Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 18 november 2024 (Kamerstuk 21501-32-1680)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1681 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 november 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de brief van 6 november 2024 over de geannoteerde
agenda voor de Landbouw- en Visserijraad op 18 november 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1680). De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.
De vragen en opmerkingen zijn op 11 november 2024 aan de Minister en Staatssecretaris
van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voorgelegd. Bij brief van 13 november
2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Aardema
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Brule-Holtjer
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Landbouw- en Visserijraad.
Vangstmogelijkheden Oostzee 2025
De leden van de PVV-fractie vragen aandacht voor de beperkingen van de Nederlandse
vissers bij het akkoord op de vangstmogelijkheden in de Oostzee voor 2025. Deze leden
vragen dan ook grote aandacht voor deze probleemsituatie met eutrofiëring en zijn
voorstander van innovaties om deze het hoofd te bieden. Nederland heeft de plicht
om de Nederlandse vissers te helpen en de verplichting om voedselzekerheid te continueren.
Deze leden zijn positief over de stimulans van de Europese Commissie (EC) om innovatieve
projecten ten gevolge van de Oostzee te stimuleren, waaronder filteren van het water
door mosselen om zo het zuurstofgehalte omhoog te brengen.
Deze leden voelen het echter als een plicht dat de oorzaak van dit probleem moet worden
toegeschreven en aangepakt bij de bron. De huidige bemesting- en gewasbeschermingsactiviteiten
in Nederland zijn van matige invloed op eutrofiëring.
De leden van de PVV-fractie vragen zowel de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur (LVVN) als Staatssecretaris van LVVN in hoeverre er inzichtelijk is wat
de invloed van de bronnen op eutrofiëring is. Dit betreft bronnen als ongezuiverd
en gedeeltelijk gezuiverd afvalwater van huishoudens en industrie, riool overstorten,
regenval, de afspoeling van stedelijke gebieden, maar ook het vervuilde water wat
Nederland via rivieren en grondwater binnenkomt.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister en de Staatssecretaris de mening
delen dat eutrofiëring ook aan andere bronnen is toe te schrijven en het niet weer
alleen de agrarische sector is die ook hiervoor moeten boeten.
Antwoord
Waterbeheerders brengen alle relevante bronnen van belasting in beeld voor hun watersystemen,
zo ook voor nutriënten die eutrofiëring kunnen veroorzaken (er wordt dus zeker niet
alleen naar de agrarische bronnen gekeken). Deze informatie wordt gepubliceerd op
de website Emissieregistratie.nl, een samenwerkingsverband van verschillende de kennisinstellingen.
Later deze maand wordt de Nitraatrapportage naar de Kamer gestuurd door de Minister
van Infrastructuur en Waterstaat, mede namens de Minister. In deze rapportage wordt
ook ingegaan op de verschillende bronnen van stikstof en fosfor in het water. De Minister
van Infrastructuur en Waterstaat is systeemverantwoordelijk voor de (implementatie
van de) Kaderrichtlijn water, en daar waar de waterkwaliteitsopgave de landbouw betreft,
draag ik daaraan bij.
Daarnaast laten wij momenteel een update van de bronnenanalyse uitvoeren die een actueel
beeld geeft van de bijdrage van de verschillende bronnen van nutriënten in verschillende
gebieden. Zoals de Minister heeft aangegeven in het commissiedebat over het mestbeleid
op 7 november jl. is deze actualisatie naar verwachting in het voorjaar van 2025 gereed.
Goedkeuring concept-Raadsconclusies Gemeenschappelijk Landbouwbouwbeleid na 2027
De leden van de PVV-fractie zijn zeer content dat de Nederlandse prioriteiten zoals
doelsturing, concurrentievermogen, kennis en innovatie, agrarisch natuurbeheer en
het beter belonen van publieke diensten voor natuur en milieu, uitvoerbaarheid, behoud
van het nieuwe prestatiemodel, een vitaal platteland en jonge boeren voldoende terugkomen
in de conclusies. Deze leden geloven dat landeigenschappen, kennis en kunde van zeer
grote invloed moeten zijn op de meerjarige strategie bij het landbouwbeleid.
De leden van de PVV-fractie zijn overtuigd van de kracht van de Nederlandse landbouw.
Onze landbouw is bewezen veelzijdig en diepgeworteld in innovatie, duurzaamheid en
een sterke exportpositie. Er zijn enkele kernfactoren die de Nederlandse landbouw
onderscheiden, versterken en van toegevoegde waarde moeten zijn bij het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB) na 2027. Dit behelst ten eerste technologische vooruitgang: wereldwijd
staat Nederland bekend om geavanceerde landbouwtechnologieën. Innovaties als precisielandbouw,
verticale landbouw, robotica, sensortechnologie, minimale milieu-impact en zeer efficiënte
voedselproductie. Ook betreft het efficiëntie en productiviteit: Nederland heeft de
meest productieve boeren ter wereld en is de tweede grootste exporteur van landbouwproducten
ter wereld. Ten derde gaat het om duurzaamheid en klimaatbewustzijn: het verminderen
van uitstoot, het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen, maatschappelijke en
economische drang naar duurzaamheid en innovaties als kringlooplandbouw. Vervolgens
de verbinding tussen kennisinstituten en bedrijven, waarmee Nederlandse boeren in
staat worden gesteld om te blijven innoveren en concurreren. De vijfde kernfactor
draait om exportkracht en netwerken: de wereldwijde integratie in markten, het netwerk
van de Nederlandse havens en het feit dat Nederland een belangrijke spil is in de
wereldwijde voedselvoorziening. Ten slotte komt de weerstand tegen klimaatverandering
aan bod, aangezien de Nederlandse landbouw relatief goed tot zeer bestand is tegen
klimaatschommelingen.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de kracht van de Nederlandse landbouw
in haar flexibiliteit en onuitputtelijke vermogen om zich aan te passen en te innoveren
ligt, waardoor Nederland voorop kan blijven lopen in de mondiale landbouwsector.
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister of zij de kracht van de Nederlandse
kernfactoren binnen de landbouw deelt.
De leden van de PVV-fractie zouden graag aan de Minister vragen om dit continue onder
gepaste aandacht te brengen bij de andere lidstaten. Lidstaten kunnen immers ook goed
profiteren van de Nederlandse landbouwsuccessen.
De leden van de PVV-fractie zouden afsluitend hier graag een reactie van de Minister
op willen.
Antwoord
Wij onderschrijven de genoemde vijf kernwaarden. Dit kabinet zet fors in op innovatie
als onmisbaar spoor om maatschappelijke doelen te halen, en we werken binnen en buiten
Europa aan het halen en brengen van kennis en kunde. Nederlandse deelnemers zijn daarnaast
zeer succesvol binnen Europese kaderprogramma’s voor onderzoek en innovatie waardoor
we de grootste netto-ontvanger van Horizon Europe-middelen zijn. Ons ministerie heeft
daarnaast bilateraal een landbouwdialoog met diverse landen, waarvan innovatiesamenwerking
onderdeel is. Een goed voorbeeld is het innovatiepact met Frankrijk, waarbij publiek-privaat
wordt samengewerkt op het gebied van robotisering, uitgangsmateriaal en de eiwittransitie.
Daarnaast worden jaarlijks innovatiemissies georganiseerd om kennis te halen, en Nederlandse
oplossingen voor internationale uitdagingen te brengen. In juni vond er bijvoorbeeld
in het kader van het actieplan Digitalisering een innovatiemissie naar Beieren plaats,
waarbij AgTech, datadelen en robotisering in open teelten centraal stonden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda
voor de Landbouw- en Visserijraad van 18 november 2024. Hierover hebben deze leden
vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de marktsituatie in Europa zich
positief ontwikkelt. Deze leden vragen of de positieve ontwikkelingen regionaal verschillen.
Welke gevolgen heeft de stabiele situatie voor Nederlandse boeren? Is er een groot
verschil tussen de positie van Nederland ten opzichte van andere lidstaten? Deze leden
zijn ook benieuwd naar wat het kabinet schaart onder «negatieve gevolgen als gevolg
van dierziektes en de geopolitieke onrust» als risico’s voor een stabiele landbouwmarkt.
Kunt u meer zeggen over de risico’s die u op deze vlakken ziet? Welke gevolgen kunnen
er op korte termijn zijn die de landbouw raken? Op welke «specifieke problemen als
gevolg van dierziektes als blauwtong» gaat u tijdens het overleg aandringen?
Antwoord
De ontwikkeling van landbouwsectoren binnen de Europese Unie (hierna: EU) kent regionale
verschillen, vooral daar waar extreme weersomstandigheden grote invloed hebben gehad
op de productie- en oogstomstandigheden, zoals in grondgebonden sectoren als akkerbouw,
groenten/fruit, wijn en olijf. De stabilisatie van de landbouwmarkten kenmerkt zich
volgens de Europese Commissie (hierna: Commissie) vooral door goede opbrengstprijzen
in de meeste sectoren en lagere productiekosten. Het betreft dan o.a. lagere energie-
en kunstmestprijzen en een lager inflatieniveau, na de piek in 2022 als gevolg van
de oorlog in Oekraïne. De situatie voor de Nederlandse landbouwsectoren is over het
algemeen vergelijkbaar, hoewel het natte voorjaar de inzaai en oogst van verschillende
akkerbouw- en tuinbouwproducten deels negatief heeft beïnvloed. Geopolitieke ontwikkelingen
betreffen o.a. de recent gestarte antidumping- en antisubsidieonderzoeken door China
naar varkensvleesproducten en zuivel vanuit de EU, die de exportmogelijkheden van
deze sectoren kunnen raken. Geopolitieke onrust kan tevens gevolgen hebben voor bijvoorbeeld
de energieprijzen, die van invloed zijn op het kostenniveau voor de landbouwproductie.
Gevolgen van dierziektes op de landbouwproductie spelen o.a. bij de besmetting met
vogelgriep en recentelijk blauwtong, waaronder in Nederland. Nederland zal in de Raad
ook wijzen op deze gevolgen voor de marktsituatie in de relevante landbouwsectoren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen vervolgens over de bespreking over vangstmogelijkheden
van vis in de Atlantische Oceaan en de Noordzee in 2025. Het valt deze leden op dat
u het verduurzamen van de vloot niet noemt als deel van uw inbreng, terwijl dit een
integraal onderdeel is van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Welke maatregelen
wil Nederland nemen voor het herstellen van vispopulaties en het verduurzamen van
de vloot?
Antwoord
De Internationale Raad voor onderzoek aan de Zee (hierna: ICES) adviseert jaarlijks
vangstmogelijkheden per vispopulatie (visbestand) voor het aankomende jaar. De basis
hiervoor is wat de wetenschap duurzaam acht in het kader van duurzaam visserijbeheer.
Er wordt doorgaans gevist op het door ICES geadviseerd niveau van maximale duurzame
opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY). Zoals wij in de geannoteerde agenda voor
de Raad van 18 november a.s. hebben aangegeven, is onze inzet in de onderhandelingen
gebaseerd op de doelstellingen uit het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (hierna: GVB).
Zo wordt onder meer beoogd dat bestanden op het niveau van maximale duurzame opbrengst
kunnen worden bevist en dat mogelijke sociaaleconomische gevolgen zorgvuldig worden
meegewogen bij het vaststellen van vangstmogelijkheden, zoals eerder ook gedeeld met
de Kamer (waaronder in Kamerstuk 21 501-32, nr. 1680). Bij het vaststellen van de vangstmogelijkheden zetten wij dan ook in op het laten
herstellen van vispopulaties.
Voor de verduurzaming van de vloot zetten wij in op innovaties ter ondersteuning van
de vissers. Hierbij wordt onder andere ingezet op innovaties op het gebied van selectiviteit,
het verminderen van impact op de zeebodem en het verbeteren van energie-efficiënte
zoals door de onlangs gesloten subsidieregeling ENERGIEVIS, die vissers ondersteunt
hun vaartuigen te verduurzamen.
Zijn deze in lijn met het GVB?
Antwoord
Vissen op de maximaal duurzame opbrengst is een voorwaarde van het GVB. De Staatssecretaris
streef ernaar om, waar mogelijk, in te zetten op het volgen van het MSY-advies bij
het vaststellen van vangstmogelijkheden waarbij ook mogelijk sociaaleconomische gevolgen
zorgvuldig zullen worden meegewogen. Innovaties zullen altijd getoetst worden aan
de kaders van het GVB.
Pleit Nederland expliciet voor het af- of opschalen van bepaalde maatregelen op het
gebied van duurzame visserij?
Antwoord
Wij pleiten voor het behoud van maatregelen die in het kader van het GVB bijdragen
aan visserijbeheer en gebaseerd zijn op een afweging tussen de drie pijlers in het
GVB, namelijk de ecologische, sociale en economische pijlers. Hiervoor zal per voorliggende
casus beoordeeld moeten worden welke maatregelen recht doen aan de situatie. Mogelijke
maatregelen zijn bijvoorbeeld sluitingen van gebieden, maatregelen ter vermindering
van bijvangst en het vissen op MSY-niveau, waar mogelijk.
Wat bedoelt u precies met het meewegen van sociaaleconomische gevolgen bij het vaststellen
van vangstmogelijkheden?
Antwoord
Wij zijn trots op de Nederlandse visserijsector. Ook deze sector verdient de mogelijkheid
tot en goede boterham. Het GVB stelt dat visserijen beheerd dienen te worden conform
de ecologische, economische en sociale pijlers. Zoals gemeld in het verslag van de
Raad van 20 december 2023, dient er in de besluitvorming over de vangstmogelijkheden
een adequate balans tussen deze drie pijlers te worden bereikt (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1610), zodat beter rekening wordt gehouden met de sociaaleconomische gevolgen wanneer
sprake is van zeer grote neerwaartse bijstelling van vangstmogelijkheden die grote
negatieve gevolgen voor een sector kunnen inhouden.
Hoe zorgt u ervoor dat de belangen van vissers en de belangen van de natuur eerlijk
worden afgewogen tegen elkaar?
Antwoord
De adviezen van ICES stellen jaarlijks vangstmogelijkheden voor, doorgaans conform
het MSY-niveau. Deze adviezen zijn gebaseerd op wetenschappelijke analyses waarin
onder andere ook rekening wordt gehouden met natuurlijke sterfte, zoals bijvoorbeeld
predatie door zeevogels en visserijdruk. Zoals wij in de geannoteerde agenda voor
deze Raad hebben aangegeven is onze inzet in de onderhandelingen op deze adviezen
gebaseerd en wegen wij waar mogelijk de sociaaleconomische gevolgen zorgvuldig mee
bij het vaststellen van vangstmogelijkheden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1680).
Dreigt u door de focus op maximale vangst en de hoogst haalbare winst voor vissers
het belang van de natuur niet achter te stellen?
Antwoord
Wij zijn van mening dat met de wetenschappelijke adviezen als uitgangspunt, waarbij
de maximale vangst gebaseerd is op duurzaam visserijbeheer, de visserij op een duurzame
manier kan plaatsvinden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen tot slot met diepe verontrusting over
uw afwezigheid op de VN-biodiversiteitstop in Colombia. Deze leden vinden het van
het grootste belang dat Nederland haar verantwoordelijkheid neemt in het tegengaan
van soortenverlies en het herstellen van de natuur. Naar mening van deze leden is
de afwezigheid van Nederland op bestuurlijk niveau een stuitende blijk van onverschilligheid.
De door uzelf genoemde gevaren van soortenverlies verdienen uw aandacht, aangezien
u de natuurportefeuille beheert. Is het bijwonen van internationale politieke evenementen
die de natuur direct aangaan een onderdeel van uw werk? Waarom was u niet op de VN-biodiversiteitstop?
Kunt u redelijk onderbouwen waarom uw andere activiteiten voorrang hadden? Hoe heeft
u die afweging gemaakt? Hoe kan u onderhandelen, meebeslissen en een netwerk opbouwen
met andere landen over dit belangrijke onderwerp als u niet aanwezig bent?
Antwoord
Vooropgesteld vindt de Staatssecretaris het internationale speelveld, en internationale
evenementen die daarbij horen, belangrijk. Dit geldt ook zeker voor natuur. Daarom
was ons ministerie tijdens de 16e bijeenkomst van de verdragspartijen (hierna: COP16) biodiversiteit op hoog ambtelijk
niveau breed vertegenwoordigd. Nationaal liggen er echter ook grote uitdagingen, óók
op natuur. De Nederlandse delegatie heeft, met accordering door de Rijksministerraad,
namens het Koninkrijk onderhandeld conform de Kamerbrief «Nederlandse Inzet voor de
16e Conferentie van Partijen voor het Verdrag Inzake Biologische Diversiteit» (Kamerstuk
26 407, nr. 152). Ook middels andere internationale en EU-bijeenkomsten kan de Staatssecretaris zijn
netwerk opbouwen en zijn standpunten over dit belangrijke onderwerp kenbaar maken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen u dringend om zich actief te bemoeien
met internationale afspraken over de natuur. De gevolgen van soortenverlies en natuurschade
zal op termijn verwoestende gevolgen kunnen hebben voor Nederland. Het is uw politieke
verantwoordelijkheid om in de wereld een Nederlandse stempel te drukken op afspraken
die dat tegengaan. Welke mogelijkheid hadden individuele landen om een zienswijze
op plannen in te dienen? Heeft Nederland ieder van deze kansen benut?
Antwoord
Het Koninkrijk der Nederlanden is een actieve verdragspartij binnen het VN-Biodiversiteitsverdrag.
Ook bij ambtelijke vooronderhandelingen is de Nederlandse delegatie nauw betrokken
om haar zienswijze in te brengen. In de meeste onderhandelingen van het VN-Biodiversiteitsverdrag
onderhandelt Nederland in EU-verband en wordt dus een gezamenlijke EU-positie vastgelegd.
Het kabinet draagt zorg om zijn prioriteiten daar zo goed mogelijk in te laten terugkomen.
Voor elke bijeenkomst van de verdragspartijen wordt de positie op hoofdlijnen opgesteld
in Raadsconclusies die in de Milieuraad worden bekrachtigd. Voor ambtelijke voorbereidende
onderhandelingen die over wetenschappelijke en technische vraagstukken gaan, wordt
de voorbereiding wel gecoördineerd met de EU, maar voeren lidstaten zelf het woord.
Met welke boodschap is de ambtelijke afvaardiging namens Nederlandse regering op pad
gestuurd? Voor welke specifieke maatregelen heeft Nederland gepleit? Waar keert het
kabinet zich juist tegen voorstellen van het Colombiaanse voorzitterschap en andere
landen?
Antwoord
De ambtelijke afvaardiging heeft het kabinetsstandpunt uitgedragen conform het mandaat,
zoals ook beschreven in de Kamerbrief «Nederlandse Inzet voor de 16e Conferentie van
Partijen voor het Verdrag Inzake Biologische Diversiteit» (Kamerstuk 26 407, nr. 152). De Kamer zal door middel van een Kamerbrief worden geïnformeerd over de uitkomsten
van de VN-Biodiversiteitstop, inclusief de kabinetsappreciatie ervan.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vernomen met grote schrik dat het kabinet
het natuurplan, het National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP), dat samen
met wetenschappers en bedrijven is gemaakt niet heeft ingeleverd. Kunt u duidelijk
uitleggen waarom u dat niet heeft gedaan? Welke dingen staan er in dat plan die niet
in lijn zijn met het Hoofdlijnenakkoord en Regeerprogramma? Hebben die voorrang op
het natuurplan? Hoe geeft u uitvoering aan de belofte in het Regeerprogramma om zich
te committeren aan afspraken over biodiversiteit (Regeerprogramma, 13 september 2024
(Externe link:https://www.rijksoverheid.nl/regering/regeerprogramma), p. 46), als u het natuurplan niet indient? Wat is de toekomst van het natuurplan
en wanneer kan deze alsnog worden ingediend om de Nederlandse inzet kenbaar te maken
op het hoogste niveau? Deze leden vinden het een zeer zorgwekkende opstelling van
een Staatssecretaris die verantwoordelijk is voor de natuur. Zij verwachten een heldere
uitleg over de koers die u nu inslaat door verstek te laten bij de VN-biodiversiteitstop
en geen natuurplan in te dienen.
Het kabinet committeert zich aan de gemaakte afspraken onder het Global Biodiversity
Framework (hierna: GBF) onder het VN-Biodiversiteitsverdrag. Om invulling te geven
aan de doelen van het GBF stelt het kabinet een National Biodiversity Strategy and
Action Plan (NBSAP) op waarin staat uitgewerkt wat de Nederlandse bijdrage is aan
het GBF.
Het concept-NBSAP was onder de vorige regering opgesteld en daardoor onvoldoende in
lijn met het Regeerprogramma en de prioriteiten van het huidige kabinet. Daarmee was
het niet voldoende afgerond om in te kunnen dienen bij het secretariaat van het VN-Biodiversiteitsverdrag
voor aanvang van de COP16 in oktober jl. Het kabinet heeft meer tijd nodig om het
NBSAP af te ronden, zodat er een volwaardig stuk met de Kamer en het secretariaat
van het VN-Biodiversiteitsverdrag kan worden gedeeld. Wij vinden het een te belangrijk
stuk om dit niet zorgvuldig te doen. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat begrepen
wordt dat een kabinetswissel gevolgen kan hebben voor planvorming.
Het kabinet is voornemens om het NBSAP in het tweede kwartaal van 2025 in te dienen
bij het secretariaat van het VN-Biodiversiteitsverdrag. Voorafgaand zal het NBSAP
met de Kamer worden gedeeld.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat u bedrijven en financiële instellingen
wil mobiliseren om bij te dragen aan betere biodiversiteit. Hoe denkt u dit te bereiken?
Op welke manieren kunnen bedrijven en financiële instellingen op een eerlijke manier
bijdragen aan de crisis in de biodiversiteit? Hoe denkt u hierover afspraken te maken
als u zelf niet aanwezig bent op evenementen waar dit wordt besproken?
Antwoord
Wij zetten ons via verschillende initiatieven in voor het mobiliseren van bedrijven
en financiële instellingen om bij te dragen aan betere biodiversiteit. Hierbij onderscheiden
wij de volgende drie strategieën en activiteiten.
Ten eerste, moedigen we bedrijven en financiële instellingen aan om hun impact op
biodiversiteit te verminderen.
Ten tweede zijn er handreikingen voor financiële instellingen om negatieve activiteiten
af te bouwen of met gevestigde partijen actief in gesprek te gaan over afbouw. Hiermee
kan financiering van activiteiten die schadelijk zijn voor de natuur worden afgebouwd.
Om de negatieve activiteiten in kaart te brengen kunnen bedrijven en financiële instellingen
raamwerken als die van de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures gebruiken
of de standaard van het Partnership for Biodiversity Accounting Financials hanteren.
Ten derde, ondersteunen we bedrijven en financiële instellingen bij de doorontwikkeling
van onze economische sector, door bij te dragen aan de verduurzaming van waardeketens
en gebiedsinrichting. Dit doen we onder meer via de publiek-private samenwerking Collectief
Natuurinclusief.
Bovendien zegt u geen voorstander te zijn van een multilateraal fonds ten goede van
de biodiversiteit. Kunt u uitleggen waarom niet? Waarom beweren voorstanders dat huidige
financieringsstructuren niet genoeg zijn? Hoe weerlegt u dat?
Antwoord
Het is voor het kabinet geen gegeven dat een nieuw fonds gebaseerd op officiële ontwikkelingshulp
(hierna: ODA-fonds) naast de bestaande Global Environment Facility (hierna: GEF),
en het Global Biodiversity Framework Fund onder de GEF, ook tot meer middelen voor
biodiversiteit zou leiden, zoals voorstanders stellen. Het opzetten van een fonds
is kostbaar en leidt tot verdere fragmentatie. Daarbij is het ook onzeker of de aanpak
van biodiversiteitsverlies gebaat is bij een exclusief fonds gezien de uiteenlopende
directe en indirecte oorzaken van biodiversiteitsverlies. De GEF dient behalve als
financieel mechanisme van het Biodiversiteitsverdrag tegelijkertijd ook als financieel
mechanisme voor vier andere multilaterale overeenkomsten, en heeft daarmee het voordeel
dat het meerdere van deze oorzaken gezamenlijk adresseert. De GEF is daarin naar het
oordeel van het kabinet succesvol.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet de urgentie ziet voor
een vergaande aanpak tegen biodiversiteitsverlies. Het kabinet zegt dat Nederland
een betrouwbare verdragspartner te willen zijn. Hoe heeft u daar tijdens de VN-biodiversiteitstop
blijk van gegeven? Deze leden menen dat dit alleen gebeurt als u Nederland met een
groene boodschap op het wereldtoneel vertegenwoordigt. Hoe denkt u dat waar te maken
als u niet aanwezig bent? Hoe kijkt u zelf naar de diplomatieke gevolgen van uw afwezigheid?
Zal u bij de volgende VN-biodiversiteitstop wel zelf aanwezig zijn?
Antwoord
De Nederlandse delegatie heeft, binnen de mogelijkheden van haar mandaat, een constructieve
rol gespeeld in de onderhandelingen. Tijdens de VN-Biodiversiteitstop heeft de hoogambtelijke
vertegenwoordiging ook tijdens bilaterale gesprekken en in verscheidene evenementen
Nederlandse prioriteiten uitgedragen, zoals op het gebied van innovatieve financiering,
op natuurgerichte oplossingen en het verbinden van biodiversiteit, water, klimaat
en voedselsysteemvraagstukken. Over de uitkomsten van de VN-Biodiversiteitstop zal
de Kamer via een Kamerbrief nader worden geïnformeerd. Zodra de volgende VN-Biodiversiteitstop
gepland is, zal de Staatssecretaris een afweging maken om hieraan deel te nemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Geannoteerde agenda
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Landbouw- en Visserijraad van 18 november 2024. Daarover hebben deze leden nog enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie constateren in de agenda dat de marktsituatie na de invasie
van Oekraïne op de agenda staat. Het blijft, ook nu de markten lijken te stabiliseren,
cruciaal dat het kabinet zich maximaal inspant om de Oekraïense landbouwsector te
ondersteunen en Russische ondermijning van deze sector tegen te gaan. Daarom verzoeken
deze leden het kabinet de aangenomen motie van de leden Van Campen en Boswijk (Kamerstuk
21 501-20, nr. 2075) uit te voeren en in te gaan of het tegengaan van Russische ondermijning ook op de
agenda staat.
Antwoord
Over de uitvoering van de motie van de leden Van Campen en Boswijk is de Kamer op
24 mei 2024 geïnformeerd door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
(Kamerstuk 21 501-02, nr. 2909). Bij de ontwikkeling van de marktsituatie in de landbouwsectoren spelen geopolitieke
ontwikkelingen en de invloed daarvan op bijvoorbeeld energie- en kunstmestprijzen
mede een rol. Russische ondermijning staat niet specifiek op de agenda van deze Raad.
Verslag van de Landbouw- en Visserijraad 21–22 oktober 2024 te Luxemburg
Onderhandelingen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid na 2027
De leden van de VVD-fractie hebben via Europese media kennisgenomen van de vastgestelde
Voorzitterschapsconclusies over het GLB na 2027 (Politico, 22 oktober 2024, «EU farm
Ministers reject push to reform CAP spending» (
Externe link:https://www.politico.eu/article/farm-ministers-cap-spending-budget-over…
). Deze leden vragen de Minister wanneer de daadwerkelijke onderhandelingen over het
nieuwe GLB gaan beginnen en wanneer zij een nadere uiteenzetting van de Minister over
haar inzet kunnen verwachten.
Antwoord
De daadwerkelijke onderhandelingen over het volgende Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(hierna: GLB) voor de periode 2028–2034 beginnen zodra de Commissie een officieel
voorstel heeft gedaan voor de nieuwe GLB-verordening. Dat voorstel verwachten wij
op zijn vroegst medio 2025. Zodra het voorstel bekend is, wordt de Kamer volgens de
gebruikelijke procedure door middel van een BNC-fiche geïnformeerd over de Nederlandse
positie. Het komend jaar blijven wij in gesprek met allerlei belanghebbenden en medeoverheden
om de Nederlandse positie verder te ontwikkelen.
Vangstmogelijkheden in de Atlantische Oceaan en de Noordzee 2025
De leden van de VVD-fractie lezen dat het de inzet is om in december 2024 te komen
tot een politiek akkoord in de Raad over de vangstmogelijkheden in 2025. Deze leden
erkennen het belang van wetenschappelijk vastgestelde quota ten behoeve van duurzame
visstanden. Deze leden zien ook dat er grote schommelingen kunnen ontstaan bij deze
jaarlijkse vaststelling, zoals het geval was bij de tongquota. In het recente commissiedebat
Tuinbouw, Visserij en Biotechnologie van 3 oktober jongstleden gaf de Staatssecretaris
aan om in gesprek te gaan met andere lidstaten over de mogelijkheid om vangstquota
voor een langere termijn vast te stellen, bijvoorbeeld een termijn van drie jaar,
om schommelingen te voorkomen. Hoe verlopen deze gesprekken?
Antwoord
Op dit moment zijn wij de mogelijkheden voor het vaststellen van meerjarige vangstquota
aan het verkennen. De komende periode, waaronder komende Raad, zullen wij verkennen
hoe andere lidstaten hierin staan. Wel is de Staatssecretaris van mening dat meerjarige
vangstquota kunnen bijdragen aan het voorkomen van extreme schommelingen zoals de
afgelopen jaren te zien waren. Daarbij mag de langdurige duurzaamheid van de visbestanden
niet uit het oog verloren gaan. Op dit moment worden deze adviezen enkel toegepast
onder het voorzorgsprincipe bij visbestanden waar relatief weinig informatie over
het bestand en de soort bekend is. Uitgangspunt van ICES is, dat wanneer er meer gedetailleerde
informatie is, de ontwikkeling van een bestand nauwkeuriger gevolgd kan worden. Daardoor
kunnen adviezen op jaarbasis worden afgegeven, die beter zijn afgestemd op natuurlijke
fluctuaties van het bestand. Op dit moment wordt de mogelijkheid voor meerjarige vangstquota
enkel verkend voor bestanden die niet gezamenlijk beheerd worden met derde landen.
Verwacht de Staatssecretaris deze inzet ook mee te kunnen nemen naar de onderhandelingen
in december?
Antwoord
Het vaststellen van meerjarige vangstmogelijkheden is een proces dat verandering vraagt
bij de vorm van de adviezen die door ICES worden afgegeven. In 2022 is ICES gevraagd
om hier een advies voor op te stellen voor EU-interne visbestanden. Op 31 oktober
jl. is hier van ICES een advies over gekomen. De Commissie roept lidstaten op om kandidaatbestanden
voor te dragen die binnen de EU gedeeld worden. Daarom verwachten wij dat dit nu nog
geen deel zal uitmaken van de onderhandelingen tijdens de aankomende december-Raad.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Staatssecretaris in een eerdere beantwoording
van vragen van deze leden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1669) zei in te zetten op een «meer holistische benadering, waarbij er naast de impact
van visserij ook rekening gehouden wordt met de andere aspecten die van invloed zijn
op de visstand, en met de sociaaleconomische impact.» Dit zou het doel dienen om «meer
stabiliteit te creëren bij het vaststellen van vangstmogelijkheden, met minder fluctuaties
van jaar tot jaar.» Zou de Staatssecretaris nader willen toelichten wat hij hier concreet
mee bedoelt?
Antwoord
In de beantwoording van het schriftelijk overleg over de Raad van 11 september 2024
hebben wij over de holistische benadering aangegeven dat het kabinet veel waarde hecht
aan een wetenschappelijke basis voor de besluitvorming van onder andere de vangstmogelijkheden
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1669). Het gebruik van een wetenschappelijke basis heeft tot verbetering van visstanden
in veel gebieden geleid. Naast visserij hebben ook andere aspecten invloed op de visstanden,
zoals klimaatverandering, milieuvervuiling, invasieve soorten en (andere) menselijke
activiteiten. Om de visstand te verbeteren wordt tot nu toe steeds de visserij alleen
verder beperkt. Wij zijn van mening dat in de besluitvorming over vangstmogelijkheden
een betere balans gevonden moet worden tussen de wetenschappelijke adviezen, waarin
vaak onzekerheden zitten, en de sociaaleconomische impact van deze adviezen op de
visserij. Door in te zetten op een meer holistische benadering, wordt er naast de
impact van visserij ook rekening gehouden met de andere aspecten die van invloed zijn
op de visstand, en met de sociaaleconomische impact.
Wanneer er meer inzicht is in de impact van andere factoren dan visserij op een bestand,
zoals bijvoorbeeld van klimaat, verwachten wij dat er nauwkeuriger gekeken kan worden
naar de langetermijnontwikkeling van een visbestand. Hierdoor zouden grote fluctuaties
in vangstadviezen wellicht voorkomen kunnen worden. Dit creëert stabiliteit voor de
visserijsector.
Hoe wil hij het belang van wetenschappelijk vastgestelde vangstquota ten behoeve van
duurzame visstanden samen laten gaan met het meewegen van de sociaaleconomische gevolgen?
Antwoord
Ons uitgangspunt is het wetenschappelijk advies van de ICES, waarbij daarnaast de
mogelijke sociaaleconomische gevolgen zorgvuldig worden meegewogen bij het vaststellen
van vangstmogelijkheden. In de besluitvorming vinden wij het wenselijk dat bij zeer
grote neerwaartse bijstelling van vangstmogelijkheden die grote negatieve gevolgen
voor een sector kunnen inhouden, die adequaat zal worden meegewogen.
Op welke manier is deze «holistische benadering» een andere benadering om schommelingen
te voorkomen dan de hierboven genoemde mogelijkheid om quota voor een langere termijn
vast te stellen?
Antwoord
Doel van de holistische benadering voor het voor langere termijn vaststellen van vangstmogelijkheden
is het beperken van schommelingen in vangstmogelijkheden van jaar tot jaar. De holistische
benadering kijkt naar meerdere aspecten, zoals bijvoorbeeld klimaatverandering en
milieuvervuiling die van invloed zijn op de visstanden.
Nederlandse Inzet voor de 16e Conferentie van Partijen (COP) voor het Verdrag Inzake
Biologische Diversiteit
De leden van de VVD-fractie zijn vergenoegd te vernemen dat Nederland zich tijdens
de COP als een betrouwbare verdragspartner zou hebben opgesteld binnen de context
van de afspraken daarover in de Europese Unie (EU). Deze leden juichen de overtuiging
van de Staatssecretaris van harte toe dat het stoppen van biodiversiteitsverlies urgent
en noodzakelijk is en dat dit tegelijkertijd alleen door internationale afspraken
daarover kan worden aangepakt. Juist vanwege die overtuiging begrijpen deze leden
niet goed waarom de Staatssecretaris ervoor heeft gekozen om verstek te laten gaan
bij de VN-biodiversiteitstop.
De leden van de VVD-fractie vragen welke andere prioriteiten de Staatssecretaris had
en welke acties op de top namens de Nederlandse regering zijn ondernomen om de eerdergenoemde
«overtuiging» kracht bij te zetten?
Antwoord
Zowel op internationaal als nationaal niveau liggen er grote uitdagingen, onder meer
wat betreft de natuur. Op nationaal niveau hebben wij ons de afgelopen periode daarom
hard ingezet voor de uitdagingen die hier liggen, zodat we hier mooie stappen in kunnen
zetten. Op internationaal niveau is de Staatssecretaris tijdens de COP16 in Colombia
goed vertegenwoordigd op hoogambtelijk niveau. De Nederlandse delegatie heeft gehandeld
conform de «Nederlandse Inzet voor de 16e Conferentie van Partijen voor het Verdrag
Inzake Biologische Diversiteit» (Kamerstuk 26 407, nr. 152). De Kamer wordt met een Kamerbrief geïnformeerd over de uitkomsten van deze top,
inclusief een kabinetsappreciatie.
Deze leden hebben met verontwaardiging begrepen dat Nederland geen actieplan indiende
op de wereldwijde VN-biodiversiteitstop. Klopt de bewering van enkele Wageningse wetenschappers
die in een open brief stelden dat «Nederland klaar was met het plan waaraan ambtenaren
van LVVN, kennisinstituten, natuurbeschermingsorganisaties en bedrijven twee jaar
hebben gewerkt»? Zo ja, welke argumenten had het kabinet om dit plan niet in te dienen?
Antwoord
Het concept-NBSAP was onder de vorige regering opgesteld en daardoor onvoldoende in
lijn met het Regeerprogramma en de prioriteiten van het huidige kabinet. Daarmee was
het niet voldoende afgerond om in te kunnen dienen bij het secretariaat van het VN-Biodiversiteitsverdrag
voor aanvang van de COP16 in oktober 2024. Het kabinet heeft meer tijd nodig om het
NBSAP af te ronden, zodat er een volwaardig stuk met de Kamer en het secretariaat
van het VN-Biodiversiteitsverdrag kan worden gedeeld.
Het kabinet is voornemens om het NBSAP in het tweede kwartaal van 2025 in te dienen
bij het secretariaat van het VN-Biodiversiteitsverdrag. Voorafgaand zal het NBSAP
met de Kamer worden gedeeld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hier enkele
vragen over.
De leden van de NSC-fractie lezen dat verduurzaming en klimaatverandering uitdagingen
zijn voor verschillende landbouwsectoren. Deze leden vragen de Minister wat de inzet
van het kabinet is in Europa om deze uitdagingen in gezamenlijkheid op te pakken?
Voor welke landbouwsectoren spelen deze uitdagingen het meest? Welke landen binnen
EU-verband staan voor dezelfde uitdagingen en trekt de Minister daarmee op in de discussies?
Antwoord
Verduurzaming en klimaatverandering zijn uitdagingen voor alle landbouwsectoren, iedere
sector en ieder landbouwbedrijf kampt in meer of mindere mate met de gevolgen van
extreme weersomstandigheden. Deze uitdagingen gelden in alle EU-lidstaten, zoals dit
jaar ook te zien is met de vele extreme weersomstandigheden (o.a. droogte, overstromingen,
bosbranden) die er zijn geweest in grote delen van de EU. Het is van belang dat met
het GLB meer wordt ingezet op de ontwikkeling van een duurzame en veerkrachtige landbouw
en het nemen van preventieve risicobeheersmaatregelen, zoals robuust bodem- en waterbeheer
en adaptieve teeltsystemen. Dit kan door het inzetten op kennis, onderzoek en innovatie,
het beter benutten van mogelijkheden tot financiële steun voor investeringen, vergoedingen
of aansluitend het organiseren van verzekeringen of onderlinge fondsen. Wij achten
het van belang dat boeren, zoals in Nederland, hiertoe ondersteund worden door middel
van een EU-specifieke door de EU gestimuleerde aanpak voor klimaatadaptieve landbouw.
Er zijn veel EU-lidstaten die dit belang ook onderschrijven. Daarnaast is de ontwikkeling
van weerbare plantenrassen noodzakelijk en in dat kader dringen we bijvoorbeeld aan
op snelle besluitvorming over het EU-voorstel tot het gebruik van Nieuwe Genomische
Technieken (NGT’s) in de plantveredeling.
De leden van de NSC-fractie vragen de Staatssecretaris welke rol er voor Natura 2000-gebieden
in de toekomst is in relatie tot de biodiversiteitsplannen? Hoe geeft de Staatssecretaris
vorm aan het Hoofdlijnenakkoord om een sterk natuurnetwerk op te zetten? Welke overwegingen
voor het versterken van de biodiversiteit spelen hierbij een rol?
Antwoord
Natura 2000-gebieden zijn en blijven van groot belang voor de instandhouding van biodiversiteit.
Het gaat immers om de belangrijkste natuurgebieden van Nederland in internationaal
verband. De juridische bescherming is daarbij beperkt tot wat internationaal verplicht
is vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het kabinet streeft voor Natura 2000-gebieden
datgene na dat volgt uit internationale afspraken. De lidstaten hebben de taak de
beschermde habitats en soorten in een gunstige staat te brengen en te houden. De Natura
2000-gebieden leveren hieraan een belangrijke bijdrage. Daar waar instandhoudingsdoelen
van Natura 2000-gebieden beter, robuuster en efficiënter elders in Nederland gerealiseerd
kunnen worden, onderzoeken we of verschuiving van doelstellingen past binnen de kaders
van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Op die manier wordt invulling gegeven aan de ambitie
uit het Hoofdlijnenakkoord om Natura 2000-gebieden te herijken, waarbij het kabinet
wil toewerken naar een hoofdstructuur van robuustere natuurgebieden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 18 november 2024. Deze leden hebben enkele
vragen dan wel opmerkingen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister in te gaan op de consequenties van
de winst van Donald Trump van de Amerikaanse presidentsverkiezingen voor de handel
van landbouwproducten met de Verenigde Staten. Hoe zullen de handelstarieven de Nederlandse
landbouw raken?
Antwoord
De trans-Atlantische relatie is sterk en Nederland heeft eerder succesvol met president
Trump samengewerkt. Het kabinet gaat nu niet speculeren over eventuele wijzigingen
in het Amerikaanse handelsbeleid. Zoals de Kamer van het kabinet mag verwachten volgen
wij internationale ontwikkelingen op de voet en spreken wij hierover met onze partners,
bijvoorbeeld in Europa.
Kan de Minister tevens een overzicht geven van de import van kunstmest en krachtvoer,
met daarin de landen van herkomst van deze producten?
Antwoord
De belangrijkste herkomstlanden van de Nederlandse import van kunstmest waren België
(0,6 miljard kilo), Duitsland (0,32 miljard kilo) en Rusland (0,24 miljard kilo).1 Ruim de helft van de ingevoerde kunstmest gaat meteen door naar het buitenland en
daarmee is het niet zo dat de totale import van kunstmest ten behoeve van de Nederlandse
land- en tuinbouw is.
Er is niet eenduidig antwoord te geven op de vraag hoeveel krachtvoer Nederland importeert
en waar vandaan. Krachtvoer kent namelijk verschillende samenstellingen, mede afhankelijk
van voor welk diersoort dit wordt geproduceerd. Nederland is zelf ook een belangrijke
veevoederproducent. Krachtvoer bestaat uit verschillende ingrediënten, waaronder soja,
mais, tarwe, vetten, oliën, mineralen en additieven. Rond de 88% van deze grondstoffen
moet door Nederland worden geïmporteerd.2 De meest recente editie van het rapport «De Nederlandse Agrarische Sector in Internationaal
Verband» geeft inzage in de importcijfers van «resten uit de voedselindustrie en veevoer».3 Dit is een diverse groep producten en bevat onder meer sojaschroot, zonnebloemzaadschroot,
honden- en kattenvoer, premixes voor veevoer en palmpitschilfers. De drie belangrijkste
herkomstlanden zijn Duitsland, Brazilië en België.
Deze leden erkennen namelijk dat de Nederlandse landbouw erg efficiënt is, maar zij
zijn ook benieuwd hoe efficiënt deze is wanneer externe input wordt meegewogen. Kan
de Minister daarom een overzicht geven van de efficiëntie van de Nederlandse landbouw,
inclusief het buitenlandse grondgebruik, in vergelijking met boeren die niet of minder
afhankelijk zijn van geïmporteerde producten?
Antwoord
Een dergelijke vergelijking is niet beschikbaar. In de publicatie «De Nederlandse
agrarische sector in internationaal verband – editie 2025» die in januari 2025 wordt
verwacht, zal met betrekking tot het jaar 2020 de productievoetafdruk van de landbouwsectoren
en de voedingsmiddelenindustrie gepubliceerd worden met specifieke aandacht voor landvoetafdruk.
Hierin komt ook aan bod wat het aandeel van de landbouwsector in de totale Nederlandse
productievoetafdruk is alsook welk deel in het buitenland en welk deel in Nederland
ligt. Ook dan zal niet de vergelijking tussen boeren gemaakt kunnen worden. Dat vraagt
aanvullend onderzoek, ook in andere landen met betrekking tot welk aandeel van het
grondgebruik in het buitenland ligt per deelsector, gewas en zelfs per bedrijf.
De leden van de D66-fractie lezen over de uitdagingen omtrent de fruit, groente en
olijfolieproductie. Eén van de uitdagingen zijn de effecten van klimaatverandering.
Ondertussen schiet het Nederlandse klimaatbeleid tekort en draagt ook de landbouw
onvoldoende bij aan het behalen van de klimaatdoelen. Net als deze leden hecht de
Minister veel waarde aan voedselzekerheid. Deelt zij de mening dat klimaatverandering
en de achteruitgang van biodiversiteit in Europa een significante drukfactor is op
de voedselzekerheid van Nederland en Europa? Zo ja, kan zij toelichten waarom het
kabinet ervoor kiest om ontoereikend klimaatbeleid te voeren, en in sommige gevallen
beleid te voeren dat klimaatverandering juist verergerd? Steunt zij het voorstel van
coalitiepartij BBB om gas terug te nemen op het klimaatbeleid? Zo nee, kan zij toelichten
welke stappen zij zal zetten om te zorgen dat de landbouw een eerlijke bijdrage levert
aan het oplossen van de klimaatcrisis?
Antwoord
Wij delen het belang van het tegengaan van klimaatverandering en het bevorderen van
biodiversiteit in Europa, mede gezien het mogelijke effect op voedselzekerheid. Uit
de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt
dat de nationale klimaatdoelen nog niet binnen bereik liggen. Belangrijke afspraken
uit het Regeerprogramma en het Klimaatplan, waaronder het inzetten op bedrijfsgerichte
doelsturing, zijn nog niet meegenomen in de KEV, omdat dit nog niet concreet genoeg
was uitgewerkt om het effect op broeikasgasemissiereductie te kunnen beoordelen. Op
dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van deze bedrijfsgerichte doelsturing.
De afgesproken klimaatdoelen staan voor het kabinet. Wij blijven ons ervoor inzetten
om vanuit de landbouw hier een realistische bijdrage aan te leveren. In de voorjaarsbesluitvorming
besluit het kabinet, indien bestaande doelen niet gehaald lijken te worden, over alternatief
beleid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de landbouw- en visserijraad van 18 november aanstaande. Deze leden wensen
de Minister en Staatssecretaris veel succes, en willen nogmaals benadrukken dat de
bewindspersonen werken aan de goede relaties met de andere lidstaten. Naar aanleiding
van de geannoteerde agenda, en andere stukken, hebben deze leden nog een paar vragen
en opmerkingen.
Landbouw
De leden van de BBB-fractie worden graag geïnformeerd over de toelichting van de EC
over de vooruitzichten op de landbouwmarkten. Deze leden vragen of de verkiezingsoverwinning
van Trump wordt besproken en wat de EC daarvan verwacht met betrekking tot de vooruitzichten
op de landbouwmarkten.
Antwoord
In het verslag van de Raad zal zoals gebruikelijk ingegaan worden op de toelichting
die de Commissie tijdens de vergadering zal geven. Of en tot welk detailniveau de
Commissie in zal gaan op de verkiezingsoverwinning van president Trump is nog niet
duidelijk. Vanzelfsprekend zullen wij de ontwikkelingen nauwlettend volgen.
Deze leden hebben zorgen over de Chinese antidumping- en antisubsidieonderzoeken en
willen de Minister vragen of zij in kaart heeft wat de impact kan/zal zijn van die
Chinese antidumping- en antisubsidieonderzoeken voor Nederlandse bedrijven. De EC
heeft aangegeven een World Trade Organization (WTO)-zaak te zijn gestart, en dat er
brede steun in onder de lidstaten om steun te verlenen aan EU-producenten die gevolgen
ondervinden van deze onderzoeken. Graag vernemen deze leden hoe het daarmee staat.
Antwoord
Het Chinese Ministerie van Handel (MOFCOM) voert een antidumpingonderzoek uit naar
varkensvleesproducten uit de EU en een antisubsidieonderzoek naar zuivelproducten
uit de EU (kaas, melk en room met meer dan 10% vetgehalte). Dit wordt nauwgezet gevolgd
door zowel Nederland als de Commissie. De gevolgen van deze Chinese onderzoeken hangen
af van de uiteindelijke uitkomsten van deze onderzoeken en de daaropvolgende mogelijke
maatregelen die de Chinese overheid neemt. Omdat de onderzoeken nog lopen is het lastig
in te schatten welke conclusies en mogelijke maatregelen hieruit zullen volgen. Indien
er daadwerkelijk (tijdelijke) importheffingen door China ingesteld worden, zal dit
naar verwachting een impact hebben op zowel Nederlandse als Europese sectoren. Vanuit
Nederland worden er varkensvleesproducten en kaas, room en melk naar China geëxporteerd.
Vooral voor varkensvleesproducten (met name varkensbijproducten) uit Nederland is
China een belangrijke afzetmarkt.
Op 23 september jl. is de Commissie een WTO-zaak gestart tegen China over het antisubsidieonderzoek
met betrekking tot zuivel.4 De Commissie heeft dit gedaan, omdat zij van mening is dat het antisubsidieonderzoek
niet in overeenstemming is met de WTO-regels en er onvoldoende bewijs lijkt te zijn
aangedragen door de Chinese overheid dat dit onderzoek rechtvaardigt. Het gaat nu
om de eerste fase van WTO-geschillenbeslechting, namelijk consultaties. Pas als de
consultaties niet tot een bevredigende oplossing leiden binnen 60 dagen, kan de EU
verzoeken dat de WTO een panel instelt om over dit onderzoek te beslissen. Nederland
steunt de Commissie in haar acties.
Zowel de Commissie als Nederland bieden in dergelijke zaken ondersteuning bij de contacten
met de, in dit geval, Chinese overheid. Ook hebben de Commissie en Nederland zich
geregistreerd in de zaak, naast de belanghebbenden. Ook staan wij in nauw contact
met de sector in Nederland.
De leden van de BBB-fractie lezen dat het Hongaars voorzitterschap het initiatief
heeft genomen om tot Raadsconclusies te komen over een op landbouwers gericht GLB
na 2027 om hiermee vanuit de Raad de EC politieke richting te geven. De Raad heeft
echter geen consensus kunnen bereiken over de conclusies, waardoor geen Raadsconclusies
zijn aangenomen. Wel zijn conclusies van het voorzitterschap gesteund door 26 lidstaten,
waaronder Nederland, vastgesteld. Kan de Minister verduidelijken wat dat betekent?
Voorts lezen deze leden dat er een discussie gaande is tussen lidstaten over volledige
externe convergentie. Kan de Minister dat nader toelichten, en deze leden vertellen
wat het standpunt van Nederland is wat betreft externe convergentie?
Antwoord
Voor Raadsconclusies is consensus tussen de 27 EU-lidstaten nodig en die hebben de
lidstaten in de Raad van oktober j. niet kunnen bereiken. Het voorzitterschap heeft
daarop voorzitterschapsconclusies aangenomen met het akkoord van 26 lidstaten. Wanneer
over de conclusies wel consensus zou zijn bereikt, zou daarmee een krachtiger politiek
signaal zijn afgegeven. Tegelijkertijd geven deze conclusies van het voorzitterschap
nog steeds namens 26 lidstaten een boodschap mee aan de Commissie over het toekomstige
GLB.
Vanwege de gevoeligheid tussen lidstaten over volledige externe convergentie is uiteindelijk
geen consensus bereikt tijdens de Raad. Onder de naam externe convergentie past de
EU een mechanisme toe dat de inkomenssteun per hectare in elk land geleidelijk naar
boven of naar beneden bijstelt om zo dichter bij het EU-gemiddelde te komen. Op dit
moment is er dus een verschil tussen de lidstaten. Het gaat hierbij om het budget
voor de directe betalingen per hectare, zoals de basispremie en de ecoregeling, maar
ook budget dat lidstaten overhevelen naar de tweede pijler (regelingen voor investeringen,
kennis, plattelandsontwikkeling, generatievernieuwing en agrarisch natuurbeheer).
Verdere externe convergentie zou betekenen dat Nederland naar het EU-gemiddelde schuift
en er dus minder geld beschikbaar is voor Nederlandse boeren binnen het GLB.
Het Nederlandse standpunt ten aanzien van externe convergentie is dat de verdeling
van EU-gelden besloten moet worden tijdens de onderhandelingen over het Meerjarig
Financieel Kader (hierna: MFK) en niet binnen de Landbouw- en Visserijraad. Dat geldt
ook voor het onderwerp verdere of zelfs volledige externe convergentie waar Nederland
geen voorstander van is. In de Nederlandse stemverklaring tijdens de Raad werd nogmaals
benadrukt dat het belangrijk is niet vooruit te lopen op het MFK en dat bij het bepalen
van een «eerlijke» verdeling van EU-gelden ook gekeken moet worden naar verschillen
tussen lidstaten in onder andere (milieu)uitdagingen en productiekosten, die in Nederland
veel hoger zijn dan in veel andere lidstaten.
De leden van de BBB-fractie lezen dat tijdens de vorige Landbouw- en Visserijraad
de ambities omtrent toekomstige handelsverdragen is besproken. Deze leden willen de
Minister op het hart drukken dat we niet zouden mogen importeren wat we hier niet
zouden mogen produceren. Deze leden vragen aan de Minister of zij deze mening deelt
en of we deze insteek ook kunnen verwachten van de Minister. Kan de Minister voorts
een stand van zaken geven over het EU-Mercosur handelsverdrag?
Antwoord
Het stellen van productie-eisen aan geïmporteerde producten uit derde landen kan alleen
op multilateraal of op EU-niveau. Daarom gaat het kabinet de mogelijkheden bezien
om op EU-niveau eisen te stellen aan de invoer van producten die binnen de EU niet
geproduceerd mogen worden. Tegelijkertijd zet het kabinet zowel op multilateraal als
bilateraal niveau in op het verhogen van standaarden. Zo heeft Nederland tijdens de
Raad van oktober jl. aangegeven dat gelijke en redelijke standaarden in handelsverdragen
belangrijk zijn, en dat het van belang is dat de EU op multilateraal niveau productiestandaarden
blijft bespreken om de standaarden hiermee wereldwijd te verhogen.
De gesprekken tussen de EU en Mercosur lopen nog. Zoals bekend zal Nederland pas een
positie bepalen over een mogelijk EU-Mercosur-Verdrag op het moment dat de onderhandelingen
zijn afgerond en de voor besluitvorming benodigde stukken voorgelegd zijn aan de Raad.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de EC wees op de vernietigende gevolgen van
plant- en dierziektes en daarom opriep meer aan bioveiligheid te doen (alle voorzorgsmaatregelen
die men kan nemen op het vlak van dier- en plantziektepreventie) en de noodzaak ziektes
vroegtijdig op te sporen. Deze leden horen graag welke kansen hier liggen voor Nederland.
Antwoord
Het Nederlandse beleid is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van de introductie
en mogelijke verspreiding van dier- en plantenziekten. Goede bioveiligheidsmaatregelen
zijn hierin van groot belang. Maar helemaal voorkomen kan niet, dus als er toch ziekten
uitbreken, moeten we die zo vroeg mogelijk opsporen zodat de impact zoveel mogelijk
kan worden beperkt. In Nederland bestaat een uitgebreid systeem van monitoring op
dier- en plantenziekten. De ervaring leert dat houders, dierenartsen, telers en inspecteurs
zeer alert zijn bij verschijnselen die kunnen passen bij aangifteplichtige dier- en
plantenziekten. De afgelopen jaren zijn nieuwe besmettingen met bijvoorbeeld vogelgriep,
blauwtong en de plantenziekte Meloidogyne enterolobii in ficus in een vroeg stadium
ontdekt. Aandacht voor preventie en bioveiligheid is dus zeer belangrijk. De veehouders
en telers zijn daarvoor ook verantwoordelijk.
Visserij
De leden van de BBB-fractie constateren dat zij achter de geadviseerde besluiten staan,
aangezien dit past in de visie «niet importeren wat we zelf niet mogen produceren».
Verder kijken deze leden erg uit naar wanneer de International Council for the Exploration
of the Sea (ICES) vangstadviezen voor 2025 beschikbaar zijn. Daarbij zouden deze leden
graag extra aandacht willen voor de vangstadviezen van het tongquotum. Vorig jaar
was er een enorme korting op het tongquotum, terwijl de jaren ervoor ook al enorme
kortingen op het tongquotum waren. Zo zijn de Nederlandse tongvissers in drie jaar
zo’n 90 procent van hun quotum zijn kwijtgeraakt, terwijl zo’n 50 procent van de vloot
was weggesaneerd. Hier is vorig jaar bij het vangstadvies helemaal geen rekening gehouden.
Ook is er in mei 2024 een herijking geweest van de vangstadviezen. Waarbij de tongquota
twee en een half tot drie keer hoger werden ingeschat. Deze enorme variaties binnen
één van de belangrijkste vangstrechten van de Nederlandse vloot geeft weer dat hier
zeer scherp naar moet worden gekeken. Deze tussentijdse verhoging is niet bij de Nederlandse
vissers gecorrigeerd, terwijl dit voor de Belgische vissers wel het geval was. Deze
leden zouden graag zien dat dit wel wordt meegenomen in de vangstadviezen van dit
jaar.
Antwoord
In het voorjaar van dit jaar heeft ICES het rekenmodel achter het vangstadvies voor
tong herzien (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1643). De uitkomsten van deze zogenoemde benchmark zijn meegenomen in het advies van ICES
voor de vangstmogelijkheden voor de Noordzeetong voor 2025. Om de enorme fluctuaties
in de vaststelling van de vangstmogelijkheden te voorkomen, verkent Nederland de mogelijkheden
voor meerjarige vangstquota. Uiteraard zal Nederland zich hard maken voor de tongvisserij,
waarbij we zoals aangegeven in de geannoteerde agenda, in afwachting zijn van het
aangepaste advies (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1680). Inzet is van groot belang gezien alle kortingen van de afgelopen jaren op het quotum
van deze visserij.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de Landbouw-
en Visserijraad van 18 november 2024 en hebben nog enkele vragen over de inzet van
Nederland.
De leden van de PvdD-fractie zien dat de uitdagingen op de landbouwmarkten wederom
de noodzaak van een fundamentele verandering in het landbouwbeleid onderstrepen. De
huidige afhankelijkheid van intensieve productiemethoden en import zorgt niet alleen
voor ecologische schade, maar vergroot ook de economische kwetsbaarheid van onze boeren
en biodiversiteit.
Hoge kosten en dalende consumptie van groenten en fruit
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de hoge kosten voor landgebruik, energie
en arbeid, gecombineerd met de dalende consumptie van groenten en fruit, om actie
vragen. In plaats van sectorale interventies die de intensieve productiemodellen blijven
ondersteunen, zou moeten worden ingezet op structurele investeringen in duurzame en
lokale productie. Dit kan onder andere door het bevorderen van agro-ecologische landbouwmethoden
en korte voedselketens en het stimuleren van biologische productie die niet afhankelijk
is van chemisch landbouwgif. Op welke wijze gaat de Minister zich inzetten voor de
structurele verduurzaming van de sector, in plaats van tijdelijke interventies die
het huidige systeem in stand houden?
Antwoord
Wij vinden het belangrijk dat het beleid zich richt op een sterke agrarische sector
en sterke ondernemingen. Nu en in de toekomst. Wij zien een grote diversiteit aan
bedrijven. Sommige produceren op grote schaal met afzet die zich voornamelijk in de
Noordwest-Europese markt bevindt en anderen richten zich op een gespecialiseerde niche
in korte ketens of ook voor verder weg. Er zijn heel veel mengvormen van bedrijven
die een koplopersrol vervullen of juist meer gangbaar zijn. In die context zetten
wij ons in voor de structurele verduurzaming van de sector door blijvende inzet op
lopend beleid. Bijvoorbeeld met het actieplan groei van biologische productie en consumptie,
dat gericht is op het toekomstbestendig maken van het aanbod voor de Nederlandse consument,
het tegengaan van voedselverspilling en voedselverliezen en het beter verwaarden van
restromen. Daarnaast zijn wij trots op het Investeringsfonds Duurzame Landbouw dat
de agrariërs ondersteunt bij verregaande investeringen in een toekomstbestendig bedrijfsmodel.
Zoals ook aangekondigd in het Regeerprogramma, zijn wij in gesprek met markt- en ketenpartijen
om afspraken te maken over hun rol en bijdrage aan maatschappelijke opgaven. In 2025
komen we met een nationale voedselstrategie.
Financiering biodiversiteit na COP16
De PvdD-fractie constateert de recente mislukking van de COP16 om tot een akkoord
te komen over de financiering van biodiversiteit. Kan de Staatssecretaris aangeven
wat de inzet van Nederland was voor dit akkoord?
Antwoord
Zoals aangegeven in de «Nederlandse Inzet voor de 16e Conferentie van Partijen voor
het Verdrag Inzake Biologische Diversiteit» (Kamerstuk 26 407, nr. 152) ziet Nederland, met de EU en andere donoren, geen noodzaak of meerwaarde om een
nieuw fonds voor officiële ontwikkelingshulp (ODA-fonds) op te richten buiten huidige
financieringsstructuren, zoals het opgezette Global Biodiversity Framework Fund onder
de Global Environment Facility (GEF) dat tot 2030 reeds de implementatie van het GBF
ondersteunt. De Kamer zal door middel van een Kamerbrief worden geïnformeerd over
de uitkomsten van de VN-Biodiversiteitstop, inclusief de kabinetsappreciatie ervan.
Deze leden roepen op tot meer ambitie en inzet van Nederland om een einde te maken
aan schadelijke subsidies voor biodiversiteit. Deelt de Staatssecretaris de constatering
dat we ook als individueel land kunnen werken aan het afschaffen van nationale subsidies
die schadelijk zijn voor de biodiversiteit? Is de Staatssecretaris bereid om een lijst
naar de Kamer te sturen met alle subsidies die schadelijk kunnen zijn voor de biodiversiteit
en een plan hoe we die anders kunnen inzetten?
Antwoord
In de Verzamelbrief Natuur van 29 augustus jl. (Kamerstuk 33 576, nr. 389) heeft de Staatssecretaris aangegeven dat we samen met andere departementen dit jaar
een onderzoek zijn gestart, dat naar verwachting medio 2025 gereed is en openbaar
wordt. Het onderzoek bestaat uit twee stappen. Eerst wordt de biodiversiteitsimpact
(zowel positief als negatief) van publieke financiële stromen geanalyseerd. Na medio
2025 worden mogelijke verbeteringen onderzocht om financiële stromen met een negatieve
impact om te buigen.
Is hij tevens bereid zich in Europees verband actief in te zetten voor het realiseren
van een biodiversiteitsfonds ter ondersteuning van natuurherstel en het aanpakken
van schadelijke landbouwsubsidies?
Antwoord
In de Strategische Dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU is voorgesteld
een separaat natuurherstelfonds op te richten, buiten het GLB, om boeren en landeigenaren
te ondersteunen bij het herstellen van biodiversiteit. Gezien de ambitieuze doelen
die recent in de EU zijn vastgesteld op het gebied van natuur in de Natuurherstelverordening,
is (op termijn) financiering nodig om deze te behalen. Het kabinet bestudeert dit
voorstel.
Toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
De leden van de PvdD-fractie zien de discussie binnen de raad over de toekomst van
het GLB als een kans om een fundamentele herziening van het GLB te bepleiten, waarbij
biodiversiteit, dierenwelzijn en duurzaamheid centraal staan in plaats van het in
stand houden van het vastgelopen landbouwsysteem. Subsidies zouden moeten worden gebruikt
voor de omslag naar een écht duurzame landbouw. Verder moet de focus verschuiven naar
kleinschalige boeren die werken volgens biologische en ecologische principes en naar
plantaardige productie die minder belastend is voor milieu en klimaat. Deze leden
zijn van mening dat het onacceptabel is dat publieke middelen worden ingezet voor
het stimuleren en in stand houden van de vee-industrie. Ook het bevorderen van vlees-
en visconsumptie via gesubsidieerde reclames met EU-geld haaks op de klimaatdoelen
en inspanningen voor gezonde en duurzame voedingspatronen. Hoe gaat de Minister zich
inzetten om deze noodzakelijke hervormingen binnen het GLB te realiseren?
Antwoord
In de geannoteerde agenda van 9 oktober jl. hebben wij onze prioriteiten voor de volgende
GLB-periode 2028 – 2034 met de Kamer gedeeld. Hierin hebben wij aangegeven dat wij
het GLB als een instrument zien dat onder andere via agrarisch natuurbeheer een waardevolle
bijdrage kan leveren aan een goede verbinding tussen landbouw en natuur. Het komend
jaar blijven we de positie over het toekomstige GLB verder aanscherpen in overleg
met belanghebbenden en medeoverheden.
Wij vinden daarnaast dat er ruimte moet zijn om de markt en afzet voor Nederlandse
producten te vergroten om zo bij te dragen aan het verdienvermogen voor agrarische
ondernemers. Het EU-Promotiebeleid kan hieraan een bijdrage leveren. In lijn met het
Regeerprogramma pleiten wij voor een EU-Promotiebeleid waarin ook aandacht is voor
de promotie van dierlijke producten, zoals vlees, vis en zuivelproducten.
II. Volledige agenda
Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 18 november 2024
Kamerstuk 21 501-32, nr. 1680 – Brief Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma,
d.d. 6 november 2024
Verslag van de Landbouw- en Visserijraad 21-22 oktober 2024 te Luxemburg, het voorstel
tot aanpassing Verordening 1026/2012 en reeds vastgestelde vangstmogelijkheden voor
2025
Kamerstuk 21 501-32, nr. 1679 – Brief Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma,
d.d. 5 november 2024
Nederlandse Inzet voor de 16e Conferentie van Partijen voor het Verdrag Inzake Biologische
Diversiteit
Kamerstuk 26 407, nr. 152 – Brief Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, J.F.
Rummenie, d.d. 9 oktober 2024
Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel van de Europese Commissie om de toepassingsdatum
van de EU-verordening voor ontbossingsvrije producten met 12 maanden uit te stellen
Kamerstuk 22 112, nr. 3967 – Brief Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, J.F.
Rummenie, d.d. 15 oktober 2024
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
A. van den Brule-Holtjer, adjunct-griffier