Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 581 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de invoering van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen besluiten met betrekking tot de luchthavens Schiphol, Lelystad en Rotterdam en de militaire luchthaven Eindhoven en van de Wet luchtvaart in verband met de vantoepassingverklaring van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht op besluiten met betrekking tot de luchthaven Schiphol, de luchthavens van nationale betekenis en militaire luchthavens en in verband met het corrigeren van een verwijzing
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
1. Algemeen
Het stelsel van rechtsbescherming tegen luchthavenbesluiten heeft de afgelopen decennia
verschillende veranderingen ondergaan en kent daardoor inmiddels een gedifferentieerd
karakter.
Tot het begin van de eenentwintigste eeuw werden de gevolgen van het luchthavenluchtverkeer
voor de veiligheids- en milieubelasting gereguleerd door middel van een Planologische
Kernbeslissing (hierna: PKB) op grond van de toenmalige Wet op de Ruimtelijke Ordening.
De Luchtvaartwet bood vervolgens de grondslag voor (destijds) de Minister van Verkeer
en Waterstaat om een aanwijzing te geven over het gebruik van het luchtvaartterrein,
waarbij onder andere een geluidzone kon worden vastgesteld. Daarnaast bood de Luchtvaartwet
een grondslag voor (destijds) de
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om een aanwijzing
te geven over bebouwing binnen deze geluidzone. Deze aanwijzingen dienden op grond
van de Luchtvaartwet in overeenstemming te zijn met de van kracht zijnde PKB. Voor
burgers stond destijds de mogelijkheid open om tegen deze aanwijzingen beroep in eerste
en enige aanleg in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State (hierna: ABRvS).1 Tot het moment dat deze aanwijzing diende te worden voorbereid met toepassing van
de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna:
Awb) kon voorafgaand hiertegen bezwaar worden gemaakt.
Met de inwerkingtreding van de Schipholwet in 20032 zijn ter vervanging van de figuur van een op de Luchtvaartwet gebaseerde aanwijzing
voor de luchthaven Schiphol het luchthavenindelingbesluit (hierna: LIB) en het luchthavenverkeerbesluit
(hierna: LVB) in de Wet luchtvaart (hierna: Wlv) geïntroduceerd. In het LIB zijn alle
ruimtelijke maatregelen opgenomen die rechtstreeks samenhangen met de aanwezigheid
van de luchthaven Schiphol, terwijl het LVB de regels omvat voor het luchthavenluchtverkeer
met het oog op de veiligheid en het milieu. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was
beoogd dat op de voorbereiding van de vaststelling of wijziging van deze twee besluiten
de destijds geldende procedure van paragraaf 3.5.6 van de Awb van toepassing zou zijn.
Deze procedure voorzag onder andere in het opstellen van een ontwerpbesluit en mededeling
daarvan in de Staatscourant, waarbij een ieder gedurende een periode van twee weken
in de gelegenheid werd gesteld tegen het ontwerpbesluit schriftelijk bedenkingen in
te brengen. Vervolgens zou tegen de vaststelling, wijziging of intrekking van deze
besluiten rechtstreeks beroep open staan bij de ABRvS. Op deze wijze zou het regime
van rechtsbescherming, zoals dat voorheen gold ten aanzien van een op de Luchtvaartwet
gebaseerde aanwijzing, op een vergelijkbare wijze worden voortgezet ten aanzien van
het LIB en het LVB.
Tijdens de parlementaire behandeling van de Schipholwet is door de Tweede Kamer echter
de wens geformuleerd dat bij het LIB en het LVB voor de luchthaven Schiphol moet worden
uitgegaan van het primaat van de politiek.3 Als gevolg hiervan worden deze besluiten en wijzigingen daarvan sinds de inwerkingtreding
van de Schipholwet in 2003 vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. Met het
oog op de politieke gevoeligheid is tevens bepaald dat de ontwerpbesluiten aan de
beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd.4 Ten slotte is voor deze besluiten de mogelijkheid van beroep bij de bestuursrechter
uitgesloten.5
In 2009 is vervolgens met de inwerkingtreding van de Regelgeving burgerluchthavens
en militaire luchthavens6 ook voor alle overige luchthavens in Nederland – ter vervanging van de figuur van
een op de Luchtvaartwet gebaseerde aanwijzing – een nieuw stelsel geïntroduceerd.
In dit nieuwe stelsel neemt het luchthavenbesluit een centrale rol in.
In dit besluit worden zowel grenswaarden en regels voor het luchthavenluchtverkeer
opgenomen als regels voor de ruimtelijke indeling van het gebied van en rond de luchthaven.
De grenswaarden en regels voor het luchthavenluchtverkeer beogen de
milieubelasting in de directe omgeving te beheersen. De regels voor de ruimtelijke
indeling beogen de inrichting van het gebied op en rond de luchthaven af te stemmen
op het gebruik van de luchthaven.
De aspecten die voor de luchthaven Schiphol in twee afzonderlijke besluiten worden
geregeld, worden bij alle overige luchthavens dus geregeld in één besluit: het luchthavenbesluit.
Wanneer een luchthavenbesluit betrekking heeft op een burgerluchthaven van nationale
betekenis7 wordt dit besluit, evenals het LIB en het LVB, vastgesteld bij algemene maatregel
van bestuur. Dit is slechts anders indien het externe-veiligheidsrisico of de geluidbelasting
vanwege het luchthavenluchtverkeer geen gevolgen heeft voor de ruimtelijke indeling
rondom de luchthaven. In dat geval kan worden volstaan met een luchthavenregeling
die door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat wordt vastgesteld. Voor militaire
luchthavens waarvoor op grond van het Besluit militaire luchthavens een luchthavenbesluit
is vereist, geldt dat dit besluit ook wordt vastgesteld bij algemene maatregel van
bestuur. In de overige gevallen kan voor militaire luchthavens worden volstaan met
een luchthavenregeling die door de Minister van Defensie wordt vastgesteld.
Een luchthavenbesluit voor een burgerluchthaven van regionale betekenis wordt vastgesteld
bij verordening door provinciale staten. Wanneer dit gelet op het externe-veiligheidsrisico
of de geluidbelasting van het luchthavenluchtverkeer is toegestaan, kan bij een (kleinere)
burgerluchthaven van regionale betekenis ook worden volstaan met een luchthavenregeling
in plaats van een luchthavenbesluit. Deze regeling wordt vastgesteld door gedeputeerde
staten.
Ten slotte is in 2013 met de inwerkingtreding de Wet van 8 november 2012 tot wijziging
van de Wet luchtvaart met betrekking tot de gevolgen van buitenlandse luchthavens
voor de ruimtelijke ordening op Nederlands grondgebied8 het besluit beperkingengebied buitenlandse luchthavens geïntroduceerd in de Wet luchtvaart.
In dit besluit worden beperkingengebieden op Nederlands grondgebied vastgesteld in
verband met de geluidbelasting en de externe-veiligheidsrisico’s9 vanwege het luchtverkeer van buitenlandse luchthavens dicht bij de Nederlandse grens.
In deze beperkingengebieden gelden ruimtelijke maatregelen die rechtstreeks samenhangen
met de aanwezigheid van de buitenlandse luchthaven. Deze besluiten worden vastgesteld
bij algemene maatregel van bestuur. Overigens bestond voor 2013 op grond van artikel 108
van de Wet geluidhinder reeds de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur
een geluidszone op Nederlands grondgebied vast te stellen vanwege de geluidhinder
van een nabijgelegen buitenlandse luchthaven.10
Vervolgens geldt als hoofdregel dat tegen deze luchthavenbesluiten, luchthavenregelingen
en besluiten beperkingengebied buitenlandse luchthavens beroep in eerste en enige
aanleg bij de ABRvS openstaat11, ook voor zover deze besluiten zijn aan te merken als algemeen verbindende voorschriften
(in principe uitgesloten van beroep)12. Dit laatste is expliciet geregeld in bijlage 2 bij de Awb. Voor beroep in eerste
en enige aanleg bij de ABRvS is gekozen omdat hiermee werd aangesloten bij de hiervoor
reeds vermelde aanwijzingen op grond van een PKB en bij andere besluiten met een planologisch
karakter, zoals de goedkeuring van een bestemmingsplan en de vaststelling van een
tracébesluit. Voor al deze besluiten was bestuursrechtspraak reeds geconcentreerd
bij de ABRvS.13 Tevens is de mogelijkheid om tegen een luchthavenbesluit beroep bij de bestuursrechter
in te stellen in lijn met het algemene uitgangspunt dat tegen omgevingsrechtelijke
besluitvorming rechtsbescherming bij de bestuursrechter openstaat.
Op deze hoofdregel is ten aanzien van een aantal luchthavenbesluiten echter weer een
uitzondering gemaakt. Het betreft hier de luchthavenbesluiten voor de burgerluchthavens
van nationale betekenis Lelystad en Rotterdam en voor de militaire luchthaven Eindhoven,
inclusief de vergunning voor burgermedegebruik. Een dergelijke vergunning kan door
de Minister van Defensie aan rechtspersonen worden verleend om burgerluchtvaart op
een militaire luchthaven mogelijk te maken.
Voor deze besluiten geldt dat de mogelijkheid van beroep bij de bestuursrechter thans
– evenals bij het LIB en het LVB voor de luchthaven Schiphol – is uitgesloten. De
reden hiervoor is dat wordt aangenomen dat deze luchthavens deels dezelfde markt van
herkomst- en bestemmingsverkeer als Schiphol bedienen. Voor deze luchthavens werd
daarom een met Schiphol samenhangende aanpak voor inpassing in het luchtruim noodzakelijk
geacht en werd tevens een eenduidig juridisch regime voor alle genoemde luchthavens
van belang geacht.
Daarom zijn sinds de inwerkingtreding van de Regelgeving burgerluchthavens en militaire
luchthavens in 2009 de besluitvormingsprocedures voor deze luchthavens geharmoniseerd
en is ook voor de betreffende luchthavenbesluiten en voor de vergunning voor burgermedegebruik
van de militaire luchthaven Eindhoven de mogelijkheid van beroep bij de bestuursrechter
uitgesloten.14
Schematisch kan het voorgaande als volgt worden weergegeven.
Besluit
Grondslag Wlv
Vorm
Bestuursrechtelijke rechtsbescherming
Opgenomen in wetsvoorstel
Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)
8.4
algemene maatregel van bestuur
nee
ja, ABRvS in eerste en enige aanleg
Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB)
8.15
algemene maatregel van bestuur
nee
ja, ABRvS in eerste en enige aanleg
Luchthavenbesluiten Lelystad, Rotterdam en Eindhoven (militair)
8.70, eerste lid / 10.15, eerste lid
algemene maatregel van bestuur
nee
ja, ABRvS in eerste en enige aanleg
Luchthavenbesluiten Eelde en Maastricht
8.70, eerste lid
algemene maatregel van bestuur
ja, ABRvS in eerste en enige aanleg
nee
Luchthavenbesluiten militaire luchthavens
10.15, eerste lid
algemene maatregel van bestuur
ja, ABRvS in eerste en enige aanleg
nee
Besluit beperkingengebied buitenlandse luchthaven
8a.54
algemene maatregel van bestuur
ja, ABRvS in eerste en enige aanleg
nee
Luchthavenregelingen burgerluchthavens van nationale betekenis
8.77, eerste lid
ministeriële regeling
ja, ABRvS in eerste en enige aanleg
nee
Luchthavenregelingen militaire luchthavens
10.39
ministeriële regeling
ja, ABRvS in eerste en enige aanleg
nee
Luchthavenbesluiten burgerluchthavens van regionale betekenis
8.43, eerste lid
provinciale verordening
ja, ABRvS in eerste en enige aanleg
nee
Luchthavenregelingen burgerluchthavens van regionale betekenis
8.64, eerste lid
besluit gedeputeerde staten
ja, ABRvS in eerste en enige aanleg
nee
Vergunning burgermedegebruik militaire luchthavens
10.27, eerste lid
besluit Minister van Defensie
ja, beroep rechtbank en hoger beroep ABRvS
nee
Vergunning burgermedegebruik luchthaven Eindhoven
10.27, eerste lid
besluit Minister van Defensie
nee
ja, ABRvS in eerste en enige aanleg (conform luchthavenbesluit)
Daar waar op dit moment de mogelijkheid van bestuursrechtelijke rechtsbescherming
niet openstaat, is rechtsbescherming middels de civiele rechter mogelijk. Dit heeft
onder andere als nadeel dat de gang naar de civiele rechter als minder laagdrempelig
wordt ervaren.
Inmiddels is uit zienswijzen en uit civiele procedures steeds meer duidelijk geworden
dat aan het uitzonderingsregime en het daaruit voortvloeiende gebrek aan uniformiteit
van rechtsbeschermingsmogelijkheden voor alle belanghebbenden (waaronder de omgeving
en de exploitanten van de luchthavens) en voor de overheid, nadelen en risico’s zijn
verbonden. Inmiddels luidt met name bij bewonersorganisaties de wens dat ook tegen
deze besluiten de mogelijkheid van beroep bij de bestuursrechter wordt opengesteld.
Het Kabinet-Rutte III heeft in 2020 in de Luchtvaartnota 2020–205015 dan ook het voornemen opgenomen om ook tegen deze besluiten beroep in eerste en enige
aanleg bij de ABRvS open te stellen. Dit wetsvoorstel tot wijziging van bijlage 2
bij de Awb strekt tot realisering van dit voornemen.
Volledigheidshalve zij hier opgemerkt dat de bestuursrechtelijke rechtsbescherming
tegen een besluit dat betrekking heeft op de handhaving van de hier genoemde besluiten
plaatsvindt op de gebruikelijke wijze van beroep bij de rechtbank en hoger beroep
bij de ABRvS. Daaraan voorafgaand moet eerst bezwaar worden gemaakt bij het betrokken
bestuursorgaan. Dit wetsvoorstel heeft geen betrekking op dergelijke handhavingsbesluiten.
Voorbereidingsprocedures
Voor de besluiten en regelingen, zoals opgenomen in het hiervoor weergegeven schema,
geldt vervolgens ook dat de voorbereidingsprocedure in de Wlv niet eenduidig is geregeld.
Voor luchthavenregelingen voor de burgerluchthavens van nationale betekenis en voor
de luchthavenregelingen voor militaire luchthavens, de luchthavenbesluiten of luchthavenregelingen
voor luchthavens van regionale betekenis en voor een besluit beperkingengebied buitenlandse
luchthaven is in de Wlv expliciet bepaald dat die besluiten worden voorbereid met
toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de
Awb.16
Voor een LVB, een LIB, een luchthavenbesluit voor burgerluchthavens van nationale
betekenis en een luchthavenbesluit voor een militaire luchthaven bevat de Wlv eigen
voorbereidingsprocedures die vergelijkbaar zijn met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure
van afdeling 3.4 van de Awb.17 Bij de voorbereidingsprocedure voor een luchthavenbesluit voor burgerluchthavens
van nationale betekenis en een luchthavenbesluit voor militaire luchthavens bedraagt
de termijn voor inspraak, net als de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen
in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb, zes weken.
In afwijking daarvan bedraagt de termijn voor inspraak bij de voorbereidingsprocedure
voor het luchthavenverkeerbesluit en luchthavenindelingbesluit vier weken. In al deze
voorbereidingsprocedures in de Wlv wordt aan een ieder de gelegenheid geboden om wensen
en bedenkingen ter kennis van de betrokken Minister te brengen.
Om eenduidigheid in deze voorbereidingsprocedures aan te brengen, wordt in dit wetsvoorstel
voorgesteld om ook op de voorbereiding van de hiervoor aangegeven besluiten, waarvoor
in een eigen voorbereidingsprocedure is voorzien, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure
van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing te verklaren. Het gaat dan concreet om
een wijziging van de artikelen 8.13, 8.71 en 10.18 van de Wlv. Het recht voor een
ieder om zienswijzen naar voren te brengen blijft in die artikelen ongewijzigd. Op
grond van de artikelen 8.14, 8.24, 8.71 en 10.18 van de Wlv geldt toepassing van de
uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb dan ook voor
wijzigingen van deze besluiten.
2. Doel en achtergrond
Het LIB en het LVB voor Schiphol, de luchthavenbesluiten voor de burgerluchthavens
Lelystad en Rotterdam en het luchthavenbesluit voor de militaire luchthaven Eindhoven,
inclusief de vergunning voor burgermedegebruik, vallen onder het regime van de Wet
luchtvaart.
In deze besluiten zijn onder andere grenswaarden voor het externe-veiligheidsrisico,
voor de geluidbelasting en voor de emissie van stoffen die lokale luchtverontreiniging
veroorzaken18, opgenomen. Tevens zijn in deze besluiten regels voor het gebruik van de luchthaven
door het luchtverkeer opgenomen die noodzakelijk zijn met het oog op onder andere
de veiligheid. Deze regels richten zich tot diverse sectorpartijen: de exploitant,
de luchtverkeersleidingsorganisatie(s) en de gezagvoerders die van de luchthaven gebruik
maken.
Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het luchthavenbesluit de geografische
aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. Voor Schiphol
is dit uitgewerkt in het LIB. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich
tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat
het luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin
geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe-veiligheidsrisico
van het luchthavenluchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid.
Evenals bij andere omgevingsrechtelijke besluitvorming gaat aan het vaststellen van
een LVB en een luchthaven(indeling)besluit nagenoeg altijd een milieueffectrapportage
(hierna: m.e.r.) vooraf.19 In deze procedure worden de belangrijkste milieueffecten zoals geluid, externe-veiligheid,
luchtkwaliteit, bodem, grondwater, vliegveiligheid en natuur in beeld gebracht. Dit
rapport dient ertoe de belangen bij de besluitvorming op een zorgvuldige wijze te
kunnen afwegen. Tevens biedt dit rapport geïnteresseerden een goede bron aan informatie
bij procedures waarbij zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht, zoals ook de
uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4.20
De procedure en de belangen die spelen bij het vaststellen van voornoemde besluiten
lijken dus veel op de procedure en de belangen bij omgevingsrechtelijke besluiten.
Tegen omgevingsrechtelijke besluiten staat, zoals in paragraaf 1 al geconstateerd,
in het algemeen rechtsbescherming bij de bestuursrechter (in twee instanties of soms
één instantie) open.
Zoals ook in paragraaf 1 is vermeld, is rechtsbescherming in het kader van voornoemde
besluiten mogelijk middels de civiele rechter. In het algemeen geldt dat de rechtsbescherming
bij de civiele rechter en de bestuursrechter even sterk is. Beide rechters kennen
een spoedprocedure (civiel: kort geding, bestuursrechtelijk: voorlopige voorziening)
en kunnen in de hoofdprocedure oordelen dat een besluit onrechtmatig is en op die
grond de uitvoering van het besluit verbieden (civiel) of het besluit vernietigen
(bestuursrechtelijk).
Desondanks zijn er specifieke voordelen verbonden aan een bestuursrechtelijke vorm
van rechtsbescherming. Zo is in een bestuursrechtelijke procedure geen procesvertegenwoordiging
door een advocaat verplicht, terwijl dit bij de civiele rechter wel het geval is.
Dit betekent dat de proceskosten in het bestuursrecht lager zijn en deze procedure
daarom door burgers en maatschappelijke organisaties als laagdrempeliger wordt ervaren.
Ook het feit dat burgers en maatschappelijke organisaties in een bestuursrechtelijke
procedure – behoudens bij kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht – niet het
risico lopen om te worden veroordeeld in de proceskosten van de wederpartij draagt
bij aan het laagdrempelige karakter.21
Uit de verkenningsfase van de Luchtvaartnota 2020–2050 is gebleken dat er, met name
onder bewonersorganisaties, draagvlak is om de gang naar de bestuursrechter open te
stellen.
Een ander kenmerk van de bestuursrechtelijke rechtsgang is dat het besluit formele
rechtskracht verkrijgt. Indien tegen luchthavenbesluiten en een vergunning voor burgermedegebruik
geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat, kan zo’n besluit geen formele
rechtskracht krijgen. Formele rechtskracht betekent dat een besluit na een uitspraak
van de bestuursrechter (indien dat besluit niet is vernietigd) of na verloop van de
beroepstermijn zonder dat beroep is ingesteld, zowel qua inhoud als wijze van totstandkoming
rechtmatig wordt geacht. Dit laatste laat overigens wel onverlet dat bij beroep tegen
een uitvoeringsbeschikking mogelijk bepaalde evidente gebreken in een luchthavenbesluit
middels exceptieve toetsing aan de orde kunnen worden gesteld.
In de huidige situatie met uitsluitend civiele rechtsbescherming kan over de juridische
juistheid van een luchthavenbesluit en de vergunning voor burgermedegebruik nog jarenlang
na de vaststelling geprocedeerd worden bij de civiele rechter, ook als pas nadien
onregelmatigheden aan het licht komen. Dit is een belangrijk nadeel van het in paragraaf 1
beschreven uitzonderingsregime. In het belang van de rechtszekerheid is het echter
wenselijk dat er niet langdurig twijfel bestaat over de rechtsgeldigheid van een besluit.
Daarnaast is een bestuursrechtelijke procedure, zeker wanneer het beroep rechtstreeks
wordt ingesteld in enige en hoogste instantie, over het algemeen sneller dan een civiele
procedure. Er zijn in dat geval geen vertragende en complicerende civielrechtelijke
elementen als hoger beroep en cassatie.
Concluderend kan dan ook worden gesteld dat een wijziging gewenst is vanwege de gewenste
uniformering van de rechtsbeschermingsmogelijkheden en de aan de laagdrempelige bestuursrechtelijke
rechtsgang verbonden voordelen voor luchthavens, burgers en maatschappelijke organisaties.
Een gelijke rechtsgang schept duidelijkheid voor alle luchthavenbesluiten. Voor de
rechtsbescherming tegen de vergunning voor burgermedegebruik van de militaire luchthaven
Eindhoven geldt dat in dit wetsvoorstel met beroep in eerste en enige aanleg bij de
ABRvS wordt afgeweken van de hoofdregel dat bij dergelijke vergunningen rechtsbescherming
in twee instanties openstaat. De substantiële omvang van het burgermedegebruik op
de luchthaven Eindhoven en de verwevenheid van deze vergunning met het luchthavenbesluit
maken een gelijke rechtsgang tegen beide besluiten echter gewenst.
3. Inhoud wetsvoorstel
Met dit wetsvoorstel worden het LIB en het LVB voor Schiphol, de luchthavenbesluiten
voor de luchthavens Lelystad en Rotterdam en het luchthavenbesluit, inclusief de vergunning
voor burgermedegebruik, voor de militaire luchthaven Eindhoven geschrapt van de zogenoemde
negatieve lijst bij de Awb.22 Dit leidt ertoe dat tegen deze besluiten beroep bij de bestuursrechter kan worden
ingesteld. Dit sluit aan bij het uitgangspunt dat tegen omgevingsrechtelijke besluitvorming
beroep bij de bestuursrechter openstaat.
Tevens wordt bepaald dat tegen deze besluiten beroep in één instantie bij de ABRvS
mogelijk is. Dat is thans ook al het geval voor luchthavenbesluiten voor de andere
luchthavens van nationale betekenis, voor de andere militaire luchthavens, voor luchthavens
van regionale betekenis en een besluit beperkingengebied buitenlandse luchthaven,
alsmede voor luchthavenregelingen.
Ten slotte wordt bepaald dat op de voorbereiding van een LVB, een LIB, een luchthavenbesluit
voor burgerluchthavens van nationale betekenis en een luchthavenbesluit voor een militaire
luchthaven (en op een wijziging van deze besluiten) de uniforme openbare voorbereidingsprocedure
van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is.
De Awb voorziet in artikel 11:3 reeds in een permanente overgangsbepaling indien een
bijlage bij deze wet wordt gewijzigd. Deze houdt in dat een wijziging van de bijlage
automatisch eerbiedigende werking heeft ten aanzien van reeds genomen besluiten en
reeds gedane uitspraken. Daarom is in dit wetsvoorstel geen overgangsbepaling opgenomen.
4. Relatie tot andere wetgeving
4.1 Omgevingswet
De Omgevingswet is op 1 januari 2024 in werking getreden. Overeenkomstig het uitgangspunt
bij de onderlinge afstemming van de Omgevingswet en de Wet luchtvaart worden de instructieregels
over ruimtelijke beperkingen binnen beperkingengebieden rond luchthavens op termijn
in het stelsel van de Omgevingswet opgenomen. Dit vloeit voort uit artikel 2.29 van
de Omgevingswet. De aanwijzing van de bij luchthavens behorende beperkingengebieden
blijft gebeuren op grond van de Wet luchtvaart in verband met de nauwe samenhang met
de regeling van het luchtverkeer naar de luchthaven.
De instructieregels over ruimtelijke beperkingen in beperkingengebieden zullen nog
een plaats krijgen in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en worden
ingevoegd via een apart wijzigingsbesluit. Door de relatie van deze regels met ontwikkelingen
omtrent de wijziging van het LVB en het LIB in verband met de invoering van het nieuwe
normen- en handhavingstelsel voor Schiphol, en de wijziging en vaststelling van verschillende
luchthavenbesluiten voor burgerluchthavens van nationale betekenis is dit wijzigingsbesluit
nog niet in werking treden op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet, te
weten 1 januari 2024.
4.2 Toekomstige reparatiewetgeving naar aanleiding van het «Varkens in Nood»-arrest
Op 14 januari 2021 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een arrest gewezen
(hierna: «Varkens in Nood»-arrest)23 over toegang tot de rechter in bepaalde omgevingsrechtelijke zaken die vallen onder
de werking van het Verdrag van Aarhus (hierna: verdrag).
In de kern komt het erop neer dat de voorwaarde in het Nederlandse bestuursrecht dat
in de voorbereidingsfase een zienswijze naar voren moet zijn gebracht over het ontwerpbesluit
om beroep in te kunnen stellen bij de rechter, bij besluiten over activiteiten die
aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben en daarmee vallen onder artikel 6 van het
verdrag – Aarhus besluiten –, niet mag worden gesteld aan leden van «het betrokken
publiek» zoals omschreven in artikel 2, vijfde lid, van het verdrag. Voor anderen
dan leden van «het betrokken publiek» verduidelijkt het arrest dat deze ook toegang
tot de rechter moeten hebben indien zij in het Nederlandse bestuursrecht het recht
hebben gekregen om bij de voorbereiding van dit soort besluiten een zienswijze naar
voren te brengen. Het lijdt geen twijfel dat luchthavenbesluiten, zoals in dit wetsvoorstel
aan de orde zijn, Aarhus-besluiten kunnen zijn. Dat zal in ieder geval het geval zijn
als sprake is van een m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit. Luchthavenbesluiten
waarbij bijvoorbeeld een (nieuw) beperkingengebied als bedoeld in hoofdstuk 8 van
de Wet luchtvaart op grond van geluidbelasting wordt vastgesteld dat geheel valt binnen
de contouren van het geldende beperkingengebied, zijn niet m.e.r.-beoordelingsplichtig
en zijn daarmee ook geen Aarhus-besluiten.
In april 2022 is door het kabinet een wetsvoorstel in (internet)consultatie gebracht
waarmee de Awb en enkele omgevingsrechtelijke wetten in overeenstemming worden gebracht
met het verdrag en het «Varkens in Nood»-arrest. Mede naar aanleiding van de ingekomen
consultatiereacties en adviezen van onder andere de ABRvS en de Raad voor de rechtspraak
(RvdR) wordt in het kader van dat reparatiewetsvoorstel ook gekeken naar (de omvang
van) de kring van inspraakgerechtigden bij toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure
van Afdeling 3.4 van de Awb bij Aarhus-besluiten. Aangezien luchthavenbesluiten Aarhusbesluiten
kunnen zijn, zal dat reparatiewetsvoorstel ook betrekking hebben op luchthavenbesluiten
waarop het voorliggende wetsvoorstel betrekking heeft.
Het reparatiewetsvoorstel naar aanleiding van het «Varkens in Nood»-arrest wordt thans
gereed gemaakt om voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State te
worden voorgelegd.
4.3 Vangnetregeling Omgevingswet
In artikel 1.2 van de op 1 januari 2024 in werking getreden Vangnetregeling Omgevingswet24 is een tijdelijke voorziening opgenomen die zorgt voor behoud van de (correcte) verwijzingen
naar de artikelen 8.4 en 8.15 van de Wlv in artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb. Deze
voorziening was nodig omdat artikel 2.2, onderdeel B, onder 1, onder b, van de Invoeringswet
Omgevingswet abusievelijk niet van inwerkingtreding per 1 januari 2024 was uitgezonderd.25 Dit specifieke onderdeel uit de Invoeringswet Omgevingswet schrapt de verwijzing
naar artikel 8.4 van de Wlv en introduceert een verwijzing naar het (nog) niet bestaande
eerste lid van artikel 8.15 van de Wlv in artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb. Deze
wijziging van artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb is nog gestoeld op het bestaande
uitgangspunt dat een toekomstig luchthavenbesluit voor Schiphol, als bedoeld in artikel 8.15,
eerste lid, van de Wlv (nieuw) niet vatbaar moet zijn voor bestuursrechtelijk beroep.
De wijziging behoorde pas in werking te treden op het moment dat de daarmee corresponderende
onderdelen D en G van artikel 2.44 van de Invoeringswet Omgevingswet in werking treden.
De meeste onderdelen van dit artikel treden pas in werking op het moment dat de instructieregels
over ruimtelijke beperkingen in beperkingengebieden in hoofdstuk 5 van het Besluit
kwaliteit leefomgeving worden ingevoegd (zie paragraaf 4.1 van deze memorie van toelichting).
Het gevolg van de inwerkingtreding van artikel 2.2, onderdeel B, onder 1, onder b,
van de Invoeringswet Omgevingswet zou zijn dat al vanaf 1 januari 2024 tegen een wijziging
van het LIB26 bestuursrechtelijk beroep open zou staan. In afwijking van het uitgangspunt in de
Wlv voor dergelijke besluiten zou dit beroep ook twee instanties omvatten omdat artikel 8.4
van de Wlv niet in artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb is vermeld. De tijdelijke voorziening
in artikel 1.2 van de Vangnetregeling Omgevingswet voorkomt dat bij dergelijke besluiten
onbedoeld per 1 januari 2024 een bestuursrechtelijke beroepsmogelijkheid in twee instanties
zou ontstaan.
Dit wetsvoorstel voorziet, in lijn met het voornemen opgenomen in de Luchtvaartnota
2020–2050 alsnog, (expliciet) in het openstellen van bestuursrechtelijk beroep tegen
het LIB, waarbij tevens wordt geregeld dat dit beroep in eerste en enige aanleg open
staat bij de ABRvS.
5. Effecten
Artikel I (wijziging Algemene wet bestuursrecht)
Als gevolg van de in dit wetsvoorstel opgenomen wijziging van de Awb wordt het voor
burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven en overheden mogelijk om bij de
ABRvS in eerste en enige aanleg beroep in te stellen tegen het LIB en het LVB voor
Schiphol, de luchthavenbesluiten voor de luchthavens Lelystad en Rotterdam en het
luchthavenbesluit inclusief de vergunning voor burgermedegebruik voor de militaire
luchthaven Eindhoven. Het introduceren van deze laagdrempelige beroepsmogelijkheid
zal waarschijnlijk leiden tot een toename van het aantal appellanten en/of mogelijk
tot een toename van het aantal beroepszaken.
Deze toename van het aantal beroepszaken zal getalsmatig beperkt zijn en een incidenteel
karakter hebben. Het gaat immers om een beperkt aantal afzonderlijke besluiten (LIB
en LVB voor Schiphol, luchthavenbesluiten voor de luchthavens Lelystad, Rotterdam
en Eindhoven en de vergunning voor burgermedegebruik voor de luchthaven Eindhoven)
waartegen beroep mogelijk wordt. Deze besluiten zullen gedurende langere tijd geldig
zijn. Zowel de totstandkoming als de wijziging van een luchthavenbesluit kent immers
een voorgeschreven wettelijke procedure die in de regel gekoppeld is aan een m.e.r.-procedure.
De gehele procedure kent een doorlooptijd van enkele jaren.
Een situatie waarbij frequent, bijvoorbeeld jaarlijks, appellabele luchthavenbesluiten
worden genomen, is dus niet aan de orde. Dit is slechts anders voor een vergunning
voor burgermedegebruik voor de militaire luchthaven Eindhoven. Deze vergunning wordt
meer frequent verleend. Wanneer een luchthavenbesluit wordt genomen, is echter wel
aannemelijk dat veel belanghebbenden hiertegen beroep zullen instellen. Deze beroepen
zullen vervolgens gezamenlijk op zitting worden behandeld door de ABRvS. De toename
van het aantal zittingen zal dus beperkt zijn, maar de aantallen beroepschriften en
de omvang van deze beroepschriften zullen op zichzelf mogelijk wel omvangrijk zijn.
Echter de exacte omvang en verwachte effecten zijn mede afhankelijk van de wijze van
totstandkoming van een luchthavenbesluit, met inbegrip van een wijziging daarvan.
Of beroep wordt ingesteld, hangt daarnaast mede af van de inhoud en omvang van een
besluit en de politiek-bestuurlijke impact en de impact op de omgeving.
Artikel II Wijziging Wet luchtvaart
De wijziging van artikel 8.13 (artikel II, onderdeel B) heeft tot gevolg dat de door
het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat te organiseren zienswijzeprocedure
voor een luchthavenverkeerbesluit, luchthavenindelingbesluit en op grond van artikel 8.14
wijzigingen daarvan, die thans vier weken duurt, met twee weken wordt verlengd tot
zes weken. Het is echter al gebruikelijk om het ontwerpbesluit twee weken voor de
start van de formele zienswijzetermijn van vier weken te publiceren om toch zoveel
mogelijk te kunnen aansluiten bij de termijn van zes weken in de Awb. De andere in
afdeling 3.4 van de Awb opgenomen procedurevoorschriften worden in de praktijk toegepast.
6. Advies en consultatie
Regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een
formeel advies, omdat het naar verwachting geen (extra) gevolgen voor de regeldruk
heeft.
Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid
Gelet op de inhoud van het wetsvoorstel is in overleg met de Inspectie Leefomgeving
en Transport en de Militaire Luchtvaart Autoriteit afgezien van het van uitvoeren
van een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets (HUF-toets).
Internetconsultatie
Dit wetsvoorstel is vanaf 17 juli 2023 tot en met 11 september 2023 in internetconsultatie
geweest. Op de internetconsultatie zijn 25 reacties binnengekomen. Op verzoek hebben
ook de RvdR en de ABRvS schriftelijk gereageerd op het wetsvoorstel. In vrijwel alle
reacties wordt het doel van de wetswijziging positief ontvangen.
De Rechtspraak hanteert als algemeen uitgangspunt rechtspraak in twee feitelijke instanties.
Gezien het feit dat – zoals hiervoor gemeld – wordt aangesloten bij een reeds bestaande
rechtsmachtverdeling, namelijk beroep in eerste en enige aanleg bij de ABRvS, kan
de RvdR zich vinden in de hier gemaakte keuze. Het wetsvoorstel geeft de RvdR geen
aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen en leidt volgens de RvdR naar
verwachting niet tot substantiële werklastgevolgen voor de Rechtspraak. Uit de reactie
van de ABRvS blijkt dat ook zij de strekking van het wetsvoorstel tot meer uniformiteit
in de rechtsbescherming onderschrijft. De ABRvS verwacht wel dat het wetsvoorstel
leidt tot een aanzienlijke toename van de inzet van medewerkers en staatsraden, omdat
tegen de betreffende besluiten naar verwachting in beroep zal worden opgekomen door
zowel omwonenden, maatschappelijke organisaties, en milieugroepen als lokale overheden.
In haar reactie op de internetconsultatie verwijst Samenwerkende Actiegroepen Tegen
Laagvliegen (hierna: SATL) naar de klacht die zij in 2019 heeft ingediend bij de Europese
Commissie (hierna: Commissie). De klacht bestond eruit dat een beroep tegen het luchthavenbesluit
voor de luchthaven Lelystad uitsluitend bij de civiele rechter kon worden ingesteld.
Een dergelijk beroep zou daardoor buitengewoon kostbaar zijn, hetgeen onverenigbaar
zou zijn met artikel 11, vierde lid, van de MER-richtlijn.27 Uit het feit dat de Commissie naar aanleiding van deze klacht vragen heeft gesteld
aan de Nederlandse regering, leidt SATL af dat het uitsluiten van beroep bij de bestuursrechter
tegen de in paragraaf 1 van deze memorie van toelichting omschreven besluiten in strijd
is het Europees recht.
De Commissie heeft de klacht van SATL in een informele procedure, een zogeheten EU
Pilot, aan de Nederlandse regering voorgelegd. Om inzicht te krijgen in de kosten
die burgers en rechtspersonen die algemene en collectieve belangen behartigen in een
civiele procedure dienen te maken en om daarna te kunnen oordelen of deze kosten niet
buitensporig kostbaar zijn, heeft de Commissie een aantal vragen aan de Nederlandse
regering gesteld. Deze vragen zijn door de Nederlandse regering beantwoord. In de
beantwoording onderstreept de Nederlandse regering dat het – binnen de grenzen van
de MER-richtlijn – tot de nationale procesautonomie behoort om in bepaalde gevallen
te kiezen voor een civiele rechtsgang. Na beantwoording van de vragen van de Commissie
over de hoogte van de proceskosten, de mogelijkheden van rechtsbijstand en van gesubsidieerde
rechtshulp, concludeert de Nederlandse regering dat de met een civiele procedure samenhangende
proceskosten niet buitengewoon kostbaar zijn waardoor die kosten betrokken rechtzoekenden
dan ook niet zullen afhouden van de handhaving van hun rechten.
Op 26 november 2019 is bekend geworden dat de Commissie het antwoord van de Nederlandse
regering op die vragen op basis van de beschikbare informatie heeft aanvaard. De Commissie
heeft daarop deze EU Pilot procedure gesloten.28 Van strijd met het gemeenschapsrecht op dit punt is niet gebleken.
Verder wordt in enkele reacties op de internetconsultatie (SATL, Mobilisation for
the Environment en de vereniging Bewoners Tegen Vliegtuigoverlast Rotterdam Airport)
aandacht gevraagd voor het overgangsrecht in relatie tot het vigerende en komende
(gewijzigde) luchthavenbesluit voor de luchthaven Lelystad en het nieuwe luchthavenbesluit
voor de luchthaven Rotterdam.
In paragraaf 3 van deze memorie van toelichting is reeds gewezen op artikel 11:3 van
de Awb en op de eerbiedigende werking die van deze overgangsrechtelijke bepaling uitgaat.
Het vigerende luchthavenbesluit voor de luchthaven Lelystad is gepubliceerd in het
Staatsblad van 31 maart 201529 en op 1 april 2015 in werking getreden. Vanaf dat moment stond ook, conform de toenmalige
wens van de Tweede Kamer, rechtsbescherming middels de civiele rechter open. Een specifieke
regeling om dit besluit, jaren na de inwerkingtreding daarvan, in afwijking van artikel 11:3
van de Awb alsnog open te stellen voor beroep bij de bestuursrechter wordt niet opportuun
geacht.
Voor wat betreft het komende gewijzigde luchthavenbesluit voor de luchthaven Lelystad
geldt dat de voorhangprocedure nog niet is afgerond. Ook voor een nieuw vast te stellen
luchthavenbesluit voor de luchthaven Rotterdam30 geldt dat het ontwerp hiervoor moet worden voorgehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal.
Indien dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt voordat de betreffende
luchthavenbesluiten zijn vastgesteld, zal tegen deze luchthavenbesluiten ook beroep
openstaan.
Ten slotte heeft de Vereniging Bewoners tegen Vliegtuigoverlast Rotterdam Airport
een opmerking gemaakt over de onduidelijke implicaties van de zinsnede «voor zover het betreft een besluit tot wijziging van een luchthavenbesluit dat alleen
strekt tot aanpassing van dat besluit aan het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet», zoals deze is opgenomen in artikel I, onderdeel A. In de artikelsgewijze toelichting
wordt hierop nader ingegaan.
7. Artikelsgewijs
Artikel I (wijziging Algemene wet bestuursrecht)
Onderdeel A
Dit onderdeel bevat een wijziging van artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb, de zogenaamde
negatieve lijst. In deze lijst is bepaald welke besluiten van de mogelijkheid van
beroep bij de bestuursrechter zijn uitgezonderd. Het onderdeel van de Wet luchtvaart
in deze lijst wordt zodanig aangepast dat de zinsneden die betrekking hebben op het
LIB en het LVB, de luchthavenbesluiten voor de luchthavens Lelystad, Rotterdam en
Eindhoven en de vergunning voor burgermedegebruik voor de luchthaven Eindhoven komen
te vervallen. Dit heeft tot gevolg dat beroep bij bestuursrechter voor deze besluiten
mogelijk wordt.
Enige uitzondering daarop vormt de laatste zinsnede bij het voorgestelde onderdeel
b. Uit deze zinsnede volgt dat een besluit tot wijziging van een luchthavenbesluit
die alleen strekt tot aanpassing van dat besluit aan het bepaalde bij of krachtens
de Omgevingswet zonder dat dit ruimtelijke consequenties heeft, niet appellabel is.
Deze zinsnede is ingevoegd bij de inwerkingtreding van artikel 2.2, onderdeel B, van
de Invoeringswet Omgevingswet en heeft uitsluitend betrekking op technische aanpassingen
van luchthavenbesluiten, zoals bijvoorbeeld het besluit van 11 maart 202131 en artikel XI van het Verzamelbesluit Omgevingswet 202332. Deze wijzigingen strekken uitsluitend tot aanpassing aan de omgevingsregelgeving
en hebben daarmee geen ruimtelijke consequenties33. Het valt niet uit te sluiten dat luchthavenbesluiten in de toekomst nogmaals worden
aangepast aan de omgevingsregelgeving, op een wijze vergelijkbaar met de hiervoor
genoemde besluiten uit 2021 en 2023. Wanneer in dat geval ruimtelijke consequenties
ontbreken, zal een wijziging van het luchthavenbesluit niet appellabel zijn. Indien
een wijziging van een luchthavenbesluit wel ruimtelijke consequenties heeft, zal een
wijzigingsbesluit uiteraard wel appellabel zijn.
Onderdeel B
Artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb bepaalt tegen welke besluiten beroep in één instantie
bij de ABRvS kan worden ingesteld. Aan het onderdeel Wet luchtvaart worden de artikelen 8.4
(LIB), 8.15 (LVB) en 10.27, eerste lid, voor zover het betreft de luchthaven Eindhoven
(burgermedegebruik), toegevoegd. De uitzondering voor de luchthavenbesluiten voor
de luchthavens Lelystad, Rotterdam en de militaire luchthaven Eindhoven (artikel 8.70,
eerste lid en 10.15, eerste lid) komt te vervallen. Dit heeft tot gevolg dat tegen
deze besluiten beroep in eerste en enige aanleg bij de ABRvS mogelijk wordt.
Artikel II (wijziging Wet luchtvaart)
Onderdeel A
Artikel 5.10, derde lid, van de Wet luchtvaart voorziet in een grondslag om bij algemene
maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot het uitoefenen van het
burgerluchtverkeer boven provinciale stiltegebieden. Ter aanduiding van deze gebieden
wordt verwezen naar artikel 1.2, tweede lid, onder b, van de Wet milieubeheer (oud).
Dat artikel is echter bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Omgevingswet per
1 januari 2024 vervallen34. Inmiddels voorziet artikel 7.11, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit
kwaliteit leefomgeving in een instructieregel inhoudende dat het provinciebestuur
stiltegebieden moet aanwijzen. Dat artikelonderdeel is vergelijkbaar met het inmiddels
vervallen artikel 1.2, tweede lid, onder b, van de Wet milieubeheer (oud). Gelet op
aanwijzing 3.27, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving heeft het echter
de voorkeur om naar de grondslag van het betreffende artikelonderdeel in het Besluit
kwaliteit leefomgeving te verwijzen. Dat is in dit geval artikel 2.24, eerste lid,
in samenhang met artikel 2.27, aanhef en onder c, van de Omgevingswet.
Onderdelen B tot en met D
Dit artikel past de artikelen 8.13, 8.71 en 10.18 van de Wlv aan. Met deze wijzigingen
wordt op de voorbereiding van een LVB, een LIB, een luchthavenbesluit voor burgerluchthavens
van nationale betekenis en een luchthavenbesluit voor een militaire luchthaven (en
op een wijziging van deze besluiten) afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard.
Artikel III (wijziging Invoeringswet Omgevingswet)
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de krachtens die wet vastgestelde uitvoeringsregelgeving
alsmede de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Met de artikelen 2.44 en
2.44a van Invoeringswet Omgevingswet is de Wlv gewijzigd in verband met de inwerkingtreding
van de Omgevingswet. Een aantal onderdelen van artikel 2.44 van de Invoeringswet Omgevingswet
is echter niet op 1 januari 2024 in werking getreden. De reden hiervoor is dat de
instructieregels over ruimtelijke beperkingen in beperkingengebieden pas op termijn
via een apart wijzigingsbesluit een plaats zullen krijgen in hoofdstuk 5 van het Besluit
kwaliteit leefomgeving. Dit wijzigingsbesluit was op 1 januari 2024 nog niet gereed.
Met deze wijziging hangt ook de wijziging van paragraaf 8.3.1. van de Wlv samen waarin
(onder andere) wordt geregeld dat voor de luchthaven Schiphol een luchthavenbesluit
zal worden vastgesteld, in plaats van het huidige LIB en LVB. In artikel 2.44, onder
M, van de Invoeringswet Omgevingswet was in de nieuwe formulering van artikel 8.24
van de Wlv voor het luchthavenbesluit voor Schiphol nog de oude zienswijzeprocedure
opgenomen. Met het onderhavige wijzigingsartikel wordt voorgesteld dit artikel te
wijzigen zodat artikel 8.24 van de Wlv, wanneer artikel 2.44, onder M, van de Invoeringswet
Omgevingswet op enig moment in werking treedt, qua inhoud en terminologie aansluit
bij de overige voorbereidingsbepalingen in de Wlv, waarin wordt verwezen naar afdeling
3.4 van de Awb.
ARTIKEL IV (inwerkingtreding)
In dit artikel is bepaald dat dit wetsvoorstel, wanneer dit tot wet is verheven, in
werking zal treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad
waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten.
De reden hiervoor is dat de mogelijkheid van bestuursrechtelijk beroep bij voorkeur
ook geldt ten aanzien van de luchthavenbesluiten die in voorbereiding zijn of waarvan
het ontwerp reeds is voorgehangen. Aansluiten bij een vast verandermoment zou mogelijk
leiden tot aanmerkelijke ongewenste private en publieke nadelen.
Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de Staatssecretaris van Defensie, de
Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.