Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 546 Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg)
Nr. 6
VERSLAG
Vastgesteld 9 juli 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
Algemeen deel
1
1.
Inleiding
4
2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
6
3.
Verbeteren regionale samenwerking
11
4.
Bestuursstructuur en financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen
22
5.
Versterken inzicht in en toezicht op de beschikbaarheid van jeugdzorg
25
6.
Gegevensuitwisseling en privacy
30
7.
Financiële gevolgen en regeldruk
31
8.
Overige aspecten van het wetsvoorstel
33
9.
Adviezen en consultatie
34
10.
Overgangsrecht en inwerkingtreding
36
11.
Overig
36
ALGEMEEN
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Jeugdwet, de Wetmarktordening gezondheidszorg
en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen
voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende
beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg) en hebben daarover nog
enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse het wetsvoorstel gelezen. Zij maken zich al jaren zorgen over
het gebrek aan passende zorg aan voor de meest kwetsbare jongeren in onze samenleving.
Met name jongeren met specialistische- of multiproblematiek en hun ouders stuiten
op lange wachtlijsten of een ingewikkelde zoektocht naar de juiste plek, die er soms
niet is. Dit heeft soms zeer schrijnende en verdrietige gevolgen. Ook hulpverleners
geven hun frustraties aan over een gebrekkig werkend systeem, waarin juist de jongeren
die acuut hulp nodig hebben lang op een passende plek moeten wachten of telkens worden
doorverwezen. Al jaren wordt in diverse Kamerbrieven verwezen naar de komst van dit
wetsvoorstel, als oplossing voor een flink aantal problemen die spelen. Het is dan
ook fijn dat het er nu eindelijk ligt, zodat de Kamer hierover kan praten. De leden
van de GroenLinks-PvdA fractie hopen dan ook vooral dat dit wetsvoorstel écht iets
gaat verbeteren en voor meer passende hulp gaat zorgen voor jongeren. De leden hebben
echter nog flink wat vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover enkele vragen en opmerkingen
aan de regering.
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavig wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de
urgentie om het stelsel van de jeugdgezondheidszorg te verbeteren, maar vragen zich
af of dit wetsvoorstel een gedegen bijdrage vormt. Reacties van vooraanstaande wetenschappers
geven een zorgelijk beeld over de mogelijke uitwerking van dit wetsvoorstel. Voor
de leden van de NSC-fractie is het van groot belang dat uithuisplaatsing en gedwongen
jeugdhulpverlening met nieuwe wetgeving zoveel mogelijk wordt voorkomen. Daarnaast
hebben deze leden een sterke voorkeur voor provinciale samenwerking en is het van
uiterst belang dat de stem van het kind ten alle tijden moet worden gehoord. Dit wetsvoorstel
geeft niet de waarborgen voor een directe verbetering van het jeugdzorgstelsel. De
op verzoek van de Kamer ingestuurde position papers zijn zeer kritisch. De leden van
de NSC-fractie hebben een aantal vragen over dit wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie danken de regering voor het wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat het essentieel
is dat ook de meest kwetsbaren kinderen en jongeren toegang hebben tot goede en –
waar nodig – specialistische jeugdzorg. Dit wetsvoorstel draagt bij aan het toekomstbestendig
maken van de jeugdzorg. Deze leden hebben nog een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover enkele vragen aan
de Minister.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel voor de Wet verbetering beschikbaarheid
jeugdzorg. Zij zijn positief over het feit dat met dit wetsvoorstel afscheid wordt
genomen van de situatie waarin iedere gemeente afzonderlijk verantwoordelijk was voor
de inkoop van de gespecialiseerde jeugdzorg. In de huidige situatie is de beschikbaarheid
van passende jeugdzorg voor de kinderen en jongeren die dat nodig hebben simpelweg
niet goed geregeld, wat zeer zorgwekkend is. Deze leden zien het daarom als positief
dat deze situatie ter discussie wordt gesteld. Wel hebben zij nog een aantal vragen
over de precieze vorm van centralere inkoop waar in dit wetsvoorstel voor wordt gekozen.
Daarnaast hebben zij nog een aantal zorgen, vragen en opmerkingen over andere onderdelen
van dit wetsvoorstel, zoals de effecten op de privacy en de regeldruk van een aantal
maatregelen. Zij hebben daarom nog een aantal vragen en opmerkingen over dit wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en lezen dat in de Hervormingsagenda Jeugd
maatregelen en acties zijn afgesproken om de jeugdzorg te verbeteren en het stelsel
houdbaar te maken. Deze leden vragen aan de regering op welke manier vroegsignalering
een rol speelt bij kinderen en gezinnen als het gaat om voorkomen dat zij jeugdhulp
nodig hebben. Deze leden vragen de regering ook wat hierin de rol is van bijvoorbeeld
de wijkagent of het opvoedbureau en hoe die rol zou kunnen worden vergroot.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een afspraak in de Hervormingsagenda Jeugd gemaakt
is om regionale en landelijke contractering van specialistische zorg te verbeteren,
maar ook om het inzicht in het jeugdstelsel te verbeteren, wat kan leiden tot betere
kwaliteit en beschikbaarheid van data en een betere landelijke integrale monitoring.
Deze leden vragen op welke manier een gebrek aan de mogelijkheden tot informatiedeling
hierin rol een speelt en hoe dit knelpunt zou kunnen worden opgelost. Wat heeft de
jeugdzorg hierin van de politiek nodig en vice versa? Hoe wordt voorkomen dat zorginstanties
relevante informatie over bepaalde personen of gezinnen niet kunnen delen onderling,
waardoor de meest passende zorg niet kan worden geboden?
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij vinden het terecht dat de regering
maatregelen neemt om de knelpunten in de jeugdwet aan te pakken. De leden van de SGP-fractie
steunen de richting van de Hervormingsagenda Jeugd. Over dit wetsvoorstel, dat voortvloeit
uit die Hervormingsagenda, hebben zij echter de nodige vragen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel in drie onderdelen uiteen
valt, namelijk 1) verplichte kaders voor regionale samenwerking, 2) regels met betrekking
tot de bestuursstructuur en de financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders
en gecertificeerde instellingen en 3) taken van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
op het terrein van de Jeugdwet. De leden van de SGP-fractie vragen de regering om
een nadere toelichting waarom juist deze drie onderdelen zijn gebundeld in dit wetsvoorstel.
Er worden immers in de Hervormingsagenda nog andere wijzigingen van de Jeugdwet aangekondigd,
zoals het afbakenen van de reikwijdte van de jeugdhulpplicht, die niet in het voorliggende
wetsvoorstel zijn opgenomen. Kan de regering een volledig overzicht geven welke andere
wijzigingen van de Jeugdwet voortvloeien uit de Hervormingsagenda en wanneer deze
bij de Kamer zullen worden ingediend? Hoe is de regering gekomen tot de inhoud van
het voorliggende wetsvoorstel? Welke keuzes zijn daarbij gemaakt? Hoe kan worden beoordeeld
of de voorgestelde maatregelen in dit wetsvoorstel effectief zullen zijn gelet op
het feit dat er nog andere wetswijzigingen zullen volgen?
Het bundelen van de genoemde drie onderdelen in één wet zorgt voor een zeer uitgebreid
wetsvoorstel en dito toelichting. Dit komt de begrijpelijkheid van het wetsvoorstel
niet ten goede. De leden van de SGP-fractie vragen de regering om in te gaan op brief
van de Kinderombudsman die stelt dat de omvangrijkheid van het wetsvoorstel «het gecompliceerd maakt om goed in te kunnen schatten of de wet in de praktijk gaat
doen wat beoogd wordt en daadwerkelijk tot verbetering zal leiden voor de kinderen
die jeugdzorg nodig hebben en/of er onbedoelde negatieve gevolgen zijn.»
De leden van de SGP-fractie betwisten de eenvoudige stelling van de regering dat de
uitgangspunten van de decentralisatie met het wetsvoorstel ongemoeid worden gelaten.
Deze leden wijzen erop dat de regering zelf in paragraaf 3.3.2 stelt dat de gemeenteraden
meer op afstand komen te staan en dat zij minder gemakkelijk kunnen sturen. Bovendien
wijst de Raad van State erop dat met het afzonderen van een deel van de jeugdhulp
de afstemmingsmogelijkheden van gemeenten worden beperkt. Onderkent de regering dat
hiermee wel degelijk spanning ontstaat met de principes van de decentralisatie? Hoe
voorkomt de regering het risico dat door het sleutelen aan hoekstenen van deze decentralisatie
het hele gebouw wankel kan worden?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden danken
de regering voor het wetsvoorstel dat ten doel heeft de beschikbaarheid van specialistische
jeugdzorg te verbeteren. Zij hebben op enkele punten behoefte aan een toelichting.
1. INLEIDING
De leden van de PVV-fractie onderschrijven de noodzaak tot verbeteringen aan het huidige stelsel. De zorg aan
jongeren staat onder druk en de oorzaken van diverse knelpunten moeten inderdaad worden
aangepakt. Echter constateren genoemde leden ook dat er nog veel uitgewerkt moet worden.
Kan de regering een tijdspad schetsen waarop de inhoud van de in het wetsvoorstel
genoemde Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) en ministeriële regelingen uitgewerkt
zullen gaan worden?
De leden van de PVV-fractie lezen in de position paper van jeugdrechter Bart Tromp
dat hij er voor vreest dat dit wetsvoorstel tot gevolg kan hebben dat de beschikbaarheid
en kwaliteit van de zorg die in een gedwongen kader wordt aangeboden, beter wordt
geregeld en met meer kwaliteitseisen wordt omgegeven dan vrijwillige jeugdzorg, omdat
dit wetsvoorstel zich richt op de inkoop van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering
en de moeilijk lokaal te organiseren specialistische jeugdzorg. Het wetsvoorstel heeft
daardoor betrekking op vormen van jeugdzorg die veelal worden ingezet in een gedwongen
kader. Deelt de regering de mening van deze jeugdrechter dat het wetsvoorstel zorgt
voor een (onbedoeld) onderscheid tussen vormen van jeugdzorg die op vrijwillige basis
kunnen worden aangeboden en de jeugdzorg die in een gedwongen kader? Zo nee, waarom
niet? De leden van de PVV-fractie ontvangen graag een reactie van de regering op deze
vragen.
Deelt de regering de zorgen van de heer Tromp dat de vrijheid van gemeenten om zelf
het aanbod van jeugdzorg te mogen bepalen, kan leiden tot de noodzaak om in te grijpen
vanuit een gedwongen kader? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat dit wetsvoorstel onderdeel is van de Hervormingsagenda Jeugd. In het
wetsvoorstel wordt de brede agenda beschreven die onder de Hervormingsagenda ligt,
inclusief de opgaven op tien gebieden. Kan de regering per punt aangeven hoe voorliggend
wetsvoorstel samenhangt met de tien gebieden die worden beschreven?
In het bijzonder vragen deze leden aandacht voor het punt van de reikwijdte van de
jeugdhulpplicht. Er volgt nog een apart wetsvoorstel die ingaat op het afbakenen van
de reikwijdte. In hoeverre heeft dat wetsvoorstel invloed op voorliggend wetsvoorstel?
Moet deze wet weer aangepast worden als de reikwijdte discussie is gevoerd? Genoemde
leden zijn van mening dat specialistische hulp vaak niet los is te zien van lichtere
jeugdhulp. Immers, soms groeit het een uit naar het ander. De keuzes die gemaakt worden
in het wetsvoorstel over de reikwijdte zullen dan ook gevolgen hebben voor de vraag
en beschikbaarheid van specialistische hulp. Kan de regering op deze samenhang reflecteren?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie lezen ook zorgen uit het veld over de tweedeling
die gecreëerd kan worden door dit wetsvoorstel tussen «specialistische hulp» en «gewone
jeugdhulp». Dit wetsvoorstel moet de beschikbaarheid tot specialistische hulp verbeteren,
wat natuurlijk goed is. Het moet echter niet leiden tot een aanzuigende werking naar
zwaardere vormen van zorg, omdat er minder aandacht of minder expertise beschikbaar
is voor de lichte jeugdhulp. Ziet de regering dit risico tot een tweedeling en een
aanzuigende werking ook? Zo ja, op welke manier wil de regering de balans houden tussen
lichte en zwaardere hulp? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat ook lichtere hulp
beschikbaar is en blijft? Hoe zorgt de regering dat het niet van toevallige omstandigheden,
opleidingsniveau, of mondigheid van ouders afhangt of bepaalde hulp beschikbaar is
en wordt gegeven?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie zijn ook benieuwd of de regering voornemens
is om een kinderrechtentoets uit te voeren op het wetsvoorstel. Hierdoor kan de impact
van het wetsvoorstel op kinderrechten in kaart worden gebracht, en zo nodig versterkt
worden als blijkt dat dit onvoldoende is gewaarborgd. Mocht de regering niet van plan
zijn dit te doen, kan de regering uitleggen waarom niet? Vooral omdat deze toets in
lijn is met de aanbevelingen die het VN-kinderrechtencomité aan Nederland heeft gedaan.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd in hoeverre de inbreng van
vertegenwoordigers van jongeren en ervaringsdeskundigen is meegenomen in de totstandkoming
van dit wetsvoorstel.
Daarnaast horen zij graag waarom is gekozen om met dit wetsvoorstel niet ook een flink
aantal andere knelpunten mee te nemen, zoals het aanpakken van de marktwerking in
de jeugdzorg. De rede dat gespecialiseerde hulp vaak minder beschikbaar is, komt immers
mede door de manier van financiering. Daarom hangt dit met elkaar samen, menen de
leden van GroenLinks-PvdA-fractie. Dus waarom is hier niet voor gekozen?
Kinderen en jongeren moeten kunnen opgroeien tot vrije, zelfstandige mensen. Daarbij
hebben ouders en verzorgers een primaire rol, maar als dingen onverhoopt niet goed
gaan, is het goed dat er ondersteuning, hulp, zorg of bescherming beschikbaar is.
Het blijkt dat steeds meer kinderen, jongeren en gezinnen gebruikmaken van jeugdhulp,
en dat juist de zorg voor de meest kwetsbaren onder hen niet altijd tijdig toegang
hebben tot die jeugdhulp.
De leden van de VVD-fractie zijn daarom positief over de afspraken die zijn gemaakt door de betrokken organisaties
en partijen bij de Hervormingsagenda jeugd en steunen de uitwerking van deze afspraken
in wetsvoorstellen, waaronder dit wetsvoorstel. Zij hebben wel een aantal vragen.
Allereerst hebben de leden van de VVD-fractie een vraag over de maatschappelijke dialoog
waarvoor ook in de Hervormingsagenda is gepleit. Wanneer is opgroeien «normaal en
voldoende veilig» en wanneer is professionele ondersteuning en hulp en zorg nodig?
Wat vinden we in de Nederlandse samenleving normaal en hoe geven we daar invulling
aan? Wat moet professioneel worden opgepakt en wie moet dat dan verzorgen en financieren?
En wat kan teruggelegd worden bij ouders en sociale steunstructuren? Die vragen zijn
in toenemende mate van belang. Toch is er nog geen maatschappelijke dialoog op gang
gekomen, laat staan breed in de verschillende lagen van de maatschappij, gevoed met
wetenschappelijke inzichten en breed gedragen verhalen uit de praktijk. Wanneer en
op welke manier wordt zo’n dialoog geïnitieerd en in hoeverre wordt die verbonden
aan de uitwerkingen op het gebied van wetgeving en beleid? Wanneer kan de Kamer daarover
een uitgebreid plan tegemoet zien?
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van een nieuwe wijziging van de Jeugdwet. Na wijzigingen in
1985, 2001 en 2013 is het nu opnieuw zover dat een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer
komt, waarmee de regering de nadrukkelijke intentie heeft om de jeugdhulpverlening
te verbeteren. Deze leden zijn echter zeer bezorgd over de vorm en totstandkoming
van dit wetsvoorstel. Het ingestuurde position paper van dr. Sharon Stellaard, dat
naar de leden van de commissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is gestuurd ter
voorbereiding op dit verslag, is zeer duidelijk. Dit wetsvoorstel is een herhaling
van zetten, waarmee de regering opnieuw tracht om de fouten in het stelsel te repareren.
Dit gebeurt met voorgestelde maatregelen die wezenlijk niet veel veranderen aan het
stelsel van jeugdhulpverlening. Is de regering bekend met het position paper van mevrouw
Stellaard? Wil de regering een uitgebreide reflectie geven op de inhoud en de kritiek
die geformuleerd is dit paper? De leden van de NSC-fractie willen de regering voornamelijk
wijzen op de tabellen in dit paper. Hierin wordt weergegeven dat vanaf 1985 tot en
met het heden in alle wetsvoorstellen en agenda’s dezelfde problemen worden besproken
en dat de maatregelen, weliswaar licht gewijzigd in de vorm, altijd overeenkomen.
Hoe reflecteert de regering op deze tabellen, waarin daadwerkelijke vernieuwing op
wetgeving voor de jeugdzorg nauwelijks wordt bereikt? Kan de regering aangeven waarom
wordt ingezet op dit wetsvoorstel? Kan de regering reflecteren op de aanname dat het
misschien beter was geweest om met een wetsvoorstel te komen dat het complete jeugdzorgstelsel
zou aanpakken?
2. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL
De leden van de PVV-fractie delen de ambitie om te bevorderen dat de meest kwetsbare jeugdigen en gezinnen tijdig
moeten worden voorzien van passende hulp, met de juiste deskundigheid. Dit wetsvoorstel
verplicht gemeenten echter niet om te borgen dat meer vormen van specialistische jeugdzorg
voldoende beschikbaar zijn. Ook leidt dit wetsvoorstel er niet toe dat individuele
gemeenten verplicht worden meer specialistische jeugdzorg in te kopen of te financieren.
Specialistische vormen van jeugdhulp zijn moeilijk op lokaal niveau te organiseren
vanwege de schaarste van de vraag, de complexiteit van de problematiek in combinatie
met de daarvoor benodigde multidisciplinaire specialistische expertise, de schaarste
van het aanbod of vanwege het volume dat een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde
instellingen minimaal nodig heeft om verantwoorde jeugdzorg te kunnen leveren of een
gezonde bedrijfsvoering te kunnen voeren. Op welke manier zullen de landelijke en/of
(boven)regionale jeugdzorgaanbieders gefinancierd gaan worden als de regering inzet
op financiering van gemeenten via het gemeentefonds?
De leden van de PVV-fractie wijzen sinds het begin van de decentralisatie al op de
noodzakelijkheid van regionale samenwerking tussen gemeenten. Helaas is deze samenwerking
nog steeds niet van de grond gekomen. Kan de regering aangeven op welke manier en
op welke termijn landelijke en (boven)regionale samenwerking nu eindelijk in de praktijk
zal gaan plaatsvinden? Veel kostbare tijd van zorgaanbieders en zorgverleners gaat
nu nog verloren aan het maken van afspraken met de verschillende gemeenten. Kan de
regering aangeven welke en hoeveel gespecialiseerde jeugdzorgaanbieders in (financiële)
problemen geraakt zijn door het ontbreken van de noodzakelijke regionale samenwerking
tussen gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Momenteel is er veel diversiteit tussen regio’s en de toegang tot specialistische
jeugdzorg/- geestelijke gezondheidszorg (ggz). Kan de regering garanderen dat specialistische
vormen van jeugdzorg in elke jeugdregio voldoende beschikbaar zal zijn? Hoe gaat de
regering dit monitoren? Kan de regering aangeven met welke zorgvormen de AMvB-zorgvormen
ingevuld zal gaan worden?
Wat is de hoogspecialistische zorg die landelijk ingekocht zal gaan worden? Is de
zorglandschapstafel al ingericht? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie merken op dat het op dit moment al mogelijk is via Landelijk
Transitiearrangement (LTA) om vormen van jeugdhulp waarvoor lokale contractering niet
volstaat vanwege de schaarste van de vraag, de complexiteit van de problematiek in
combinatie met de daarvoor benodigde multidisciplinaire specialistische expertise,
de schaarste van het aanbod of het volume dat een jeugdhulp-aanbieder nodig heeft
om verantwoorde jeugdhulp te kunnen leveren of een gezonde bedrijfsvoering te kunnen
voeren. Welke invloed heeft dit wetsvoorstel hier op?
De hoge administratieve lasten en regeldruk in de jeugdzorg zijn de leden van de PVV-fractie
al jaren een doorn in het oog. Genoemde leden hopen dan ook dat de voorstellen in
dit wetsvoorstel op het terrein van regionale samenwerking en inkoop en administratieve
lasten bijdragen aan een verlaging van de hoge uitvoeringslasten in de jeugdzorg.
Kan de regering aangeven op welke manier zij de administratieve processen wil harmoniseren
en standaardisering? Deze leden ontvangen graag van beiden een aantal concrete voorbeelden.
Kan de regering het tijdspad aangeven van de maatregelen die nog worden uitgewerkt
in het kader van de ontwikkeling van een toekomstbestendig financieringsmodel?
Diverse organisaties geven aan dat er in verband met de continuïteit en beschikbaarheid
van de zorg, in tegenstelling tot de wens van de regering, er juist voortvarend omgegaan
zou moeten worden met de delegatiebepaling. Genoemde leden ontvangen op dit punt graag
een reactie van de regering.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering met dit wetsvoorstel geen verandering wil treffen in de bestaande
verantwoordelijkheden van gemeenten voor het treffen van voorzieningen op het gebied
van jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Dit wetsvoorstel verplicht gemeenten er derhalve ook niet toe om te borgen dat meer
vormen van specialistische jeugdzorg te allen tijde per direct beschikbaar moeten
zijn. Die verplichting blijft beperkt tot situaties waarin onmiddellijke uitvoering
van taken is geboden. Kan de regering uitleggen wat er met deze laatste zin wordt
bedoeld? Welke situaties worden hiermee bedoeld? Het doel van het wetsvoorstel is
om te bevorderen dat gemeenten kunnen voorzien in een toereikend aanbod van specialistische
jeugdhulp en van gecertificeerde instellingen (GI’s) voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen
en jeugdreclassering. Maar wat ziet de regering als de definitie van een toereikend
aanbod?
Dit wetsvoorstel valt samen met onder meer de uitvoering van de Hervormingsagenda
Jeugd en het Programma Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Er worden daardoor
veel verschillende veranderingen simultaan ingezet in de jeugdzorg en jeugdbescherming.
Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat deze veranderingen samenhangen en elkaar
versterken in plaats van tegenwerken, zo vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie.
Een voorbeeld hiervan is de door dit wetsvoorstel op te richten Jeugdregio’s. Er zijn
al regionale expertteams (RET), vanuit het Toekomstscenario gaan er Regionale Veiligheidsteams
(RVT) opgericht worden, er zijn al bovenregionale expertisenetwerken en nu komen er
ook nog Jeugdregio’s bij. Hoe zal de samenhang tussen al deze teams zijn en hoe zullen
ze samenwerken? Wordt het met al die verschillende teams niet te gefragmenteerd? Deze
leden horen ook graag of dit wetsvoorstel gevolgen heeft voor de financieringsstromen
naar bovengenoemde bestaande netwerken en regio’s.
Dezelfde vraag stellen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie over de verschillende
regio-indelingen en samenwerkingsverbanden. Er zijn al onderwijsregio’s, veiligheidsregio’s
en bovenregionale samenwerkingsverbanden. Hier worden nu nog Jeugdregio’s aan toegevoegd.
Hoe wordt hiertussen samenhang bewaakt en ervoor gezorgd dat het landschap niet nog
verder wordt gefragmenteerd? Hoe wordt voorkomen dat de ene regio-indeling naar de
andere verwijst en dat niemand uiteindelijk verantwoordelijkheid neemt voor een kind
met een hulpvraag? En wat als een hulpvraag op meerdere domeinen is en dus ook verschillende
regio’s bestrijkt? Bijvoorbeeld dat het kind in een andere regio onderwijs volgt dan
de jeugdregio waarin het kind woont en zorg uit ontvangt. Wie neemt er dan verantwoordelijkheid?
Kan de regering een overzicht geven van welke regio-indelingen en regionale expertteams
er nu al bestaan, welke erbij komen en welke taken deze teams onder zich hebben? Hoe
staat de regering tegen een verdergaande harmonisatie van regio-indelingen voor de
Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015, GGD, Veilig Thuis en passend
onderwijs in de toekomst? Hoe wordt de democratische controle op deze verschillende
samenwerkingsvormen gewaarborgd? Welke middelen en manieren stelt verantwoordelijk
wethouders en gemeenteraden in staat om in te grijpen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd hoe de bestuurlijke afspraken
over landelijke tarieven voor de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
passen in dit wetsvoorstel. Hoe staat het met de uitwerking en invulling van deze
afspraken?
Het is voor de leden van de VVD-fractie alleen in grove termen duidelijk wat de bedoeling van de wet is. Is het mogelijk
een concreter beeld te schetsen van het doel en de bedoeling van deze wet? En op welke
criteria wordt dit deel van de wet geëvalueerd? Welke kwantitatieve criteria zijn
daar onderdeel van?
Aangegeven wordt dat het wetsvoorstel onder andere moet leiden tot verbetering van
toegang en vermindering van wachtlijsten en wachttijden. In hoeverre is er nu voldoende
inzicht in aard, omvang en ontwikkeling van wachtlijsten en wat gaat dit wetsvoorstel
daaraan veranderen? Welke onderdelen van de wet hebben vooral impact op de te verwachten
verbetering van de toegang?
Ook vragen genoemde leden waarom dit wetsvoorstel separaat van het ook aangekondigde
wetsvoorstel over de reikwijdte van jeugdhulp en -zorg is opgesteld en naar de Kamer
gestuurd. Welke overweging heeft de doorslag gegeven om deze niet in samenhang voor
te stellen, aangezien het verschil tussen specialistische en minder-specialistische
jeugdzorg ook onderdeel is van de reikwijdte? Welke typen specialistische jeugdzorg
maken onderdeel uit van deze wet en welke vallen erbuiten? Hoe is duidelijk voor elke
betrokkene bij het stelsel welke typen wel en niet onderdeel uitmaken van de wet?
De leden van de VVD-fractie lezen in paragraaf 2.4 van de memorie van toelichting
dat de regering ingaat op de samenhang van het voorliggende voorstel en de arbeidsmarktkrapte.
Zij lezen dat de regering ingaat op het aantrekkelijker maken van de jeugdzorg arbeidsmarkt.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom zij niet ingaat op het vergroten
van de arbeidsproductiviteit en efficiëntie binnen de jeugdzorg. Gaat de regering
hier in een nader wetsvoorstel wel op in? En waarom gaat de regering niet in op het
verminderen van overhead in samenhang met dit voorstel?
De leden van de NSC-fractie constateren dat dit wetsvoorstel zich met name richt op de (hoog)specialistische
jeugdzorg. De overige, reguliere jeugdzorg wordt met dit wetsvoorstel zo goed als
buiten beschouwing gelaten. Deze leden vinden deze constatering zorgelijk. Kan de
regering aangeven waarom dit wetsvoorstel zich specifiek richt tot (hoog)specialistische
jeugdzorg? De zorgen van deze leden worden in dat kader versterkt door het position
paper van de heer Tromp. Dit paper legt bloot dat een wet die zich volledig richt
op (hoog)specialistische jeugdzorg kan zorgen voor onnodige fouten en veranderingen
in het systeem. Gedwongen jeugdhulp, inclusief uithuisplaatsingen, zijn een onderdeel
van deze (hoog)specialistische jeugdzorg. Het verbeteren van wet- en regelgeving,
het verbeteren van de coördinatie op regionaal niveau en het buiten beschouwing laten
van de reguliere, ambulante jeugdhulpverlening kan, volgens de heer Tromp, het onbedoelde
effect hebben dat het wetsvoorstel een aanzuigende werking heeft op de gesloten en
gedwongen jeugdzorg. Dit is voor de leden van de leden van de NSC-fractie onacceptabel.
Kan de regering reflecteren op het position paper van de heer Tromp? Kan de regering
aangeven of het op de hoogte is van een mogelijke aanzuigende werking op gedwongen
jeugdhulp? Heeft de regering niet de plicht, zeker in het kader van de Hervormingsagenda
Jeugd, om gedwongen jeugdhulp zoveel mogelijk te voorkomen? Een wetsvoorstel voor
de verbetering van de jeugdzorg zou volgens deze leden alle vormen en facetten van
jeugdzorg moeten omvatten. Met het draaien aan de knoppen aan de ene kant, ontstaan
problemen aan de andere kant. Daarnaast stellen de papers van mevrouw Stellaard en
de heer Tromp ook dat dit wetsvoorstel in beginsel niet voldoet aan internationale
verdragen, zoals het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Kan de regering reflecteren op de stelling
van hen dat dit wetsvoorstel niet voldoet aan de vereisten die het IVRK en het EVRM
stellen?
De leden van de SP-fractie zien de stap die in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld als een verbetering ten opzichte
van de huidige zeer versnipperde inkoop door individuele gemeenten. Echter zien zij
ook veel waarde in het niet regionaal, maar landelijk inkopen van gespecialiseerde
jeugdzorg. Zo zou dan een gelijkere toegang tot gespecialiseerde jeugdzorg kunnen
creëren en zou dit de invloed van financiële overwegingen op de toegang tot jeugdzorg
mogelijk kunnen verkleinen. Waarom is er in dit wetsvoorstel voor gekozen om de specialistische
jeugdzorg regionaal in te kopen in plaats van landelijk? Blijft hiermee niet het probleem
bestaan dat financiële overwegingen en uitdagingen van gemeenten – die met de aan
de Hervormingsagenda gekoppelde bezuinigingen en het ravijnjaar alleen maar toe dreigen
te nemen de komende jaren – een te grote rol spelen bij het bepalen of een jeugdige
specialistische jeugdzorg krijgt?
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast hoe de regering aankijkt tegen het feit
dat de democratische controle op de inkoop van specialistische jeugdzorg beperkter
zal zijn bij regionale inkoop, aangezien deze regio’s zowel door de gemeenteraden
als de Tweede Kamer minder goed gecontroleerd kunnen worden.
De leden van de SP-fractie missen daarnaast fundamentele keuzes over het terugbrengen
van de marktwerking in de jeugdzorg. Waarom is er bijvoorbeeld niet voor gekozen om
bij de inkoop van specialistische jeugdzorg te stoppen met aanbesteden en commerciële
aanbieders te weren via een verbod op winstuitkering? Waarom wordt er niets gedaan
om private equity uit de jeugdzorg te weren? Daarnaast wijzen zij op de kritiek die
de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ) heeft geuit op het feit dat het
wetsvoorstel «nog steeds uitgaat van de huidige praktijk van regionale aanbesteding en de marktwerking,
wat niet in lijn is met het toekomstscenario jeugd- en gezinsbescherming». Hoe reageert de regering op deze kritiek?
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre er met de geplande inkoop via Jeugdregio’s
en de standaardisering van inkoop, kwaliteit en administratie er nog verschillen blijven
bestaan tussen gemeenten/regio’s op het gebied van verantwoordingseisen. Hoe groot
is het risico dat jeugdzorgaanbieders die in meerdere regio’s actief zijn en/of zowel
regionaal ingekochte als gemeentelijk ingekochte jeugdzorg aanbieden te maken blijven
krijgen met een lappendeken aan verschillende verantwoordingseisen en -processen?
De leden van de SP-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om één duidelijk
basispakket aan jeugdzorg in te voeren waar jongeren ongeacht hun woonplaats in gelijke
gevallen in gelijke mate aanspraak op kunnen maken.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of het mogelijk zal zijn voor de Jeugdregio’s
om bij de inkoop van gespecialiseerde jeugdzorg te blijven werken met budgetplafonds.
Zo ja, waarom is deze keuze gemaakt, aangezien deze er vaak voor zorgen dat er minder
mensen zorg kunnen krijgen dan noodzakelijk en anders mogelijk zou zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering welke gevolgen ze verwacht voor andere vormen van jeugdzorg dan
de vormen waar onderhavig wetsvoorstel betrekking op heeft. Ziet de regering als mogelijk
gevolg van het wetsvoorstel dat de beschikbaarheid en kwaliteit van de zorg in de
specialistische jeugdzorg beter wordt geregeld en met meer kwaliteitseisen wordt omgeven
dan andere vormen van jeugdzorg die niet onder de wet vallen? Op welke manier wil
de regering voorkomen dat het wetsvoorstel een aanzuigende werking op de zwaardere
vormen van jeugdzorg tot gevolg heeft?
De memorie van toelichting legt uit dat de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg
onder druk staat. De leden van de SGP-fractie herkennen dit. Voor een groot aantal jeugdigen en gezinnen is specialistische jeugdzorg
onvoldoende of niet tijdig beschikbaar. De vraag die de leden van de SGP-fractie evenwel
hebben, is wat dit wetsvoorstel (en dan met name dat deel van het wetsvoorstel dat
betrekking heeft op de verplichte regionale samenwerking) concreet bijdraagt om de
beschikbaarheid van specialistische jeugdhulp te vergroten. Immers, ook nu al hebben
gemeenten de wettelijke verantwoordelijkheid om te zorgen voor een toereikend aanbod
van GI’s. Dit wetsvoorstel verplicht gemeenten er volgens de toelichting niet toe
om te borgen dat méér vormen van specialistische jeugdzorg te allen tijde per direct
beschikbaar moet zijn. Evenmin leidt het wetsvoorstel ertoe dat een individuele gemeente
verplicht wordt méér specialistische jeugdhulp in te kopen. De belofte van het wetsvoorstel
is slechts dat het gemeenten in staat stelt de reeds geldende verantwoordelijkheden
beter waar te kunnen maken. De leden van de SGP-fractie vragen de regering om zo concreet
mogelijk aan te geven wat er in de praktijk dan precies zal veranderen en verbeteren.
Kan de regering een schematisch overzicht geven van de bestaande situatie en de toekomstige
situatie ten aanzien van de verplichtingen die gelden voor samenwerking tussen gemeenten
voor de beschikbaarheid van (specialistische) jeugdzorg?
De toelichting geeft aan dat het wetsvoorstel gemeenten beter in staat moet stellen
de geldende verantwoordelijkheden waar te maken. Deze opmerking suggereert dat gemeenten
momenteel te maken hebben met belemmeringen in de regelgeving om hun taak goed te
vervullen. De leden van de SGP-fractie vernemen graag welke wettelijke belemmeringen
de regering ziet en in hoeverre deze ook door gemeenten zijn aangedragen. Deze leden
hebben de indruk dat de regering met het wetsvoorstel niet zozeer mogelijkheden schept,
maar juist verplichtingen oplegt die de handelingsvrijheid van gemeenten fors beperken.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat zij met name
met het oog op de leesbaarheid van de toelichting de verschillende vormen van zorg
en maatregelen van kinderbescherming onder de aanduiding specialistische jeugdzorg
brengt. Deze leden menen dat deze aanduiding namelijk inhoudelijk te weinig recht
doet aan de wezenlijke verschillen tussen de onderscheiden vormen, waaronder het verschil
tussen gedwongen en vrijwillige maatregelen.
De leden van de SGP-fractie merken uit de toelichting dat de regering er zich bewust
van is dat meerdere factoren ten grondslag liggen aan het onvoldoende beschikbaar
zijn van jeugdzorg, zoals ook door de Raad van State wordt benoemd. Toch wekt de toelichting
op allerlei plaatsen de indruk dat vooral de gebrekkige afstemming tussen gemeenten
debet zou zijn aan tekortschietende beschikbaarheid van jeugdzorg. Deze leden vragen
de regering te onderbouwen dat de geschetste problemen inzake de beschikbaarheid van
jeugdzorg in overwegende mate te wijten zijn aan de gebrekkige regionalisering. Is
het eerlijke verhaal niet veeleer dat vooral de arbeidsmarktkrapte leidt tot de huidige
problemen van te weinig beschikbare zorg? Het optuigen van een nieuw structuur zou
slechts overwogen moeten worden indien het een substantieel onderdeel van de problemen
verhelpt.
3. VERBETEREN REGIONALE SAMENWERKING
Kan de regering aangeven waaruit, maar vooral wanneer moet blijken dat het benoemde
instrumentarium om de (boven)regionale samenwerking te verbeteren in combinatie met
bestuurlijke afspraken over de vormen van jeugdhulp die op landelijk niveau worden
gecontracteerd niet voldoende zijn, zo vragen de leden van de PVV-fractie.
In dit wetsvoorstel wordt uitgegaan van 42 Jeugdregio’s. Is de regering voornemens
regio-indelingen voor Jeugdwet, Wmo, GGD, Veilig Thuis en passend onderwijs op termijn
nog verder aan te passen?
De leden van de PVV-fractie hebben nog enkele vragen over de RET’s. Hoe vaak komt
het voor dat een regionaal expertteam wordt ingezet? En hoe vaak hebben zij bijgedragen
aan het versnellen van passende jeugdhulp?
Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie waarom het zo lang heeft geduurd (sinds
2017) voordat RET’s daadwerkelijk vorm hebben gekregen en effectief konden opereren.
Kan de regering ook aangeven wat de specifieke redenen zijn dat sommige regio’s onvoldoende
invulling hebben gegeven aan de benodigde randvoorwaarden voor de regionale expertteams?
De leden van de PVV-fractie willen verder weten hoe de regering ervoor gaat zorgen
dat de organisatie en instandhouding van regionale expertteams in alle Jeugdregio’s
uniform en effectief zal zijn. Hoe zal de regering monitoren en evalueren of de regionale
expertteams daadwerkelijk bijdragen aan het bieden van passende hulp aan jongeren
met complexe zorgvragen en hun gezin?
Tevens vragen de leden van de PVV-fractie in hoeverre jongeren en hun gezinnen betrokken
zijn geweest bij de ontwikkeling en evaluatie van de regionale expertteams en de nieuwe
wettelijke verplichtingen.
Wat zijn de concrete resultaten en verbeteringen die tot nu toe zijn behaald met de
huidige manier van landelijke inkoop door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Elke gemeente heeft andere wensen en uitdagingen en het is belangrijk dat de bestuurlijke
afspraken hierop kunnen inspelen. Daarom vragen leden van PVV-fractie de regering
of de landelijke afspraken flexibel genoeg zijn om aan de specifieke behoeften van
verschillende gemeenten en hun kinderen te voldoen.
De leden van de PVV-fractie willen weten hoe de regering ervoor gaat zorgdragen dat
de afspraken uit de Hervormingsagenda Jeugd goed worden uitgevoerd door iedereen die
erbij betrokken is. Het is heel belangrijk dat deze afspraken niet alleen op papier
staan, maar ook in de praktijk worden nageleefd om de jeugdhulp te verbeteren. Hoe
flexibel is dit wetsvoorstel om in te spelen op veranderingen in de vraag naar specialistische
jeugdhulp? De behoeften binnen de jeugdhulp kunnen immers snel veranderen en het is
belangrijk dat de wet voldoende ruimte biedt om hierop goed te reageren. Welke systemen
zijn er om te controleren of de «kan-bepaling» goed werkt en om deze aan te passen
als dat nodig is? De leden van de PVV-fractie vinden het heel belangrijk dat er voortdurend
wordt gekeken of de regels bijdragen aan betere en beschikbare jeugdhulp en dat we
deze kunnen aanpassen als dat nodig is.
De leden van de PVV-fractie hebben enkele belangrijke vragen en opmerkingen met betrekking
tot de implementatie en effectiviteit van de regiovisie voor specialistische jeugdzorg.
Hoe zorgt de regiovisie ervoor dat er maatwerk mogelijk is voor de verschillende behoeften
van gemeentes en hun kinderen? Het is heel belangrijk dat de regiovisie niet alleen
maar een algemene richtlijn is, maar ook rekening houdt met de unieke situatie van
elke gemeente.
Zijn er al positieve voorbeelden van gemeentes die succesvol een regiovisie hebben
gemaakt en uitgevoerd? Wat kunnen andere gemeentes hiervan leren? Het delen van successen
en goede strategieën kan andere regio’s helpen om hun eigen regiovisies beter en sneller
te ontwikkelen en uit te voeren. Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen
dat de andere regio’s snel volgen, gezien de regiovisie momenteel slechts in 24 van
de 42 regio’s is toegepast? Wat heeft de uitvoering vertraagd en hoe wordt dit opgelost?
Het is daarbij zorgwekkend dat zoveel regio’s achterblijven, en het is van groot belang
om te begrijpen waarom dit het geval is en hoe dit snel kan worden aangepakt.
Gemeenten hebben verder één jaar de tijd om de veranderingen door te voeren. Is dit
voldoende? Zijn er al pilots geweest?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie kennen het onderzoek van Berenschot waar in het wetsvoorstel aan wordt gerefereerd
over dat coördinatiekosten 29 procent van het gehele jeugdzorgbudget opslokken. Dat
onderzoek is uit 2019. Is er enig zicht of het percentage van 29 procent nog steeds
klopt of is dit inmiddels opgelopen of verminderd? Is in beeld wat de ontwikkeling
is tussen het aantal personen dat daadwerkelijk jeugdhulp verleent en het aantal personen
dat zich bezighoudt met coördineren en besturen? Is er een percentage aan coördinatiekosten
waar naar wordt gestreefd na invoering van dit wetsvoorstel? Is er een ambitie of
doel gesteld voor dit wetsvoorstel? Hoeveel van het jeugdzorgbudget mag volgens de
regering aan coördinatiekosten worden besteed? Worden er met dit wetsvoorstel ook
aanvullende eisen gesteld aan de beloningen van bestuurders, toezichthouders en andere
mensen in een hoge managementfunctie?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat een voordeel van het aansluiten
bij een Wet gemeentelijke regelingen (Wgr) schuilt in het interbestuurlijk toezicht.
Bij signalen van taakverwaarlozing kan de verantwoordelijke bewindspersoon de gemeenschappelijke
regeling daarop aanspreken in plaats van alle individuele gemeenten. Kan de regering
toelichten welke mogelijkheden de Minister heeft binnen de huidige wet- en regelgeving
om de beoogde samenwerking te bevorderen en/of te verplichten en welke mogelijkheden
er zijn in de toekomstige situatie na aanname van dit wetsvoorstel? Kan de regering
toelichten waarom zij verwacht hierdoor wél te kunnen zorgen dat de benodigde samenwerking
tot stand komt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd waarom er gekozen is om
het vormgeven van de samenwerkingsconstructie open te laten. Er kan gekozen worden
tussen een centrumgemeenteconstructie, een bedrijfsvoeringconstructie of een openbaar
lichaam. Wordt hiermee niet opnieuw het risico gelopen dat bepaalde zaken bij elke
Wgr anders geregeld zijn en staat dit de wens tot verdergaande harmonisatie en standaardisatie
niet in de weg?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat ervoor gekozen is om in een AMvB
vast te leggen welke zorgvormen onder de specialistische jeugdhulp gaan vallen waarbij
verplichte samenwerking tot inkoop gaat gelden. Kan de regering uitleggen waarom er
gekozen is om dit in een AMvB vast te leggen en niet in dit wetsvoorstel? De manier
waarop deze AMvB-zorgvormen gaat worden ingevuld is cruciaal om ook dit wetsvoorstel
op een goede manier te kunnen beoordelen. Kan de regering uitleggen hoe ze tot deze
lijst van zorgvormen gaat komen? Met welke partijen wordt gesproken om deze lijst
op te stellen? Zitten hier ook jongeren en ouders bij?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd hoe specifiek de invulling
van deze lijst gaat worden. Zijn het overkoepelende brede zorgvormen of gaat het ook
op detailniveau van de zorg worden opgeschreven? Komen er eenduidige, heldere definities
van zorgvormen zodat gemeenten in de praktijk niet nog steeds hun eigen invulling
aan de zorgvorm kunnen geven en het daardoor toch lokaal kunnen inkopen waardoor er
regionale verschillen ontstaan? Genoemde leden vragen specifiek om een heldere definitie
van specialistische ggz en zorgvormen voor kinderen met een levenslange en/of levensbrede
zorgbehoefte. Op dit moment worden deze zorgvormen op verschillende niveaus ingekocht
door gemeenten, waardoor er grote regionale verschillen ontstaan.
Bovendien vragen deze leden de regering hoe geborgd gaat worden dat de expertise ook
daadwerkelijk aanwezig is. Hoe gaat dit wetsvoorstel bijdragen aan het aantrekken,
behouden en scholing van goed opgeleid personeel? Specialistisch aanbod valt of staat
bij voldoende mensen. Is de regering het met genoemde leden eens dat ook hier een
extra impuls voor nodig is?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat kinderbeschermingsmaatregelen en
jeugdreclassering niet in de AMvB-zorgvormen zullen worden opgenomen. Het wetsvoorstel
zal borgen dat GI’s voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen jeugdreclassering
regionaal zullen worden gecontracteerd of gesubsidieerd. Deze leden zijn teleurgesteld
dat het wetsvoorstel nog steeds uitgaat van regionale aanbesteding en marktwerking
bij deze hulp. In de eerste stukken van het Toekomstscenario Jeugd- en gezinsbescherming
was opgenomen dat GI’s uit de markt zouden worden gehaald. Kan de regering uitleggen
wat hiermee is gebeurd? Klopt het dat dit scenario nog steeds uitgewerkt wordt in
het Toekomstscenario? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben het altijd onwenselijk
gevonden om dit soort maatregelen, die worden uitgesproken door de kinderrechter,
onder marktwerking te laten vallen. De leden hebben vaak uitgesproken voor landelijke
inkoop te zijn voor deze maatregelen, juist omdat het Rijk via dit soort maatregelen
ingrijpt in het leven van ouders en kinderen. Ook de Raad van State vraagt zich in
haar advies af waarom er niet gekozen is om dit vanuit het Rijk in te kopen en te
financieren. Mede ook omdat gemeenten maar beperkt invloed hebben op de instroom,
uitstroom en inkoop voorwaarden van dit soort zorg. Kan de regering nog eens uitgebreid
ingaan op de keuze en onderbouwing om de inkoop en financiering aan gemeenten te geven?
In hoeverre is in de voorbereiding van dit wetsvoorstel echt onderzocht en gesproken
om dit over te hevelen naar het Rijk? Zo ja, wat kwam er uit deze onderzoeken of gesprekken?
Is er in de voorbereiding van het wetsvoorstel ook gesproken of uitgezocht of het
niet beter is om de inkoop en financiering van zeer specialistische jeugdhulp bij
het Rijk te leggen? Zo ja, wat kwam uit deze onderzoeken en gesprekken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat gemeenten verplicht zijn om
de Jeugdregio te belasten met de uitvoering van bij ministeriële regeling te bepalen
administratieve processen. Het lijkt deze leden belangrijk dat deze regeling niet
te smal wordt geformuleerd, zodat de administratieve lasten daadwerkelijk worden verminderd.
Wanneer zal deze ministeriele regeling naar de Kamer komen? En kan de regering toelichten
hoe dit wetsvoorstel en de lagere regelgeving concreet bijdraagt aan het verminderen
van administratieve lasten door eenvoudigere uitvoering en inkoop? Heeft de regering
concrete doelstellingen in dit kader en hoe worden deze gemonitord? De leden van de
GroenLinks-PvdA-fractie zouden ook graag een overzicht zien van alle voorgenomen lagere
regelgeving met daarbij een toelichting op de hoofdlijnen van de inhoud en een inzicht
in de planning? De AMvB over de regio-indeling wordt alleen bij de initiële vaststelling
voorgehangen. Hoe ziet de regering de rol van de Kamer als er ingrijpende wijzigingen
plaatsvinden in de indeling na de evaluatie van twee jaar?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het doel van het in 2017 opgerichte
RET is om bij hulpvragen, waar de reguliere hulpverlening niet uitkomt, te adviseren
hoe passende jeugdhulp georganiseerd kan worden. Kan de regering uitleggen want het
verschil is tussen de functies en taken van het RET en de Bovenregionale Expertisenetwerken
Jeugd? In hoeverre werken de twee ook samen? Genoemde leden lezen dat in sommige regio’s
onvoldoende invulling is gegeven aan de vier functies die het RET zou moeten vervullen.
Hoe zal dit door het wetsvoorstel verbeteren? Wordt ook gecontroleerd of deze functies
echt worden vervuld?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd welke zorgvormen op dit moment
middels het Landelijke Transitiearrangement (LAT) door alle gemeenten in een regio
uitsluitend op landelijk niveau zijn gecontracteerd. Kan de regering hier een lijst
van geven? Deze leden lezen dat er onder meer gekozen is om de inkoop van landelijke
inkoop bij de VNG te houden omdat daar tevredenheid over is. Gezien de grote tekorten
en wachtlijsten voor specialistische jeugdhulp en de ontbrekende hulp voor jongeren,
stellen de leden vragen bij deze positieve woorden over de inkoop. Kan de regering
nader ingaan op wat daarmee wordt bedoeld? Er wordt ook gesteld dat als het Rijk verantwoordelijkheid
zou krijgen over de toegang tot landelijk georganiseerde jeugdhulp, dit een risico
zou geven op afwentelingseffecten. Zijn die afwentelingseffecten er nu ook niet, zo
vragen de leden de regering. Als bijvoorbeeld kleine gemeenten twee jongeren hebben
die zeer intensieve hulp nodig hebben, dan is dat een aanslag op de begroting. Worden
er nu ook niet vanuit geldperspectief keuzes gemaakt door gemeenten? Genoemde leden
ontvangen op dit punt graag een reflectie van de regering.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering zelf schrijft dat de
inkoop van landelijke zorgvormen op een relatief grote afstand van de gemeenten (en
daarmee ook de gemeenteraden) komt te staan. Losse gemeenteraden kunnen maar zeer
lastig invloed hebben op de kaderstelling en moeilijk controleren en waar mogelijk
bijsturen op landelijk niveau. Deze leden hebben zorgen over de democratische controle
die hierdoor moeilijk kan plaatsvinden en vragen de regering nog een keer expliciet
in te gaan op de afweging om ondanks dit punt toch voor gemeentelijke inkoop te kiezen
in plaats van via het Rijk. De enkele argumentatie dat hiermee recht wordt gedaan
aan het decentrale stelsel vinden de leden als argumentatie niet voldoende. Deze verhoudingen
zijn natuurlijk belangrijk, maar om iets te verbeteren moet de regering ook niet bang
zijn om grote stappen te nemen en beslissingen uit het verleden eventueel te corrigeren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in 2022 is gebleken dat maar 24
van de 42 regio’s een regiovisie hebben opgesteld. Is duidelijk waarom zo weinig regio’s
een visie hebben opgesteld, terwijl dit wel was afgesproken? Hoe gaat worden gecontroleerd
dat de regiovisies na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wel worden opgesteld en
dat alle gemeenten in een regio de regiovisie onderling afstemmen? In het wetsvoorstel
staat dat wordt verwacht dat gemeenten in staat zijn eventuele conflicten onderling
op te lossen om aan de wettelijke verplichting te kunnen voldoen. Wat als dit niet
lukt in een regio? Is het dan mogelijk dat er in een jeugdregio verschillende regiovisies
naast elkaar bestaan? Acht de regering dat wenselijk? Zo niet, hoe zal de regering
dit tegengaan?
Genoemde leden lezen dat voor het opstellen van een regiovisie het wenselijk wordt
geacht om afstemming te zoeken met relevante partijen in het veld. Hierbij wordt gedacht
aan nadere afstemming met jeugdigen en ouders/verzorgers. Op welke manier ziet de
regering deze afstemming voor zich? Hoe wordt dat georganiseerd op een manier dat
jeugdigen en ouders echt inspraak hebben? Deze leden vinden de term «wenselijk» wel
heel vrijblijvend en pleiten voor een meer bindende verplichting om jeugdigen en ouders
te laten participeren in het opstellen van de regiovisie. Hoe kijkt de regering hiernaar?
Het aantal verwachte jeugdzorgregio’s is 42. Hoe is dit aantal tot stand gekomen,
vragen de leden van de VVD-fractie de regering. En hoe staat dit aantal in verhouding tot andere vormen van regio’s
waar gemeenschappelijke regelingen voor van toepassing zijn, zoals Wmo-regio’s, arbeidsmarktregio’s,
acute zorgregio’s, etc.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de enorme hoeveelheid aanbieders
in de jeugdzorg en de hindernissen die dat opwerpt tegen zowel gebrek aan kwaliteit
als misbruik of fraude met zorggeld van gemeenten. Hoe verhoudt de voorgeschreven
governance zich tot onder andere de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza)-verplichtingen?
Welke verschillen zijn er tussen deze wettelijke governance-verplichtingen en die
uit de Wtza en wat doet dat met de administratieve eenvoud?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel «geen wijziging in de reeds
bestaande jeughulpplicht» teweegbrengt. Zij zijn benieuwd wanneer de Kamer een voorstel
over de reikwijdte van de jeugdhulpplicht conform de Hervormingsagenda kan verwachten.
De leden van de VVD-fractie hechten waarde aan effectievere regionale samenwerking.
De leden vragen de regering om per bevoegdheid die dit voorstel biedt expliciet het
nut en noodzaak nader toe te lichten en te verklaren waarom de regering nu te weinig
bevoegdheden heeft.
Daarnaast zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd hoe groot de regering een Jeugdregio
wenselijk acht.
De leden van de NSC-fractie hebben in het wetsvoorstel teruggezien dat voor de uitvoering van de Jeugdwet wordt
teruggegrepen naar 42 regio’s. Er kan met recht worden geconstateerd dat het laten
organiseren van hoog-specialistische jeugdzorg in een dergelijk regionaal systeem
zorgt voor grote diversiteit in de vorm van samenwerking en het aanbod van jeugdzorg.
Kan de regering aangeven of de definitieve indeling van de 42 Jeugdregio’s al is gemaakt
en hoe deze eruitziet? Hoe is in de verdeling rekening gehouden met al bestaande samenwerkingsregio’s
in het algehele gezondheidszorgstelsel? Deze leden constateren dat de creatie van
een nieuw regionaal samenwerkingsverband niet bijdraagt aan de overzichtelijkheid
van het gezondheidszorgstelsel. Kan de regering aangeving waarom niet is gekozen voor
een landelijk aangestuurd provinciaal stelsel? Deze leden vinden dat versnipperd inkoop-
en aanbodbeleid niet de oplossing is voor de transformatie van hoog-specialistische
jeugdzorg naar zo ambulant mogelijke jeugdzorg. Landelijke regie is essentieel om
op bestuurlijk niveau de juiste beslissingen te nemen. Daarnaast geven gemeenten zelf
ook aan dat het op sommige vlakken lastig is om samen te werken en dat vrijblijvende
samenwerking kan zorgen tot afsplitsing. Het verplichten en dus dwingen tot samenwerking
in Jeugdregio’s geeft geen enkele garantie dat de inkoop en het aanbod van hoog-specialistische
jeugdzorg zodanig gaat verlopen dat kinderen en ouders in iedere regio dezelfde behandeling
kunnen verwachten. Uiteindelijk leidt deze aanpak ertoe dat iedere regio op een andere
manier haar jeugdzorgstelsel kan inrichten. De waarborgen die het wetsvoorstel biedt
door middel van landelijke regie, namelijk ingrijpen in het geval van risicovorming,
zijn niet toereikend genoeg. Dit zijn niet alleen zorgen en vragen van de leden van
de NSC-fractie, deze zorgen en vragen zijn ook gesteld door de Raad van State. Kan
de regering aangeven hoe het beoogde stelsel ervoor moet zorgen dat een kind en/of
ouder in iedere Jeugdregio dezelfde gelijkwaardige kansen krijgt op goede en gedegen
jeugdhulpverlening en -begeleiding? Het opnieuw tot stand brengen van een nieuw regionaal
stelsel brengt simpelweg moeilijkheden met zich mee. De leden van de NSC-fractie zijn
van mening dat juist moet worden toegezien dat regio’s op verschillende vlakken zoveel
mogelijk samensmelten. Zo is er een verband tussen passend onderwijs en jeugdzorg.
Deze twee onderdelen bevinden zich op hetzelfde snijvlak. Kan de regering aangeven
of er met het samenstellen van de Jeugdregio’s rekening is gehouden met andere regio’s
die raakvlakken hebben met jeugdzorg? Kan de regering in het algemeen reflecteren
op de verhoudingen tussen de regio-indelingen op de volgende terreinen: ggz, zorgkantoren,
gemeenten, en GGD? Is de regering van mening dat er één algemene regio-indeling moet
komen die geldt voor voorgenoemde en aanverwante terreinen?
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan toelichten wat onder de huidige gebiedsgerichte aanpak
wordt verstaan en hoe deze verschilt met het onderliggend voorstel. Kan voorts een
schematisch overzicht worden gegeven van de bestaande situatie en de toekomstige situatie
ten aanzien van de verplichtingen die gelden voor samenwerking tussen gemeenten voor
de beschikbaarheid van (specialistische jeugdzorg)? Deze leden vragen of de regering
kan duiden hoe in de nieuwe situatie samenwerking wordt bevorderd. Nederland kent
42 regio’s. Kan de regering aangeven hoe het aantal (nieuw) Jeugdregio’s zich hiertoe
verhoudt, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering het advies van de Raad van
State niet overneemt om de vormen van specialistische jeugdhulp waarvan gemeenten
in regionaal verband de beschikbaar moet realiseren en de landelijk te contracteren
specialistische jeugdzorg op wetsniveau vast te leggen. Kan de regering hier nogmaals
op ingaan waarom dit advies niet wordt overgenomen? Deze leden vragen of de regering
een overzicht kan geven van alle voorgenomen lagere regelgeving, met een toelichting
op hoofdlijnen en beoogd tijdspad.
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting de volgende passage:
«Er wordt de mogelijkheid gecreëerd dat – indien het hiervoor benoemde instrumentarium
om de (boven)regionale samenwerking te verbeteren in combinatie met bestuurlijke afspraken
over de vormen van jeugdhulp die op landelijk niveau worden gecontracteerd niet voldoende
zijn om de beschikbaarheid van de specialistische jeugdzorg te bevorderen – bij algemene
maatregel van bestuur wordt vastgelegd dat gemeenten verplicht zijn de contractering
van bepaalde specialistische jeugdhulpvormen op landelijk niveau te beleggen.» Is de regering bereid verder toe te lichten hoe dit precies ingericht zal worden?
De leden van de SP-fractie lezen dat de AMvB waarin de initiële regio-indeling wordt vastgelegd wel wordt voorgehangen
in de Tweede Kamer, maar latere AMvB’s waarin deze wordt gewijzigd niet. Wat is precies
het bezwaar tegen parlementaire betrokkenheid bij wijzigingen van de regio-indeling?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of het in theorie mogelijk is dat verschillende
gemeenten in een jeugdregio niet tot overeenstemming kunnen komen over de regiovisie,
waardoor er meerdere regiovisies zouden bestaan in één regio. Moet hier niet nog iets
voor geregeld worden in deze wet?
De Raad van State stelt dat het wetsvoorstel beoogt te bewerkstelligen dat gemeenten
de jeugdplicht beter kunnen waarmaken, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Het betreft een inspanningsverplichting. Kan de regering reflecteren op wat beschikbaarheid
vervolgens inhoud en in hoeverre deze verplichting verder strekt dan hetgeen gemeenten
nu verplicht zijn?
De Raad van State vraagt aan de regering waarom er niet gekozen is de landelijke overheid
verantwoordelijk te maken voor de toeleiding en uitvoering van de specialistische
jeugdhulp. De regering geeft vervolgens een aantal argumenten waarom zij de redenering
van de Raad van State niet volgen, zoals afwentelingsmechanismen. Deze leden kunnen
de argumenten van de regering volgen, maar anderzijds lijkt dit wetsvoorstel het een
stuk complexer te maken. Er zijn toch ook voordelen te benoemen om de specialistische
jeugdhulp wel landelijk in te kopen. Het argument dat bij de inwerkingtreding van
de Jeugdwet gebruikt werd was gezin, een plan en een regisseur. Hoe verhoudt dit zich
tot deze wijziging? Kan de regering hierop reageren?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering het van belang acht om de samenwerking
in de regio te formaliseren door gemeenten te verplichten tot het bij een gemeenschappelijke
regeling instellen of aanwijzen van een regionale entiteit: de Jeugdregio. Kan de
regering nader ingaan op de vorm en samenstelling van deze Jeugdregio, alsmede de
wijze van aanstelling en de mate van inspraak van gemeenteraden hierbij? Kan de regering
schetsten wat de criteria zijn op basis waarvan wordt besloten of regio’s voldoende
robuust zijn om de specialistische jeugdzorgvormen, waarvoor regionale samenwerking
vereist is, te organiseren? En is bij de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel
duidelijk hoeveel van de bestaande 42 regio’s robuust genoeg zijn?
Kan de regering verder schetsten hoeveel regio’s er zijn in gemeenteland? Al die verschillende
regio’s en gemeenschappelijke regelingen maken het werk voor de gemeenten toch eerder
moeilijker dan gemakkelijker?
De leden van de CDA-fractie willen graag dat de regering nog eens reflecteert op de
financiële implicaties van dit wetsvoorstel. Uit het hoofdlijnenakkoord blijkt dat
de staande bezuiniging van 511 miljoen euro wordt «teruggedraaid», maar de Hervormingsagenda
zelf kent ook nog een bezuinigingsopgave. Kan de regering nader toelichten hoe dit
zich verhoudt tot dit wetsvoorstel, specifiek tot de regionale samenwerking en landelijke
inkoop?
De leden van de CDA-fractie lezen dat ten aanzien van bovenregionale afstemming bij
AMvB wordt vastgelegd bij welke vormen van jeugdhulp bovenregionale afstemming moet
plaatsvinden. Het gaat dan met name om jeugdhulpvormen waarvoor regio’s van elkaar
afhankelijk zijn voor het kunnen bevorderen van de beschikbaarheid. Kan de regering
hier voorbeelden van noemen en aangeven bij welke soort jeugdhulpregio’s juist niet
afhankelijk zijn van elkaar? Dit omdat genoemde leden zich voor kunnen stellen dat
er vormen van jeugdhulp zijn die zich op de scheidslijn bevinden en dat in praktijk
zowel in de jeugdregio’s als bij gemeenten dit tot discussies kan leiden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in sommige regio’s de afgelopen jaren onvoldoende
invulling is gegeven aan de randvoorwaarden waardoor het regionaal expertteam onvoldoende
invulling kan geven aan de door de VNG-commissie Zorg, Jeugd en Onderwijs vastgestelde
functies voor de RET’s. Daarom stelt de regering voor om de Jeugdregio’s formeel te
belasten met de organisatie van regionale expertteams. Kan de regering toelichten
hoe de afstemming in dat geval verloopt tussen de Jeugdregio’s en RET’s? Hoe wordt
voorkomen dat deze verschillende teams te veel afzonderlijk van elkaar gaan werken?
En is de informatiedeling tussen deze hulpverlening voldoende op orde om hulpvragen
goed en effectief te kunnen behandelen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat op grond van de aangenomen Norm voor Opdrachtgeverschap
(NvO) gemeenten op dit moment gehouden zijn een regiovisie op te stellen, maar dat
uit onderzoek blijkt dat dit slechts in 24 van de 42 regio’s daadwerkelijk is gebeurd.
Heeft de regering hier een verklaring voor?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het wetsvoorstel wordt voorgesteld om alle
gemeenteraden te verplichten een regiovisie vast te stellen waarin wordt geadresseerd
hoe uitvoering wordt gegeven aan de wettelijke verplichtingen rondom de regionale
samenwerking. Wat wordt de rol van de Jeugdregio hierin? Ligt het voor de hand dat
de Jeugdregio hier ook aan meewerkt, nu de regering schrijft dat de regiovisie binnen
een regio op hoofdlijnen eensluidend moet zijn?
De leden van de SGP-fractie merken uit de memorie van toelichting dat de regering er zich bewust van is dat meerdere
factoren ten grondslag liggen aan het onvoldoende beschikbaar zijn van jeugdzorg,
zoals ook door de Raad van State wordt benoemd. Toch wekt de toelichting op allerlei
plaatsen de indruk dat vooral de gebrekkige afstemming tussen gemeenten debet zou
zijn aan tekortschietende beschikbaarheid van jeugdzorg. Deze leden vragen de regering
te onderbouwen dat de geschetste problemen inzake de beschikbaarheid van jeugdzorg
in overwegende mate te wijten zijn aan de gebrekkige regionalisering. Is het eerlijke
verhaal niet veeleer dat vooral de arbeidsmarktkrapte leidt tot de huidige problemen
van te weinig beschikbare zorg? Het optuigen van een nieuw structuur zou slechts overwogen
moeten worden indien het een substantieel onderdeel van de problemen verhelpt.
Regionale samenwerking in de jeugdzorg is niet nieuw, maar sinds de decentralisatie
in 2015 zeer gangbaar. De huidige Jeugdwet gaat uit van een gebiedsgerichte aanpak.
De vraag is hoe de huidige situatie precies verschilt met de maatregelen die in onderliggend
wetsvoorstel worden voorgesteld. De leden van de SGP-fractie hebben hierover een aantal
vragen.
De leden van de SGP-fractie vragen om een reflectie van de regering op het feit dat
Nederland op dit moment al een lappendeken is van regio’s en samenwerkingsverbanden.
Hoe wordt voorkomen dat als meerdere regio’s een deel van de verantwoordelijkheid
dragen voor een kind er een situatie van «afschuiven» ontstaat? Gedacht kan worden
aan de situatie dat een kind onderwijs gebruikt dat in een andere onderwijsregio ligt
dan de Jeugdregio. Hierdoor kunnen zowel het recht op zorg als het recht op onderwijs
onder druk komen te staan.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe het komt dat
het vanaf 2015 wel lukte is om op vrijwillige basis tot regiovorming te komen en zorg
te contacteren en hoe het komt dat dit in de jaren erna weer is versloft en de 42
regio’s in kleinere delen uiteen zijn gevallen? Welke lessen trekt de regering daaruit?
Waarom zou het niet opnieuw mogelijk zijn om met hernieuwde urgentie en de dreiging
van aanwijzingen een beweging in gang te zetten om vrijwillig tot maatwerk te komen,
zeker gezien de positieve ontwikkelingen die in de afgelopen jaren in het veld op
dit gebied gaande zijn?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan toelichten welke mogelijkheden
de Minister binnen de huidige wet- en regelgeving heeft om de beoogde samenwerking
te bevorderen en/of te verplichten. Kan de regering aangeven of hiervan wel eens gebruik
is gemaakt? Zo ja, kan de regering deze casussen toelichten? Zo nee, kan de regering
verklaren waarom dit nooit is gebeurd? Als het zo is dat het huidige instrumentatrium
in de Jeugdwet nooit of zelden is gebruikt om regionale samenwerking te bevorderen/te
verplichten, vragen de leden van de SGP-fractie een reflectie of het dan proportioneel
is om middels dit wetsvoorstel over te gaan tot verplichte regio-indeling inclusief
een serie voorwaarden waaraan regionale samenwerking zou moeten voldoen.
De toelichting stelt dat regio’s divers in omvang zijn en dat de wijze waarop de samenwerking
is georganiseerd veelal vrijblijvend van aard is. Dit leidt tot verschillen in de
slagkracht en regie van gemeenten en regio’s op de organisatie van jeugdzorg. De leden
van de SGP-fractie vragen of de regering kan toelichten welke jeugdzorgregio’s op
dit moment slagkracht zouden missen en/of waar de samenwerking vrijblijvend van aard
is. Kan de regering eveneens aangeven of er gemeenten zijn die momenteel bijvoorbeeld
helemaal geen aanbod van gecertificeerde instellingen gecontracteerd hebben?
De toelichting stelt dat het in de praktijk geen uitzondering is dat regio’s opsplitsen,
dat de kaders van de regio’s veranderen en dat binnen de regio’s kleinere samenwerkingsverbanden
bestaan. De leden van de SGP-fractie vragen de regering een volledig overzicht te
geven van regio’s die zijn opgesplitst of waar de kaders voor de samenwerking wezenlijk
zijn veranderd. Wat is, gelet op het huidige artikel 2.8 van de Jeugdwet, de betrokkenheid
van de regering geweest bij deze situaties? Waarom heeft de regering niet ingegrepen,
terwijl dit proces al jaren gaande is en de regering kennelijk wist dat de schaal
te klein was of bepaalde vormen van zorg simpelweg niet gecontracteerd werden?
Voorts vragen de leden van de SGP-fractie welke mogelijkheden er in de toekomstige
situatie worden gecreëerd voor de Minister om samenwerking af te dwingen? Kan de regering
toelichten waarom zij verwacht hiermee wél te zorgen dat de benodigde samenwerking
tot stand komt?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering overtuigend kan onderbouwen dat
het omvallen van instellingen in de afgelopen jaren met name het gevolg was van de
kleine schaal waarop gemeenten samenwerkten.
De leden van de SGP-fractie lezen dat gemeenten volgens de regering onvoldoende zicht
hebben op de maatschappelijke opgave. De beleidsplannen van gemeenten zijn volgens
de regering onvoldoende richtinggevend. Deze leden merken op dat gemeenten op grond
van de huidige wetgeving reeds verplicht zijn om analyses te maken hoe de beschikbaarheid
van de verschillende vormen van hulp wordt gewaarborgd, in samenwerking met verschillende
partners, waarbij vanzelfsprekend de regio niet buiten beeld kon blijven. Kan de regering
aangeven in hoeverre handhavend is opgetreden richting gemeenten, gezien de stelling
dat analyses ontoereikend waren en kennelijk niet aan de wet werd voldaan?
De leden van de SGP-fractie begrijpen uit de toelichting dat het punt van een eenvoudig
aanspreekpunt voor de regering erg prettig is. Deze leden wijzen er echter op dat
bij het ontwerpen van een nieuwe regeling niet primair het gemak, maar de inhoudelijke
overwegingen over de wijze van samenwerken tussen gemeenten leidend moeten zijn. Zij
constateren dat de Jeugdautoriteit in het rapport over regiovisies onvoldoende maatwerk
toelaat met het voorstel zoals het nu voorligt en dat ook andere samenwerkingsvormen
dan binnen de gemeenschappelijke regeling toegestaan zouden moeten worden. Waarom
heeft de regering dit advies niet ter harte genomen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering artikel 2.8 van de Jeugdwet niet
het geëigende instrumentarium vindt om de knelpunten in de jeugdzorg aan te pakken.
Zij vragen om een nadere onderbouwing voor deze stelling. Wat rechtvaardigt nu precies
de eenduidige richting voor de vormgeving van de regionale samenwerking voor álle
gemeenten en regio’s? Wat verschilt een verplichte regionale Jeugdregio nu dit precies
van de Bureaus Jeugdzorg, zoals we die tot de wetswijziging van 2015 kenden?
De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op de stelling dat het onderzoek
van de Jeugdautoriteit zou laten zien dat de bestaande vormen van samenwerking ontoereikend
zijn. Deze leden menen dat de regering ten onrechte slechts de 14 regio’s benoemt
waar op basis van een gemeenschappelijke regeling benoemt, terwijl de Jeugdautoriteit
ook andere vormen van samenwerking als mogelijk succesvol meerekent. Is hier sprake
van een vernauwde focus op een specifieke bestuurlijke structuur, waardoor andere
reële vormen van samenwerking ten onechte buiten beeld blijven?
Wanneer wordt de AMvB voor de regio-indeling bekend? Zou niet, zoals dat ook bij invoering
van de Jeugdwet het geval was, op voorhand duidelijkheid moeten bestaan over de omvang
en het aantal van de beoogde regio’s?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het uitgangspunt is de robuustheid van het vastgestelde
aantal regio’s na twee jaar te evalueren. Zij vragen waarom dit uitgangspunt niet
in de wet is opgenomen. Hoe komt deze evaluatie er precies uit te zien?
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering een volledig overzicht kan geven
van alle regio-indelingen die wettelijk zijn verankerd (en via lagere regelgeving
zijn verplicht).
Voor zover de leden van de SGP-fractie bekend, maken alle gemeenten deel uit van een
jeugdzorgregio. Klopt dit, of zijn er op dit moment gemeenten die niet in een regionale
samenwerking zitten?
Verder vragen de leden van de SGP-fractie hoeveel Jeugdregio’s de regering verwacht
naar aanleiding van onderliggend wetsvoorstel? Hoe verhoudt dit zich tot het aantal
regio’s (42) dat Nederland nu kent? De leden van de SGP-fractie menen dat op dit moment
twee regio’s bestaan uit één gemeente, namelijk de gemeente Haarlemmermeer en de gemeente
Utrecht. Is het voornemen om in de toekomstige meer of juist minder regio’s te beperken
tot één gemeente?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe het kan dat een gemeente als Haarlemmermeer
met ruim 150.000 inwoners kennelijk in staat is om aan de wettelijke verplichtingen
te voldoen, terwijl de regering met dit wetsvoorstel betoogt dat bredere samenwerking
van gemeenten onmisbaar is? Wat zijn de uitzonderlijke omstandigheden die in dit geval
tot een andere conclusie leiden?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de gemeenteraad (of de afzonderlijke leden van
de gemeenteraad) het recht hebben om informatie te vragen aan het (gehele) bestuur
van een gemeenschappelijke regeling (artikel 17 Wet gemeenschappelijke regelingen).
Is van deze mogelijkheid al wel eens gebruik gemaakt?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het aantal regio’s volgens de regering
kennelijk niet gelijk hoeft te zijn aan het aantal GI’s op dit moment. Deze leden
vragen de regering een nadere beschouwing over de relatie tussen regio en GI’s vanuit
het perspectief van schaalgrootte. Staat de omvang van de regio hier in beginsel los
van of wordt het aantal GI’s als richtlijn genomen en in hoeverre doet dit zowel recht
aan het belang van de kinderbescherming als de status van gespecialiseerde jeugdhulp?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering regionale contractering met
gecertificeerde instellingen wettelijk wil vastleggen. Deze leden vragen waarom de
regering niet ook in het kader van dit wetsvoorstel tot een herbezinning is gekomen
op de status van de GI’s. Is het wijzigende krachtenveld en de keuze voor het instellen
van een Jeugdregio geen aanleiding om ook de juridische status van de gecertificeerde
instellingen nader te bezien? Is de privaatrechtelijke vorm nog steeds de meest voor
de hand liggende keuze, mede gezien de voorstellen over het toezicht door de NZa?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel een verplichte regiovisie
introduceert. Een aantal jaar geleden bleek uit onderzoek dat in 24 van de 42 regio’s
al een regiovisie wordt gebruikt. Hoeveel gemeenten/hoeveel regio’s hebben op dit
moment nog geen visie op samenwerking ten aanzien van jeugdhulp? Hoeveel gemeenten
en hoeveel jeugdzorgregio’s kennen op dit moment geen enkele vorm van formele regionale
samenwerkingsafspraken?
De leden van de SGP-fractie vragen om een nadere uiteenzetting hoe de regering de
totstandkoming van de regiovisie precies voor zich ziet. Uit de toelichting maken
zij op dat de regiovisie onderdeel moet gaan uitmaken van het lokale, door de gemeenteraden
op te stellen jeugdbeleid (artikel 2.2 Jeugdwet, eerste lid). In theorie zouden de
gemeenteraden binnen een Jeugdregio dus een afwijkende regiovisie kunnen opstellen.
De leden van de SGP-fractie nemen aan dat dit onwenselijk is, maar vragen de regering
waarom het wetsvoorstel niet in een dergelijke situatie voorziet. De toelichting spreekt
de verwachting uit dat gemeenten in staat zijn eventuele conflicten onderling op te
lossen om aan de wettelijke verplichting te voldoen. De leden van de SGP-fractie vragen
de regering waar zij deze verwachting op baseert, mede gelet op het feit dat de regering
vindt dat de regionale samenwerking tussen gemeenten op dit moment juist tekortschiet.
Ook vragen de leden van de SGP-fractie de regering hoe de visievorming op het niveau
van de gemeenteraad zich verhoudt tot het vormen van een visie op het niveau van de
Jeugdregio. Immers, de gewenste situatie blijkens de toelichting is dat een Jeugdregio
idealiteit bestaat een openbaar lichaam met een algemeen en een dagelijks bestuur.
Het is goed voorstelbaar dat dit algemeen bestuur betrokken zou willen zijn bij het
opstellen van de regiovisie. Hoe voorziet dit wetsvoorstel daarin?
De leden van de SGP-fractie constateren verder dat bij AMvB wordt bepaald welke onderwerpen
in ieder geval in de regiovisie worden opgenomen. Zij vragen zich af hoe deze AMvB
zich gaat verhouden tot de onderwerpen die volgens artikel 2.2, tweede lid Jeugdwet,
onderdeel moeten uitmaken van de lokale jeugdvisie.
De Raad van State merkt op dat met het voorstel de regie van gemeenten over de inkoop
van verschillende vormen van specialistische jeugdzorg sterk wordt verminderd. Tegelijkertijd
blijven gemeenten wel operationeel en financieel verantwoordelijk voor het bieden
van deze zorg. Zij bezitten steeds minder mogelijkheden om deze kosten te voorkomen
of te verminderen. De Raad van State suggereert daarom om zeer specialistische jeugdhulp,
kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering op landelijk niveau in te kopen
en te financieren. Nu de regering hier niet voor kiest, wat de leden van de SGP-fractie
kunnen steunen, vragen zij wel of de lokale democratische controle op de specialistische
jeugdzorg afdoende is geregeld. De instelling van Jeugdregio’s zou kunnen leiden tot
instituties waarbij het zeer ingewikkeld is voor gemeenteraden om nog effectief te
kunnen sturen. De leden van de SGP-fractie vragen de regering om de ervaringen van
gemeenteraden in regio’s waarbij op dit moment al sprake is van vergaande samenwerking
tussen gemeenten hierbij te betrekken.
De leden van de SGP-fractie constateren dat een wijziging van de indeling van de Jeugdregio’s
niet meer wordt voorgehangen bij de Tweede Kamer. Waarom is daarvoor gekozen? Juist
omdat voorgesteld wordt al na twee jaar een evaluatie te laten plaatsvinden van de
indeling van de Jeugdregio’s, kunnen de leden van de SGP-fractie zich voorstellen
dat er op dat moment bij een eventuele wijziging opnieuw een voorhangprocedure plaatsvindt.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat samenwerking tussen gemeenten al verplicht is, indien dat voor een
doeltreffende en doelmatige uitvoering van deze wet aangewezen is. Ook kunnen bij
AMvB gebieden worden aangewezen waarbinnen gemeenten samenwerken. De leden van de
ChristenUnie-fractie vragen de regering om uiteen te zetten welke verplichtingen op
het gebied van samenwerking al gelden, welke afspraken er volgend uit de verplichtingen
zijn gemaakt en in hoeverre er aan deze afspraken wordt voldaan. Hoe verklaart de
regering dat niet alle afspraken zijn nagekomen?
Ter illustratie wijzen de leden van de ChristenUnie-fractie erop dat een groot deel
van de regio’s geen regiovisie heeft opgesteld, terwijl dit wel de afspraak was. De
regering wil het opstellen van een regiovisie voor gemeenteraden nu verplichten. De
leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om toe te lichten op welke manier
ze de samenwerking nu al maximaal heeft bevorderd, zodat een wettelijke verplichting
gerechtvaardigd is. Verwacht de regering dat aan afspraken zoals het opstellen van
een regiovisie middels onderhavig wetsvoorstel straks wel wordt voldaan en zo ja,
waarom?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de mogelijkheid wordt gecreëerd dat
bij AMvB kan worden vastgelegd dat gemeenten verplicht zijn de contractering van bepaalde
specialistische jeugdhulpvormen op landelijk niveau te beleggen. Zij lezen ook dat
de regering het wenselijk vindt om aan te sluiten bij bestaande werkwijzen en deze
door te ontwikkelen. Kan de regering toelichten waarom ze het creëren van de mogelijkheid
alsnog noodzakelijk acht? Heeft de regering al specialistische jeugdhulpvormen op
het oog waarvoor die verplichting gaat gelden? Tevens vragen de leden van de ChristenUnie-fractie
de regering toe te lichten wat de verwachting van de regering is wat er precies gaat
veranderen.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Raad van State kritisch is op
het feit dat het voorstel de regie van gemeenten over de inkoop van verschillende
vormen van specialistische jeugdzorg sterk vermindert, terwijl de gemeenten wel operationeel
en financieel verantwoordelijk blijven voor het bieden van deze zorg. De regering
noemt dat onder meer de mogelijkheid om maatwerk en integraliteit te bieden en het
tegengaan van afwentelingseffecten overwegingen zijn om niets te veranderen aan de
financiering vanuit gemeenten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er alternatieven
zijn overwogen waarbij mogelijke negatieve effecten worden tegengegaan, maar waarbij
gemeenten niet voor hogere kosten komen te staan, met minder mogelijkheden om die
kosten te voorkomen of te verminderen. Tevens vragen zij hoe de regering wil voorkomen
dat gemeenten voor die hogere kosten komen te staan, waar de Raad van State voor waarschuwt.
Acht de regering het voorstelbaar dat dit kan leiden tot verschraling van andere vormen
van jeugdzorg en zo ja, hoe wil de regering dit voorkomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering verwacht dat bestaande
vormen van samenwerking door de voorgenomen aanpak in de knel komen. Hoe borgt de
regering dat goede praktijkvoorbeelden zo veel als mogelijk kunnen worden voortgezet?
4. BESTUURSSTRUCTUUR EN FINANCIËLE BEDRIJFSVOERING VAN JEUGDHULPAANBIEDERS EN GECERTIFICEERDE
INSTELLINGEN
Kan de regering aangeven waardoor de nieuwe regels voor een duidelijker administratie
gaan zorgen voor betere jeugdzorg, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Hoe wordt voorkomen dat deze nieuwe regels zorgen meer papierwerk, vooral voor kleine
jeugdhulporganisaties? Wat gebeurt er met organisaties die zich niet aan de nieuwe
regels houden? Welke maatregelen kunnen ze opgelegd krijgen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat aanbieders die uitsluitend jeugdhulp verlenen die wordt gefinancierd met
private middelen geen jeugdhulpaanbieders zijn in de zin van de Jeugdwet. Kan de regering
uitleggen waar deze jeugdhulpaanbieders dan wel onder vallen? Wie houdt controle op
deze aanbieders? Over wat voor soort jeugdhulpaanbieders hebben we het dan?
Deze leden begrijpen de keuze om een jeugdhulpaanbieder die jeugdhulp verleent met
minder dan tien jeugdhulpverleners uit te zonderen van een verplichting tot een intern
toezichthouder. Wel zijn zij benieuwd op welke manier er bij dit soort aanbieders
dan wel toezicht wordt gehouden.
Het voorstel spreekt over het regionaal contracteren of subsidiëren van verschillende
bij AMvB te bepalen jeugdhulpvormen. De leden van de VVD-fractie zouden graag een toelichting ontvangen van welke jeugdhulpvormen de regering daar
in verwacht vast te stellen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij
gemeenten en jeugdzorgaanbieders ook betrekken bij het vaststellen hiervan. Deze leden
zouden ook graag een helder overzicht ontvangen van alle door deze wetswijziging benodigde
lagere regelgeving en wanneer de Kamer deze kan verwachten.
De leden van de NSC-fractie lezen in het wetsvoorstel terug dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) wordt
toegerust op het aanstellen van een onafhankelijke interne toezichthouder. Deze toezichthouder
krijgt de taak om toezicht te houden op het beleid van de dagelijkse/algemene leiding,
het terzijde staan van deze leiding en het houden van toezicht op de algemene gang
van zaken binnen de organisatie. De controle van de IGJ op deze toezichthouders zal
risico-gestuurd plaatsvinden. Deze leden hebben vragen over dit controleproces. Hoe
kan de regering de garantie geven dat de IGJ de capaciteiten beschikt om toezicht
te houden op alle interne toezichthouders van jeugdzorginstellingen? Kan de regering
aangeven of er genoeg waarborgen zijn dat meldingen van interne toezichthouders op
een gedegen manier worden behandeld door de IGJ? Deze leden vinden dat een risico-gestuurd
proces van toezicht te veel speelruimte openlaat. Kan de regering aangeven of er in
een dergelijk systeem ruimte is voor onaangekondigde controles op toezichthouders
en is in datzelfde kader gereguleerd toezicht niet een betere optie?
De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen over de keuze om te komen tot aanvullende eisen op het gebied
van verantwoording en intern toezicht. Zij snappen enerzijds de wens om de kwaliteit
van de zorg en het bestuur van jeugdzorgorganisaties te verbeteren, maar vragen wel
of er hierbij niet logische stappen worden overgeslagen. Waarom worden cowboys in
de jeugdzorg bijvoorbeeld niet aangepakt door de wildgroei aan jeugdzorgaanbieders
aan te pakken door te stoppen met open house constructies en winstuitkeringen te verbieden?
Zou het met die maatregelen niet minder aantrekkelijk en gemakkelijk worden gemaakt
voor kwaadwillenden om met slechte of niet-effectieve jeugdzorg veel geld te verdienen?
Is het zonder die maatregelen niet in zekere mate dweilen met de kraan open?
De leden van de SP-fractie missen daarnaast in de memorie van toelichting een duidelijke
onderbouwing van de nut en noodzaak van met name de bredere verplichting voor een
interne toezichthouder en de jaarverantwoordingsplicht. Zou de regering deze nog eens
duidelijk uiteen kunnen zetten?
De leden van de SP-fractie wijzen er daarbij ook op dat de jaarverantwoording die
via de Wtza werd geïntroduceerd met name bij kleinere aanbieders leidde tot veel klachten
over de administratieve druk. Zou de regering kunnen reflecteren op de verschillen
en overeenkomsten van de jaarverantwoordingsplicht in deze wet en die in de Wtza?
Hoe groot acht zij de kans dat deze wet wederom zou leiden tot veel onvrede over de
administratieve lasten?
De leden van de SP-fractie lezen dat de verplichting van het hebben van een interne
toezichthouder niet zal gelden voor gemeenten die zelf jeugdhulp verlenen. Zij vragen
de regering of hierbij enkel wordt gedoeld op situaties waarin gemeentes jeugdhulp
vanuit de gemeente-organisatie zelf uitvoeren (inbesteden), of ook in situaties waarin
de uitvoering daarvan is belegd bij een speciaal daarvoor opgerichte stichting (Quasi-inbesteden).
De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom zij kiest om een intern toezichthouder te verplichten bij
aanbieders met meer dan tien jeugdhulpverleners. De Raad van State vindt dit niet
disproportioneel en adviseert het voorstel aan te passen. De regering vindt dit voorstel
wel proportioneel en baseert zich op evaluatierapporten van de Transitie Autoriteit
Jeugd (TAJ). Hoe verhoudt dit zich tot het toezicht dat de gemeenten zelf moeten houden?
Gemeenten kunnen toch ook eisen stellen bij de inkoop van deze zorg? We hebben de
gemeenteraad, het College, de Jeugdregio, de intern toezichthouder en de NZa. Maakt
de onderhavige wet een duidelijk onderscheid in wat ieders rol en verantwoordelijkheid
is? Kan de regering dit toelichten?
Hebben gemeenten via dit wetsvoorstel de mogelijkheid om alleen aanbieders te contracteren
die een intern toezichthouder hebben waardoor (kleine) zorgaanbieders en solistisch
werkenden buiten het inkoopproces vallen? Ziet de regering dit probleem?
De leden van de SGP-fractie constateren dat er in diverse adviezen zorgen worden geuit over de proportionaliteit
van de verplichte interne toezichthouder en de eisen aan de transparante bedrijfsvoering.
De ervaringen met de Wtza en de daaraan verbonden lagere regelgeving voor kleinere
zorgaanbieders zijn niet positief. Het advies van de Raad van State om dit onderdeel
van de wet aan te passen is door de regering niet overgenomen. De leden van de SGP-fractie
vragen de regering eenvoudigweg om dit onderdeel van de wet nogmaals indringend te
wegen op proportionaliteit.
Concreet vragen de leden van de SGP-fractie om het voorgestelde minimumaantal werknemers
(nu: tien) dat geldt voor een verplichte interne toezichthouder substantieel te verhogen,
zoals ook de Raad van State voorstelt.
De leden van de SGP-fractie vragen of de verplichtingen uit de Wtza wat betreft governance
een-op-een overgenomen in het wetsvoorstel of is hiervan op punten afgeweken. Zo ja,
waar is afgeweken en waarom? Is de regering voornemens in de lagere regelgeving af
te wijken van de al bestaande lagere regelgeving vanuit de Wtza?
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de bevindingen uit de Wtza-invoeringstoets
zijn meegenomen in het wetsvoorstel. Wat is de betekenis van de pauzering van de openbare
jaarverantwoordingsplicht voor de Wtza in relatie tot het wetsvoorstel?
De leden van de SGP-fractie maken uit de toelichting op dat de regering de enkele
verplichting om intern toezicht te hebben als voldoende waarborg voor meer kwaliteit
lijkt te beschouwen. Deze leden menen dat dit een zeer optimistische veronderstelling
is, die ook in het licht van de praktijk binnen semipublieke sectoren moeilijk te
rechtvaardigen valt. In sectoren waar het intern toezicht al jaren is verplicht, blijkt
bij allerlei casuïstiek dat de meerwaarde van het professionele intern toezicht zelfs
in grote organisaties beperkt bleek. Hoe beoordeelt de regering het risico dat deze
verplichting, zeker bij zeer kleine organisaties, vooral een bureaucratische formaliteit
wordt en dat er onvoldoende mensen gevonden kunnen worden die daadwerkelijk met inzicht
en toegevoegde waarde een rol als toezichthouder kunnen vervullen?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering in het wetsvoorstel een specifieke
regeling voor de bestuursstructuur heeft ontworpen en waar niet gekozen is voor het
toepassen van de recent ingevoegde bepalingen over de scheiding van bestuur en toezicht
in het Burgerlijk Wetboek (Wet bestuur en toezicht rechtspersonen). Zou met het oog
op proportionaliteit niet met de basisregeling van het Burgerlijk Wetboek moeten worden
volstaan?
Ten aanzien van de verplichtingen ten aanzien van de financiële bedrijfsvoering worden
geen minimumeisen voorgesteld. Dat betekent dat de eisen ook zullen gelden voor kleine,
lokale jeugdhulpaanbieders, zodra er sprake is van jeugdhulpverlening door meerdere
jeugdhulpverleners. De Raad van State stelt dat voor een dergelijke administratieve
lastenverzwaring een toereikende rechtvaardiging noodzakelijk is. Een dergelijke verzwaring
van de administratieve lasten is niet proportioneel voor in het bijzonder kleine,
lokale jeugdhulpverleners. De leden van de SGP-fractie vragen daarom om een toereikende
onderbouwing voor zulke strenge regelgeving voor kleine zorgaanbieders.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering verwacht dat het instellen van een interne toezichthouder kan
leiden tot besparingen. Kan de regering dit verder toelichten? Wat is de verwachting
van de regering van de netto extra (administratieve) lasten voor de jeugdhulpaanbieders?
5. VERSTERKEN INZICHT IN EN TOEZICHT OP DE BESCHIKBAARHEID VAN JEUGDZORG
De leden van de PVV-fractie zijn het eens met de noodzaak dat de randvoorwaarden voor een goed functionerend
jeugdstelsel inzicht moeten geven in de beschikbaarheid van de jeugdzorg. In deze
paragraaf van de memorie van toelichting wordt aangegeven dat dit inzicht op dit moment
onvoldoende is. Hoe komt dit? Wat moet er verbeterd worden om dit inzicht op een voldoende
niveau te krijgen? Hoe kan lokaal georganiseerde data landelijk overgenomen worden,
zodat gegevens actueel zijn? Klopt het dat er geen goed beeld van de totale vraag
naar specialistische jeugdzorg is? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het onderling leren
en innoveren op gemeentelijk, regionaal en landelijk niveau beter wordt benut? Hier
is veel winst te behalen. De commissie van wijzen adviseerde dat er een betere monitoring
moet worden opgezet. Gebeurt dit al? Zo nee, waarom niet?
Genoemde leden willen weten hoe er wordt ingegrepen als een jeugdzorgaanbieder in
financiële problemen komt. Op welke manier kan vroegsignalering hier aan bijdragen?
Hoe gaat de NZa deze zorgaanbieders helpen om weer gezond te worden?
Daarnaast geeft de Sociaal-Economische Raad (SER) aan dat financiële problemen bij
aanbieders een van de oorzaken van de wachtlijsten zijn. Als alle aanbieders financieel
gezond zouden zijn, met hoeveel procent zou de wachtlijst dan korter worden?
Het is zorgwekkend dat in de afgelopen jaren ongeveer twintig procent van de jeugdzorgaanbieders
met een omzet van twee miljoen euro of meer er niet in slaagde kostendekkend te werken.
Waar gaat het mis?
De regering wil de NZa meer verantwoordelijkheden geven om problemen in de jeugdzorg
vroegtijdig op te merken. Dit betekent dat de NZa extra moet letten op de beschikbaarheid
en bereikbaarheid van gespecialiseerde jeugdhulp. Hoewel dit bedoeld is om snel op
problemen te reageren, zou het ook kunnen leiden tot meer regelgeving en papierwerk.
De leden van de PVV-fractie vragen de regering of de jeugdzorg werkelijk beter wordt
met deze nieuwe regels, of zorgen ze vooral voor extra rompslomp zonder dat de kinderen
er voordeel van hebben? Genoemde leden vragen de regering of de NZa wel effectief
kan ingrijpen en daadwerkelijke verbeteringen kan bewerkstelligen. Kunnen zij echt
op tijd problemen aanpakken en ervoor zorgen dat het beter gaat met de zorg voor onze
kinderen?
Omdat de NZa beperkte macht heeft om acties af te dwingen, kan dit problematisch zijn,
vooral wanneer er dringend behoefte is aan directe ingrepen in de jeugdzorg. Hoe effectief
kan de NZa zijn als zij niet de volledige bevoegdheid heeft om snel en beslissend
op te treden bij ernstige tekorten?
Is dit draaiboek wel sterk genoeg om te zorgen dat de jeugdzorg altijd goed loopt
en voldoende beschikbaar is? Mist de NZa niet de sterke rol van «scheidsrechter»,
zoals de Jeugdautoriteit die wel heeft. Dit zou kunnen betekenen dat ze niet genoeg
macht hebben om snel in te grijpen als dat nodig is. Missen we hier een kans om problemen
in de jeugdzorg beter en sneller aan te pakken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er door dit wetsvoorstel drie taken bij de NZa worden neergelegd, te weten:
stelselonderzoek, vroegsignalering en toezicht op jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde
instellingen op de voorgestelde regels over een transparante financiële bedrijfsvoering
en de openbare jaar verantwoording. Kan de regering uitleggen waarom er gekozen is
om deze taken bij de NZa neer te leggen en niet bij de Jeugdautoriteit? Een deel van
deze taken lag immers al bij de Jeugdautoriteit. Deed de Jeugdautoriteit haar werk
niet goed? Klopt het dat met dit wetsvoorstel de Jeugdautoriteit eigenlijk wordt vervangen
en niet langer meer een functie zal hebben? En wat is de rol van de IGJ naast de NZa?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie concluderen dat het toezicht bij verschillende
instanties gaat liggen. Kan de regering in een was/wordt schema inzichtelijk maken
wie welke bevoegdheid nu heeft en hoe deze bevoegdheidsverdeling na deze wet ligt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vragen over de rol van de NZa, omdat
de NZa ook binnen de Zorgverzekeringswet de taak heeft om te waarborgen en controleren
dat er voldoende beschikbare zorg is. In het geval van ggz-zorg maakt de NZa echter
deze taak al jaren niet waar met betrekking tot beschikbaarheid van de zorg, gezien
de lange wachttijden die er zijn en de treeknormen die standaard worden overschreden.
Hoe garandeert de regering dat de NZa deze taak beter zal uitvoeren voor de Jeugdwet?
Geeft dit wetsvoorstel betere handvaten en middelen aan de NZa om in te grijpen als
de beschikbaarheid van zorg niet verbeterd? Krijgen zij hier ook voldoende personeel
en financiële middelen voor? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd
of er nagedacht is om ook voor de Jeugdwet wettelijke treeknormen vast te stellen?
Zo niet, lijkt de regering dit een goed idee? Voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen
en jeugdreclassering zijn de normen voor de wachttijden vastgelegd in artikelen 4.2.1
t/m 4.2.3 van het Besluit Jeugdwet. Waarom zijn die wettelijke normen er eigenlijk
niet voor andere vormen van jeugdhulp zoals specialistische jeugdhulp? Heeft de regering
zelf een idee wat zij een acceptabele wachttijdnorm vindt voor de verschillende vormen
van specialistische jeugdhulp? Deze leden begrijpen dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders
nu contractueel afspraken maken over wachttijden, maar wat gebeurt er als deze overschreden
worden? Zijn er instrumenten om in te grijpen door gemeenten en worden die ook gebruikt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat er een meldpunt wordt opgericht
waar jeugdigen en ouders naar toe kunnen als zij geen passende zorg krijgen of beschikbaar
is. Welk meldpunt wordt hiermee bedoeld? Is het een bestaand meldpunt of wordt dat
nog opgericht? Hoe zullen individuele signalen of klachten van ouders en jeugdigen
door dit meldpunt worden opgepakt of opgelost? Hoe gaat bekendheid worden gegeven
aan dit meldpunt zodat het ook goed vindbaar is? In hoeverre zal dit meldpunt verschillen
van de IGJ? Wordt ook ervaringsdeskundigheid betrokken bij dit meldpunt?
Kan de regering toelichten hoe een goede en sluitende samenwerking tussen de NZa en
IGJ wordt bewerkstelligd? Wat is daarvoor nodig? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
lezen dat er grenzen zijn aan de rol van de NZa op het terrein van de jeugdzorg. De
NZa heeft jegens gemeenten en Jeugdregio’s geen toezichthoudende taken en bevoegdheden,
de controlerende rol ligt bij de gemeenteraad. Hoe gaat de regering voorkomen dat
door deze rolverdeling tussen NZa, gemeenten en IGJ de verantwoordelijkheid naar elkaar
wordt doorgeschoven en jeugdigen en ouders het gevoel hebben dat ze van het een naar
het andere loket gestuurd worden?
Gaat de NZa toezicht houden op zorgvormen of op zorgaanbieders? Op hoeveel zorgaanbieders
houdt de Jeugdautoriteit nu in de praktijk toezicht en hoeveel worden dat er straks
door de NZa na invoering van de wet? Wie kan de NZa straks aanspreken in haar toezichtsrol
en welke bevoegdheden en (sanctie)instrumenten heeft zij daarbij? Zal de NZa dit ook
echt inzetten, aangezien de NZa dit in de Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wet langdurige
zorg (Wlz) nauwelijks doet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd of de regering kan aangeven
of de NZa en de IGJ, gelet op het feit dat de uitvoeringstoetsen vier jaar geleden
zijn uitgevoerd en het (concept-) wetsvoorstel tussentijds is gewijzigd, het huidige
wetsvoorstel uitvoerbaar achten. Kan de regering daarbij specifiek ingaan op de uitvoerbaarheid
van de algemene taakstelling (artikel 9a.3, eerste lid, Jeugdwet) van de NZa? Heeft
de NZa hiervoor voldoende bevoegdheden? Kan de regering de NZa vragen een geactualiseerde
uitvoeringstoets op te stellen nu het wetsvoorstel er ligt? Wat is de planning van
de regering ten aanzien van de inwerkingtreding van (de verschillende onderdelen van)
het wetsvoorstel na afronding van de parlementaire behandeling? En wordt daarbij rekening
gehouden met een werkbare implementatietermijn voor de overheveling van de taken van
de Jeugdautoriteit naar de NZa?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de NZa onderzoek gaat doen naar
de beschikbaarheid van alle vormen van jeugdzorg. De afgelopen jaren is het steeds
niet gelukt om inzicht te krijgen in de wachtlijsten in de jeugdzorg en de beschikbaarheid
van jeugdzorg. Ondanks herhaalde oproepen van commissies, organisaties en na diverse
aangenomen moties hierover van de Kamer. Kan de regering uitleggen waarom het de afgelopen
jaren niet gelukt is en waarom zij denkt dat het de NZa nu wel gaat lukken om dit
in beeld in te krijgen? Is de NZa ook voornemens om net als bij ggz-zorg periodiek
wachttijdgegevens per zorgvorm voor de jeugdzorg in beeld te brengen? Genoemde leden
zijn ook benieuwd hoe vaak dit stelselonderzoek zal worden gedaan.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het wetsvoorstel voorziet in een
grondslag voor de verwerking van gepseudonimiseerde persoonsgegevens van jeugdigen
en hun ouders, waaronder bijzondere persoonsgegevens over gezondheid (soort voorziening)
en gegevens van strafrechtelijke aard (inzet jeugdreclassering). Hierbij wordt zelfs
inbreuk gemaakt op het medisch beroepsgeheim. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP)
heeft bezwaren geuit tegen dit gedeelte van het wetsvoorstel, vanwege de privacygevoelige
informatie van jongeren en ouders die door dit voorstel worden gedeeld. Kan de regering
aangeven wat er gedaan is het met het meest fundamentele bezwaar van het advies van
de AP? Zijn er aanpassingen of extra onderzoeken gedaan? Zijn alternatieven overwogen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie delen de mening van de AP dat in het wetsvoorstel
onvoldoende duidelijk wordt gemaakt waarom deze privacygevoelige informatie nodig
is.
Kan de regering hier nogmaals op ingaan en de noodzaak hiervan duidelijker aantonen?
Kan de regering aantonen dat het stelselonderzoek niet op een andere manier kan worden
gedaan die minder ingrijpend is voor jeugdigen en ouders? Is bijvoorbeeld steekproefgewijs
onderzoek niet een minder invasieve en ook goede manier? Welke alternatieven zijn
bekeken en waarom zijn deze verworpen? Kan de regering op een rij zetten welke gezondheidsgegevens
worden gebruikt? Op welke manier worden jeugdigen en ouders geïnformeerd over welke
gegevens worden gebruikt? Is de regering zich ook bewust dat juist bij mentale problemen
en problemen in de opvoeding, het waarborgen van privacy en vertrouwen dat gegevens
veilig zijn, van cruciaal belang zijn voor het slagen van de hulpverlening? Krijgen
betrokken daarom de mogelijkheid om hier vooraf wel of geen toestemming voor te geven?
Het is voor de leden van de VVD-fractie niet voldoende duidelijk in hoeverre kwaliteit van de betreffende specialistische
jeugdhulp wordt geborgd, getoetst en bewaakt. De NZa krijgt hier een rol in, zo blijkt,
maar op welke manier precies? En waar moeten betrokkenen terecht als er twijfels zijn
aan de kwaliteit, ook voorafgaand aan de inkoopprocedures en toegang tot jeugdzorg?
Hoe is dit geregeld?
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de uitgesproken intenties om
het systeem van toezicht op de jeugdzorg te versterken en verbeteren. Echter leven
bij deze leden grote zorgen en vragen over de manier waarop het wetsvoorstel dit tracht
te bereiken. Het wetsvoorstel wil dit bereiken door middel van stelselonderzoek en
het inzetten op vroegsignalering. De NZa treedt hierdoor toe tot het stelsel van de
jeugdgezondheidszorg. Volgens het wetsvoorstel bezit de NZa over meer deskundigheid
op de voorgestelde taken dan de IGJ. De leden van de NSC-fractie vragen de regering
of de gekozen lijn ook de juiste lijn is. Kan de regering aangeven waarom wordt gekozen
voor een herziening van het stelsel van toezicht en kunnen de keuzes voor de aangewezen
instanties worden toegelicht? Deze leden zijn van mening dat er als aanvulling op
de IGJ al een ervaren instantie in de vorm van de Jeugdautoriteit aanwezig is. Kan
de regering uitleggen waarom niet is gekozen voor een constructie waarin de IGJ en
de Jeugdautoriteit worden versterkt en meer zouden gaan samenwerken in het houden
van toezicht? Kan de regering toelichten hoe de NZa als nieuwe speler op het terrein
van jeugdhulpverlening ervoor gaat zorgen dat de benodigde kennis en expertise op
dit specifieke stuk gezondheidszorg zo snel mogelijk wordt opgedaan? Kan de regering
uitleggen en toelichten wat de verschuiving in het stelsel van toezicht voor gevolgen
heeft voor de rol van de Jeugdautoriteit? De NSC-fractie zijn bezorgd dat met een
eventuele verdwijning van de Jeugdautoriteit ook een hoop kennis en deskundigheid
verloren gaat. Wat betreft de voorgestelde samenwerking tussen de NZa en de IGJ zijn
deze leden benieuwd hoe de precieze toezichtstaken zijn verdeeld. Kan de regering
hier een uitleg over geven? Daarnaast spreken de leden van de NSC-fractie de nadrukkelijke
wens uit dat in een stelsel van toezicht een laagdrempelig, algemeen meldpunt wordt
ingesteld, waar ouders en/of kinderen ook op eigen gelegenheid zich tot kunnen richten.
Kan de regering aangeven of een dergelijk meldpunt, zodat de aanspreekbaarheid en
beschikbaarheid van jeugdzorg wordt verbeterd, onderdeel is van het nieuwe toezichtstelsel?
Tot slot constateren de leden van de NSC-fractie dat voornamelijk toezicht wordt gehouden
op vroegsignalering. Volgens deze leden is er met een vroegsignalering al een stap
te laat gezet. Deze leden zien liever toe op preventie van (hoog)specialistische jeugdzorg.
Kan de regering aangeven hoe dit wetsvoorstel toeziet op het uitvoeren van preventie
voor dergelijke jeugdzorg?
De leden van de SP-fractie vragen de regering wat zij zien als oorzaak van het feit dat er momenteel te weinig
inzicht is in de beschikbaarheid van jeugdzorg. Zien zij ook dat de huidige wildgroei
aan jeugdzorgaanbieders, die na de decentralisatie en de daarmee gepaard gaande intensivering
van de marktwering enorm is toegenomen, daar ook een grote rol in speelt? Zo ja, waarom
wordt er dan niet ingezet op het tegengaan daarvan?
De leden van de SP-fractie vragen waarom ervoor is gekozen om de NZa een uitbreiding
van haar bevoegdheden te geven, in plaats van deze bevoegdheden bij de Jeugdautoriteit
te (blijven) beleggen.
De leden van de SP-fractie lezen dat het «voorgestelde artikel 71d Wmg voorziet in een grondslag voor de verwerking van gepseudonimiseerde
persoonsgegevens van jeugdigen en hun ouders, waaronder bijzondere persoonsgegevens
over gezondheid (soort voorziening) en gegevens van strafrechtelijke aard (inzet jeugdreclassering)
voor zover dat noodzakelijk is voor het stelselonderzoek». Zij vragen welke wetenschappelijke basis het onderzoek heeft waarvoor deze gegevens
volgens de regering nodig zijn.
De leden van de SP-fractie lezen dat combi-instellingen «zowel het in dit wetsvoorstel geregelde systeem van vroegsignalering (voor zover de
aanbieder regionaal of landelijk gecontracteerde jeugdzorg verleent) als het voor
de zorgaanbieders geldende systeem van vroegsignalering». Zij vragen of dit niet een dubbele administratielast creëert. Worden de administratieverplichtingen
van deze twee systemen van vroegsignalering goed op elkaar afgestemd?
De leden van de SP-fractie lezen dat hergebruik van persoonsgegevens die zijn verzameld
in het kader van het stelselonderzoek «voor andere Jeugdwettaken alleen [is] toegestaan, wanneer dit noodzakelijk is». Voor welke Jeugdwettakken zouden deze gegevens allemaal mogen worden gebruikt,
als dit noodzakelijk is?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een jeugdige in geval van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering
binnen vijf werkdagen nadat de gecertificeerde instelling van de uitspraak van de
rechter op de hoogte is gesteld, over een jeugdbeschermer of jeugdreclasseringsmedewerker
moet beschikken. Deze leden vragen of deze termijn in de meeste gevallen wordt gehaald
en zo nee, in hoeveel gevallen en met welke oorzaak dit niet wordt bewerkstelligd.
Eén van de randvoorwaarden voor een goed functionerend jeugdstelsel is inzicht in
de beschikbaarheid van jeugdzorg, aldus de memorie van toelichting. De leden van de
SGP-fractie zijn het daarmee eens. Het gebrek aan inzicht in het aanbod en vraag en ontwikkelingen
daarin is echter geen nieuw probleem, dit wordt al vanaf 2015 geconstateerd. De leden
van de SGP-fractie vragen of de regering inzichtelijk kan maken wat gemeenten en jeugdzorgregio’s
sinds de decentralisatie hebben gedaan om meer inzicht te krijgen in lokale cijfers
en ontwikkelingen. Hoe wordt voorkomen dat de NZa data gaat verzamelen die nu reeds
door gemeenten wordt verzameld? De wens lijkt nu te zijn om sterk in te zetten op
landelijke data-verzameling. De leden van de SGP-fractie vragen de regering om reflectie
hoe zich dit verhoudt tot de decentralisatiegedachte.
De NZa krijgt jegens gemeenten en Jeugdregio’s in het kader van de vroegsignaleringstaak
een adviserende rol als sprake is van een risico voor de beschikbaarheid van specialistische
jeugdzorg. De NZa heeft jegens gemeenten en Jeugdregio’s géén toezichthoudende taken
en bevoegdheden. Voor gemeenten en Jeugdregio’s geldt immers primair de controlerende
taak van de gemeenteraad ten opzichte van het college van burgemeester en wethouders.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering te verduidelijken hoe taken van de
NZa zich precies gaan verhouden tot de controlerende bevoegdheid van de gemeenteraad.
Worden gemeenteraden op de hoogte gesteld van onderzoeksuitkomsten of signalementen
van de NZa? Welke mogelijkheden ziet de regering om de toezichthoudende taak van de
gemeente te versterken?
De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat het stelsel van kinderbescherming
zo eenvoudig en doeltreffend mogelijk moet zijn. Deze leden constateren dat gecertificeerde
instellingen op dit moment worden gecertificeerd door het Keurmerkinstituut, dat geaccrediteerd
is door de Raad voor accreditatie. Het wetsvoorstel kent echter een toezichthoudende
taak toe aan de Nza. Deze leden vragen hoe de certificering en het voorgestelde toezicht
zich tot elkaar verhouden en of het stelsel niet nodeloos ingewikkeld wordt. Deze
leden wijzen er bovendien op dat cruciale normen zoals het voldoen aan de verantwoorde
werktoedeling eerder niet duidelijk aanwezig waren in het normenkader voor GI’s, terwijl
deze norm wel duidelijk in de wettelijke verantwoordelijkheid van gemeenten te vinden
is. In de praktijk is gebleken dat de rapporten van GI’s ten aanzien van belangrijke
procedurele normen niet altijd adequaat waren. Deze leden vragen of voor de GI’s niet
een herijking van het wettelijk kader wenselijk is, met als doel een eenduidig en
eenvoudig toezicht op cruciale normen voor kwaliteit.
De onderzoekstaak van de NZa lijkt zeer ruim te zijn. Dit roept de vraag op hoe zich
dit verhoudt tot het decentrale karakter van de jeugdzorg. De leden van de SGP-fractie
vragen of de regering kan toelichten welke criteria er zijn of zullen worden gehanteerd
om de onderzoekstaak van de NZa af te bakenen. Gaat de NZa dit zelf afbakenen, of
de regering?
6. GEGEVENSUITWISSELING EN PRIVACY
De leden van de PVV-fractie willen graag weten of het duidelijk is wat de aangescherpte regels voor de openbare
jaarverantwoording betekent voor de regeldruk. Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie lezen dat er een meldpunt bij de NZa komt. Voor welke
meldingen naast de beschikbaarheid van jeugdzorg is dit meldpunt beschikbaar?
Is het ook mogelijk om een anonieme melding te doen? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot gegevensverzameling, -deling en -opslag vragen de leden van de
VVD-fractie in hoeverre deze aansluiten bij de Wet elektronische gegevensdeling in de zorg (Wegiz)
en de voortgang van de Europese Health Data Space verordening. In hoeverre is eigenaarschap
en zeggenschap over de gegevens door kinderen zelf, hun ouders en verzorgers geregeld?
Ook willen de leden van de VVD-fractie weten welke mogelijkheden deze wet nu biedt
voor het verwijderen en vernietigen van dossiers en gegevens na bepaalde tijd. Met
name als het gaat om dossiers in de jeugdbeschermingsketen, waar niet alleen gevoelige
gegevens maar ook soms meer meningen dan feiten onderdeel uitmaken van de dossiers,
is extra voorzichtigheid geboden en moet het mogelijk zijn om verzamelde gegevens
vernietigd te krijgen. De leden van de VVD-fractie wensen daar uitgebreide toelichting
op.
De leden van de NSC-fractie delen de zorgen die de AP heeft geuit over de gegevensuitwisseling en privacy in
het wetsvoorstel. Gegevensuitwisseling zou moeten zorgen voor verbetering van de aangeboden
kwaliteit van jeugdzorg en de kwaliteit van toezicht. Echter geeft het huidige wetsvoorstel
niet de benodigde waarborgen waardoor ouders en kinderen niet precies weten waar ze
aan toe zijn en hoe hun rechtspositie is gewaarborgd. De AP benadrukt dat het wetsvoorstel
niet verduidelijkt welke gezondheidsgegevens en strafrechtelijke gegevens worden verwerkt
en gedeeld tussen betrokken instanties. Kan de regering in dit kader toelichten welke
gezondheids- en strafrechtelijke gegevens betrokken worden in de verwerking? De afbakening
van dergelijke gegevens is essentieel: ouders en kinderen moeten op de hoogte zijn
welke gegevens worden gebruikt in data-uitwisseling. De AP noemt zelf een voorbeelden
voor minder ingrijpende manieren van onderzoek, zoals steekproefsgewijs onderzoek
of het in het leven roepen van een nieuwe statistiek. Kan de regering op de reactie
van de AP reflecteren waarom voor de methode in het wetsvoorstel is gekozen en of
andere methodes zijn onderzocht? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de mogelijkheden die met deze wet
worden gecreëerd om persoonlijke data over jongeren en hun zorgbehoeften te verzamelen.
Zij zien hierin parallellen met de problematische dataverzameling door de NZa in de
ggz, waar de Kamer zich onlangs tegen uitsprak via een motie van de leden Joseph,
Dobbe en Westerveld.1 Ziet de regering deze parallel ook en zo ja, waarom kiest zij er dan toch voor om
wederom in te zetten op grootschalige verzameling van gevoelige gepseudonimiseerde
gegevens?
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of er ook is gekeken naar alternatieve
manier om beter inzicht te krijgen in de beschikbaarheid van jeugdzorg, waarbij geen
potentieel herleidbare gegevens op persoonsniveau zouden worden verzameld. Is er bijvoorbeeld
overwogen om dit inzicht te verkrijgen via steekproefsgewijs onderzoek of door te
kijken naar de verdeling van wachttijden bij verschillende vormen van jeugdzorg? Zo
ja, waarom is er niet gekozen voor één van deze opties? Zo nee, waarom niet en is
de regering bereid deze opties alsnog te onderzoeken?
De leden van de SP-fractie hebben daarnaast ook nog een aantal feitelijke vragen over
de verzameling van gepseudonimiseerde gegevens van jongeren. Hoe vaak kan de NZa deze
gegevens bijvoorbeeld verzamelen? Om welke gegevens kan het daarbij precies gaan?
Van hoeveel jeugdigen kunnen/zullen er persoonsgegevens gepseudonimiseerd worden verzameld?
7. FINANCIËLE GEVOLGEN EN REGELDRUK
De verwachting is dat de voorgestelde wijzigingen op het gebied van regionale samenwerking
een efficiënter en kwalitatief beter jeugdzorgstelsel opleveren, zo constateren de
leden van de PVV-fractie. Kan de regering uitleggen wat dit concreet betekent voor zorgaanbieders die in meerdere
jeugdregios’s werkzaam zijn en nu nog vele contractafspraken moeten maken met meerdere
gemeenten?
Hoe wordt voorzien in een voldoende dekkend zorglandschap, zodat er voldoende plekken
beschikbaar zijn en de wachtlijsten afnemen? Hoe wordt de hooggespecialiseerde zorg
geborgd? Immers, een collectief van gemeenten kan wel overstappen naar een andere
jeugdzorgaanbieder.
Welke benodigde investeringen tot en met 2027 voor regionale samenwerking, alsmede
de benodigde investeringen voor standaardisatie van de uitvoering, zijn voorzien?
Wat wordt precies verstaan onder standaardisatie, betreft dit ook het standaardiseren
van de ICT-systemen? Zo nee, waarom niet?
Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ) geeft aan dat het van groot belang
om de huidige administratieve lasten rond inkoop van jeugdzorg daadwerkelijk sterk
te verminderen, dat de AMvB, waarin de ten minste regionaal in te kopen zorgvormen
worden beschreven, niet te smal wordt geformuleerd. Deelt de regering deze mening?
Zo nee, waarom niet?
Wat is de bezoldiging van een interne toezichthouder? De meeste regeldruk wordt verwacht
bij de middelgrote jeugdhulpaanbieders. Zij zullen meer tijd en geld moeten besteden
aan het verkrijgen en hebben van een intern toezichthouder. Kunnen alle middelgrote
jeugdhulpaanbieders hierin voorzien, gezien het feit dat veel jeugdhulpaanbieders
er financieel niet goed voor staan?
De leden van de PVV-fractie delen de mening dat de informatieverzameling die nodig
is voor de nieuwe jeugdwettaken van de NZa gepaard zal gaan met zo min mogelijk administratieve
lasten voor gemeenten, jeugdregio’s, jeugdhulpaanbieders en GI’s. Hoe gaat de regering
dit monitoren?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de tabel op bladzijde 74 van de memorie van toelichting gezien. In de tabel
zijn de financiële afspraken uit de Hervormingsagenda Jeugd opgenomen voor het onderdeel
regionale samenwerking. Kan de regering uitleggen waar deze getallen op gebaseerd
zijn? Zijn het schattingen of daadwerkelijk ingeboekte bedragen? Zijn de bedragen
voor 2023 en 2024 al daadwerkelijk ingezet? Zo ja, op welke manier? Wat hebben die
middelen tot nu toe opgeleverd? Waar is de reeks «bruto besparing regionalisering»
voor 2023–2028 op gebaseerd? Heeft de regering de verwachting dat die besparing ook
echt gehaald gaat worden? Wat is de onderbouwing van deze verwachting? Is al inzichtelijk
of de besparing voor 2024 gaat worden gehaald? Op welke manier gaat deze tabel, en
dus de investeringen en de te verwachte besparingen, aangepast worden als blijkt dat
de bedragen niet kloppen? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen een aantal
keer dat wordt verwacht dat gemeenten enige extra investeringen moeten doen. Kunnen
al die gemeenten deze investeringen doen, zeker gezien het ravijnjaar van 2026 wat
opdoemt? Genoemde leden ontvangen graag een reflectie van de regering hierop.
De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering om een toelichting op hoe het wetsvoorstel concreet bijdraagt
aan het verminderen van de administratieve lasten door een vereenvoudigde uitvoering
en inkoop. Heeft de regering specifieke doelstellingen op dit gebied en hoe zal de
voortgang hiervan worden bewaakt?
De leden van de VVD-fractie willen graag meer duidelijkheid over waarom de regering
van mening is dat de administratieve lasten met betrekking tot governance-eisen in
balans zijn met de beoogde voordelen. Welke concrete voordelen verwacht de regering
als resultaat van deze eisen?
De leden van de VVD-fractie vragen of de verplichtingen uit de Wtza met betrekking
tot governance volledig zijn overgenomen in het wetsvoorstel, of dat hier en daar
afwijkingen zijn doorgevoerd. Indien er afwijkingen zijn, verzoeken zij de regering
om deze te specificeren en te motiveren. Ook vragen zij of de regering voornemens
is om in de lagere regelgeving af te wijken van de bestaande lagere regelgeving vanuit
de Wtza.
De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering om een nadere toelichting op de
stappen die worden ondernomen om ervoor te zorgen dat jeugdhulpaanbieders voldoende
middelen en ondersteuning krijgen om aan de nieuwe eisen te voldoen zonder dat dit
ten koste gaat van de directe zorg aan jongeren.
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering met onderhavig wetsvoorstel voornemens
is om belangrijke stappen te zetten in het verminderen van de administratieve lasten.
Kan de regering aangeven op welke wijze dit wetsvoorstel concreet bijdraagt aan deze
intentie? Voorts vragen deze leden of de regering voornemens of en zo ja, op welke
wijze de regering voornemens is om het verlagen van de administratieve lasten te monitoren.
De leden van de BBB-fractie vragen de regering of deze paragraaf van de memorie van toelichting aangevuld kan
worden met een nadere (en steviger) onderbouwing van de te verwachten gevolgen van
de verplichting om een intern toezichthouder te hebben. De middelgrote jeugdhulpaanbieders
krijgen namelijk te maken met eenmalige lasten voor statutenwijziging, werving en
selectie van toezichthouders, structurele lasten voor de vergoeding en verzekering
en kosten voor het periodiek werven van nieuwe leden voor de toezichthouder. Kan de
regering dit toezeggen? En zo niet, kan de regering dan aangeven wat voor regeldruk
zij verwacht voor deze middelgrote jeugdhulpaanbieders?
De leden van de SP-fractie merken op dat de regering de regeldrukeffecten van dit wetsvoorstel in kaart heeft
laten brengen door een externe consultant, terwijl het in kaart brengen van dit soort
effecten geen uitzonderlijke activiteit is, maar bij zeer veel wetsvoorstellen noodzakelijk
is. Waarom heeft het ministerie de capaciteit hiervoor niet zelf in huis en is de
regering hiervoor afhankelijk van externe inhuur?
De leden van de SP-fractie merken op dat in de memorie van toelichting de geschatte
effecten van de maatregelen op het gebied van administratieve lasten enkel worden
gegeven voor individuele maatregelen. Is de regering bereid om ook de verwachte incidentele
en structurele regeldrukeffecten van alle voorstellen in dit wetsvoorstel bij elkaar
uiteen te zetten, zowel uitgedrukt in euro’s als in uren? Is de regering daarnaast
ook bereid om de regeldrukeffecten van de individuele maatregelen ook uit te drukken
in uren, aangezien de regeldruk voor werknemers meer zit in de tijd dan in de kosten?
De leden van de SP-fractie lezen daarnaast dat de bezoldiging van de interne toezichthouders
niet is meegenomen bij de berekening van de effecten van dit wetsvoorstel. Waarom
is hier niet voor gekozen?
De leden van de SP-fractie lezen dat de aanpassing en harmonisatie van de jaarverantwoordingsplicht
naar verwachting zal leiden tot minder regeldruk. Kan de regering deze verwachting
onderbouwen? Wat verandert er precies ten opzichte van de huidige situatie?
De regering geeft in de memorie van toelichting aan dat de voorstellen in het wetsvoorstel
een belangrijke stap beogen te zetten op het terrein van onder meer inkoop en administratieve
lasten, zo lezen de leden van de SGP-fractie. Dit is in lijn met opgave 8 uit de Hervormingsagenda Jeugd met als doel minder administratieve
lasten door eenvoudigere uitvoering en inkoop. Het Adviescollege toetsing regeldruk
(ATR), de Raad van State en het Ketenbureau i-Sociaal Domein zijn kritisch op de administratieve
lasten als gevolg van het wetsvoorstel en/of de proportionaliteit daarvan. De kritiek
richt zich met name op de voorgestelde governance-eisen (instellen interne toezichthouder
en eisen transparante bedrijfsvoering).
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe het wetsvoorstel
concreet bijdraagt aan het verminderen van administratieve lasten door eenvoudigere
uitvoering en inkoop. Heeft de regering concrete doelstellingen en hoe wordt in de
gaten gehouden of deze doelen worden behaald? Kan de regering nader toelichten waarom
zij de administratieve lasten ten aanzien van governance-eisen proportioneel acht?
Welke concrete baten staan hier naar inschatting van de regering tegenover?
De leden van de SGP-fractie vragen verder of de regering inzichtelijk kan maken welke
criteria worden gehanteerd om te bepalen of eisen ten aanzien van de bestuursstructuur,
financiële bedrijfsvoering en jaarverantwoording niet van toepassing zijn op bepaalde
categorieën van jeugdhulpaanbieders. Hoeveel jeugdhulpaanbieders zullen naar verwachting
niet onder deze regelgeving vallen?
8. OVERIGE ASPECTEN VAN HET WETSVOORSEL
Waarom is er gekozen voor een evaluatie pas na vijf jaar na inwerkingtreding van het
wetsvoorstel, zo vragen de leden van de PVV-fractie de regering.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de evaluatie zich met name zal richten op het primaire doel van dit wetsvoorstel,
namelijk het verbeteren van de beschikbaarheid van, met name, specialistische zorg.
Deze leden zijn benieuwd of de regering hierbij ook een concreet doel stelt. Wanneer
is deze beschikbaarheid volgens de regering echt verbeterd? Wanneer stelt de regering
dat het inzicht in de beschikbaarheid van jeugdzorg echt is verbeterd? Stelt de regering
een concreet doel voor dit inzicht? De evaluatie vindt plaats binnen vijf jaar. Op
welke manier zal de regering de koers van dit wetsvoorstel aanpassen als in die vijf
jaar blijkt dat bepaalde onderdelen toch niet zo gaan zoals verwacht? Staat de regering
open om die koers tussentijds aan te passen?
De leden van de D66-fractie begrijpen uit de memorie van toelichting dat de regering waarde hecht aan reguliere
wetsevaluatie om de specialistische jeugdzorg te verbeteren. Echter, is er geen evaluatietermijn
vastgelegd in de wettekst. Kan de regering toelichting of en zo ja, wanneer een invoeringstoets
wordt uitgevoerd? Voorts vragen deze leden of de regering kan aangeven op basis van
welke criteria de regering voornemens is te evalueren of de doelen van onderhavig
wetsvoorstel zijn behaald. Deze leden vragen in hoeverre dit wetsvoerstel leid tot
een beter inzicht in ontwikkeling van de wachtlijsten en wachttijden in de jeugdzorg
en wanneer welke verbeteringen op dit punt naar verwachting worden gerealiseerd.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering toe te lichten hoe de evaluatie van het wetsvoorstel precies vorm
gaat krijgen. Op basis van welke concrete criteria gaat de regering evalueren of de
doelen van het wetsvoorstel zijn behaald?
9. ADVIEZEN EN CONSULTATIE
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het ATR adviseert om in de memorie van toelichting inzichtelijk te maken
waarom de in het wetsvoorstel voorgestelde institutionele maatregelen een adequate
oplossing van de problemen bieden. Een antwoord op dit advies zien deze leden echter
niet. Kan de regering hier alsnog antwoord op geven?
Genoemde leden zijn ook benieuwd in hoeverre jeugdigen en ouders hebben meegedacht
bij het opstellen van dit wetsvoorstel en op welke manier zij advies hebben kunnen
geven. Welke adviezen hebben specifiek jeugdigen gegeven en wat is er met deze adviezen
gedaan?
De leden van de D66-fractie lezen in uitvoeringstoets op het concept wetsvoorstel door de NZa en IGJ, dat de
NZa ter discussie stelt of zij in staat is om de taakstelling «bevorderen van voldoende
beschikbaarheid van jeugdhulp» waar te maken. Kan de regering aangeven op welke wijze
deze opmerking is meegenomen en of het wetsvoorstel hierop is aangepast, zo vragen
deze leden. Op welke wijze wordt samenwerking en uitwisseling van gegevens en signalen
tussen de verschillende toezichthouders gewaarborgd? Kan de regering aangeven of er
een meldpunt komt bij de NZa en in hoeverre cliënten en ouders betrokken worden bij
de opzet van dit meldpunt, zo vragen deze leden.
De BGJZ geven aan zich zorgen te maken over de vrijblijvendheid van de samenwerking
en het gezamenlijk contracteren op regionaal niveau. Zij maken zich met name zorgen
om de continuïteit en beschikbaarheid van de zorg. Kan de regering hier een reactie
op geven, zo vragen deze leden.
Verschillende organisaties adviseren om in de analyse en de oplossingen meer samenhang
met het onderwijsdomein en de domeinen welzijn en sport aan te brengen, zo constateren
de leden van de BBB-fractie. Sociale interactie of signalering op school of bij het sporten kan voorkomen dat
jongeren belanden in de specialistische hulp. Dit wetsvoorstel kiest echter opnieuw
voor institutionele maatregelen in plaats van het voorkomen van specialistische hulp.
Hoe kijkt de regering hier naar? Wil zij meer samenhang met het onderwijsdomein en
de domeinen welzijn en sport in de memorie van toelichting creëren? Kan de regering
inzichtelijk maken of er geen alternatieven op de terreinen onderwijs, welzijn en
sport zijn om het probleem van de beschikbaarheid van de specialistische jeugdhulp
te verminderen?
Daarnaast vragen genoemde leden of de regering in beeld kan brengen wat de werkbaarheid
van de maatregelen voor de professional is. Kan de regering toezeggen hier een plan
voor te maken?
De leden van de SP-fractie lezen dat de AP in haar tweede advies heeft geadviseerd «om uitgebreider toe te lichten waarom specifiek de gepseudonimiseerde gezondheid-
en strafrechtelijke gegevens nodig zijn voor inzicht in de beschikbaarheid van jeugdzorg
en waarom alternatieven zoals het gebruik van steekproefsgewijs onderzoek of het beschikbaar
maken van de benodigde informatie bij het CBS». Zij missen deze uitgebreide toelichting en bespreking van deze alternatieven echter
in de emorie van toelichting. Is de regering bereid hier alsnog uitgebreid op in te
gaan?
De leden van de SP-fractie lezen dat de AP in haar twee adviezen vrij veel kritische
vragen heeft gesteld over het wetsvoorstel. De AP heeft daarbij afgelopen december
ook in het openbaar forse kritiek geleverd op dit wetsvoorstel.2 Heeft de regering nog contact gehad met de AP over het wetsvoorstel in de vorm waarin
deze uiteindelijk is ingediend? Zo ja, wat was hun reactie daarop? Zo ja, heeft de
AP daarbij nog een oordeel gegeven over het huidige voorstel om gebruik te maken van
gepseudonimiseerde (en daarmee potentieel herleidbare) gegevens van jongeren? Zo nee,
is de regering bereid om de AP alsnog te vragen om een advies over de bij de Kamer
ingediende versie van dit wetsvoorstel?
De leden van de SP-fractie lezen dat het ATR in 2020 adviseerde om een eerdere versie
van dit wetsvoorstel niet in te dienen. Wat was het dictum van de ATR bij diens advies
in 2022?
De leden van de SP-fractie lezen dat de ATR geadviseerd heeft «om in de toelichting inzichtelijk te maken waarom de in het wetsvoorstel voorgestelde
institutionele maatregelen een adequate oplossing van de problemen bieden». Is de regering bereid nog expliciet op deze vraag in te gaan?
De leden van de SP-fractie lezen dat aanbieders bij de consultatie aangaven «het hebben van een intern toezicht van drie personen op een organisatie met niet veel
meer dan tien jeugdhulpverleners» onevenredig achten. Hoe reageert de regering op deze kritiek? Hoe zal de verhouding
van de noodzakelijke uren en kosten van dit interne toezicht zijn tot de totaal gewerkte
uren en de totale omzet van aanbieders met iets meer dan tien jeugdhulpverleners?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij bereid is te reageren op de zorgen
die zijn geuit in de brief van de kinderombudsman over de mogelijke negatieve effecten
van dit wetsvoorstel op de kinderen waar de wet op toeziet die nu al in zorg zijn
en voor de kinderen waar deze wet níet op toe ziet en die een vorm van «gewone» jeugdhulp
nodig hebben. Daarnaast zouden zij ook graag een reactie zien op haar kritiek dat
de onderdelen van deze wet die gaan over participatie van jongeren te vrijblijvend
zijn. Ziet de regering nog mogelijkheden om participatie beter en bindender te verankeren
in dit wetsvoorstel?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het ATR tweemaal om advies is gevraagd. In beide adviezen merkt het
ATR op dat het nut, de noodzaak en het doelbereik van de maatregelen in de toelichting
bij het wetsvoorstel onvoldoende zijn onderbouwd. Heeft het ATR ook advies uitgebracht
over de laatste versie van het wetsvoorstel dat nu bij de Kamer is ingediend?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de NZa een uitvoerbaarheidstoets heeft
uitgevoerd. Naar aanleiding daarvan is het voorstel gewijzigd. Is daarna opnieuw een
uitvoeringstoets door de NZa gedaan? Zo nee, is de regering bereid om hier alsnog
opdracht toe te geven?
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de kritische inbreng van de VNG
in de internetconsultatie. Hierna is het wetsvoorstel op een aantal punten gewijzigd.
Is de VNG gevraagd om opnieuw advies uit te brengen over het gewijzigde voorstel?
10. OVERGANGSRECHT EN INWERKINGTREDING
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat bestaande contracten, behoudens nog niet overeengekomen verlengingen daarvan,
nog uitgediend kunnen worden. De ervaring van de laatste jaren laat zien dat als contracten
aflopen of voorzien wordt dat geen nieuw contract wordt afgesloten, vaak al het een
en ander veranderd in de hulp aan jeugdigen. Goede hulpverleners gaan weg, de zorg
verschraald of wordt afgebouwd. Dit alles kan een negatief effect hebben op jeugdigen
die op dit moment al hulp ontvangen. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat deze jeugdigen
geen negatieve effecten van het wetsvoorstel zullen ondervinden?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de taken en verantwoordelijkheden van de Jeugdautoriteit overgaan in de
nieuwe rol van de NZa. In hoeverre gaat ook de organisatie van de Jeugdautoriteit
op in de NZa? Wat betekent dit voor continuïteit van toezicht en de voortgang van
de implementatie van deze wet?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering een risico ziet dat bestaande zorg in de overgangsperiode wordt
verschraald, doordat bestaande contracten niet worden verlengd en jeugdhulpaanbieders
in de problemen komen. Zo ja, op welke manier wil de regering dat risico ondervangen?
11. OVERIG
De leden van de BBB-fractie maken zich tot slot zorgen over de ongelijkheid die kan ontstaan tussen regio’s bij
regionale samenwerking. Zij hebben tijdens de technische briefing in de Kamer gehoord
dat het wetsvoorstel probeert te zorgen voor meer gelijkheid tussen regio’s als het
gaat om de kwaliteit van zorg. Mochten er toch te grote ongelijkheden ontstaan tussen
regio’s als het gaat om de kwaliteit van jeugdzorg dan heeft het rijk de mogelijkheid
om in te grijpen. Genoemde leden zijn hier zeer positief over. Kan de regering het
proces hiervan beschrijven? Wanneer constateert het Rijk ongelijkheden tussen regio’s
in de kwaliteit van zorg en hoe grijpt het Rijk dan in?
De fungerend voorzitter van de vaste commissie, Eerdmans
De adjunct-griffier van de vaste commissie, Heller
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
B.J. Eerdmans, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Tegen |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.