Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op het Final Report van de Cass Independent Review en de betekenis hiervan voor genderzorg voor minderjarigen in Nederland en uitvoering aangenomen moties (Kamerstuk 31016-372)
2024D29061 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over de kabinetsreactie op het Final Report van de Cass Independent
Review, de betekenis hiervan voor genderzorg voor minderjarigen in Nederland en de
uitvoering van aangenomen moties (Kamerstuk 31 016, nr. 372).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Eerdmans
Adjunct-griffier van de commissie,
Heller
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de FVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
II. Reactie van de Minister
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het Final
Report van de Cass Independent Review, de betekenis hiervan voor genderzorg voor minderjarigen
in Nederland en de uitvoering van aangenomen moties. Zij hebben daarover nog de volgende
vragen en opmerkingen.
De evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch beveelt onder andere
aan om bij herziening van de richtlijnen aandacht te besteden aan implementatie van
de Treeknorm binnen de module indicatiestelling. In de Kwaliteitsstandaard Medische
Transgenderzorg is afgesproken dat de diagnostiek van genderdysforie bij kinderen
en jongeren moet worden uitgevoerd door een psycholoog, psychiater of orthopedagoog.
Gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt in deze specialismen vrezen de leden van
de PVV-fractie dat de implementatie van de Treeknorm niet realistisch is en in praktische
zin niet uitvoerbaar is door een tekort aan specialisten. Genoemde leden vrezen dat
alleen de «druk» op de wachtlijsten zal worden opgevoerd. Wat gaat dit voor de zorgvuldigheid
en kwaliteit van de indicatiestelling betekenen? Hoe denkt de Minister hierover?
Genoemde leden hebben ook de berichten in de media gelezen over het feit dat er inmiddels
genderklinieken aansprakelijk zijn gesteld vanwege het feit dat er een verkeerde diagnose
is gesteld.
Wat vindt de Minister van dit bericht? Wat vindt de Minister ervan dat het ziekenhuis
de aansprakelijkheid heeft afgewezen?
Er is sprake van een toenemende heterogene groep jongeren die een zorgvraag heeft.
Kunnen de expertisecentra aangeven wat de reden is van deze groei? Wordt er momenteel
onderzoek gedaan naar de reden van deze groeiende groep? Er is een internationale
trend zichtbaar waarbij vooral jonge meisjes zich aanmelden bij genderpoli’s. Hebben
de expertisecentra hier een verklaring voor? Wordt hier onderzoek naar gedaan? Genoemde
leden hebben zorgen om deze groeiende groep. Kunnen kinderen en jongeren de (langetermijn)betekenis
van zo’n behandeling beoordelen? Hebben de puberteitsremmers invloed op de ontwikkeling
van de hersenen? Bekend is dat het menselijk brein tijdens de puberteit veel veranderingen
doormaakt, die onder andere invloed hebben op het gebied van executieve functies,
zoals beslissingen maken en risico’s kunnen inschatten. De wetenschap vermoedt dat
die functies met name door geslachtshormonen worden gedreven. Wat is de invloed van
puberteitsremmers op de ontwikkeling van het brein? Wetenschappers weten niet wat
de lange termijneffecten hiervan zijn. Is het ethisch dan wel verantwoord om puberteitsremmers
te blijven voorschrijven?
Er wordt wereldwijd gelukkig wel onderzoek gedaan naar de langetermijneffecten van
puberteitsremmers. De leden van de PVV-fractie zijn benieuwd naar de uitkomst hiervan.
Wanneer wordt deze verwacht? Kan hier inmiddels al meer over gezegd worden?
De Europese vereniging voor kinder- en jeugdpsychiatrie (Escap) riep onlangs op tot
«extreme voorzichtigheid», omdat wetenschappers onvoldoende weten over de langetermijngevolgen
van het «Dutch protocol». Wat is er in de praktijk met deze waarschuwing gedaan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de kabinetsreactie
op het Final Report van de Cass Independent Review, de betekenis hiervan voor genderzorg
voor minderjarigen in Nederland en de uitvoering van aangenomen moties. Deze leden
willen de Minister bedanken voor het nakomen van de toezegging en vinden het fijn
dat er ook in de brief de reactie van de Universitair Medische Centra (UMC’s) is gedeeld
met de Kamer. De leden van GroenLinks-PvdA-fractie zien het advies van de Gezondheidsraad
te zijner tijd tegemoet.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de huidige Kwaliteitsstandaard
Transgenderzorg Somatisch op punten niet meer helemaal actueel is. Dit bleek ook uit
de laatste evaluatie en dus is het proces van herziening een logische stap. De leden
van de GroenLinks-PvdA-fractie hechten waarde aan kwalitatief goede en toegankelijke
zorg voor alle mensen in Nederland. De aangepaste richtlijn zal te zijner tijd worden
aangeboden aan het Register van het Zorginstituut Nederland. In afwachting daarvan
blijven de beroepsgroepen werken conform de laatste richtlijnen. De leden van GroenLinks-PvdA-fractie
vragen de Minister wat de verwachting is wanneer de richtlijn aangepast zal zijn.
Kan de Minister een tijdsindicatie geven?
In de zorg is het gebruikelijk dat als delen van een richtlijn aanpassing of aanvulling
nodig hebben dit al stapsgewijs kan geschieden. Wat maakt dat de Minister aangeeft
dat:
«In afwachting van de complete herziening de beroepsgroepen blijven werken conform
de laatste richtlijnen.»? Kan het ook zijn als er al eerder herziene aanbevolen modules
klaar zijn van de richtlijn, deze dan ook geïmplementeerd worden, mocht het werkveld
hier de voorkeur aan willen geven? (Bijvoorbeeld over de modules; behandeling van
kinderen en adolescenten, hormoonbehandeling, chirurgie, fertiliteitspreservatie en
zwangerschap).
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden acceptatie essentieel. Ook het herkennen
en erkennen als mensen zorg nodig hebben is belangrijk. Voor stigmatisering en discriminatie
hoort geen plaats te zijn in de zorg. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat iedere
persoon die zorg nodig heeft deze ook daadwerkelijk krijgt op maat in een vertrouwde
en veilige setting, waar geen plaats is voor discriminatie en stigma’s? Kan de Minister
aangeven of zij in overleg gaat met de UMC’s over welke rol zij hierin willen oppakken
nu de wet op suïcidepreventie is aangenomen? Wordt deze nieuwe wet ook meegenomen
in de herziening?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen nog aandacht voor de toegankelijkheid
van zorg met betrekking tot de wachtlijsten. Uit recentelijk onderzoek blijkt dat
het ernstige gevolgen heeft om lang op de wachtlijst te staan voor genderzorg.1 Is de Minister bekend met dit onderzoek? De lange wachttijd verergert psychsociale
klachten en leidt tot een groter beroep op de gezondheidszorg en vergroot risico’s
tot zelfmedicatie en vereenzaming. Investeren in korte wachttijden verbetert het welzijn
en voorkomt in de toekomst hogere kosten. Al vorig jaar kwam het Radboudumc met de
aanbeveling dat we niet alleen moeten kijken naar verbeteringen in de transgenderzorg,
maar ook de kennis en acceptatie in de reguliere zorg en samenleving moeten verbeteren.2
Gaat de Minister de wachttijden verkleinen, door capaciteitsuitbreiding conform een
van de aanbevelingen? In hoeverre gaat de Minister de zorgverzekeraars aanspreken
op de zorgplicht die zij hebben? Gaat de Minister ook met het werkveld in gesprek
om een richtlijn in de eerstelijnszorg vorm te geven?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het Final
Report van de Cass Independent Review, de betekenis hiervan voor genderzorg voor minderjarigen
in Nederland en de uitvoering van aangenomen moties. Zij hebben hierbij nog enkele
vragen.
Zo lezen de leden van de VVD-fractie dat behandelaars in het Radboudumc, Amsterdam
UMC en het UMCG samen al jaren wetenschappelijk onderzoek doen om genderzorg wetenschappelijk
in te richten. Zij vragen de Minister in hoeverre deze onderzoeken en andere onderzoeken
geëvalueerd worden. Is er voortdurend en voldoende feedback op onderzoek vanuit de
UMC’s, maar ook vanuit de eerstelijnszorg? Kan de Minister hier een nadere toelichting
op geven?
In de reactie op de motie-Tielen3 over het komen tot bredere zorgprotocollen wordt aangegeven dat bij de Kwaliteitsstandaard
Transgenderzorg Somatisch -waar relevant- bij voorkeur nauw wordt afgestemd met de
Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg. Naar mening van de leden van de VVD-fractie
is dit niet de uitwerking van de motie zoals zij die voor ogen hadden. Zij vragen
de Minister in hoeverre hierbij sprake is van overleg tussen wetenschappelijke en
de beroepsverenigingen in zowel het medisch-specialistisch domein als in de eerstelijnszorg.
Eerder hebben de leden van de VVD-fractie hun zorgen geuit over het te snel bewegen
naar medisch-specialistische zorg4 en deze zorgen zijn vooralsnog niet weggenomen. Cijfers over het aantal jongeren
dat zich meldt bij genderpoli’s waarbij de gendervraag niet zozeer de hoofdoorzaak
is van de psychische kwetsbaarheid, maar ook autisme of aan autisme gerelateerde aandoeningen.
Is de Minister bereid meer inzicht te verzamelen hierover? En kan de Minister ook
een reactie geven op het bericht van EenVandaag «Sam stelt genderkliniek aansprakelijk
voor verkeerde diagnose».5
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het Final Report
van de Cass Independent Review, de betekenis hiervan voor genderzorg voor minderjarigen
in Nederland en de uitvoering van aangenomen moties. Deze leden benadrukken dat transgenderzorg
niet alleen medische, maar ook een ethische en zo ook een politieke dimensie omvat.
De beslissing om deze kinderen te behandelen met puberteitsremmers wordt op jonge
leeftijd genomen, in een periode van aanzienlijke hormonale, lichamelijke en geestelijke
veranderingen, gebaseerd op symptomen die niet objectief meetbaar zijn. Er bestaat
onzekerheid over hoe puberteitsremming de ontwikkeling beïnvloedt op lange termijn.
In verschillende Europese landen hebben artsen de behandeling van minderjarigen met
genderdysforie aangepast, maar in Nederland blijft het protocol hetzelfde. Daarom
hebben deze leden zorgen over mogelijke risico’s binnen de transgenderzorg voor minderjarigen.
Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de afgelopen jaren andere Europese landen
terughoudender zijn geworden in het behandelen van minderjarigen volgens het «Dutch
protocol». Deze leden vragen de Minister waarom precies dezelfde wetenschappelijke
literatuur toch tot aanzienlijke verschillen kan leiden in zorg voor deze patiëntenpopulatie.
Kan de Minister toelichten op welke gronden deze verschillen zijn gebaseerd?
In de reacties suggereren enkele UMC’s en de Minister dat de Nederlandse transgenderzorg
uniek is in zijn organisatie: meer multidisciplinair, meer zorgvuldigheid en nuance
in de behandeling en een uitgebreide psychologische verkenning. Echter, deze leden
zien ook dat enkele aanbevelingen uit de Cass Review zorgcontextonafhankelijk zijn,
zoals de aanbeveling dat «long-standing gender incongruence» essentieel moet zijn
voor medische behandeling en dat behandeling met puberteitsremmers altijd onderdeel
moet zijn van onderzoek dat ook uitkomsten van psychosociale interventies meeneemt.
Dit wordt gemotiveerd met de volgens dr. Cass gebrekkige wetenschappelijke onderbouwing
van de «Dutch approach» in combinatie met een sterk veranderende patiëntenpopulatie.
Hoe weegt de Minister deze zorgcontextonafhankelijke argumenten in de Cass Review?
Deze leden constateren dat er een toenemend aantal geboren meisjes met comorbiditeiten,
zoals angst, depressie of autisme zich aanmeldt voor transgenderzorg. Dit vindt plaats
in de context van een algemene sterk verslechterde mentale gezondheid in deze leeftijdsgroepen,
die met name zorgwekkend is bij meisjes. Op welke wijze hangt de stijgende vraag naar
transgenderzorg onder geboren meisjes verband met de toenemende aanwezigheid van geboren
meisjes met comorbiditeiten? Deze leden merken op dat in veel andere landen is geconcludeerd
dat het bij deze groep vaak lastiger is om tijdens de puberteit een stabiele transidentiteit
vast te stellen. Kan de Minister toelichten waarom dit in Nederland wel mogelijk is?
En hoe kunnen we zeker weten dat de «Dutch approach» nog steeds goed past bij deze
veranderde patiëntenpopulatie?
Deze leden wijzen erop dat vaak wordt aangevoerd dat puberteitsremmers kunnen bijdragen
aan een betere «passing» als het gewenste geslacht op latere leeftijd. Het Cass-rapport
stelt echter dat de meeste jongeren pas vanaf vijftien jaar en ouder met puberteitsonderdrukkers
beginnen. Daarom is het onduidelijk hoe effectief deze kunnen zijn, vooral voor transgender
personen die bij geboorte als meisjes geregistreerd zijn en tegen die tijd vaak al
in een vergevorderd stadium van de puberteit zitten. Kan de Minister verduidelijken
of het argument van «passing» even relevant is voor jonge meisjes met genderdysforie
als voor jongens? Wordt er bij het overwegen van puberteitsremming rekening gehouden
met mogelijke verschillen in hormonale effecten en fysieke ontwikkeling tussen deze
groepen?
De leden van de NSC-fractie vernemen regelmatig in de media dat een groep patiënten
of ouders ontevreden is met de behandeling en soms zelfs detransitie overweegt. Zeker
wanneer de behandeling in een verder gevorderd stadium is zijn dit persoonlijke en
medische catastrofes. Dit komt ook in het Cass Review aan bod met de conclusie dat
er weinig zicht is op deze groep bij gebrek aan long term follow-up. Is deze groep
momenteel in Nederland wel goed in beeld? Zo ja, hoe groot schat de Minister deze
groep? Is de Minister bekend met deze gevallen? En wat kan de Minister voor deze groep
betekenen?
De leden van de NSC-fractie lezen in het rapport «Mijn gender, wiens zorg» van Radboudumc
dat in het huidige systeem specialistische genderzorg de enige beschikbare optie is
voor alle gendergerelateerde zorgvragen, wat kan leiden tot het pathologiseren en
medicaliseren van diversiteit in genderidentiteit. Deze leden constateren dat er een
breed en dynamisch spectrum is van genderidentiteiten en -expressies maar de beslissing
om te behandelen met puberteitsremmers binair is, oftewel: de keuze is wel of niet
starten met puberteitsremmers. Bovendien laat het onderzoek ook zien dat er zelden
op deze beslissing wordt teruggekomen, meer dan negentig procent zet de behandeling
voort met genderbevestigende hormoonbehandeling. Het rapport laat de noodzaak zien
om ervoor te zorgen dat niet alle genderidentiteitsvraagstukken worden gemedicaliseerd.
Deze leden willen graag van de Minister weten hoe zij de wens tot demedicalisatie
interpreteert. Wat kan de Minister verder doen om dit te ondersteunen?
De leden van de NSC-fractie wijzen erop dat de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard
Transgenderzorg Somatisch werd uitgevoerd in samenwerking met Transvisie, Transgender
Netwerk en Movisie. Deze leden begrepen dat tijdens het symposium is aangekondigd
dat ook in de toekomst de zorg samen met organisaties zal worden vormgegeven. Is het
samenwerken met deze transorganisatie representatief voor de patiëntenpopulatie de
ouders van patiënten? Wordt er ook ingesproken door een bredere afvaardiging van ouders
en patiënten? Gegeven dat een aantal van deze organisaties zich zeer negatief hebben
uitgesproken over het Cass Review, kan dan verwacht worden dat zij op een constructieve
en onafhankelijke manier kunnen bijdragen als in de Nederlandse transgenderzorg wordt
besloten tot een verandering van het behandelprotocol? Kan de Minister uitsluiten
dat er ook wordt samengewerkt met organisaties die artsen beschuldigen van transhaat?
Deze leden vinden het jammer dat de uitnodiging van Kamerleden voor het congres op
27 juni jl. bij de Amsterdam Centre for Family Law werd ingetrokken. Op dit congres
gingen artsen en deskundigen met elkaar in gesprek, waaronder andere Hillary Cass
en de Finse en Zweedse artsen als aanwezigen. Kan de Minister ons een verslag toesturen
van de uitkomsten van die conferentie? Is zij zelf op de hoogte van de uitkomsten?
Heeft zij contact met internationale collega’s in andere Europese lidstaten over deze
medisch-ethische kwestie? Wat vind de Minister ervan dat Kamerleden hier de mogelijkheid
wordt ontzegd om zich te informeren over deze kwestie?
Tijdens deze bijeenkomst protesteerden activisten van verschillende transgenderorganisaties.
De leden van de NSC-fractie constateren dat het debat sterk is verhard en niet meer
vrij kan worden gevoerd. De kinderartsen die roepen om een betere wetenschappelijke
onderbouwing van de zorg en het terughoudender inzetten van puberteitsremmers ontvangen
beledigingen en bedreigingen. Zij worden beticht van «transhaat» en beschuldigd van
de meest ernstige gevolgen voor deze groep patiënten. Welke gevolgen hebben deze bedreigingen
en beschuldigingen voor de kwaliteit van het wetenschappelijk debat? Is de mening
van de Minister dat specialisten betrokken bij de transgenderzorg nog vrij hun professionele
mening kunnen vormen met een vrije uitwisseling van argumenten?
De leden van de NSC-fractie zijn verheugd dat de motie-Hertzberger in uitvoering wordt
genomen. Deze leden vragen de Minister om verduidelijking over de adviesvraag aan
de Gezondheidsraad betreffende het gebruik van de «Dutch-protocol». Hoe zal het onderzoek
worden uitgevoerd, wat is de precieze vraagstelling en wanneer kunnen deze leden de
resultaten verwachten?
De leden van de NSC-fractie constateren dat er aanzienlijke obstakels zijn bij transgenderzorg,
zoals de beperkte toegang tot deze zorg, met name tot psychologische en sociale ondersteuning,
en de lange wachtlijsten. Het Cass Review en de reacties hierop benadrukken de noodzaak
om deze obstakels te overbruggen en transgenderzorg toegankelijk te houden. De chatdienst
«Genderpraatjes» biedt ondersteuning aan allen met een gendervraag. Hoe beziet de
Minister het belang van dit soort digitale middelen? Klopt het dat het voortbestaan
van deze chat onzeker is vanwege aflopende subsidie? Is de Minister bereid om dit
initiatief ook na 2025 voort te zetten en wat is hiervoor nodig? Welke andere manieren
ziet de Minister om minderjarigen met een genderdysforie te ondersteunen, ook buiten
de gebruikelijke medische zorg?
Uit het onderzoek «Waiting for transgender care and its effects on health and equality:
a mixed-methods population study in the Netherlands» blijkt dat wachttijden in de
transgenderzorg duidelijke, schadelijke effecten hebben. Het lange wachten verergert
psychosociale klachten en leidt tot een groter beroep op de gezondheidszorg. Is de
Minister bekend met het genoemde onderzoek en de conclusies die daarin getrokken worden?
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de zorg toegankelijk blijft en dat de wachttijden
niet verder oplopen, gezien de groeiende vraag naar transgenderzorg?
Tot slot hebben de leden van de NSC-fractie nog een vraag naar aanleiding van de recente
berichtgeving over gelekte documenten van de World Professional Association for Transgender
Health (WPATH). Hoe beoordeelt de Minister het bewijsmateriaal van WPATH nu, gezien
de inhoud van de gelekte documenten? En hoe beoordeelt de Minister de berichten waarin
artsen erkennen dat sommige patiënten mogelijk te jong zijn om volledig de gevolgen
van puberteitsremmers en hormonen voor hun vruchtbaarheid te begrijpen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 danken de Minister voor de Kamerbrief. Deze leden
hebben vertrouwen in de zorgvuldigheid, kennis en expertise van zorgprofessionals
bij het aanbieden van transgenderzorg. Deze leden betreuren de insinuatie van andere
politieke partijen die dit in twijfel trekken. Dit komt de zorg voor deze kwetsbare
groep niet ten goede. Daartoe hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie constateren dat er nog steeds knelpunten zijn in toegang
krijgen tot transgenderzorg. Deze leden vragen of de Minister kan aangeven op welke
wijze toegang tot zorg wordt verbeterd en gewaarborgd.
Voorts onderschrijven deze leden het belang van maatschappelijke acceptie van transgenderpersonen
en vragen welke acties de Minister van plan is te ondernemen om dit te verbeteren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling gekeken naar de kabinetsreactie
op het Final Report van de Cass Independent Review. Zij hebben hier enkele vragen
en opmerkingen over.
Ten eerste vragen genoemde leden de Minister vragen naar uitlatingen van haar voorganger
en de mogelijke effecten daarvan op het huidige beleid. Zij deed recent uitlatingen
over onder andere transgenderzorg in de Volkskrant.6 Hierin sprak zij onder andere over «waanzinnige theorieën over sociale besmetting»,
waarbij zij een voorschot lijkt te nemen op de uitkomsten van het onderzoek naar de
veranderingen in en toename van patiënten met klachten rondom hun genderidentiteit.
Daarnaast refereerde ze aan een (zeer zorgvuldig geformuleerde) motie van het lid
Hertzberger als «het ter discussie stellen» van de huidige richtlijn, terwijl de motie
enkel oproept om de gezondheidsuitkomsten te onderzoeken, zoals ook in het buitenland
gebeurt. Deze leden vragen de nieuwe Minister wat zij mogen verwachten van de uitvoering
van deze motie, gezien de afkeer die haar voorganger van de inhoud lijkt te hebben.
Betekent dit uitstel of zelfs afstel van de uitvoering? Daarnaast vragen zij de Minister
ook in hoeverre zij denkt dat haar voorganger objectief heeft kunnen oordelen over
het Final Report en de reacties van de UMC’s daarop, gezien haar sterke politieke
overtuigingen bij het onderwerp. Tenslotte zouden genoemde leden op dit punt graag
willen weten in hoeverre de visie van de Minister op het gebied van transgenderzorg
overeenkomt met die van haar voorganger.
Ten tweede hebben de leden van de BBB-fractie vragen over de reacties van de UMC’s
op het Final Report. Beide UMC’s geven aan dat zij denken dat de zorg in Nederland
reeds voldoet aan de eisen die geformuleerd worden in het rapport. Hilary Cass zelf
geeft aan dat haar hele andere signalen bereiken.7 Genoemde leden vragen de Minister daarom af of het in Nederland ook wenselijk is
om een onafhankelijk onderzoeker te laten kijken naar de transgenderzorg, soortgelijk
aan het onderzoek van Cass. Zij was juist geselecteerd als onderzoeker omdat zij wél
veel expertise had als kinderarts, maar géén persoonlijke betrokkenheid had met de
transgenderzorg. De reacties vanuit de UMC’s wekken bij genoemde leden de vraag op:
keurt de slager hier niet het eigen vlees? Daarnaast spelen er ook nog inhoudelijke
vragen. Hoe kunnen de UMC’s zo verschillend denken over de toepassing van puberteitsremmers
bij kinderen en jongeren? Worden er in Nederland andere standaarden gehanteerd voor
wetenschappelijk bewijs of evidence based medicine? Graag horen de leden een reflectie
van de Minister op dit onderwerp. De UMC’s zelf lijken er stellig van overtuigd dat
zij goede en gewogen zorg leveren aan alle patiënten, terwijl patiënten zelf hier
regelmatig anders over denken. De leden van de BBB- en de SGP-fractie hebben hier
eerder vragen over gesteld die door de voorganger van de Minister van de hand werden
gedaan.8 Graag horen de leden van de BBB-fractie van de Minister hoe zij de klachten van deze
patiënten weegt en of zij zich genoodzaakt voelt om met de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ) in gesprek te gaan over de veiligheid van deze kwetsbare patiëntengroep.
Tenslotte blijft voor de leden de BBB-fractie de voornaamste vraag: komt er ook in
Nederland een onafhankelijk onderzoek naar de zorg voor patiënten met genderdysforie,
en dan specifiek naar kinderen en jongeren? Hoewel deze leden de eerdergenoemde motie
van het lid Hertzberger als een mooie eerste stap zien, zouden zij het liefst een
onafhankelijk onderzoek zien, zoals dat van Hilary Cass in het Verenigd Koninkrijk.
Graag horen zij hoe de Minister hiernaar kijkt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het Final
Report van de Cass Independent Review, de betekenis hiervan voor genderzorg voor minderjarigen
in Nederland en uitvoering aangenomen moties. Zij hebben hier nog enkele vragen en
opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie benadrukken dat het een goede zaak is dat er wordt gewerkt
aan de herziening van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg, om zo de kwaliteit en
zorgvuldigheid van de Nederlandse transgenderzorg goed te blijven borgen. Zij vragen
de nieuwe Minister of zij de opvatting van de voormalige Minister deelt dat het aan
veldpartijen is om gezamenlijk invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg
is en aan zorgaanbieders om dit aan te bieden.
De leden van de SP-fractie vragen de nieuwe Minister daarnaast of zij het ermee eens
is dat de discussie over de mogelijke risico’s van het gebruik van puberteitsremmers
er niet voor moet zorgen dat de aandacht voor de overduidelijke risico’s van de enorme
wachtlijsten en wachttijden verslapt. Welke stappen zullen er door de nieuwe Minister
worden gezet om deze enorme wachtlijsten tegen te gaan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie van Minister
op de Cass Independent Review. De Minister heeft volgens deze leden een goede brief
gestuurd, met vertrouwen in de zorg. Wel maken zij zich nog steeds zorgen over de
problemen waar jongeren die genderzorg nodig hebben tegenaan lopen, zoals de onverantwoord
lange wachttijden en beperkte kennis en handelingsverlegenheid van professionals om
de jongeren heen. Daarom hebben de leden van de PvdD-fractie nog een aantal vragen.
Erkent de Minister dat de Nederlandse transgenderzorg sterk verschilt met die uit
het Verenigd Koninkrijk en dat daardoor de aanbevelingen van het Cass Report maar
deels relevant zijn voor de Nederlandse transgenderzorg?
Een van de aanbevelingen van het Cass Report is «verbetering van de toegang tot transgenderzorg
door het verminderen van wachttijden voor evaluaties en behandelingen». De wachttijden
voor een eerste gesprek met een gespecialiseerde psycholoog kunnen oplopen tot meer
dan drie jaar. Uit recent gepubliceerd onderzoek9 bleek dat wachttijden in de transgenderzorg duidelijke, schadelijke effecten hebben.
Het lange wachten verergert psychosociale klachten en dit leidt tot een groter beroep
op de gezondheidszorg en vergroot risico’s tot zelfmedicatie en vereenzaming. Investeren
in kortere wachttijden verbetert het welzijn van veel trans personen en voorkomt nog
meer kosten in de toekomst. De wachttijden die meer dan drie jaar kunnen zijn, zijn
de afgelopen jaren niet afgenomen. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de wachttijden
op de korte en lange termijn worden teruggedrongen?
In Engeland hebben klokkenluiders bij de National Health Service (NHS) recent alarm
geslagen over het hoge aantal suïcides onder jongeren op de wachtlijst.10 Sinds de uitspraak in de Bell v. Tavistock rechtszaak in 2020, die ook genoemd wordt
in de Cass Review als onderdeel van de bredere context in Engeland, zijn er zestien
suïcides bekend tegenover één suïcide in de zeven voorgaande jaren. De zorg is na
de uitspraak tijdelijk gestaakt in Engeland en na het hoger beroep dat de uitspraak
ongedaan maakte nooit meer hersteld van deze ingreep door de NHS. De klokkenluiders
zien een directe relatie tussen de uitspraak en de toename aan suïcides. Kan de Minister
schetsen hoe Nederlandse behandelcentra voor transgenderjeugd onder de achttien precies
suïcides onder hun patiënten en wachtenden monitoren? Welke cijfers zijn hierover
bekend? Wat doen de centra zelf aan suïcidepreventie voor deze groep? Welke maatregelen
kunnen er volgens de Minister (met input van (ervarings)deskundigen) naast het aanbieden
van de jongerenlijn Genderpraatjes, nog meer genomen worden vanuit gemeenten, jeugdzorg
of de landelijke overheid, als het gaat om suïcidepreventie onder deze groep?
Is de Minister het eens dat beleid dat de toegang tot genderbevestigende zorg beperkt
voor minderjarigen extreem onwenselijk is wanneer er geen zicht is op de gevolgen
voor het welzijn van de betreffende groep? Is de Minister bereid zich tot het uiterste
in te zetten om het welzijn van transgender jongeren te beschermen en te verbeteren
door het terugdringen van wachttijden voor genderbevestigende zorg?
Het onderzoeksbureau SIRM heeft vorig jaar uitgezocht dat zelfs als de vraag naar
transgenderzorg afneemt, er inhaalzorg nodig gaat zijn. Wat heeft de Minister gedaan
om de inhaalzorg te realiseren en wat gaat de huidige Minister doen om de inhaalzorg
te regelen?
De leden van de PvdD-fractie zien dat er naar aanleiding van discussies in het buitenland
veel aandacht is geweest voor het geven van medische zorg. Tegelijkertijd is er door
die focus weinig aandacht voor de jongeren die in de kou staan door de veel te lange
wachtlijsten in de transgenderzorg en die behalve bij ervaringsdeskundigen, maar weinig
mensen terecht kunnen. Zo ervaren ze nu nog veel te weinig steun van de algemene zorg
(bijvoorbeeld huisartsen) en op school. Al vorig jaar kwam het Radboudumc met de aanbeveling
dat we niet alleen moeten kijken naar verbeteringen in de transgenderzorg, maar ook
de kennis en acceptatie in reguliere zorg en samenleving moeten verbeteren. Wat gaat
de Minister in samenwerking met andere leden van het kabinet nog meer doen om de acceptatie
en kennis te vergroten bij de professionals om de jongeren heen (onderwijs, reguliere
eerstelijnszorg, wijkteams, sportverenigingen)?
De leden van de PvdD-fractie maken zich grote zorgen over de impact van de huidige
vorm en inhoud van het debat op zowel de zorgbehoevende als de zorgverlener. In het
politieke debat klinkt te vaak de roep om harde eisen en grenzen aan genderzorg. Er
is daardoor handelingsverlegenheid bij zorgverleners en een kwetsbaar vertrouwen van
de transgendergemeenschap in de medische centra. De relatie tussen zorgverlener en
zorgbehoevende is een cruciaal aspect van een goede, effectieve en prettige behandeling.
Men verhult bijvoorbeeld ook bij de psycholoog diens non-binaire identiteit, met de
angst dat een non-binaire identiteit het starten van een medisch traject bemoeilijkt
ten opzichte van een binaire genderidentiteit. Mensen delen niet het correcte moment
waarop genderincongruentie voor het eerst ervaren werd, met de vrees dat zorgvragen
worden afgewezen als deze niet vanaf kindsbeen af aan bestaan.
De Cass Review benadrukt dat het scherpe en ongenuanceerde politieke debat over genderzorg
zowel de zorgverlener als de zorgbehoevende schaadt. Erkent de Minister dat een scherp
politiek debat de verwachtingen van zorgverlener en zorgbehoevende over de zorg beïnvloeden?Erkent
de Minister, in lijn met de gestuurde brief, dat de invulling van de zorg een zaak
is tussen de zorgverlener en de zorgbehoevende? Erkent de Minister dat het politiseren
van genderzorg de belangrijke zorgrelatie kan compliceren en/of beschadigen? Erkent
de Minister dat een te scherp en te politiek debat, met als gevolg verminderd vertrouwen
van zorgbehoevenden, kan leiden tot minder inzicht van zorgverleners in de werkelijke
behoeften van de zorgvragers? Ziet de Minister dat dit alles op de lange termijn een
negatief effect kan hebben op de kwaliteit van zorg en onderzoek?
De oude genderwet uit de jaren tachtig is wellicht het meest sprekende voorbeeld van
politieke bemoeienis met genderzorg. Daar is transmensen groot onrecht mee aangedaan,
door ze onder andere te dwingen tot sterilisatie. De politiek heeft in 2021 gelukkig
excuses aangeboden en de wet deels verbeterd. Welke lessen trekt de Minister uit dit
verleden en het onrecht dat transpersonen is aangedaan? Ziet de Minister ook dat de
lessen van de oude genderwet een waarschuwing zouden moeten zijn voor het gevaar van
politisering van genderzorg? Is de Minister bereid de behoeften van transpersonen/jongeren
leidend te laten zijn in verder beleid?
Vragen en opmerkingen van de leden van de FVD-fractie
De leden van de FVD-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van de kabinetsreactie
op het Final Report van de Cass Independent Review en hebben hier een aantal vragen
over.
Algemeen
Vooropgesteld vragen de leden van de FVD-fractie de Minister hoeveel minderjarigen
in Nederland genderzorg ontvangen en hoeveel minderjarigen op de wachtlijst staan.
Kan de Minister hierbij onderscheid maken in leeftijd, geslacht en type behandeling
(psychotherapie, puberteitsremmers, hormoonbehandelingen en chirurgische ingrepen)?
Hoe hebben deze aantallen zich over de afgelopen tien jaar ontwikkeld? Kan de Minister
voorts aangeven aan hoeveel kinderen in Nederland jaarlijks puberteitsremmers worden
voorgeschreven? Kunnen hierbij tevens de aantallen per leeftijd(scategorie) bij aanvang
van deze behandeling inzichtelijk worden gemaakt?
Wordt er op dit moment in Nederland onderzoek gedaan naar de complicaties als gevolg
van hormoonbehandelingen, waaronder (maar niet uitsluitend) neurocognitieve schade,
versterking van genderdysforie, verminderde botdichtheid en verminderde lengtegroei?
Zo ja, op welke wijze, met welke partijen en met welke frequentie worden de hieruit
voortvloeiende onderzoeksresultaten gedeeld? Kan de Minister de tot op heden bekende
resultaten inzichtelijk maken en toelichten op welke wijze nieuwe inzichten als gevolg
van opgeleverde onderzoeksresultaten worden geïmplementeerd in het gevoerde beleid
en behandelprotocollen?
Cass Review
Uit het Cass Independent Review blijkt dat puberteitsblokkers vanaf 2014 niet langer
alleen voor onderzoek werden gebruikt, maar beschikbaar kwamen in de routinematige
klinische praktijk, waarbij ze werden voorgeschreven aan een bredere groep patiënten
die niet zouden hebben voldaan aan de inclusiecriteria van het oorspronkelijke protocol.
Op welke wijze is in Nederland de strikte naleving van het protocol gewaarborgd? Welke
instrumenten worden ingezet om betrokken klinieken hierop te inspecteren en, in geval
van schending van het protocol, te sanctioneren?
Reacties op de Cass Review
De Minister geeft aan dat in verschillende Europese landen aanpassingen zijn gedaan
in de transgenderzorg voor minderjarigen, vanwege «in hun ogen», onvoldoende bewijs
voor de veiligheid en effectiviteit van medische behandelingen op jonge leeftijd.
Waar baseren deze landen op dat er onvoldoende bewijs zou zijn? Hoe beoordeelt de
Minister deze zorgen?
De Minister zegt er waarde aan te hechten te benoemen dat de situatie in het Verenigd
Koninkrijk niet één op één te vergelijken is met de situatie in Nederland. Kan de
Minister toelichten op welke punten, in de context van het onderwerp, de situatie
in Nederland afwijkt van de situatie in het Verenigd Koninkrijk?
Gevolgen voor genderzorg voor minderjarigen in Nederland
Uit de kabinetsreactie valt op te maken dat het staande beleid in Nederland aangaande
transgenderzorg zal worden gehandhaafd en enkel aanbevelingen met betrekking tot vergroting
van de toegankelijkheid van deze zorg eventueel zullen worden overgenomen. Acht de
Minister het verantwoord om de in het Cass Independent Review ter discussie gestelde
puberteitsremmers en hormoonbehandelingen te continueren, gelet op de gepubliceerde
onderzoeksresultaten die gewag maken van ernstige complicaties als neurocognitieve
schade, verminderde botdichtheid en verminderde lengtegroei?
Uit de reacties van diverse UMC’s blijkt dat met name zaken als «beperkte toegang
tot transgenderzorg en lange wachtlijsten» als forse obstakels worden beschouwd. Onderschrijft
de Minister dat dit de belangrijkste pijnpunten zijn? Erkent de Minister dat een groot
deel van de jongeren die zich bij een Transgenderkliniek melden, lijdt aan onderliggende
(en soms complexe, meervoudige) psychische problematiek die ten grondslag ligt aan
de (vermeende) genderdysforie en dat deze geslachtsverwarring in veel gevallen van
voorbijgaande aard blijkt te zijn? Hoe beoordeelt de Minister de opvatting dat de
behandeling van minderjarigen met genderdysforie primair gericht moet zijn op psychische
hulp?
Hoe kan, volgens de Minister, zorgvuldigheid in het diagnostiek- en behandeltraject
worden gewaarborgd wanneer patiënten bij verschillende, onafhankelijk van elkaar opererende,
instellingen middels uiteenlopende (psychologische, endocrinologische en chirurgische)
aanvliegroutes voor complexe problematiek worden behandeld voor (vermeende) genderdysforie?
Hoe worden zorgvuldige communicatie, onderlinge afstemming en strikt chronologische
opvolging van de verschillende stadia (van diagnose tot en met behandeling) tussen
de verschillende zorgaanbieders gegarandeerd, gemonitord en gehandhaafd?
In de kabinetsreactie wordt gesteld dat, voor ethische vragen die inherent zijn aan
medische genderzorg aan jongeren, de diverse UMC’s nauw samenwerken met ethici waarbij
de ethische vragen in kaart worden gebracht door onderzoek en zorgvuldig afgewogen
in de zorg aan jongeren met genderdysforie. Kan de Minister aangeven om welke ethici
het gaat, op welke wijze aan de «nauwe samenwerking» wordt vormgegeven (aard, frequentie,
autoriteit), waar de in kaart gebrachte ethische vragen zijn terug te vinden alsook
het op basis daarvan geformuleerde beleid en behandelprotocollen van de verschillende
behandelcentra?
Kan de Minister inzicht geven in de aard en omvang van de (commerciële) belangen die
de diverse (markt)partijen hebben bij genderzorg? In haar beleidsreactie stelt de
Minister er alle vertrouwen in te hebben dat zorgprofessionals uiterst zorgvuldig
te werk gaan bij het aanbieden van transgenderzorg. Waar is dat vertrouwen op gebaseerd?
In hoeverre houdt de Minister rekening met de perverse financiële prikkels die met
deze, zich in een razendsnel tempo ontwikkelende, «transgenderzorgmarkt» voor met
name de farmaceutische industrie alsook gespecialiseerde (privé)klinieken gepaard
gaan?
De Minister geeft aan dat transgenderzorg relatief nieuwe zorg is die sterk in ontwikkeling
is en dat de huidige kwaliteitsstandaard van begin af aan een voorlopig karakter had.
Daarnaast blijkt uit de door de Minister aangehaalde evaluatie van 5 april jl. dat
de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch op punten niet meer helemaal
actueel is en dat er nieuwe, relevante (wetenschappelijke) ontwikkelingen zijn. Zou
dit, volgens de Minister, niet bij uitstek een reden moeten zijn om per direct te
stoppen met het voorschrijven van hormoonbehandelingen aan minderjarigen (in elk geval
totdat meer bekend is over de langetermijneffecten en zolang niet de focus ligt op
de diagnostiek en behandeling van onderliggende psychische problematiek, die vaak
de basis vormt voor de vermeende genderdysforie), aangezien deze behandelingen verstrekkende
en onomkeerbare consequenties hebben?
Advies Gezondheidsraad
De Minister heeft de Gezondheidsraad om advies gevraagd over de twee aangenomen moties
waarin onder andere werd verzocht onderzoek te laten doen naar de fysieke en mentale
gezondheidsuitkomsten na behandeling met de «Dutch protocol»-methodiek. In haar schrijven
geeft de Minister aan te verwachten dat de Gezondheidsraad nog dit jaar zal starten
met het adviesproces. Aangezien datum van oplevering van het advies door de Gezondheidsraad
nog onbekend is maar in elk geval, blijkens de verwachting van de Minister, pas veel
later dit jaar of zelfs daarna pas zal zijn, vragen de leden van de FVD-fractie waarom
de Minister het verantwoord acht om tot die tijd door te gaan met onomkeerbare behandelingen
voor minderjarigen met verstrekkende gevolgen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie
op het Final Report van de Cass Independent Review en op twee aangenomen moties over
onderzoek naar transgenderzorg bij minderjarigen. Zij hebben hierover nog een aantal
vragen en opmerkingen.
De Minister stelt de situatie in het Verenigd Koninkrijk is meegenomen in de actualiteitsbepaling
van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch die recent is geëvalueerd. Uit
de evaluatie blijkt dat dit slechts zeer summier is gebeurd. Eenmaal wordt verwezen
naar de interim- Report van Cass Review. Ook is het zo dat bij publicatie van deze
evaluatie de Final Report van de Cass Review nog niet was afgerond. Verder geven de
opstellers van de evaluatie aan dat zij geen oordeel willen vellen over de kwestie
van hormoonbehandeling bij minderjarigen, maar dat dit overgelaten wordt aan de werkgroep
die de herziening van de standaard zal oppakken.11 De leden van de SGP-fractie vragen de Minister daarom of zij van mening is dat de
Britse situatie afdoende is betrokken in de evaluatie. De kwaliteitsstandaard wordt
op dit moment herzien. Het is goed dat de Minister aangeeft dat de conclusies van
de Cass Review, «waar relevant voor de Nederlandse context», hierin worden meegenomen.
Kan de Minister heel specifiek aangeven welke conclusies van de Cass Review betrokken
zullen worden bij de herziening van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch?
Kan de Minister aangeven wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de herziening
van de kwaliteitsstandaard?
De Minister geeft aan dat de situatie in het Verenigd Koninkrijk niet één op één te
vergelijken is met de situatie in Nederland. Erkent de Minister echter dat de kritiek
van de Cass Review op het gebrek aan bewijs voor de effectiviteit van hormoonbehandelingen
en inzicht in de langetermijneffecten van behandelingen bij minderjarigen evengoed
geldt voor de Nederlandse situatie?
De Minister stelt dat men in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland transgenderzorg
aan minderjarigen aan wetenschappelijk onderzoek wil verbinden, «net als dat in Nederland
reeds wordt gedaan». Erkent de Minister echter dat een verbod op het voorschrijven
van puberteitsremmers buiten strenge klinische onderzoeken (zoals nu in het Verenigd
Koninkrijk het geval is) wezenlijk verschilt van de Nederlandse situatie, waar het
verstrekken van puberteitsremmers gewone reguliere zorg is en blijft?
De leden van de SGP-fractie zijn verheugd dat de Minister gevolg geeft aan de aangenomen
motie-Van Dijk12 en de motie-Hertzberger13. Zij vragen de Minister om de adviesaanvraag zoals die formeel verstrekt is aan de
Gezondheidsraad met de Kamer te delen. Kan de Minister daarbij aangeven welke specifieke
vragen aan de Gezondheidsraad zijn gesteld? Is er al meer bekend over de opzet en
planning van het onderzoek?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister ervoor pleit om het debat rondom
transgenderzorg aan jongeren met nuance en zorgvuldigheid te voeren. Zij vragen vanuit
dit perspectief om reflectie van de Minister op een ingezonden brief van haar ambtsvoorganger
in de Volkskrant, waarin deze onder andere spreekt over «[w]aanzinnige theorieën over
sociale besmetting».14 Gelet op de verschillende opvattingen die hierover leven in de wetenschappelijke
discussie, is de Minister van mening dat termen als «waanzinnig» bijdragen aan een
genuanceerd en zorgvuldig debat over genderzorg aan minderjarigen?
De Minister beklemtoont dat transgenderzorg in Nederland zorgvuldig is. Recentelijk
werd de genderkliniek van het Amsterdam UMC door twee patiënten aansprakelijk gesteld
voor het stellen van een verkeerde diagnose.15 Zonder in te gaan op individuele casuïstiek, maakt dit duidelijk dat genderbehandelingen
niet altijd tot een voor de patiënt bevredigend resultaat leiden. De leden van de
SGP-fractie vragen de Minister of zij, gelet op de ingrijpende consequenties van een
transitieproces, de opvatting deelt dat als alternatieven beschikbaar zijn voor een
medische ingreep of hormonale behandeling, dat dit dan de voorkeur zou moeten hebben?
Kan de Minister daarnaast toelichten hoe binnen de genderzorg aan minderjarigen tegenspraak
is georganiseerd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de door de Kamer gevraagde
kabinetsreactie op het Final Report van de Cass Independent Review uit het Verenigd
Koninkrijk. In de gezamenlijke brief van de UMC’s lezen deze leden een oproep om het
debat rondom transgenderzorg aan jongeren met zorgvuldigheid en nuance te voeren.
Deze oproep ondersteunen zij van harte. Naar aanleiding van de kabinetsreactie hebben
deze leden een aantal vragen. Deze leden merken op dat in verschillende Europese landen
– waaronder in elk geval het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland – naar aanleiding
van de Cass Review veranderingen zijn doorgevoerd in de behandelpraktijk in de transgenderzorg.
Deze leden vragen de Minister om toe te lichten of en hoe de praktijk in Nederland
verschilt van de inmiddels verlaten praktijk in deze landen. En – voor zover deze
verschillen er niet zijn – vragen zij de regering om toe te lichten waarom de desbetreffende
veranderingen in Nederland niet worden doorgevoerd. Voorts wordt in de Kamerbrief
geschreven er «waarde aan [te hechten] om te benoemen dat de situatie in het Verenigd
Koninkrijk niet één op één te vergelijken is met de situatie in Nederland». Kan de
Minister toelichten waarin de behandelpraktijken in deze landen verschillen en waarom
dat reden zou zijn voor het Verenigd Koninkrijk relevante aanbevelingen niet over
te nemen in de Nederlandse praktijk?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie zijn blij gestemd over de kabinetsreactie met betrekking
tot genderzorg voor minderjarigen. Zij onderstrepen het belang van acceptatie, herkenning
en eerlijke zorg voor transpersonen.
De leden van de Volt-fractie hopen dat de nieuwe Minister de lijn van de voormalig
Minister zal voortzetten. Kan zij de woorden in de kabinetsreactie op het Final Report
van de Cass Independent Review onderschrijven? Is de Minister het er mee eens dat
er zorgvuldig moet worden omgegaan met deze kwetsbare groep en dat goede zorg voor
hen gewaarborgd moet worden?
Verder erkennen de leden van de Volt-fractie een zorgwekkende trend van desinformatie
op dit thema. Zo is bijvoorbeeld het verhaal over transvrouwen en vrouwengevangenissen
gebaseerd op feitelijke onjuistheden. Het schadelijke hiervan is dat dit overgenomen
wordt door Kamerleden en dat de positie van een al kwetsbare groep nog kwetsbaarder
gemaakt wordt. Hoe gaat de Minister zich er voor inzetten dat er binnen het ministerie
en de Kamer zorgvuldig en correct om wordt gegaan met informatie betreffende transpersonen?
Ziet de Minister hier het belang ook van in?
In 2023 sprak de Minister, toentertijd als Kamerlid, uit dat het belangrijk is om
kinderen vóór de puberteit te helpen met hun transitie. Agema beaamde daarnaast ook
dat het van belang is om niet te wachten totdat kinderen volwassen zijn. De leden
van de Volt-fractie zien dit als een belangrijk standpunt en zijn zelf van mening
dat de transzorg voor jongeren verbeterd moet worden. Heeft de Minister al plannen
om juist deze kwetsbare jongeren te kunnen helpen? Kunnen wij verwachten dat dit een
van de prioriteiten zal gaan worden tijdens het ministerschap van de nieuwe Minister?
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Eerdmans, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.