Nota van wijziging : Tweede nota van wijziging
36 512 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Huisvestingswet 2014, de Omgevingswet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Woningwet in verband met de versterking van de regie op de volkshuisvesting en met het oog op enkele andere met de volkshuisvesting samenhangende maatregelen (Wet versterking regie volkshuisvesting)
Nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 14 februari 2025
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I komt te luiden:
Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1 worden in de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet, onder verlettering
van de onderdelen d tot en met r tot f tot en met t, twee onderdelen ingevoegd, luidende:
d. artikel 2.32, voor zover het betreft de verlening of weigering van een ontheffing
van een regel die is gesteld over een programma als bedoeld in afdeling 3.2
e. de artikelen 2.33, tweede lid, onder e, en 2.34, tweede lid, onder g en h
2. In artikel 2 wordt aan de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet een onderdeel
toegevoegd, luidende:
n. een besluit dat is aangewezen op grond van artikel 16.87a
B
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste onderdeel vervalt de zinsnede «vervallen de aanduidingen a tot en
met m en» en vervalt het begrip laag-segment-huurwoonruimte en de daarbij behorende
begripsomschrijving.
b. Het tweede onderdeel komt te luiden:
2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van de omschrijving van het begrip
woonruimte door een punt, vervalt het begrip woonvisie en de daarbij behorende begripsomschrijving.
2. In onderdeel D, derde onderdeel, komt het voorgestelde zesde lid te luiden:
6. Bij de voorbereiding van de vaststelling van een regeling als bedoeld in artikel
12, eerste lid, stemmen burgemeester en wethouders deze af met burgemeester en wethouders
van de overige gemeenten die deel uitmaken van de woningmarktregio als bedoeld in
artikel 3, zesde lid, en maken zij in ieder geval afspraken over een verdeling van
de woningzoekenden die zijn ingedeeld in de urgentiecategorieën, bedoeld in artikel
12, derde lid en over het percentage van de aangewezen categorieën van woonruimte,
bedoeld in artikel 12, eerste lid, waarbij voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden
als bedoeld in artikel 12, derde lid, bij het verlenen van huisvestingsvergunningen.
3. Onderdeel E komt te luiden:
E
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt de zinsnede «woonruimte met een koopprijs van ten hoogste
€ 390.000» vervangen door «betaalbare koopwoonruimte».
2. Het vierde lid vervalt.
4. Onderdeel G komt te luiden:
G
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «artikel 12, tweede lid» vervangen door
«artikel 12, tweede en derde lid».
2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over gronden voor intrekking
van de indeling in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, derde lid.
4. Bij ministeriële regeling wordt bepaald wanneer burgemeester en wethouders een
aanvraag om een indeling van een woningzoekende in een urgentiecategorie als bedoeld
in artikel 12, derde lid, kunnen afwijzen.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de voorschriften die
burgemeester en wethouders kunnen verbinden aan een besluit tot indeling van een woningzoekende
als bedoeld in artikel 12, derde lid, in een urgentiecategorie of aan een huisvestingsvergunning
die wordt verleend op basis dat besluit.
C
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen B en C wordt «#de lid» vervangen door «derde lid».
2. In onderdeel D vervalt «[waarvan de nummering aansluit op het laatste lid van dit
artikel]» en wordt de aanduiding «#» vervangen door «3».
3. In onderdeel F wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties»
vervangen door «Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening».
4. In onderdeel L wordt het voorgestelde artikel 16.87a als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en Onze Minister voor Rechtsbescherming» vervangen door «Onze Minister van Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening en Onze Minister van Justitie en Veiligheid».
b. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «wordt» vervangen door «worden».
c. In het derde lid wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
in overeenstemming met Onze Minister voor Rechtsbescherming,» vervangen door «Onze
Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, in overeenstemming met Onze
Minister van Justitie en Veiligheid,».
5. Na onderdeel N wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na
Aan artikel 23.3 wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Bij regeling van Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, in
overeenstemming met Onze Minister of Onze Ministers die het mede aangaat, kunnen,
op verzoek van de gemeenteraad, het algemeen bestuur van een waterschap of provinciale
staten, nieuwe gebieden worden aangewezen in aanvulling op het derde lid, onder g.
Het bij de maatregel op grond van het derde lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing
op de aanwijzing van nieuwe gebieden bij ministeriële regeling.
D
In artikel IV, onderdeel B, wordt in het tweede lid van het voorgestelde artikel 2.5.5.
na «desgevraagd» ingevoegd «kosteloos».
E
In artikel VI wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties»
vervangen door «Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening».
F
Artikel VII wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid en de aanhef van het derde lid wordt «artikel 41, eerste lid,
van de Woningwet» vervangen door «artikel 42, eerste lid, van de Woningwet».
2. In onderdeel b van het tweede lid komt te vervallen: «en de eisen gesteld bij paragraaf
3.2.1 van de Omgevingswet, en indien van toepassing, bij of krachtens paragraaf 16.4.1
van de Omgevingswet».
G
ARTIKEL VIII komt als volgt te luiden:
Indien artikel II, onderdeel B, van de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie:
a. eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum
in werking treedt als, artikel III, onderdeel D, van deze wet, wordt deze wet als
volgt gewijzigd:
1. In de artikelen II, onderdeel A, IV, onderdeel A en V, onderdelen A, P en Q, wordt
«artikel 3.6, derde lid, van de Omgevingswet» telkens vervangen door «artikel 3.6,
vierde lid, van de Omgevingswet».
2. In de artikelen III en VII wordt «artikel 3.6, derde lid,» telkens vervangen door
«artikel 3.6, vierde lid».
3. In artikel III, onderdeel D, wordt de aanduiding «3.» vervangen door «4.».
b. later in werking treedt dan artikel III, onderdeel D, van deze wet, wordt in artikel
II, onderdeel B, van die wet de aanduiding «3.» vervangen door «4.».
H
Artikel IX komt te luiden:
ARTKEL IX
Indien het bij koninklijke boodschap van 30 januari 2023 ingediende voorstel van wet
tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en enkele andere wetten
met het oog op een integrale en gecoördineerde aanpak bij meervoudige problematiek
en de daarvoor benodigde gegevensverwerking (36 295) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel T, van die wet:
a. eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum
in werking treedt als, artikel IV, onderdeel C van deze wet, wordt in artikel IV,
onderdeel C, «artikel 5.4.1» vervangen door «artikel 2.1.8» en wordt «Artikel 5.4.2»
vervangen door «Artikel 2.1.9».
b. later in werking treedt dan artikel IV, onderdeel C, van deze wet wordt na artikel
I, onderdeel E, van die wet een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ea
Na artikel 2.1.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.1.9
1. Het college stemt, indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van
de voornemens die voortvloeien uit het onderdeel van het plan, bedoeld in artikel
2.1.2, vierde lid, aanhef en onderdeel h, nodig is, af met andere colleges.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze
van de afstemming, bedoeld in het eerste lid.
Toelichting
Onderdeel A (artikel I (wijzigingen Algemene wet bestuursrecht))
Met onderdeel A wordt een wijziging van bijlage 2 bij de Awb aan het wetsvoorstel
toegevoegd (subonderdeel 1 van onderdeel A). Voorgesteld wordt twee besluiten toe
te voegen aan artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2)
bij de Awb. Dit artikel bevat de zogenoemde negatieve lijst waarop de besluiten zijn
opgenomen die van beroep bij de bestuursrechter zijn uitgesloten. Voorgesteld wordt
hieraan de instructie van gedeputeerde staten of van de Minister van Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening toe te voegen, voor zover die betrekking heeft op een volkshuisvestingsprogramma
zoals geïntroduceerd met het wetsvoorstel. Daarnaast wordt voorgesteld het besluit
tot verlening of weigering van een ontheffing van een instructieregel toe te voegen,
voor zover die instructieregel betrekking heeft op een programma op grond van de Omgevingswet.
De vaststelling van een programma op grond van afdeling 3.2 van de Omgevingswet is
in de regel geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb en om die reden
niet appellabel. Om ieder misverstand daarover uit te sluiten staan deze de programma’s
op de negatieve lijst van de Awb.1 Dit betekent dat ook tegen volkshuisvestingsprogramma’s zoals die worden geïntroduceerd
met het wetsvoorstel, geen beroep open staat bij de bestuursrechter. Het wetsvoorstel
introduceert een bevoegdheid voor provincies (gedeputeerde staten) en het Rijk (de
Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) om een instructie te geven
over de inhoud van het volkshuisvestingsprogramma van een gemeente, of – in geval
van het Rijk – het volkshuisvestingsprogramma van een gemeente of provincie. Indachtig
het gegeven dat het volkshuisvestingsprogramma vanwege zijn beleidsmatige karakter
niet vatbaar is voor beroep, wordt voorgesteld een instructie over dat programma –
die evenzeer een sterk beleidsmatige insteek zal hebben – ook uit te zonderen van
de mogelijkheid van beroep.
Het voornemen bestaat om met het Besluit versterking regie volkshuisvesting instructieregels
te stellen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) over de inhoud van het volkshuisvestingsprogramma
van gemeenten en provincies. Overwogen wordt om decentrale overheden daarbij de mogelijkheid
te bieden om van (delen van) die instructieregels ontheffing te vragen. Met deze ontheffing
kan bijvoorbeeld worden afgeweken van de percentages te programmeren betaalbare woningen
en sociale huurwoningen in het gemeentelijk volkshuisvestingsprogramma om gemeenten
meer lokale ruimte te geven zoals afgesproken in het regeerprogramma.2 Omdat het volkshuisvestingsprogramma, zoals elk programma op grond van de Omgevingswet,
een beleidsmatig karakter heeft en daarom in de regel niet appellabel is, ligt voor
de hand dat ook de verlening of weigering van een ontheffing om bij de vaststelling
van een programma af te wijken van een instructieregel niet appellabel is. Om die
reden wordt voorgesteld ook de verlening of weigering van een ontheffing van een instructieregel
over een programma uit te sluiten van beroep bij de bestuursrechter.
De reeds in het wetsvoorstel opgenomen wijziging van artikel 2 van bijlage 2 bij de
Awb wordt genummerd als subonderdeel 2 van onderdeel A. De inhoud ervan blijft ongewijzigd.
Onderdeel B (artikel II (wijzigingen Huisvestingwet 2014))
In dit onderdeel komt de definitie van «laag-segment-huurwoonruimte» te vervallen,
omdat de gemeenteraad de ruimte wordt gegeven om in de huisvestingsverordening te
bepalen welke categorieën van woonruimte worden aangewezen waarbij bij het verlenen
van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de
voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
Verder wordt in dit onderdeel verduidelijkt dat burgemeesters en wethouders afspraken
moeten maken over een verdeling van de woningzoekenden die zijn ingedeeld in de urgentiecategorieën,
bedoeld in artikel 12, derde lid, en over het percentage van de aangewezen categorieën
van woonruimte waarbij voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden als bedoeld in artikel
12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014 bij het verlenen van huisvestingsvergunningen.
Hierdoor kunnen provincies beter uitvoering geven aan hun taak op grond van het interbestuurlijk
toezicht.
Ten slotte worden in dit onderdeel wetstechnische punten verbeterd in de onderdelen
2, 3, en 4. De wijzigingsopdrachten bij onderdelen 3 en 4 zijn in de eerste nota van
wijziging ook gegeven, daarbij is echter per abuis de onderdeelsaanduiding weggevallen.
Dit wordt met deze nota van wijziging hersteld. Voor nadere toelichting wordt verwezen
naar de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel A van de eerste nota van wijziging.
Onderdelen C (artikel III (wijzigingen Omgevingswet))
In dit onderdeel wordt eerst geregeld dat de introductie van het gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma
in het derde lid van artikel 3.6 van de Omgevingswet terecht komt. Dit houdt verband
met de publicatie van de wet tot wijziging van de Omgevingswet en de Gaswet in verband
met gemeentelijke instrumenten voor de warmtetransitie in de gebouwde omgeving. In
het wetsvoorstel is tot nu toe gewerkt met een # voor de nummering van het betreffende
lid dat zou worden ingevuld bij de drukproeffase van deze wet. Gezien die wet nu gepubliceerd
is en ook een lid toevoegt aan artikel 3.6 kan hiermee niet meer worden gewacht en
wordt het # vervangen door de aanduiding 3. Vooralsnog voorzien daardoor beide wetsvoorstellen
in een derde lid. Dit wordt opgelost met een samenloopbepaling bij deze wet in artikel
VIII, welke ook met deze nota van wijziging wordt geactualiseerd. Waardoor de wet
die het eerst in werking treed een derde lid toevoegt en de wet dit het laatst in
werking treed een vierde lid zodat er geen omissie in de nummering van de leden van
artikel 3.6 ontstaat. Zie ook de toelichting bij onderdeel F.
In deze onderdelen wordt de aanduiding van een tweetal Ministers aangepast in verband
met het aantreden van het nieuwe kabinet. Ook wordt een taalkundige omissie hersteld.
Met het vijfde onderdeel van onderdeel C wordt een wijziging van de experimenteerbepaling
van de Omgevingswet voorgesteld. De voorgestelde wijziging strekt ertoe de mogelijkheid,
zoals deze ook onder de Crisis- en herstelwet bestond, terug te brengen om bij ministeriële
regeling nieuwe gebieden aan bestaande experimenten toe te voegen; het zogenaamde
uitbreiden van het toepassingsbereik van een experiment. Sinds de invoering van deze
mogelijkheid in de Crisis- en herstelwet in 2019 is hier veelvuldig gebruik van gemaakt.
Zo zijn er voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet veel gemeenten bij ministeriële
regeling toegevoegd aan het experiment sociale koop (artikel 7ad Besluit uitvoering
Crisis- en herstelwet), waarmee gemeenten een hogere maximale kostengrens, namelijk
de NHG-kostengrens, voor sociale koopwoningen konden hanteren. Ook na de inwerkingtreding
van de Omgevingswet blijkt er behoefte te zijn aan het sneller kunnen uitbreiden van
het toepassingsbereik van experimenten, onder andere van experimenten die via het
overgangsrecht3 zijn omgehangen onder de experimenteerbepaling van de Omgevingswet. Een voorbeeld
daarvan is het experiment met de Leegstandwet dat in Amsterdam en Utrecht wordt toegepast
onder de Crisis- en herstelwet. Ook andere gemeenten hebben aangegeven gebruik te
willen maken van dit experiment om de leegstand van woningen te beperken.
De mogelijkheid om gebruik te maken van een ministeriële regeling ziet alleen op het
toevoegen van nieuwe gebieden aan bestaande experimenten. De inhoud van deze bestaande
experimenten is al vastgelegd bij AMvB en deze heeft de reguliere procedure van internetconsultatie,
voorhang bij beide Kamers der Staten-Generaal en advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State doorlopen. Een ministeriële regeling waarmee het toepassingsbereik
van een experiment wordt uitgebreid zal op grond van artikel 23.4, eerste lid, van
de Omgevingswet in internetconsultatie worden gebracht. Deze aanpassing van de procedure
voor uitbreiding van het toepassingsbereik levert een versnelling van ten minste zeven
maanden op ten opzichte van de oorspronkelijke procedure waarbij telkens de AMvB zou
moeten worden aangepast om daarin het toepassingsbereik uit te breiden. Op deze manier
kunnen experimenten sneller en flexibeler breder worden toegepast, waardoor er meer
ervaring met het experiment kan worden opgedaan en dit kan worden meegenomen bij de
monitoring en evaluatie van het bij AMvB mogelijk gemaakte experiment. Bij het toevoegen
van een experiment door de Minister zal steeds bezien worden of dit nog bijdraagt
aan het bij AMvB vastgestelde doel van het experiment. De mogelijkheid om het toepassingsbereik
van bestaande experimenten uit te breiden, is immers niet bedoeld om vooruitlopend
op de evaluatie van een experiment structureel af te wijken van een bij wet of AMvB
gestelde regel.
Verder is bepaald dat een verzoek tot uitbreiding van het toepassingsbereik moet worden
gedaan door een vertegenwoordigend orgaan van een bestuursorgaan, bijvoorbeeld de
gemeenteraad of provinciale staten. Hiermee is de betrokkenheid van die organen geborgd
bij deelname aan een experiment door als nieuw gebied aan een bestaand experiment
te worden toegevoegd. Onder de Crisis- en herstelwet was die betrokkenheid geborgd
via de Beleidsregel aanmeldingen Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet.4 Ook is bepaald dat de voorwaarden die bij het oorspronkelijke bij AMvB mogelijk gemaakte
experiment zijn bepaald, van overeenkomstige toepassing zijn op de uitbreidingen van
het toepassingsbereik bij ministeriële regeling. Dit houdt in dat bijvoorbeeld de
tijdsduur van het oorspronkelijke experiment en daarbij voorgeschreven wijze van monitoring
en evaluatie onverkort geldt voor de nieuwe gebieden die bij ministeriële regeling
worden toegevoegd.
Onderdeel D (artikel IV (wijzigingen Wmo 2015))
Met de voorgestelde wijziging van het nieuwe artikel 2.5.5. van de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015 wordt een omissie hersteld. Het eerste lid van dit artikel regelt
al dat de betreffende gegevens desgevraagd kosteloos moeten worden verstrekt, het
woord «kosteloos» is per abuis niet opgenomen in het tweede lid. Deze wijzigingsopdracht
is in de eerste nota van wijziging ook gegeven, maar per abuis voor het nieuwe artikel
2.5.4. en is daarmee onuitvoerbaar. Dit wordt met deze nota van wijziging hersteld.
Onderdeel E (artikel VI (evaluatiebepaling))
In dit onderdeel wordt de aanduiding van een de Ministers aangepast in verband met
het aantreden van het nieuwe kabinet.
Onderdeel F (artikel VII (overgangsrecht))
Met deze aanpassing wordt ten eerste een evidente verschrijving naar het bedoelde
artikel met betrekking tot de woonvisie in de Woningwet hersteld. Voorts wordt, om
verwarring daarover te voorkomen, de verwijzing naar paragraaf 3.2.1 en 16.4.1 in
het kader van het overgangsrecht voor een vrijwillig programma op grond van de Omgevingswet
of een woonvisie op grond van de Woningwet dat anticiperend op de inwerkingtreding
van de verplichting tot het hebben van een volkshuisvestingprogramma in overeenstemming
met de op het volkshuisvestingsprogramma gerichte instructieregels in het Besluit
kwaliteit leefomgeving geschrapt. Deze paragrafen regelen het bevoegd gezag voor een
programma en dat het programma beleid bevat ten aanzien van een of meer onderdelen
van de fysieke leefomgeving en mede dient voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden,
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid. Uit de instructieregels voor het volkshuisvestingsprogramma
die zijn opgesteld op grond van art. 2.24 Ow volgt al dat het gaat om beleid ten aanzien
van een of meer onderdelen van de fysieke leefomgeving en dat het beleid ziet op de
uitoefening van taken en bevoegdheden. Dat het hier gaat om vrijwillig programma waarvoor
het bevoegd gezag burgemeester en wethouders is, blijkt bovendien al uit de aanhef
van het derde lid waar verwezen wordt naar art. 3.4 Ow. De woonvisie op grond van
de Woningwet wordt vastgesteld door de gemeenteraad op grond van artikel 42, eerste
lid, van de Woningwet. Dit overgangsrecht beoogd daar geen verandering in te brengen.
De verwijzing naar de plan-mer-plicht in paragraaf 16.4.1 is dubbelop. Aan de mer-plicht
moet – indien van toepassing – zijn voldaan als het gaat om een anticiperend programma.
Woonvisies die kaderstellend zijn voor stedelijke ontwikkeling zijn sinds de inwerkingtreding
van de Omgevingswet plan-mer-plichtig.
Onderdelen G en H (samenloopbepalingen)
In onderdeel G wordt de samenloop met de wet tot wijziging van de Omgevingswet en
de Gaswet in verband met gemeentelijke instrumenten voor de warmtetransitie in de
gebouwde omgeving geactualiseerd omdat die wet sinds de indiening van deze wet is
aangenomen en gepubliceerd. De samenloop voorziet in de nummering van toegevoegde
leden aan artikel 3.6 Omgevingswet in verband met de introductie van een warmteprogramma
respectievelijk een gemeentelijk volkshuisvestingsprogramma.
In onderdeel H wordt de samenloop van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015 en enkele andere wetten met het oog op een integrale en gecoördineerde
aanpak bij meervoudige problematiek en de daarvoor benodigde gegevensverwerking geregeld.
In dat wetsvoorstel wordt het nieuwe artikel 5.4.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015 van dit wetsvoorstel vervangen. Daarom is geregeld dat in het geval die wet in
werking treed het nieuwe artikel wordt omgenummerd naar artikel 2.1.9 en daarmee in
een passendere paragraaf terechtkomt. In het geval deze wet eerder in werking treedt
wordt geregeld dat die wet zo wordt aangepast dat het nieuwe artikel wordt ingevoegd,
omdat het bij dat wetsvoorstel wordt geschrapt.
Deze nota van wijziging wordt uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid (Rechtsbescherming).
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening