Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen – winter 2025 (Kamerstuk 32043-681)
2025D07020 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties
de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over de op 30 januari 2025 ontvangen Voortgangsrapportage
monitoring Wet toekomst pensioenen – winter 2025 ontvangen (Kamerstuk 32 043, nr. 681).
De voorzitter van de commissie,
Tielen
Adjunct-griffier van de commissie,
Meester-Schaap
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
II
Antwoord/Reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de voortgangsrapportage met interesse
gelezen. Deze leden hebben enkele vragen.
De Minister schrijft dat voor ongeveer 92,5% van de deelnemers in een pensioenregeling
het transitieplan is afgerond. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoeveel
fondsen nog geen transitieplan hebben ingediend, en waarom niet. Wat zijn de gevolgen
van het te laat indienen van het transitieplan?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen daarnaast in hoeverre de cijfers over
de keuze tussen het solidaire en het flexibele contract afwijken van wat de regering
verwachtte toen de Wet toekomst pensioenen (Wtp) werd ingediend bij de Kamer. Is de
Minister het met hen eens dat 64% aan de lage kant is als het gaat om het aantal fondsen
en kringen dat kiest voor het solidaire contract? Is bekend waarom in de overige gevallen
is gekozen voor het flexibele contract?
Daarnaast maken de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zich zorgen over de eerbiedigende
werking. Zoals deze leden ook tijdens de behandeling van de Wtp hebben opgemerkt,
zorgt de eerbiedigende werking voor een potentieel pensioengat bij jongeren die langere
tijd met een progressieve premie pensioen op blijven bouwen, terwijl de rest van de
samenleving over is op de vlakke premie. Als zij van baan wisselen lopen zij immers
aan tegen het feit dat zij wél met een lagere premie pensioen hebben opgebouwd terwijl
ze jong waren, maar niet kunnen profiteren van de hogere premie die zij zouden krijgen
als zij hun hele leven bij dezelfde werkgever (met progressieve premie en eerbiedigende
werking) zouden blijven. Is de Minister het met deze leden eens dat 80% een schrikbarend
hoog percentage is als het gaat om het toepassen van de eerbiedigende werking? Om
hoeveel werknemers gaat het hierbij in totaal? Hoelang blijven deze werknemers gemiddeld
naar verwachting nog bij hun huidige werkgever werken en welk potentieel pensioengat
bouwen zij daarmee op? Deze leden horen graag of de Minister van plan is dit probleem
op te lossen. Zo ja, hoe? En zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen voorts dat slechts 77% van de pensioenfondsen
verwacht in te varen. Is dit percentage hoger, lager, of gelijk aan wat werd verwacht
toen de Wtp werd ingediend? Deze leden vragen of de Minister het met hen – en met
uw voorganger – eens is dat invaren een essentieel deel is van de stelselherziening
en dat een dubbele transitie noodzakelijk is, omdat een enkele transitie voor veel
deelnemers nadelig uit kan pakken. Zo ja, ziet hij nog mogelijkheden om het percentage
fondsen dat gaat invaren te verhogen? Zij vragen ook wat de reden is dat zoveel fondsen
niet verwachten in te varen. Gaat het hier vooral om gesloten fondsen? Wat is het
«onevenwichtig nadeel» waar de Minister in zijn brief naar refereert en wat is de
oorzaak van dat nadeel? Hoe moet compensatie voor het afschaffen van de doorsneepremie
plaatsvinden als er niet ingevaren wordt? Gaat de Minister erop toezien dat adequate
compensatie alsnog plaatsvindt, ook al wordt er niet ingevaren?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen ook op het feit dat in 92% van de gevallen
afspraken zijn gemaakt over compensatie binnen de pensioenregeling. Hoe vindt compensatie
plaats bij de overige 8%? Om hoeveel deelnemers gaat het daarbij?
Tot slot merken de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat zij uitkijken naar
de komende rapportage over de omvang van de witte vlek. Deze leden vragen de Minister
of hij signalen heeft ontvangen over de voortgang op dit dossier en wat zijn plannen
zijn om de witte vlek verder te verkleinen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 3 dat uit de transitiemonitor blijkt dat
46% van de gevraagde pensioenfondsen neutraal is over of de uitvoeringsorganisatie
in staat is om de transitie vanuit IT-perspectief tijdig en beheerst te laten verlopen.
Deze leden vragen wat de reden is voor deze groep om neutraal en niet positief of
negatief te zijn. Hoe groot is het risico bij deze groep dat de transitie vanuit IT-perspectief
toch negatief uitpakt?
De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 5 dat de sector signalen uit de uitvoeringspraktijk
kan delen via Werkenaanonspensioen.nl. Deze leden vragen hoe het gebruik van deze
website wordt ervaren. Vindt de sector zijn weg naar de website?
De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 8 dat de koplopersfondsen aangeven dat
toekomstige invarende pensioenfondsen het beste een gedetailleerd invaardraaiboek
bij kunnen houden. Deze leden vragen in hoeverre samenwerking tussen de verschillende
pensioenfondsen plaatsvindt om dergelijke invaardraaiboeken uit te wisselen en op
te stellen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage monitoring
Wtp. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de eerste resultaten van de doelstellingenmonitor
begin 2026 zullen verschijnen, waaronder de doelstelling «eerder perspectief op een
koopkrachtig pensioen». Deze leden vinden dit rijkelijk laat, de transitieplannen
van pensioenfondsen zijn als het goed is al afgerond en daaruit is de doelstelling
al te monitoren. Is de Minister bereid dit proces te vervroegen? Immers wil de pensioensector
de doelstellingen halen dan is het belangrijk hier tijdig op in te zetten voordat
het onomkeerbare proces van invaren is ingezet.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister of hij ook een wettelijke rol in het
implementatieproces heeft overwogen voor gepensioneerdenverenigingen. Veel details
van de pensioenregeling zijn namelijk nog niet in het transitieplan vastgelegd en
komen pas in het implementatieplan aan de orde, maar kunnen wel degelijk materieel
effect hebben op de verwachte pensioenen, waardoor gepensioneerdenverenigingen geen
totaaloverzicht hebben gehad tijdens het officiële hoorrecht bij het transitieplan.
Daarbij lezen deze leden dat de Minister aangeeft dat gepensioneerden aan tafel zitten
via verschillende pensioenfondsorganen, maar hoe zit dat met gewezen deelnemers?
Voortgangsrapportage
De leden van de NSC-fractie lezen in de voortgangsrapportage dat eind 2024 slechts
34% van de pensioenfondsen het transitieplan openbaar had gemaakt. Klopt het dat alle
pensioenfondsen/werkgevers de transitieplannen beschikbaar moeten stellen aan deelnemers?
Hebben de pensioenfondsen/werkgevers wel aan die voorwaarden voldaan? Zo ja, op welke
manier?
Daarnaast lezen de leden van de NSC-fractie dat uit de geanalyseerde transitieplannen
is gebleken dat in 39 van de 61 transitieplannen (64%) is opgenomen dat verenigingen
van pensioengerechtigden, respectievelijk verenigingen van gewezen deelnemers zich
hebben gemeld. Uit de geanalyseerde transitieplannen is op te maken dat in 14 van
de 39 gevallen het hoorrecht heeft geleid tot daadwerkelijke aanpassingen van de door
sociale partners gemaakte afspraken. Wat zeggen deze cijfers volgens de Minister over
de werking van het hoorrecht, gelet op het feit dat het hoorrecht zou moeten dienen
als een van de adequate vervangingen van het individueel bezwaarrecht?
De leden van de NSC-fractie lezen dat financieel adviseurs vaak ook actief zijn bij
ongebonden werkgevers (werkgevers die niet onder een verplichtstelling vallen), waarbij
het merendeel (67%) kiest voor een flexibele premieregeling. Deze leden vragen de
Minister dit verschil in contractkeuze ten opzichte van de vakbonden en werkgevers
nader te verklaren.
De leden van de NSC-fractie maken uit de voortgangsrapportage op dat 62 pensioenfondsen/-kringen
vanaf 1 januari 2027 beogen om in te varen naar de Wtp. Dit hoewel er nog geen wetsvoorstel
is aangenomen om de transitiedatum te verlengen naar 1 januari 2028. Kan de Minister
ingaan op de juridische gevolgen voor deze pensioenfondsen/-kringen indien het wetsvoorstel
met de verlenging van de transitieperiode niet wordt aangenomen door zowel de Tweede
als de Eerste Kamer? Verwacht de Minister daarnaast gelet op de eerdere verschuivingen
in invaardata dat de einddatum van de transitie mogelijk nog verder wordt uitgesteld
dan 1 januari 2028?
De leden van de NSC-fractie lezen dat een verlaging van de opgebouwde aanspraken tijdens
de transitie, solidariteit en het voorkomen van fluctuaties van pensioen de top 3
meest voorkomende doelstellingen in de geanalyseerde transitieplannen zijn. Hoe staat
dit in verhouding tot de verschillende doelen van de wet, zoals een koopkrachtiger,
persoonlijker en transparanter pensioen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat financieel adviseurs aangeven dat in de nieuwe
situatie slechts voor 67% van de gevallen afspraken zijn gemaakt over nabestaandenpensioen.
Kan de Minister hierop reflecteren? Wat vindt hij van dit percentage?
De leden van de NSC-fractie lezen dat voor wat betreft de hoogte van het partnerpensioen
bij overlijden vóór pensioendatum uit de geanalyseerde transitieplannen blijkt dat
56% van de gevallen een overlijdensdekking van minder dan 35% voorzien. Wat vindt
de Minister van dit niveau? Denkt de Minister dat dit toereikend is voor de bestaanszekerheid
van nabestaanden en kan hij dit toelichten met enkele rekenvoorbeelden van maatmensen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat sociale partners en financieel adviseurs aangeven
dat vrijwillige voortzetting van de risicodekking voor nabestaandenpensioen door middel
van uitruil in de meeste gevallen mogelijk is. Waarom is het in sommige gevallen niet
mogelijk? Aan hoeveel gevallen en deelnemersaantallen moeten deze leden denken?
De leden van de NSC-fractie lezen dat in 10% van de gevallen alleen gecompenseerd
wordt voor afschaffing doorsneesystematiek bij een minimaal gedefinieerde dekkingsgraad.
Wat gebeurt er als de dekkingsgraad niet voldoende is? Worden mensen dan wel gecompenseerd
voor de afschaffing van de doorsneesystematiek? Zo ja, hoe?
De leden van de NSC-fractie lezen dat in 7 gevallen (11%) op grond van het transitieplan
niet duidelijk is hoe de financiering van de compensatieregeling zal plaatsvinden.
Deze leden vragen de Minister hoe dit in 11% van de transitieplannen niet duidelijk
kan zijn, en of dit nader verklaard of uitgevraagd kan worden.
De leden van de NSC-fractie zien bevestigd in de voortgangsrapportage dat belangrijke
belanghebbenden herhaaldelijk communiceren alsof 1 januari 2028 de einddatum van de
transitie is, terwijl het wetsvoorstel wat ziet op wijziging van de wettelijke termijnen
niet is aangenomen. Kan de Minister aangeven hoe deze verwarring is ontstaan en hoe
hier in het vervolg feitelijk juist over gecommuniceerd gaat worden?
Daarnaast lezen de leden van de NSC-fractie dat nieuwe verwarring is ontstaan door
de brief van de Staatssecretaris van Financiën over de fiscale knelpunten met betrekking
tot de Wtp, vooral omdat deze twee weken voor het invaren van de eerste drie fondsen
aan de Tweede Kamer werd gezonden. Ondanks het feit dat de uiting volgens sommige
belanghebbenden als verduidelijking wordt gezien, ontstaat de verwarring met name
door het moment waarop de aanwezigheid van fiscale knelpunten zijn geconstateerd.
Deze leden vragen de Minister om te reflecteren op de timing van de verzending van
de brief over de fiscale knelpunten met betrekking tot de Wtp.
De leden van de NSC-fractie lezen dat op basis van de De Nederlandsche Bank (DNB)
Sectorbeelden kan worden verwacht dat 77% van de pensioenfondsen/-kringen in wil varen.
Deze leden vragen de Minister om de redenen om niet in te varen en de praktische situatie
bij niet-invaren te schetsen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat voor de financiële risico’s uit de DNB Sectorbeelden
blijkt dat opnieuw een groot deel van de pensioenfondsen/-kringen overweegt om tijdelijk
af te wijken van het strategisch beleggingsbeleid om de dekkingsgraad te beschermen
en zo de kans op een plotselinge daling van de dekkingsgraad te beperken. Deze leden
zijn benieuwd naar de invloed van dit strategisch beleggingsbeleid op jonge deelnemers
en op de mogelijke indexatie van pensioenen, en vragen de Minister of hier duidelijkheid
over gegeven kan worden.
De leden van de NSC-fractie hebben gelezen1 dat een van de koploperspensioenfondsen vlak voor invaren nog aanvullende vragen
van DNB heeft gekregen over de bandbreedtes bij het invaren, ofwel de grenzen waar
zaken als rente, aandelenkoersen, dekkingsgraad et cetera binnen moeten blijven, om
toch evenwichtig in te kunnen varen. Waar ging die discussie over bandbreedtes precies
over? Zijn de bandbreedtes in de weken voor het invaren nog aangepast? En zo ja, hoe
zijn deelnemers hierover geïnformeerd en in hoeverre beschermen de vooraf afgesproken
bandbreedtes deelnemers indien de bandbreedtes op het laatste moment nog aangepast
kunnen worden? En zo niet, hoe kan het dat die discussie over bandbreedtes met DNB
zo laat nog plaatsvond, immers die bandbreedtes stonden toch al lang vast en daarover
had DNB dan toch al veel eerder aan de bel kunnen trekken? Vindt u dit getuigen van
een zorgvuldig en beheerst proces?
De leden van de NSC-fractie zijn daarnaast benieuwd hoeveel kosten de koplopers voor
de transitie hebben gemaakt tot nu toe en of zij nog een prognose hebben van de nog
te maken kosten in euro’s en per deelnemer. En hoe deze kosten zijn uitgesplitst naar
adviseurs, IT en mogelijk andere kosten.
De leden van de NSC-fractie lezen dat DNB opmerkt dat er mogelijk een piekbelasting
is waar capaciteitsproblemen kunnen ontstaan bij pensioenuitvoeringsorganisaties (PUO’s),
adviseurs, actuarissen, accountants, IT-auditors, juristen of bij DNB en/of Autoriteit
Financiële Markten (AFM). Het is van belang dat fondsen/kringen hier vroegtijdig op
anticiperen. Deze leden vragen de Minister welke mogelijkheden hij ziet om vanuit
zijn rol bij te dragen aan het spreiden van de piekbelasting.
De leden van de NSC-fractie lezen dat uit gesprekken met PUO’s in het kader van de
IT-transformatie die voor de Wtp-transitie nodig is, door alle PUO’s (met uitzondering
van één partij) en IT-providers werd aangegeven dat het uitvoeren van een FTK-administratie
naast de nieuwe Wtp-administratie vanuit een IT-perspectief niet als uitdaging wordt
gezien. Dat wordt immers tijdens de transitieperiode ook gedaan en is in het verleden
ook al gedaan. Zij stelden dat als een groot deel van de pensioenfondsen besluit niet
in te varen, dit niet tot grote problemen zal leiden vanuit een IT-perspectief. Veel
IT-leveranciers hebben ook een «legacy-DB»-module beschikbaar, waarmee de opgebouwde
rechten die nog onder FTK vallen kunnen worden afgehandeld. Deze leden vragen de Minister
om voorts te bevestigen dat twee of meerdere pensioenregelingen naast elkaar uitvoeren
vanuit IT-perspectief in de praktijk wel degelijk mogelijk is.
De leden van de NSC-fractie lezen daarnaast dat 77% van de pensioenfondsen verwacht
in te varen. Kan de Minister bevestigen dat er dus ook pensioenfondsen zullen zijn
die niet invaren en dus de administratie van de bestaande rechten in stand moeten
houden en dat er dus PUO’s zullen blijven die uitkeringen onder het huidige FTK blijven
administreren?
De leden van de NSC-fractie lezen uit het onderzoek van EY dat de sector-brede conclusie
is dat het leiderschap de neiging heeft om – gegeven de druk – zich sterk te laten
leiden door de waan van de dag, waardoor andere belangrijke topics soms niet de ruimte
krijgen die ook van belang zijn (zoals implementatie van goede keuzebegeleiding, inzicht
krijgen in hoogte van kosten ten opzichte van de markt, et cetera). Dit komt volgens
het onderzoek – deels – doordat alle capaciteit wordt weggetrokken door de transitie.
Dit baart deze leden zorgen, en zij vragen de Minister hoe hij vanuit zijn rol de
sector stimuleert om ook verder te kijken dan de waan van de dag.
De leden van de NSC-fractie lezen dat maar 46% van de gevraagde pensioenfondsen comfort
heeft dat de uitvoeringsorganisatie in staat is om de transitie vanuit IT-perspectief
tijdig en beheerst te laten verlopen. Kan de Minister hierop reflecteren? Geeft dit
percentage de Minister voldoende comfort dat de transitie naar verwachting goed gaat
verlopen?
Brief van de Pensioenfederatie over Ervaringen koplopers pensioentransitie
De leden van de NSC-fractie lezen in de bijlage geschreven door de Pensioenfederatie
dat aangepaste guidance consequenties had voor de transitieplannen en koplopers een
deel van het werk opnieuw moesten doen. In hoeverre zijn ook de slapers- en gepensioneerdenverenigingen
betrokken bij de aanpassingen aan de transitieplannen?
De leden van de NSC-fractie lezen hierin ook dat er technische beperkingen waren aan
de kant van DNB die voor extra doorlooptijd zorgden. Wat voor technische beperkingen
waren dit precies? En zijn die inmiddels verholpen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat het «zonneklaar» is dat als er straks meer fondsen
tegelijk overgaan, de capaciteit aan de kant van de fondsen en DNB niet toereikend
is om de processen in dezelfde intensiteit op tijd tot een goed einde te brengen.
Deze leden willen er daarbij op wijzen dat er nu slechts drie fondsen zijn ingevaren
en er in 2026 67 fondsen willen invaren. Hoe denkt de Minister dat dit praktisch mogelijk
is, zelfs als de intensiteit voor deze fondsen door een soepeler proces afneemt, lijkt
dit immers toch een enorme opgave? Hoe realistisch acht de Minister het dat er in
2026 voldoende capaciteit is voor het invaren van al deze fondsen?
Evaluatie eerste ervaringen beoordelen invaarmeldingen. Input DNB t.b.v. SZW-voortgangsrapportage
monitoring Wtp
De leden van de NSC-fractie lezen dat DNB aangeeft vroegtijdig aan te willen geven
welke aspecten pensioenfondsen ook ná het invaren kunnen adresseren. Kan de Minister
aangeven aan welke aspecten de leden dan moeten denken en wat de mogelijke invloed
van deze aspecten kan zijn op de verwachte hoogte van en risico’s op de pensioenuitkeringen.
De leden van de NSC-fractie hebben gelezen2 dat onder meer het personeelspensioenfonds van APG in zijn implementatieplan heeft
opgenomen dat het de solidariteitsreserve kan aanspreken om tekorten in de operationele
reserve te vullen, terwijl dit wettelijk niet mag. Het fonds dat op 1 januari al is
ingevaren, heeft van DNB tot 30 juni 2025 de tijd gekregen om het beleid hiermee in
lijn te brengen, laat de fondsvoorzitter weten. Hoe kan het dat een pensioenfonds
wettelijk niet voldoet en dat er toch is ingevaren?
Brief AFM: Eerste observaties n.a.v. overgang naar het nieuwe stelsel door pensioenuitvoerders
De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM niet de capaciteit heeft om een doorlopende
accounttoezichtrelatie met alle individuele pensioenuitvoerders te onderhouden en
de pensioenuitvoerders niet in alle gevallen regelmatig één op één kan spreken over
de inrichting van hun transitiecommunicatie. Vindt de Minister het ook niet van belang
dat de AFM in deze transitieperiode met grote impact voor deelnemers, waarbij goede
deelnemerscommunicatie van groot belang is, een doorlopende accounttoezichtrelatie
onderhoudt? Zo niet, waarom niet en wat zijn de mogelijke gevolgen daarvan voor de
communicatie naar deelnemers? Worden wel alle voorlopige en definitieve communicatie-uitingen
ten aanzien van de transitie getoetst door de AFM?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM voorschrijft dat het voorlopige transitieoverzicht
minimaal een maand voorafgaand aan de transitie naar deelnemers moet worden gestuurd
en dat het definitieve transitieoverzicht niet later dan zes maanden na het transitiemoment
bij de deelnemers mag liggen. Betekent dit dat deelnemers pas zes maanden na het invaren
duidelijkheid krijgen over de werkelijke gevolgen van invaren voor hun uitkering?
Wat gebeurt er als de uitkering na zes maanden toch anders blijkt te zijn dan in de
eerste zes maanden uitgekeerd? Kunnen de uitkeringen dan met terugwerkende kracht
aangepast kunnen worden? Zijn deelnemers hiervan op de hoogte gebracht?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM ernstige zorgen heeft over de verstrekking
van transitie-informatie door verzekeraars en premiepensioeninstellingen (PPI’s).
En deze leden lezen dat de AFM heeft geconstateerd dat deelnemers niet tijdig het
prognose transitieoverzicht hebben ontvangen. Welke consequenties heeft de AFM verbonden
aan deze constateringen? Wat gaat de Minister doen om ervoor te zorgen dat er ook
bij PPI’s en verzekeraars tijdig gecommuniceerd wordt over de transitie?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM aangeeft dat in de praktijk de verschillende
informatiemomenten gezamenlijk nog niet altijd een evenwichtig beeld scheppen en dat
verschillende boodschappen niet één verhaal vertellen dat in samenhang begrijpelijk
is voor de deelnemers. Als voorbeeld geeft de AFM aan dat positieve kanten van het
nieuwe stelsel vaker prominent benadrukt worden dan mogelijke risico’s. En dat het
van belang is om onrealistische verwachtingen over de nieuwe pensioenregeling te voorkomen,
waarvoor het van belang is dat deelnemers zich onder meer realiseren dat ingegane
uitkeringen ook kunnen dalen of bijvoorbeeld dat niet langer sprake is van opbouw
van aanspraken op nabestaandenpensioen. Kan de Minister reflecteren op deze geuite
zorgen van de AFM? Wat gaat de Minister doen om te waarborgen dat pensioenfondsen
niet een te positief beeld schetsen en ook de risico’s duidelijker communiceren?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM aangeeft dat er bij de bedragen in de
prognose transitieoverzichten een persoonlijke toelichting moet staan, anders ontstaat
bij deelnemers mogelijk een onrealistisch beeld van het toekomstig pensioen, bijvoorbeeld
omdat er pensioenbedragen zijn die veel hoger uitvallen in het nieuwe pensioenstelsel.
In hoeverre vindt de Minister het consistent dat pensioenfondsen aan de ene kant via
verplichte berekeningen hoge bedragen aan deelnemers moeten tonen en aan de andere
kant in woorden of met eigen berekeningen moeten uitleggen dat diezelfde bedragen
een onrealistisch beeld kunnen geven en erg hoog uitvallen? Waarom is ervoor gekozen
de voorgeschreven rekenmethodiek niet aan te passen als breed bekend en erkend is
dat de rekenmethodiek een onrealistisch beeld kan schetsen?
Verschillende pensioenfondsen hebben voor de transitieoverzichten voor het invaren
per 1 januari 2025 een peildatum gebruikt van 1 januari 2024, met mogelijk grote consequenties
voor de informatie aan deelnemers, constateren de leden van de NSC-fractie. Zo kan
iemand die gedurende het jaar uit dienst is getreden mogelijk een compleet verkeerd
beeld krijgen van de verwachte pensioenuitkering bij het pensioenfonds. In hoeverre
is dit juridisch houdbaar gezien de gevolgen voorzienbaar moeten zijn voor deelnemers?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM aangeeft dat er in de praktijk bij deelnemers
sprake is geweest van (te voorkomen) fouten in het prognose transitieoverzicht en
dat pensioenuitvoerders moeten voorkomen dat er fouten worden gemaakt of dat er slordigheden
ontstaan die vermeden hadden kunnen worden door een zorgvuldig proces met controles.
Kan de Minister aangeven wat er precies mis is gegaan in de prognose van het transitieoverzicht?
Kan de Minister aangeven hoe groot de gemaakte fouten maximaal waren in de gecommuniceerde
verwachte pensioenuitkeringen in euro’s en relatief? Bij hoeveel mensen zijn er achteraf
bekende fouten gemaakt in de prognose transitieoverzichten? In hoeverre was er sprake
van een zorgvuldig proces? Wanneer hebben de deelnemers de juiste transitieoverzichten
alsnog ontvangen? En zijn de betreffende deelnemers wel transparant geïnformeerd over
de gemaakte fouten? Zo ja, op welke manier?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM pensioenfondsen oproept om in het bestuursverslag
verantwoording af te leggen over de uitvoeringskosten en deze kosten kritisch te evalueren
en waar mogelijk verbeteringen door te voeren. Vindt de Minister het ook van groot
belang dat de kosten inzichtelijk gemaakt worden? In hoeverre gebeurt dit al goed
door de pensioenfondsen volgens de Minister, ook in het licht dat de AFM het blijkbaar
nodig vindt om pensioenfondsen hiertoe op te roepen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat niet ieder pensioenfonds in het jaarverslag
onderscheid maakt tussen structurele uitvoeringskosten en kosten die specifiek gerelateerd
zijn aan de transitie. Dat is wettelijk ook niet verplicht, maar dat neemt niet weg
dat het daardoor lastig is te beoordelen of de gemaakte kosten incidenteel zijn van
aard, dus gerelateerd aan de transitie naar het nieuwe stelsel, of ook kosten voor
achterstallig onderhoud bevatten. Vindt de Minister het niet belangrijk dat pensioenfondsen
dit inzicht geven? En kan de Minister in de volgende transitiemonitor in zomer 2025
ook meenemen welk deel van de kosten naar welke partijen gaat?
De leden van de NSC-fractie lezen dat het doel is dat het pensioen voor de deelnemer
transparanter en persoonlijker wordt. En dat deelnemers meer inzicht moeten krijgen
in hun eigen pensioen en in hun persoonlijke, voor de uitkering gereserveerde, pensioenvermogen.
Deze leden begrijpen echter dat pensioenfondsen, ook de koplopers die al zijn ingevaren,
niet over kapitalen communiceren.3 Hoe kan dat volgens de Minister? En is dat volgens de Minister wel in lijn met de
doelstellingen van de nieuwe pensioencontracten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage omtrent
de Wtp. Deze leden vragen of de deadline van 1 januari 2028 voor PPI’s en verzekeraars
nog realistisch is. De voortgangsrapportage geeft een blijk van het opstroopeffect
en de grote druk op pensioenfondsen, maar geeft geen duidelijk antwoord op de vraag
of de deadline eventueel verder wordt uitgesteld wat de Minister betreft. Er wordt
gesteld dat een verschuiving van de deadline niet lichtvaardig wordt genomen, maar
het rapport onderbouwt niet wat het plan is als een groot deel van de sector vertraging
oploopt. Kan de Minister dit verder toelichten? Wat zijn de gevolgen voor deelnemers
als de deadline niet of niet volledig gehaald wordt?
De leden van de BBB-fractie lezen in de rapportage dat er fouten zijn gemaakt in het
prognose transitieoverzicht dat deelnemers hebben ontvangen. Bij hoeveel pensioenfondsen
zijn deze fouten gemaakt, en op welke schaal? Hoe worden deze fouten rechtgezet? Er
wordt benadrukt dat communicatie met deelnemers belangrijk is. Hoe gaan pensioenfondsen
fouten voorkomen in de informatie die deelnemers ontvangen?
Voorts hebben de leden van de BBB-fractie enkele vragen over de transitiekosten, die
gepaard gaan met de invoering van het nieuwe systeem. De extra transitiekosten worden
geschat op 1 miljard euro, maar in het rapport wordt aangegeven dat kosten mogelijk
hoger uitvallen. Hoe aannemelijk is het dat de kosten verder stijgen, en met hoeveel
euro? Wie betaalt uiteindelijk als pensioenfondsen en verzekeraars hogere kosten maken?
Werkgevers, werknemers of gepensioneerden?
De voortgangsrapportage schetst een mogelijk capaciteitsprobleem bij de toezichthoudende
instanties, constateren de leden van de BBB-fractie. Welke (tijdelijke) maatregelen
kunnen worden getroffen volgens de Minister als blijkt dat te veel aanvragen blijven
liggen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage en de
onderliggende stukken. Deze leden hebben naar aanleiding daarvan enkele vragen.
Beleidsconclusies
Betrokkenen in de pensioensector wijzen erop dat rust en ruimte noodzakelijk zijn
voor een goede en zorgvuldige overgang. De leden van de SGP-fractie begrijpen en onderschrijven
deze opvatting. Tegelijk is het soms noodzakelijk om aanpassingen in wet- en regelgeving
te doen. Om enerzijds de transitie goed vorm te geven en te leren van ervaringen,
maar anderzijds ook om aanvullende (politieke) wensen door te voeren. Zij vragen de
Minister te reflecteren op dit spanningsveld. Hoe kan enerzijds rust en ruimte geboden
worden en kunnen anderzijds noodzakelijke aanpassingen doorgevoerd worden?
Ervaringen met de koplopersfondsen
De leden van de SGP-fractie lezen dat een groot deel van de pensioenfondsen voornemens
is om in 2026 in te varen. Uit de ervaringen van koplopers blijkt dat de capaciteit
bij de fondsen en bij DNB «niet toereikend is om de processen in dezelfde intensiteit
op tijd tot een goed einde te brengen». Kan het kabinet reageren op deze waarschuwing?
En welke stappen worden genomen, zowel door de Minister, als door fondsen en DNB,
om de benodigde capaciteit te verkrijgen om het invaren van een groot aantal fondsen
tegelijk mogelijk te maken? En hoe kan meer specifiek DNB beter in staat gesteld worden
om de doorstroom van goedkeuring e.d. beter te stroomlijnen?
De leden van de fractie van de SGP hechten grote waarde aan het actief en tijdig informeren
van deelnemers. De AFM wijst erop dat hier nog wel zorgen over zijn. Hoe kan de informatievoorziening
vanuit fondsen beter vormgegeven worden? Welke stappen zet de Minister om een tijdige
informatievoorziening beter te borgen?
Daarnaast zijn de leden van de SGP-fractie van mening dat informatie richting deelnemers
zo persoonlijk mogelijk moet zijn en zoveel mogelijk toegespitst op de persoonlijke
situatie van deelnemers moet zijn. Ook hier heeft de AFM zorgen over. Welke mogelijkheden
ziet de Minister om te zorgen voor een meer individuele benadering?
Nabestaandenpensioen
De leden van de SGP-fractie lezen dat financieel adviseurs erop wijzen dat in de nieuwe
situatie slechts in 67% van de gevallen afspraken zijn gemaakt over het nabestaandenpensioen.
Deze leden vinden dat percentage erg laag. Wat zijn de gevolgen van dit lage percentage?
Is hier niet meer actieve sturing op nodig? Hoe wordt geborgd dat zoveel mogelijk
deelnemers de mogelijkheid krijgen om aanspraak te maken op een nabestaandenpensioen?
Daarnaast lezen de leden van de SGP-fractie dat de mogelijkheden zijn onderzocht om
de risicodekking vrijwillig voort te zetten door middel van uitruil. Welke conclusies
verbindt de Minister hieraan?
De leden van de SGP-fractie hebben tijdens de behandeling van de Wtp, en ook daarna,
veel aandacht gevraagd voor schrijnende situaties in het (nieuwe) nabestaandenpensioen.
Bijvoorbeeld in het geval waarin er ongewenst geen dekking meer is. Welke stappen
zet de Minister hierin? Welke mogelijkheden zijn onderzocht en/of stappen worden genomen
om schrijnende situaties te voorkomen?
Stand van zaken (voorgenomen) wet- en regelgeving
De leden van de SGP-fractie lezen dat er voor de zomer een wetsvoorstel gedeeld zal
worden over enkele pensioenonderwerpen. Worden hierin ook aanpassingen binnen het
nabestaandenpensioen voorgesteld, en zo ja, welke?
II Antwoord/Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.