Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Kent over de beantwoording van eerdere vragen over de gevolgen van asbestbranden
Vragen van het lid Van Kent (SP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de beantwoording van eerdere vragen over de gevolgen van asbestbranden (ingezonden 23 september 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Jansen (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 4 december
2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 276.
Vraag 1
Klopt de interpretatie dat uit uw reactie op vraag 51 opgemaakt kan worden dat geen enkele partij nu verplicht is om asbestresten na een
incident op te ruimen indien deze resten zich bevinden buiten een bebouwd erf of binnen
de grenzen van een onbebouwd erf?
Antwoord 1
Alvorens tot beantwoording van deze vraag over te gaan, wil ik terugkomen op het door
mij gegeven antwoord op vraag 5, in het Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar
2023–2024, nr. 1913. In dat antwoord is te veel uitgegaan van de jurisprudentie over de verantwoordelijkheid
voor het opruimen van drugsafval.
In het geval van een brand waarbij asbest vrijkomt, heeft de eigenaar of de exploitant
van het gebouw waar de brand plaatsvond de verplichting om asbest op te ruimen dat
op een nabijgelegen terrein van een andere eigenaar is terecht gekomen. Anders dan
in mijn eerdere antwoord is vermeld, geldt die verplichting ook als het nabijgelegen
terrein een onbebouwd terrein betreft.
Vraag 2
Zo ja, bent u bereid om wettelijk vast te leggen dat veroorzakers van een asbestbrand
verplicht zijn om asbestresten na een incident overal uit de leefomgeving te verwijderen?
Antwoord 2
Uit het antwoord op de vorige vraag en de antwoorden op de volgende vragen volgt dat
het niet nodig is om een aanvullende wettelijke regeling te treffen.
Vraag 3
Zo nee, kunt u aangeven welke partij volgens de huidige regelgeving verplicht is om
asbestresten na incidenten op te ruimen indien deze zich bevinden buiten bebouwde
erven of binnen erven zonder bebouwing?
Antwoord 3
In het antwoord op vraag 1 is aangegeven dat de eigenaar van het gebouw waar de brand
plaatsvond op grond van zijn eigendomsrecht verplicht is om de asbestdeeltjes die
bij brand verspreid zijn geraakt, op te ruimen. Als het gaat om de exploitant van
dit gebouw, dan volgt de verplichting uit milieuwetgeving.
Vraag 4
Kunt u hierbij aangeven op welke wetsartikelen dit is gebaseerd en welke rol het bevoegde
gezag hierin heeft?
Antwoord 4
Voor de eigenaar zijn het eigendomsrecht en de bevoegdheden en verplichtingen geregeld
in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek. Voor de vraag of een eigenaar van een gebouw
waar een brand heeft plaatsgevonden vrijgekomen asbestresten moet opruimen, is in
het bijzonder artikel 5.37 van het Burgerlijk Wetboek relevant.
Voor de exploitant konden zijn verplichtingen, gelet op jurisprudentie, tot de inwerkingtreding
van de Omgevingswet worden afgeleid uit artikel 1.1a en ook uit artikel 17.1 van de
Wet milieubeheer.
Een asbestbrand werd toen aangemerkt als een ongewoon voorval in de zin van artikel 17.1,
eerste lid, van de Wet milieubeheer2. Op grond van dat artikel was «de drijver van de inrichting» gehouden om asbestdeeltjes
op te ruimen die op openbare terreinen en naburige percelen waren terechtgekomen.
Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.3
Daarnaast was in geval van brand ook de zorgplicht uit artikel 1.1a Wet milieubeheer
van toepassing4. Ook dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak in meerdere uitspraken bevestigd.5
Het bevoegd gezag kan, als voldoende actie uitblijft, bestuursdwang toepassen en in
dat kader zelf de nodige maatregelen nemen6 en de kosten daarvan verhalen op de eigenaar van het gebouw waar de brand heeft plaatsgevonden.7 De gemeente kan ook spoedeisende bestuursdwang toepassen als de ernst van de situatie
onmiddellijk ingrijpen vereist. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State in verschillende uitspraken bevestigd.
Vraag 5
Kunt u aangeven hoe de voorheen geldende opruimplicht is geregeld sinds de inwerkingtreding
van de Omgevingswet en kunt u illustreren hoe dit beginsel in de praktijk moet worden
toegepast na een asbest calamiteit?
Antwoord 5
De in de vorige vraag bedoelde zorgplicht uit artikel 1.1a van de Wet milieubeheer
is gewijzigd opgenomen in artikel 1.7 en in algemene zin in artikel 1.6 van de Omgevingswet.
Artikel 17.1, eerste lid, Wet milieubeheer is opgegaan in artikel 19.4 van de Omgevingswet
over ongewone voorvallen. Deze artikelen geven het bevoegd gezag een bevoegdheid om
op te treden als de exploitant zijn opruimverplichting onvoldoende nakomt.
Op dit moment heb ik geen jurisprudentie over die wet aangetroffen die noopt tot een
andere toepassing van de opruimverplichting van asbestdeeltjes die zich na brand in
de omgeving hebben verspreid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.