OM in beginsel juridisch bijgestaan
en vertegenwoordigd door de landsadvocaat. Onderdeel van die bijstand is advisering
over de te voeren processtrategie. De beslissing welke strategie uiteindelijk wordt
gevolgd, wordt genomen door het OM. Dat is ook in de civielrechtelijke procedures
die zijn gevoerd naar aanleiding van de Castor-zaak het geval geweest.
Vraag 9 en 10
Had volgens u het OM niet eerder en ruiterlijker inzicht moeten verschaffen in de
wijze waarop het OM inbreuk maakte op het verschoningsrecht?
Hoe vindt u dat de overheid bij soortgelijke kwesties waarin er onwettig gehandeld
wordt jegens Nederlandse burgers, zich moet opstellen?
Antwoord 9 en 10
Zoals in het antwoord op vraag 7 ook aangegeven, heeft het OM in de aangespannen rechtszaken
zijn standpunt verdedigd waarbij voor het OM de bredere belangen voor opsporing en
vervolging binnen de samenleving leidend waren. Strafrechtelijke onderzoeken liepen
ernstige vertraging op door onduidelijkheden rond het verschoningsrecht of dreigden
zelfs te moeten worden gestaakt. Met het oordeel van de Hoge Raad – naar aanleiding
van gestelde prejudiciële vragen – dat de wet leemtes bevat met betrekking tot de
bescherming van het verschoningsrecht bij het vorderen van grote hoeveelheden gegevens,
en de vuistregels die de Hoge Raad heeft geformuleerd voor de te volgen procedure,
is daarover duidelijkheid verschaft.
In afwachting van het nieuwe Wetboek van Strafvordering geven deze vuistregels handvatten
om op een zorgvuldige wijze met het verschoningsrecht om te gaan in geval van het
vorderen van grote hoeveelheden gegevens.
Het OM zal daarnaast een reflectie uitvoeren met betrekking tot de gang van zaken
in en rond het strafrechtelijk onderzoek Castor om uit deze zaak lering te trekken.
Vraag 11 en 12
Hoe kijkt u naar de beslissing van de rechter-commissaris van afgelopen donderdag
inzake de mondkapjesaffaire waaruit is gebleken dat het OM andermaal mogelijk het
verschoningsrecht heeft geschonden?3
Zijn bij de mondkapjes-kwestie de «goede en toekomstbestendige procedures en werkafspraken»
leidend geweest en nagekomen?
Antwoord 11 en 12
Het OM heeft op 21 november 2024 bekend gemaakt dat de verdachten in deze zaak zijn
gedagvaard. Inmiddels heeft op 19 december 2024 een openbare regiezitting plaats gevonden
bij de rechtbank Rotterdam. Het past mij niet als Minister om nader op deze zaak in
te gaan nu deze zaak onder de rechter is. Eventuele vraagstukken rond het verschoningsrecht
kunnen onder leiding van de rechter verder worden geadresseerd.
Vraag 13
Welke rol heeft de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken gespeeld in deze kwestie
over de mondkapjesaffaire?
Antwoord 13
De Landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken heeft geen rol gespeeld in het strafrechtelijk
onderzoek naar de Stichting Hulptroepen alliantie en de betrokken natuurlijke personen.
Vraag 14
Kunt u een uitgebreide toelichting geven waarom u, in antwoord op eerdere Kamervragen,
zonder onderbouwing, aangeeft dat de landsadvocaat naar eer en geweten heeft gehandeld?
Kunt u toelichten hoe u tot dit oordeel bent gekomen en op welke feiten u dit baseert?
Kunt u daarbij ook aangeven op welke onderdelen u kritisch bent over het handelen
van de landsadvocaat?
Antwoord 14
Ik heb in mijn eerdere beantwoording naar aanleiding van de uitspraak van de Raad
van discipline aangegeven dat ik uit deze zaak niet de indruk heb gekregen dat de
landsadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden.
De klachten in de tuchtprocedure zagen op het verkeerd voorlichten van de rechter,
het beïnvloeden van getuigen, het onjuist adviseren van de cliënt en het ten onrechte
kennisnemen van verschoningsgerechtigde informatie. De Raad komt tot het oordeel dat
de klachten ongegrond of niet-ontvankelijk zijn, met uitzondering van een klachtonderdeel
dat zag op het bewaren van (verschoningsgerechtigde) informatie in het advocatendossier.
Op het laatste punt komt de Raad tot de conclusie dat een beroepsnorm is overtreden.
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording aan uw Kamer schreef, heeft deze zaak geïllustreerd
dat de beoordeling of bepaalde stukken onder het verschoningsrecht vallen soms weerbarstig
is en ook door diverse rechters en andere juridische professionals verschillend wordt
beoordeeld en leidt tot verschillende uitkomsten. Het feit dat er uiteindelijk een
rechter een finaal oordeel velt over de status van bepaalde stukken, geeft weliswaar
een definitieve juridische status aan die stukken, maar betekent niet dat degenen
die daarover voordien een ander oordeel hadden niet naar eer en geweten hebben gehandeld.
Ten aanzien van de beroepsnorm die is overtreden heeft de Raad van discipline geoordeeld
dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden onder het verschoningsrecht
vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier ten onrechte heeft bewaard.
Zoals de landsadvocaat aan mij schreef, moest hij, nadat de raadkamer – in afwijking
van een eerdere beslissing van de rechter-commissaris – in oktober 2018 onherroepelijk
oordeelde dat de betreffende informatie toch verschoningsgerechtigd was, als behandelend
advocaat een afweging maken tussen vernietiging enerzijds en zijn bewaar- en verantwoordingsplicht
anderzijds. De landsadvocaat heeft toen gekozen voor het laatste. De Raad heeft met
de uitspraak duidelijkheid verschaft door te oordelen dat het belang van het verschoningsrecht
zwaarder weegt en de e-mails na de uitspraak van de raadkamer vernietigd hadden moeten
worden.
Over de wijze van omgang met informatie wanneer een definitief rechterlijk oordeel
is geveld dat deze onder het verschoningsrecht valt, is nu duidelijkheid gekomen.
De landsadvocaat heeft aangegeven daar vanzelfsprekend in voorkomende gevallen in
de toekomst naar te zullen handelen.
Vraag 15
In uw antwoorden op de eerdere Kamervragen geeft u aan dat de tuchtrechter slechts
de lichtste tuchtstraf heeft opgelegd aan de landsadvocaat. Kunt u aangeven waarom
dit gegeven relevant is voor uw oordeel dat de landsadvocaat naar eer en geweten heeft
gehandeld en op welke feiten u dit baseert? Was er aanleiding voor u om tot een andere
conclusie te komen als er een zwaardere tuchtstraf was opgelegd door de tuchtrechter?
Antwoord 15
Zoals ik hiervoor heb beschreven, waren de klachten in de tuchtprocedure ernstig.
De Raad van discipline verklaarde het klachtonderdeel dat zag op het bewaren van (verschoningsgerechtigde)
informatie in het advocatendossier gegrond. De Raad kwam tot de conclusie dat een
beroepsnorm was overtreden, maar legde de lichtste maatregel op. De Raad vond een
waarschuwing passend vanwege de relatief korte periode dat de landsadvocaat de e-mails
ten onrechte onder zich heeft gehad (oktober 2018–15 januari 2019) en het tijdsverloop
tot het indienen van de klacht.
Ik zie in de uitspraak van de Raad op de klachten en de reactie van de landsadvocaat
daarop geen aanleiding om te veronderstellen dat er door de landsadvocaat in deze
kwestie niet naar eer en geweten is gehandeld of dat er bewust een beroepsnorm zou
zijn overtreden.
Vraag 16
In uw antwoorden op de eerdere Kamervragen geeft u aan dat de landsadvocaat met zijn
brief van 9 september 2024 niet als doel had om reflectie te tonen. Is de landsadvocaat
nog wel voornemens, ook richting de Kamer, om te reflecteren op zijn handelen en aan
te geven welke fouten hij heeft gemaakt? Zo ja, wanneer komt deze reflectie? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 16
Het overgrote deel van de klachten is door de Raad van discipline afgewezen. Wel heeft
de Raad geoordeeld dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden
onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier
had moeten verwijderen. Zoals ik hierboven heb beschreven, heeft de landsadvocaat
mijn departement bericht dat hij een belangenafweging heeft gemaakt die de Raad uiteindelijk
anders liet uitvallen. Over de wijze van omgang met informatie wanneer een definitief
rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht valt, is met de
uitspraak van de Raad van discipline duidelijkheid gekomen. De landsadvocaat heeft
aangegeven daar vanzelfsprekend in een voorkomend geval in de toekomst naar te zullen
handelen.
Vraag 17
In de tuchtuitspraak merken de tuchtrechters op dat door de landsadvocaat en diens
collega onjuiste feiten zijn gesteld (rov. 10.1.5). De raad oordeelt dat deze gedraging
onvoldoende verwijtbaar is, mede omdat de landsadvocaat in beginsel mag afgaan op
de juistheid van het feitenmateriaal van de cliënt, in dit het geval het OM. Hoe kan
het gebeuren dat het OM ofwel de landsadvocaat onjuiste feiten hebben gesteld in deze
procedure en daarmee verkeerde inzichten hebben verschaft aan rechters en de wederpartij?
Antwoord 17
Dit aspect zal worden meegenomen in de eerder genoemde reflectie die het OM zal uitvoeren
met betrekking tot de gang van zaken in en rond het strafrechtelijk onderzoek Castor.
Vraag 18
Op basis van welke informatie heeft de landsadvocaat overwogen om deze onjuiste stelling
toch in het geding te brengen?
Antwoord 18
Ten tijde van het inbrengen van de in vraag 17 bedoelde feiten ging de landsadvocaat
uit van de juistheid van de ingebrachte feiten en mocht hij daar ook van uitgaan.
Vraag 19
Wilt u deze vragen afzonderlijk, met onderbouwing, beantwoorden?
Antwoord 19
Ik heb geprobeerd dit zo veel mogelijk te doen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.