Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op van het lid Patijn over de ontwikkeling van de AIQ
Vragen van het lid Patijn (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de ontwikkeling van de AIQ (ingezonden 4 april 2024).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 3 juni
2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1783.
Vraag 1
Bent u bekend met het Centraal Economisch Plan 2024 van het Centraal Planbureau (CPB)?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat de arbeidsinkomensquote (aiq) in 2023 en in de daarop volgende jaren
in deze meest recente raming van het CPB structureel lager ligt dan de aiq ten tijde
van de vorige raming (concept Macro Economische Verkenning)?
Antwoord 2
De AIQ is bedoeld als maatstaf voor het aandeel van het nationale inkomen dat als
beloning naar de productiefactor arbeid gaat. Uit de gepubliceerde cijfers blijkt
het volgende:
– Voor de periode 2023 t/m 2028 heeft het Centraal Planbureau de raming van de arbeidsinkomensquote
in het recente Centraal Economisch Plan (CEP 2024) neerwaarts bijgesteld ten opzichte
van de Macro Economische Verkenning (MEV 2024);
– Het Centraal Planbureau heeft in het CEP 2024 op pagina 14 een cijfer opgenomen voor
het eindjaar van de periode 2029–2032. Dit cijfer (73,9% in 2032) is hoger dan de
73,2% die in de MEV was geraamd voor 2028, dat in de MEV als eindjaar gold. Tegelijkertijd
zijn de laatste ramingsjaren in beide publicaties niet dezelfde jaren.
Een overzicht van de cijfers is opgenomen in Tabel 1.
Tabel 1. Arbeidsinkomensquote bedrijven (in %) in MEV 2024 en CEP 2024.1
jaar
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
…
2032
MEV 2024
71,5
70,6
71,5
72,4
72,6
72,8
73,2
CEP 2024
71,5
70,0
70,8
71,3
71,1
71,9
72,2
73,9
Bijstelling in CEP t.o.v. MEV
0
–0,6
–0,7
–1,1
–1,5
–0,9
–1,0
Bron: CPB.
X Noot
1
Voor de beantwoording van deze vragen zijn de verzamelde bijlagen met lange reeksen
gebruikt die het Centraal Planbureau tegelijk met haar ramingen publiceert. Voor het
CEP 2024 zijn deze bijlagen hier te vinden: https://www.cpb.nl/raming-februari-2024-cep-2024. Bij de MEV 2024 waren de bijlagen al gepubliceerd met de concept-MEV: https://www.cpb.nl/augustusraming-2023.
Vraag 3
Hoe duidt u deze ontwikkeling? Wat is de mogelijke oorzaak van de lagere raming?
Antwoord 3
De bijstelling van de AIQ in 2023 (dit is ook in het CEP 2024 nog steeds een raming)
wordt veroorzaakt door een hogere productiviteitsstijging en hogere prijsstijging
van de toegevoegde waarde dan bij de MEV geraamd. De hogere stijging van de prijs
van de toegevoegde waarde komt voornamelijk door een sterkere stijging van de ruilvoet.
Dit houdt in dat de prijs van uitgevoerde goederen en diensten meer stijgt dan de
prijs van de ingevoerde goederen en diensten.
In 2025 en 2026 neemt het verschil met de MEV verder toe. In deze jaren is het vooral
een neerwaartse aanpassing van de loonraming die het verschil verklaart.
Vraag 4
Kunt u een overzicht geven van wanneer de aiq is gedaald?
Antwoord 4
Onderstaande figuur toont de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote van 1980–2024.
In die periode daalde de arbeidsinkomensquote in de volgende jaren:
– 1980–1981
– 1983–1984
– 1988–1989
– 1994–1998
– 2004–2007
– 2010
– 2013
– 2015
– 2017
– 2021–2023
Figuur 1. Ontwikkeling van de AIQ bedrijven in de periode 1980-2024.
Bron: CPB, CEP 2024.
Vraag 5
Kunt u een overzicht geven van de ramingen waarin de aiq prognose neerwaarts is bijgesteld?
Antwoord 5
Tabel 2 geeft een overzicht van bijstellingen van de cijfers die het Centraal Planbureau
in de ramingen rapporteerde voor de arbeidsinkomensquote. Van de 48 ramingen die het
Centraal Planbureau sinds de eeuwwisseling heeft gepubliceerd bevatten 39 publicaties
voor één of meer jaarcijfers een neerwaartse bijstelling. Van de 48 publicaties bevatten
31 publicaties voor één of meer jaarcijfers een opwaartse bijstelling.
Tellen we elk jaarcijfer dat ten opzichte van de vorige raming is aangepast als één
bijstelling, dan is het totaal van neerwaartse bijstellingen 89, en het totaal van
opwaartse bijstellingen 71. Tot en met 2011 rapporteerde het Centraal Planbureau voor
een periode van 5 jaren cijfers op over de arbeidsinkomensquote. Vanaf 2012 is dit
uitgebreid naar 6 jaren.
Tabel 2. Bijstellingen in MEV en CEP ramingen.
Publicatie
Jaren neerwaarts bijgesteld
Jaren opwaarts bijgesteld
Totaal jaren bijgesteld
CEP 2024
2
2
MEV 2024
4
4
CEP 2023
2
2
MEV 2023
4
4
CEP 2022
2
2
MEV 2022
3
2
5
CEP 2021
2
2
MEV 2021
2
2
4
CEP 2020
1
1
2
MEV 2020
4
4
CEP 2019
2
2
MEV 2019
6
6
CEP 2018
2
2
MEV 2018
N.v.t. vanwege herziening methode AIQ
CEP 2017
1
1
2
MEV 2017
5
1
6
CEP 2016
3
2
5
MEV 2016
5
5
CEP 2015
2
2
MEV 2015
2
3
5
CEP 2014
1
1
MEV 2014
5
5
CEP 2013
1
1
2
MEV 2013
3
3
CEP 2012
1
1
2
MEV 2012
2
3
5
CEP 2011
2
2
MEV 2011
4
4
CEP 2010
2
2
MEV 2010
5
5
CEP 2009
1
1
2
MEV 2009
3
2
5
CEP 2008
1
1
2
MEV 2008
3
2
5
CEP 2007
1
1
2
MEV 2007
2
3
5
CEP 2006
1
1
MEV 2006
5
5
CEP 2005
2
2
MEV 2005
2
3
5
CEP 2004
2
2
MEV 2004
2
3
5
CEP 2003
2
2
MEV 2003
3
1
4
CEP 2002
1
2
3
MEV 2002
2
3
5
CEP 2001
1
1
MEV 2001
1
4
5
CEP 2000
2
2
Totaal
89
71
160
Bron: eigen analyse SZW.
Vraag 6
Klopt het dat de aiq momenteel onder het langjarig gemiddelde ligt?
Antwoord 6
Het klopt dat de AIQ momenteel onder het langjarige gemiddelde ligt. In het Centraal
Economisch Plan 2024 is een AIQ geraamd van 70,8 procent in 2024. Het langjarig gemiddelde
van de AIQ hangt af van de gehanteerde periode:
– Periode 1970–2024: gemiddelde 75%
– Periode 1985–2024: gemiddelde 74%
– Periode 1998–2024: gemiddelde 73,2%
Vraag 7
Hoeveel is de aiq gedaald sinds 1980? Kunt u in euro’s uitdrukken hoeveel dit scheelt
per werknemer?
Antwoord 7
De AIQ is sinds 1980 gedaald van 79,5 procent naar 70,8 procent in 2024. Dit betekent
een daling van 8,7 procentpunt. Zie voor het volledige verloop over deze periode.
Uitgaand van een modaal jaarinkomen van € 44 duizend euro bruto per werknemer in 2024
(bron: CEP 2024) komt een daling van 8,7 procentpunt overeen met circa € 3,8 duizend
euro bruto per werknemer. Deze berekening is gestoeld op de nodige aannames. Namelijk
dat de arbeidsinkomensquote momenteel op hetzelfde niveau zou liggen als in 1980,
dat het nationale inkomen hetzelfde zou zijn wat het momenteel is, en dat de beloning
voor de factor arbeid evenredig met de verdeling in 2022 over werkenden wordt verdeeld.
Vraag 8
Bent u bekend met het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) over het sociaal-economisch
beleid van 1998–2002?
Antwoord 8
Ja.
Vraag 9
Wist u dat de SER heeft geadviseerd de aiq op 80 procent te handhaven?
Antwoord 9
Ja.
Vraag 10
Deelt u de opvatting van de SER dat een aiq van 80 procent duidt op een verantwoorde
loonkostenontwikkeling en dat bij een arbeidsinkomensquote van 80 procent een voorspoedige
ontwikkeling van de werkgelegenheid hoort?
Antwoord 10
Uitgaand van de structuur en de prestaties van de Nederlandse economie eind jaren
’90, kan ik me voorstellen dat de SER destijds haar opvatting uitsprak. Die opvatting
luidde dat «een verantwoorde en gedifferentieerde loonkostenontwikkeling» belangrijk
was. Hetgeen vroeg om, onder andere, «het in de komende jaren vasthouden van een niveau
van de arbeidsinkomensquote van rond de 80 procent».2
Uit de zinsnede «de komende jaren» maak ik op dat de SER niet de bedoeling had om
met de «rond de 80 procent» een doelstelling te formuleren die in 2024 nog even actueel
zou zijn als in 1998.
Verder geldt een overweging van technische aard: in 2017 heeft het CBS de methode
voor het berekenen van de AIQ herzien.3 De nieuwe definitie levert een lagere AIQ op dan de oude methode waar de SER haar
advies op baseerde. Dit verschil bedroeg in 1998 5,5 procentpunt.4 Het advies van de SER uit 1998 valt daarom vandaag de dag te lezen als het in de
jaren na 1998 vasthouden van een niveau van de arbeidsinkomensquote van rond de 74,5%.
Vraag 11
Deelt u de opvatting dat een gezonde aiq hoger moet liggen dan de huidige stand?
Antwoord 11
Ja, die opvatting deel ik. Ik vind het noodzakelijk dat het herstel van de reële lonen
de komende jaren doorzet. Een dergelijk verder herstel van de lonen zal de arbeidsinkomensquote,
onder verder normale omstandigheden, doen stijgen ten opzichte van het huidige niveau.
Sinds het laatste kwartaal van 2023 is sprake van groei van de reële lonen. Dat herstel
van reële lonen volgt op diverse oproepen van het kabinet aan werkgevers om de lonen
te laten stijgen waar daar gezien de winsten ruimte voor bestaat, en om dat tijdig
te doen.5 Zodat economische voorspoed eerlijk wordt verdeeld over werkenden en verschaffers
van kapitaal. Ik constateer dat de lonen nu inderdaad stijgen, al gebeurt dat zoals
gebruikelijk met enige vertraging. Dat komt mede omdat het tijd kost voordat nieuwe
cao’s worden afgesloten. Dit maakt dat het herstel van lonen tijd kost.
Het Centraal Planbureau raamt dat het herstel van de reële lonen de komende jaren
zal doorzetten. Dat komt doordat de cao-lonen de komende jaren harder zullen groeien
dan de consumentenprijzen (zie). liet al zien dat dit herstel van de reële lonen de
komende jaren naar verwachting gepaard zal gaan met een opwaartse trend van de arbeidsinkomensquote.
Tabel 3. Mutaties van de consumentenprijsindex, cao-lonen en loonvoet bedrijven (in
% per jaar).
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
Consumentenprijsindex (cpi)
10,0
3,8
2,9
2,8
2,4
2,3
2,3
Cao-loon bedrijven
3,0
6,0
5,7
3,8
3,7
3,6
3,5
Loonvoet bedrijven
2,1
6,9
6,3
4,2
4,1
4,1
3,8
Bron: CEP 2024.
Om te beoordelen of de lonen in voldoende mate stijgen zal ik, ook in de toekomst,
blijven nagaan of de reële loonkosten de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit
voldoende volgen. Daarnaast ga ik regelmatig na hoe lonen zich ontwikkelen ten opzichte
van de consumentenprijzen.
Figuur 2 laat zien dat rond 2022 een gat is ontstaan tussen de arbeidsproductiviteit
en de reële loonkosten. Dit is een gevolg van de stijgingen van de prijs van de toegevoegde
waarde in die periode. Die prijsstijgingen hebben de loonkosten in reële termen doen
dalen. De raming van het Centraal Planbureau in het CEP 2024 suggereert dat de reële
loonkosten de komende jaren weer terug zullen bewegen in de richting van de arbeidsproductiviteit.
Het is aan sociale partners om te zorgen dat deze ontwikkeling tijdig en in voldoende
mate plaatsvindt.
Figuur 2. Reële loonvoet en arbeidsproductiviteit bedrijven 1970–2028 in indexcijfers
(1998 = 100).
Bron: berekeningen SZW o.b.v. CEP 2024.
Vraag 12
Wat is de oorzaak van een afnemende aiq? Welke redenen worden hiervoor genoemd in
de literatuur? In welke mate heeft winstgestuurde inflatie bijgedragen aan de gedaalde
aiq sinds 2021?
Antwoord 12
In het antwoord op vraag 3 gaf ik aan dat de afname van de raming van de AIQ in het
CEP 2024 een gevolg is van een hogere productiviteitsstijging, van een hogere stijging
van de prijs van de toegevoegde waarde en van een neerwaartse aanpassing van de loonraming.
Ook de gebruikelijke vertraging waarmee cao-lonen reageren op veranderingen in prijzen
kan tot uiting komen in een tijdelijk lagere AIQ.
Los van dergelijke voor de raming relevante zaken, suggereerden eerdere onderzoeken
dat de onderstaande factoren mogelijk een drukkend effect op de AIQ kunnen hebben:6
– een toename van marktmacht van werkgevers
– een afname van onderhandelingsmacht van vakbonden
– veranderingen in relatieve prijzen, bv. lagere invoerprijzen en/of hogere uitvoerprijzen
– een toename van bedrijfswinsten
– waardestijgingen van woningen
– een stijging van de arbeidsproductiviteit
– methodologische factoren.
Als aanvullende, mogelijk relevante, factoren zijn in de literatuur genoemd: een toename
van flexibele arbeid, globalisering, technologische ontwikkeling, crisiseffecten,
verandering in de structuur van de economie, de aard van het Nederlandse pensioenstelsel
(kapitaaldekking tweede pijler) en het saldo op de lopende rekening.7
Empirisch onderzoek heeft echter vooralsnog voor geen van deze factoren geconcludeerd
dat deze een duidelijke oorzaak vormen voor de ontwikkeling van de AIQ in Nederland.
Ik acht het waarschijnlijk dat de prijsstijgingen in 2022 en 2023 hebben bijgedragen
aan de daling van de AIQ in die jaren. Die prijsstijgingen gingen gepaard met een
toename van bedrijfswinsten in de energiesector. Ik kan niet kwantificeren in welke
mate de prijsontwikkelingen hebben bijgedragen aan de totale ontwikkeling van de AIQ
sinds 2021.
Vraag 13
Kunt u beleidsopties in kaart brengen om de aiq te verhogen?
Antwoord 13
Zoals ik in het antwoord op vraag 11 aangaf vind ik van belang dat het herstel van
de reële lonen de komende jaren doorzet. Om te beoordelen of dat verdere herstel in
voldoende mate en tijdig plaatsvindt, blijf ik volgen hoe de reële loonkosten zich
ontwikkelen ten opzichte van de arbeidsproductiviteit. De arbeidsinkomensquote is
hierbij ook relevant, ook al zie ik de AIQ niet als een grootheid waar ik mijn beleid
op stuur.
De loonontwikkeling is beperkt of indirect te beïnvloeden door het kabinetsbeleid.
De contractloonstijging wordt in de marktsector bepaald door de sociale partners in
cao’s. De overheid kan sociale partners wel aanmoedigen om, daar waar ruimte is voor
loonsverhogingen, deze loonsverhogingen te realiseren en dat tijdig te doen. Verder
kan de overheid het wettelijk minimumloon verhogen. Beide instrumenten heeft het kabinet
de afgelopen jaren ingezet. Ook heeft het kabinet per 1 januari 2024 het minimumuurloon
ingevoerd.
Vraag 14
Op welke manier kunnen rechtstreekse (directe) dienstverbanden en vaste contracten
bijdragen aan een verhoging van de aiq?
Antwoord 14
Over het effect van contractvormen op de AIQ kan ik geen harde uitspraken doen.
Een analyse van DNB vond in 2018 een verband tussen de omvang van de flexibele schil
en de AIQ.8 Het betreft hier een correlatie, niet zonder meer een oorzakelijk verband. Dat betekent
dat niet zonder meer verwacht mag worden dat een groter aandeel dienstverbanden voor
onbepaalde tijd de AIQ zou doen stijgen. Niettemin zijn er ook andere studies die
suggereren dat striktere regels voor flexibele werkvormen de AIQ doen stijgen.9
Het Centraal Planbureau concludeerde verder dat een groter aandeel tijdelijke werknemers
de loonontwikkeling minder volatiel maakt. In een neergaande conjunctuur doet de aanwezigheid
van tijdelijke werknemers de loongroei minder snel afnemen. En in een opgaande conjunctuur
doet de aanwezigheid van tijdelijke werknemers de loongroei minder toenemen.10
Vraag 15
Hoe hoog ligt de aiq als het minimumloon met 1,2 procent, 5 procent, 10 procent en
20 procent wordt verhoogd?
Antwoord 15
Uit de publicatie van beleidsvarianten met het macromodel van het CPB (Saffier 3.0)
blijkt dat een verhoging van het minimumloon met 10 procent de AIQ na een periode
van vier jaar met 0,1 procentpunt doet stijgen.11 Het gaat hier om een verhoging inclusief doorwerking op de uitkeringen. Een kanttekening
bij deze schatting is dat de structurele arbeidsaanbodeffecten van een hoger minimumloon
en hogere uitkeringen niet zijn meegenomen. Dit betekent dat het effect op de hoogte
van de AIQ inclusief structurele arbeidsaanbodeffecten anders uit zou kunnen vallen.
Effecten van andere maatvoeringen zijn niet onderzocht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.