Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Thijssen over vervuilende bedrijven die grootaandeelhouders verrijken ten koste van mens en klimaat
Vragen van het lid Thijssen (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over vervuilende bedrijven die grootaandeelhouders verrijken ten koste van mens en klimaat (ingezonden 10 april 2024).
Antwoord van Minister Adriaansens (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 13 juni
2024)
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport van milieudefensie «Hun winst, ons verlies»?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met het rapport van milieudefensie «Hun winst, ons verlies».
Vraag 2
Erkent u de conclusies uit het rapport?
Antwoord 2
Ik erken dat een groot deel van de nettowinst van deze multinationals is uitgekeerd
in de vorm van dividend en/of via de inkoop van aandelen. Ook hebben deze bedrijven
een belangrijke rol en verantwoordelijkheid om de transitie naar een klimaatneutrale
economie te realiseren. Echter, de manier waarop bedrijven de verduurzamingsprojecten
financieren, via het (aantrekken van) eigen vermogen of via het aantrekken van vreemd
vermogen, is een interne afweging die het bedrijf zelf moet maken. Het feit dat er
afdoende nettowinst is om de verduurzamingsprojecten (of een deel daarvan) te financieren
impliceert niet dat er geen bijdrage benodigd is vanuit de overheid om te komen tot
verduurzaming van deze bedrijven (voor zover het uitstoot binnen Nederland betreft).
Investeringen in verduurzamingsprojecten worden vaak gekenmerkt door een onrendabele
top, wat betekent dat de investering zichzelf niet terugverdient en waardoor de investering
dan niet door het bedrijf zal worden genomen. Indien bedrijven niet financieel worden
ondersteund bij verduurzamingsprojecten met een onrendabele top, dan zullen die verduurzamingsprojecten
niet plaatsvinden en zal dit op termijn betekenen dat de uitstoot en productie verschuiven
onder druk van Europese (EU-ETS) en nationale beprijzing (nationale CO2-heffing) van broeikasgasuitstoot. Het uitgangspunt is om weglek van uitstoot voor
zover mogelijk te beperken en een sterke economische en industriële basis voor Nederland
te behouden.
In dit kader is het ook van belang dat bedrijven wel degelijk plannen hebben om te
gaan verduurzamen en dat, o.a. binnen de industrie, vergaande plannen zijn om uitstoot
te beperken. Middels de maatwerkafspraken wordt er bijvoorbeeld gekeken op welke manier
uitstootreductie kan worden bewerkstelligd bij de top 15 grootste uitstoters die verder
gaat dan waartoe de bedrijven worden aangezet op basis van de nationale CO2-heffing. Daarbij merk ik op dat de lijst van 20 bedrijven die in het rapport van
Milieudefensie aan de orde komen, slechts ten dele overlapt met de lijst van de 15
grote uitstoters waarmee in het kader van de maatwerkafspraken wordt gesproken.
Naast de maatwerkaanpak wordt er met onder andere de financiële sector gewerkt aan
de verduurzaming via de beleidsagenda duurzame financiering. Verder is inhoudelijk,
mijns inziens, de wijze waarop de klimaatschade in het rapport is berekend een aandachtspunt.
Bij de inschatting van de klimaatschade is ook gebruik gemaakt van de emissies in
brede zin (inclusief scope 3 emissies) waardoor dubbeltelling waarschijnlijk is opgetreden
en de klimaatschade dus groter is voorgesteld dan dat deze in werkelijkheid is.
Vraag 3
Deelt u de mening dat het schaamteloos is dat grote vervuilende bedrijven, die miljarden
winst maken, deze winsten niet aanwenden om te verduurzamen, maar om de aandeelhouders
te verrijken, terwijl verduurzaming essentieel is?
Antwoord 3
Zie antwoord op vraag 2. De manier waarop bedrijven de verduurzamingsprojecten financieren,
vanuit het eigen vermogen en/of door vreemd vermogen aan te trekken, is een interne
afweging van bedrijven. Het onttrekken van middelen aan de onderneming is niet schaamteloos
zolang dit niet resulteert in financieel wanbestuur en zolang de afspraken die de
onderneming is aangegaan ook nagekomen kunnen en zullen worden.
Vraag 4
Hoe verhouden zich de conclusies uit het rapport, dat vervuilende bedrijven grootaandeelhouders
verrijken ten koste van mens en klimaat, tot uw doel van een economie die «de Nederlandse
samenleving laat meedoen en meeprofiteren van de brede welvaart die wordt gecreëerd»
uit «Perspectief op de Nederlandse economie: Innovatief, duurzaam, sterk en welvarend»?
Antwoord 4
De conclusie dat bedrijven grootaandeelhouders verrijken ten koste van mens en klimaat
onderschrijf ik niet. In dit kader is het belangrijk om oog te houden voor het feit
dat, onder andere binnen de industrie, vergaande plannen zijn om uitstoot te beperken.
De manier waarop de plannen worden gefinancierd is, voor zover het geen onrendabele
top betreft, een interne afweging die een bedrijf zelf moet maken. Zolang de verduurzamingsprojecten
ook tijdig worden gerealiseerd, levert dit een bijdrage aan het beperken van klimaatschade
en aan de verbetering van de leefomgeving waar de gehele Nederlandse samenleving van
meeprofiteert. Tegelijkertijd is het ook van belang dat Nederland een welvarend land
is en blijft en dat vereist een sterke Nederlandse economie waaraan de in het rapport
genoemde bedrijven een belangrijke bijdrage aan leveren. Zo zijn bijvoorbeeld de industriële
bedrijven die in het rapport genoemd worden belangrijk voor de directe regionale werkgelegenheid
(onder andere in IJmond en Zeeuws-Vlaanderen) en vormen ze een belangrijk onderdeel
van het Nederlandse bedrijfsleven als zowel afnemer als leverancier. Op die manier
profiteert de samenleving ook mee.
Vraag 5
Hoe verhouden zich de torenhoge winsten, hoge uitkeringen aan aandeelhouders en bonussen
van bestuurders enerzijds en de noodzaak om deze ondernemingen te subsidiëren om te
verduurzamen anderzijds? Welk deel van de klimaatschade acht u voor rekening van het
bedrijf en welk deel voor de belastingbetaler?
Antwoord 5
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 worden investeringen in verduurzamingsprojecten
vaak gekenmerkt door een onrendabele top, wat betekent dat de investering zichzelf
niet terugverdient en waardoor de investering dan niet door het bedrijf zal worden
genomen zolang deze niet verplicht is gesteld. Een deel van de energiebesparingsmaatregelen
en broeikasgasuitstoot reductie maatregelen zijn al verplicht gesteld (afhankelijk
van de terugverdientijd). Indien bedrijven niet financieel worden ondersteund bij
verduurzamingsprojecten met een onrendabele top, dan zullen die verduurzamingsprojecten
niet plaatsvinden. Op termijn betekent dit dat de uitstoot en productie zullen verschuiven
onder druk van Europese (EU-ETS) en nationale beprijzing (nationale CO2-heffing) van broeikasgasuitstoot. Het uitgangspunt is om weglek van uitstoot zoveel
mogelijk te beperken en een sterke economische en industriële basis te behouden.
Tegelijkertijd is het belangrijk om te realiseren dat veel subsidieregelingen waarvan
bedrijven gebruik kunnen maken (generieke regelingen) een tegemoetkoming bevatten
voor de onrendabele top, vaak op basis van wat mogelijk is binnen Europese richtlijnen,
en dat de tegemoetkoming een deel van de onrendabele top dekt. Bedrijven dragen op
die manier vaak ook een deel van de meerkosten van verduurzamingsprojecten. Ook is
het logisch dat bedrijven een tegemoetkoming krijgen indien zij vergaande verduurzamingsprojecten
willen gaan uitvoeren die niet verplicht zijn en noodzakelijk zijn voor de energie-
en klimaattransitie. Op deze manier zoeken we de balans tussen de kosten die voor
rekening komen voor het bedrijf en voor de belastingbetaler.
Vraag 6
Kunt u van alle bedrijven waarmee maatafspraken worden voorbereid aangeven hoe hoog
hun winsten waren, hoeveel daarvan is uitgekeerd aan de aandeelhouders en voor hoeveel
subsidie zij in aanmerking komen?
Antwoord 6
Dit is openbare informatie die te vinden is in de jaarverslagen van de individuele
maatwerkbedrijven. Voor meer inzicht daarin verwijs ik uw Kamer daarom naar deze jaarverslagen.
Daarbij merk ik op, zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven, dat de lijst
van 20 bedrijven die in het rapport van Milieudefensie aan de orde komen, slechts
ten dele overlapt met de lijst van de 15 grote uitstoters waarmee in het kader van
de maatwerkafspraken wordt gesproken.
Vraag 7
Worden in de maatwerkafspraken met deze bedrijven hun bovenmatige winstuitkeringen
aan aandeelhouders ook meegenomen in het bepalen van eventuele overheidssteun aan
het betreffende bedrijf?
Antwoord 7
Het vertrekpunt bij de maatwerkafspraken zijn de verduurzamingsplannen van het betreffende
bedrijf en de financiële en niet-financiële randvoorwaarden om de benodigde investeringen
tijdig te kunnen doen. Een eventuele subsidie voor verduurzaming is bijvoorbeeld bedoeld
om een onrendabele top af te dekken van maatregelen die nodig zijn in het kader van
klimaatbeleid maar die op zichzelf niet financieel rendabel zijn en anders niet gerealiseerd
zouden worden.
Dat geldt zowel voor generieke subsidies als voor eventuele maatwerksubsidies en staat
los van een eventuele winstbestemming waartoe de onderneming zou kunnen besluiten.
Volgens het Nederlandse vennootschapsrecht komt de winst van een vennootschap de aandeelhouders
van die vennootschap ten goede, tenzij de statuten anders bepalen. Wel wordt binnen
maatwerk oversubsidiëring van projecten tegengegaan in de afspraken, bijvoorbeeld
door het opnemen van een clawback-mechanisme. Voor meer informatie over financiële ondersteuning en de voorwaarden
die daarvoor gelden bij de maatwerkaanpak verwijs ik uw Kamer naar de Kamerbrief Afwegingskader
maatwerkafspraken verduurzaming industrie.2
Vraag 8
Zijn er gerichte belastinginstrumenten, zoals eerder de overwinstenheffing, die bedrijven
die hoge winsten maken nadat ze verduurzamingssubsidies hebben ontvangen gericht kunnen
belasten? Zo ja, op welke termijn zouden deze instrumenten ingezet kunnen worden?
Antwoord 8
Het is allereerst belangrijk te benadrukken dat het subsidiebedrag dat wordt verstrekt
voor verduurzamingsprojecten, op basis van onder andere de SDE++, veelal al rekening
houdt met een afname van de onrendabele top. De hoogte van het subsidiebedrag neemt
namelijk af, wanneer de onrendabele top van het verduurzamingsproject lager wordt.
Dit is bijvoorbeeld het geval bij producenten van hernieuwbare elektriciteit, wanneer
de elektriciteitsprijzen stijgen. Ook is winst van bedrijven die belastingplichtig
zijn voor de vennootschapsbelasting altijd belast. Hoe hoger de winst van belastingplichtigen
is, hoe hoger de door hen verschuldigde vennootschapsbelasting is. Dit geldt ook voor
bedrijven die subsidie hebben ontvangen voor verduurzamingsprojecten.
Het Nederlandse belastingstelsel bevat geen specifieke heffing die toeziet op het
belasten van hoge winsten bij bedrijven welke verduurzamingssubsidies hebben ontvangen.
De problematiek bij een heffing op overwinsten3 is eerder beschreven en is verwant met een heffing op «hoge winsten» bij bedrijven
die subsidie hebben ontvangen voor verduurzamingsprojecten. Hierbij spelen knelpunten
ten aanzien van grondslag bepaling, afbakeningsproblematiek, uitvoering en juridische
houdbaarheid (het selectieve karakter kan mogelijk strijdig zijn met (staatssteun)recht).
Een specifieke heffing op overwinsten (of «hoge winsten» bij bedrijven die subsidies
hebben ontvangen voor verduurzaming) is moeilijk af te bakenen en naar verwachting
juridisch moeilijk houdbaar, bijvoorbeeld vanwege staatssteunaspecten. De winst van
een specifieke groep bedrijven wordt dan immers verschillend belast. Het huidige kabinet
vindt het bovendien niet wenselijk om een dergelijke aparte (over)winstbelasting in te voeren voor bedrijven die verduurzamen met behulp van subsidie.
Nederland heeft een systeem van vrije ondernemingsgewijze productie. Daar hoort bij
dat bedrijven rendement moeten kunnen maken, ook als zij zijn geholpen om te verduurzamen.
Verduurzamingsprojecten zijn bovendien belangrijk voor de transitie die Nederland
moet doormaken naar een klimaatneutrale economie. Een heffing die specifiek bedrijven
belast welke subsidie hebben ontvangen voor het nemen van verduurzamingsmaatregelen
zal de verduurzaming van bedrijven in Nederland afremmen. Zoals hierboven beschreven
wordt daarnaast de winst van deze bedrijven (voor zover deze belastingplichtig zijn)
al belast onder de vennootschapsbelasting.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.