Brief regering : Schriftelijke beantwoording van vragen gesteld tijdens de eerste termijn van het commissie debat Btw-onderwerpen
32 140 Herziening Belastingstelsel
Nr. 226
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 februari 2025
Op donderdag 13 februari vond het commissiedebat btw plaats. Daarin heeft u verzocht
om in de aanloop naar het vervolg van dit debat, dat plaatsvindt op donderdag 20 februari,
een brief te ontvangen. In deze brief licht ik een aantal zaken toe. Dat doe ik aan
de hand van de nog openstaande vragen die zijn gesteld tijdens de eerste termijn van
de Kamer. Deze gingen over de noodzaak tot budgettaire dekking, meer informatie over
de stap naar een uniform tarief, de impact van btw-verhogingen op verschillende groepen
en andere btw-onderzoeken. Ook waren er vragen over het proces. Daarom geef ik aan
het slot van deze brief aan hoe ik het vervolgproces vorm wil geven.
Zoals gewisseld in het debat op 13 februari zie ik het als mijn opdracht om te trachten
de dekking binnen de btw te vinden.
Zoektocht naar mogelijke oplossingsrichtingen
Zoals ik aangaf in het debat van 13 februari, zou het voor het kabinet een zeer onwenselijke
situatie zijn wanneer het nulscenario in werking treedt. Hierbij zou het btw-tarief
voor cultuur, media en sport per 2026 worden verhoogd naar het algemene tarief. En
in aanloop daarnaartoe zou het overgangsrecht per 1 juli in werking treden. Het kabinet
wil dan ook komen tot een alternatieve invulling om de derving van 1,3 miljard euro
per 2026 te dekken.
Ik heb in de afgelopen week gesprekken gevoerd met een aantal leden van uw Kamer.
In die gesprekken merk ik een constructieve houding om gezamenlijk tot een oplossing
te komen. Tegelijkertijd is er nu nog geen oplossing gevonden die de benodigde derving
kan dekken. Ik hoop in de voortzetting van het debat, maar ook in de periode daarna,
het constructieve gesprek met uw Kamer voort te zetten. Het kabinet wil uiterlijk
in de Voorjaarsnota duidelijkheid geven aan ondernemers, burgers en de Belastingdienst
wat de alternatieve invulling per 1 juli zal worden.
Noodzaak dekking
De heer Vermeer vraagt óf er wel een gat is in de begroting dat gedicht moet worden
en welke ruimte er zou ontstaan als er beter geraamd wordt. De aangenomen motie Van
Dijk1 roept op om te kijken naar een alternatief voor de voorgenomen btw-verhoging op cultuur,
media en sport. Het niet verhogen van de btw op cultuur, media en sport zorgt voor
een structurele derving van 1,3 miljard euro.2 Op grond van de begrotingsregels, zoals ook in het Hoofdlijnenakkoord is vastgelegd,
geldt dat wordt vastgehouden aan de beleidsmatige lastenontwikkeling die bij de start
van het kabinet is voorzien. Beleidsmatige afwijkingen daarvan dienen gecompenseerd
te worden. De begrotingsregels schrijven voor dat zowel binnen de kabinetsperiode
als structureel dekking gevonden wordt.
Dit kabinet streeft uiteraard naar accurate ramingen voor de inkomsten en uitgaven.
In maart worden de resultaten verwacht van de Expertgroep Ramingen. Die resultaten
ziet het kabinet met interesse tegemoet, maar deze gaan en kunnen het hier nu voorliggende
dekkingsvraagstuk niet oplossen. Eventuele aanpassingen aan de inkomstenraming leiden
niet tot ruimte (dan wel een dekkingsopgave) binnen het inkomstenkader. Een kernprincipe
van trendmatig begrotingsbeleid is dat het kader aan de inkomstenkant los staat van
de realisaties. Hiermee wordt voorkomen dat lastenverzwaringen nodig zijn op het moment
dat de ontvangsten tegenvallen, bijvoorbeeld als gevolg van een economische recessie.
Een stap naar uniformering van het btw-tarief
Verschillende partijen hebben tijdens het commissiedebat gevraagd naar een stap richting
een uniformering van het btw-tarief. Deze stap naar uniformering is op z’n vroegst
uitvoerbaar in 2027. Vanwege de verouderde ICT kunnen er in het huidige omzetbelastingsysteem
geen nieuwe tarieven worden toegevoegd. Momenteel loopt een aanbestedingstraject om
een nieuw omzetbelastingsysteem (pakketoplossing) te verkrijgen. Na modernisering
via een pakketoplossing, is het op zijn vroegst in 2027 mogelijk om een extra btw-tarief
in te voeren. Vanaf het moment dat de modernisering is afgerond kan een stap worden
gezet richting een uniform btw-tarief. Dit betekent dat er in 2026 nog een budgettaire
opgave blijft bestaan die – zoals eerder beschreven – conform begrotingsregels gedekt
dient te worden.
Mevrouw Van Eijk vraagt of een eindperspectief van stappen naar een uniformering van
de btw kan worden betrokken in de Kamerbrief met opties voor de hervorming van het
toeslagen- en belastingstelsel. Ik zeg toe dat ik hier in genoemde brief aandacht
aan zal besteden. Deze stap biedt daarom nog geen sluitend alternatief voor de afschaffing
van het verlaagde btw-tarief op cultuur, conform de motie Inge van Dijk c.s. (Kamerstuk
36 602, nr. 107).
Impact btw-verhoging in sectoren zonder recht op aftrek
Tijdens het debat en de technische briefing kwam in algemene zin ook bij verschillende
leden de vraag op welke groepen in de samenleving een afschaffing of verhoging van
de bestaande verlaagde tarieven de meeste impact hebben. Een btw-verhoging slaat niet
volledig neer bij huishoudens. Een gedeelte zal neerslaan bij sectoren zonder volledig
recht op aftrek, zoals onderwijs of de zorg.
Mevrouw Van Eijk vraagt of en wanneer de Kamer kan worden geïnformeerd over verzoeken
om compensatie bij (quasi-)overheidssectoren zonder volledig recht op aftrek. De achtergrond
hiervan is een passage uit een beslisnota waarin staat dat de precieze effecten nog
in kaart worden gebracht. Een verhoging van btw kan resulteren in hogere uitgaven
aan, of vragen om compensatie vanuit bepaalde (semi-)overheidssectoren, het maatschappelijke
veld of de politiek. Een voorbeeld hiervan is dat bij de voorgestelde verhoging van
de btw op boeken het kabinet heeft besloten, hoewel dit niet juridisch verplicht was,
om te voorzien in compensatie voor scholen omdat de btw-verhoging voor hen tot extra
kosten zou leiden bij de inkoop van schoolboeken, die vervolgens weer is weggegeven
bij de onderhandelingen om de onderwijsbegroting. Een ander voorbeeld is dat een btw-verhoging
voor genees- en hulpmiddelen automatisch leidt tot hogere zorguitgaven. Dit heeft
ook gevolgen voor de nominale premie, de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) en zorgtoeslag.
Het omgekeerde geldt voor een btw-verlaging, dit kan resulteren in lagere kosten.
Deze effecten worden momenteel nader in kaart gebracht.
Of flankerende maatregelen nodig zijn hangt af van het gekozen alternatief. Dit punt
wordt meegenomen bij de verdere uitwerking, maar als er een voorstel tot compensatie
komt, zal deze ook gedekt moeten worden en een budgettaire opgave bovenop de huidige
1,3 miljard met zich mee brengen.
Impact btw-verhoging op huishoudens
Huishoudens hebben verschillende consumptiepatronen waardoor een btw-verhoging een
andere impact kan hebben voor verschillende inkomensgroepen. In 2023 hebben Dialogic
en Significant in het kader van de evaluatie van het verlaagde btw-tarief3 in kaart gebracht hoeveel van hun totale bestedingen verschillende inkomensgroepen
uitgeven aan producten waarvoor het verlaagde btw-tarief geldt. Een kopie van onderdelen
uit dat rapport heb ik als bijlage bij deze brief toegevoegd (zie bijlage 1). Daaruit
blijkt bijvoorbeeld dat de impact van een btw-verhoging op personenvervoer groter
is voor lagere inkomens dan voor hogere inkomens, terwijl dit bij sport precies andersom
is.
Over het algemeen geldt dat een verhoging van het verlaagde btw-tarief met 1%-punt
ruwweg gelijk is voor verschillende inkomensgroepen als er gekeken wordt naar bestedingsaandelen.
Dit beeld kan veranderen als er gekeken wordt naar bestedingen als percentage van
het besteedbaar inkomen van de inkomensgroepen. Dit komt doordat lagere inkomens gemiddeld
genomen minder sparen dan hogere inkomens waardoor lagere inkomens relatief meer uitgeven
aan consumptie. De grafiek hieronder laat het verschil zien tussen het effect van
het verhogen van het verlaagde btw-tarief met 1%-punt op bestedingen als percentage
van besteedbaar inkomen en als percentage van bestedingen. Ook maakt het duidelijk
dat het totale budgettaire belang van het verlaagde btw-tarief grotendeels zit bij
huishoudens met hogere inkomens. Dat is de reden dat het verlaagde btw-tarief in algemene
zin als ondoelmatig is beoordeeld. Om via het verlaagde btw-tarief € 1 bij de 10%
minst draagkrachtige huishoudens te krijgen, moet in totaal bijna € 20 worden uitgegeven.
Grafiek 1: Illustratie bestedingsaandelen en inkomenseffecten
In welke mate de lasten van een btw-verhoging daadwerkelijk neerslaan bij consumenten
of ondernemers is afhankelijk van de mate waarin de verhoging wordt doorberekend.
In de grafiek hierboven is uitgegaan van volledige doorberekening, maar in werkelijkheid
zal de btw-verhoging meestal niet volledig worden doorberekend. Eerdergenoemde evaluatie
van de verlaagde btw-tarieven van Dialogic en Significant laat zien dat de mate van
doorberekening doorgaans circa 75% is. Dit betekent dat bij een btw-verhoging van
€ 1 de consumentenprijs met € 0,75 omhooggaat. Tabel 1 vat de uitkomsten van de voorgenoemde
evaluatie samen. Bij de btw-maatregel voor cultuur, media en sport is aangenomen dat
de btw-verhoging voor 75% neerslaat bij huishoudens en voor 25% bij ondernemers.
Tabel 1: Doorberekeningsfactoren
Min
Max
Voedingsmiddelen
71%
81%
Herenkappers
78%
88%
Dameskappers
67%
67%
Restaurants en hotels
102%
127%
Farmaceutische producten
131%
166%
Impact btw-verhoging op ondernemers
Naast de mate van doorberekening is het voor ondernemers van belang hoe prijsgevoelig
de consument is. Een prijsverhoging kan namelijk ook omzetverlies betekenen. Ook dit
verschilt per product of dienst. Prijsgevoeligheid wordt uitgedrukt als de prijselasticiteit
van de vraag: hoeveel verandert de gevraagde hoeveelheid als gevolg van een toename
van de prijs.4 Hier hebben Dialogic en Significant in de evaluatie ook naar gekeken. Aan de hand
van de doorberekeningsfactoren en de prijselasticiteiten kan vervolgens een inschatting
gemaakt worden van het effect van een btw-verhoging op de omzet in bepaalde sectoren.
Hiervan is in de ambtelijke fichebundel bij de Kabinetsreactie5 op de evaluatie van de verlaagde btw-tarieven een inschatting gemaakt. Die bundel
is ook als bijlage bij deze brief gevoegd. In ieder fiche staat een regel met Financiële gevolgen doelgroep(en). Omdat er niet voor alle productcategorieën doorberekeningsfactoren bekend zijn, wordt
er in die gevallen gerekend met een doorberekeningsfactor van 75% aan consumenten.
Andere btw-onderzoeken
Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangekondigd6 liep er in het kader van de aanpak fiscale regelingen een onderzoek naar afbakeningsmogelijkheden
binnen het verlaagde btw-tarief op restaurantdiensten die de doelmatigheid kunnen
verbeteren. Deze is heel recent afgerond en zou bij de brief over het traject aanpak
fiscale regelingen later dit voorjaar naar uw Kamer worden verzonden. Gelet op de
huidige gesprekken die ik voer over de btw, deel ik deze informatie alvast met uw
Kamer (zie bijlage 2).
Ook vindt er op dit moment een evaluatie naar enkele (optionele) btw-vrijstellingen
plaats. Het betreft de vrijstelling voor diensten van lijkbezorgers, schrijvers, journalisten,
cartoonisten & componisten, voordrachten & dergelijke werkzaamheden en daarnaast de
omzetgrenzen van de EU-verplichte fondswervingsvrijstelling. De onderzoeksresultaten
verwacht ik op korte termijn aan uw Kamer verzenden na afronding van de evaluatie.
Vervolgproces
De heer Stoffer en de heer Grinwis vragen wanneer er een alternatief pakket ligt en
of kan worden gegarandeerd dat er tijdig een wettekst ligt voor dat alternatief. Mevrouw
Van Eijk vraagt hoe richting het Belastingplan 2026 stappen worden gezet in het verder
opschonen van het handboek omzetbelasting, welke budgettaire opbrengst hiermee gepaard
gaat en wanneer de Kamer hierover geïnformeerd zal worden.
Het kabinet acht de huidige onzekerheid die bestaat in de cultuursector zeer onwenselijk.
Daarom is het de insteek om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden. Dat betekent
uiterlijk bij de Voorjaarsnota, conform de motie van Dijk. Zoals ik eerder heb aangegeven
zal ik het alternatief door middel van een separaat wetgevingstraject zo snel als
mogelijk in de wet opnemen. Daarbij is het mijn hoop dat het parlement bereid is om
deze wet dan voortvarend en in goed overleg te behandelen. Als het nodig blijkt om
aanvullend beleid te treffen, zal ik dat ook doen.
Daarnaast zal ik richting het Belastingplan van dit najaar bezien of er in het handboek
btw nog moeilijk uit te leggen tariefverschillen weg te nemen zijn. Uiterlijk komende
Prinsjesdag wordt u daarover geïnformeerd. Daarbij hecht ik er wel aan om te verwijzen
naar wat is gezegd tijdens de technische briefing op 11 februari en wat ik reeds heb
aangegeven tijdens het commissiedebat op 13 februari: het enkel schrappen van toelichting
uit dat beleidsbesluit is (vaak) niet mogelijk en heeft géén budgettaire effecten.
Daarom wordt er breder gekeken naar moeilijk uit te leggen situaties in de btw.
Tot slot
Op donderdag 20 februari hoop ik het gesprek met u voort te zetten. Zoals hiervoor
toegelicht, hoop ik zo snel mogelijk tot een gezamenlijke oplossing te komen.
De Staatssecretaris van Financiën,
T. van Oostenbruggen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën