Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Vijlbrief, Inge van Dijk, Grinwis en Maatoug over ‘het uiterst kritische Raad van State advies over het nieuwe box 3 stelsel’
Vragen van de leden Vijlbrief (D66), Inge van Dijk (CDA), Grinwis (ChristenUnie) en Maatoug (GroenLinks-PvdA) aan de Minister en de Staatssecretaris van Financiën over het uiterst kritische Raad van State advies over het nieuwe box 3 stelsel (ingezonden 4 december 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Van Oostenbruggen (Financiën) (ontvangen 16 december
2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 787.
Vraag 1
Hoe kijkt u aan tegen het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel over
box 3? Deelt u de zorgen en kritiek van de Raad van State? Op welke punten wel en
op welke punten niet?
Antwoord 1
De Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) heeft een uitgebreid advies
op het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 gegeven. Het kabinet neemt dit advies
zeer serieus en bestudeert het op dit moment grondig. In een nader rapport op dat
advies komt het kabinet met een uitgebreide reactie, daarop kan ik nu niet vooruitlopen.
Afgelopen week heb ik de brief «Stand van zaken wetsvoorstel Wet werkelijk rendement
box 3» aan uw Kamer gestuurd. Daarin ga ik kort in op het advies van de Afdeling en
kondig een eerste reactie aan voorafgaand aan het debat dat uw Kamer in 2025 heeft
gepland.
Vraag 2
Deelt u de lezing dat dit advies leidt tot vertraging van het nieuwe stelsel? Zo ja,
kan een schatting worden gegeven van hoeveel vertraging?
Antwoord 2
De in het vorige antwoord aangehaalde Brief «Stand van zaken wetsvoorstel Wet werkelijk
rendement box 3» licht ik toe dat de hersteloperatie naar aanleiding van de arresten
van de Hoge Raad van 6 en 14 juni 20241 de komende jaren een groot beslag op de capaciteit van de Belastingdienst legt, zowel
qua personeel als ICT. Daardoor zal de overstap naar een nieuw box 3-stelsel sowieso
niet lukken per 1 januari 2027 en kondig ik aan dat ik rekening houd met uitstel van
één jaar.
Vraag 3
Kunt u een schatting geven van de budgettaire implicaties van deze vertraging? Is
dit nog steeds twee miljard euro per jaar of is er aanvullende derving?
Antwoord 3
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 houd ik rekening met één jaar uitstel
van de Wet werkelijk rendement box 3 als gevolg van de benodigde hersteloperatie.
Dit leidt tot een derving van circa € 2,4 miljard in 2027. In de Kamerbrief «Stand
van zaken wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3» is dit in meer detail toegelicht.
Het advies van de Afdeling leidt niet tot aanvullende derving.
Vraag 4
Kunt u bevestigen dat deze derving meerjarig zal worden gedekt tijdens de voorjaarsbesluitvorming?
Antwoord 4
Afgelopen week heb ik uw Kamer geïnformeerd met een brief over het vervolg van het
toekomstige stelsel van box 3. Zoals vermeld in de Kamerbrief gaat het uitstellen
van het nieuwe stelsel naar 2028 gepaard met een budgettaire derving die conform de
begrotingsregels gedekt moet worden. Het uitgangspunt is dat dekking binnen hetzelfde
domein wordt gevonden als de derving.
Het kabinet is voornemens om de derving die optreedt in 2027 voorlopig in te vullen
door middel van het verhogen van het forfait op overige bezittingen, in combinatie
met een verlaging van het heffingvrije vermogen. Het huidige forfait voor overige
bezittingen weerspiegelt het gemiddelde meerjarige rendement op aandelen, obligaties
en onroerende zaken. Huurinkomsten en voordelen als gevolg van eigen gebruik van onroerende
zaken zijn onderdeel van het werkelijke rendement op onroerende zaken. Dit rendement
(de economische huurwaarde) is echter niet verwerkt in de berekening van het forfait.
Door de economische huurwaarde wel mee te nemen in de berekening van het forfait voor
overige bezittingen stijgt het forfait. Dit betreft een technische dekking waarover
in het voorjaar definitief besloten wordt. Ik wil blijven benadrukken dat de structurele
werkzame oplossing een overstap naar een stelsel zal zijn, waarin op basis van werkelijk
rendement wordt geheven. De datum van inwerkingtreding zoals vermeld in de Kamerbrief
komt door het advies van de Afdeling niet in gevaar.
Vraag 5
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de Hoge Raad zegt dat een forfait vrijwel niet
houdbaar is en dat de Raad van State zegt dat werkelijk rendement te complex is om
uit te voeren? Welke weg ziet u uit deze situatie?
Antwoord 5
Bij de keuze voor een nieuw box 3-stelsel dient de wetgever diverse elementen te wegen,
waaronder juridische houdbaarheid, budgettaire opbrengst, uitvoerbaarheid, complexiteit
en doenvermogen. Het stelsel dat op alle elementen een tien scoort bestaat niet. Het
kabinet zal de voor- en nadelen van de verschillende elementen wegen en vervolgens
een keuze maken.
Vraag 6
Hoe kijkt u aan tegen de mogelijkheid om meerdere alternatieven uit te werken om zo
te voorkomen dat de straks gekozen route onverhoopt ook tegen grote problemen aanloopt,
waardoor nog meer vertraging zou ontstaan? Overweegt u daarbij ook eenvoudige vermogensbelasting
als mogelijke (tussen)oplossing?
Antwoord 6
Op 13 december 2024 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek naar alternatieve
invoeringsopties voor het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3. Hierbij is ook
ingegaan op een vermogensbelasting. Het kabinet gaat het advies voor het wetsvoorstel
Wet werkelijk rendement box 3 inhoudelijk bestuderen en de mogelijkheden die er zijn
wegen.
Vraag 7
Bent u bekend met de statistieken dat Nederland internationaal gezien slecht scoort
qua vermogensongelijkheid, en dat zelfs als het pensioenvermogen wordt meegerekend
Nederland niet verder komt dan de middenmoot van OESO-landen?
Antwoord 7
Ik ben bekend met de vermogensstatistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) zowel die zonder als met pensioenvermogen.
Vraag 8
Kunt u schetsen wat de gevolgen voor de vermogensongelijkheid zijn als de komende
jaren er een flinke budgettaire derving in box 3 is?
Antwoord 8
Het continueren van een forfaitaire regeling met tegenbewijs leidt tot een budgettaire
derving in box 3 omdat dit ervoor zorgt dat belastingplichtigen met een lager rendement
dan het forfaitaire rendement op hun gehele box 3-vermogen, belast worden op basis
van het werkelijke rendement op hun box 3-vermogen en dat belastingplichtigen met
hogere rendementen dan het forfaitaire rendement op hun gehele box 3-vermogen belast
worden tegen het lagere forfaitaire rendement. Dit maakt het fiscale stelsel onevenwichtiger
ten opzichte van een stelsel dat over de volle breedte het werkelijke rendement belast.
Een stelsel dat het werkelijke rendement op vermogen belast, zorgt ervoor dat ook
belastingplichtigen die hoge rendementen behalen op hun vermogen overeenkomstig worden
belast.
Zoals het IBO vermogensverdeling aangeeft is het niet mogelijk om op een verantwoorde
manier het geïsoleerde effect van een individuele maatregel op een kwantitatieve vermogensindicator
zoals de bekende ginicoëfficiënt te berekenen zoals koopkracht dat doet met inkomenseffecten.
Zo is het effect van het continueren van een forfaitaire regeling met tegenbewijs
in box 3 op de vermogensverdeling niet kwantitatief te duiden. Het vermogen van huishoudens
bestaat uit verschillende vermogenssoorten waarbij de ene vermogenssoort veel schever
is verdeeld dan de ander. Zo is box 2 vermogen het scheefst verdeeld en zeer geconcentreerd
in de top 1% meest vermogende huishoudens. Het box 3 vermogen is ten opzichte van
box 2 vermogen minder scheef verdeeld. Het eigenwoningbezit vormt verreweg het grootste
deel van het totale vermogen van Nederlandse huishoudens en dit is het minst scheef
verdeeld van alle vermogensvormen. Dit maakt dat de ontwikkeling van de huizenprijzen
de waarde van de ginicoëfficiënt van de vermogensverdeling in Nederland domineert.
Daarbij is de jaarlijkse ontwikkeling in de ginicoëfficiënt sinds 2007 beperkt en
vrij stabiel. In de periode 2007–2023 is die zelfs licht afgenomen. Het IBO Vermogensverdeling2 maakt wel heel duidelijk dat fiscaal beleid ongelijkheid tussen huishoudens kan vergroten
vanwege onevenwichtige belastingheffing op arbeid en vermogen. Het IBO vermogensverdeling
beveelt daarom aan om bij besluitvorming te sturen op een evenwichtig fiscaal stelsel.
De budgettaire derving als gevolg van het continueren van een forfaitaire regeling
met tegenbewijs in box 3 komt terecht bij belastingplichtigen met weliswaar relatief
veel vermogen in box 3, maar wel met lagere gerealiseerde rendementen over dat vermogen
dan het forfaitaire rendement. Het is goed te beseffen dat daarnaast ook budgettaire
opbrengst wordt misgelopen omdat met de forfaitaire regeling huishoudens met hogere
dan de forfaitaire rendementen op hun box 3 vermogen effectief lager worden belast
over hun werkelijk rendement dan belastingplichtigen aan wie nu rechtsherstel wordt
geboden en alle andere belastingplichtigen met box 3 vermogen. Ook hierbij gaat het
om belastingplichtigen met relatief veel vermogen. Deze belastingplichtigen hadden
al een relatief fiscaal voordeel in box 3 dankzij de forfaitaire regeling en blijven
die behouden met de tegenbewijsregeling. Een stelsel dat hoge rendementen effectief
lager belast dan lagere rendementen kan moeilijk als evenwichtig worden beschouwd
omdat het de ongelijkheid tussen huishoudens vergroot. Het belasten van het werkelijke
rendement op vermogen in box 3 sluit verreweg het meeste aan bij een evenwichtige
belasting op vermogen en zorgt ervoor dat bestaande verschillen tussen huishoudens
niet worden vergroot door fiscaal beleid. Het IBO Vermogensverdeling is daar ook heel
duidelijk over.
Vraag 9
Deelt u de opvatting dat alles op alles gezet moet worden om ervoor te zorgen dat
vermogen eerlijk wordt belast in Nederland en de vermogensongelijkheid niet verder
oploopt? Kunt u toezeggen naar aanvullende maatregelen voor de komende jaren te kijken
en als Nederland een voortrekkersrol te spelen om tot internationale maatregelen te
komen?
Antwoord 9
Zoals in het antwoord op vraag 8 aangegeven kan er niet jaarlijks worden gestuurd
op een kwantitatieve vermogensongelijkheidsindicator zoals de bekende ginicoëfficiënt
zoals dat gebeurt bij de jaarlijkse koopkrachtontwikkeling. De vermogensverdeling
in Nederland kan daarnaast ook niet los worden gezien van onze – ook internationaal
gezien – uitgebreide collectieve voorzieningen. Dit is van groot belang te realiseren
bij het maken van een internationale vergelijkingen van de vermogensverdeling, zo
maakt het IBO Vermogensverdeling duidelijk.
Fiscaal beleid kan wel degelijk ongelijkheden tussen huishoudens vergroten of verkleinen.
Het kabinet is van mening dat een fiscaal stelsel dat bijdraagt aan het vergroten
van verschillen tussen huishoudens onwenselijk is. Een van de adviezen van het IBO
Vermogensverdeling was om jaarlijks bij de besluitvorming oog te hebben voor de fiscale
onevenwichtigheden in het belasten van (inkomen uit) vermogen en inkomen uit arbeid
oftewel oog te hebben voor het globaal evenwicht. Sturen op globaal evenwicht is precies
wat dit kabinet doet, net als het vorige kabinet. Een globaal evenwicht in de belastingdruk
van verschillende typen werkenden (directeur-grootaandeelhouder, ondernemer in de inkomstenbelasting en werknemer) was ook een belangrijke
doelstelling van de invoering van het boxenstelsel in 2001, zodat er zo min mogelijk
arbitragemogelijkheden zijn. Het evenwicht tussen het inkomen van ondernemers met
dat van werknemers is sindsdien echter vrijwel direct verloren gegaan. In de afgelopen
kabinetsperiode is deze trend gekeerd en is een flinke stap gezet in het herstel van
het globale evenwicht.
Het kabinet richt zich ook op andere vormen van belastingarbitrage en belastingontwijking
als gevolg van onevenwichtigheden in ons fiscale stelsel. De hoogste inkomens en de
meest vermogenden kunnen het meest profiteren van arbitragemogelijkheden omdat zij
vanwege de omvang van hun inkomen en vermogen veel meer mogelijkheden hebben om zodanig
te schuiven met hun inkomen en vermogen dat zo min mogelijk belasting wordt betaald.
Zij hebben er ook het meeste financiële belang bij. Belastingontwijking door belastingplichtigen
met hoge inkomens en vermogen gaan ten koste van andere huishoudens die de gederfde
inkomsten moeten opvangen door hogere lasten. Dat is onrechtvaardig en vergroot verschillen
tussen huishoudens. Daarom zet dit kabinet net zoals het vorige kabinet in op de aanpak
van belastingconstructies. Daarbij is het ook goed om te beseffen dat onbedoeld gebruik
van fiscale regelingen waarbij de huidige wet- en regelgeving te kort schiet om daartegen
op te treden ook als een vorm van belastingarbitrage kan worden gezien. Daarom is
het ook een goede zaak dat fiscale regelingen periodiek worden geëvalueerd op noodzaak,
doeltreffendheid en doelmatigheid. Dit draagt Nederland ook uit in verschillende internationale
gremia.
Voor de hoogste inkomens en vermogens speelt daarbij ook dat zij – vergelijkbaar met
multinationale ondernemingen – in staat zijn hun belastingdruk op inkomen en vermogen
wereldwijd te optimaliseren door gebruik te maken van de verschillen tussen nationale
belastingstelsels. De belastingheffing van zeer vermogende personen staat ook in de
G20 op de agenda en de G20 heeft inmiddels het Inclusive Framework (IF) van de OESO
uitgenodigd om dit thema in overweging te nemen om ermee verder te gaan.3 Nederland wil daaraan een actieve bijdrage leveren en trekt waar mogelijk samen op
met gelijkgestemde landen. Het kabinet wil verkennen of internationaal afspraken kunnen
worden gemaakt over het belasten van zeer vermogende personen en huishoudens. Voorkomen
van belastingontwijking door zeer vermogenden vergt allereerst veel informatie-uitwisseling
over bezittingen wereldwijd. In navolging van de informatie-uitwisseling van bankgegevens
wordt nu in OESO-verband ook gewerkt aan het tot stand komen van internationale informatie-uitwikkeling
over vastgoed.
Vraag 10
Kunt u toezeggen dat het geld dat nu gereserveerd staat voor werkende middeninkomens
niet nogmaals zal worden gebruikt om de tegenvaller op box 3 te dekken?
Antwoord 10
Zie de beantwoording van vraag 4.
Vraag 11
Kunt u deze vragen, gezien de mogelijke budgettaire consequenties, beantwoorden voor
de behandeling van de Najaarsnota?
Antwoord 11
Ja, dat kan ik.
Vraag 12
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden?
Antwoord 12
Ja, dat kan ik.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.