Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 566 Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met het herstel van omissies en het aanbrengen van verduidelijkingen
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
1. Inleiding
De Tijdelijke wet Groningen (hierna: de wet) regelt de publiekrechtelijke aanpak van
de versterkingsopgave en de schadeafhandeling. Deze aanpak is noodzakelijk voor het
herstel van schade aan gebouwen die is ontstaan door bodembeweging als gevolg van
gaswinning uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag bij Norg en bij Grijpskerk.
De regeling voor de aanpak van de versterkingsopgave is aan de wet toegevoegd door
de Wet van 19 april 2023 tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband
met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (Stb. 2023, 164) (hierna: wet versterken) en de Wet van 19 april 2023 tot wijziging van het voorstel
van wet tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking
van gebouwen in de provincie Groningen (novelle verbetering uitvoerbaarheid) (Stb. 2023, 165) (hierna: novelle). Voor het bereiken van het doel «veilige gebouwen in Groningen»
biedt de wet een publieke regeling met een navolgbaar en transparant versterkingsproces
voor gebouwen in Groningen. De rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen,
waaronder de gemeenten en de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de
Minister van EZK), in mandaat uitgevoerd door de Nationaal Coördinator Groningen (hierna:
NCG), zijn vastgelegd en de positie van de eigenaar is verbeterd. Tevens zijn er maatregelen
getroffen om de uitvoering te versnellen en bevat de wet de grondslag voor de heffing
van de kosten van schadeherstel en versterking op de Nederlandse Aardolie Maatschappij
(hierna: NAM).
Dit wetsvoorstel heeft ten eerste als doel vier knelpunten weg te nemen. Het betreft
de volgende omissies in de wet:
– de mogelijkheid ontbreekt om een woning, die is opgenomen in het loket-opname-op-verzoek
traject, versneld te kunnen beoordelen als er sprake is van een situatie waarbij het
gegronde vermoeden bestaat dat er sprake is van onveiligheid;
– er ontbreekt een grondslag op basis waarvan de Minister van EZK een besluit tot niet
versterken kan nemen in het geval de eigenaar niet wil meewerken aan de voorbereiding
van het versterkingsbesluit;
– de coördinatiebepaling die in de wet is opgenomen is onuitvoerbaar gebleken voor de
NCG vanwege de publicatieplicht van besluiten;
– de mogelijkheid ontbreekt om in lijn met de gemaakte belangenafweging een herbeoordeling
uit te voeren voor alle constructief verbonden gebouwen als één of meer eigenaren
van een dergelijk gebouw een herbeoordeling wil.
Deze knelpunten zijn vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wet versterken en
de novelle bij de bestuurlijke afspraken1 naar voren gekomen. De aanpassing van de wet, die met dit wetsvoorstel wordt beoogd,
is belangrijk voor de praktische uitvoering van de versterkingsoperatie.
De oplossingen voor de vier knelpunten zijn:
– het inbouwen van een mogelijkheid voor het versneld beoordelen en mogelijk versterken
van een gebouw dat is opgenomen in het traject van het «loket opname op verzoek»;
– het uitbreiden van de mogelijkheid voor de Minister van EZK om een besluit tot niet
versterken te nemen in het geval de eigenaar niet wil meewerken aan voorbereiding
van het versterkingsbesluit;
– het vervangen van de coördinatiebepaling door een verplichting tot het maken van afspraken
in een samenwerkingsovereenkomst tussen de Staat/NCG en de gemeenten in het aardbevingsgebied
t.b.v. de coördinatie van besluiten rondom versterking van een gebouw;
– het opnemen van de mogelijkheid voor de Minister van EZK (in de praktijk: NCG) om
een belangenafweging te maken rondom de herbeoordeling van een gebouw bij constructief
verbonden gebouwen indien het versterkingsbesluit ambtshalve is genomen.
Daarnaast bevat het wetsvoorstel de volgende aanpassingen:
– een aantal wijzigingen in het artikel over de heffing van kosten op NAM om te verhelderen
welke soort kosten onder de heffing vallen;
– een aanpassing inzake de verstrekking van historische schadedata door NAM aan de Minister
van EZK;
– het schrappen van de verplichting voor de eigenaar van een gebouw tot het overdragen
van de vordering op NAM (cessie) voor het versterken van zijn gebouw;
– het opnemen van een mogelijkheid tot verstrekken van een vergoeding aan de eigenaar
van een gebouw voor overlast dan wel schade die volgt uit de opname (en beoordeling),
in het geval het gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm;
– een aanpassing inzake de verstrekking van de gegevens over gezondheid;
– het uitbreiden van het takenpakket van het Adviescollege Veiligheid Groningen (hierna:
ACVG);
– een aanpassing ter verduidelijking en verbreding van het artikel over juridische,
bouwkundige en financiële bijstand voor eigenaren van een gebouw.
De genoemde wijzigingen worden hieronder toegelicht.
2. Inhoud
In dit hoofdstuk worden de wijzigingen beschreven die worden voorgesteld. Onderstaand
wordt per onderdeel op hoofdlijnen ingegaan op de voorgestelde wijzigingen.
2.1 Voorrang voor (acuut) onveilige situaties bij opname op verzoek
Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld een bepaling aan te passen die ertoe strekt
dat er een extra bevoegdheid ontstaat om onevenredige nadelen als gevolg van de prioritering
in de versterkingsopgave te voorkomen. Het betreft de situatie dat er gegronde vermoedens
zijn dat er sprake is van een onveilige situatie. In dat geval kan een gebouw wanneer
het is opgenomen in het traject van het «loket opname op verzoek» (LOOV) versneld
worden beoordeeld en mogelijk versterkt wanneer dat noodzakelijk is. Met de wijziging
wordt mogelijk gemaakt dat de versterking van een dergelijk gebouw los van de prioritering
in het gemeentelijke programma van aanpak en het Meerjarenversterkingsplan (hierna:
MJVP) van de NCG kan worden uitgevoerd.
2.2 Besluit tot niet versterken
Het kan voorkomen dat door toedoen van de eigenaar niet kan worden vastgesteld of
versterking van een gebouw noodzakelijk is. Een voorbeeld hiervan is wanneer een eigenaar
weigert mee te werken aan een opname in de fase van beoordeling van het gebouw. Wat
ook kan gebeuren is dat door toedoen van de eigenaar geen versterkingsbesluit kan
worden voorbereid. In dergelijke gevallen neemt de Minister van EZK een besluit tot
niet versterken van het gebouw, mits daarmee de belangen van derden niet worden geschaad.
Voorbeelden van derde belanghebbenden zijn een eventuele huurder of een andere gebruiker
van het desbetreffende gebouw. Ook een eigenaar of gebruiker van een constructief
verbonden gebouw kan worden aangemerkt als derde belanghebbende. Op dit moment maakt
het huidige artikel 13k van de wet het mogelijk om een besluit tot niet versterken
te nemen wanneer een eigenaar weigert mee te werken aan het vaststellen of het gebouw
aan de veiligheidsnorm voldoet. In de wet is echter niet duidelijk geregeld hoe kan
worden omgegaan met situaties waarin een eigenaar later in het versterkingsproces,
bijvoorbeeld in de ontwerpfase ter voorbereiding op het versterkingsbesluit, niet
meer wil meewerken. Om het nemen van een besluit tot niet versterken door de Minister
van EZK in die gevallen toch mogelijk te maken wordt het eerste lid van artikel 13k
uitgebreid. De Minister van EZK kan met deze wijziging een besluit tot niet versterken
nemen wanneer de eigenaar niet wil meewerken aan de voorbereiding van het versterkingsbesluit.
Dit is enkel mogelijk als de belangen van gebruikers of derde belanghebbenden niet
worden geschaad. Uiteraard wordt in alle situaties eerst geprobeerd om in overleg
met de eigenaar toch tot afspraken over de uitvoering van de versterking te komen.
Het besluit van de Minister van EZK tot niet versterken is, net als het versterkingsbesluit,
vatbaar voor bezwaar en beroep. Dit geeft de eigenaar nogmaals de gelegenheid om toch
de wens voor een versterking uit te spreken.
2.3 Coördinatiebepaling
Om te voorkomen dat de uitvoering van de versterking van een gebouw vertraging oploopt
is in de wet in artikel 13l een coördinatiebepaling opgenomen. De coördinatiebepaling
dient ervoor dat het versterkingsbesluit en de ermee samenhangende besluiten, zoals
een omgevingsvergunning of een toestemming in het kader van de Wet Natuurbescherming
gezamenlijk worden voorbereid. Hiervoor dient er coördinatie plaats te vinden tussen
de Minister van EZK en de gemeenten en de provincie die deze besluiten nemen. Doel
is te voorkomen dat het versterkingsbesluit al is genomen maar één of meer van de
voor de uitvoering vereiste vergunningen en toestemmingen daarna niet zouden worden
verleend. De Minister van EZK is hierbij het coördinerend bestuursorgaan. De NCG voert
deze taak namens de Minister van EZK uit.
In aanloop naar de uitvoering van de wet is gebleken dat deze coördinatiebepaling
niet de geschikte manier is om het doel te bereiken. Het knelpunt in de uitvoering
van deze bepaling zit onder andere in de eis uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna:
Awb) dat de NCG alle besluiten moet publiceren die met het versterken samenhangen.
In de praktijk blijkt dat de NCG niet kan voldoen aan deze publicatieplicht. De NCG
heeft namelijk niet direct toegang tot de benodigde informatie in de informatiesystemen
van de gemeenten in het aardbevingsgebied of de provincie Groningen. NCG kan daarom
niet zelf controleren of een besluit is genomen en de publicatie daarvan terecht is.
Een ander bezwaar is dat het verstrekken van een omgevingsvergunning door de gemeente
kan worden vertraagd wanneer het vaststellen van het versterkingsbesluit meer tijd
kost. Dit kan problemen opleveren met de wettelijke termijnen die gesteld zijn voor
het nemen van dit besluit. Daarbij ontstaat er ook een hoger risico op procedurefouten,
wanneer er sprake is van bezwaar of beroep op het versterkingsbesluit. Tevens zou
de coördinatiebepaling tot extra regeldruk leiden bij de gemeenten en de provincie.
Verder geldt dat niet elke versterking van een gebouw in Groningen plaatsvindt onder
regie van de NCG. Te denken valt aan gebouwen uit de batch 1588 projecten. Coördinatie
van besluiten door de NCG zou in dat geval geen toegevoegde waarde hebben en mogelijk
leiden tot extra afstemming tussen partijen, met eveneens het risico op procedurefouten,
en hogere administratieve lasten wegens de afstemming tussen de diverse partijen.
Uit de gesprekken met de betrokken gemeenten, de provincie en de NCG blijkt dat er
op dit moment al een goede samenwerking is op basis van afspraken tussen deze partijen.
Dit maakt de coördinatiebepaling in de wet volgens de gemeenten, de provincie Groningen
en de NCG overbodig. Aangezien de behoefte aan coördinatie van de diverse besluiten
blijft bestaan, en daarmee ook de noodzakelijke afstemming tussen de betrokken partijen,
is het nodig om de coördinatie, zoals deze door artikel VI van de wet versterken beoogd
wordt, beter aan te laten sluiten op de praktijk. In het voorstel voor wijziging van
de wet wordt daarom artikel 13l aangepast. In dat artikel is nu een verplichting opgenomen
dat de betrokken overheden ten behoeve van de coördinatie op de voor het versterken
noodzakelijke besluiten handelen volgens de afspraken die zijn overeengekomen en opgenomen
in de samenwerkingsovereenkomst van het samenwerkingsverband VTH Drieslag. Het Instituut
Mijnbouwschade Groningen (hierna: IMG) heeft zich specifiek voor de taak om woningen
duurzaam te herstellen met een adhesieverklaring ook aangesloten op het samenwerkingsverband.
De betrokken partijen voeren periodiek overleg om de mogelijke knelpunten in uitvoering
van de procedures en coördinatie van de besluiten op te lossen, hierover nadere afspraken
te maken en de samenwerking te bestendigen en zo nodig de samenwerkingsovereenkomst
te actualiseren wanneer ontwikkelingen en de wijziging van op het versterken van gebouwen
van toepassing zijnde wet- en regelgeving dit noodzakelijk maken.
2.4 Mogelijkheid tot herbeoordeling bij constructief verbonden gebouwen
In artikel 22b van de wet is voorzien in de mogelijkheid tot een herbeoordeling voor
eigenaren die een versterkingsadvies hebben dat is gebaseerd op verouderde inzichten.
Denk hierbij aan een beoordeling op basis van de NPR 9998:2018 tijdvak 2 of een eerdere
versie van de NPR 99982. Wanneer de eigenaar die voor een herbeoordeling in aanmerking komt, kiest voor een
herbeoordeling van zijn gebouw en de aanvraag voor herbeoordeling wordt toegewezen,
dan wordt het gebouw beoordeeld volgens de nieuwste inzichten. De eigenaar ontvangt
dan een vergoeding die is bedoeld als compensatie. Eigenaren krijgen € 13.000,= vrij
te besteden, omdat zij afstand doen van hun liggende versterkingsadvies en weer een
nieuw traject ingaan om hun gebouw opnieuw te laten beoordelen. De mogelijkheid tot
compensatie wordt geboden, omdat met de toepassing van de nieuwe inzichten het aannemelijk
is dat een groot deel van de gebouwen in Groningen die nu beoordeeld zullen worden
geen of minder zware versterkingsmaatregelen nodig hebben. Dit geldt dus ook voor
gebouwen die herbeoordeeld worden. Op het moment dat gekozen wordt voor een herbeoordeling
heeft dit eveneens als voordeel voor de eigenaar dat zijn gebouw niet onnodig (zwaar)
versterkt hoeft te worden. Tevens kan de daardoor vrijkomende uitvoeringscapaciteit
worden ingezet om de gebouwen die op basis van de nieuwste inzichten nog wel versterking
vereisen sneller aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Dit stelt de Minister van
EZK in staat om de meest onveilige gebouwen eerder te versterken. Daarnaast komen
eigenaren die kiezen voor herbeoordeling in aanmerking voor een subsidie voor verduurzaming
en woningverbetering. Dit is geregeld in de Subsidieregeling verduurzaming, onderhoud
en verbetering gebouwen aardbevingsgebied Groningen. Deze subsidie bedraagt maximaal
€ 17.000,=.
2.4.1 Herbeoordeling bij constructief verbonden gebouwen
In de versterkingsoperatie zitten ongeveer 2.000 constructief verbonden gebouwen die
op basis van de toegepaste beoordelingsmethode in aanmerking komen voor een herbeoordeling3. Kenmerkend voor constructief verbonden gebouwen is dat deze op zodanige wijze verbonden
zijn dat werkzaamheden aan het ene gebouw gevolgen hebben voor de bouwkundige constructie
van het andere gebouw. Dit kan bijvoorbeeld komen door een gemeenschappelijke tussen-
of scheidingsmuur of een gezamenlijke dakconstructie. Denk hierbij aan een rijtjeswoning,
een flat of een twee-onder-een-kapwoning. Het is vanuit constructief oogpunt veelal
niet mogelijk om het ene gebouw te versterken op basis van oude inzichten en het andere
gebouw of de andere gebouwen op basis van nieuwe inzichten. Dit omdat versterking
op basis van de oude inzichten meestal slechts mogelijk is indien de panden gezamenlijk
worden versterkt.
Eigenaren die in constructief verbonden gebouwen wonen, zullen in dergelijke situaties
daarom met de buren tot een gemeenschappelijke keuze moeten komen. Dit betekent dat
er een keuze moet worden gemaakt voor óf het uitvoeren van het liggende versterkingsadvies
voor alle betrokken gebouwen óf een nieuwe beoordeling van al deze gebouwen. Wanneer
een gebouw is gesplitst in appartementsrechten en de versterkingsmaatregelen uit het
versterkingsadvies mede zien op de gemeenschappelijke delen wordt deze keuze gemaakt
door de vereniging van eigenaren.
De Minister van EZK zal alle bij de constructief verbonden gebouwen betrokken eigenaren
bij de te maken keuze ondersteunen en zal een zorgvuldig proces van bemiddeling daarvoor
opzetten, waarbij eigenaren onderling overeenstemming kunnen bereiken. Hierbij kan
de Minister van EZK al een voorlopige indicatie geven van de mogelijke uitkomst van
een herbeoordeling, bijvoorbeeld of het pand aan de veiligheidsnorm voldoet of niet.
Daarbij zal ook gekeken worden of maatwerk mogelijk is, of dat de constructief verbonden
gebouwen los van elkaar versterkt kunnen worden, zonder dat dit leidt tot vertraging
van de versterkingsoperatie. Bij een zeer beperkt aantal van deze adressen kan de
versterking van het ene gebouw namelijk uitgevoerd worden zonder dat dit invloed heeft
op het andere gebouw. Daarnaast kunnen eigenaren advies inwinnen bij een onafhankelijke
adviseur, waarvoor zij een vergoeding kunnen krijgen via de Minister van EZK. Dit
kan hen helpen om een weloverwogen keuze te maken. De verwachting is dat bovenstaand
traject dan ook veelal tot een gemeenschappelijke oplossing leidt.
2.4.2 Belangenafweging t.b.v. de keuze al dan niet herbeoordeling
Mocht bovenstaand proces van bemiddeling tussen eigenaren echter niet tot een oplossing
leiden, dan zal de Minister van EZK een belangenafweging maken, op basis van de individuele
beoordeling van alle omstandigheden van toepassing op de situatie. Het overkoepelende
doel «veilige gebouwen in Groningen» binnen de versterkingsoperatie, speelt uiteraard
ook een belangrijke rol binnen deze belangenafweging.
In beginsel weegt het belang van de eigenaar die een herbeoordeling wil zwaarder dan
het belang om vast te houden aan de oorspronkelijke beoordeling. Het is namelijk de
verwachting dat in veel gevallen het gebouw volgens de nieuwe inzichten als veilig
wordt beoordeeld. In dat geval is de inperking van het eigendomsrecht door het uitvoeren
van zwaardere versterkingsmaatregelen op basis van verouderde inzichten lastig te
rechtvaardigen. Ook het effect van de zware en ongewenste versterking op de beschikbare
uitvoeringscapaciteit weegt in deze belangenafweging mee. Daarnaast geldt dat de eigenaar
in beginsel mag afzien van versterking, op grond van zijn eigendomsrecht. Omdat het
waarschijnlijker is dat een gebouw na herbeoordeling veilig is, prevaleert het argument
om niet onnodig in te grijpen aan iemands gebouw. De Minister van EZK heeft wel de
mogelijkheid om van dit uitgangspunt af te wijken wanneer zwaarwegende belangen aan
de zijde van de eigenaar die wil vasthouden aan het eerdere versterkingsadvies dit
rechtvaardigen.
Een aanpassing van de wet is noodzakelijk om deze belangenafweging en een daarop volgend
ambtshalve besluit tot herbeoordeling mogelijk te maken. Op dit moment kan op basis
van de wet alleen gekozen worden voor het uitvoeren van het liggende versterkingsadvies
of voor een herbeoordeling op aanvraag van de eigenaar. Wanneer een belangenafweging
door de Minister van EZK leidt tot een herbeoordeling voor alle constructief verbonden
gebouwen, kan dit op grond van de geldende artikelen niet worden uitgevoerd. Hierdoor
stokt het versterkingstraject en blijft de onveilige situatie voortbestaan. De wet
wordt daarom nu zo aangepast dat de Minister van EZK de bevoegdheid krijgt om in lijn
met de gemaakte belangenafweging een herbeoordeling uit te voeren voor alle constructief
verbonden gebouwen als één of meer eigenaren van een dergelijk gebouw een herbeoordeling
wil. In het zevende lid van artikel 22b is met de delegatiegrondslag reeds mogelijk
gemaakt om bij regeling regels te stellen over het beschikbaar stellen van de compensatie
van € 13.000 aan alle eigenaren die een herbeoordeling krijgen. Deze delegatiegrondslag
wordt nu uitgebreid tot het stellen van regels over de uitvoering van de mogelijkheid
van herbeoordeling van het gebouw, wanneer het gebouw niet aan de veiligheidsnorm
voldoet en de uitvoering van de versterkingsmaatregelen nog niet is aangevangen. Daarnaast
is er nog een wijziging van technische aard in het vierde lid van artikel 22b opgenomen.
In dit lid is namelijk aangegeven dat er in lagere regelgeving een nog nader te benoemen
tijdstip zal worden opgenomen dat aangeeft tot wanneer een beoordeling van het gebouw
kan plaatsvinden en het gebouw in aanmerking komt voor een herbeoordeling. Aangezien
niet de datum, maar juist de gebruikte inzichten relevant zijn in de overweging om
een herbeoordeling aan te bieden, is in het vierde lid opgenomen dat de Minister van
EZK bij regeling bepaalt bij welke beoordelingen een herbeoordeling kan worden uitgevoerd.
In deze regeling wordt dit bepaald conform de eerdergenoemde afspraak die voorziet
in het aanbieden van een herbeoordelingskeuze voor eigenaren die een versterkingsadvies
hebben dat is gebaseerd op verouderde inzichten.4
2.5 Heffing Nederlandse Aardolie maatschappij (NAM)
Artikel 15 voorziet in een bevoegdheid voor de Minister van EZK om aan de NAM een
heffing op te leggen ter bestrijding van alle kosten gemaakt in verband met de afhandeling
van schade en de uitvoering van de versterkingsoperatie. Deze heffing sluit aan bij
de aansprakelijkheid van de NAM op grond van het Burgerlijk Wetboek en de Mijnbouwwet,
waarbij in het bijzonder wordt gewezen op de artikelen 6:177a van het Burgerlijk Wetboek
en artikel 52g van de Mijnbouwwet, waarin de aansprakelijkheid voor schade en (on)veiligheid
specifiek zijn uitgewerkt. Het kabinet ziet er streng op toe dat alle kosten die bij
NAM in rekening kunnen worden gebracht, ook in rekening zullen worden gebracht.5
Wat de heffingsgrondslag in artikel 15 van de wet betreft beoogt dit wetsvoorstel
de primaire heffingsgrondslag voor schade door toevoeging van twee onderdelen in het
eerste lid, onderdeel a te verduidelijken. Ten eerste door ook te verwijzen naar de
kosten die het IMG ter uitvoering van artikel 2, negende lid, van de wet maakt teneinde
– met het oog op voorkoming of beperking van schade – maatregelen te treffen of vergoedingen
uit te keren die leiden tot versterking van een gebouw, voor zover dit geen versterkingsmaatregelen
betreft als bedoeld in artikel 13j, eerste lid, onderdeel a. Bij dit onderdeel gaat
het om vergoedingen in verband met schade die is ontstaan door beweging van de bodem
als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen
van gas uit het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg of de gasopslag
Grijpskerk. In verband daarmee zijn deze kosten nu reeds verhaalbaar op NAM. De kosten
kunnen immers worden geschaard onder «alle kosten gemaakt in verband met de uitvoering
van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdelen a en b,
en zevende lid», waarvoor op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel
a, reeds een heffing wordt opgelegd. Overigens zouden de kosten voor de bedoelde maatregelen
vanwege het resultaat van die maatregelen – de «versterking van een gebouw» – ook
al hefbaar zijn op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel c. In die
bepaling gaat het op dit moment – zie de laatste alinea van deze paragraaf voor de
met dit wetsvoorstel voorgestelde wijziging – om «kosten gemaakt door de overheid
voor de voorbereiding en uitvoering van de maatregelen om een gebouw aan de veiligheidsnorm
te laten voldoen», waarbij er dus geen beperking is tot de versterkingsmaatregelen
op grond van artikel 13j door de NCG. Desondanks wordt dit onderdeel voor de duidelijkheid
ingevoegd in artikel 15. Daarmee wordt het een rechtstreeks onderdeel van de heffing
in plaats van via de band van artikel 2, derde lid, onderdelen a en b, en zevende
lid, of artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel c.
Ten tweede wordt in de primaire heffingsgrondslag verhelderd dat ook de bijstand die
aan een aanvrager op grond van artikel 12, vierde lid, van de wet wordt verleend onder
de heffing valt. Deze bijstand kan een aanvrager ontvangen wanneer die tegen een schadevergoedingsbesluit
in bezwaar gaat en het IMG de bijstand levert. Deze kosten voor bijstand kunnen eveneens
worden geschaard onder «alle kosten gemaakt in verband met de uitvoering van de taken
en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdelen a en b, en zevende lid»,
waarvoor op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, reeds een heffing
wordt opgelegd. Desondanks wordt de bepaling voor de duidelijkheid ingevoegd in artikel
15, waarmee zij, evenals bij de vergoedingen in verband met schade zoals hierboven
beschreven, een rechtstreeks onderdeel wordt van de heffing in plaats van via de band
van artikel 2, derde lid, onderdelen a en b. Deze wijziging is ook in lijn met de
eerdere toevoeging van artikel 13n, eerste en tweede lid, in combinatie met de artikelen
37b en 37c van de Wet op de rechtsbijstand, aan artikel 15 (eerste lid, onderdeel
d) bij de novelle. Ook in artikel 13n gaat het om kosten van (juridische, bouwkundige
en financiële) bijstand die in de heffing worden meegenomen. Het betreft hierbij bijstand
die de eigenaar kan inschakelen ter ondersteuning in de processen met betrekking tot
schadeafhandeling en versterking van een gebouw. Zie hiervoor ook paragraaf 2.11 van
deze toelichting.
Met de wijziging van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, wordt de mogelijkheid geboden
dat ook de kosten die de overheid maakt ter uitvoering van andere taken en maatregelen
kunnen worden geheven, indien deze kosten in verband staan met de bestrijding van
de nadelige gevolgen van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve
van het winnen van gas uit het Groningenveld, of van de gasopslag Norg of gasopslag
Grijpskerk (hierna: de nadelige gevolgen). Deze algemene heffingsgrondslag sluit aan
bij het kabinetsstandpunt, dat dit het leidende criterium is om kosten te kunnen verhalen
op de NAM.6 Specifiek artikel 2, achtste lid, valt bijvoorbeeld onder deze bepaling: omdat het
hier gaat om een algemene bevoegdheid om per algemene maatregel van bestuur andere
taken aan het IMG op te dragen, zal per opgedragen taak moeten worden bezien of de
kosten in verband daarmee zijn gemaakt ter bestrijding van de nadelige gevolgen. Ook
de kosten voor duurzaam herstel (artikel 2, tiende lid) en de knelpuntentaak (artikel
2, elfde lid) vallen onder deze algemene grondslag, voor zover de kosten in verband
met deze taken zijn gemaakt ter bestrijding van de nadelige gevolgen. Een ander voorbeeld
is de overlastvergoeding van artikel 2, derde lid, onderdeel a. Het gaat ook hier
om een vergoeding ter bestrijding van de nadelige gevolgen, omdat die gevolgen ook
kunnen bestaan uit overlast en dus niet beperkt zijn tot enkel fysieke mijnbouwschade.
In onderdeel b wordt ook rekening gehouden met het feit dat er andere overheden (naast
het IMG) zijn die kosten maken ter bestrijding van de nadelige gevolgen van de exploitatie.
Hierdoor is er gekozen om in onderdeel b te spreken over de overheid.
In aansluiting op de wijziging die is doorgevoerd voor het verhalen van de kosten
die gemoeid zijn met de schadeafhandeling is ook de formulering in onderdeel c van
artikel 15 dat ziet op het versterken van een gebouw aangepast. Met de tekst van dit
onderdeel wordt voor de heffing van de kosten van de versterkingsoperatie aangesloten
op het bestaande artikel 13ba, waarin de plicht van de Minister van EZK is opgenomen
om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te
voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt
geschaad. Deze zorgplicht rustte voorheen op de NAM. Hiermee wordt duidelijk dat de
kosten niet alleen slaan op de kosten voor de voorbereiding en de uitvoering van de
maatregelen om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen, maar dat dit meer
omvat. In de memorie van toelichting bij het voorstel voor de wet versterken was op
diverse plaatsen al duidelijk gemaakt dat het begrip veiligheid ruim opgevat moet
worden en niet strikt wordt afgebakend, zoals wel het geval lijkt bij de huidige tekst
van artikel 15 («maatregelen om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen»).7 Een dergelijke ruime uitleg wordt ook gegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State over artikel 36 van de Mijnbouwwet dat, evenals artikel 33 van
de Mijnbouwwet, van toepassing was op de houder van de winningsvergunning Groningenveld.8 Het gaat bij deze ruime uitleg om onder andere de kosten van de opname en het beoordelen
van een gebouw, de uitvoering van de versterkingsmaatregelen door bijvoorbeeld de
NCG, de kosten voor begeleiding van de eigenaar of bewoner en de kosten voor onderzoek
dat nodig is voor de beleidsuitvoering. Het begrip veiligheid is niet absoluut en
de veiligheidsnorm is hiervan de uitwerking.9 Ook het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) hanteert een ruimer veiligheidsbegrip,
waarbinnen ook rekening moet worden gehouden met de gezondheid en het welbevinden
van de inwoners van het aardbevingsgebied.10
2.6 Bepaling inzake historische schadedata van de Nederlandse Aardolie Maatschappij
(NAM)
Vanwege de overname van de schadeafhandeling door het Rijk en de ambitie om NAM daarbij
op afstand te zetten, is het wenselijk dat de historische schadedata waarover NAM
beschikt aan het Rijk wordt verstrekt. Op dit moment vindt er uitwisseling van schadedata
plaats tussen NAM en het IMG, voor zover dat noodzakelijk is voor de afwikkeling van
schademeldingen door het IMG. In deze constructie is er nog steeds een rol weggelegd
voor NAM. Het volledig publiek maken van de schadeafhandeling betekent dat al deze
historische schadedata door NAM worden verstrekt aan de Minister van EZK. Het is in
het nationale belang dat de Minister van EZK de historische schadedata van NAM ontvangt
en centraal bewaart, zodat de betrouwbaarheid en integriteit van de data wordt geborgd
en ter beschikking kan worden gesteld voor (toekomstige) onderzoeksdoeleinden. Dat
NAM de historische schadedata aan de Minister van EZK kan verstrekken, wordt geregeld
met de toevoeging van de Minister van EZK aan artikel 3, vierde lid.
Nadat alle historische schadedata door NAM aan de Minister van EZK zijn verstrekt,
en er ook geen naleveringen meer plaatsvinden, wordt NAM buiten de gegevensuitwisseling
geplaatst.
2.7 Akte van cessie
Op grond van het oude artikel 33 van de Mijnbouwwet had NAM tot 2018 een zorgplicht
tegenover de burger. De zorgplicht betrof onder andere het vergoeden van de geleden
schade door de gaswinning. Nu de zorgplicht in 2018 is overgegaan op de Minister van
EZK heeft een burger zelf geen vordering meer op NAM tot nakoming van die zorgplicht.
De huidige wet verplicht de eigenaar van een gebouw om met een akte van cessie zijn
vordering op NAM tot vergoeding van de versterkingskosten over te dragen aan de Staat.
Hoewel deze verplichting juridisch een functie heeft, namelijk het voorkomen dat een
persoon een schadeclaim kan indienen bij zowel de Staat als de NAM en daarmee een
dubbele vergoeding ontvangt, blijkt dat het niet noodzakelijk is om deze verplichting
in de wet te behouden. De kans op een dubbele claim zonder cessie wordt als erg klein
beschouwd. Het schrappen van de cessie voorkomt discussie tussen de eigenaar en NCG
en leidt tevens tot vermindering van de administratieve lasten voor de eigenaren van
een gebouw.
Voor schade is en blijft de NAM rechtstreeks aansprakelijk op grond van artikel 177a
van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De gedupeerde kan de NAM rechtstreeks aanspreken
op de vergoeding van de schade en bij een conflict daarover de burgerlijke rechter
inschakelen, óf de afhandeling aan de overheid (in de praktijk: het IMG) overlaten,
maar dient in het laatste geval dan ook afstand te doen van het recht om de NAM aan
te blijven spreken. Met een akte van cessie doet de bewoner afstand van zijn recht
tot verhaal van kosten bij de NAM voor de vergoeding van schade. Vanwege deze keuzemogelijkheid
wordt de akte van cessie bij schade niet geschrapt.
2.8 Vergoeding van overlast voor een eigenaar van een gebouw op norm
Abusievelijk is verzuimd in de wet op te nemen dat de eigenaar van een gebouw aanspraak
kan maken op een vergoeding voor de overlast die hij ondervindt van de opname van
zijn gebouw in de situatie dat het gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm. Als een
gebouw niet voldoet aan de veiligheidsnorm bepaalt de wet dat het versterkingsbesluit
de aanspraak van de eigenaar bevat op vergoeding van de kosten voor uitvoering van
versterkingsmaatregelen. Deze aanspraak omvat onder andere een vergoeding van de overlast
dan wel schade die optreedt ten gevolge van de voorbereiding (beoordelingsfase) en
de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. In de wet is niet voorzien in een vergoeding
in de situatie waarbij er géén versterkingsbesluit volgt na de beoordeling wanneer
het gebouw op norm is. Met de wijziging van de wet wordt alsnog voorzien in een grondslag
om in het besluit dat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet ook de vergoeding
voor overlast en schade als direct gevolg van de opname van het gebouw op te nemen.
Voor de rechtmatige gebruiker van het gebouw, niet zijnde de eigenaar maar bijvoorbeeld
de huurder, regelt de wet al wel de vergoeding voor overlast, ongeacht of het gebouw
voldoet aan de veiligheidsnorm.
2.9 Uitwisseling en verwerking van gegevens over gezondheid
Dit wetsvoorstel beoogt de grondslag te expliciteren in artikel 3 van de wet voor
de gegevensverwerking in het kader van de bij ministeriële regeling aan het IMG op
te dragen taak om knelpunten op te lossen die zijn ontstaan als gevolg van de schade.
In dat verband is het noodzakelijk de bepaling over het verbod om gegevens over gezondheid
te verwerken in artikel 3, negende lid, aan te passen. De aanpassing regelt dat –
indien de betrokken benadeelde uitdrukkelijk zijn instemming geeft voor het delen
van gegevens over zijn gezondheid – het college van burgemeester en wethouders van
een gemeente in het gebied en de Minister van EZK (in de praktijk: de NCG) deze gegevens
verstrekken aan het IMG, voor zover dit ten minste noodzakelijk is voor het oplossen
van knelpunten die als gevolg van de schade zijn ontstaan, bedoeld in artikel 2, elfde
lid, van de wet. De uitwisseling van gegevens over gezondheid met het IMG ziet op
situaties waarin inwoners in het aardbevingsgebied lichamelijk of geestelijk alsook
financieel in de problemen zijn gekomen en daarbij geholpen moeten worden. Maar ook
op situaties waarin een slechte conditie van het te versterken of te herstellen gebouw
dan wel andere factoren ervoor zorgen dat bewoners in ernstige problemen zijn gekomen,
die ook een weerslag kunnen hebben op hun gezondheidssituatie. Om het mogelijk te
maken dat het IMG deze taak uit kan voeren is in deze situaties het verstrekken van
informatie over de gezondheid van een bewoner aan het IMG, met uitdrukkelijke instemming
van de betrokkene, noodzakelijk. Gezien de aard van de knelpunten kan het hierbij
gaan om gegevens over de lichamelijke, financiële of psychische situatie van de bewoner.
Naar verwachting zal het hierbij gaan om circa 100 gevallen per jaar. Als grondslag
voor deze gegevensverwerking geldt dat deze noodzakelijk is ter uitvoering van een
wettelijke verplichting (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG)). Hierbij geldt als extra waarborg voor de betrokkene dat
zijn of haar uitdrukkelijke instemming nodig is voor deze gegevensverwerking.
Bij ministeriële regeling zijn regels gesteld over de knelpuntentaak (paragraaf 1a
van de Regeling Tijdelijke wet Groningen). Daarin is opgenomen dat de burgemeester,
de Nationale ombudsman en regionale zorg- en hulpverleners bijzondere situaties kunnen
aandragen bij het IMG. Vastgelopen situaties kunnen door de burgemeester of de Minister
van EZK (NCG) worden aangedragen bij het IMG. Hiervoor is het verwerken van gegevens
over gezondheid niet noodzakelijk. Een wettelijke grondslag voor enkel het aandragen
van bijzondere of vastgelopen situaties is daarom dan ook niet opgenomen in artikel
3.
2.10 Uitbreiding takenpakket ACVG
Deze voorgestelde aanpassing van de wet betreft een verbreding van de taakomschrijving
van het ACVG. Het ACVG adviseert de Minister van EZK sinds 2019 over de veiligheid
in Groningen en speelt daarmee een belangrijke rol in de versterkingsoperatie. Het
ACVG is opgericht om de Minister van EZK te adviseren over de constructieve veiligheid
van gebouwen in Groningen op basis van onafhankelijkheid en (technische) expertise.
Het ACVG is aanvankelijk opgericht als tijdelijk adviescollege. In het huidige artikel
van de wet staat dat het ACVG zich specifiek richt op advisering over de wijze waarop
het risicoprofiel wordt vastgesteld, over de wijze waarop wordt vastgesteld of een
gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, en de wijze waarop wordt bepaald welke maatregelen
nodig zijn om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Deze taak is en
blijft de kerntaak van het ACVG. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd deze taak uit te
breiden om onder andere tegemoet te komen aan de aanbevelingen van de Parlementaire
enquêtecommissie aardgaswinning Groningen (hierna: PEGA) in haar rapport Groningers
boven gas (https://www.tweedekamer.nl/Groningen/rapport).
2.10.1 Samenhang met de ondergrond
De kennisontwikkeling over de ondergrond en het opslaan, beheren en ontsluiten van
de kennis over de bovengrond is belegd bij verschillende organisaties. In het PEGA-rapport
wordt aanbevolen (aanbeveling 9) dit meer in samenhang te doen. Daarom wordt de taak
van het ACVG verbreed. Het ACVG wordt gevraagd om te adviseren over de relatie tussen
ondergrondse bodembeweging en de effecten op de veiligheid van bebouwing bovengronds.
Het ACVG wordt niet gevraagd om zelf kennis te ontwikkelen over de ondergrond in Groningen,
maar om kennis te nemen van de onderzoeken die onder andere door SodM, TNO en/of het
Kennisprogramma Effecten Mijnbouw worden uitgevoerd en deze kennis te beschouwen vanuit
de primaire taak, advisering van de Minister van EZK ten aanzien van constructieve
veiligheid. Het ACVG kan daarmee de brug slaan tussen de eigen kennis en de kennis
die bij voornoemde partijen wordt ontwikkeld.
2.10.2 Schade
De versterkingsoperatie en de schadeafhandeling zijn twee eigenstandige operaties
die op gebouwniveau samen kunnen komen. Dit wetsvoorstel beoogt het mogelijk te maken
dat het ACVG adviseert over schade, wanneer die van invloed is op de constructieve
veiligheid van gebouwen.
2.10.3 Veiligheid in brede zin
Ofschoon de constructieve benadering van veiligheid de basis vormt, wordt het ACVG
ook gevraagd veiligheid in een bredere context te benaderen. Veiligheid gaat verder
dan alleen de fysieke veiligheid. Voor fysieke veiligheid geldt een wettelijke veiligheidsnorm
(de Meijdamnorm 10-5), en is een werkwijze vastgelegd met onder andere methoden voor prioritering en beoordeling
van risicovolle gebouwen. Dit is een individuele veiligheidsnorm met de wettelijke
verantwoordelijkheid voor de Minister van EZK om ieder gebouw te versterken tot dat
niveau. Dit is de kern van de versterkingsoperatie. Het ACVG heeft hierover geadviseerd
en wordt gevraagd dit te blijven doen. De onderzoeken van Gronings Perspectief (Rijksuniversiteit
Groningen) laten zien dat stress en onzekerheid als gevolg van de gaswinning gezondheidsrisico’s
veroorzaken. Bij het veiligheidsbeleid, en de versterkingsoperatie en gaswinning in
het bijzonder, dient daarom naast de constructieve benadering ook de bredere context
te worden betrokken. Het ACVG wordt daarom gevraagd om in hun adviezen rekening te
houden met het feit dat veiligheid verder gaat dan alleen de fysieke veiligheid. Het
ACVG organiseert rond het welzijn en welbevinden van de Groninger voldoende kennis
van de impact en beleving van het adviesonderwerp voor een integraal advies.
2.10.4 Uitvoering van de versterkingsoperatie
De adviezen van het ACVG richten zich op de versterkingsoperatie in Groningen. De
adviezen worden gebruikt om de opgave te versnellen en te verbeteren en dragen bij
aan het doel om de veiligheid zo goed mogelijk te borgen. Daarom kan het ACVG vanuit
het specifieke perspectief van constructieve veiligheid adviseren over de wijze waarop
de versterking wordt uitgevoerd, als dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering
van het beleid.
2.10.5 Relatie met SodM
Deze taak conflicteert niet met de adviserende taak van het SodM, maar is complementair
daaraan. Het SodM heeft de wettelijke taak om gevraagd en ongevraagd te adviseren
over de uitvoering van versterkingsmaatregelen in relatie tot veiligheid. Deze adviestaak
is met name gericht op het adviseren van de Minister van EZK over de vraag of wel
voldoende wordt gedaan om zo snel mogelijk tot een veilige situatie in Groningen te
komen. SodM voert die taak onafhankelijk en op afstand van de Minister van EZK uit.
De taak van het ACVG is ook gericht op advisering bij de ontwikkeling van beleid en
regelgeving rond (constructieve) veiligheid in de brede zin van het woord, dit in
relatie tot gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslagen bij Norg of Grijpskerk.
Door zetting (drukvereffening) kan er ook na beëindiging van de gaswinning uit het
Groningenveld nog wel bodembeweging als gevolg van die gaswinning plaatsvinden in
het aardbevingsgebied.
Net als SodM adviseert het ACVG de Minister van EZK onafhankelijk, maar het ACVG staat
dichter op de dagelijkse uitvoeringspraktijk van de versterking. Met deze wetswijziging
krijgt het ACVG vanuit zijn specifieke expertise dan ook de ruimte om gevraagd of
ongevraagd, deskundig en onafhankelijk te adviseren over de uitvoering van de versterkingsopgave.
Hierdoor wordt het eveneens in staat gesteld om te adviseren over de wijze waarop
zijn adviezen in de praktijk worden gebracht.
2.11 Juridische, bouwkundige en financiële bijstand bij schadeafhandeling en versterken
Het artikel over kosteloze juridische bijstand en bouwkundige en financiële bijstand
voor een eigenaar van een gebouw (artikel 13n) wordt op een aantal punten aangepast.
Met de aanpassing van het eerste lid van het artikel wordt verduidelijkt dat de juridische
bijstand ook geldt in de fase van afwikkeling van de schade door het IMG en voor de
uitvoering van de versterkingsmaatregelen. Deze verduidelijking is nodig omdat er
in de oorspronkelijke taalkundige formulering van het artikel een misverstand kon
ontstaan of de bovengenoemde fases ook voor bijstand in aanmerking komen, hetgeen
wel het geval is. Om bovenstaande reden worden alle fases die voor juridische bijstand
in aanmerking komen met de wijziging apart en duidelijk vermeld. Ten tweede kon er
een misverstand bestaan of de uitvoering van de versterking onder regie van gemeenten
in het aardbevingsgebied ook voor juridische bijstand in aanmerking komt. Dit is wel
het geval. De formulering van het lid is aangepast om dit te verduidelijken.
Ten aanzien van de bouwkundige en financiële bijstand verstrekt door het IMG, genoemd
in het vierde lid, wordt met de wijziging verduidelijkt dat deze is gericht op ondersteuning
van de eigenaar, zowel in de fase van het indienen van een zienswijze in het kader
van de schadeaanvraag, als in de fase van afwikkeling van schade door het IMG.
Voorgesteld wordt ook het vijfde lid van artikel 13n, betreffende de bouwkundige en
financiële bijstand, te wijzigen. Met deze wijziging wordt versterken in eigen beheer
toegevoegd aan artikel 13n. Eigenaren die versterken in eigen beheer kunnen op dit
moment in iedere fase van het versterkingstraject een aanvraag doen voor financiële
of bouwkundige bijstand. Deze lopen mee in de vergoedingen die de desbetreffende eigenaren
ontvingen op grond van de artikelen 13ia en 13ib van de wet voor respectievelijk de
beoordelingsfase en de fase van het ontwerp van maatregelen, en in de aanspraak in
het versterkingsbesluit op grond van artikel 13j van de wet voor de fase van de uitvoering
van de versterkingsmaatregelen. Zij ontvangen dan een aanspraak op vergoeding van
deze bijstand voor de desbetreffende fase. De vergoeding voor een bouwkundig of financieel
adviseur wordt op dit moment verstrekt op basis van de drie fasen uit het versterkingstraject.
Deze drie fasen zijn: de beoordelingsfase, de fase van het opstellen van een overzicht
van maatregelen (het ontwerp) en de fase van uitvoering van de versterkingsmaatregelen.
De betaling van de vergoeding voor het leveren van bouwkundige of financiële bijstand
vindt plaats op basis van facturen van de adviseur voor de desbetreffende fase.
1 Deze werkwijze sluit niet goed aan bij de praktijk. De reden hiervoor is dat de
bouwkundig en financieel adviseurs de factuur baseren op het gestapelde advies over
de drie fasen in plaats van per fase. De aangepaste werkwijze sluit aan bij de wijziging
van artikel 13n, vijfde lid in de TwG en maakt het proces voor zowel de NCG als voor
de eigenaar en adviseur eenvoudiger. De NCG kan de aanspraak op de vergoeding voor
elk type adviseur in één keer vaststellen in plaats van per fase, ongeacht in welke
fase de aanvraag wordt gedaan. En de vergoeding in een keer uitkeren. De ongebruikte
uren uit de aanspraak kunnen meegenomen worden in de volgende fase. Daarnaast wordt
voorgesteld dat eigenaren die versterken onder regie van de NCG ook aanspraak kunnen
maken op financiële of bouwkundige bijstand in de beoordelingsfase. Dit kan nu alleen
voor het leveren van inbreng voor het versterkingsbesluit en het uitvoeren van de
versterkingsmaatregelen. Eigenaren die versterken in eigen beheer kunnen al aanspraak
maken op deze vergoeding.
Voorgesteld wordt om aan artikel 13n van de wet een zesde lid toe te voegen. In dit
nieuwe lid is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur het vijfde lid van
artikel 13n van toepassing kan worden verklaard voor gebouwen die onder de verantwoordelijkheid
van een andere overheidsorganisatie dan de Nationaal Coördinator Groningen worden
versterkt. Dit betreft met name gebouwen of onderdelen daarvan die, nadat hier bestuurlijke
afspraken over zijn gemaakt, worden versterkt onder verantwoordelijkheid van een gemeente
in het aardbevingsgebied. In de Zandplatenbuurt Zuid is dit het geval. De gemeente
Eemsdelta heeft met de eigenaren van deze woningen in het kader van de versterkingsopgave
afspraken gemaakt over het geheel vervangen van die woningen door nieuwbouwwoningen
(de zogenaamde «sloop-nieuwbouw»). De gemeente Eemsdelta heeft daartoe een subsidieregeling
opgesteld voor de gebouwen in de Zandplatenbuurt Zuid. Gezien de wijze waarop de versterking
wordt uitgevoerd, is er destijds bij het opstellen van het Besluit Tijdelijke wet
Groningen voor gekozen dat de eigenaren van een gebouw in de Zandplatenbuurt Zuid
recht hebben op een vergoeding voor juridische bijstand en bouwkundige en financiële
bijstand in het versterkingstraject na het verkrijgen van de beoordeling van hun gebouw.
Dit is gebeurd door bij de uitsluiting van de toepassing van hoofdstuk 5 (op grond
van artikel 13a, tweede lid, van de wet) in artikel 10a, tweede lid, van het Besluit
het betreffende artikel 13n van de wet uit te zonderen. Met andere woorden, door artikel
13n voor bijstand aan eigenaren van een gebouw onverkort van toepassing te laten zijn
op Zandplatenbuurt Zuid.
Echter omdat in artikel 13n, vijfde lid, een verwijzing wordt gemaakt naar het versterkingsbesluit,
dat in de wet is gedefinieerd als een besluit van de Minister van EZK, leent dit artikel
zich bij nader inzien niet goed voor de hierboven beschreven oplossing. Daarom is
het passend om een aparte grondslag op te nemen om artikel 13n, vijfde lid, van toepassing
te verklaren op situaties waarin een ander versterkingstraject wordt doorlopen dan
het traject dat is genoemd in hoofdstuk 5 van de wet. Het recht op een vergoeding
voor bouwkundige en financiële bijstand bij versterking kan dan zo zuiver mogelijk
van toepassing worden verklaard op de Zandplatenbuurt Zuid. Dit wordt opgelost door
het voorgestelde zesde lid, in combinatie met een wijziging van het Besluit Tijdelijke
wet Groningen, waarmee invulling zal worden gegeven aan dit lid. Voor het recht op
een vergoeding voor rechtsbijstand bij de uitvoering van de versterkingsmaatregelen
geldt dat de nieuwe formulering van het eerste lid, aanhef en onderdeel d, van artikel
13n, zoals hiervoor toegelicht, er al voor zorgt dat dat recht ook geldt indien die
uitvoering door de gemeente gebeurt.
3. Gevolgen en neveneffecten
De met dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen leveren geen wezenlijke verandering
van regeldrukeffecten op. Het betreft ofwel wijzigingen van reeds bestaande instrumenten,
waarvoor de regeldruk effecten al in kaart zijn gebracht, ofwel aanpassingen die leiden
tot een (beperkte) vermindering van de administratieve lasten bij de uitvoerende partijen
en tot vermindering van de regeldruk voor eigenaren van een gebouw. De financiële
consequentie voor de opname van de bepaling over het vergoeden van overlast bij opname
en beoordelen aan eigenaren van een gebouw bij een besluit op norm wordt geschat op
€ 360.000,= (gebaseerd op ca. 3.000 beoordelingen, waarvan ca. 40% van de adressen
op norm blijkt te zijn, dat tegen een vergoeding van € 300,= voor overlast bij opname
van een gebouw). De kosten voor de vergoeding aan de eigenaar voor het inschakelen
van een bouwkundig en financieel adviseur bij beoordelen onder regie van NCG is zeer
beperkt. Dit komt omdat bijna alle beoordelingen (onder regie NCG) zullen zijn uitgevoerd
voordat de wijziging van de wet in werking treedt.
4. Adviezen en internetconsultatie
Voor dit wetsvoorstel heeft afstemming plaatsgevonden met de NCG, het IMG en met een
vertegenwoordiging vanuit de regio. Tevens is een conceptversie van dit besluit aangeboden
voor internetconsultatie via de website www.internetconsultatie.nl van 17 december 2021 tot en met 28 januari 2022. Er is één reactie binnengekomen
namens de provincie Groningen en de aardbevings-gemeenten (hierna: de regio). Ook
is de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) om advies gevraagd. Het Adviescollege
toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat
het naar verwachting geen (omvangrijke) gevolgen voor de regeldruk heeft.
4.1 Reactie regio
De provincie Groningen, in samenspraak met de betrokken aardbevingsgemeenten (hierna:
de regio) heeft naar aanleiding van de voorgestelde wijziging van artikel 13g aangegeven
dat bij een gegrond vermoeden van een acuut onveilige situatie niet moet worden afgeweken
van het jaarlijkse plan van aanpak, maar dat de Minister van EZK in zo'n geval de
plicht heeft om extra capaciteit in te zetten.
De Minister van EZK zet zich zonder meer in voor het creëren van zoveel mogelijk capaciteit.
Dat niet alle gebouwen in een jaar beoordeeld en versterkt kunnen worden, is echter
een realiteit binnen de versterkingsopgave die prioritering noodzakelijk maakt, waarbij
het uitgangspunt geldt dat de meest onveilige gebouwen het eerst worden opgenomen
en beoordeeld. De wijziging zorgt er wel voor dat, in het uitzonderlijke geval dat
een gebouw versneld moet worden beoordeeld, dit niet in de weg wordt gestaan door
het plan van aanpak. Dit wetsvoorstel beoogt het doorbreken van de prioritering mogelijk
te maken in die gevallen waarin het (veiligheid)belang van de bewoner hier aanleiding
toe geeft.
Wat de aanpassing van het artikel over herbeoordeling betreft vraagt de regio in het
wetsartikel te verduidelijken in welke situatie de Minister van EZK zonder verzoek
hiertoe van de eigenaar een besluit kan nemen om het gebouw te laten herbeoordelen.
In de toelichting is de situatie waarin dit voorkomt, namelijk het geval van constructieve
verbondenheid waarbij de betrokken bewoners niet tot een gemeenschappelijke beslissing
tot herbeoordeling kunnen komen, en de daarbij horende belangenafweging door de Minister
van EZK uitgebreid beschreven. Naar aanleiding van de reactie van de regio is in de
toelichting nader ingegaan op de betekenis van constructieve verbondenheid. Het wetsartikel
laat ruimte aan de uitvoering om situatieafhankelijk problemen op te lossen. Dit is
bijvoorbeeld nodig in een situatie waarin een eigenaar met een beoordeling op basis
van oude inzichten weigert mee te werken aan de versterking van zijn gebouw, maar
deze versterking met het oog op de belangen van een huurder toch moet worden doorgezet.12 In een dergelijk geval is het in het belang van alle partijen om het versterkingsproces
door te zetten op grond van een beoordeling op basis van de meest recente inzichten.
Dit is eveneens in het belang van de eigenaar die weigert mee te werken aan de versterking
op basis van een eerdere beoordeling, omdat de versterkingsmaatregelen op basis van
een beoordeling op recente inzichten mogelijk niet nodig of veel lichter zouden zijn.
Op deze manier is de inperking van het eigendomsrecht die voortvloeit uit het uitvoeren
van de eventuele versterkingsmaatregelen zo klein mogelijk. Wat de belangen van de
huurder betreft geldt dat deze ook gebaat is bij een beoordeling op basis van de nieuwste
inzichten, omdat dit voor hem leidt tot geen of zo min mogelijk ingrijpende versterkingsmaatregelen.
Naar aanleiding van de aanpassing van de coördinatiebepaling in de wet heeft de regio
in het verleden zijn zorgen uitgesproken over de praktische uitvoerbaarheid en noodzaak
van deze coördinatiebepaling. In reactie hierop is aangegeven dat coördinatie van
samenhangende besluiten belangrijk is, omdat het leidt tot meer samenhang tussen de
Minister van EZK (in de praktijk: NCG) en gemeenten in hun besluitvorming. De eigenaar
is hierbij gebaat omdat coördinatie borgt dat hij of zij één aanspreekpunt en een
afgestemde voorbereiding krijgt. Verder voorziet coördinatie bijvoorbeeld in samenhangende
rechtsbescherming in geval van bezwaar en beroep. Zodoende levert coördinatie de eigenaar
geen extra juridisch proces, maar juist eenduidigheid op. Dit is ook in de memorie
van toelichting op het wetsvoorstel versterken13 beschreven. Aangezien de coördinatiebepaling niet het meest geschikte instrument
is gebleken voor de noodzakelijke coördinatie is in overleg met NCG, de gemeenten
en de provincie Groningen gezocht naar een betere oplossing. Deze is beschreven in
onderdeel 2.3 van de memorie van toelichting.
Dit wetsvoorstel beoogt coördinatie beter uitvoerbaar te maken door middel van extra
flexibiliteit en betere aansluiting op de versterkingsopgave.
De regio heeft opgemerkt dat de grondslag voor de gegevensuitwisseling over de gezondheid
van betrokken benadeelden tussen het IMG, de Minister van EZK en het college van burgemeester
en wethouders in lijn moet worden gebracht met de geldende knelpuntenregeling, die
daarvoor specifiek is opgezet Omdat voor het aandragen van een bijzondere situatie
door een burgemeester geen verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is, is het
wetsvoorstel op dit punt niet aangepast.
4.2 Advies Autoriteit Persoonsgegevens
De Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) heeft op 15 maart 2022 haar advies inzake
de toen voorgelegde versie van dit wetsvoorstel uitgebracht. Gezien de focus van haar
werkzaamheden richt dit advies zich op de voorgestelde aanpassing van het artikel
inzake de gegevensuitwisseling ten behoeve van het oplossen van knelpunten die als
gevolg van de schade zijn ontstaan, bedoeld in artikel 2, elfde lid, van de wet. Ten
eerste merkt de AP op dat niet wordt bepaald aan wie de gegevens, meer specifiek de
gezondheidsgegevens, worden verstrekt. De AP adviseert daarnaast om in het artikel
dan wel in de toelichting nader in te gaan op de aard en omvang van de knelpunten
en de soorten bijzondere persoonsgegevens die ter oplossing daarvan door het IMG worden
verwerkt. Ten derde adviseert de AP om in de toelichting nader in te gaan op de grondslag
voor het verstrekken van de gezondheidsgegevens, alsmede om het woord «toestemming»
in artikel 3, achtste lid, te wijzigen in uitdrukkelijke instemming. Als laatste adviseert
de AP om de toelichting aan te vullen door te vermelden van welke uitzondering op
het verwerkingsverbod uit de AVG sprake is en daarbij te motiveren dat is voldaan
aan de daarbij gestelde voorwaarden.
In reactie op het advies van de AP is allereerst voorzien in een expliciete wettelijke
grondslag voor de verwerking van de persoonsgegevens in verband met deze taak van
het IMG, bedoeld in artikel 2, elfde lid, van de wet. Voor het verstrekken van gegevens
over gezondheid wordt overeenkomstig het advies van de AP nu voorgeschreven dat daarvoor
de uitdrukkelijke instemming van de betrokkene vereist is en is de toelichting aangevuld
met de verwerkingsgrondslag in de AVG. Daarnaast is de toelichting aangevuld met een
nadere toelichting op de aard van de knelpunten waar het bij deze taak om kan gaan,
de soorten gegevens die in dit verband kunnen worden verstrekt en aan wie deze gegevens
kunnen worden verstrekt.
4.3 Uitvoeringstoets IMG en NCG14
Het IMG heeft in september 2022 een uitvoeringstoets gedaan op de toen voorliggende
versie van dit wetsvoorstel. Het IMG heeft opmerkingen gemaakt over het onderdeel
waarin werd voorgesteld dat het IMG ook verantwoordelijk wordt voor de afhandeling
van schade die mogelijkerwijs ontstaat ten gevolge van de inzet van de gasopslag Grijpskerk.
Het wetsvoorstel bevatte daartoe het voorstel om het wettelijk bewijsvermoeden zoals
vastgelegd in artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) uit te breiden
tot de gasopslag Grijpskerk. In voorgenoemde uitvoeringstoets concludeerde het IMG
dat deze aanpassing, rekening houdend met enkele aandachtspunten, uitvoerbaar zou
zijn. In de periode na de uitvoeringstoets door het IMG is de novelle in de Tweede
Kamer behandeld. Tijdens de behandeling is een amendement aangenomen15 waarmee het bewijsvermoeden van toepassing wordt verklaard op de gasopslag Grijpskerk
en ook de reikwijdte van de schadeafhandeling in de Tijdelijke wet Groningen tot die
gasopslag werd uitgebreid. Deze wetswijziging is op 1 juli 2023 in werking getreden.
Artikel II van de voor de uitvoeringstoets voorgelegde versie van het wetsvoorstel,
dat eenzelfde bepaling bevatte, is daarmee overbodig geworden, en is geschrapt.
De in het wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van de wet voor het oplossen van knelpunten
in de uitvoeringspraktijk van de versterking van gebouwen komen voort uit de uitvoeringstoets
die NCG heeft uitgevoerd op de wet versterken en de Regeling Tijdelijke wet Groningen.
De aanpassingen van de artikelen in de wet en de memorie van toelichting hebben plaatsgevonden
in nauwe samenwerking met de NCG. Op deze onderdelen heeft NCG eveneens beoordeeld
wat de effecten zijn op de uitvoering van haar taken. De voorgestelde aanpassingen
in de wet leiden bij NCG tot minder administratieve lasten en verbetering van de uitvoerbaarheid
van de regelgeving.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I
Onderdeel A
Deze wijziging betreft een taalkundige verbetering.
Onderdeel B
De wijzigingen in artikel 3 betreffen allereerst de toevoeging van de Minister van
EZK als instantie die bevoegd is gegevens uit te wisselen in het kader van de schadeafhandeling.
Het gaat dan om de wijziging in dit onderdeel, onder 4. In artikel 3, vierde lid,
wordt voorzien in een juridische grondslag voor het verstrekken van historische schadedata
van NAM aan de Minister van EZK. Het volledig publiek maken van de schadeafhandeling
betekent dat de historische schadedata worden verstrekt aan de overheid, specifiek
het Rijk.
Daarnaast wordt voorzien in de benodigde expliciete grondslagen voor het verwerken
van gegevens onder de AVG om uitvoering te kunnen geven aan de bij ministeriële regeling
aan het IMG op te dragen taak om knelpunten op te lossen die als gevolg van de schade
zijn ontstaan (de taak, genoemd in artikel 2, elfde lid, van de wet). In artikel 3,
derde lid, wordt het verbod om gegevens over gezondheid te verwerken, gelet op artikel
9, tweede lid, onderdeel g, van de AGV, niet van toepassing verklaard op de gegevens
die het IMG verwerkt ter uitvoering en uitwerking van de knelpuntentaak. Verder wordt
een nieuw zesde lid in artikel 3 ingevoegd waarin de expliciete grondslag wordt opgenomen
om gegevens (behalve gezondheidsgegevens) te verwerken. Deze aanpassingen noodzaken
eveneens tot wijziging van het (nieuwe) negende lid van artikel 3. Allereerst wordt
de Minister van EZK toegevoegd aan dit voorschrift, waarin een verbod om gegevens
over gezondheid te verwerken is opgenomen. Daarnaast wordt het (nieuwe) negende lid
aangepast om een uitzondering op dit verbod te regelen in verband met de noodzakelijke
verstrekking van gegevens over gezondheid ten behoeve van de taak van het IMG om knelpunten
op te lossen die als gevolg van de schade zijn ontstaan. Bij deze taak zal het onder
meer gaan om het bieden van hulp en maatwerkoplossingen aan bewoners in het aardbevingsgebied
die, mede als gevolg van de aardbevingen in Groningen, in medische, psychische, sociale
en/of financiële nood verkeren. Indien het noodzakelijk is om gegevens over gezondheid
uit te wisselen, moeten deze gegevens (altijd met uitdrukkelijke instemming van de
betrokkene) kunnen worden uitgewisseld tussen het IMG, de Minister van EZK (in de
praktijk de NCG) en het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten.
Als grondslag voor de verwerking geldt dat de verwerking noodzakelijk is ter uitvoering
van een wettelijke verplichting (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, AVG). Als extra
waarborg voor de betrokkene is een uitdrukkelijke instemming van die betrokkene vereist
voor deze gegevensverwerking. Omdat er in dergelijke gevallen geen sprake is van afwegingsruimte
kan geen sprake zijn van een toestemmingsvereiste van betrokkene. Toestemming in de
zin van de AVG eist namelijk vrije toestemming, terwijl de benadeelde hier afhankelijk
is van het IMG voor schadeafhandeling en het oplossen van knelpunten. Bovendien zal
het oplossen van de knelpunten als wettelijke taak worden toebedeeld aan het IMG.
Het verbod van artikel 9, eerste lid, AVG, geldt niet, omdat de verwerking overeenkomstig
het tweede lid van dat artikel noodzakelijk is om redenen van een zwaarwegend algemeen
belang (onderdeel g).
Op een later moment zullen de wijzigingen in dit onderdeel onder 1, 2 en 5 in werking
treden (het betreft wijzigingen van artikel 3, tweede tot en met vierde lid). Deze
wijzigingen beogen NAM buiten die gegevensuitwisseling, die noodzakelijk is voor de
schadeafhandeling, te plaatsen. Dit zal gebeuren op het moment dat alle historische
schadedata volledig door NAM aan de Minister van EZK zijn verstrekt. Alsdan is ook
geen gegevensuitwisseling in het kader van de schadeafhandeling met NAM meer noodzakelijk.
Artikel III, eerste lid, van dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat deze wijzigingen
op een later moment in werking treden.
Zie verder de paragrafen 2.6, 2.9 en 4 van deze memorie van toelichting.
Onderdeel C
In het huidige artikel 13c, derde lid, van de wet staat dat het ACVG zich specifiek
richt op advisering over de wijze waarop het risicoprofiel wordt vastgesteld en over
de wijze waarop wordt vastgesteld of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en
de wijze waarop wordt bepaald welke maatregelen nodig zijn om een gebouw aan de veiligheidsnorm
te laten voldoen. Deze taak is en blijft de kerntaak van het ACVG en wordt nu ondergebracht
in het derde lid, in een nieuw onderdeel a.
Daarnaast worden de taken van het ACVG verbreed met de onderdelen b en c (beide nieuw)
van het derde lid. Op grond van onderdeel b wordt het ACVG voortaan gevraagd om te
adviseren over de relatie tussen bodembeweging als gevolg van de uitgevoerde gaswinning
uit het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk, en de (constructieve)
veiligheid in de brede zin van het woord. Onderdeel c tot slot ziet op advisering
over de schade wanneer er sprake is van invloed op de constructieve veiligheid van
gebouwen. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.10 van deze
memorie van toelichting.
Onderdeel D
In artikel 13i worden vijf wijzigingen voorgesteld. Allereerst wordt het eerste lid
aangepast. In het zesde en zevende lid van artikel 13g van de wet is bepaald dat de
eigenaar van een gebouw de Minister van EZK kan verzoeken om te onderzoeken of zijn
gebouw mogelijk versterking behoeft. Dit wordt ook wel opname op verzoek genoemd.
Indien blijkt dat het gebouw naar het oordeel van de Minister van EZK mogelijk versterking
behoeft, informeert de Minister van EZK de desbetreffende gemeenteraad, zodat deze
het gebouw kan toevoegen in het programma van aanpak. Indien de Minister van EZK op
basis van het verzoek van de eigenaar tot de conclusie komt dat het gebouw mogelijk
een onveilige situatie oplevert, waardoor het gebouw versneld moet worden beoordeeld
en mogelijk versterkt, is het noodzakelijk dat direct actie wordt ondernomen en kan
het daarom nodig zijn de beoordeling los van de prioritering in het programma van
aanpak uit te voeren. Dit wordt mogelijk gemaakt in het gewijzigde eerste lid van
artikel 13i. Uiteraard zal de Minister van EZK ook in deze gevallen de desbetreffende
gemeenteraad hiervan op de hoogte stellen en overleggen of ook bij deze afwijking
van het door de gemeenteraad vastgestelde programma van aanpak mogelijke koppelkansen
kunnen worden meegenomen. Zie verder paragraaf 2.1 van deze memorie van toelichting.
Aan het tweede lid wordt de mogelijkheid toegevoegd tot het verstrekken van een vergoeding
aan een eigenaar voor de door hem geleden overlast en mogelijke schade, bijvoorbeeld
een vergoeding voor het thuis moeten blijven tijdens de opname van het gebouw, in
het geval bij de beoordeling is gebleken dat zijn gebouw wel aan de veiligheidsnorm
voldoet en er dus geen versterkingsbesluit volgt. Deze mogelijkheid ontbrak per abuis.
Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.8 van deze memorie van
toelichting.
In het vierde lid van artikel 13i is geregeld dat indien uit de opname en beoordeling
van het gebouw blijkt dat het gebouw versterkt moet worden, in overleg met de eigenaar
van het gebouw een versterkingsbesluit wordt voorbereid, nadat de eigenaar in de gelegenheid
is gesteld schriftelijk kenbaar te maken dat hij zijn vordering tot vergoeding van
schade op de exploitant ter zake van de kosten van de versterkingsmaatregelen overdraagt
aan de Staat. Het overdragen van de vordering gaat met een akte van cessie. Een strikte
interpretatie van deze bepaling zou betekenen dat met de voorbereiding van het versterkingsbesluit
slechts kan worden aangevangen op het moment dat de eigenaar zijn vordering op de
NAM heeft overgedragen aan de Staat. In de uitvoeringspraktijk leidt dit tot de onwenselijke
situatie waarin een eigenaar na ontvangst van de beoordeling direct een cessie moet
verlenen, terwijl voor hem nog niet duidelijk is hoe de versterkingsmaatregelen in
zijn gebouw zullen worden ingepast. Dit wekt bij eigenaren argwaan. Daarom wordt voorgesteld
om de cessie in artikel 13i, vierde lid te schrappen. Voor een nadere toelichting
op dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 2.7 van deze memorie van toelichting.
Tot slot beogen de wijzigingen in het vijfde en zesde lid duidelijker onderscheid
te maken tussen de situatie dat een eigenaar bedenkingen indient tegen de beoordeling
en de situatie dat de eigenaar een verzoek doet tot het niet versterken van een gebouw.
Het indienen van bedenkingen tegen de beoordeling kan, maar hoeft niet samen te gaan
met het verzoeken tot niet-versterken. Beide situaties worden nu duidelijker van elkaar
onderscheiden. Voor een nadere toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf
2.2 van deze memorie van toelichting.
Onderdeel E
De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op artikel 13j. In
het eerste lid, onderdeel b, wordt toegevoegd dat het versterkingsbesluit ook de aanspraak
van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de voorbereiding van de versterkingsmaatregelen
bevat (als die kosten aan de orde zijn) en niet alleen van de kosten van de uitvoering
van de versterkingsmaatregelen. Dit ontbrak per abuis. Ook wordt de verwijzing naar
het vierde lid van artikel 13i geschrapt. Het gaat hier om het vervallen van de akte
van cessie. Een akte van cessie blijkt in het geheel niet nodig te zijn en kan daarom
worden geschrapt. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting
op onderdeel D en paragraaf 2.7 van deze memorie van toelichting.
Verder wordt aan het eerste lid een onderdeel c toegevoegd waarin is opgenomen dat
de eigenaar een vergoeding krijgt voor schade door versterking. In de algemene maatregel
van bestuur die deze grondslag uitwerkt, was dit al opgenomen (artikel 10g, eerste
lid, Besluit Tijdelijke wet Groningen). Dit wordt met deze wetswijziging overgeheveld
van algemene maatregel van bestuur naar de wet. Daarmee komt de regeling op hetzelfde
regelgevingsniveau als de gelijksoortige vergoeding voor de rechtmatige gebruiker
van een gebouw, niet zijnde de eigenaar (artikel 13m).
In het zevende lid is bepaald dat aan het versterkingsbesluit de voorwaarde wordt
verbonden dat de aanspraak op de uitvoering van de versterkingsmaatregelen vervalt
indien:
a. de eigenaar met de NAM een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten, tenzij dit zou
leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard;
b. de eigenaar en de NAM onderhandelen over een vergoeding van de kosten van de versterkingsmaatregelen;
c. de eigenaar een vordering heeft ingesteld bij de burgerlijke rechter, tenzij de vordering
met instemming van NAM door de eigenaar wordt ingetrokken;
d. de burgerlijke rechter uitspraak heeft gedaan over de aanspraak op en de omvang van
de vergoeding van de kosten van de versterkingsmaatregelen.
In de huidige wet is in dit lid alleen een hardheidsclausule opgenomen met betrekking
tot onderdeel a en niet met betrekking tot de andere drie onderdelen. Het is echter
mogelijk dat zich ook met betrekking tot die andere voorwaarden een onbillijkheid
van overwegende aard voordoet. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat de kosten
waarover met de NAM onderhandeld wordt, of waarvoor een vordering bij de burgerlijke
rechter is ingesteld, slechts betrekking hebben op een deel van de versterkingsmaatregelen.
In dat geval moet de mogelijkheid opengelaten worden om dat andere deel via de aanspraak
in het versterkingsbesluit te kunnen vergoeden. Daarom wordt voorgesteld de mogelijkheid
om te kunnen afwijken, indien er zich een onbillijkheid van overwegende aard voordoet,
van toepassing te laten zijn op alle in artikel 13j, zevende lid, van de wet, genoemde
voorwaarden. Om dit te bewerkstelligen wordt voorgesteld om de zinsnede «tenzij dit
zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard» te verplaatsen naar de aanhef
van dit lid.
Tot slot is het elfde lid verduidelijkt. Het lid bepaalt dat een afschrift van een
versterkingsbesluit dat betrekking heeft op een rijksmonument buiten de bebouwde kom
naar gedeputeerde staten moet worden verzonden. Verduidelijkt is dat het moet gaan
om de betrokken gedeputeerde staten, die bevoegd gezag zijn in de concrete situatie.
Onderdeel F
De voorgestelde wijziging van artikel 13k, eerste lid, voorziet erin dat als een eigenaar
niet wil meewerken aan de voorbereiding van een versterkingsbesluit, de Minister van
EZK ambtshalve een besluit tot niet versterken kan nemen. Indien de eigenaar naar
aanleiding van dit ambtshalve besluit tot niet versterken alsnog wil meewerken aan
de voorbereiding van het versterkingsbesluit, kan hij bezwaar maken tegen dat besluit
en zal het versterkingsbesluit alsnog met hem worden voorbereid. Deze situatie moet
worden onderscheiden van de situatie die zich voordoet in de voorgestelde wijzigingen
van artikel 13i, vijfde en zesde lid, die zien op de situatie dat de Minister van
EZK op aanvraag van de eigenaar een besluit tot niet-versterken neemt. Voor een verdere
toelichting wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel D.
Onderdeel G
Onderdeel G past artikel 13l aan. Dat artikel is al in de wet opgenomen, maar nog
niet in werking getreden. Het huidige artikel 13l verklaart paragraaf 3.5.3 van de
Awb van toepassing op de voorbereiding van een versterkingsbesluit. Met de voorgestelde
wijziging wordt niet langer deze paragraaf van de Awb van toepassing verklaard, maar
wordt in plaats daarvan bepaald dat betrokken partijen in een samenwerkingsovereenkomst
afspraken maken over de onderlinge afstemming van besluiten die nodig zijn bij de
voorbereiding van een versterkingsbesluit. Het gaat bij deze besluiten bijvoorbeeld
om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een flora- en fauna-activiteit.
De betreffende samenwerkingsovereenkomst is al opgesteld. Voor een nadere toelichting
op dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van deze memorie van toelichting.
Onderdeel H
In artikel 13n wordt verduidelijkt dat de afwikkeling van schade door het IMG en de
uitvoering van de versterkingsmaatregelen door de overheid aparte fases zijn in respectievelijk
het schade-afhandelingsproces en het versterkingsproces die voor vergoeding van rechtsbijstand
(eerste lid) en van bouwkundige en financiële advisering (vierde en vijfde lid) in
aanmerking komen. Met de oorspronkelijk gekozen formuleringen kan hier namelijk een
misverstand over bestaan. Taalkundig kunnen de oorspronkelijke formuleringen in het
eerste, vierde en vijfde lid namelijk niet anders worden gelezen dan dat de juridische,
bouwkundige en financiële bijstand ten aanzien van de genoemde onderdelen beperkt
blijft tot respectievelijk:
– het door de eigenaar van een gebouw indienen van een zienswijze in het kader van de
afwikkeling van schade;
– het door de eigenaar van een gebouw leveren van inbreng bij de uitvoering van de versterkingsmaatregelen.
Uit de toelichting bij het amendement van Kamerlid Beckerman16 en de bijbehorende appreciatiebrief17 blijkt dat de inperking door de twee gecursiveerde passages hierboven noch de bedoeling
van de indiener van het amendement, noch van de regering was. Het idee achter artikel
13n is het verstevigen van de rechtspositie van eigenaren die zich in een schadeherstel-
of versterkingstraject met de overheid bevinden. Die versteviging van de rechtspositie
geldt voor het gehele traject (behalve het indienen van een schadeaanvraag) en kent
daarin geen inperking tot slechts het indienen van een zienswijze of het leveren van
inbreng. Overigens kent de wet voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen sowieso
geen inbrengprocedure. Om deze reden worden met voorliggende wijziging de twee fasen
in het eerste, vierde en vijfde lid, onderscheiden van de andere.
Tevens wordt met deze wetswijziging duidelijk gemaakt dat het, conform de intentie
van het (gewijzigde) amendement over rechtsbijstand, zoals deze blijkt uit het verslag
van het wetgevingsoverleg d.d. 6 december 202218, gaat om vergoeding van rechtsbijstand (eerste lid) en bouwkundige en financiële
advisering (vierde en vijfde lid) ten aanzien van het optreden van de overheid, inclusief
de gemeenten in het aardbevingsgebied die de versterkingsoperatie uitvoeren. In het
vijfde lid gaat het ook om bouwkundige en financiële advisering ten behoeve van de
uitvoering van de versterkingsmaatregelen in eigen beheer.
Het vijfde lid van artikel 13n, betreffende bouwkundige en financiële bijstand wordt
ook gewijzigd. Met deze wijziging wordt versterken in eigen beheer toegevoegd aan
artikel 13n, vijfde lid. Eigenaren die versterken in eigen beheer kwamen reeds in
aanmerking voor financiële en bouwkundige bijstand op grond van artikel 13ia, derde
lid, en 13ib, derde lid, van de TwG en artikel 10g van het Besluit TwG. Deze bijstand
konden zij in de beoordelingsfase, de fase van het opstellen van een overzicht van
maatregelen en in de fase van de uitvoering van de versterkingsmaatregelen ontvangen.
Deze vergoedingen worden met ingang van deze wijziging niet meer per fase verstrekt,
maar in een keer voor het gehele traject. Daarom is het passender om eigen beheer
nu ook op te nemen in artikel 13n, vijfde lid en niet langer mee te nemen bij de vergoeding
per fase. Daarnaast wordt het artikel uitgebreid door ook aanspraak op financiële
of bouwkundige bijstand in de beoordelingsfase op te nemen. Eigenaren die versterken
in eigen beheer konden hier al aanspraak op maken, maar voor eigenaren die versterken
onder regie van de NCG is dit nieuw.
Onderdeel I
Met de voorgestelde wijziging van onderdeel a van artikel 15 wordt, omwille van de
duidelijkheid, in de eerste plaats een verwijzing naar artikel 2, negende lid, toegevoegd
aan artikel 15. Dat negende lid is bij amendement19 in het wetsvoorstel versterken opgenomen. In de tweede plaats kunnen de kosten voor
de deskundige die het IMG ambtshalve of op verzoek aanwijst om de aanvrager bij te
staan bij bezwaar tegen een schadebesluit, worden aangemerkt als kosten die worden
gemaakt om de nadelige gevolgen van de gaswinning te bestrijden. Deze aanwijzing strekt
er immers toe onzekerheid en stress te voorkomen of weg te nemen door de gedupeerden
te voorzien van juridische begeleiding gedurende het bezwaarproces. Om die reden worden
deze kosten in het eerste lid, onderdeel a, van artikel 15 opgenomen (artikel 12,
vierde lid). Dit is ook in lijn met de toevoeging van de vergoedingen op grond van
artikel 13n aan artikel 15 bij de novelle bij de wet versterken (novelle verbetering
uitvoerbaarheid)20.
Voor de heffingsgrondslag voor schade wordt secundair, in artikel 15, eerste lid,
onderdeel b, de aansprakelijkheid van de NAM meer centraal gesteld door de kosten
gemaakt door de overheid in verband met de uitvoering van overige maatregelen ter
bestrijding van de nadelige gevolgen van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk
ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld, of van de gasopslag Norg
of de gasopslag Grijpskerk, hefbaar te maken. Daartoe wordt onderdeel b van het eerste
lid in zijn geheel vervangen. Het genoemde onderdeel vormt onder andere de grondslag
voor het heffen van de kosten voor de overlastvergoeding uit artikel 2, derde lid,
onderdeel c, andere taken die kunnen worden opgedragen aan het IMG op grond van artikel
2, achtste lid, en het oplossen van knelpunten die als gevolg van schade zijn ontstaan,
bedoeld in artikel 2, elfde lid, voor zover deze kosten zijn gemaakt ter bestrijding
van de genoemde nadelige gevolgen. De verwijzing in het bestaande eerste lid, onderdeel
b, van artikel 15 naar «kosten gemaakt zijn ten behoeve van vergoeding van schade
als bedoeld in deze wet» wekt ten onrechte de indruk als zou de heffingsmogelijkheid
voor dit onderdeel beperkt zijn tot een vergoeding van schade, waar de aansprakelijkheid
van de NAM breder is.
Ook voor versterking is een wijziging aangebracht, door het eerste lid, onderdeel
c, aan te passen. Aangesloten is bij artikel 13ba van de wet, omdat dat artikel de
plicht van de Minister van EZK bevat om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs
van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit
het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad. Hiermee wordt duidelijk dat de kosten
niet alleen slaan op de kosten voor de voorbereiding en de uitvoering van de maatregelen
om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen, maar dat dit meer omvat. Artikel
13ba geeft een zorgplicht voor de Minister van EZK. Met de formulering «om te voldoen
aan artikel 13ba» wordt bereikt dat het ook de kosten van andere overheidsinstanties
die een taak hebben in dit proces, kunnen worden geheven. Voor een verdere toelichting
op de wijziging van het eerste lid van artikel 15 wordt verwezen naar paragraaf 2.5
van deze memorie van toelichting.
Tot slot wordt het huidige derde lid, dat de bevoegdheid regelt om de hoogte van de
heffing op NAM bij ministeriële regeling vast te stellen, geschrapt. Omdat de heffing
op grond van het eerste lid bij besluit aan NAM wordt opgelegd is het eveneens vaststellen
van de hoogte van de heffing bij ministeriële regeling niet praktisch en overbodig.
In verband daarmee wordt de verwijzing in het derde lid (nieuw) naar het huidige derde
lid geschrapt.
Onderdeel J
Onderdeel J ziet op een wijziging van artikel 19a. Het betreft een wetstechnische
wijziging in verband met de wijziging van artikel 13l, zoals opgenomen in F. Door
de aangepaste formulering van artikel 13l in verband met het niet meer van toepassing
verklaren van paragraaf 3.5.3 van de Awb is er ook geen noodzaak meer voor verwijzing
in artikel 19a naar artikel 13l.
Onderdeel K
In dit onderdeel wordt een wijziging van artikel 22b voorgesteld, voor zover dat artikel
betrekking heeft op de mogelijkheid van een herbeoordeling of een gebouw aan de veiligheidsnorm
voldoet. Artikel 22b, vierde lid, van de wet luidt: «Indien een beoordeling heeft
plaatsgevonden voor een bij regeling van Onze Minister te bepalen tijdstip en uit
die beoordeling blijkt dat een gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet en de uitvoering
van de versterkingsmaatregelen nog niet is aangevangen, kan Onze Minister op verzoek
van de eigenaar het gebouw laten beoordelen op een bij of krachtens artikel 13h voorgeschreven
wijze.»
In de uitvoeringspraktijk zijn twee knelpunten geconstateerd met betrekking tot dit
lid.
In de eerste plaats blijkt het niet mogelijk om een exact tijdstip te bepalen voor
de beoordelingen die hebben plaatsgevonden op basis van een oudere beoordelingsmethode
en die dus in aanmerking komen voor een herbeoordeling. De reden daarvoor is dat tussen
het moment van de opname en het moment waarop de beoordeling daadwerkelijk wordt opgeleverd
een groot tijdsverloop kan zitten. Bij de mogelijkheid tot herbeoordeling is ook niet
een bepaald tijdstip van belang, maar wel de wijze waarop die beoordeling heeft plaatsgevonden.
Daarom wordt voorgesteld om het vierde lid van artikel 22b van de wet op deze wijze
te wijzigen dat de Minister van EZK bij regeling bepaalt bij welke verouderde wijze
van beoordeling een herbeoordeling kan worden uitgevoerd.
De tweede wijziging heeft betrekking op het feit dat de Minister van EZK volgens de
huidige bepaling uitsluitend tot een herbeoordeling kan besluiten indien de eigenaar
daarom verzoekt. In de versterkingsoperatie zitten echter ongeveer 2.000 constructief
verbonden gebouwen die in aanmerking komen voor een herbeoordeling. Denk hierbij aan
een rijtjeswoning, een flat of een twee-onder-een-kap-woning. Eigenaren van een gebouw
waarbij sprake is van constructief verbonden gebouwen zullen met de buren tot een
gemeenschappelijke keuze moeten komen. Een keuze dus om of het liggende versterkingsadvies
uit te laten voeren, of om de constructief verbonden gebouwen opnieuw te beoordelen.
In die gevallen dat de eigenaren verschillende keuzes willen maken en er niet samen
uitkomen, zal de Minister van EZK na overleg met en bemiddeling tussen de eigenaren
een ambtshalve besluit moeten nemen over de herbeoordeling van het constructief verbonden
gebouw. Daarbij zal de Minister van EZK op basis van de concrete situatie de belangen
van de eigenaar die vasthoudt aan het versterken volgens het liggende versterkingsadvies
(hij heeft hierop kunnen vertrouwen) en de belangen van de eigenaar die een nieuwe
beoordeling van zijn gebouw wil (de maatregelen uit het liggende versterkingsadvies
zijn naar alle waarschijnlijkheid niet meer noodzakelijk voor de veiligheid van het
gebouw) zorgvuldig afwegen, waarbij het doel van de versterkingsoperatie leidend zal
zijn. Het doel is dat alle gebouwen uit het aardbevingsgebied zo snel mogelijk aan
de veiligheidsnorm zullen voldoen, waarbij rekening wordt gehouden met de stopzetting
van de gaswinning. Om dit mogelijk te maken wordt voorgesteld om de zinsnede «op verzoek
van de eigenaar» in artikel 22b, vierde lid, van de wet te schrappen.
Verder wordt voorgesteld om in het zevende lid van artikel 22b van de wet een grondslag
op te nemen om bij ministeriële regeling de wijze waarop de Minister van EZK deze
belangenafweging zal uitvoeren, nader te kunnen regelen. Benadrukt moet worden dat
het huidige proces van herbeoordeling wordt voortgezet. Dit houdt in dat de keuze
van een eigenaar voor een herbeoordeling in beginsel gerespecteerd wordt. Enkel bij
constructief verbonden gebouwen met meerdere eigenaren die niet tot een gelijkluidende
keuze kunnen komen, zal door de huidige wijziging de mogelijkheid geboden worden dat
de Minister van EZK, nadat alle mogelijkheden van overleg uitgeput zijn, op basis
van alle betrokken belangen, een ambtshalve besluit neemt tot het al dan niet herbeoordelen
van die constructief verbonden gebouwen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen
naar paragraaf 2.4 van deze memorie van toelichting.
Artikel II
In verband met de herformulering van artikel 13l, zoals toegelicht in de toelichting
op artikel I, onderdeel G, kan ook de samenloopbepaling voor dat artikel die was opgenomen
in artikel VI van de Wet van 19 april 2023 tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen
in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (Stb. 2023, 164), maar evenals artikel 13l niet in werking was getreden, definitief vervallen.
Artikel III
Dit artikel bevat de inwerkingtredingsbepaling. Het eerste lid maakt een gefaseerde
inwerkingtreding mogelijk van onderscheidende artikelen en hun onderdelen. Een reden
daarvoor is in ieder geval het feit dat de subonderdelen 1, 2 en 4 van artikel I,
onderdeel B, later in werking zullen treden. Zie hiervoor de toelichting bij dat onderdeel.
Het tweede lid bepaalt dat de bepaling die ziet op de vergoeding van de door eigenaar
geleden schade die een direct gevolg is van de beoordeling of een gebouw aan de veiligheidsnorm
voldoet, met terugwerkende kracht in werking treedt. Dit is in het belang van de eigenaren
en sluit aan bij de huidige praktijk.
Ook de wijzigingen die zien op het schrappen van de akte van cessie in het geval van
versterken treden met terugwerkende kracht in werking. Voorkomen moet worden dat eigenaren
een bij nader inzien overbodige handeling moeten verrichten. Dit is in het belang
van de eigenaren.
Artikel I, onderdeel E, subonderdeel 1, subonderdeel a, bevat naast het schrappen
van de cessie dat het versterkingsbesluit ook de aanspraak van de eigenaar op vergoeding
van de kosten voor de voorbereiding van de versterkingsmaatregelen bevat. Aangezien
dit het herstel van een omissie is en het in het belang van de eigenaren is, is het
geen bezwaar dat de terugwerkende kracht hier ook voor geldt.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
J.A. Vijlbrief
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.