Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 550 XVI Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 7
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 3 juni 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 17 mei 2024 voorgelegd aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, voor Medische Zorg en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport. Bij brief van 31 mei 2024 zijn ze door de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, voor Medische Zorg en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
Vraag 1
In hoeverre heeft de geplande eigen bijdrage in de jeugdzorg invloed op de toegankelijkheid
van jeugdzorg?
Antwoord: 1
Op dit moment wordt een invulling van de eigen bijdrage in de jeugdzorg verder uitgewerkt.
Daarbij wordt onder andere aandacht besteed aan het blijven borgen van de toegankelijkheid
van de jeugdzorg voor kinderen die dat nodig hebben.
Vraag 2
Kan de geplande eigen bijdrage in de jeugdzorg zorgen voor een hogere toetredingsdrempel
in de jeugdzorg?
Antwoord: 2
De invloed van een eigen bijdrage op de toetredingsdrempel in de jeugdzorg is afhankelijk
van de precieze invulling van de maatregel. Op dit moment wordt deze invulling verder
uitgewerkt, waarbij het blijven borgen van de toegankelijkheid van de jeugdzorg voor
kinderen die dat nodig hebben een aspect is wat wordt meegenomen.
Vraag 3
Wat zijn uw overwegingen geweest bij de geplande eigen bijdrage in de jeugdzorg?
Antwoord: 3
In het coalitieakkoord Rutte IV is een aanvullende besparing in het kader van Jeugdzorg
(wat zowel jeugdhulp als jeugdbescherming en jeugdreclassering omvat) van structureel
511 miljoen euro opgenomen. Het zijn maatregelen die aanvullend zijn op de Hervormingsagenda
en waarvan is afgesproken met de VNG dat deze voor rekening en risico van het Rijk
komen. Gegeven deze criteria is getracht alle mogelijk denkbare maatregelen die een
besparing op kunnen leveren in beeld te brengen vanuit de zijde van het Rijk.
Vraag 4
Welke alternatieven zijn er in plaats van de geplande eigen bijdrage in de jeugdzorg?
Antwoord: 4
In de brief aan de Tweede Kamer dd. 29 januari 20241 heeft de Staatssecretaris van VWS alle mogelijk denkbare maatregelen die een besparing
op kunnen leveren vanuit de zijde van het Rijk in beeld gebracht. Naast een eigen
bijdrage in de Jeugdzorg is onder andere gedacht aan het niet meer vergoeden van ernstige
dyslexiezorg, jeugdhulp 18+ en het afschaffen van PGB en alleen zorg in natura vergoeden.
Vraag 5
Klopt het dat van de maatregelen op Wet langdurige zorg (Wlz)-terrein voor de doorontwikkeling
kwaliteitskader en meerjarig contracteren geldt dat de voorhang is doorlopen en de
Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) de aanwijzing al heeft gehad om dit in de tarieven
te verwerken? En dat dit voor de maatregel «behandeling Wlz» nog niet het geval is?
Antwoord: 5
Ja, dat klopt. Zowel de maatregelen voor de doorontwikkeling van het kwaliteitskader
verpleeghuiszorg, als het meerjarig contracteren met budgetafspraken, en de taakstelling
Wlz-behandeling zijn vanaf 2025 meerjarig budgettair verwerkt in de VWS-begroting.
Voor de maatregelen doorontwikkeling kwaliteitskader en meerjarig contracteren is
de voorhang bij de Eerste en Tweede Kamer al eerder doorlopen en heeft de NZa in 2023
reeds een aanwijzing ontvangen. Het (incidenteel of structureel) terugdraaien van
de maatregelen vereist een aanvullende aanwijzing aan de NZa. In dat geval resulteert
er een besparingsverlies van € 200 miljoen in 2025 respectievelijk € 350 miljoen structureel
vanaf 2026 voor doorontwikkeling kwaliteitskader. En een besparingsverlies van € 245
miljoen in 2025 en € 135 miljoen structureel vanaf 2026 voor meerjarig contracteren.
Voor de taakstelling Wlz-behandeling is de voorhangbrief op 25 april jl. door de Tweede
Kamer controversieel verklaard. De NZa heeft voor deze maatregel daarom nog geen aanwijzing
ontvangen. Indien de taakstelling Wlz-behandeling door de NZa niet wordt verwerkt
in de betreffende Wlz-tarieven voor 2025 resulteert dat in een besparingsverlies ter
hoogte van € 170 miljoen.
In het Hoofdlijnenakkoord zijn de maatregelen niet teruggedraaid.
De Minister van VWS komt voor het debat over de voorjaarsnota met een brief hoe zij
wil omgaan met de controversieel verklaringen.
Vraag 6
Welke maatregelen zijn nu onomkeerbaar budgettair verwerkt en welke maatregelen zijn
nog afhankelijk van besluitvorming in de Kamer?
Antwoord: 6
Zowel de maatregelen voor de doorontwikkeling van het kwaliteitskader verpleeghuiszorg,
als het meerjarig contracteren met budgetafspraken, en de taakstelling Wlz-behandeling
zijn vanaf 2025 meerjarig budgettair verwerkt in de VWS-begroting.
Voor de maatregelen doorontwikkeling kwaliteitskader en meerjarig contracteren is
de voorhang bij de Eerste en Tweede Kamer al eerder doorlopen en heeft de NZa in 2023
reeds een aanwijzing ontvangen. Het (incidenteel of structureel) terugdraaien van
de maatregelen vereist een aanvullende aanwijzing aan de NZa. In dat geval resulteert
er een besparingsverlies van € 200 miljoen in 2025 respectievelijk € 350 miljoen structureel
vanaf 2026 voor doorontwikkeling kwaliteitskader. En een besparingsverlies van € 245
miljoen in 2025 en € 135 miljoen structureel vanaf 2026 voor meerjarig contracteren.
Voor de taakstelling Wlz-behandeling is de voorhangbrief op 25 april jl. door de Tweede
Kamer controversieel verklaard. De NZa heeft voor deze maatregel daarom nog geen aanwijzing
ontvangen. Indien de taakstelling Wlz-behandeling door de NZa niet wordt verwerkt
in de betreffende Wlz-tarieven voor 2025 resulteert dat in een besparingsverlies ter
hoogte van € 170 miljoen.
In het Hoofdlijnenakkoord zijn de maatregelen niet teruggedraaid.
De Minister van VWS komt voor het debat over de voorjaarsnota met een brief hoe zij
wil omgaan met de controversieel verklaringen.
Vraag 7
Kan er toegezegd worden dat alle mutaties in deze suppletoire wet die pas in 2025
budgettair effect hebben, straks in de begroting 2025 – wanneer de Kamer ze pas kan
autoriseren en of amenderen – ook dan weer afzonderlijk en herkenbaar worden gepresenteerd
en toegelicht?
Antwoord: 7
Ja, dat is mogelijk.
Vraag 8
Welke beleidswijzigingen of kabinetsbesluiten hebben ertoe geleid dat de begroting
voor 2024 met € 17 miljard aan verplichtingenmutaties minder kan volstaan dan het
bedrag waarvoor u eerder de Kamer autorisatie heeft gevraagd in de ontwerpbegroting?
Antwoord: 8
De verlaging van de verplichtingen in 2024 van circa € 17 miljard heeft grotendeels
betrekking op de verplichtingen die zijn aangegaan in 2023 voor de kasuitgaven in
2024. In de tweede suppletoire begroting 2023 is verplichtingenruimte uit het kasjaar
(in dit geval 2024) naar voren gehaald om de verplichting in 2023 aan te kunnen gaan.
Dit betreft onder andere het aangaan van de verplichting Rijksbijdrage Wlz (circa
€ 10,9 miljard) en Rijksbijdrage in de kosten van kortingen (BIKK) (circa € 5,3 miljard)
in 2023 voor de kasuitgaven in 2024. Er zijn dus geen grote beleidswijzigingen of
kabinetsbesluiten geweest die er toe hebben geleid dat de begroting kon volstaan met
een lager bedrag dan dat de Kamer heeft geautoriseerd. Zie ook het antwoord op vraag
28.
Vraag 9
Kunt u een totaaloverzicht geven van alle maatregelen die in 2024, maar ook in latere
jaren in de VWS-begroting zijn doorgevoerd ter dekking van problemen of besparingsverliezen?
Antwoord: 9
In onderstaande tabel zijn alle ombuigingen weergegeven, waarbij een ondergrens van
€ 5 miljoen is gehanteerd. Deze ombuigingen zijn ingezet ter dekking van intensiveringen,
tegenvallers en besparingsverliezen op de VWS-begroting. De Voorjaarsnota licht in
de verticale toelichting (p. 212) toe welke mutaties er op de VWS-begroting zijn verwerkt.
Begrotingsgefinancierd x € 1 miljoen
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Prijsbijstelling
– 52
– 31
– 52
– 33
– 41
– 45
Transitiemiddelen scheiden wonen zorg
– 6
– 6
– 2
0
0
0
Realistisch ramen
– 142
– 137
– 138
– 128
– 119
– 124
ZonMw
– 15
– 55
0
0
0
0
Loonbijstelling
– 15
– 15
– 15
– 15
– 15
0
Subsidieregeling Veelbelovende Zorg
0
– 25
– 30
– 30
– 30
– 30
Premiegefinancierd x € 1 miljoen
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Voorwaardelijke toelating
0
– 10
0
0
0
0
Besparing zorgkosten RS vaccinatie
0
– 16
– 16
– 16
– 16
– 16
Uitname codeïne
0
– 13
– 13
– 13
– 13
– 13
Aanpassing Wet Geneesmiddelenprijzen
– 41
– 166
– 166
– 166
– 166
– 166
Volumegroei beschermd wonen
0
– 30
– 30
– 30
– 30
– 30
Afschaffen compensatie vervallen ouderentoeslag
0
0
– 16
– 25
– 34
– 34
IZA transformatiemiddelen
0
– 200
0
0
0
0
Vraag 10
Welke budgetten zijn er momenteel beschikbaar voor het opzetten van een kleinschalige
woonzorgvorm voor ouderen, zoals in het bijzonder een zorgbuurthuis?
Antwoord: 10
Met name de stimuleringsregeling wonen en zorg (SWZ) en de stimuleringsregeling ontmoetingsruimten
in ouderenhuisvesting (SOO) stimuleren de bouw van kleinschalige woonvormen voor ouderen.
De stimuleringsregeling wonen en zorg is per 3 april 2024 gesloten. Door VWS wordt
gekeken naar een nieuwe openstelling van de regeling en de hoogte van het beschikbare
budget. Daarbij wordt ook gekeken naar een koppeling met de nieuwe regeling voor wooncoöperaties
die het Ministerie van BZK op dit moment aan het ontwikkelen is. Voor de SOO is in
de Voorjaarsbesluitvorming een bedrag van 23 miljoen euro beschikbaar gesteld voor
2024 door de Ministeries van BZK en VWS. Onderzocht wordt hoe de regeling kan worden
voortgezet. Uw kamer wordt hierover geïnformeerd.
Vraag 11
Wat is er gebeurd met het extra budget dat vrijkwam voor kleinschalige woonvormen
zoals zorgbuurthuizen bij de besluitvorming rondom de stikstofwet eind 2020?
Antwoord: 11
Deze middelen zijn cf. de motie Futselaar (TK 2020–21, 35 600, nr. 36) gebruikt bij de stimulering van de bouw van ontmoetingsruimten in geclusterde woonvormen
voor ouderen (SOO). Initiatiefnemers konden vanaf 10 januari 2022 een aanvraag indienen
bij de RVO. Bij de 1e tranche in 2022 is met 173 aanvragen € 24,7 miljoen van het beschikbare budget van
€ 28 miljoen ingezet. Bij de 2e tranche (2023) waren er 212 aanvragen en is het beschikbare budget € 26 miljoen overschreden.
Als we uitgaan van een gemiddelde van 50 woningen per complex, levert de subsidie
ruim 19.000 woningen op met een ontmoetingsruimte.
Vraag 12
In hoeveel en welke gemeenten worden onderdelen van de Wet maatschappelijke ondersteuning
(Wmo) aanbesteed? Kunt u dit specificeren?
Antwoord: 12
Jaarlijks wordt door Public Procurement Research Center (PPRC) inzichtelijk gemaakt
welk instrumentarium gemeenten hanteren om zorg- en ondersteuning te organiseren.
Een gemeente kan verschillende redenen hebben om te kiezen voor een (specifiek, of
combinatie van) instrument(en), zoals inkopen via aanbesteden, subsidie en open house-constructies.
De keuze die de gemeente maakt, is afhankelijk van de specifieke situatie zoals bijvoorbeeld:
de aard en omvang van de ondersteuning en (de schaarste op) de (arbeids)markt.
Op basis van de monitor uit 20232 kan gesteld worden dat vrijwel elke gemeente één of meerdere onderdelen, diensten
of voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, via
een aanbesteding, open house- constructie of subsidie organiseert. Nadere specificatie
van het aantal gemeenten die aanbesteden is lastige vanwege de benodigde nuances.
Zo vullen gemeenten de monitor verschillend in en wordt het onderscheid tussen verschillende
voorzieningen (zoals bijvoorbeeld beschermd wonen en beschermd thuis) niet altijd
goed gemaakt.
Vraag 13
In hoeveel en welke gemeenten worden onderdelen van de jeugdzorg aanbesteed?
Antwoord: 13
Jaarlijks wordt door Public Procurement Research Center (PPRC) inzichtelijk gemaakt
welk instrumentarium gemeenten hanteren om zorg- en ondersteuning te organiseren.
Een gemeente kan verschillende redenen hebben om te kiezen voor een (specifiek, of
combinatie van) instrument(en), zoals inkopen via aanbesteden, subsidie en open house-constructies.
De keuze die de gemeente maakt, is afhankelijk van de specifieke situatie zoals bijvoorbeeld:
de aard en omvang van de ondersteuning en de schaarste op de (arbeids)markt.
Op basis van de monitor uit 2023 (zie de openbare PPRC-database: Trends in gemeentelijke
zorginkoop pprc.eu) kan gesteld worden dat vrijwel elke gemeente één of meerdere onderdelen
of diensten in het kader van de Jeugdwet via een aanbesteding, open house-constructie
of subsidie organiseert. Nadere specificatie van het aantal gemeenten die aanbesteden
is lastig vanwege kenmerken van de database.
Vraag 14
In hoeveel en welke gemeenten worden onderdelen van de langdurige geestelijke gezondheidszorg
(ggz) aanbesteed?
Antwoord: 14
Gemeenten zijn niet verantwoordelijk voor de langdurige geestelijke gezondheidszorg
aangezien dit onder de verantwoordelijkheid van zorgkantoren valt. Er wordt waarschijnlijk
gedoeld op beschermd wonen, dat wel onder de verantwoordelijkheid van gemeenten valt
op basis van de Wmo 2015. Beschermd wonen is gericht op cliënten met psychische of
psychosociale problemen die tijdelijk niet zelfstandig kunnen wonen, maar geen psychiatrische
behandeling met verblijf nodig hebben. 43 centrumgemeenten zijn verantwoordelijk voor
het organiseren van beschermd wonen. Een gemeente kan kiezen voor een specifiek instrument
of een combinatie van instrumenten, zoals subsidie, open house-constructies en/of
inkopen via aanbesteden (zie ook antwoord op vraag 12).
Uit het dashboard beschermd thuis3 blijkt dat beschermd wonen door het overgrote deel van de centrumgemeenten wordt
ingekocht, bij ongeveer een/vijfde van de centrumgemeenten is sprake van subsidiëring.
Er wordt in het dashboard geen onderscheid gemaakt tussen inkoop via aanbesteden en
inkoop via open house-constructies.
Vraag 15
Hoeveel mensen (totale aantal of percentage) werken in de zorg in Nederland (naar
schatting) in een aanbestingsgelieerde functie, bijvoorbeeld aanbestedingsadviseur-,
expert of consulent?
Antwoord: 15
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal mensen in een aanbestedingsgelieerde
functie in zorg en welzijn.
Vraag 16
Hoeveel mensen (totale aantal of percentage) werken in de zorg in Nederland (naar
schatting) in een markconsultatiegelieerde functie, bijvoorbeeld marktconsultatieadviseur-,
expert of consulent, of jurist?
Antwoord: 16
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal mensen in een marktconsultatiegelieerde
functie in zorg en welzijn.
Vraag 17
Hoeveel mensen (totale aantal of percentage) werken in de zorg in Nederland (naar
schatting) in een cliëntgebonden functie, met andere woorden met persoonlijk contact
met de cliënt?
Antwoord: 17
In het najaar van 2023 was 75,6% van de werknemers in zorg en welzijn werkzaam in
een cliëntgebonden beroep (bron: CBS, AZW werknemersenquête).
Vraag 18
In welke gevallen is het verplicht om jeugdzorg en Wmo-zorg aan te besteden via een
aanbestedingsprocedure of een subsidietender?
Antwoord: 18
Op grond van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) dienen
gemeenten hun inwoners te voorzien van jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning
waar zij behoefte aan hebben. Gemeenten mogen zelf besluiten hoe zij dat doen, waarbij
zij er tevens voor kunnen kiezen voor de ene vorm van jeugdzorg of maatschappelijke
ondersteuning de ene methode te kiezen, en voor de andere de andere. Een gemeente
kan verschillende redenen hebben om te kiezen voor de ene of de andere methode. De
keuze die gemeente maakt is afhankelijk van de aard en de omvang van zorg en de schaarste
op de (arbeids)markt.4
Er zijn drie mogelijkheden: zij laten de zorg of ondersteuning in eigen beheer uitvoeren
(via een aan de gemeente gelieerde entiteit), zij kopen de zorg in bij een aanbieder,
of zij subsidiëren aanbieders. Indien een gemeente kiest voor inkoop (in de zin van:
het sluiten van overeenkomsten van opdracht met aanbieders), is aanbesteding verplicht
indien zij een selectie wil maken uit het aanbod van te contracteren aanbieders. Wil
zij niet selecteren, dan kan zij ook kiezen voor een zogenoemde «open house»-procedure.
Open house is een toelatingsprocedure. Alle aanbieders die voldoen aan de door de
gemeente vooraf gestelde (minimum)eisen worden toegelaten tot de procedure die kan
leiden tot een overeenkomst van opdracht. Indien een gemeente kiest voor subsidiëring,
kan zij desgewenst een subsidietender uitschrijven. In sommige situaties moet de gemeente
een subsidietender uitschrijven, bijvoorbeeld indien de gemeente zorgaanbieders die
in aanmerking komen voor de subsidie op basis van selectie- en (minimum)kwaliteitscriteria
wil beperken en de subsidieafspraken ook via een overeenkomst afdwingbaar wil maken.
Vraag 19
In welke gevallen is het toegestaan om als gemeente zorgtaken die onder de Wmo 2015
of de Jeugdwet vallen te beleggen bij één of enkele externe zorgaanbieders, zonder
dat hiervoor een aanbestedingsprocedure of subsidietender voor moet worden uitgeschreven?
Antwoord: 19
Dit is allereerst mogelijk indien er voor de desbetreffende vorm van maatschappelijke
ondersteuning of jeugdzorg slechts één zorgaanbieder op de markt is of – indien daarvoor
een «open house»-procedure wordt gebruikt – er slechts enkele zorgaanbieders op de
markt zijn, die de gemeente alle wil contracteren. Zijn er meer aanbieders op de markt
en wil de gemeente slechts één of enkele daarvan de jeugdzorg of maatschappelijke
ondersteuning laten verlenen, dan zal aanbesteding nodig zijn indien de gemeente kiest
voor inkoop van de jeugdzorg of maatschappelijke ondersteuning.
Kiest de gemeente voor subsidiëring en melden zich slechts één of enkele aanbieders
die aan de subsidievoorwaarden voldoen voor zo’n subsidie, dan zal de subsidie tot
die aanbieder(s) kunnen worden beperkt. Daarnaast kan de gemeente in geval van subsidiëring
ook besluiten om een subsidietender uit te schrijven. In dat geval kunnen aanbieders
die niet aan de selectie- en (minimum)kwaliteitscriteria van de subsidie voldoen,
worden uitgesloten.
Vraag 20
Hoeveel kosten zijn gemeenten en zorgaanbieders jaarlijks kwijt aan de procedures
rondom aanbestedingen?
Antwoord: 20
De Staatssecretaris van VWS heeft geen inzicht in de kosten die gemeenten en zorgaanbieders
jaarlijks kwijt zijn aan aanbestedingsprocedures. Overigens wordt opgemerkt dat gemeenten
ook voor de inzet van andere instrumenten zoals bijvoorbeeld subsidiëren kosten zullen
moeten maken.
Vraag 21
Wat is de reden dat de grote verplichtingenmutaties in de wet niet afzonderlijk zijn
vermeld en toegelicht? Is deze verplichtingenmutatie een onderbesteding die incidenteel
of structureel is? Welke beleidswijzigingen of kabinetsbesluiten hebben ertoe geleid
dat in de begroting 2024 met € 17 miljard aan verplichtingenbudget minder kan worden
volstaan dan het bedrag waarvoor eerder aan de Kamer autorisatie is gevraagd in de
ontwerpbegroting? Kunt u aangeven op welke budgetten en om welke redenen grote verplichtingenmutaties
in deze 1e suppletoire wet zijn verwerkt? Kunt u aangeven wat de consequenties zijn voor het
niet aangaan van deze € 17 miljard aan verplichtingen? Zou de consequentie kunnen
zijn dat er € 17 miljard minder nodig is op de VWS-begroting?
Antwoord: 21
In de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV), die door de Minister van Financiën elk jaar
worden vastgesteld, staat vermeld dat verplichtingenmutaties op artikelniveau gepresenteerd
worden. De RBV is een nadere uitwerking van artikel 4.20, eerste lid, aanhef en onder
a tot en met d en f, van de Comptabiliteitswet 2016. Om deze reden worden de verplichtingenmutaties
niet apart vermeld en toegelicht.
Deze verplichtingenmutaties zijn geen onderbesteding maar de verlaging van de verplichtingen
in 2024 van circa € 17 miljard heeft grotendeels betrekking op de verplichtingen die
zijn aangegaan in 2023 voor de kasuitgaven in 2024. In de tweede suppletoire begroting
2023 is verplichtingenruimte uit het kasjaar (in dit geval 2024) naar voren gehaald
om de verplichting in 2023 aan te kunnen gaan. Dit betreft onder andere het aangaan
van de verplichting Rijksbijdrage Wlz (circa € 10,9 miljard) en Rijksbijdrage in de
kosten van kortingen (BIKK) (circa € 5,3 miljard) in 2023 voor de kasuitgaven in 2024.
Er zijn dus geen grote beleidswijzigingen of kabinetsbesluiten geweest die er toe
hebben geleid dat de begroting kon volstaan met een lager bedrag dan dat de Kamer
heeft geautoriseerd. Zie voor een nadere toelichting ook het antwoord op vraag 28.
Vraag 22
Wat wordt er precies bedoeld met realistisch ramen?
Antwoord: 22
Het uitgangspunt voor budgettaire ramingen is realistisch ramen, wat betekent dat
de ramingen een zo goed mogelijke weerspiegeling zijn van de werkelijk benodigde middelen
om beleid tot uitvoering te brengen. Daarmee worden budgetten in een bestedingsritme
gezet die aansluit bij de uitvoeringskracht van de overheid.
Vraag 23
Kunt u precies aangeven op welke budgetten in de VWS-begroting met realistisch ramen
€ 142 miljoen is bespaard en daarbij per post aangeven hoe het kan dat de oorspronkelijke
raming kennelijk niet realistisch was?
Antwoord: 23
Er is op veel budgetten in de VWS-begroting een aanpassing geweest in het kader van
realistisch ramen. Enkele grote posten daarbij zijn subsidies die worden uitgegeven
aan Sport (€ 16,8 miljoen in 2024), ontvangsten op subsidies en SPUKs van Sport (€ 6,4
miljoen in 2024), en de bijdrage aan agentschappen in het kader van pandemische paraatheid
(€ 4,4 miljoen in 2024). Realistisch ramen van de uitgaven geeft een beter beeld wat
de totale uitgaven van het Rijk zijn en aan welke beleidsterreinen deze uitgaven ten
goede komen. Jaarlijks vindt onderuitputting plaats met diverse redenen als oorzaak.
Op diverse budgetten is in de afgelopen jaren minder uitgegeven dan aanvankelijk geraamd.
Deze historische onderuitputting is de basis geweest voor herziening van de budgetten.
Vraag 24
Welke gevolgen heeft het bijstellen van budgetten als gevolg van realistisch ramen
voor het voorgenomen beleid?
Antwoord: 24
De budgetten zijn naar beneden bijgesteld aan de hand van terugkerende onderuitputting
die zich op hetzelfde beleidsterrein heeft voorgedaan in de afgelopen twee jaren.
Daarmee is gericht gekeken op welke plekken in de begroting een realistischere raming
opgenomen kon worden, waarmee beleidsmatige gevolgen zoveel mogelijk zijn beperkt.
Desalniettemin kan het zijn dat door de budgetkorting financiële instrumenten (zoals
opdrachten en subsidies) verminderd ingezet kunnen worden om beleidsdoelen te behalen.
Vraag 25
Waarom worden (grote) verplichtingenmutaties in de wet niet afzonderlijk vermeld en
toegelicht?
Antwoord: 25
In de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV), die door de Minister van Financiën elk jaar
worden vastgesteld, staat vermeld dat verplichtingenmutaties op artikelniveau gepresenteerd
worden. De RBV is een nadere uitwerking van artikel 4.20, eerste lid, aanhef en onder
a tot en met d en f, van de Comptabiliteitswet 2016. Om deze reden worden de verplichtingenmutaties
niet apart vermeld en toegelicht.
Vraag 26
Wat is de reden dat de verplichtingenmutatie van € 1,2 miljoen op artikel 9 wel aan
de Kamer wordt uitgelegd en de overige per saldo ruim € 17 miljard aan verplichtingenmutaties
op alle andere artikelen niet?
Antwoord: 26
In de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV), die door de Minister van Financiën elk jaar
worden vastgesteld, staat vermeld dat verplichtingenmutaties op artikelniveau gepresenteerd
worden. De RBV is een nadere uitwerking van artikel 4.20, eerste lid, aanhef en onder
a tot en met d en f, van de Comptabiliteitswet 2016. Om deze reden worden de verplichtingenmutaties
niet apart vermeld en toegelicht.
De reden waarom op artikel 9 wel de verplichtingenstand wordt toegelicht is omdat
het relevante langlopende internationale verplichtingen betreft.
Vraag 27
Welke beleidswijzigingen of kabinetsbesluiten hebben ertoe geleid dat u in uw begroting
2024 met € 17 miljard aan verplichtingenbudget minder kunt volstaan dan het bedrag
waarvoor u eerder de Kamer autorisatie heeft gevraagd in de ontwerpbegroting?
Antwoord: 27
De verlaging van de verplichtingen in 2024 van circa € 17 miljard heeft grotendeels
betrekking op de verplichtingen die zijn aangegaan in 2023 voor de kasuitgaven in
2024. In de tweede suppletoire begroting 2023 is verplichtingenruimte uit het kasjaar
(in dit geval 2024) naar voren gehaald om de verplichting in 2023 aan te kunnen gaan.
Dit betreft onder andere het aangaan van de verplichting Rijksbijdrage Wlz (circa
€ 10,9 miljard) en Rijksbijdrage in de kosten van kortingen (BIKK) (circa € 5,3 miljard)
in 2023 voor de kasuitgaven in 2024. Er zijn dus geen grote beleidswijzigingen of
kabinetsbesluiten geweest die er toe hebben geleid dat de begroting kon volstaan met
een lager bedrag dan dat de Kamer heeft geautoriseerd. Zie ook het antwoord op vraag
28.
Vraag 28
Kunt u alsnog aangeven op welke budgetten en om welke redenen grote verplichtingenmutaties
in deze 1e suppletoire wet zijn verwerkt?
Antwoord: 28
De verlaging van de verplichtingen in 2024 van circa € 17 miljard heeft grotendeels
betrekking op de verplichtingen die zijn aangegaan in 2023 voor de kasuitgaven in
2024. In de tweede suppletoire begroting 2023 is verplichtingenruimte uit het kasjaar
(in dit geval 2024) naar voren gehaald om de verplichting in 2023 aan te kunnen gaan.
In de onderstaande tabel worden de grote verplichtingenmutaties uitgesplitst en toegelicht.
Bedrag (afgerond x € 1.000)
Reden
Artikel 1
GGD
– 121.000
Overhevelen van verplichtingenruimte naar 2023 in verband met het vastleggen verplichting
voor SPUKS en GGD 2024 in 2023.
ZonMw
– 218.000
Betreft de vastlegging van onder andere de programma’s Kwaliteitsgelden expertisenetwerk
post-COVID, passende zorg en het Programma partnerschap THCS in 2023 voor het jaar
2024. Daarom is verplichtingenruimte naar 2023 geschoven uit 2024.
NVWA
– 41.000
Overhevelen van verplichtingenruimte naar 2023 in verband met het vastleggen verplichting
NVWA 2024 in 2023.
RIVM pandemische paraatheid
– 70.000
Overhevelen van verplichtingenruimte naar 2023 in verband met het vastleggen verplichting
RIVM 2024 in 2023.
Covid-19 vaccins
– 52.000
Aan het RIVM is opdracht gegeven voor de Aankoop en donatie COVID-19 vaccins RIVM.
Dit loopt financieel mee in de goedkeuringsbrief RIVM 2024 die in december 2023 wordt
verstuurd. Om deze opdracht te kunnen vastleggen dient de verplichtingenraming van
2024 naar 2023 worden geboekt.
Correctie verplichtingenraming opdrachten pandemische paraatheid
– 66.000
Uit de middelen voor Pandemische paraatheid zijn in de opdrachtbrief RIVM 2024 opgenomen
gelden voor Infectieziektebestrijding, Pandemische Paraatheid en Landelijke Functionaliteit
Infectieziekten 15,1 mln. Daarvoor is verplichtingenruimte uit 2024 naar 2023 overgeheveld.
Artikel 2
Rijksbijdrage 18-
– 3.303.000
Overhevelen van verplichtingenruimte uit 2024 naar 2023 voor de rijksbijdrage 18-
in 2024.
Pallas
1.160.000
Middels deze verplichtingenschuif wordt alle beschikbare verplichtingenruimte voor
Pallas naar 2024 gehaald zodat de financieringsovereenkomst voor de storting van eigen
en vreemd vermogen kan worden afgesloten.
Instellingssubsidies
71.000
Betreft verschuiven van verplichtingenruimte ten behoeve van de instellingssubsidies
2025 naar 2024: PALGA, NKI, IKNL, HartslagNu, Perined, CPZ, LSFVP en PVP.
Artikel 3
Rijksbijdrage Wlz
– 10.900.000
Overhevelen van verplichtingenruimte uit 2024 naar 2023 voor de rijksbijdrage Wlz
in 2024.
BIKK
– 5.345.000
Overhevelen van verplichtingenruimte uit 2024 naar 2023 voor de Rijksbijdrage in de
kosten van kortingen (BIKK) in 2024.
SPUK IZA
281.000
Er is uit 2025 en 2026 verplichtingenruimte gehaald ten behoeve van de vastlegging
van de SPUK IZA voor de periode 2024–2026.
CIZ
138.000
Betreft het naar voren halen van de verplichtingenruimte 2025 CIZ, zodat in 2024 de
verplichting aangegaan kan worden.
Artikel 4
Arbeidsmarktbeleid
– 100.000
Overhevelen van verplichtingenruimte uit 2024 naar 2023 voor verschillenden subsidies
voor opleidingen en arbeidsmarktbeleid in 2024.
NZa
– 63.000
Overhevelen van verplichtingenruimte uit 2024 naar 2023 voor de NZa in 2024.
Zorginstituut Nederland
69.000
Overhevelen van verplichtingenruimte uit 2024 naar 2023 voor de ZN in 2024.
CAK
– 40.000
Overhevelen van verplichtingenruimte uit 2024 naar 2023 voor het CAK in 2024.
Artikel 6
Sport
– 54.600
Overhevelen van verplichtingenruimte uit 2024 naar 2023 voor de uitvoering van beleid
in 2024.
Vraag 29
Waarom worden de uitgaven voor het ziekenhuis op Bonaire zowel in 2024 als in 2025
met € 12,5 miljoen verhoogd?
Antwoord: 29
Het Ministerie van VWS financiert Fundashon Mariadal (zorgorganisatie, het levert
ook o.a. verpleeghuis- en thuiszorg en apotheekzorg) op Bonaire op lumpsum basis.
Het ministerie VWS draagt hiermee bij aan de continuïteit van de zorg op Bonaire.
De zorgaanbieder heeft een structureel tekort op de begroting doordat de zorgvraag
op het eiland groter is dan wat tot nu toe vergoed wordt. Dit tekort wordt door de
verhoging van het budget met € 12,5 miljoen in 2024 en 2025 voor deze jaren opgelost.
Het Ministerie van VWS onderzoekt momenteel welke mogelijkheden het heeft om de zorgaanbieder
passend te financieren voor de toekomst.
Vraag 30
Wat is de reden dat bij verplichtingenmutaties enkel per artikel het saldo wordt weergegeven
maar geen verdere toelichting wordt gegeven?
Antwoord: 30
In de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV), die door de Minister van Financiën elk jaar
worden vastgesteld, staat vermeld dat verplichtingenmutaties op artikelniveau gepresenteerd
worden. De RBV is een nadere uitwerking van artikel 4.20, eerste lid, aanhef en onder
a tot en met d en f, van de Comptabiliteitswet 2016. Om deze reden worden de verplichtingenmutaties
niet apart vermeld en toegelicht.
Vraag 31
Kan de Minister de redenen aangeven waarom het aantal aanvragen voor beschikbare kwaliteitsgelden
achterblijft bij het beschikbare budget? Waarop is de verwachting gebaseerd dat niet
alleen in 2024, maar ook in 2025 en 2026 aanvragen achter zullen blijven? Wordt er
beleid gevoerd om beschikbare budgetten voor kwaliteit wel zoveel mogelijk te benutten
of beschikbaar te houden voor dit doel? Welke kwaliteitsdoelen worden wel behaald
en welke worden gemist nu er een lager budget wordt uitgegeven dan geraamd?
Antwoord: 31
Bij het aantal aanvragen gaat het vooral om vertragingen. De vertraging heeft in voorgaande
kwaliteitsprogramma’s geleid tot een oploop van de overlooppost bij ZonMW. Soms is
de opstart van voorgenomen kwaliteitsprojecten vertraagd doordat de organisatie meer
tijd vraagt dan verwacht, soms is personele beschikbaarheid de oorzaak. Met als doel
de omvang van de overlooppost terug te brengen heeft VWS ervoor gekozen een deel van
kwaliteitsmiddelen die in de afgelopen jaren in de overlooppost terecht zijn gekomen
in te zetten voor de financiering van het nieuwe kwaliteitsprogramma voor de periode
2024–2026. Dit betekent dat een deel van de middelen die in de periode 2024–2026 waren
gereserveerd voor het nieuwe kwaliteitsprogramma komen vrij te vallen, zoals in de
eerste suppletoire wet aan u is gemeld. Omdat de budgettaire omvang van het programma
uiteindelijk gelijk blijft, heeft dit geen gevolgen voor de te behalen kwaliteitsdoelen.
Omdat de inzet van de overlooppost eenmalig is, is ook de ruimte die is ontstaan in
de periode 2024–2026 incidenteel en verandert dit niets aan de middelen die structureel
zijn gereserveerd voor de kwaliteitsprogramma’s.
Vraag 32
Op welke manier is/wordt de jeugdzorgsector betrokken bij de standaardisatie van gegevensuitwisseling?
Welke gedeelte van de € 21,1 miljoen is bestemd voor de jeugdzorgsector?
Antwoord: 32
Databeschikbaarheid en daarmee standaardisatie van gegevensuitwisseling is, zoals
ook beschreven in de Nationale Visie en Strategie, belangrijk voor de gehele gezondheidszorg
en daarmee ook voor de jeugdzorgsector. Voor de jeugdzorgsector zijn in de Hervormingsagenda
afspraken gemaakt over standaardisatie van gegevens en om te komen tot een betere
kwaliteit en beschikbaarheid van data. In samenwerking met betrokken partijen uit
de sector wordt hieraan gewerkt. De ambitie is om een landelijk dekkend netwerk voor
de volle breedte van de zorg te realiseren. Waarbij uiteraard rekening wordt gehouden
met de kenmerken, verschillen, eisen en randvoorwaarden per domein om te bepalen wat
haalbaar is, mede afhankelijk van de budgettaire besluitvorming. Van de € 21,1 miljoen
is niet specifiek een deel toegewezen aan de jeugdzorgsector.
Vraag 33
Waarom wordt er de komende jaren maar liefst € 70 miljoen bezuinigd op ZonMw?
Antwoord: 33
Er is ruimte doordat er onderbesteding is en daarnaast wordt deze ombuiging aangewend
om intensiveringen en besparingsverliezen elders in de begroting te dekken.
Vraag 34
Wat is de reden dat het vaccinatiebudget voor 2024 wordt verlaagd, voor 2025 fors
wordt verhoogd en daarna met gemiddeld € 15 miljoen wordt verhoogd?
Antwoord: 34
Deze vraag spitst zich toe op het beschikbaar subsidiebudget voor vaccinaties. De
verlaging in 2024 wordt veroorzaakt door een bijstelling van € 5,9 miljoen op de uitgaven
in het kader van realistisch ramen (zie ook blz. 4 onder leeswijzer).
De verhoging op dit budget vanaf 2025 is het gevolg van de aanbieding van een nieuw
pneumokokkenvaccin dat levenslange bescherming biedt. De extra kosten hiervoor bedragen
€ 50,9 miljoen in 2025, aflopend naar € 19,7 miljoen in 2028.
Daarnaast is er in de voorjaarsnota budget ter beschikking gesteld voor RSV-immunisatie
voor zuigelingen. Dit is in de eerste suppletoire begroting 2024 ondergebracht op
de budgetregel RIVM Vaccinaties.
Vraag 35
Kunt u hierbij per vaccinatie aangeven met welk opkomstpercentage rekening is gehouden?
Antwoord: 35
Voor pneumokokkenvaccinatie voor ouderen is rekening gehouden met een opkomstpercentage
van 65% voor 60-jarigen, 75% voor 65 t/m 84-jarigen en 80% voor 85-plussers.
Voor RSV-immunisatie is rekening gehouden met een opkomstpercentage van 90%.
Vraag 36
Kunt u een meerjarig totaaloverzicht geven van maatregelen en bijbehorende budgettaire
wijzigingen die sinds de ontwerpbegroting zijn genomen op het terrein van (nieuwe)
vaccinaties, respectievelijk pandemische paraatheid?
Antwoord: 36
In onderstaande tabel zijn de budgettaire wijzigingen sinds de ontwerpbegroting 2024
opgenomen op het terrein van (nieuwe) vaccinaties. Het gaat om het beschikbaar stellen
van budget voor een nieuw vaccin tegen pneumokokken voor ouderen, een meevaller op
de geraamde vaccinkosten voor pneumokokkenvaccinatie van kinderen en het beschikbaar
stellen van budget voor RSV-immunisatie voor zuigelingen.
Tabel: overzicht budgettaire wijzigingen Pneumokokkenvaccinatie ouderen, Pneumokokkenvaccinatie
kinderen, covid-19 vaccinatie en RSV-immunisatie
(x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Pneumokokkenvaccinatie ouderen
50.900
22.500
21.100
19.700
19.700
Pneumokokkenvaccinatie kinderen
– 2.500
– 2.500
– 2.500
– 2.500
– 2.500
– 2.500
RSV-immunisatie voor zuigelingen
1.100
19.200
25.900
25.900
25.600
25.600
COVID-19-vaccinatie
7.700
136.800
Op het terrein van pandemische paraatheid zijn voor het beleidsonderdeel publieke
gezondheid aanvullende middelen toegekend voor verdere versterking van infectieziektebestrijding
(IZB), de totale reeks komt neer op € 5,7 miljoen in 2024, in 2025 € 4,9 miljoen en
vanaf 2026 structureel € 4,4 miljoen. Voor de beleidsonderdelen leveringszekerheid
en (langdurige) zorg zijn daarentegen middelen vrijgevallen, structureel € 4,6 miljoen.
Tabel: overzicht budgettaire wijzigingen Pandemische Paraatheid m.b.t. publieke gezondheid,
leveringszekerheid en langdurige zorg
(x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
PP Publieke gezondheid
5.700
4.900
4.400
4.400
4.400
4.400
PP Leveringszekerheid
– 5.000
– 3.000
– 2.000
– 2.000
– 2.000
– 2.000
PP Langdurige zorg
– 1.200
– 900
– 2.600
– 2.600
– 2.600
– 2.600
Vraag 37
Wat is de verklaring voor uiteenlopende bedragen waarmee het budget voor vaccinaties
voor 2024 eerst wordt verlaagd, in 2025 met € 45 miljoen wordt verhoogd en daarna
met zo’n € 15 miljoen per jaar?
Antwoord: 37
Deze vraag spitst zich toe op het beschikbaar subsidiebudget voor vaccinaties. De
verlaging in 2024 wordt veroorzaakt door een bijstelling van € 5,9 miljoen op de uitgaven
in het kader van realistisch ramen (zie ook blz. 4 onder leeswijzer), aflopend tot
€ 4,6 miljoen in 2028. De verhoging op dit budget vanaf 2025 is het gevolg van de
aanbieding van een nieuw pneumokokkenvaccin dat levenslange bescherming biedt. De
extra kosten hiervoor bedragen € 50,9 miljoen in 2025, aflopend naar € 19,7 miljoen
in 2028.
Daarnaast is er in de voorjaarsnota budget ter beschikking gesteld voor RSV-immunisatie
voor zuigelingen. Dit is in de eerste suppletoire begroting 2024 ondergebracht op
de budgetregel RIVM Vaccinaties.
Vraag 38
Kunt u een meerjarig totaaloverzicht van maatregelen en bijbehorende budgettaire wijzigingen
sturen die sinds de ontwerpbegroting zijn genomen op het terrein van (nieuwe) vaccinaties,
respectievelijk pandemische paraatheid? Kan toegelicht worden wat de verklaring is
voor uiteenlopende bedragen waarmee het budget voor vaccinaties voor 2024 eerst wordt
verlaagd, in 2025 met € 45 miljoen wordt verhoogd en daarna met zo’n € 15 miljoen
per jaar?
Antwoord: 38
In onderstaande tabel zijn de budgettaire wijzigingen sinds de ontwerpbegroting 2024
opgenomen op het terrein van (nieuwe) vaccinaties. Het gaat om het beschikbaar stellen
van budget voor een nieuw vaccin tegen pneumokokken voor ouderen, een meevaller op
de geraamde vaccinkosten voor pneumokokkenvaccinatie van kinderen en het beschikbaar
stellen van budget voor RSV-immunisatie voor zuigelingen.
Tabel: overzicht budgettaire wijzigingen Pneumokokkenvaccinatie ouderen, Pneumokokkenvaccinatie
kinderen, covid-19 vaccinatie en RSV-immunisatie
(x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Pneumokokkenvaccinatie ouderen
50.900
22.500
21.100
19.700
19.700
Pneumokokkenvaccinatie kinderen
– 2.500
– 2.500
– 2.500
– 2.500
– 2.500
– 2.500
RSV-immunisatie voor zuigelingen
1.100
19.200
25.900
25.900
25.600
25.600
COVID-19-vaccinatie
7.700
136.800
Op het terrein van pandemische paraatheid zijn voor het beleidsonderdeel publieke
gezondheid aanvullende middelen toegekend voor verdere versterking van infectieziektebestrijding
(IZB), de totale reeks komt neer op € 5,7 miljoen in 2024, in 2025 € 4,9 miljoen en
vanaf 2026 structureel € 4,4 miljoen. Voor de beleidsonderdelen leveringszekerheid
en (langdurige) zorg zijn daarentegen middelen vrijgevallen, structureel € 4,6 miljoen.
Tabel: overzicht budgettaire wijzigingen Pandemische Paraatheid m.b.t. publieke gezondheid,
leveringszekerheid en langdurige zorg
(x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
PP Publieke gezondheid
5.700
4.900
4.400
4.400
4.400
4.400
PP Leveringszekerheid
– 5.000
– 3.000
– 2.000
– 2.000
– 2.000
– 2.000
PP Langdurige zorg
– 1.200
– 900
– 2.600
– 2.600
– 2.600
– 2.600
De vraag over verhoging en verlaging van het vaccinatiebudget spitst zich toe op het
beschikbaar subsidiebudget voor vaccinaties. De verlaging in 2024 wordt veroorzaakt
door een bijstelling van € 5,9 miljoen op de uitgaven in het kader van realistisch
ramen (zie ook blz. 4 onder leeswijzer). De verhoging op dit budget vanaf 2025 is
het gevolg van de aanbieding van een nieuw pneumokokkenvaccin dat levenslange bescherming
biedt. De extra kosten hiervoor bedragen € 50,9 miljoen in 2025, aflopend naar € 19,7
miljoen in 2028. Daarnaast is er in de voorjaarsnota budget ter beschikking gesteld
voor RSV-immunisatie voor zuigelingen. Dit is in de eerste suppletoire begroting 2024
ondergebracht op de budgetregel RIVM Vaccinaties.
Vraag 39
Hoeveel van het budget voor Gezonde leefstijl en gezond gewicht is bestemd voor Jongeren
Op Gezond Gewicht (JOGG)?
Antwoord: 39
Voor het jaar 2024 is er € 6.858.946 aan instellingssubsidie voor JOGG bestemd vanuit
het budget voor Gezonde leefstijl en gezond gewicht.
Vraag 40
Hoeveel middelen zijn er de komende jaren beschikbaar voor leefstijlpreventie?
Antwoord: 40
Vanuit de reguliere middelen op de VWS-begroting wordt er al jaren ingezet op leefstijl
en preventie. Er is niet één leefstijlpreventiebudget. Leefstijlpreventie zit integraal
verweven in veel thema’s en programma’s. In het coalitieakkoord van Rutte IV is incidenteel
geïnvesteerd in preventie (€ 60 miljoen jaarlijks) op de thema’s overgewicht, tabak,
alcohol, gezonde voeding, mentale gezondheid en bewegen. Er is geld vrijgemaakt voor
een gezonde lijfstijl en omgeving en de aanpak van overgewicht en obesitas vanuit
middelen voor de aanpak van volksziekten (ca. € 75 miljoen jaarlijks). Daarnaast zijn
tijdelijk extra middelen beschikbaar gesteld voor het versterken van de sociale basis
(ca. € 50 tot 60 miljoen jaarlijks), die bedoeld zijn voor de wijkaanpak sociale basis,
mantelzorg, Eén tegen Eenzaamheid en Welzijn op Recept. Deze incidentele middelen
kennen een looptijd t/m 2025, hierdoor zijn vanaf 2026 minder middelen beschikbaar
voor preventie. Op de VWS-begroting is momenteel vanaf 2026 structureel € 55 miljoen
aan subsidie- en opdrachtenbudget gereserveerd voor gezondheidsbevordering5.
Vraag 41
Kunt u de redenen geven waarom het aantal aanvragen voor kwaliteitsgelden achterblijft
bij het beschikbare budget?
Antwoord: 41
Bij het aantal aanvragen gaat het vooral om vertragingen. De vertraging heeft in voorgaande
kwaliteitsprogramma’s geleid tot een oploop van de overlooppost bij ZonMW. Soms is
de opstart van voorgenomen kwaliteitsprojecten vertraagd doordat de organisatie meer
tijd vraagt dan verwacht, soms is personele beschikbaarheid de oorzaak. Met als doel
de omvang van de overlooppost terug te brengen heeft VWS ervoor gekozen een deel van
kwaliteitsmiddelen die in de afgelopen jaren in de overlooppost terecht zijn gekomen
in te zetten voor de financiering van het nieuwe kwaliteitsprogramma voor de periode
2024–2026. Dit betekent dat een deel van de middelen die in de periode 2024–2026 waren
gereserveerd voor het nieuwe kwaliteitsprogramma komen vrij te vallen, zoals in de
eerste suppletoire wet aan u is gemeld. Omdat de budgettaire omvang van het programma
uiteindelijk gelijk blijft, heeft dit geen gevolgen voor de te behalen kwaliteitsdoelen.
Omdat de inzet van de overlooppost eenmalig is, is ook de ruimte die is ontstaan in
de periode 2024–2026 incidenteel en verandert dit niets aan de middelen die structureel
zijn gereserveerd voor de kwaliteitsprogramma’s.
Vraag 42
Waarop is de verwachting gebaseerd dat niet alleen in 2024, maar ook in 2025 en 2026
aanvragen achter zullen blijven?
Antwoord: 42
Bij het aantal aanvragen gaat het vooral om vertragingen. De vertraging heeft in voorgaande
kwaliteitsprogramma’s geleid tot een oploop van de overlooppost bij ZonMW. Soms is
de opstart van voorgenomen kwaliteitsprojecten vertraagd doordat de organisatie meer
tijd vraagt dan verwacht, soms is personele beschikbaarheid de oorzaak. Met als doel
de omvang van de overlooppost terug te brengen heeft VWS ervoor gekozen een deel van
kwaliteitsmiddelen die in de afgelopen jaren in de overlooppost terecht zijn gekomen
in te zetten voor de financiering van het nieuwe kwaliteitsprogramma voor de periode
2024–2026. Dit betekent dat een deel van de middelen die in de periode 2024–2026 waren
gereserveerd voor het nieuwe kwaliteitsprogramma komen vrij te vallen, zoals in de
eerste suppletoire wet aan u is gemeld. Omdat de budgettaire omvang van het programma
uiteindelijk gelijk blijft, heeft dit geen gevolgen voor de te behalen kwaliteitsdoelen.
Omdat de inzet van de overlooppost eenmalig is, is ook de ruimte die is ontstaan in
de periode 2024–2026 incidenteel en verandert dit niets aan de middelen die structureel
zijn gereserveerd voor de kwaliteitsprogramma’s.
Vraag 43
Wordt er beleid gevoerd om beschikbare budgetten voor kwaliteit wel zoveel mogelijk
te benutten of beschikbaar te houden voor dit doel?
Antwoord: 43
Bij het aantal aanvragen gaat het vooral om vertragingen. De vertraging heeft in voorgaande
kwaliteitsprogramma’s geleid tot een oploop van de overlooppost bij ZonMW. Soms is
de opstart van voorgenomen kwaliteitsprojecten vertraagd doordat de organisatie meer
tijd vraagt dan verwacht, soms is personele beschikbaarheid de oorzaak. Met als doel
de omvang van de overlooppost terug te brengen heeft VWS ervoor gekozen een deel van
kwaliteitsmiddelen die in de afgelopen jaren in de overlooppost terecht zijn gekomen
in te zetten voor de financiering van het nieuwe kwaliteitsprogramma voor de periode
2024–2026. Dit betekent dat een deel van de middelen die in de periode 2024–2026 waren
gereserveerd voor het nieuwe kwaliteitsprogramma komen vrij te vallen, zoals in de
eerste suppletoire wet aan u is gemeld. Omdat de budgettaire omvang van het programma
uiteindelijk gelijk blijft, heeft dit geen gevolgen voor de te behalen kwaliteitsdoelen.
Omdat de inzet van de overlooppost eenmalig is, is ook de ruimte die is ontstaan in
de periode 2024–2026 incidenteel en verandert dit niets aan de middelen die structureel
zijn gereserveerd voor de kwaliteitsprogramma’s.
Vraag 44
Wanneer wordt er op z’n vroegst gestart met implementatie van de gordelroosvaccinatie?
Antwoord: 44
Implementatie van gordelroosvaccinatie is nu niet aan de orde. In de voorjaarsnota
en bijbehorende eerste suppletoire begroting van VWS 2024 is er geen budget beschikbaar
gesteld voor het programmatisch aanbieden van gordelroosvaccinatie. Er is op dit moment
binnen artikel 1 van de begroting van VWS, waar deze uitgaven onder vallen, geen ruimte
voor deze uitgaven.
Vraag 45
Zijn er scenario’s verkend om een gordelroosvaccinatieprogramma te starten met een
meer gefaseerde aanpak, bijvoorbeeld door te starten met twee leeftijdscohorten?
Antwoord: 45
Het uitgangspunt van het Ministerie van VWS is het overnemen van het (hele) GR advies.
Dit betekent dat aan alle 60 jarigen vaccinatie tegen gordelroos wordt aangeboden
én dat er een inhaalcampagne wordt georganiseerd voor alle mensen die bij de invoering
van vaccinatie ouder zijn dan 60 jaar. Voor de inhaalcampagne is uitgegaan van een
gefaseerde aanpak, namelijk het uitvoeren hiervan in een periode van vijf jaren (waarbij
jaarlijks verschillende leeftijdscohorten vaccinatie aangeboden krijgen).
Alternatieve scenario’s zijn het uitvoeren van de inhaalcampagne over een langere
periode (bijv. 10 jaren), het niet aanbieden van vaccinatie aan ouderen vanaf een
bepaalde leeftijd (bijv vanaf 80 jaar) of het niet organiseren van een inhaalcampagne.
In het eerste scenario kan er minder gezondheidswinst worden gehaald en blijven de
kosten van de hele vaccinatiecampagne gelijk en in het tweede en derde geval zijn
hiervoor geen goede inhoudelijke argumenten en wordt het GR advies niet (helemaal)
opgevolgd. Deze scenario’s vindt het Ministerie van VWS daarom niet wenselijk.
Vraag 46
Klopt het dat het starten met twee leeftijdscohorten een lagere budgetimpact zal hebben
dan starten met het scenario dat eerder werd genoemd door het Ministerie van VWS,
waarin in vijf jaren alle 60-plussers worden gevaccineerd?
Antwoord: 46
Het Ministerie van VWS heeft scenario’s met en zonder (een gefaseerde) inhaalcampagne
verkend. Het scenario zonder een inhaalcampagne heeft – logischerwijs – een lagere
budget impact dan een scenario waar een inhaalcampagne wel onderdeel vanuit maakt.
Vraag 47
Hoeveel budget zou er jaarlijks nodig zijn om twee leeftijdscohorten gordelroosvaccinatie
aan te bieden?
Antwoord: 47
Als hiermee wordt bedoeld dat in een bepaald jaar aan alle 60 jarigen (leeftijdscohort
1) een gordelroosvaccinatie wordt aangeboden en in datzelfde jaar aan een deel van
de mensen die op dat moment ouder zijn dan 60 jaar (leeftijdscohort 2), dan worden
de kosten hiervan geschat op € 181 miljoen per jaar in de eerste vijf jaren en daarna
op jaarlijks € 31 miljoen. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de inhaalcampagne voor
mensen ouder dan 60 jaar in vijf jaar gefaseerd wordt uitgevoerd.
Vraag 48
Zijn er scenario’s verkend om een gordelroosvaccinatieprogramma te starten met een
meer gefaseerde aanpak, bijvoorbeeld door te starten met twee leeftijdscohorten?
Antwoord: 48
Het uitgangspunt van het Ministerie van VWS is het overnemen van het (hele) GR advies.
Dit betekent dat aan alle 60 jarigen vaccinatie tegen gordelroos wordt aangeboden
én dat er een inhaalcampagne wordt georganiseerd voor alle mensen die bij de invoering
van vaccinatie ouder zijn dan 60 jaar. Voor de inhaalcampagne is uitgegaan van een
gefaseerde aanpak, namelijk het uitvoeren hiervan in een periode van vijf jaren (waarbij
jaarlijks verschillende leeftijdscohorten vaccinatie aangeboden krijgen). Alternatieve
scenario’s zijn het uitvoeren van de inhaalcampagne over een langere periode (bijv.
10 jaren), het niet aanbieden van vaccinatie aan ouderen vanaf een bepaalde leeftijd
(bijv vanaf 80 jaar) of het niet organiseren van een inhaalcampagne. In het eerste
scenario kan er minder gezondheidswinst worden gehaald en blijven de kosten van de
hele vaccinatiecampagne gelijk en in het tweede en derde geval zijn hiervoor geen
goede inhoudelijke argumenten en wordt het GR advies niet (helemaal) opgevolgd. Deze
scenario’s vindt het Ministerie van VWS daarom niet wenselijk.
Vraag 49
Waarin ligt het verschil in het voor baby’s via het Rijksvaccinatieprogramma met het
RSV-vaccin te vaccineren gereserveerde bedrag van 19,2 miljoen euro in 2025 en 25,6
miljoen euro vanaf 2028?
Antwoord: 49
Voor het bedrag van 2025 wordt uitgegaan van de start van het programma in het najaar
van 2025, rond de start van het RSV-seizoen. Dit betekent dat in dit jaar een kleiner
leeftijdscohort gevaccineerd wordt dan de daaropvolgende jaren. Vanaf 2026 is budget
voorzien om alle kinderen behorend tot een leeftijdscohort te immuniseren (€ 25,6
miljoen).
Vraag 50
Waarom wordt er gekozen om een nieuw pneumokokkenvaccin te geven aan ouderen op leeftijd?
Antwoord: 50
De Gezondheidsraad heeft in 2023 geadviseerd over vaccinatie van ouderen tegen pneumokokken.
De kern van dit advies is om mensen van 60 jaar en ouder eenmalig het conjugaatvaccin
PCV20 aan te bieden (in plaats van het herhaaldelijk aanbieden van het polysacharidevaccin
PPV23, wat ouderen nu krijgen aangeboden). De Gezondheidsraad geeft aan dat het aanbieden
van PCV20 meer gezondheidswinst oplevert dan het aanbieden van PPV23.
Vraag 51
Wat is de kans dat ouderen van 60 jaar en 85 jaar pneumokokken krijgen?
Antwoord: 51
Dat is moeilijk om precies te zeggen. Een pneumokokkenbacterie kan ernstige (invasieve)
pneumokokkenziekte veroorzaken, zoals bloedvergiftiging, hersenvliesontsteking en
longontsteking. De incidentie hiervan neemt sterk toe met oplopende leeftijd. Van
2012 tot en met 2019 was de incidentie van ernstige pneumokokkenziekte redelijk stabiel,
met 1.500 tot 2.000 gevallen per jaar. In 2020 en 2021 daalde de incidentie naar 1010
en 875 gevallen per jaar. Deze daling kan (deels) komen door de coronamaatregelen
en de start van het huidige pneumokokkenvaccinatieprogramma in 2020.
Vraag 52
Kan toegelicht worden hoe de extra uitgaven voor de drie nieuwe vaccins die de Gezondheidsraad
heeft geadviseerd (pneumokokken, ouderen, RS) binnen de VWS-begroting zijn gedekt?
Antwoord: 52
In de eerste suppletoire begroting 2024 is voor de uitgaven aan twee vaccinaties die
de Gezondheidsraad heeft geadviseerd financiële dekking gevonden. Namelijk RS-vaccinatie
voor zuigelingen en een ander pneumokokkenvaccin voor ouderen. De kosten voor deze
vaccins zijn deels specifiek gedekt uit een besparing op de zorgkosten als gevolg
van de RS-vaccinatie (€ 16 miljoen structureel vanaf 2025) en voor het overige uit
andere extensiveringen op de VWS-begroting. De voornaamste extensiveringen zijn toegelicht
in de verticale toelichting van de Voorjaarsnota 2024.
Vraag 53
Kan nader gespecificeerd worden welke ZonMw-budgetten, in welke jaren met welke bedragen
zijn verlaagd? In welke gevallen betreft het onderuitputting en in welke gevallen
betreft het een bezuiniging op onderzoek? Welke geplande onderzoeksprogramma’s zullen
bij het aannemen van deze begroting niet doorgaan of worden beperkt? Welke extra taken
heeft ZonMw erbij gekregen? Zijn dat alle taken en het hele budget ten aanzien van
de kwaliteitsgelden?
Antwoord: 53
Hieronder vindt u de specificatie van welke ZonMw-budgetten, in welke jaren met welke
bedragen zijn verlaagd. Tevens is daarbij aangegeven of dit onderuitputting danwel
een bezuiniging op onderzoek betreft.
Programma
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Oorzaak
Kwaliteitsgelden
– 19,3
– 24,4
– 17,3
0
0
0
Onderuitputting door lagere liquiditeits-behoefte ZonMw
Regulatoire pandemische paraatheid en leveringszekerheid
– 4,5
– 4,5
0
0
0
0
Onderuitputting door het niet doorgaan van de opdracht
Goed Gebruik Hulpmiddelen
– 3,5
– 2,3
– 1,4
– 1,6
– 2,4
– 3,0
Verlaging door lagere liquiditeitsbehoefte ZonMw
Goed Gebruik Geneesmiddelen
– 3,0
– 1,2
– 1,8
– 2,0
0
0
Verlaging door lagere liquiditeitsbehoefte ZonMw
PerMed (Europees Programma)
– 1,0
– 0,3
– 0,3
– 0,3
– 0,3
0
Verlaging door lagere liquiditeitsbehoefte ZonMw
Programma Zeldzame Aandoeningen/Translationeel Onderzoek
– 1,8
– 2,0
– 2,0
– 2,0
– 2,0
– 2,0
Bezuiniging
Ombuiging budget ZonMw
– 15,0
– 55,0
0
0
0
0
Bezuiniging
De ombuiging bij ZonMw betreft een afname van eerder gereserveerde middelen voor toekomstige
programma’s. Dit betekent dat VWS voor de uitvoering van deze programma’s ruimte moet
vinden binnen het beschikbare algemene financiële kader. De ombuiging heeft daarmee
niet per se direct gevolgen voor lopende programma’s, wel voor de financiële ruimte
voor nieuwe programma’s in de toekomst.
ZonMw heeft onderstaande extra onderzoekstaken erbij gekregen vanuit verschillende
begrotingsartikelen. Binnen artikel 1 Volksgezondheid zijn middelen overgeheveld voor
een aanvulling op het kennisprogramma pandemische paraatheid (€ 3,0 miljoen in 2024
en € 2,0 miljoen in 2025).
Vanuit artikel 2 Curatieve Zorg zijn in 2024 voor een totaal van € 33,1 miljoen middelen
overgeheveld voor: (1) de uitvoering van het Stimulerings- en ondersteuningsprogramma,
(2) voor de versterking van verloskundige samenwerkingsverbanden (€ 7,4 miljoen),
(3) het programma Versterking organisatie eerstelijnszorg (€ 4,2 miljoen), (4) het
programma Future Affordable and Sustainable Therapy development (€ 2,0 miljoen), (5)
een aanvulling op het programma Rediscovery ronde 6 (€ 1,1 miljoen), (6) het programma
Leefstijl in de Zorg (€ 3,5 miljoen), (7) voor de verdere stimulering rondom Passende
Zorg (€ 3,1 miljoen), (8) het programma Kwaliteitsgelden (€ 3,3 miljoen) en (9) het
COVID-19 programma Expertisenetwerk post-COVID (€ 8,5 miljoen). De meerjarig doorwerking
van de overhevelingen vanuit artikel 2 bedraagt € 31,7 miljoen in 2025, € 29,8 miljoen
in 2026, € 14,5 miljoen in 2027 en € 5,7 miljoen in 2028.
Vanuit artikel 3 Langdurige Zorg en ondersteuning zijn middelen overgeheveld voor
het programma Passende Zorg binnen de Wet langdurige zorg € 1,8 miljoen in 2024, € 2,0
miljoen in 2025, € 2,0 miljoen in 2026, € 1,2 miljoen in 2027 en € 0,6 miljoen in
2028.
Verder is het budget in 2024 met € 2,4 miljoen verhoogd voor het programma Sportinnovator
vanuit artikel 6 Sport. Voor 2025 bedraagt de overheveling € 1,6 miljoen en voor 2026
€ 0,1 miljoen.
Vraag 54
Welke geplande onderzoeksprogramma’s zullen bij het aannemen van deze begroting niet
doorgaan of worden beperkt?
Antwoord: 54
Onderstaande onderzoeksprogramma’s zullen bij het aannemen van deze eerste suppletoire
begroting niet doorgaan of worden beperkt. Vanwege het feit dat het woord «aannemen»
wordt gebruikt in de formulering van de vraag, is het van belang om nog te wijzen
dat het hierbij niet gaan om formele autorisatie (cf. de Comptabiliteitswet). Gegeven
dat het hier om een bijstelling van staand beleid gaat is het wel van belang dat uw
Kamer wordt geïnformeerd over de beleidsmatige keuzes en programma’s die niet of beperkt
doorgang zullen vinden.
Programma
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Kwaliteitsgelden
– 19,3
– 24,4
– 17,3
0
0
0
Regulatoire pandemische paraatheid en leveringszekerheid
– 4,5
– 4,5
0
0
0
0
Goed Gebruik Hulpmiddelen
– 3,5
– 2,3
– 1,4
– 1,6
– 2,4
– 3,0
Goed Gebruik Geneesmiddelen
– 3,0
– 1,2
– 1,8
– 2,0
0
0
PerMed (Europees Programma)
– 1,0
– 0,3
– 0,3
– 0,3
– 0,3
0
Programma Zeldzame Aandoeningen/Translationeel Onderzoek
– 1,8
– 2,0
– 2,0
– 2,0
– 2,0
– 2,0
Ombuiging ZonMw
– 15,0
– 55,0
0
0
0
0
Vraag 55
Hoe komt het dat de geschatte doorlopende verplichtingen met € 12 miljoen lager zijn
uitgevallen? En wat is dan precies lager uitgevallen, c.q. minder aangevraagd?
Antwoord: 55
GGD’en hebben door de afloop van de covidpandemie hun vaccinatie- en testcapaciteit
moeten afbouwen. De doorlopende verplichtingen hebben vooral te maken met meerjarige
personele verplichtingen en doorlopende huurcontracten. De afbouw van deze kosten
gaat sneller dan eerder voorzien waardoor GDD’en minder aanspraak zullen doen op de
meerkostenregeling.
Vraag 56
Wat zijn de aantallen uitgevoerde abortussen van de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst
per jaar?
Antwoord: 56
Het totaal aantal jaarlijkse abortussen in Nederland in de afgelopen vijf jaar is
in onderstaande tabel weergegeven.6 Het gaat hierbij om abortussen in Nederlandse ziekenhuizen en abortusklinieken onder
vrouwen die in Nederland woonachtig zijn en om vrouwen die in het buitenland woonachtig
zijn.
Jaar
Aantal abortussen
2018
31.002
2019
32.233
2020
31.364
2021
31.049
2022
35.606
2023
Nog niet bekend
Vraag 57
Kunt u toelichten waarom de geldstromen met betrekking tot het Pallas beter gemonitord
kunnen worden nu deze binnen artikel 2 zijn verschoven?
Antwoord: 57
De middelen die zijn benodigd voor de toekomstige vermogensverschaffing aan Pallas
stonden tot op heden verantwoord onder «subsidies medische producten». Door de middelen
op een separaat sub-artikelonderdeel te plaatsen wordt de reeks beschikbare middelen
voor Pallas rechtstreeks inzichtelijk.
Overigens worden, zodra de totstandkoming van de beleidsdeelneming Pallas een feit
is, de middelen voor Pallas niet langer verstrekt via het instrument «subsidie» maar
als eigen of vreemd vermogen. Daarom zou het conform de opzet van de begroting al
noodzakelijk worden deze middelen separaat weer te geven.
Vraag 58
Wanneer ontvangt de Tweede Kamer een integraal en actueel overzicht van de herkomst
en de beoogde inzet van alle budgetten rondom het Pallas-project?
Antwoord: 57
In de memorie van toelichting van de VWS-begroting 2024 (Kamerstuk 36 410 XVI, nr. 2) is aangegeven dat er voor de publieke investering in Pallas is in totaal € 1,68
miljard nodig is, waarvan € 265 miljoen in 2024. Hiervoor is eerder € 1,36 miljard
euro dekking gevonden door de pakketmaatregel vitamine D. Er was nog een openstaand
dekkingsvraagstuk van € 320 miljoen. Deze dekking is gevonden in de groeiruimte Zvw.
De Kamer is hierover recent geïnformeerd over de financiën via de basisrapportage
PALLAS-project, een bijlage bij Kamerstuk 33 626, nr. 24.
Vraag 59
Kunt u een toelichting geven waarom de geldstromen met betrekking tot het Pallas beter
gemonitord kunnen worden nu deze binnen artikel 2 zijn verschoven? Kan er aangetoond
worden dat deze mutaties in deze 1e suppletoire wet zuiver technisch zijn en per saldo niet hebben geleid tot meer of
minder middelen voor Pallas dan in de begroting 2024 was gereserveerd? Kunt u een
integraal en actueel overzicht van de herkomst en de beoogde inzet van alle budgetten
rondom het Pallas-project sturen?
Antwoord: 59
De middelen die zijn benodigd voor de toekomstige vermogensverschaffing aan Pallas
stonden tot op heden verantwoord onder «subsidies medische producten». Door de middelen
op een separaat sub-artikelonderdeel te plaatsen wordt de reeks beschikbare middelen
voor Pallas rechtstreeks inzichtelijk.
Overigens worden, zodra de totstandkoming van de beleidsdeelneming Pallas een feit
is, de middelen voor Pallas niet langer verstrekt via het instrument «subsidie» maar
als eigen of vreemd vermogen. Daarom zou het conform de opzet van de begroting al
noodzakelijk worden deze middelen separaat weer te geven.
In de VWS-begroting 2024 (voetnoot Kamerstuk 36 410 XVI, nr. 1 en nr. 2, pagina 18) is voor de jaren 2023 en verder in totaal voor € 1,68 miljard aan dekking
voorzien voor Pallas. Hierbij moet opgemerkt worden dat het jaar 2029 en dus het voor
dat jaar bestemde bedrag van € 56,3 miljoen destijds nog niet zichtbaar was in de
begroting.
In de eerste suppletoire begroting van VWS (Kamerstuk 36 550 XVI, nr. 2) telt de gehele reeks «kapitaalverschaffing Pallas» op tot € 1,46 miljard. Wanneer
hierbij de gerealiseerde uitgaven in 2023 (€ 149 miljoen), de tot op heden gerealiseerde
uitgaven in 2024 (€ 59 miljoen), de totale begrote apparaatsuitgaven voor de Programmadirectie
Medische Isotopen (€ 10 miljoen) en de overdekking die verantwoord staat onder «subsidies
medische producten» (€ 2 miljoen), worden opgeteld, ontstaat weer het bedrag van € 1,68
miljard.
In de memorie van toelichting van de VWS-begroting 2024 (Kamerstuk 36 410 XVI, nr. 2) is aangegeven dat er voor de publieke investering in Pallas is in totaal € 1,68
miljard nodig is, waarvan € 265 miljoen in 2024. Hiervoor is eerder € 1,36 miljard
euro dekking gevonden door de pakketmaatregel vitamine D. Er was nog een openstaand
dekkingsvraagstuk van € 320 miljoen. Deze dekking is gevonden in de groeiruimte Zvw.
De Kamer is hierover recent geïnformeerd over de financiën via de basisrapportage
PALLAS-project, een bijlage bij Kamerstuk 33 626, nr. 24.
Vraag 60
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de staatssteunprocedure van het Pallas-project?
Wanneer start de officiële notificatie?
Antwoord: 60
In juli 2022 is de prenotificatie voor het staatssteuntraject bij de Europese Commissie
gestart. Dit betreft de tot heden verstrekte leningen en de in de toekomst nog te
verstrekken steun aan het PALLAS-project. Gedurende de prenotificatie is er contact
met de Europese Commissie. Zo heeft de Europese Commissie in januari jl. een comfort
letter gestuurd, waarin is aangeven dat het aanleveren van de juiste informatie in
de prenotificatie zal bijdragen een positieve beoordeling van de staatssteunprocedure.
De verwachting is dat de Europese Commissie voor de zomer 2024 groen licht geeft om
de officiële notificatie in te dienen en een besluit te ontvangen of de Europese Commissie
de steun geoorloofd acht. Na het succesvol doorlopen van deze procedure kan de definitieve
bouw van de PALLAS-reactor starten.
Vraag 61
Kunt u aangeven hoeveel en waarvoor de subsidieregeling tot op heden is aangewend
en wat de mogelijke beleidsmatige gevolgen zijn van de voorgestelde budgetverlaging?
Antwoord: 61
De subsidieregeling Veelbelovende Zorg kent een subsidieplafond van jaarlijks € 69
miljoen. Sinds de start van de subsidieregeling in 2019 zijn er (tot en met 2023)
24 onderzoeken gehonoreerd en is er € 124,1 miljoen aan subsidies verleend. Gemiddeld
komt dit neer op een jaarlijks bedrag van ca. € 31 miljoen. Een deel van de beschikbare
middelen voor de subsidieregeling is de afgelopen jaren niet uitgegeven, wat inhoudt
dat er sprake is van een onderuitputting. Om die reden is er een budgetverlaging voorgesteld.
De huidige voorgestelde budgetverlaging betekent dat het subsidieplafond moet worden
verlaagd (van € 69 miljoen naar € 39 miljoen structureel). Daarbij dient nog rekening
te worden gehouden met de doorlopende verplichtingen, die in kasritme soms leiden
tot aanpassingen. Dit sluit aan bij de huidige regeling.
Vraag 62
Kunt u de redenen toelichten dat het budget voor de subsidieregeling veelbelovende
zorg in 2025 met € 25 wordt verlaagd en daarna met € 30 miljoen structureel wordt
verlaagd? Kunt u toelichten hoeveel en waarvoor de subsidieregeling tot op heden is
aangewend en wat de mogelijke beleidsmatige gevolgen zijn van de voorgestelde budgetverlaging?
Hoe en wanneer kan de Kamer zich uitspreken over deze maatregel die pas ingaat in
2025 terwijl deze suppletoire wet uitsluitend betrekking heeft op de budgetten voor
het jaar 2024?
Antwoord: 62
De subsidieregeling Veelbelovende Zorg kent een subsidieplafond van jaarlijks € 69
miljoen. Sinds de start van de subsidieregeling in 2019 zijn er (tot en met 2023)
24 onderzoeken gehonoreerd en is er € 124,1 miljoen aan subsidies verleend. Gemiddeld
komt dit neer op een jaarlijks bedrag van ca. € 31 miljoen. Een deel van de beschikbare
middelen voor de subsidieregeling is de afgelopen jaren niet uitgegeven, wat inhoudt
dat er sprake is van een onderuitputting. Om die reden is er een budgetverlaging voorgesteld.
De huidige voorgestelde budgetverlaging betekent dat het subsidieplafond moet worden
verlaagd (van € 69 miljoen naar € 39 miljoen structureel). Daarbij dient nog rekening
te worden gehouden met de doorlopende verplichtingen, die in kasritme soms leiden
tot aanpassingen. Dit sluit aan bij de huidige regeling.
De Subsidieregeling veelbelovende zorg kende oorspronkelijk een looptijd tot 1 februari
2024. Begin 2024 is de subsidieregeling met één jaar verlengd, van 1 februari 2024
tot 1 februari 2025. Deze verlenging is 30 dagen aan de Tweede Kamer voorgehangen
(Kamerstukken II, 2023–2024, 31 765, nr. 835). Indien de werkingsduur van de subsidieregeling nogmaals wordt verlengd, zal de
verlenging opnieuw aan de Tweede Kamer worden voorgehangen zodat zij zich hierover
kan uitspreken.
Vraag 63
Wat is de reden dat er een kasschuif plaatsvindt van € 100 miljoen van 2025 naar 2029?
Antwoord: 63
Deze kasschuif heeft plaatsgevonden vanwege een aangepaste planning en hierbij horende
liquiditeitsprognose van PALLAS.
Vraag 64
Hoeveel zorggeschikte woningen zijn er gerealiseerd in 2023? Hoeveel hiervan zijn
in het sociale segment?
Antwoord: 64
Deze informatie is nog niet beschikbaar. Data over realisaties in de woningbouw hebben
vaak een vertraging van meer dan een jaar, hierdoor hebben wij nog geen inzicht in
de exacte aantallen gerealiseerde woningen in 2023. Daarnaast waren in 2023 de 3 typen
ouderenwoningen (nultreden, geclusterd, zorggeschikt) nog niet in de registraties
opgenomen. Met het monitoringsplan onder het programma Wonen en zorg voor ouderen
krijgen we in de loop van 2024 zicht op planvorming en later ook op realisaties. De
Minister van VWS en de Minister van BZK zullen binnenkort de voortgangsrapportage
van het Programma Wonen en zorg voor ouderen (WOZO) naar de Kamer sturen met meer
duiding over monitoring van ouderenhuisvesting.
Vraag 65
Kunt u nader toelichten waarom circa € 60 miljoen die in 2024 en 2025 beschikbaar
is voor zorggeschikte woningen voor het overgrote deel pas in 2029 uitgegeven zal
worden?
Antwoord: 65
De begroting werkt op kasbasis, dat wil zeggen dat de middelen staan geboekt op het
jaar staan dat naar verwachting de bedragen voor de stimuleringsregeling worden uitgekeerd.
Bij de stimuleringsregeling zorggeschikte woningen wordt 90% van de subsidie verleend
op het moment dat de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden. De omgevingsvergunning
wordt in de regel rond een half jaar voor de start van de bouw afgegeven. De start
van de bouw kan tot een jaar na de datum van verlening van de subsidie zijn. De middelen
van de subsidies die worden toegekend in 2024 en 2025 worden niet zozeer uitgegeven
in 2029, maar de uitgaven van alle afzonderlijke jaren schuiven op.
Vraag 66
Waarom is er voor een verhoging van de regeling medisch noodzakelijke zorg onverzekerden
gekozen?
Antwoord: 66
In de begroting 2024 van het Ministerie van VWS waren de kosten voor medisch noodzakelijke
zorg aan niet-geregistreerde ontheemden uit Oekraïne (die daarom niet vallen onder
de RMO) slechts tot en met het eerste halfjaar van 2024 geraamd. De verhoging betreft
de toevoeging van de verwachte kosten in het tweede halfjaar van 2024. De raming voor
geheel 2024 is gelijk aan de raming voor geheel 2023. Gelijktijdig is nu ook de raming
voor 2025 (€ 15 miljoen) en het eerste kwartaal van 2026 (€ 3,75 miljoen) opgenomen.
Vraag 67
Kunnen Oekraïners die werken niet hun eigen premie betalen in plaats van de medisch
noodzakelijke zorg onverzekerden te verhogen?
Antwoord: 67
Ontheemden uit Oekraïne die vallen onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en zijn
geregistreerd in de Basisregistratie Personen, vallen onder de Regeling Medische zorg
Ontheemden uit Oekraïne (RMO). Dit geldt ook voor de werkende ontheemden. De voornaamste
reden hiervoor was de conclusie dat het voor zorgverzekeraars niet uitvoerbaar is
als ontheemden vanwege wisselend(e) werk(gevers) pendelen tussen de RMO en de zorgverzekering.
Ook zou hierdoor een wisselend recht op zorgtoeslag bestaan. Werkende ontheemden betalen
overigens wel de inkomensafhankelijke bijdrage.
Alleen de kosten van zorg aan niet-geregistreerde ontheemden uit Oekraïne komen ten
laste van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. Het gaat
veelal om medische evacuees die rechtstreeks vanuit de Oekraïne in een ziekenhuis
in Nederland terecht komen (en nog niet geregistreerd zijn). Bijvoorbeeld Oekraïense
soldaten.
Vraag 68
Welke gevolgen heeft de temporisering van de stimuleringsregeling Zorggeschikte Woningen
voor de openstelling en aanvraagprocedure voor de regeling?
Antwoord: 68
Er is geen sprake van een temporisering van de stimuleringsregeling. Het verschuiven
van beschikbare middelen voor de regeling heeft te maken met het nader invullen van
de verwachte uitgaven op kasbasis (zie ook het antwoord op vraag 65).
Vraag 69
Hoeveel extra verpleeghuisplekken zijn er in 2023 gerealiseerd?
Antwoord: 69
Het aantal gerealiseerde verpleeghuisplekken wordt niet geregistreerd. Wel is bekend
hoeveel mensen zorg met verblijf ontvangen. Dat aantal bedroeg in de sector verpleging
en verzorging eind 2022 125.300 personen en in het derde kwartaal 2023 127.000 personen.
U treft deze gegevens aan op: StatLine – Personen met gebruik Wlz-zorg in natura;
leveringsvorm, zzp, kwartaal (cbs.nl)
Vraag 70
Hoeveel daklozen zijn er op dit moment?
Antwoord: 70
Volgens de schatting van het CBS waren er op 1 januari 2023 30.600 dakloze mensen in Nederland7. Als onderdeel van het Nationaal Actieplan Dakloosheid wordt gewerkt aan een beter
monitoringsinstrument om het aantal dakloze mensen in beeld te krijgen en daarmee
gerichter te kunnen sturen op de ambitie om dakloosheid vanaf 2030 structureel te
beëindigen. De Staatssecretaris van VWS informeert uw Kamer periodiek over de stand
van zaken ten aanzien van het Nationaal Actieplan Dakloosheid.
Vraag 71
Hoeveel woonplekken met passende ondersteuning voor (dreigende) daklozen zijn in 2023
gerealiseerd? Hoeveel plekken zijn er omgebouwd? Hoe groot is het tekort aan plekken
met passende ondersteuning voor dakloze jongeren en volwassenen?
Antwoord: 71
De Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen (RHA) stelt gemeenten in staat om versneld
huisvesting te realiseren voor aandachtsgroepen, waaronder dakloze mensen. In 2023
hebben gemeenten financiële ondersteuning ontvangen voor de realisatie van 4.365 woonruimten
voor verschillende aandachtsgroepen8. Hiervan zijn ongeveer 360 woonruimten gerealiseerd voor dak- en thuisloze mensen en mensen die uitstromen uit een
instelling. Er is geen landelijk beeld van het tekort aan plekken voor dakloze jongeren
en volwassenen. Met het wetsvoorstel versterking regie op de volkshuisvesting worden
gemeenten verplicht om een volkshuisvestingsprogramma vast te stellen. Onderdeel hiervan
is dat gemeenten de woon- en zorgopgave voor verschillende aandachtsgroepen, waaronder
dakloze mensen, in kaart brengen. Dit zal leiden tot een concrete opgave van het aantal
woonplekken – indien nodig met ondersteuning- voor dakloze personen per gemeente.
Vraag 72
Waaraan is de € 1 miljard aan transitiemiddelen om de beweging scheiden wonen en zorg
in de langdurige zorg te stimuleren uitgegeven?
Antwoord: 72
De transitiemiddelen scheiden wonen en zorg van € 1 miljard zijn beschikbaar voor
de jaren 2022 tot en met 2026. Als gevolg van een herprioritering van de initiële
plannen wordt het budget in de jaren 2024–2026 in totaal met € 6,0 miljoen verlaagd.
In 2022 en 2023 is opgeteld bijna € 200 miljoen uitgegeven. Deze middelen zijn gegaan
naar regiobudget zorgkantoren (€ 80 miljoen), stimulering geclusterde woningen (incl.
ontmoetingsruimten) (€ 30,7 miljoen), versterken informele zorg (€ 27 miljoen), compensatie
aanbieders bouwplannen verpleeghuizen (€ 18 miljoen), DOS (SPUK preventieve maatregelen)
(€ 10 miljoen) en waardigheid en trots op locatie (€ 10 miljoen). Het restant van
€ 20 miljoen is uitgegeven aan zorgtechnologie, extra inzet vrijwilligers, welzijn
op recept, ondersteuning SO’s en huisartsen, concepten verpleegzorg en debat burgerfora.
Vraag 73
Hoeveel extra verpleegzorgplekken zijn er in 2023 gerealiseerd?
Antwoord: 73
Van iedere Wlz-client is de leveringsvorm bekend (intramuraal, vpt, mpt of pgb). Het
aantal intramurale bezette plekken in de sector verpleging en verzorging bedroeg is
gestegen van 125.300 ultimo 2022 tot 127.000 plekken in het 3e kwartaal 2023. Van de overige leveringsvormen is nog niet bekend in
hoeverre er sprake is van clustering van zorg in verpleegzorgplekken of zorg in de
thuissituatie. Hierdoor is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel extra verpleegzorgplekken
er zijn gerealiseerd gedurende 2023. Met het monitoringsplan onder het programma Wonen
en zorg voor ouderen krijgen we in de loop van 2024 zicht op planvorming en later
ook op realisaties.
Vraag 74
Hoeveel geclusterde woonvormen zijn er gerealiseerd in 2023?
Antwoord: 74
Deze informatie is nog niet beschikbaar. Data over realisaties in de woningbouw hebben
vaak een vertraging van meer dan een jaar, hierdoor hebben wij nog geen inzicht in
de exacte aantallen gerealiseerde woningen in 2023. Daarnaast waren in 2023 de 3 typen
ouderenwoningen (nultreden, geclusterd, zorggeschikt) nog niet in de registraties
opgenomen. Met het monitoringsplan onder het programma Wonen en zorg voor ouderen
krijgen we in de loop van 2024 zicht op planvorming en later ook op realisaties. De
Minister van VWS en de Minister van BZK zullen binnenkort de voortgangsrapportage
van het Programma Wonen en zorg voor ouderen (WZO) naar de Kamer sturen met meer duiding
over monitoring van ouderenhuisvesting.
Vraag 75
Hoeveel extra seniorenwoningen zijn er in 2023 gerealiseerd?
Antwoord: 75
Deze informatie is nog niet beschikbaar. Data over realisaties in de woningbouw hebben
vaak een vertraging van meer dan een jaar, hierdoor hebben wij nog geen inzicht in
de exacte aantallen gerealiseerde woningen in 2023. Daarnaast waren in 2023 de 3 typen
ouderenwoningen (nultreden, geclusterd, zorggeschikt) nog niet in de registraties
opgenomen. Met het monitoringsplan onder het programma Wonen en zorg voor ouderen
krijgen we in de loop van 2024 zicht op planvorming en later ook op realisaties. De
Minister van VWS en de Minister van BZK zullen binnenkort de voortgangsrapportage
van het Programma Wonen en zorg voor ouderen (WZO) naar de Kamer sturen met meer duiding
over monitoring van ouderenhuisvesting.
Vraag 76
Hoe groot is het tekort aan verpleeghuisplekken?
Antwoord: 76
Door de transitie die gaande is, zal geleidelijk ook de rol van de verpleeghuizen
wijzigen. Steeds meer verpleegzorg wordt thuis geboden. Wlz-cliënten kiezen voor een
andere (beschutte) woonvorm (geclusterde woonvorm, hofjes, zorgwoning, enz.) waar
verpleegzorg wordt geboden. Vanuit deze maatschappelijke ontwikkeling is het van belang
na te gaan of voor iedere oudere met een Wlz-indicatie zorg met verblijf in een verpleeghuis
de best passende vorm is.
We zien dat het aantal ouderen dat middels een volledig pakket thuis (VPT) verpleegzorg
thuis krijgt is toegenomen tot ca. 18.000. Hiermee tekent zich ook de toekomstige
rol van de verpleeghuizen af: geleidelijk aan en verhoudingsgewijs zullen zij zich
steeds meer richten op het bieden van zorg aan de ouderen waarbij wonen, zorg en behandeling
niet te scheiden zijn.
Gegeven deze ontwikkeling is het te eenzijdig om in te zoomen op het tekort aan verpleeghuizen.
Voor de toekomst wordt daarom vooral ingezet op een toename van het aantal zorggeschikte
woningen om aan de woon-zorgvraag van ouderen te kunnen inspelen. De verpleeghuiscapaciteit
is dan vooral beschikbaar voor specifieke doelgroepen.
Op dit moment is er een wachtlijstregistratie voor verpleeghuizen. Volgens de meest
recente wachtlijstcijfers van 1 april 2024 staan er in de sector verpleging en verzorging
21.058 personen op de wachtlijst. Van deze 21.058 personen zijn er 322 die urgent
geplaatst moeten worden en 3.809 die actief geplaats moeten worden. 16.927 personen
wachten op een plek van voorkeur. Cliënten die op de wachtlijst staan, krijgen ter
overbrugging zorg en ondersteuning in de thuissituatie aangeboden. 19.943 personen
kregen op 1 april 2024 overbruggingszorg vanuit de Wlz. Naar mate het aanbod van zorggeschikte
woningen toeneemt, zal vervolgens de overbruggingszorg structureel kunnen worden omgezet
in zorg buiten het verpleeghuis.
Vraag 77
Hoe groot is het tekort aan seniorenwoningen? Hoeveel seniorenwoningen zijn er nodig
tot en met 2030?
Antwoord: 77
Er is geen registratie van het «tekort aan seniorenwoningen». Op basis van een ramingsmodel
van onderzoeksinstituut ABF is een inschatting gemaakt van het aantal extra woningen
dat de komende jaren nodig is voor ouderen. Hierbij is vooral de groei van het aantal
ouderen van belang.
In het kader van het programma WOZO (Wonen, Zorg en Ondersteuning voor Ouderen) zijn
in 2022 afspraken gemaakt over een uitbreiding met 290.000 woningen voor ouderen in
de periode t/m 2030 (170.000 nultredenwoningen, 80.000 geclusterde woningen, 40.000
zorggeschikte woningen).
Vraag 78
Hoe groot is het tekort aan verpleegzorgplekken? Hoeveel verpleegzorgplekken zijn
er nodig tot en met 2030?
Antwoord: 78
Door de transitie die gaande is, zal geleidelijk ook de rol van de verpleeghuizen
wijzigen. Steeds meer verpleegzorg wordt thuis geboden. Wlz-cliënten kiezen voor een
andere (beschutte) woonvorm (geclusterde woonvorm, hofjes, zorgwoning, enz.) waar
verpleegzorg wordt geboden (verpleegzorgplekken). Vanuit deze maatschappelijke ontwikkeling
is het van belang na te gaan of voor iedere oudere met een Wlz-indicatie zorg met
verblijf in een verpleeghuis de best passende vorm is.
We zien dat het aantal ouderen dat middels een volledig pakket thuis (VPT) verpleegzorg
thuis krijgt is toegenomen tot ca. 18.000. Hiermee tekent zich ook de toekomstige
rol van de verpleeghuizen af: geleidelijk aan en verhoudingsgewijs zullen zij zich
steeds meer richten op het bieden van zorg aan de ouderen waarbij wonen, zorg en behandeling
niet te scheiden zijn.
Gegeven deze ontwikkeling is het te eenzijdig om in te zoomen op het tekort aan verpleeghuizen.
Voor de toekomst wordt daarom vooral ingezet op een toename van het aantal zorggeschikte
woningen (verpleegzorgplekken) om aan de woon-zorgvraag van ouderen te kunnen inspelen.
De verpleeghuiscapaciteit is dan vooral beschikbaar voor specifieke doelgroepen.
In het kader van het programma WOZO (Wonen, Zorg en Ondersteuning voor Ouderen) zijn
in 2022 afspraken gemaakt over een uitbreiding met 40.000 verpleegzorgplekken in de
periode t/m 2030 in de vorm van zorggeschikte woningen. Deze behoefte aan extra verpleegzorgplekken
is gebaseerd op een raming van het RIVM, waarbij vooral de groei van het aantal ouderen
in de toekomst een bepalende factor is.
Vraag 79
Hoe groot is het tekort aan geclusterde woonvormen? Hoe groot is het tekort aan geclusterde
woonvormen tot en met 2030?
Antwoord: 79
Het Ministerie van VWS beschikt niet over cijfers over het tekort aan geclusterde
woonvormen
Er is namelijk geen registratie van het «tekort aan geclusterde woonvormen».
In het kader van het programma WOZO (Wonen, Zorg en Ondersteuning voor Ouderen) zijn
in 2022 afspraken gemaakt over een uitbreiding 80.000 geclusterde woonvormen tot en
met 2030.
Vraag 80
Kunt u alle mutaties op een rij zetten die tezamen leiden tot een per saldo verlaging
van het € 62,3 miljoen in 2024 aan «overige maatregelen» op het terrein van participatie
en zelfredzaamheid van kwetsbare groepen?
Antwoord: 80
De € 62,3 miljoen die in de tabel is opgenomen onder «overige maatregelen» heeft onder
andere betrekking op de € 62 miljoen die rechtstreeks wordt verstrekt aan gemeenten
via het gemeentefonds. Vanaf 2024 wordt € 55 miljoen structureel toegekend aan 43
centrumgemeenten voor de uitvoering van het Nationaal Actieplan Dakloosheid. € 7 miljoen
is verdeeld over 6 gemeenten (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Venlo en Eindhoven)
voor de opvang van dakloze EU-burgers. Verder is er vanuit dit artikelonderdeel € 0,45
miljoen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van een SPUK en stimuleringsregeling
en is het budget met € 2,3 miljoen bijgesteld in het kader van realistisch ramen.
Daartegenover is er € 2,5 miljoen geboekt op dit artikelonderdeel ten behoeve van
de SPUK transformatiemiddelen die nog ontwikkeling is.
Vraag 81
Waarom worden de Integraal Zorgakkoord (IZA)-transformatiegelden verlaagd en welk
effect heeft dit op de ggz?
Antwoord: 81
De ramingsbijstelling heeft geen effect op de ggz. In 2025 worden de beschikbare transformatiemiddelen
IZA met € 200 miljoen verlaagd om de middelen in een realistischer kasritme te plaatsen.
In de jaren 2024–2027 wordt ruimte voor loon- en prijsbijstelling toegewezen aan de
transformatiemiddelen IZA.
Vraag 82
Kunt u toelichten waarom circa € 60 miljoen die in 2024 en 2025 beschikbaar is voor
zorggeschikte woningen voor het overgrote deel pas in 2029 uitgegeven zal worden?
Kunt u een overzicht sturen van alle mutaties die tezamen leiden tot een per saldo
verlaging van het € 62,3 miljoen in 2024 aan «overige maatregelen» op het terrein
van participatie en zelfredzaamheid van kwetsbare groepen?
Antwoord: 82
De begroting werkt op kasbasis, dat wil zeggen dat de middelen staan geboekt in het
jaar staan waarin de subsidie worden uitgekeerd. Bij de stimuleringsregeling zorggeschikte
woningen wordt 90% van de subsidie verleend op het moment dat de omgevingsvergunning
onherroepelijk is geworden. De omgevingsvergunning wordt in de regel rond een half
jaar voor de start van de bouw afgegeven. De start van de bouw kan tot een jaar na
de datum van verlening van de subsidie zijn. De middelen van de subsidies die worden
toegekend in 2024 en 2025 worden niet zozeer uitgegeven in 2029, maar de uitgaven
van alle afzonderlijke jaren schuiven op.
De 62,3 mln. die in de tabel is opgenomen onder «overige maatregelen» heeft onder
andere betrekking op de € 62 miljoen die rechtstreeks wordt verstrekt aan gemeenten
via het gemeentefonds. Vanaf 2024 wordt € 55 miljoen structureel toegekend aan 43
centrumgemeenten voor de uitvoering van het Nationaal Actieplan Dakloosheid. € 7 miljoen
is verdeeld over 6 gemeenten (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Venlo en Eindhoven)
voor de opvang van dakloze EU-burgers. Verder is er vanuit dit artikelonderdeel € 0,45
miljoen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van een SPUK en stimuleringsregeling
en is het budget met € 2,3 miljoen bijgesteld in het kader van realistisch ramen.
Daartegenover is er € 2,5 miljoen geboekt op dit artikelonderdeel ten behoeve van
de SPUK transformatiemiddelen die nog ontwikkeling is.
Vraag 83
Wat is de reden dat de taakstelling van het CAK niet re realiseren is?
Antwoord: 83
Op grond van de jaarlijks terugkerende onderschrijding op de begrotingsuitgaven van
VWS is in 2020 in de VWS-begroting een structurele taakstellende onderuitputting opgenomen.
Een deel van die taakstelling werd technisch toebedeeld aan het budget voor het CAK.
In de praktijk blijkt echter dat het budget voor het CAK niet verlaagd kan worden
zonder dat dit ten koste gaat van een goede uitvoering van de wettelijke taken van
het CAK. Daarom is nu besloten die taakstelling te verplaatsen naar elders binnen
de VWS-begroting (artikel 3).
Vraag 84
Hoe is de veronderstelling dat in 2024 € 16,8 miljoen onderuitputting zal ontstaan
op het budget voor het Sportakkoord onderbouwd?
Antwoord: 84
Zoals in de leeswijzer bij het wetsvoorstel is benoemd, is structurele onderuitputting
ingeboekt op de VWS-begroting in verband met het realistisch ramen. Abusievelijk is
het deel wat in dit kader betrekking heeft op het budget Sportakkoord niet € 16,8
miljoen zoals benoemd, maar bedraagt dit € 12,0 miljoen in 2024. Daarnaast is voor
een bedrag van € 4,8 miljoen een aantal mutaties tussen andere financiële instrumenten
binnen artikel 6, andere artikelen binnen de VWS begroting en andere begrotingshoofdstukken
voor het uitvoeren van regulier beleid doorgevoerd.
Het bedrag dat in het kader van een VWS-brede taakstelling op onderbesteding op het
onderdeel Sportakkoord is ingeboekt, bedraagt € 12,0 miljoen in 2024. Dit bedrag is
bepaald via een verdeelsleutel van het gemiddelde van de gerealiseerde onderbesteding
in de jaren 2022 en 2023, gecorrigeerd voor een aantal incidentele zaken. Mogelijk
wordt de ingeboekte taakstelling op de onderuitputting nog herverdeeld binnen het
begrotingsartikel Sport, indien deze zich naar verwachting op andere budgetten gaat
voordoen.
Vraag 85
Heeft de structurele verlaging van de subsidiebudgetten voor sport beleidsmatige gevolgen?
Antwoord: 85
De structurele verlaging van de subsidiebudgetten voor sport heeft naar verwachting
geen noemenswaardige beleidsmatige gevolgen. De ingeboekte verlaging is nagenoeg van
dezelfde omvang als de budgettaire verhoging die ontstaat als gevolg van nog te ontvangen
loon- en prijsbijstelling. Dat betekent dat de subsidiebudgetten niet worden geïndexeerd
voor de stijging van lonen en prijzen in 2024.
Vraag 86
Wat zijn voorbeelden van de meerkosten in het sociaal domein voor Oekraïense ontheemden?
Antwoord: 86
Voorbeelden van meerkosten in het Sociaal Domein zijn de kosten die gemeenten maken
voor de inzet van reguliere hulp en ondersteuning vanuit de Wmo, de Jeugdwet en de
Wet Publieke Gezondheid voor zover dat door het college in de situatie van een Oekraïense
ontheemde nodig geacht wordt. Het kan zowel gaan om lichte vormen van begeleiding
en opvoedondersteuning, maar ook om zwaardere vormen van (geïndiceerde) hulp. Ook
gaat het om publieke gezondheidszorg zoals Jeugdgezondheidszorg en het Rijksvaccinatieprogramma
en prenataal huisbezoek.
Vraag 87
[1] Kunt u de veronderstelling onderbouwen dat in 2024 € 16,8 miljoen onderuitputting
zal ontstaan op het budget voor het Sportakkoord? [2] Welke beleidsmatige gevolgen
heeft de structurele verlaging van de subsidiebudgetten voor sport? [3] Hoe komt het
dat in 2024 ruim € 24 miljoen meer zal worden teruggevorderd in het kader van de SPUK
Stimulering Sport dan in de begroting 2024 was geraamd? [4] Is dit geld niet of onjuist
gebruikt door de ontvangers? [5] Hoe is het verschil ontstaan bij het naar voren halen
van middelen op het budget voor duurzame en toegankelijke sportaccommodaties tussen
de ophoging van € 18,4 miljoen in 2024 en de verlaging in de jaren erna van in totaal
€ 37,4 miljoen?
Antwoord: 87
[1] Zoals in de leeswijzer bij het wetsvoorstel is benoemd, is structurele onderuitputting
ingeboekt op de VWS-begroting in verband met het realistisch ramen. Abusievelijk is
het deel wat in dit kader betrekking heeft op het budget Sportakkoord niet € 16,8
miljoen zoals benoemd, maar bedraagt dit € 12,0 miljoen in 2024. Daarnaast is voor
een bedrag van € 4,8 miljoen een aantal mutaties tussen andere financiële instrumenten
binnen artikel 6, andere artikelen binnen de VWS begroting en andere begrotingshoofdstukken
voor het uitvoeren van regulier beleid doorgevoerd.
Het bedrag dat in het kader van een VWS-brede taakstelling op onderbesteding op het
onderdeel Sportakkoord is ingeboekt, bedraagt € 12,0 miljoen in 2024. Dit bedrag is
bepaald via een verdeelsleutel van het gemiddelde van de gerealiseerde onderbesteding
in de jaren 2022 en 2023, gecorrigeerd voor een aantal incidentele zaken. Mogelijk
wordt de ingeboekte taakstelling op de onderuitputting nog herverdeeld binnen het
begrotingsartikel Sport, indien deze zich naar verwachting op andere budgetten gaat
voordoen.
[2] De structurele verlaging van de subsidiebudgetten voor sport heeft naar verwachting
geen noemenswaardige beleidsmatige gevolgen. De ingeboekte verlaging is nagenoeg van
dezelfde omvang als de budgettaire verhoging die ontstaat als gevolg van nog te ontvangen
loon- en prijsbijstelling. Dat betekent dat de subsidiebudgetten niet worden geïndexeerd
voor de stijging van lonen en prijzen in 2024.
[3] De ontvangstenraming is op te delen in een vast geraamd bedrag (dit betreft de
ontvangstenraming als gevolg van reguliere subsidievaststellingen) en een variërend
geraamd bedrag (dit betreft de ontvangstenraming als gevolg van de vaststellingen
van de SPUK Stimulering Sport). Op het moment van de Ontwerpbegroting op Prinsjesdag
is de omvang van de vaststellingen nog niet bekend. Deze kan pas in de Voorjaarsnota
2025 verwerkt worden.
[4] De ontvangsten hebben betrekking op middelen die in de periode waarvoor de SPUK
is verstrekt niet zijn besteed.
[5] Het verschil dat is ontstaan bij het naar voren halen van middelen op het budget
voor duurzame en toegankelijke sportaccommodaties komt doordat er naast de kasschuif
(verhogen budget met € 22,5 miljoen in 2024, verlaging van budget met € 7,5 miljoen
in de jaren 2025–2027) ook een budgetreeks structurele onderuitputting is ingeboekt
in verband met het realistisch ramen. Het betreft hier een meerjarige reeks van € 4,1 miljoen
in 2024 aflopend naar € 3,2 miljoen in 2028.
Mogelijk wordt de ingeboekte onderuitputting nog herverdeeld binnen het begrotingsartikel
Sport, indien deze zich naar verwachting op andere budgetten gaat voordoen.
Vraag 88
Kunt u aangeven waarom de ruim € 60 miljoen extra uitgaven voor personele uitgaven
kerndepartement nog niet werd voorzien in de ontwerpbegroting?
Antwoord: 88
De reden voor het bij eerste suppletoire begrotingswet aanpassen van de begroting
voor personele uitgaven is divers. Ten eerste is de ontwerpbegroting 2024 medio 2023
opgesteld, in de tussentijd kan het noodzakelijk zijn om op basis van bijgestelde
inzichten en nieuwe ontwikkelingen de begroting bij te stellen. Daarnaast is er in
die tussengelegen periode nog volop beweging in de begroting, onder meer door tariefstellingen
van SSO’s, die doorwerking hebben op de begrotingsuitgaven. Dat geldt andersom ook
voor bijvoorbeeld de dienstverlening door DUS-I voor andere departementen. Alhoewel
er bij het opstellen van de begroting al wel bekend is dat er naar alle waarschijnlijkheid
dienstverlening gaat plaatsvinden, vindt bijstelling van de begroting pas plaats wanneer
het budget daadwerkelijk overgeheveld wordt naar de VWS-begroting. Voor knelpunten
die in deze periode ontstaan, is de voorjaarsbesluitvorming het centrale moment tot
(meerjarige) bijstelling van de VWS-begroting. Tot slot worden bij de eerste suppletoire
begroting middelen beschikbaar gesteld in het kader van de eindejaarsmarge.
Vraag 89
Voor welk deel betreft het hier technische oorzaken (herschikkingen, overhevelingen)
en voor welk deel zijn het intensiveringen?
Antwoord: 89
Bij de eerste suppletoire begroting 2024 is het apparaatsbudget van het VWS kerndepartement
met € 60,3 miljoen opgehoogd. Dit betreft mutaties ten behoeve van zowel personele
als materiële uitgaven. Het aandeel in de mutaties is als volgt:
Oorzaak
Bedrag1
Aandeel
Subtotaal technische mutaties
31,5
52%
Subtotaal intensiveringen
28,8
48%
Totaal mutaties
60,3
100%
X Noot
1
Bedragen in miljoenen euro’s
Vraag 90
Kunt u de ramingen van personele uitgaven kerndepartement behalve in euro’s ook in
fte weergeven? Hoeveel fte aan eigen personeel en inhuur was in de begroting 2024
voorzien en hoeveel fte gaat dat nu in 2024 worden?
Antwoord: 90
Binnen VWS wordt niet separaat bijgehouden voor hoeveel fte budget is opgenomen in
de begroting. Dit geldt voor zowel de inzet van eigen personeel als de inhuur van
externen. Om deze reden kan niet worden aangegeven met hoeveel fte de VWS-begroting
is bijgesteld in de eerste suppletoire begroting of een voorspelling worden gemaakt
voor het aantal fte in geheel 2024 ten opzichte van ontwerpbegroting 2024.
Vraag 91
Hoe hoog is het aandeel inhuur externen bij VWS ten opzichte van de vaste formatie
en hoe verhoudt zich dat tot andere ministeries?
Antwoord: 91
Het aandeel inhuur externen uitgedrukt in fte wordt binnen VWS niet separaat bijgehouden
en is om die reden niet te geven. Ten aanzien van de externe inhuur stuurt VWS op
de uitgaven.
Uit de begrotingsstand bij de eerste suppletoire begroting 2024 blijkt een totaal
budget van € 504 miljoen voor personele uitgaven voor geheel VWS. Van deze middelen
is € 94,3 miljoen gereserveerd voor de inhuur van externen, wat neerkomt op een aandeel
van 18,7% van de totale personele uitgaven.
Over het aandeel externe inhuur per ministerie wordt jaarlijks gerapporteerd in de
Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR)9.
Vraag 92
Kunt u een helder overzicht geven van hoeveel loon- en prijsbijstelling VWS tegoed
had, welk deel daarvan nog beschikbaar is en welk deel gebruikt is voor «dekking op
de VWS-begroting»?
Antwoord: 92
In onderstaande tabel is opgenomen hoeveel loon- en prijsbijstelling VWS beschikbaar
had, welk deel daarvan gebruikt is en welk deel nog beschikbaar is. Ook is aangegeven
welk deel gereserveerd is voor de automatische indexatie van budgetten op de VWS-begroting.
x € 1 miljoen
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Resterende prijsbijstelling (tranche 2023)
22
0
19
55
34
34
Ontvangen prijsbijstelling (tranche 2024)
49
51
48
44
39
35
Inzet prijsbijstelling (voorjaarsbesluitvorming)
– 52
– 31
– 52
– 33
– 41
– 45
Indexatie Pallas, SPUKS en Agentschappen1
– 15
– 11
– 10
– 10
– 10
– 10
Ontvangen loonbijstelling (tranche 2024)
295
289
270
249
241
239
Loonbijstelling (voorjaarsbesluitvorming)
– 15
– 15
– 15
– 15
– 15
0
Indexatie budgetten1
– 280
– 274
– 255
– 234
– 226
– 239
X Noot
1
Dit betreft een reservering voor de indexatie van beleidsbudgetten en wordt bij de
eerst volgende begroting toebedeeld aan de beleidsartikelen.
Vraag 93
Voor welke problemen en waar op de begroting is een deel van de loon- en prijsbijstelling
ter dekking ingezet?
Antwoord: 93
De prijsbijstelling wordt automatisch ingezet voor het indexeren van uitgaven aan
agentschappen en concernorganisaties, specifieke uitkeringen van gemeenten en Pallas.
De loonbijstelling wordt ingezet voor het indexeren van beleidsterreinen op de gehele
VWS begroting. Daarnaast is de loon- en prijsbijstelling ingezet voor de volgende
beleidsonderwerpen:
− Afspraken uit het IZA die buiten de meerjarenperiode van het IZA vallen (cumulatief
€ 43 miljoen in 2027–2029);
− Uitvoering van de pneumokokkenvaccinatie voor ouderen (€ 28,8 miljoen in 2025 en structureel
€ 1,7 miljoen);
− Het besparingsverlies van het realiseren van de besparing van € 500 miljoen op de
jeugdzorg wordt deels gedekt vanuit inzet van de loonbijstelling (€ 15 miljoen per
jaar tussen 2024 en 2028).
De overige ingezette prijsbijstelling (intertemporeel tussen 2024 en 2029 € 175,3
miljoen) en de ombuiging vanuit het realistisch ramen (€ 123 miljoen structureel)
is ingezet voor diverse investeringen en knelpunten op de VWS-begroting. Dit omvat
bijvoorbeeld de hogere uitgaven aan het Mariadal ziekenhuis op Bonaire (€ 12,5 miljoen
in 2024 en 2025), de hogere vaccinkosten voor de pneumokokkenvaccinatie in de jaren
2025–2029 (€ 98,2 miljoen intertemporeel) en de uitvoering van het RS-vaccinatieprogramma
dat niet wordt gedekt vanuit de besparing op de zorgkosten (€ 3,2 miljoen in 2025
en € 9,6 miljoen vanaf 2026).
Vraag 94
Welke budgetten krijgen daardoor nu in 2024 geen volledige loon- of prijscompensatie?
Antwoord: 94
De loon- en prijsbijstelling die is ingezet voor diverse investeringen en knelpunten
op de VWS-begroting is naar rato van de budgettaire omvang ingehouden op alle beleidsartikelen
van de VWS begroting.
Vraag 95
Met hoeveel extra aanspraak op externe inhuur wordt rekening gehouden?
Antwoord: 95
Voor de inhuur van externen door het RIVM is bij de eerste suppletoire begroting 2024
een aanvullend budget van € 22,5 miljoen begroot. Ten aanzien van de externe inhuur
stuurt VWS op de uitgaven. Derhalve kan niet worden weergegeven wat de aanspraak op
externe inhuur uitgedrukt in fte is binnen VWS.
Vraag 96
Als bepaalde zorguitgaven niet behaald blijken vanwege te weinig arbeidskracht, welke
effecten heeft dit dan op de volksgezondheid?
Antwoord: 96
Welke effect het tekort aan personeel heeft, zal per situatie verschillen. Het kan
leiden tot het oplopen van wachtlijsten of het kan ten koste gaan van de kwaliteit
van zorg. Het is ook denkbaar dat in sommige situaties negatieve effecten op de volksgezondheid
kunnen worden voorkomen, doordat zorgaanbieders het werk efficiënter weten in te richten
of de overgebleven zorgverleners extra inzet weten te realiseren (met mogelijke negatieve
effecten voor de werkdruk van deze zorgverleners). Een andere extra reden waarom de
omvang van het negatieve effect moeilijk inzichtelijk te maken is, is omdat het effect
per zorgsoort kan verschillen. We weten wel dat sommige zorg uitgesteld kan worden
zonder dat dit (grote) impact op het herstel heeft. Voor andere, bijvoorbeeld meer
acutere zorg, die uitgesteld moet worden, kunnen eerder negatieve effecten op de gezondheid
van patiënten verwacht worden. Bij een structureel tekort aan zorgpersoneel zal bovendien
niet alle zorg op een later moment ingehaald kunnen worden. Er zal dan een deel van
de zorg niet geleverd kunnen worden. Dit zal een negatief effect hebben op de volksgezondheid.
Vraag 97
Wat zijn de redenen dat de beschikbaarheidsbijdrage opleidingen Zorgverzekeringswet
(Zvw) met € 150 miljoen naar beneden zijn bijgesteld in 2024?
Antwoord: 97
De bijstelling van € 150 miljoen op de beschikbaarheidbijdrage Medische vervolgopleidingen
Zvw in 2024 is het gevolg geweest van een bijstelling op basis van de gerealiseerde
opleidingscijfers ten opzichte van de raming. De raming wordt voor een belangrijk
deel gebaseerd op het aantal beschikbaar gestelde opleidingsplekken, de instroomadviezen
van het Capaciteitsorgaan, en extrapolatie van historische gegevens over de benutting
van de beschikbaar gestelde plekken. Deze raming is meerjarig, omdat de opleidingen
veelal een duur van vijf á zes jaar hebben. In 2022 en 2023 was het aantal ingevulde
opleidingsplekken (in fte’s) lager dan waar in de meerjarige raming voor 2024 vanuit
was gegaan.
Vraag 98
Heeft u zicht op de beleidsmatige consequenties van het achterblijven van uitgaven
in het kader van opleidingen Zvw?
Antwoord: 98
De begroting is gebaseerd op een meerjarige raming. In deze raming wordt rekening
gehouden met het aantal beschikbare opleidingsplekken, de instroomadviezen van het
Capaciteitsorgaan, en de meerjarige kosten die daar uit voortkomen. Het streven is
om op te leiden volgens de adviezen van het Capaciteitsorgaan, mits dit financieel
inpasbaar is en er voldoende belangstelling en opleidingscapaciteit is. Wanneer de
uitgaven in het kader achterblijven, betekent dit dat er minder is opgeleid dan geraamd.
Dit heeft tot gevolg dat het langer duurt om op te leiden conform de adviezen van
het Capaciteitsorgaan en in sommige gevallen, zoals voor de instroom in diverse artsenopleidingen
buiten het ziekenhuis, dat de instroom achter blijft. Dit is ongewenst en er worden
verschillende acties ondernomen om deze instroom te stimuleren. Hierover informeer
ik uw Kamer regelmatig.
Vraag 99
Wat is de verklaring voor het feit dat de prijsontwikkeling bij apotheekzorg achterblijft
bij de veronderstellingen?
Antwoord: 99
Een fors deel van de contracten tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders in de apotheekzorg
betreft meerjarige contracten. Wanneer de prijsontwikkeling plotseling fors oploopt
en de uitgavenraming daarom navenant wordt opgehoogd zullen de feitelijke uitgaven
daar vertraagd op reageren. Op lange termijn is de veronderstelling dat de stijging
van het algemene prijspeil wel volledig wordt verdisconteerd in de uitgaven aan apotheekzorg.
Vraag 100
Waarom is naast de opbrengst van aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen (van
€ 165,5 miljoen structureel) ook een pakketmaatregel voor codeïne nodig, ter dekking
van de GVS-tegenvaller die € 140 miljoen structureel bedraagt?
Antwoord: 100
De pakketmaatregel codeïne en de aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen zijn
maatregelen die worden genomen ter dekking van het afstel van de modernisering van
het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) én de taakstelling voor «maatregelen buiten
IZA».
Vraag 101
Is het mogelijk om in 2024 en latere jaren met wettelijke maatregelen verder te besparen
op geneesmiddelen zonder dat dit leidt tot vergroting van de problematiek van geneesmiddelentekorten
in Nederland?
Antwoord: 101
Ten algemene geldt dat bij iedere maatregel die wordt genomen in het kader van betaalbaarheid,
er altijd een risico bestaat dat dit iets doet met de beschikbaarheid van geneesmiddelen.
Daarom vraagt dat altijd een zorgvuldige afweging.
In de 1e suppletoire begroting 2024 is een nieuwe tijdelijke beleidsmaatregel binnen de Wet
geneesmiddelenprijzen (Wgp) aangekondigd waarbij voor productgroepen met een omzet
onder de 1 miljoen euro een opslag van 15% op de maximumprijs wordt gezet. Het doel
hiervan is om geneesmiddelen aan de zogenaamde onderkant van de markt een hogere maximumprijs
te geven, zodat het risico op beschikbaarheidsproblemen afneemt. Dit is een aanpassing
van de huidige tijdelijke beleidsregel die ongewenste financiële neveneffecten had
waarbij ook producten profiteerden die niet aan deze onderkant van de markt zitten.
De nieuwe maatregel is dus meer gericht en levert daarmee een besparing op ten opzichte
van de huidige maatregel. De nieuwe tijdelijke beleidsregel geldt voor de maximumprijzen
vanaf 1 oktober 2024.
Vraag 102
Kunt u de bijstelling van € 220 miljoen in 2024 en € 60 miljoen in 2025 bij de apotheekzorg
nader toelichten?
Antwoord: 102
Een fors deel van de contracten tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders in de apotheekzorg
betreft meerjarige contracten. Wanneer de prijsontwikkeling plotseling fors oploopt
en de uitgavenraming daarom navenant wordt opgehoogd zullen de feitelijke uitgaven
daar vertraagd op reageren. Voor 2024 en 2025 wordt daarom verwacht dat er € 220 miljoen
respectievelijk € 60 miljoen minder wordt uitgegeven aan apotheekzorg dan op basis
van de voor de zorguitgaven gebruikelijke systematiek wordt geraamd. Op lange termijn
is de veronderstelling dat de stijging van het algemene prijspeil wel volledig wordt
verdisconteerd in de uitgaven aan apotheekzorg.
Vraag 103
Waarom staan de effecten van het amendement-Dobbe enkel ingeboekt voor 2024 en niet
ook voor de jaren daarna, terwijl in het amendement expliciet staat dat deze bezuiniging
structureel geschrapt dient te worden?
Antwoord: 103
Een amendement strekt zich uit tot de begrotingswet en is daarmee voor 2024 verwerkt
bij de Voorjaarsnota. Gezien de demissionaire status van het kabinet is bij de Voorjaarsnota
besloten om geen verdere structurele invulling te geven aan het amendement.
Vraag 104
Wat zijn de belangrijkste oorzaken dat nu verondersteld wordt dat in 2024 het Wlz-kader
€ 310 lager vastgesteld kan worden?
Antwoord: 104
De raming van het Wlz-kader is naar beneden gesteld. Dit betreft geen bezuiniging,
maar een actualisatie op basis van uitvoeringsinformatie van de NZa. Het beschikbare
Wlz-kader voor de zorginkoop is gelijk gebleven. De € 310 miljoen zijn herverdelingsmiddelen.
Zoals voorgaande jaren kan worden besloten om deze middelen in te zetten wanneer blijkt
dat het Wlz-kader gedurende het jaar niet toereikend is.
De verlaging van deze raming betreft dus geen verlaging van het beschikbare kader,
omdat de herverdelingsmiddelen nog niet eerder beschikbaar waren gesteld.
Het kabinet heeft op basis van de februaribrief van de NZa besloten de herverdelingsmiddelen
voor 2024 ter hoogte van € 310 miljoen niet in te zetten. Als de realisatie uitkomt
op het scenario declaraties van de februaribrief, treedt er nog een aanvullende meevaller
op in 2024 van € 322 miljoen. Als de realisatie uitkomt op het scenario indicaties
van het februaribrief, sluit het Wlz-kader nagenoeg precies aan op hetgeen nu beschikbaar
is gesteld.
Vraag 105
In hoeverre heeft de neerwaartse bijstelling van het Wlz-kader bij deze Voorjaarsnota
gevolgen voor de zorg?
Antwoord: 105
Er is sprake van een neerwaartse bijstelling van de raming van het Wlz-kader, maar
geen bijstelling van het beschikbare Wlz-kader voor de zorginkoop. Zie vraag 104 over
de uitleg van de herverdelingsmiddelen.
Op basis van de februaribrief van de NZa is er geen reden om aan te nemen dat het
huidige Wlz-kader niet toereikend is.
Vraag 106
Welke factoren zijn daarbij incidenteel in 2024 en wat veroorzaakt de structurele
ruimte van € 77 miljoen per jaar?
Antwoord: 106
De meevaller van € 310 miljoen heeft voor € 233 miljoen een incidenteel karakter.
Het incidentele deel van de meevaller hangt samen met de loon- en prijsontwikkelingen
voor 2024. De maximumtarieven van de NZa zijn zoals gebruikelijk gebaseerd op het
Centraal-Economisch Plan (CEP) van het Centraal Planbureau (CPB). Op grond van de
CEP-ramingen uit maart 2023 heeft de NZa rond 1 juli 2023 haar maximumtarieven voor
2024 gepubliceerd. In het Wlz-kader voor 2024 is zoals gebruikelijk rekening gehouden
met de meest recente Macro-Economische Verkenning (MEV) van het CPB. Door de gestegen
inflatie sinds het CEP is er in het Wlz-kader 2024 op basis van de MEV-raming een
ruimte ontstaan ten opzichte van de tariefontwikkeling van circa € 233 miljoen. Deze
ruimte is incidenteel, omdat de NZa in haar tarieven voor 2025 rekening zal houden
met de meest recente inzichten over de inflatie in 2024 en 2025. De meevaller van
€ 310 miljoen over het jaar 2024 werkt hierdoor voor slechts € 77 miljoen (€ 310 miljoen
minus € 233 miljoen) door naar 2025 en latere jaren.
Vraag 107
Waarom is ervoor gekozen om € 310 miljoen te bezuinigen op het Wlz-kader, terwijl
in de brief van de NZa waarnaar wordt verwezen staat dat niet alle factoren zijn meegenomen
in hun raming van dat bedrag?
Antwoord: 107
Er is geen sprake van een bezuiniging. Er is sprake van een neerwaartse bijstelling
van de raming van het Wlz-kader, maar geen bijstelling van het beschikbare Wlz-kader
voor de zorginkoop. Zie het antwoord op vraag 104 over de uitleg van de herverdelingsmiddelen.
Op basis van de februaribrief van de NZa is er dan ook geen reden om aan te nemen
dat het huidige Wlz-kader niet toereikend is.
In de februaribrief wordt genoemd dat er een aantal onzekerheden zijn rondom de prognoses.
Zo was op het moment van de prognose nog onduidelijk wat de gevolgen zijn van de recente
uitspraak van de rechter dat de zorgkantoren de tariefpercentages van de gehandicaptenzorg
in 2024 opnieuw tegen het licht moeten houden. Daarbij was ten tijde van de prognose
onduidelijk wat de gevolgen waren van amendement Dobbe.10
Inmiddels is amendement Dobbe verwerkt in de voorjaarsnota 2024. De NZa zal naar verwachting
het financiële effect van de rechterlijke uitspraak meenemen in de julibrief. Vervolgens
zal deze informatie meegenomen worden in de augustusbesluitvorming van het kabinet.
Het resultaat hiervan zal worden gepresenteerd met de miljoenennota 2025.
Vraag 108
Wat zijn precies de gevolgen van de neerwaartse bijstelling van het Wlz-kader van € 310
miljoen in 2024 en € 77 miljoen structureel voor zorgorganisaties, patiënten en cliënten?
Antwoord: 108
Er is sprake van een neerwaartse bijstelling van de raming van het Wlz-kader, maar
geen bijstelling van het beschikbare Wlz-kader voor de zorginkoop. Zie antwoord vraag
104 over de uitleg van de herverdelingsmiddelen.
Op basis van de februaribrief van de NZa is er geen reden om aan te nemen dat het
huidige Wlz-kader niet toereikend is of de dat de bijstelling van de raming effecten
heeft op zorgorganisaties, patiënten en cliënten.
Vraag 109
Wat gebeurt er precies met de € 310 miljoen waarmee het Wlz-kader neerwaarts wordt
bijgesteld? Vloeit dat terug naar de algemene middelen?
Antwoord: 109:
De meevaller van € 310 miljoen bij het Wlz-kader 2024 is bij de Voorjaarsnota ingezet
binnen de integrale budgettaire besluitvorming van de VWS-begroting.
Vraag 110
Hoe verhoudt het besluit om het Wlz-kader voor 2024 naar beneden bij te stellen met
€ 310 miljoen zich tot het amendement-Dobbe, waarmee juist € 193 miljoen aan bezuinigingen
op de Wlz geschrapt zijn?
Antwoord: 110
Bij het besluit om de raming voor het Wlz-kader voor 2024 met € 310 miljoen naar beneden
bij te stellen gaat het niet om een bezuiniging, maar om een meevallende ontwikkeling
binnen het Wlz-kader 2024. Het beschikbare Wlz-kader voor de zorginkoop in 2024 heeft
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport via de definitieve kaderbrief11 met ruim € 1,9 miljard verhoogd ten opzichte van 2023 (van € 33.050 miljoen in 2023
tot € 35.970 miljoen in 2024). Daarnaast was er een bedrag van € 310 miljoen gereserveerd
als herverdeelmiddelen vanwege de onzekerheid over de benodigde groeiruimte. Op grond
van de februaribrief van de NZa blijken de extra middelen ter hoogte van € 1,9 miljard
voor 2024 toereikend om het groeiende beroep op Wlz-zorg op te vangen. Hierdoor was
het niet nodig om hier bovenop de gereserveerde herverdeelmiddelen ter hoogte van
€ 310 miljoen toe te voegen aan het Wlz-kader en zijn deze ingezet bij de voorjaarsbesluitvorming.
Op grond van de Voorjaarsnota zal de Minister van VWS het bedrag van € 193 miljoen
binnenkort toevoegen aan het Wlz-kader voor 2024.
Vraag 111
In hoeverre wordt het amendement-Dobbe nou uitgevoerd, aangezien een deel van de besparing
die ermee geschrapt zijn alsnog voor 2024 genoemd worden, een ander deel voor de jaren
daarna nog ingeboekt staan en er daarnaast nog een bezuiniging die 60% hoger is dan
de geschrapte bezuiniging voor 2024 wordt ingeboekt?
Antwoord: 111
Op grond van de Voorjaarsnota zal de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
ter uitvoering van het amendement Dobbe met de kaderbrief een bedrag van € 193 miljoen
toevoegen aan het Wlz-kader voor het jaar 2024. Er is geen sprake van een andere bezuiniging
in 2024. Uw Kamer doelt hierbij mogelijk op het besluit om het Wlz-kader voor 2024
met € 310 miljoen naar beneden bij te stellen. Het gaat hierbij niet om een bezuiniging,
maar om een meevallende ontwikkeling binnen het Wlz-kader 2024. Het beschikbare Wlz-kader
voor de zorginkoop in 2024 is via de definitieve kaderbrief12 met ruim € 1,9 miljard verhoogd ten opzichte van 2023 (van € 33.050 miljoen in 2023
tot € 35.970 miljoen in 2024). Daarnaast is er een bedrag van € 310 miljoen gereserveerd
als herverdeelmiddelen vanwege de onzekerheid over de benodigde groeiruimte. Op grond
van de februaribrief van de NZa blijken de extra middelen ad € 1,9 miljard voor 2024
toereikend om het groeiende beroep op Wlz-zorg op te vangen. Hierdoor was het niet
nodig om hier bovenop ook de gereserveerde herverdeelmiddelen ad € 310 miljoen toe
te voegen aan het Wlz-kader en zijn deze ingezet bij de integrale budgettaire voorjaarsbesluitvorming.
Vraag 112
Kunt u aangeven hoe groot de nog onverdeelde groeiruimte Wmo 2015 was, waar deze gereserveerd
staat en hoe groot deze nu is? Wat is de reden dat hiervan € 30 miljoen structureel
wordt afgehaald? Welke beleidsmatige gevolgen heeft dat?
Antwoord: 112
Voor de integratie uitkering beschermd wonen wordt er jaarlijks loon- en prijs ontwikkeling
beschikbaar gesteld aan gemeenten. Met de Voorjaarsnota 2024 is er reeds € 89 miljoen
structureel aan loon- en prijs ontwikkeling overgeboekt naar het Gemeentefonds ten
behoeve van de integratie uitkering beschermd wonen. De onverdeelde groeiruimte bedroeg
€ 39 miljoen en had betrekking op de volume ontwikkeling 2025 van de integratie uitkering
beschermd wonen. Hiervan is € 30 miljoen neerwaarts bijgesteld in het kader van de
budgettaire opgave uit het voorjaar. Hiertoe is besloten omdat uit reeds beschikbare
CBS- en CAK cijfers blijkt dat er vooralsnog geen sprake is van volumegroei in beschermd
wonen. Er zijn derhalve op dit moment geen beleidsmatige gevolgen verbonden aan dit
besluit. Er resteert nog € 9 miljoen aan onverdeelde groeiruimte die gereserveerd
staat op de post «nominaal en onverdeeld».
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.