Brief Voorzitter : Brief van de Voorzitter over vragen, gesteld tijdens het debat van 23 januari 2025, over het voorstel van het lid Bontenbal tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het beperken van de mogelijkheid om moties in te dienen (Kamerstuk 36537)
36 537 Voorstel van het lid Bontenbal tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het beperken van de mogelijkheid om moties in te dienen
Nr. 6
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
Den Haag, 28 januari 2025
Aan de Leden,
Tijdens het debat op donderdag 23 januari 2025 over het Voorstel van het lid Bontenbal
tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het beperken van de mogelijkheid
om moties in te dienen (Kamerstuk 36 537) is aan mij, als Kamervoorzitter, een aantal vragen gesteld.
Graag spreek ik ook langs deze weg mijn waardering uit voor het initiatief dat de
heer Bontenbal heeft genomen om het debat over het gebruik van ons eigen instrument,
de motie, op de politieke agenda te zetten. De explosieve groei van het aantal ingediende
moties is al tientallen jaren onderwerp van discussie. In het debat waarin de Kamer
mij gekozen heeft als Voorzitter heb ik aangegeven mij te storen aan de stortvloed
aan ingediende moties. Deze ergernis is er sindsdien niet minder op geworden. Ook
mijn ambtsvoorgangers hebben zich hier, vanaf de jaren zeventig en tachtig van de
vorige eeuw, regelmatig over uitgesproken. Het instellen van een motiequotum per fractie
is een idee dat ten tijde van oud-Kamervoorzitter Dolman al is geopperd. Tot een uitgewerkt
voorstel is het niet gekomen. Het oud-Kamerlid Maarten Schakel (ARP) sprak vijftig jaar
geleden al over moties als «gillende keukenmeiden op oudejaarsavond».
Destijds werden er enkele honderden moties per jaar ingediend. Nu gaat het om duizenden
moties per jaar. Het is daarom goed dat we als Kamerleden naar onszelf kijken en ons
afvragen of deze «motiedrift» bijdraagt aan het versterken van het functioneren van
ons parlement. De overdaad aan moties heeft ook zijn weerslag op de vergaderagenda
van de Tweede Kamer en de werkdruk bij zowel fracties als ambtelijke ondersteuning.
Het initiatief van het lid Bontenbal creëert een momentum om het gesprek te voeren
over ons eigen gedrag. Dit kan een bewuster gebruik van het motie-instrument bevorderen.
Ik vind het van belang dat we met elkaar het gesprek blijven voeren over het effectief
inzetten van onze parlementaire instrumenten, zeker die van de motie. Daarom moedig
ik alle Leden aan elkaar aan te spreken op overbodige, overlappende dan wel repeterende
moties en juist ook de samenwerking op dit vlak op te zoeken.
Om daadwerkelijk te komen tot een daling van het aantal ingediende moties, kan uiteraard
gedacht worden aan aanscherping van regels en procedures. In november 2024 is, in
samenwerking met de commissie voor de Werkwijze, een wijziging van het beoordelingskader
moties opgesteld. Met een meer eenduidige definitie van de appreciaties hoop ik een
bijdrage te leveren aan het terugdringen van het aantal moties, bijvoorbeeld omdat
als «overbodig» of «ontijdig» geapprecieerde moties kunnen worden ingetrokken of aangehouden.
Het is nu nog te vroeg om conclusies te verbinden aan de invoering van dit nieuwe
kader, maar dit kan op een later moment natuurlijk onderwerp van gesprek zijn, bijvoorbeeld
tijdens de behandeling van de Raming van de Tweede Kamer.
Het verbeterde toezeggingenregistratiesysteem, dat begin september 2022 in gebruik
is genomen, is ook een instrument dat mee kan helpen bij het verminderen van het aantal
moties. Als een toezegging is gedaan, hoeft een motie van gelijke strekking niet meer
ingediend te worden. In het debat werd mij gevraagd hoe een adequate informatievoorziening
aan de Kamer door het kabinet, in het bijzonder waar het gaat om het toezicht op de
uitvoering van gedane toezeggingen, verder versterkt kan worden. Alle mondelinge toezeggingen
die bewindslieden doen tijdens plenaire debatten en commissiedebatten worden in dit
systeem geregistreerd en gepubliceerd op de website van de Kamer. Per toezegging is
eveneens te zien welke bewindspersoon de toezegging heeft gedaan, aan welke commissie
of aan welk individueel Kamerlid. Ook zijn de inhoud van de toezegging, de termijn
van uitvoering en de status zichtbaar.
De werkgroep Informatieafspraken, onder voorzitterschap van het lid Inge Van Dijk,
heeft een aantal aanbevelingen gedaan die ik in dit verband graag nogmaals onder uw
aandacht breng. Zo kan de wijze van informatievoorziening, inclusief het afdoen van
toezeggingen, een vast agendapunt vormen bij zowel de reguliere als de strategische
procedurevergaderingen van commissies en kunnen commissies bovendien besluiten (periodiek)
een commissiedebat te voeren over de informatievoorziening door de betreffende bewindspersonen.
Recent heeft het kabinet aangegeven, in lijn met de aanbeveling van de werkgroep op
dit punt, meer direct en laagdrempelig contact tussen de Kamer en ambtenaren te willen
bevorderen (kabinetsreactie op het rapport «Grip op informatie» (Kamerstuk 28 362, nr. 72). Ik hoop dat de Kamer hierdoor meer grip krijgt op een spoedige en adequate afhandeling
van gedane toezeggingen. Het doel is uiteraard dat het samenspel van de beschreven
mogelijkheden leidt tot een verdere versterking van het toezicht op het afdoen van
toezeggingen, waardoor het niet langer nodig zal zijn moties in te dienen over de
uitvoering van reeds gedane toezeggingen.
Daarnaast is het van belang dat moties die ingediend worden tijdens tweeminutendebatten
daadwerkelijk over het onderwerp gaan dat is besproken in het commissiedebat (art.
7.31 lid 1 RvO). Leden kunnen alleen over het in behandeling zijnde onderwerp moties
indienen (art. 8.20 lid 1 RvO). Als Voorzitter van de Kamer zal ik hier scherper op
toezien en moties buiten de orde verklaren als ze niet voldoen aan deze bepalingen
uit het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. Moties moeten bovendien kort en bondig
zijn geformuleerd (art. 8.20 lid 2 RvO). De maximumspreektijd per fractie tijdens
de beraadslaging na een commissiedebat of schriftelijk overleg is twee minuten. De
spreektijd van twee minuten wordt door de griffier bijgehouden en door de Voorzitter
gehandhaafd. Als de spreektijd om is, wordt het indienen van moties in principe niet
meer toegelaten. Dat neemt niet weg dat door het aantal sprekers en het onderlinge
debat dat gevoerd wordt tweeminutendebatten een groot beslag kunnen leggen op de plenaire
agenda.
Tot slot wil ik nog aangeven dat de oplossing om het grote aantal moties terug te
dringen niet alleen gezocht kan worden in het aanpassen van reglementen en procedures.
Het gaat met name om de wijze waarop wij met onze instrumenten omgaan. Daarom vraag
ik als Voorzitter tijdens debatten regelmatig om het indienen van moties te beperken.
Met deze oproep hoop ik bij te dragen aan een politieke cultuur waarin meer focus
wordt aangebracht en bewuster wordt omgegaan met dit instrument. In het debat van
donderdag 23 januari 2025 over het voorstel om met een maximum aantal moties te gaan
werken is gesproken over «wijze zelfbeperking». Daar sluit ik mij van harte bij aan.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Martin Bosma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. (Martin) Bosma, Voorzitter van de Tweede Kamer