Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Joseph over de informatievoorziening rondom invaren en de kritiek van de AFM
Vragen van het lid Joseph (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de informatievoorziening rondom invaren en de kritiek van de AFM (ingezonden 6 december 2024).
Antwoord van Minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 23 januari
2025).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel in Pensioen Pro waarin de Autoriteit Financiële Markten
(AFM) stelt dat het «niet in het belang van de deelnemer» is wanneer deelnemers pas
een maand voor het invaren geïnformeerd worden over de persoonlijke gevolgen van de
transitie naar het nieuwe pensioenstelsel?1
Antwoord 1
Ik ben bekend met het aangehaalde artikel. In dit artikel geeft de AFM aan het opnemen
van de informatietermijn van een maand in de regelgeving te steunen. De AFM vindt
het niet in het belang van deelnemers wanneer zij die informatie korter dan één maand
van tevoren ontvangen.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat de AFM in haar toezichttoets op het ontwerpbesluit transitietermijnen
expliciet benoemt dat er risico’s bestaan waarbij deelnemers niet tijdig of niet volledig
geïnformeerd worden, onder andere door vertragingen bij de verklaring van geen bezwaar
van De Nederlandsche Bank (DNB) of door late aanpassingen aan verzonden informatie?
Antwoord 2
De AFM heeft in haar toezichttoets op het ontwerpbesluit vaststelling transitietermijnen
aangegeven positief te zijn over het voornemen om in het Besluit uitvoering pensioenwet
en wet verplichte beroepspensioenregeling wettelijk vast te leggen dat deelnemers
uiterlijk een maand voorafgaand aan het moment van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel
worden geïnformeerd over de persoonlijke gevolgen hiervan. Daarnaast ziet de AFM dat
in de pensioensector het belang van tijdige informatieverstrekking wordt erkend, en
over het algemeen wordt onderschreven dat een maand voorafgaand aan de transitiedatum
het uiterste moment is waarop deelnemers geïnformeerd dienen te worden. Op basis van
reeds ingediende communicatieplannen en gesprekken met de sector constateert de AFM
dat pensioenuitvoerders doorgaans voornemens zijn deelnemers eerder (twee tot drie
maanden voorafgaand aan het transitiemoment) te informeren. De AFM wijst hierbij op
het mogelijke risico waarbij of deelnemers niet of niet tijdig voorafgaand aan de
transitiedatum worden geïnformeerd over de persoonlijke gevolgen, of mogelijk informatie
ontvangen die niet voldoet aan de vereisten van 48 Pensioenwet.2
Vraag 3
Gezien de AFM stelt dat pensioenfondsen in de praktijk vaak twee tot drie maanden
nodig achten om deelnemers goed te informeren, terwijl het besluit slechts een wettelijke
termijn van één maand voorschrijft, acht u deze maand voldoende om deelnemers adequaat
te informeren en hen in staat te stellen hun financiële planning aan te passen? Zo
ja, waarom?
Antwoord 3
De AFM geeft aan bij voorkeur te zien dat pensioenfondsen hun deelnemers al eerder
informeren, maar de termijn van minimaal een maand voldoende te vinden. Ik acht de
termijn van minimaal een maand dan ook adequaat. Op grond van artikel 48 Pensioenwet
is het van belang dat informatie correct, duidelijk, evenwichtig en tijdig moet zijn.
Die normen vult een pensioenuitvoerder in. Daarbij maakt zij een afweging op basis
van onder meer de eigen deelnemerspopulatie, behoefte van doelgroepen, omvang en (economische)
omstandigheden van het pensioenfonds. In de praktijk maken fondsen eigenstandige afwegingen
die van elkaar kunnen verschillen. Dat is logisch omdat die fondsen ook van elkaar
verschillen. De AFM geeft aan dat in de pensioensector het belang van tijdige informatieverstrekking
wordt erkend, en over het algemeen wordt onderschreven dat een maand voorafgaand aan
de transitiedatum het uiterste moment is waarop deelnemers geïnformeerd dienen te
worden. Daarnaast bevestigt de uitspraak in het kort geding met Beroepspensioenfonds
Loodsen dat in deze specifieke casus, gezien de omstandigheden van het geval (in casu
onder meer een hogere uitkering), de termijn van een maand voldoende is geweest en
dat een deelnemer voldoende tijd moet hebben om zijn bestedingspatroon bij te kunnen
stellen indien daar aanleiding toe is. Te meer omdat deelnemers en gepensioneerden
ook eerder al door het pensioenfonds zijn meegenomen in voorbereiding op het invaren.
De minimale termijn van één maand is daarmee een norm die zorgt voor tijdige, adequate
informatieverstrekking aan deelnemers.
Vraag 4
Bent u bereid om de wettelijke termijn voor het informeren van deelnemers te verlengen
naar minimaal twee tot drie maanden, zoals de AFM aanbeveelt, zodat deelnemers meer
tijd krijgen om de gevolgen van het invaren te begrijpen en zich hierop voor te bereiden?
Antwoord 4
Nee, op dit moment zie ik net als de AFM geen redenen om deze minimale termijn te
verruimen. Zoals verwoord in het antwoord op vraag 3, acht ik de minimale termijn
van een maand voldoende. Uitvoerders zullen zelf de overwegingen voor het moment van
toezenden vanuit risicoperspectief moeten bepalen, maar dit moet in ieder geval geruime
tijd voorafgaand het invaren zijn.
Vraag 5
Hoe wordt geborgd dat informatie die vlak voor de transitiedatum wordt verstrekt volledig
en accuraat is, gelet op de mogelijkheid dat na verzending nog aanpassingen plaatsvinden
met significante impact op de getoonde informatie? Wat betekent dit voor de rechtspositie
van deelnemers die beslissingen nemen op basis van onvolledige of onjuiste informatie?
Antwoord 5
Voor de borging van informatie voorafgaand aan de transitie is artikel 48 Pensioenwet
ook van toepassing. De wijze waarop een pensioenuitvoerder de invulling geeft aan
de norm tijdig (zie vraag3 is daarom onverkort van toepassing op de invulling van de overige normen, zoals bijvoorbeeld
correct en duidelijk. Het is de verantwoordelijkheid van de pensioenuitvoerder om hieraan invulling te
geven. De te verstrekken informatie voorafgaand aan de transitie is een zo nauwkeurig
mogelijke prognose. Na de transitie ontvangt de deelnemer een definitief overzicht,
waarbij de pensioenuitvoerder eventuele verschillen moet toelichten. Aan de transitie-informatie
kunnen deelnemers, net als de reguliere UPO’s, geen rechten ontlenen. Maar ook hier
geldt dat deelnemers op diverse momenten op verschillende manieren informatie tot
zich kunnen nemen en worden geïnformeerd. Het is dus niet zo dat het transitie-overzicht
op zichzelf staat. Als blijkt dat er echt iets niet goed is gegaan kunnen deelnemers
zich wenden tot hun pensioenuitvoerder, geschilleninstantie of rechter.
Vraag 6
Welke aanvullende maatregelen overweegt u om te waarborgen dat deelnemers realistische
en begrijpelijke informatie krijgen, vooral voor groepen die minder financieel vaardig
zijn, gezien de AFM benadrukt dat tijdige en correcte informatie essentieel is om
deelnemers in staat te stellen de gevolgen van het invaren te begrijpen?
Antwoord 6
Ik ben van mening dat de huidige waarborgen die ervoor zorgen dat informatie correct,
duidelijk, evenwichtig en tijdig zijn op dit moment voldoende zijn. Niet alleen zorgen
daar de wettelijke kaders voor, maar ook de initiatieven uit de sector. Een voorbeeld
hiervan is het servicedocument transitiecommunicatie van de Pensioenfederatie. Daarnaast
doet de AFM in de transitie-bulletins aanbevelingen die de sector hierin nader kunnen
ondersteunen. De AFM geeft daarin onder meer aan dat zij in hun toezicht belang hechten
aan informatie die is toegesneden op de doelgroep.
Vraag 7
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de AFM dat het niet in het belang van deelnemers
is om pas een maand voor het invaren geïnformeerd te worden? Bent u bereid te onderzoeken
hoe het begrip «tijdige informatie» kan worden aangescherpt om de belangen van deelnemers
beter te beschermen?
Antwoord 7
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven geeft de AFM aan de uiterlijke termijn
van een maand te steunen en het niet in het belang van deelnemers te vinden als deze
korter dan een maand voor invaren persoonlijke transitie-informatie ontvangen. De
AFM heeft aangegeven te zien dat de pensioensector het belang van goed en tijdig informeren
onderschrijft en is positief over de vastlegging van de minimale termijn van een maand
in het Besluit uitvoering pensioenwet en wet verplichte beroepspensioenregeling. De
rechter heeft in de uitspraak in het kort geding met Beroepspensioenfonds Loodsen
bevestigd dat de termijn van een maand in deze casus voldoende was. Daarnaast geeft
de AFM aan, op basis van ingediende communicatieplannen, dat pensioenuitvoerders voornemens
zijn deelnemers eerder te informeren. Ik zie derhalve op dit moment geen reden nader
onderzoek te doen naar de bestaande normen.
Vraag 8
Bent u het eens dat goede informatievoorziening niet alleen tijdig, maar ook begrijpelijk
moet zijn? Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat pensioenfondsen rekening
houden met de diversiteit onder deelnemers, waaronder mensen die moeite hebben met
complexe financiële informatie?
Antwoord 8
Ik ben het ermee eens dat informatie begrijpelijk dient te zijn. Pensioenuitvoerders
nemen in hun communicatiebeleid om die reden veelal instrumenten op die ingezet worden
om te voldoen aan de randvoorwaarden voor goede communicatie. Voorbeelden hiervan
zijn het toepassen van taalniveau B1, de informatie compact, overzichtelijk en proactief
aan te bieden en de informatie zoveel als mogelijk te toetsen bij verschillende doelgroepen.
Juist om rekening te houden met de diversiteit onder deelnemers, zoals laaggeletterdheid,
wordt bijvoorbeeld gebruikgemaakt van visuals. Ook ziet de AFM in het toezicht toe op informatie die is toegesneden op de doelgroep.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.