Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Inge van Dijk over de noodklok van de Wethoudersvereniging over onuitvoerbaar beleid
Vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de noodklok van de Wethoudersvereniging over onuitvoerbaar beleid (ingezonden 21 november 2024).
Antwoord van Minister Uitermark (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
24 januari 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 814.
Vraag 1
Deelt u de mening dat wethouders een cruciale rol vervullen in het bestuur van een
gemeente?
Antwoord 1
Ja, tezamen met de leden van de gemeenteraad en de burgemeester vervullen de wethouders
een cruciale rol in het bestuur van een gemeente.
Vraag 2
Kunt u zich het gevoel van wethouders voorstellen die aangeven «Den Haag stelt zich
steeds meer op als «alleenheerser» en daardoor zitten wij met onuitvoerbaar beleid»?1
Antwoord 2
Ik heb kennis genomen van de zorgen van de wethouders. Het is gebruikelijk bij de
start van een nieuwe regeerperiode dat door de coalitiepartijen een regeerprogramma
of regeerakkoord wordt opgesteld met ambities voor de komende jaren. Bij de totstandkoming
van dit kabinet is gekozen voor een andere werkwijze dan gebruikelijk. Daarbij is
eerst een hoofdlijnenakkoord tot stand gekomen en daarna een regeerprogramma. Teneinde
deze plannen ook daadwerkelijk om te zetten in uitvoerbaar beleid, is het kabinet
momenteel samen met de medeoverheden intensief in gesprek in onder andere het Overhedenoverleg.
De intentie van het kabinet is gericht op de continuering van een goede samenwerking
tussen partijen.
Ik heb uw kamer per brief geïnformeerd over de uitkomsten van dit Overhedenoverleg
en over het proces richting Voorjaarsnota (Kamerstukken II 2024–2025, 36 600 B, nr. 22). Daarnaast vind ik het van belang dat bij nieuwe wetsvoorstellen (organisaties van)
decentrale overheden worden uitgenodigd om door middel van een formele consultatie
hun inbreng te leveren. Voorafgaand daaraan wordt sinds 2023 als verplichte kwaliteitseis
in het Beleidskompas een Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden uitgevoerd (UDO),
waarbij de decentrale overheden zo vroeg mogelijk in het beleidsproces meedenken over
de vormgeving van het nieuwe beleid dat hen raakt.
Vraag 3
Kunt u invoelen dat het richting wethouders lastig uitlegbaar is dat zij eerst op
tal van inwonersavonden vol in de wind hebben gestaan omdat zij hebben moeten pleiten
voor de opvang van asielzoekers als gevolg van de spreidingswet, maar dat zij nu de
opdracht vanuit het Rijk krijgen om weer terug te gaan en te zeggen dat het allemaal
toch niet nodig is?
Antwoord 3
Dat wethouders de koerswijziging lastig vinden, is mij bekend. Tegelijkertijd zullen
wethouders, als politieke ambtsdragers, zich ook bewust zijn van het feit dat de landelijke
verkiezingen en gewijzigde politieke verhoudingen consequenties kunnen hebben voor
eerder gevoerd beleid.
Vraag 4
Bent u van mening dat dit gedrag van de rijksoverheid naar haar decentrale overheden
getuigt van een betrouwbare overheid?
Antwoord 4
Decentrale overheden hebben altijd te maken met wetgeving die verandert op basis van
voortschrijdend inzicht of andere politieke keuzes. Het kabinet is zich er van bewust
dat het inspelen op die veranderende omstandigheden niet altijd makkelijk is en dat
het een groot beroep doet op de veerkracht van decentrale bestuurders zoals wethouders.
Vraag 5
Deelt u de zorgen van de Wethoudersvereniging dat lokale bestuurders onvoldoende betrokken
worden bij beslissingen en dat deze beslissingen nu vaak genomen worden zonder grondige
kennis over de problemen die dit oplevert in de lokale bestuurspraktijk?
Antwoord 5
Voor zover de Wethoudersvereniging het belang benadrukt van een voldoende betrokkenheid
van de decentrale overheden bij de totstandkoming van rijksbeleid, deel ik dat belang
zonder meer. Om die reden worden de mede-overheden ook actief betrokken bij de maatregelen
die consequenties kunnen hebben voor decentrale overheden onder meer via de UDO en
consultaties bij concept-wetsvoorstellen. Het kabinet staat open voor signalen die
voortkomen uit de specifieke beroepsgroep van wethouders, zoals de brief van de Wethoudersvereniging.
In overleg met onder andere de Wethoudersvereniging, wil ik verder verkennen hoe ik
het overleg tussen het collectief van wethouders en het Ministerie van BZK wat structureler
vorm kan geven, zodat de zorgen van wethouders in de toekomst nog beter in Den Haag
op het netvlies staan.
Vraag 6
Wat vindt u van de signalen dat de actiebereidheid onder wethouders groeit? Hoe wilt
u voorkomen dat deze onvrede leidt tot verdere verslechtering van de relatie tussen
het Rijk en de gemeenten?
Antwoord 6
Samen met de Wethoudersvereniging verken ik op welke manier tegemoet kan worden gekomen
aan de zorgen uit de brandbrief. Als onderdeel van de actieagenda Sterk Bestuur2 werk ik tezamen met de verschillende beroepsgroepen, waaronder de Wethoudersvereniging,
aan verdere versterking van decentrale volksvertegenwoordigingen en besturen. Tegen
de achtergrond van de hoeveelheid wethouders die voortijdig stopt, heb ik bij brief
van 4 september 2023 onder meer aangekondigd dat zal worden bezien of de wettelijke
bepaling omtrent het maximumaantal wethouders en gedeputeerden aanpassing behoeft.3 Daarbij betrek ik tevens het fenomeen van deeltijd-wethouders.
Wat betreft de zorgen die nu zijn uitgedrukt in de brandbrief, overlappen zij deels
met de zorgen over rechtspositie, waardering en werkdruk zoals die leven bij andere
politieke ambtsdragers, zoals bijvoorbeeld raads- en Statenleden. Tegelijkertijd zijn
er ontwikkelingen in de specifieke rol en positie van de wethouder die zorgen dat
de werkdruk toeneemt.4 Er zijn in 2024 225 wethouders teruggetreden.5 Ook kan het samenspel tussen de ambten extra complexiteit creëren. Daarom vind ik
het van belang dat in samenhang wordt gekeken naar een waardevolle invulling van het
politieke ambt, het samenspel, en de wethouder in het bijzonder. Mijn voornemen is
medio 2025 de Tweede Kamer hier verder over te informeren.
Een tweede voornemen is in te zetten op een meer regulier overleg met afgevaardigden
van wethouders, zodat de samenwerking wordt verbeterd en zorgen sneller gesignaleerd
worden. Dit wil ik tezamen met de Wethoudersvereniging en de Vereniging Nederlandse
Gemeenten gaan oppakken. Een eerste stap daarbij is het consequent en regulier organiseren
van een Overhedenoverleg.
Ten derde wil ik onverminderd inzetten op de uitvoerbaarheid van beleid door gemeenten.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is daar de afgelopen jaar al
veel werk verricht. Zo is begin 2023 de Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden
(UDO) ingevoerd. Ik wil de komende jaren met medeoverheden het brede gesprek voeren
over de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en gezamenlijk
met hen sturen op een aantal bepalende gezamenlijke maatschappelijke opgaven.
Vraag 7
Bent u het eens met de stelling van de Wethoudersvereniging dat gemeenten de laatste
jaren steeds meer taken hebben gekregen, maar niet genoeg geld hebben om deze goed
uit te voeren?
Antwoord 7
Ik ben bekend met de zorgen van gemeenten, met name op het terrein van de grote decentralisaties
in het sociaal domein. We voeren als kabinet ook het gesprek met de Vereniging Nederlandse
Gemeenten (VNG), onder meer over de Hervormingsagenda Jeugd en de houdbaarheid van
de Wmo.
In zijn algemeenheid is dit een complex vraagstuk. Ik begrijp de zorgen over de financiën;
daarnaast ben ik ermee bekend dat bij gemeenten ook zorgen zijn over de arbeidsmarkt
en de uitvoeringskracht. Naar aanleiding van het Overhedenoverleg heb ik aangegeven
dat ik veel waarde hecht aan de balans tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht.
Daarbij is bij het Overhedenoverleg van kabinetszijde erkend dat deze onder druk staat.
Het gesprek daarover moet wel zorgvuldig en precies worden gevoerd en daartoe zijn
ook concrete afspraken gemaakt. Het vraagstuk is ook complex omdat de middelen die
gemeenten ontvangen voor hun takenpakket beleids- en bestedingsvrij zijn. Dit betekent
dat gemeenten zelf besluiten over de allocatie van deze middelen en dat er geen 1-op-1
vergelijking kan worden gemaakt tussen de inkomsten voor en de uitgaven aan een specifieke
decentrale taak. Bovendien is het vaststellen van het budget dat gemeenten nodig hebben
voor het adequaat uitvoeren van taken geen exacte wetenschap, die op basis van een
simpele rekensom kan worden vastgesteld.
Voor nieuw beleid geldt artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet en in geval van
medebewind gelden artikel 108 Gemeentewet en artikel 112 Provinciewet. Bij artikel 2
van de Financiële-verhoudingswet geldt dat bij toekenning van een nieuwe taak ook
gesproken moet worden over de dekking van de bijbehorende uitgaven. In geval van medebewind
geldt dat de kosten, verbonden aan de uitvoering, voor zover zij ten laste van de
betrokken gemeenten dan wel provincies blijven, door het Rijk aan hen worden vergoed.
Het kabinet streeft er naar om gedurende de regeerperiode met medeoverheden het brede
gesprek te voeren over de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht
en om gezamenlijk met hen te sturen op een aantal bepalende gezamenlijke maatschappelijke
opgaven.
Vraag 8
Vindt u het verstandig de noodkreten van wethouders over het «ravijnjaar» 2026 naast
u neer te blijven leggen, aangezien dit het zoveelste signaal is dat de nood heel
hoog is en we aan de vooravond staan van de grootste bezuinigingen?
Antwoord 8
Het is zeker verstandig oor te hebben voor deze signalen. Gemeenten hebben de afgelopen
jaren een grote rol gespeeld en spelen nog steeds een grote rol bij belangrijke maatschappelijke
opgaven.
Het kabinet geeft gehoor aan dit signaal door als kabinet in gesprek te zijn en te
blijven met de medeoverheden. Dit kabinet heeft als doel om gedurende de regeerperiode
met hen het brede gesprek te voeren over de balans tussen ambities, taken, middelen
en uitvoeringskracht en gezamenlijk met hen te sturen op een aantal bepalende gezamenlijke
maatschappelijke opgaven. Zo heeft er op 21 november weer een Overhedenoverleg plaats
gevonden en op 26 november een Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv).
In het Overhedenoverleg van augustus jl. is afgesproken om, waar het Regeerprogramma
medeoverheden raakt, ambities en beleidsvoornemens gezamenlijk met medeoverheden uit
te werken.
In het Overhedenoverleg van 21 november jl. is gesproken over de gevolgen van het
regeerprogramma voor de medeoverheden en over de knelpunten in het huidige takenpakket
en de werkwijze bij nieuwe taken of het wijzigen van bestaande taken. Voorts is gesproken
over de mogelijkheid van een interbestuurlijke samenwerkingsagenda en over de stappen
die we gezamenlijk kunnen zetten in de richting van het volgende Overhedenoverleg
in februari.
Ik heb uw kamer per brief geïnformeerd over de uitkomsten van dit Overhedenoverleg
en over het proces richting Voorjaarsnota.6
Vraag 9
Beseft u dat gemeenten decentrale taken namens de rijksoverheid uitvoeren en dat er
op dit moment meer uitgaven worden gedaan dan het Rijk aan middelen daarvoor vergoedt,
terwijl gemeenten bij dergelijke openeinderegelingen geen mogelijkheid hebben om deze
kosten te beheersen?
Antwoord 9
Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven ben ik bekend met de zorgen van gemeenten.
Het kabinet heeft als doel om gedurende de regeerperiode met de medeoverheden het
brede gesprek te voeren over de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht
en om gezamenlijk met hen te sturen op een aantal bepalende gezamenlijke maatschappelijke
opgaven.
Er lopen onder verantwoordelijkheid van de collega bewindspersonen van VWS trajecten
met gemeenten op de WMO en de jeugdzorg om de beheersbaarheid en houdbaarheid te verbeteren.
In het bijzonder wordt hierbij gekeken hoe de open-eind regeling van de WMO te beëindigen
en naar de reikwijdte van de jeugdzorg.
Er geldt in zijn algemeenheid dat gemeenten onder andere via het gemeentefonds middelen
ontvangen voor het uitvoeren van hun takenpakket. Deze middelen zijn beleids- en bestedingsvrij.
Dit betekent dat gemeenten zelf besluiten over de allocatie hiervan en dat er geen
1-op-1 vergelijking kan worden gemaakt tussen de inkomsten voor en de uitgaven aan
een specifieke decentrale taak.
Vraag 10
Hoe staat dit in verhouding tot artikel 108 van de Financiële-verhoudingswet? Kunt
u duidelijkheid geven wat de gevolgen zijn voor de Rijksbegroting indien deze tekorten
alsnog bij het Rijk worden geclaimd?
Antwoord 10
De in de wet opgenomen uitgangspunten staan buiten kijf. In geval van medebewind gelden
artikel 108 Gemeentewet en artikel 112 Provinciewet, waaruit volgt dat de kosten,
verbonden aan de uitvoering, voor zover zij ten laste van de betrokken gemeenten dan
wel provincies blijven, door het Rijk aan hen worden vergoed.
Zoals bij vraag 7 aangegeven gaat het om de balans tussen ambities, taken, middelen
en uitvoeringskracht en is het kabinet hierover in gesprek met medeoverheden.
Vraag 11
Herkent u het signaal dat de gesprekken met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)
over de gemeentefinanciën stroef lopen met weinig perspectief voor gemeenten? Zo ja,
waarom wordt er niet meer gehoor gegeven aan de brede zorgen van onze decentrale overheden?
Antwoord 11
Het Kabinet voert constructief overleg met de VNG en ook met het Interprovinciaal
overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW). Neem bijvoorbeeld het Overhedenoverleg
op 21 november jl, met VNG, IPO en de Unie van Waterschappen. Dat was geen gemakkelijk
gesprek, maar het was wel een goed gesprek. Bij dat overleg was de wil aanwezig om
er samen uit te komen. In maart volgt een nieuw Overhedenoverleg. Naast dit Overhedenoverleg
vond in november ook een Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen plaats. Ik heb
uw kamer over de uitkomsten van beide overleggen per brief geïnformeerd.7
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.