Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Hertzberger over het interview met Hoogleraar Psychiatrie Damiaan Denys in NRC Handelsblad 'De wens om niet te willen leven mag je niet gelijk stellen aan de wens om dood te zijn.'
Vragen van het lid Hertzberger (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Jeugd, Preventie en Sport) over het interview met Hoogleraar Psychiatrie Damiaan Denys in NRC Handelsblad «De wens om niet te willen leven mag je niet gelijk stellen aan de wens om dood te zijn.» (ingezonden 23 juli 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Karremans (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
30 augustus 2024).
Vraag 1
Heeft u kennis genomen van het interview met hoogleraar psychiatrie Damiaan Denys
in NRC Handelsblad van 19 juli 2024?1
Antwoord 1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Om misverstanden te voorkomen acht ik het van belang hier kort in te gaan op enkele
onjuistheden over de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) en de Nederlandse euthanasiepraktijk die in het interview naar voren kwamen
en waar inmiddels ook door verschillende juristen in de media/op social media op is
gewezen.
Allereerst is geen sprake van een «verruiming van de euthanasiepraktijk naar psychisch
lijden» aangezien de Hoge Raad al in 1994 oordeelde dat euthanasie bij patiënten met
een psychiatrische aandoening mogelijk is mits daarbij extra behoedzaamheid wordt
betracht (Chabot-arrest). De Wtl is dan ook niet alleen bedoeld voor mensen die lijden
aan een levensbedreigende aandoening. De levensverwachting van de patiënt speelt geen
rol. Ook is het niet zo dat er «geen medische stoornis meer nodig is». In 2002 besliste
de Hoge Raad namelijk dat euthanasie slechts mogelijk is indien het uitzichtloos en
ondraaglijk lijden in overwegende mate voortkomt uit medisch geclassificeerde somatische
of psychische ziektes of aandoeningen (Brongersma-arrest). Genoemde arresten van de
Hoge Raad bevatten normen die in aanvulling op de Wtl van belang blijven.
Vraag 2
Heeft u ook kennis genomen van de eerdere discussies binnen de psychiatrie over euthanasie
zoals in opiniestukken van psychiaters Esther van Fenema (Uitzichtloosheid: een hellend
vlak, Medisch Contact 10 januari 2024)2, Sisco van Veen («Eenzijdige berichtgeving brengt een goede psychiatrische euthanasiepraktijk
verder weg»)3, VillaMedia 8 maart 2024) en Jim van Os («Jongeren euthanasie aanbieden negeert hun
psychisch lijden» Trouw 26 juni 2024)4?
Antwoord 2
Ja, ook van de eerdere discussies heb ik kennis genomen, waaronder de genoemde opiniestukken.
En ook hier acht ik het van belang te benadrukken dat geen sprake is van het oprekken
van de euthanasiewet bij psychiatrisch lijden (zie ook het antwoord op vraag5.
Vraag 3
Klopt het dat het aantal euthanasieverzoeken vanwege psychisch lijden in 2023 in vier
jaar tijd meer dan verdubbelde6? In hoeverre droeg de leeftijdsgroep onder de 30 bij aan deze groei? Heeft u een
vollediger beeld van deze cijfers uitgesplitst naar leeftijdsgroep, geslacht en jaar?
Zoja, kunt u die uitgesplitst aan uw antwoord toevoegen (mits dit onherleidbaar mogelijk
is)?
Antwoord 3
Aangezien wordt verwezen naar het Jaarverslag 2023 van de Regionale Toetsingscommissies
Euthanasie (RTE), ga ik er vanuit dat deze vraag ziet op het aantal euthanasie meldingen vanwege psychisch lijden en niet op het aantal euthanasie verzoeken.7
Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is het aantal euthanasiemeldingen dat de RTE
in de periode 2020–2023 heeft ontvangen en waarbij het euthanasieverzoek voortkwam
uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis toegenomen. Hierbij was
ook een toename te zien van euthanasiemeldingen van patiënten jonger dan 30 jaar.
Het is zeer triest dat een toenemend aantal mensen voor hun psychisch lijden geen
andere uitweg meer ziet dan euthanasie, met name als het nog jonge patiënten betreft
die nog een heel leven voor zich hebben.
Jaar
Aantal door RTE ontvangen euthanasiemeldingen waarbij het verzoek voortkwam uit lijden
dat het gevolg was van een psychische stoornis
Jonger dan 30 jaar – leeftijd
Jonger dan 30 jaar – man
Jonger dan 30 jaar – vrouw
2020
88 -
waarvan 5 patiënten jonger dan 30 jaar
27 jaar: 3
29 jaar: 2
2
3
2021
115 -
waarvan 14 patiënten jonger dan 30 jaar
18 jaar: 2
21 jaar: 1
22 jaar: 1
23 jaar: 2
25 jaar: 2
27 jaar: 4
28 jaar: 2
2
12
2022
115 -
waarvan 11 patiënten jonger dan 30 jaar
18 jaar: 1
20 jaar: 1
21 jaar: 2
25 jaar: 2
28 jaar: 1
29 jaar: 4
0
11
2023
138 -
waarvan 22 patiënten jonger dan 30 jaar
16 jaar: 1
17 jaar: 1
21 jaar: 1
22 jaar: 1
24 jaar: 4
25 jaar: 2
26 jaar: 6
27 jaar: 2
28 jaar: 3
29 jaar: 1
5
17
Vraag 4
Bent u het ermee eens dat in bovenstaande opiniestukken het beeld naar voren komt
dat een kleine groep psychiaters sneller en vaker bereid is tot het uitvoeren van
euthanasie bij psychisch lijden en een grotere groep juist terughoudend is?
Antwoord 4
De meeste psychiaters ondersteunen het idee voor euthanasie bij psychisch lijden.
Binnen de gehele beroepsgroep is echter sprake van terughoudendheid ten aanzien van
euthanasieverzoeken op psychische grondslag.8 Dat psychiaters euthanasieverzoeken op basis van psychisch lijden als complex ervaren
en het heel ingewikkeld vinden te bepalen wanneer genoeg is gedaan en het lijden uitzichtloos
is geworden, is begrijpelijk. Bij dergelijke verzoeken staat zorgvuldigheid voorop.
De wens kan immers onderdeel zijn van het ziektebeeld. In het veld wordt overigens
gesignaleerd dat de bestaande terughoudendheid en handelingsverlegenheid onder psychiaters
afneemt. Het beeld dat geregeld in de media naar voren komt, namelijk dat een kleine
groep psychiaters sneller en vaker bereid is tot het uitvoeren van euthanasie bij
psychisch lijden, ligt dan ook genuanceerder. Hoe de verhoudingen precies zijn, is
niet bekend. Binnen de beroepsgroep vindt dialoog en discussie plaats over het onderwerp.
Onder andere door het landelijke expertisenetwerk ThaNet wordt gefaciliteerd dat kennis
en expertise bij de zorgprofessionals binnen de geestelijke gezondheidszorg over mensen
met een persisterende doodswens of euthanasieverzoek op psychische grondslag wordt
vergroot.
Vraag 5
Weet u hoeveel steun bestaat voor het inwilligen van euthanasieverzoeken van jongere
patiënten binnen de beroepsgroep? In hoeverre speelt «het persoonlijke idee over wat
het leven zou moeten betekenen, over wat lijden mag zijn» (prof. Denys in bovengenoemd
interview1) van psychiaters een rol in de beslissing om wel of niet tot euthanasie
over te gaan?
Antwoord 5
Het is niet bekend hoeveel steun bestaat voor het inwilligen van euthanasieverzoeken
van jongere patiënten binnen de beroepsgroep. Wel is uit het veld bekend dat betrokken
zorgprofessionals dit een zeer complex onderwerp vinden en dat is heel begrijpelijk.
Iedere arts/psychiater in Nederland die geconfronteerd wordt met een euthanasieverzoek
van een patiënt mag hierin een eigen afweging maken. Een arts/psychiater is nooit
verplicht euthanasie te verlenen en mag bijvoorbeeld op grond van geloofsovertuiging,
gewetens- of andere bezwaren besluiten om niet tot het verlenen van euthanasie bereid
te zijn.
Het systeem van de Wtl en de daarin opgenomen zorgvuldigheidseisen is verder zo ingericht
dat objectiveerbaar dient te zijn in hoeverre sprake is van een vrijwillig en weloverwogen
verzoek van de patiënt, van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en het ontbreken van
een redelijke andere oplossing. De arts dient de overtuiging te hebben gekregen dat
hiervan sprake is. Met dien verstande dat de ondraaglijkheid van het lijden sterk
persoonsgebonden is en voor de arts invoelbaar en begrijpelijk dient te zijn. Daarnaast
is het proces bij een euthanasieverzoek op basis van psychisch lijden met extra waarborgen
omgeven, omdat altijd onafhankelijke psychiatrische expertise moet worden ingewonnen.
Vraag 6
Hoeveel psychiaters zijn momenteel bereid om euthanasie uit te voeren bij patiënten
onder de dertig? Zijn er cijfers over hoe vaak dezelfde kleine groep psychiaters betrokken
zijn als behandelaar of SCEN-arts bij euthanasie bij psychisch lijden van de patiëntengroep
onder de dertig? Welke rol speelt de geringe bereidheid van psychiaters tot euthanasie
bij de groeiende wachtlijsten?
Antwoord 6
Er zijn geen gegevens bekend over het aantal psychiaters dat bereid is om euthanasie
uit te voeren bij patiënten onder de dertig.
Zoals in de tabel bij de beantwoording van vraag 3 is te zien, is in de periode van
2020 tot en met 2023 aan 52 patiënten jonger dan 30 jaar euthanasie verleend, waarbij
het euthanasieverzoek voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis.
Bij deze 52 meldingen van euthanasie waren 29 uitvoerend artsen (zowel psychiaters
als andere artsen), 43 SCEN-artsen (zowel psychiaters als andere artsen) en 32 onafhankelijk
psychiaters betrokken.
Van de 29 uitvoerend artsen hebben 6 psychiaters in genoemde periode in totaal 29
maal euthanasie verleend aan patiënten jonger dan 30 jaar (variërend van 1 tot 12
maal); de overige 23 uitvoerend artsen hebben 1 maal euthanasie verleend.
Van de 43 SCEN-artsen is één SCEN-arts (tevens psychiater) in 3 meldingen geraadpleegd,
8 SCEN-artsen zijn in 2 meldingen geraadpleegd en de overige 34 SCEN-artsen zijn in
1 melding geraadpleegd.
Ook al is een beweging gaande in het veld, nog steeds worden, vanwege de bestaande
terughoudendheid en handelingsverlegenheid onder psychiaters, veel patiënten doorverwezen
naar Expertisecentrum Euthanasie (EE). Hierdoor is sprake van een wachttijd bij EE
voor mensen met een psychische aandoening. De wachttijd varieert van enkele maanden
tot, in enkele gevallen, drie jaar. Door persisterende doodswensen en euthanasieverzoeken
binnen de ggz bespreekbaar te maken en te beoordelen, is de verwachting dat minder
patiënten zich aanmelden bij EE en het knelpunt van de soms lange wachttijd verder
zal afnemen. Overigens wijst de praktijk uit dat EE slechts 10 tot 15% van het totale
aantal hulpvragen op basis van psychisch lijden uitvoert. Wat de hulpvragers met psychisch
lijden jonger dan 30 jaar betreft stopt voor het overgrote deel van hen het traject
al tijdens de onderzoeksfase. Deze hulpvragers trekken hun verzoek in, geven geen
toestemming voor het opvragen van medische gegevens of zijn/gaan nog in behandeling,
waardoor ze niet aan de zorgvuldigheidseisen voldoen. Ook daarna kiezen er nog veel
voor om zich terug te trekken uit het traject.9
Vraag 7
Is er binnen de beroepsgroep consensus over de uitzichtloosheid van psychisch lijden
en de consistentie van een euthanasiewens bij patiënten onder de dertig? Betekent
het ontbreken van een redelijk behandelperspectief ook altijd dat de situatie uitzichtloos
is? Bij welk percentage van deze groep patiënten verbetert de kwaliteit van leven
op termijn en hoe klein moet dit percentage zijn om te kunnen spreken van uitzichtloosheid?
Antwoord 7
Zoals ik in antwoord op vraag 4 heb aangegeven, is euthanasie bij psychisch lijden
complex en is binnen de gehele beroepsgroep sprake van terughoudendheid ten aanzien
van euthanasieverzoeken op psychische grondslag. Het is aan iedere individuele psychiater
om een eigen afweging te maken wanneer hij/zij geconfronteerd wordt met een euthanasieverzoek
op basis van psychisch lijden in het algemeen en bij patiënten van onder de dertig
in het bijzonder.
In de richtlijn Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis (2018) van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) is aangegeven dat er
zowel in de maatschappij als binnen de beroepsgroep consensus bestaat over het feit
dat extra behoedzaamheid in acht moet worden genomen wanneer de grondslag van een
verzoek primair gelegen is in een psychische stoornis. De richtlijn beoogt een actuele,
zorgvuldige en bruikbare procedure te schetsen die aansluit bij de ethische normen
die in de medische beroepsgroep en in de maatschappij bestaan en die implementeerbaar
is in de hedendaagse praktijk.
In de richtlijn staat hoe ondraaglijk en uitzichtloos lijden bij patiënten met een
psychische stoornis en een verzoek om levensbeëindiging beoordeeld moeten worden.
Daarbij is onder meer aangegeven dat bij patiënten met een psychische stoornis uitzichtloosheid
sterk persoonsgebonden en individueel bepaald is en dat uitzichtloosheid verwijst
naar de geobjectiveerde visie van de arts over de al dan niet resterende behandelopties
bij deze specifieke patiënt. Volgens de richtlijn gaat het om een beoordeling door
de arts van de individuele en persoonlijke situatie van deze unieke patiënt, niet
om een algemeen oordeel over uitzichtloosheid gegeven de psychiatrische diagnose(n).
Bij het vaststellen van de uitzichtloosheid is volgens de richtlijn het meewegen van
de bevindingen van de second opinion van een onafhankelijk psychiater deskundige uiterst
relevant.
In de richtlijn wordt geadviseerd grotere (maar niet per definitie absolute) terughoudendheid
te betrachten naarmate de patiënt jonger is. De jongere leeftijd moet volgens de richtlijn
in beschouwing genomen worden bij de beoordeling van een aantal aspecten van de zorgvuldigheidseisen
die zien op de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ontbreken
van een redelijke andere oplossing.
Er zijn geen gegevens bekend over het percentage patiënten van deze groep bij wie
de kwaliteit van leven op termijn verbetert.
Vraag 8
In hoeverre dragen de groeiende wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg en
in de jeugdzorg en het gebrek aan passende zorg voor complexe jonge patiënten bij
aan de groei van het aantal euthanasieverzoeken?
Antwoord 8
Wanneer jeugdigen en jongvolwassenen lang moeten wachten op, of zoeken naar passende
hulp, kan het helaas zijn dat zij hoop verliezen. In hoeverre het moeten wachten op
passende hulp leidt tot een groei in euthanasieverzoeken is niet bekend, er is geen
onderzoek naar gedaan. Uit een recent onderzoek naar de aanvragen bij Expertisecentrum
Euthanasie blijkt dat het merendeel van de cliënten die een aanvraag indienen, meer
dan tien jaar psychiatrische behandeling heeft ontvangen.10 Op basis hiervan lijkt de beslissing om euthanasie aan te vragen meestal pas wordt
genomen na een langdurige en intensieve behandelgeschiedenis. Een van de eisen die
de Wtl stelt om voor euthanasie in aanmerking te komen is dat sprake is van uitzichtloos
en ondraaglijk lijden. Van uitzichtloosheid is sprake wanneer curatieve of palliatieve
behandelopties om de ondraaglijkheid van het lijden weg te nemen, ontbreken.
Om te zorgen dat jeugdigen en jongvolwassenen die vastlopen in de zorg betere en passende
hulp ontvangen zijn er voor de jeugdzorg de Regionaal Expertteams en de Bovenregionale
Expertisenetwerken opgezet. Onlangs is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de voortgang
hiervan.11 Voor de ggz zijn er in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt met partijen
over de cruciale GGZ. Uw Kamer is op 4 april jl. geïnformeerd over de voortgang op
deze afspraken.12
Vraag 9
Bent u het ermee eens dat de multidisciplinaire benadering zoals beschreven in de
richtlijn «Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis»
altijd dient plaats te vinden bij deze doelgroep 6)? In hoeverre wordt dit getoetst
door de toetsingscommissie? Ben u het ermee eens dat in tegenstelling tot wat de richtlijn
aangeeft bij jonge mensen altijd een psychiater geraadpleegd moet worden in plaats
van «zo nodig»? Bent u het ermee eens dat bij jonge mensen de SCEN arts ook altijd
een psychiater dient te zijn? Bent u het ermee eens dat de richtlijn levensbeëindiging
bij patiënten met een psychische stoornis uit 2018 aangepast dient te worden voor
jonge mensen en bent u bereid de beroepsgroep daar opdracht toe te geven?
Antwoord 9
De RTE toetst of de arts die de euthanasie heeft uitgevoerd, heeft gehandeld overeenkomstig
de wettelijke zorgvuldigheidseisen. In de door de RTE opgestelde EuthanasieCode 2022
geeft de RTE aan dat medisch-professionele richtlijnen van belang zijn bij het beoordelen
van meldingen van euthanasie voor zover zij passen binnen het wettelijke kader. En
dat standpunten en richtlijnen doorgaans behulpzaam zijn bij het interpreteren van
de algemeen geformuleerde wettelijke zorgvuldigheidseisen.13
Indien het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkomt uit lijden dat het gevolg
is van een psychische stoornis wordt van de arts grote behoedzaamheid verwacht. De
genoemde behoedzaamheid betreft vooral de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien
van zijn euthanasieverzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van
een redelijke andere oplossing. Bij de toets die de RTE aanlegt is een multidisciplinaire
benadering geen vereiste in zichzelf. De arts moet goed motiveren hoe hij tot de overtuiging
is gekomen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek, van uitzichtloos
en ondraaglijk lijden en van het ontbreken van een redelijke andere oplossing. Het
traject van een eventuele multidisciplinaire benadering en de resultaten daarvan kunnen
mede invulling geven aan deze motivering.
Het uitgangspunt van de RTE is dat de arts bij patiënten bij wie het euthanasieverzoek
(in overwegende mate) voortkomt uit lijden dat het gevolg is van een psychische stoornis
altijd psychiatrische expertise moet inroepen. De RTE sluit hiermee aan bij de beroepsgroepen
Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en NVvP.
De RTE toetst of de arts een onafhankelijk psychiater heeft geraadpleegd en of deze
heeft beoordeeld of de patiënt wilsbekwaam is ter zake van het verzoek, of het lijden
uitzichtloos is en of redelijke alternatieven ontbreken. De arts kan volgens de RTE
zelf beslissen of hij een onafhankelijk psychiater náást een (SCEN-)arts raadpleegt,
of een (SCEN-)arts die tevens psychiater is.
In de NVvP richtlijn Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis is de professionele standaard neergelegd voor levensbeëindiging op verzoek bij patiënten
met een psychische stoornis. Daarin is aangegeven hoe de extra behoedzaamheid betracht
dient te worden bij een euthanasieverzoek van een patiënt met psychisch lijden. In
de NVvP richtlijn wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende fasen (een verzoekfase,
beoordelingsfase en consultatiefase) en vereist in alle gevallen de betrokkenheid
van twee psychiaters. De RTE maakt geen indeling in fasen en vereist de raadpleging
van één onafhankelijk psychiater. De RTE wijkt hiermee af van de criteria in de NVvP
richtlijn.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt in haar toezicht de professionele
normen aan. Wanneer de IGJ van de RTE een oordeel «onzorgvuldig» in geval van psychisch
lijden ontvangt, houdt zij bij het onderzoek naar de melding onder meer de NVvP-richtlijn
aan. Ook het OM houdt deze richtlijn aan wanneer zij het een oordeel «onzorgvuldig»
van de RTE ontvangt in geval van psychisch lijden.
In de NVvP richtlijn wordt specifiek aandacht besteed aan jonge patiënten met een
verzoek tot levensbeëindiging op basis van een psychische stoornis. Hierbij wordt
geadviseerd grotere terughoudendheid te betrachten naarmate de patiënt jonger is en
wordt tevens aangegeven dat de jongere leeftijd in beschouwing moet worden genomen
bij de beoordeling van een aantal aspecten van de zorgvuldigheidseisen «vrijwillig
en weloverwogen verzoek» en «geen redelijke andere oplossing». Raadpleging van een
gespecialiseerde (kinder- en jeugd-) psychiater voor de second opinion ten aanzien
van de behandelopties bij een minderjarige van 12 jaar of ouder is volgens de richtlijn
cruciaal.
Het is aan de beroepsgroep om te bepalen wat de professionele standaard is in geval
van levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis en in hoeverre
die standaard aangepast dient te worden in het licht van veranderend heersend medisch
inzicht. De NVvP heeft aangegeven de richtlijn Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis te gaan herzien. Het herzieningstraject start medio oktober.
Vraag 10
Volstaat de huidige inrichting van de euthanasiepraktijk met één behandelaar die één
onafhankelijk SCEN-arts raadpleegt wanneer binnen de beroepsgroep maar een kleine
minderheid bereid is tot euthanasie? Is het nodig om voor casussen waar geen consensus
over bestaat en de behandelaar en SCEN-arts een minderheidsstandpunt innemen een bredere
groep psychiaters te raadplegen over de vraag of aan alle zorgvuldigheidscriteria
is voldaan? Wat vind u van het voorstel van professor Denys om in het geval van jongere
patiënten «ter voorkoming van een sterk sturende aanpak van de eigen behandelaar»
(...) «het euthanasiebesluit over te laten aan een groep van behandelaars?»14 of in de woorden van Esther van Fenema in bovengenoemd artikel uit Medisch Contact
een «beraadslagingscommissie» in het leven te roepen?15
Antwoord 10
Zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, is het aan de beroepsgroep om te bepalen
wat de professionele standaard is in geval van levensbeëindiging op verzoek van patiënten
met een psychische stoornis en in hoeverre die standaard aangepast dient te worden
in het licht van veranderend heersend medisch inzicht.
Dat de Nederlandse euthanasiepraktijk zeer zorgvuldig is, getuige het zeer geringe
aantal meldingen dat door de RTE als «onzorgvuldig» wordt beoordeeld. In de periode
2002–2023 werden 138 meldingen als «onzorgvuldig» beoordeeld op een totaal van 100.633
meldingen. Dertien meldingen hadden betrekking op patiënten met een psychische stoornis.
Verder staat het iedere arts die voornemens is euthanasie te verlenen vrij om, naast
de wettelijk verplichte raadpleging van ten minste één andere onafhankelijke arts
(de reguliere SCEN-arts), aanvullende expertise in te roepen. In sommige gevallen,
zoals in geval van een psychische stoornis, is dit ook vereist.
Vraag 11
Wat is er bekend over de rol van media-aandacht en het optreden van deze kleinere
groep psychiaters die vaker bereid is tot euthanasie op het aantal patiënten dat een
verzoek doet tot euthanasie? Herkent u het beeld, geschetst door Sisco van Veen in
zijn opinieartikel 3), dat er vaak alleen aandacht wordt besteed aan het relatief
kleine aandeel euthanasieverzoeken dat wordt ingewilligd en weinig aandacht wordt
besteed aan de patiënten die hun verzoek intrekken, herstellen of simpelweg niet in
aanmerking komen?
Antwoord 11
Expertisecentrum Euthanasie (EE) geeft in haar jaarverslag over 2023 aan dat EE na
elk media-item een piek in het aantal aanmeldingen van jonge hulpvragers met psychisch
lijden te zien is. Een gering aantal komt echter daadwerkelijk in aanmerking voor
euthanasie.
Om de genuanceerdheid in het debat te vergroten, is het van groot belang dat er in
de media in de volle breedte aandacht is voor euthanasie bij psychisch lijden.
Vraag 12
Herkent u het beeld dat eerder door psychiater Jim van Os werd geschetst dat het vaker
uitvoeren van euthanasie bij psychisch lijden de pijn van het verder moeten leven
bij psychiatrisch patiënten doet toenemen en de motivatie voor verandering doet afnemen16?
Antwoord 12
Hier is geen onderzoek naar gedaan dus of het beeld dat door psychiater Jim van Os
wordt geschetst klopt, valt niet te zeggen. Het gesprek met patiënten met een psychiatrische
aandoening over euthanasie is echter niet alleen een gesprek over de dood maar ook
een gesprek over mogelijkheden om verder te kunnen leven en motivatie om tot verandering
te komen binnen therapie. Een genuanceerde dialoog tussen zorgprofessionals, ervaringsdeskundigen
en naasten is hierbij nodig.
Vraag 13
Kunt u deze vragen los van elkaar beantwoorden?
Antwoord 13
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.