Brief regering : Ontwikkelingen op het terrein van de hybride markt voor de Ziektewet (ZW) en de Wet Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten
32 716 Evaluatie Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
26 448
Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI)
Nr. 52
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 april 2025
Ik wil uw Kamer met deze brief informeren over een tweetal punten op het terrein van
de hybride markt voor de Ziektewet (ZW) en de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten
(WGA). Ten eerste over het onderzoek naar de dienstverlening in het hybride stelsel.
Daarnaast informeer ik u over de analyse die UWV heeft gedaan naar het (indirect)
verplaatsen van personeel tussen bedrijfsonderdelen in relatie tot de Ziektewetpremie.
1. Onderzoek naar de dienstverlening in de hybride markt
Het onderzoek naar de dienstverlening in de hybride markt is in de Kamerbrief van
20 april 20211 door de toenmalig Minister toegezegd naar aanleiding van twee eerdere onderzoeken.
Meer specifiek ziet deze toezegging op een onderzoek naar de effectiviteit van de
begeleiding aan werknemers in het hybride stelsel. De onderzoeksbureaus Significant
APE en Epsilon Research hebben het onderzoek uitgevoerd. Ik stuur u het onderzoek
als bijlage bij deze Kamerbrief toe. In onderstaande brief neem ik u eerst mee in
de context van het onderzoek en de hybride markt. Daarna ga ik in op de bevindingen
rondom dienstverlening, ervaringen van werknemers en de duurzaamheid van de werkhervatting.
Ik sluit af met een appreciatie en vervolg.
a. Context van het onderzoek
Met het voorliggend onderzoek geef ik invulling aan twee toezeggingen aan uw Kamer
om onderzoek te doen naar de dienstverlening aan werknemers in het hybride stelsel
en naar de duurzaamheid van de werkhervatting. Het onderzoek bouwt voort op twee eerdere
onderzoeken naar het hybride stelsel, namelijk het onderzoek van APE (inmiddels Significant
APE) uit 2018 én onderzoek van SEO uit 2020.
In het eerste onderzoek is gekeken naar de rol van private verzekeraars in het hybride
WGA-stelsel en is geconstateerd dat er door private verzekeraars steeds meer wordt
gedaan aan actieve schadelastbeheersing in plaats van passieve schadelastbeheersing.
Actieve schadelastbeheersing is een breed begrip en kan onder andere inhouden dat
de private verzekeraar bedrijven stimuleert tot preventie en re-integratie («dienstverlening»).
Een andere vorm van actieve schadelastbeheersing is bijvoorbeeld het actief inzetten
op herbeoordelingen.
Bij passieve schadelastbeheersing beperkt de inzet van de verzekeraar zich tot afhandelen
van schadeclaims en het beleggen van opgehaalde premies.
De toenmalig Minister heeft in de Kamerbrief van 20 april 2021 aangegeven te willen
monitoren of de toegenomen focus op actieve schadelastbeheersing bij private verzekeraars
doorzet.
Het tweede onderzoek richt zich op de ervaringen van werknemers met de ZW en de WGA
in de hybride markt. In het onderzoek kwamen overwegend kleine verschillen naar boven
tussen werknemers van publiek verzekerde werkgevers en van eigenrisicodragers op de
vragen welke dienstverlening zij ontvangen en hoe zij die ervaren. De toenmalig Minister
heeft in de Kamerbrief van 20 april 2021 aangegeven meer inkleuring en verdieping
te willen bij deze resultaten. En hierbij ook de positie van de werknemer te betrekken,
bijvoorbeeld waar het gaat om duurzame werkhervatting.
Alvorens over te gaan op de resultaten van het voorliggend onderzoek, dien ik eerst
te melden dat een aantal ontwikkelingen invloed op de resultaten van dit onderzoek
hebben. Ten eerste speelt de mismatch tussen vraag naar en aanbod van verzekeringsartsen
bij UWV een rol. Veel werknemers wachten langer op een beoordeling bij de start van
een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Dit
heeft onmiskenbare effecten op de dienstverlening die aan de werknemer wordt aangeboden.
Ik heb uw Kamer op 23 oktober jl. geïnformeerd over de mismatch.2 Ten tweede speelde ook de coronapandemie en de nasleep ervan. Vanwege de coronapandemie
kan de inzet van dienstverlening door de diverse partijen hebben afgeweken van de
reguliere inzet. Om de reikwijdte van het onderzoek te beperken zijn deze twee ontwikkelingen
buiten de focus van het onderzoek gelaten.
b. Resultaten onderzoek
Dienstverlening
Uit het voorliggend onderzoek blijkt niet duidelijk of er nu sprake is van meer inzet
op actieve schadelastbeheersing in vergelijking met de situatie in 2018. Op dit moment
worden niet beduidend meer interventies ingezet om de uitstroom te bevorderen. De
interventies worden volgens de marktpartijen3 wel gerichter ingezet, waardoor er meer maatwerk kan worden geleverd. De werknemer
staat volgens marktpartijen veel centraler in het proces dan voorheen. Een andere
belangrijke ontwikkeling die de marktpartijen aangeven is dat werkgevers steeds meer
de weg weten te vinden in de hybride markt en dat het kennisniveau stijgt. Private
verzekeraars geven aan daardoor een meer adviserende rol in te nemen. Werkgevers kiezen
bewuster voor het eigenrisicodragerschap, zodat zij meer grip krijgen op re-integratie.
Werkgevers worden in de optiek van de marktpartijen vanuit maatschappelijke verantwoordelijkheid
en onder invloed van krapte op de arbeidsmarkt ook bereidwilliger om mee te werken
aan re-integratie.
Ervaringen van werknemers
Het werknemersperspectief is in het voorliggend onderzoek meegenomen door te kijken
hoe de dienstverlening in de ogen van werknemers bijdraagt aan werkhervatting. De
bejegening en communicatie vanuit dienstverlenende partijen komt hierin aan bod. De
werknemerservaringen geven een informatief, maar helaas geen representatief, beeld
voor de gehele populatie, dit komt door een lage en waarschijnlijk selectieve respons.
Ik breng daarom deze resultaten met de nodige voorzichtigheid.
Uit de interviews met werknemers ontstaat geen eenduidig beeld van de wijze waarop
dienstverlening bijdraagt aan werkhervatting. De ervaringen over de re-integratiedienstverlening
zijn verschillend. Sommige werknemers die weer aan het werk zijn geven aan veel te
hebben gehad aan dienstverlening, terwijl anderen juist aangeven vooral op eigen kracht
het werk te hebben hervat. Met name bij werknemers van eigenrisicodragende werkgevers
blijken de ervaringen sterk uiteen te lopen. De houding van de werkgever en de relatie
tussen werknemer en werkgever kunnen een grote invloed hebben op (de tevredenheid
over) de dienstverlening. De werknemers geven aan dat zij bij het re-integratietraject
het prettig vinden als er regelmatig contact is met één vaste contactpersoon.
Een ander belangrijke uitkomst van het onderzoek is dat het stelsel van de hybride
markt verwarrend kan zijn voor de (ex-) werknemers. De inspanningen van eigenrisicodragers
en UWV over re-integratie worden daardoor vaak door elkaar gehaald. Dit begrijp ik.
Werknemers hebben immers op verschillende momenten met andere organisaties te maken.
UWV voert bijvoorbeeld ook de WIA-claimbeoordeling uit van de werknemers van eigenrisicodragers.
De betaling van de uitkering verloopt ook bij werknemers van eigenrisicodragers vaak
via UWV, waarbij UWV de uitkering vervolgens in rekening brengt bij de eigenrisicodrager.
Werknemers van eigenrisicodragers kunnen tijdens de re-integratie ook te maken krijgen
met een derde partij, bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf.
Duurzame werkhervatting
In het onderzoek is ook de duurzaamheid van de hervatting van werknemers onderzocht.
Hierbij is vooral gekeken naar waar werknemers na de ZW en de WGA terechtkomen, qua
zowel duurzaamheid als kwaliteit van werk. Voor de analyse is gebruik gemaakt van
microdata die beschikbaar is gemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
ZW
De kwantitatieve analyse volgt werknemers vanaf het moment dat ze zijn ingestroomd
in de ZW. Het gaat hierbij om werknemers die in het jaar 2017 de ZW zijn ingestroomd.
Er is onderzocht waar deze werknemers na de ZW terecht komen en in hoeverre deze werknemers
duurzaam aan het werk gaan. Het CBS houdt niet bij of werknemers in de ZW voorheen
werkten voor een publiek verzekerde werkgever of een eigenrisicodrager.
De onderzoeksresultaten laten zien dat een belangrijk deel van de (ex-) werknemers
vanuit de ZW weer aan het werk gaat in loondienst. Het merendeel van de ZW-populatie
dat uitstroomt naar werk doet dit naar een deeltijdbaan. Verder is het opmerkelijk
dat een substantieel deel van de ZW’ers na enkele jaren nog geen werk heeft of een
uitkering heeft op grond van een werknemers- of volksverzekering (AOW, WW, WGA, IVA,
ZW). De kans is groot dat deze mensen na de ZW in de bijstand terecht komen of afhankelijk
zijn van het inkomen van een partner.
In het onderzoek is ook gekeken naar een eventueel onderscheid tussen (voormalige)
uitzendkrachten en niet-uitzendkrachten. De uitzendkrachten hervatten vaak snel weer
hun werk, maar verliezen ook sneller hun baan in vergelijking met niet-uitzendkrachten.
Een belangrijke oorzaak van dit verschil is dat uitzendkrachten tot voor kort veel
sneller de ZW instroomden dan niet-uitzendkrachten. Het is nog niet duidelijk welke
invloed de wijziging in de cao’s voor uitzendkrachten hierop heeft.4 Daarnaast geldt natuurlijk ook dat uitzendkrachten vaker werken op basis van flexibele
contracten.
WGA
Slechts een klein deel van werknemers van publiek verzekerde werkgevers en eigenrisicodragers
hervatten het werk: meer dan 90% van de werknemers hervat het werk niet. Werknemers
van eigenrisicodragers hebben bij instroom substantieel vaker werk (naast hun uitkering)
dan werknemers van publiek verzekerde werkgevers, maar vijf jaar later is dit verschil
verdwenen. Werknemers van publiek verzekerde werkgevers vinden in de vijf jaren na
instroom namelijk vaker een nieuwe baan en hebben een iets grotere kans om bestaande
banen te behouden dan werknemers van eigenrisicodragers. Uit het onderzoek blijkt
voorts dat bij de eigenrisicodragers 40% van de werknemers na vijf jaar doorstroomt
naar de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en bij de publieke
verzekerde werkgevers is dit 18%. In het onderzoek is ook een «terugval» naar de WGA
of de WW onderzocht. De (her)instroom in de WGA binnen 4 jaar is hoger aan de private
kant dan aan de publieke kant. De werknemers van publiek verzekerde werkgevers komen
binnen vier jaar wel vaker in de WW terecht. Deze verschillen heffen elkaar min of
meer op. De oorzaak achter deze en andere patronen zijn niet nader onderzocht.
c. Appreciatie onderzoek
Ik sta stil bij de voor mij meest opmerkelijke zaken uit het onderzoek. Ik vind ten
eerste de wijze van benadering van werknemers door hybride markt partijen als het
gaat om re-integratie een positieve ontwikkeling. Het is goed om te zien dat de werknemer
centraler staat in het proces en dat er meer maatwerk wordt geleverd.
Ten tweede is in het onderzoek ook te zien dat de toegenomen nadruk op actieve schadelastbeheersing
die in het APE onderzoek van 2018 is geconstateerd in ieder geval niet is afgenomen.
Dat is wat mij betreft een goed teken. Het toont aan dat verzekeraars proberen te
blijven bijdragen aan het stimuleren van werkgevers en werknemers tot preventie en
re-integratie. De private verzekeraars dragen daardoor bij aan het beoogde doel om
arbeidsongeschiktheid te voorkomen.
Ten derde geven de geïnterviewde werknemers een belangrijk signaal af, namelijk dat
de communicatie over de regelingen en de verantwoordelijkheid van diverse partijen
niet altijd even duidelijk is voor werknemers. Ik ga met de relevante stakeholders
in de hybride markt in gesprek om te bekijken hoe wij de communicatie over de regelingen
kunnen verduidelijken en zo meer eenvoud en duidelijkheid kunnen bieden aan werknemers.
Tot slot laat het onderzoek zien dat er geen substantiële verschillen zijn tussen
de publieke en private kant wat betreft de duurzame werkhervatting van werknemers.
In bepaalde situaties lijken werknemers van de publiek verzekerden beter te re-integreren
en in andere situaties lijkt dit juist het geval te zijn voor werknemers van eigenrisicodragers.
In de kwantitatieve analyse is te zien dat er na vijf jaar vaak geen verschil meer
bestaat tussen de publieke en private kant.
Het onderzoek kan niet op elke vraag een antwoord bieden. Echter acht ik vervolgonderzoek
op dit moment niet opportuun gezien de gesprekken die we samen voeren rondom het WIA-stelsel
in het kader van onder andere de uitwerkingen van het OCTAS-rapport en sociaal-medisch
beoordelen. Hierover heb ik u recent geïnformeerd.5 Na de politieke keuzes over OCTAS moet ook de behoefte aan (nader) onderzoek worden
bezien.
2. Analyse van UWV over het (indirect) verplaatsen van personeel tussen bedrijfsonderdelen
In de Kamerbrief van 11 mei 2023 heeft de toenmalig Minister uw Kamer geïnformeerd
over de analyse die UWV heeft gedaan naar het (indirect) verplaatsen van personeel
tussen bedrijfsonderdelen in relatie tot de Ziektewetpremie.6 Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd de uitkomsten van deze analyse te blijven monitoren.
UWV heeft dezelfde soort analyse inmiddels ook uitgevoerd over 2022 en 2023.
Het (indirect) verplaatsen van personeel tussen bedrijfsonderdelen
De Ziektewetpremie is niet voor alle bedrijfsonderdelen gelijk. De premie wordt vastgesteld
op basis van de schadelast (de uitkeringen) in het verleden. Grote en in mindere mate
middelgrote werkgevers kunnen tegen die achtergrond bij de Ziektewet premievoordeel
behalen door het (indirect) verplaatsen van personeel tussen bedrijfsonderdelen. Deze
werkgevers kunnen namelijk bij het aangaan van nieuwe dienstverbanden en bij het vernieuwen
van aflopende dienstverbanden het dienstverband administratief onderbrengen bij een
ander bedrijfsonderdeel. De werkgevers hebben daardoor de keuze om deze dienstverbanden
bij het bedrijfsonderdeel met de laagste premie onder te brengen. Vooral (grote) uitzendbedrijven
zouden dit kunnen doen, omdat zij vrij veel tijdelijke dienstverbanden hebben.
Analyse van UWV
UWV heeft onderzocht in hoeverre de werkelijke premies die werkgevers moeten betalen
in 2022 en 2023 afwijken van de «verwachte» premies. De «verwachte» premie in jaar
t is de premie die de werkgever zou betalen op basis van diens toegerekende uitkeringslasten
twee jaar daarvoor (jaar t-2) en diens loonsom in jaar t-2. De werkelijke premie is
de premie die daadwerkelijk verschuldigd is op basis van de toegerekende uitkeringslasten
in jaar t-2 en de loonsom in jaar t.
Tabel 1 laat zien dat de verwachte en de werkelijke ZW-premiepercentages voor 2023
dicht bij elkaar liggen. De werkgevers zijn uitgesplitst naar verschillende sectoren.
Specifiek bij de uitzendsector zijn de werkelijke premiepercentages (op basis van
de toegerekende uitkeringslasten in 2021 en de loonsom in 2023) enigszins lager dan
de verwachte premiepercentages (op basis van de toegerekende uitkeringslasten in 2021
en de loonsom in 2021).
Tabel 1: Werkelijke en verwachte gemiddelde ZW-premiepercentages per sector, premiejaar
2023. Bron: UWV.
2023
«Verwachte» gem. premie o.b.v. loon 2021
Werkelijke gem. premie o.b.v. loon 2023
Landbouw en visserij
0,28%
0,28%
Voedingsindustrie
0,42%
0,42%
Overige industrie
0,35%
0,35%
Bouwnijverheid
0,26%
0,26%
Handel
0,42%
0,42%
Vervoer en opslag
0,44%
0,44%
Horeca
0,68%
0,68%
Financiële en zakelijke dienstverlening
0,28%
0,28%
Gezondheidszorg, welzijn en cultuur
0,44%
0,45%
Overheid
0,25%
0,25%
Uitzendbedrijven
2,78%
2,64%
Zakelijke dienstverlening
0,39%
0,37%
In tabel 2 zijn deze cijfers verder uitgesplitst naar uitzend- en niet-uitzendwerkgevers,
en is dezelfde analyse ook voor premiejaar 2022 gedaan. De uitkomsten laten voor beide
jaren een vergelijkbaar beeld zien. Bij de niet-uitzendwerkgevers is er geen verschil
tussen beide premiepercentages. Bij de uitzendwerkgevers is er een verschil. Procentueel
gezien is de werkelijke premie in de uitzendsector in 2022 0,18%-punt lager en in
2023 0,14%-punt lager dan de verwachte premie. Absoluut gezien gaat het om ca. 4 miljoen
euro per jaar op een totale ZW-premie van 73,1 miljoen euro per jaar voor de uitzendsector
in 2023.
2022
Verwachte gem. premie
o.b.v. loon 2020
Werkelijke gem. premie
o.b.v. loon 2022
Alle werkgevers
0,62%
0,62%
Niet-uitzendwerkgevers
0,41%
0,41%
Uitzendwerkgevers
4,55%
4,37%
Tabel 2: Werkelijke en verwachte ZW-premies, uitzend- en niet-uitzendwerkgevers, premiejaren
2022 en 2023. Bron: UWV.
2023
Verwachte gem. premie
o.b.v. loon 2021
Werkelijke
gem. premie
o.b.v. loon 2023
Alle werkgevers
0,44%
0,43%
Niet-uitzendwerkgevers
0,36%
0,36%
Uitzendwerkgevers
2,78%
2,64%
Ik constateer dat de premiedifferentiatie in zekere zin werkt zoals beoogd: ZW-lasten
worden toegerekend aan de sectoren waar de lasten ontstaan. Bij de uitzendsector is
mogelijk alleen sprake van een premie-dempend effect door loonsomverschuivingen. Het
effect is relatief beperkt ten opzichte van de premieverschillen tussen de uitzend-
en niet-uitzendwerkgevers. Ik wil wel een vinger aan de pols houden door te blijven
monitoren. Daarom zal ik UWV vragen om de analyse over twee jaar nogmaals te doen.
Ik zal afhankelijk van de uitkomsten van de desbetreffende analyse in gesprek gaan
met sociale partners en de uitzendsector.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
Indieners
-
Indiener
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid