Brief regering : Voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen – winter 2025
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 681 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 januari 2025
Voor u ligt de tweede voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen (hierna:
de voortgangsrapportage). Hierin staat de actuele stand van zaken omtrent de voortgang
van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel.1 In figuur 1 wordt weergegeven waar de transitie zich bevindt in de tijd. Op basis
van de informatie die ik tot mijn beschikking heb, blijkt dat de pensioensector hard
werkt aan de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. De transitie vordert gestaag.
De eerste drie pensioenfondsen zijn per 1 januari 2025 ingevaren naar een nieuwe regeling.
Voor circa 92,5% van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden die een pensioenregeling
hebben die wordt uitgevoerd door een pensioenfonds, is het transitieplan afgerond.2 Daarnaast blijkt dat vier van de negen verzekeraars en alle premiepensioeninstellingen
(PPI’s) een implementatieplan hebben ingediend, waarin de implementatie voor de duizenden
regelingen die zij uitvoeren wordt uitgewerkt.3 Maar er moet ook nog veel gebeuren. De transitie naar het nieuwe pensioenstelsel
is voor iedereen nieuw en ieder begin is ingewikkeld. Daarbij is het van cruciaal
belang dat knelpunten uit de uitvoeringspraktijk worden opgepakt en dat het lerend
vermogen van de sector wordt aangesproken om de transitie tijdig af te kunnen ronden.
Ik zie dat de sectorpartijen de knelpunten op verschillende manieren adresseren en
tot oplossingen komen.
Bij een stelselwijziging als de pensioentransitie is het belangrijk dat de (gewezen)
deelnemers en gepensioneerden goed worden meegenomen. Een graadmeter hierbij is het
vertrouwen ten aanzien van het pensioenstelsel. De publieksmonitor pensioenen (bijlage 6)
laat in het najaar van 2024 een licht stijgende trend zien van het vertrouwen, die
stabiliseert in Q4. Daarnaast blijkt dat twee derde van de Nederlanders inmiddels
bekend is met het nieuwe pensioenstelsel.
De monitor is uitgevoerd conform het plan van aanpak monitoring.4 Onderdeel hiervan zijn de in opdracht van SZW door EY Adviseurs B.V. (hierna: EY)
uitgevoerde transitiemonitor (bijlage 1), de deelnemersmonitor5, de doelstellingenmonitor6, het advies van de regeringscommissaris transitie pensioenen (bijlage 2), de informatie
van toezichthouders DNB en AFM, overige onderzoeken en de gesprekken die ik met de
pensioensector voer, onder andere met de sociale partners, de pensioenuitvoerders
en de -koepels en de toezichthouders. Daarnaast heeft mijn ministerie in de afgelopen
periode contact gehad met pensioenfondsen en verzekeraars, zowel op bestuursniveau
als op werkvloerniveau, pensioenuitvoerders, adviesbureaus, de advocatuur, OR-adviseurs,
koepelorganisaties zoals Adfiz, KPS, VITP en het Actuarieel Genootschap, hoorrechtverenigingen
en gepensioneerdenorganisaties en de wetenschappers van onder meer Netspar. Mijn gesprekspartners
hebben hun ervaringen, vragen en knelpunten gedeeld en meegedacht over het zo goed
mogelijk laten verlopen van de transitie. Ik wil ze bedanken voor hun betrokkenheid
en openheid.
Figuur 1: Transitieperiode – mijlpalen
Leeswijzer
In het eerste hoofdstuk geef ik aan welke conclusies ik verbind aan de bevindingen
uit de verschillende monitoren, adviezen en gesprekken. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan
op de ervaringen van de koplopers. Hoofdstuk 3 gaat in op het advies van de regeringscommissaris
transitie pensioenen (hierna: regeringscommissaris). Hoofdstuk 4 bevat een verdere
uiteenzetting van de stand van zaken van de transitie en de gemaakte keuzes. Daarbij
ga ik primair in op de moties, toezeggen en onderwerpen die in de debatten over de
voortgang van de transitie aan bod zijn gekomen. Als gedurende de transitie blijkt
dat de informatiebehoefte verandert, zullen er in de transitiemonitor en in deze rapportage
andere accenten worden gelegd. In hoofdstuk 5 ga ik dieper in op het vertrouwen van
de deelnemer. De stand van zaken rondom (voorgenomen) wet- en regelgeving volgt in
hoofdstuk 6. In de bijlage is een overzicht en de huidige stand van zaken te vinden
van de moties en toezeggingen die betrekking hebben op de monitoring van de transitie
naar het nieuwe pensioenstelsel.
Beleidsconclusies
De pensioensector werkt hard aan de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel ...
De transitie vordert gestaag. Er wordt door alle bij de transitie betrokken partijen
hard gewerkt om de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel zorgvuldig te doorlopen.
Zoals geconstateerd door de regeringscommissaris is deze inzet en doorzettingsvermogen
nodig om de voortgang van de transitie te waarborgen. Ik wil waardering uitspreken
aan de partijen die druk aan de slag zijn met deze transitie. De partijen die hun
pensioenregeling hebben ondergebracht bij een pensioenfonds hebben nagenoeg allemaal
tijdig de arbeidsvoorwaardelijke fase afgerond. Voor circa 92,5% van de (gewezen)
deelnemers en gepensioneerden die een pensioenregeling hebben die wordt uitgevoerd
door een pensioenfonds, is het transitieplan afgerond.7 Na de arbeidsvoorwaardelijke fase gaat de pensioenuitvoerder aan de slag met de implementatie
van de gewijzigde pensioenregeling (de implementatiefase), daarbij gaat het bijvoorbeeld
om het aanpassen van ICT-systemen. Uit de transitiemonitor blijkt dat 46% van de gevraagde
pensioenfondsen comfort heeft dat de uitvoeringsorganisatie in staat is om de transitie
vanuit IT-perspectief tijdig en beheerst kan laten verlopen. Nog eens 46% is daar
neutraal over, en de overige 8% is het daarmee oneens. Tevens blijkt dat de meeste
pensioenfondsen (70%) in gesprek zijn met hun vermogensbeheerder over de implementatie
van de Wtp. De transitie wordt afgerond met de overstap naar de nieuwe regeling. Tegelijk
met de overstap naar deze gewijzigde regeling verwacht 77% van de pensioenfondsen
in te varen. Met het invaren door de eerste drie pensioenfondsen zijn er minder pensioenfondsen
per 1 januari 2025 overgestapt dan op basis van de eerste voortgangsrapportage werd
verwacht. Ik begrijp de afweging die pensioenfondsbestuurders hierbij maken. Uiteindelijk
zijn zij verantwoordelijk voor een zorgvuldige transitie, zowel inhoudelijk als bijvoorbeeld
rondom het informeren van hun (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. Partijen houden
echter zo lang mogelijk vast aan de afgesproken transitiedatum. Veruit de meeste pensioenfondsen
(67) zijn dan ook nog steeds voornemens om in 2026 in te varen. Bovendien constateert
de regeringscommissaris dat een besluit tot een verschuiving van de transitiedatum
in het algemeen niet lichtvaardig wordt genomen.
Voor de verzekeraars en PPI’s ligt de mijlpaal voor het afronden van de arbeidsvoorwaardelijke
en implementatiefase later in de tijd. Uit de transitiemonitor blijkt de verwachting
dat per 1 januari 2025 circa 36% van het aantal contracten ondergebracht bij een verzekeraar
is omgezet naar het nieuwe stelsel en dat dit bij PPI’s naar verwachting voor circa
31% van de regelingen geldt. De regeringscommissaris merkt daarbij op dat een aanzienlijk
aantal van de omzettingen (circa 40%) naar verwachting op het laatste transitiemoment
(1 januari 2028, wat thans in wetgeving voorligt) plaatsvindt. Daarbij moet worden
voorkomen dat de hoeveelheid werkgevers dat zich op het laatste moment meldt voor
het omzetten van het contract zo groot zal zijn dat verzekeraars dat niet meer tijdig
kunnen verwerken. Werkgevers geven aan dat bij bestaande premieregelingen met leeftijdsafhankelijke
premies in 80% van de gevallen gekozen is voor het toepassen van de eerbiedigende
werking.
Met de toezegging aan de Eerste Kamer om de uiterste transitietermijn te verlengen
naar 1 januari 2028, is er voldoende tijd om de transitie zorgvuldig te doorlopen.
Het advies van de regeringscommissaris, de bevindingen in de transitiemonitor en overige
signalen maken dat ik de transitiedatum vooralsnog niet verder zal aanpassen dan het
voorstel dat nu ter behandeling voorligt in de Tweede Kamer.
... en er moet ook nog veel gebeuren ...
Er is al veel werk verricht, maar er is geen tijd om op de handen te gaan zitten.
Om de wettelijke mijlpaal van 1 januari 2028 te halen, is het van belang dat alle
betrokken partijen de voortgang in het transitieproces behouden. In navolging van
het tussentijds advies van de regeringscommissaris om onder andere de piekbelasting
als gevolg van het indienen van alle implementatieplannen op één datum te voorkomen,
ben ik voornemens de uiterste inleverdatum van deze plannen door pensioenfondsen te
dynamiseren.8 Hierdoor kunnen werkzaamheden beter worden gespreid en is een zorgvuldige transitie
voor iedereen beter mogelijk.
Ook voor pensioenregelingen uitgevoerd door verzekeraars of PPI’s is het belangrijk
dat de transitie naar het nieuwe stelsel wordt voortgezet. Daartoe zijn nu vooral
de (kleine) werkgevers en de pensioenadviseurs aan zet. Ik roep hen dan ook op om
met hun pensioenuitvoerder goede afspraken te maken over de planning. Dit om te voorkomen
dat de planning niet gehaald kan worden omdat iedereen op hetzelfde moment over wil
stappen. Mijn ministerie is, aansluitend op advies van de regeringscommissaris, in
overleg met werkgeversorganisaties, verzekeraars, PPI’s en adviseurs om te bezien
hoe de voortgang verloopt, waar ondersteunende acties geboden kunnen worden en waar
partijen kunnen leren van elkaars ervaringen. Daarbij komt ook tijdige verstrekking
van de transitie-informatie aan bod, onder meer rondom de (uitzonderlijke) situatie
dat het arbeidsvoorwaardelijke traject bij een door een verzekeraar uit te voeren
regeling kort voor de transitiedatum wordt afgerond en het niet mogelijk is om de
deelnemer op tijd te informeren. De komende voortgangsrapportages blijf ik rapporteren
in welke mate regelingen daadwerkelijk zijn omgezet naar het nieuwe pensioenstelsel
en hoe dit aansluit bij de eerdere verwachtingen. Gezien de ontwikkelingen die ik
de afgelopen periode heb gezien, heb ik er alle vertrouwen in de pensioensector dat
zij deze slag kan maken.
... knelpunten uit de uitvoeringspraktijk worden opgepakt...
Bij alle betrokken partijen zie ik een grote mate van bevlogenheid gepaard gaan met
een grote mate van voorzichtigheid. Veel is nieuw, zowel binnen de eigen organisaties
als in de onderlinge verhoudingen, bijvoorbeeld tussen sociale partners, pensioenuitvoerders
en toezichthouders. Hierdoor moesten werkzaamheden en processen opnieuw worden ingericht
en pas gedurende de uitwerking dan wel uitvoering doen zich knelpunten voor die oplossing
behoeven alvorens de transitie voortgezet kan worden.
Ik zie dat de sectorpartijen de knelpunten op verschillende manieren adresseren en
tot oplossingen komen. De meest geëigende plek daarvoor is het Platform Pensioentransitie,
met daarin de pensioenuitvoerders en toezichthouders DNB en AFM. Aandachtspunten en
dilemma’s worden waar nodig opgepakt en kennis hierover wordt in de sector verspreid.
Ik vind het belangrijk dat op deze manier alle partijen hun verantwoordelijkheid voor
een zorgvuldige transitie pakken. De pensioenuitvoerders door (onder andere) aandacht
te vragen voor de vertaling van de opdracht van de sociale partners in een evenwichtig
en uitvoerbaar implementatieplan, de toezichthouders door in hun toezichtskader invulling
te geven aan de wettelijke vereisten die als waarborg dienen voor een zorgvuldige
transitie.
Ik blijf openstaan voor signalen uit de uitvoeringspraktijk. De sector kan dergelijke
signalen bijvoorbeeld delen via Werkenaanonspensioen.nl en, in geval van fiscale vraagstukken,
ook via het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst. Ook wordt breed
het net opgehaald door werkbezoeken aan de sector, door het organiseren van informatiebijeenkomsten
met de sector en door reguliere contacten met brancheverenigingen en kenniskringen
van pensioenprofessionals. Daarnaast is mijn ministerie aanwezig tijdens lezingen,
congressen en seminars in het pensioendomein. Ook de regeringscommissaris is op meerdere
manieren benaderbaar voor professionals en partijen in de sector. Zij betrekt de bij
haar binnengekomen signalen bij haar advisering over het verloop van de transitie.
Met betrokken partijen zorg ik dat eventuele knelpunten voortvarend kunnen worden
verholpen. Dit vergt soms dat op een aantal punten nadere verduidelijking van wet-
en regelgeving nodig is. Bij het oplossen van deze knelpunten is het uitgangspunt
steeds geweest om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over waaraan de sector precies
moet voldoen en hoe zij dat ook op een werkbare manier kan doen. Dat heeft onder andere geleid tot een uitbreiding van de standaardregel binnen
de standaardmethode. Deze is in december 2024 in werking getreden. Ook bleek dat er,
naar aanleiding van de ervaringen van de eerste drie pensioenfondsen die zijn ingevaren,
behoefte was aan concrete handvatten voor een praktische aanpak van het proces rondom
de beoordeling van evenwichtigheid in de implementatieplannen (zie paragraaf evenwichtigheid in hoofdstuk 2). Daarnaast is er momenteel in de pensioensector nadere verduidelijking
nodig over de vraag of het wettelijk mogelijk is om de solidariteits- of risicodelingsreserve
in te zetten voor het kunnen aanvullen van pensioenuitkeringen die kort na de transitie
lager zijn dan op het moment onmiddellijk voor de transitie. Het punt hierbij is dat
de solidariteits- of risicodelingsreserve dan na transitie zal worden ingezet voor
een gevolg van de (gemaakte keuzes bij) de gehanteerde omrekenmethodiek bij invaren
die leidt tot een lagere pensioenuitkering in vergelijking met de pensioenuitkering
onmiddellijk voorafgaand aan de transitie. In box 1 is verduidelijking over deze uitvoeringsvraag
opgenomen. Dit is besproken met DNB, de Pensioenfederatie en diverse sectorexperts.
Box 1: Inzet reserve direct na transitie
De solidariteits- of risicodelingsreserve is een collectieve vermogensreserve waarmee
financiële mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld.9 Bij de totstandkoming van de Wtp is beoogd dat een lagere pensioenuitkering van een
pensioengerechtigde onmiddellijk na transitie in vergelijking met de pensioenuitkering
onmiddellijk voorafgaand aan de transitie (omzetting) ook wordt aangemerkt als een
financiële tegenvaller. Een dergelijke lagere pensioenuitkering kan worden geschaard
onder een financiële tegenvaller als bedoeld in de artikelen 10d en 10e Pensioenwet
waarvoor de solidariteits- of risicodelingsreserve ingezet kán worden.
Het is een bevoegdheid van sociale partners dan wel pensioenfondsbesturen om doelstellingen
voor de solidariteits- of risicodelingsreserve te formuleren, passend bij het specifieke
karakter van het pensioenfonds en de deelnemerspopulatie. Pensioenfondsbesturen stellen
regels vast die evenwichtig, onderling consistent en voor langere tijd vastgelegd
zijn. Het uitgangspunt van de regering is dat pensioenfondsbesturen zelf in staat
zijn om een solidariteits- of risicodelingsreserve voor hun specifieke situatie evenwichtig
vorm te geven, die meerwaarde biedt voor de deelnemers in hun pensioenregeling. De
evenwichtigheid van afspraken rond deze reserves wordt door het pensioenfonds beoordeeld
en in de besluitvorming over de reserve op de voorgeschreven wijze onderbouwd.
In de wet zijn meerdere instrumenten bruikbaar voor het opvangen van lagere pensioenuitkeringen
bij de transitie. Het is tijdens de transitie mogelijk om ook bij lage dekkingsgraden
reeds ingegane pensioenuitkeringen te ontzien via het toekennen van extra pensioenvermogen
om op die manier tot een evenwichtige transitiebeslissing te komen. De mogelijkheid
dat de reserve kan worden ingezet voor het opvangen van lagere uitkeringen onmiddellijk
na de transitie in vergelijking met de pensioenuitkering onmiddellijk voorafgaand
aan de transitie biedt een extra instrument. Het is aan pensioenfondsbesturen om een
evenwichtige afweging te maken of de solidariteits- of risicodelingsreserve kan worden
ingezet voor het opvangen van lagere uitkeringen, bijvoorbeeld onmiddellijk na de
transitie.
Uit bovenstaande toelichting volgt dat er geen wettelijke belemmering is voor pensioenuitvoerders
om direct na de transitie lagere pensioenuitkeringen te voorkomen via de solidariteitsreserve.
Kaders bij inzet solidariteits- of risicodelingsreserve
In de wet zijn reeds kaders gesteld waar partijen bij het gebruik van de solidariteits-
of risicodelingsreserve niet buiten mogen treden. Zo moet het vullen van de reserve
bij transitie passend zijn binnen de kaders van de artikel 150n van de Pensioenwet.
In de wet zijn ook reeds governance vereisten opgenomen rondom de evenwichtige transitie
(bijvoorbeeld transitie- en implementatieplan). Deze wettelijke kaders zijn ook van
toepassing als de solidariteits- of risicodelingsreserve wordt gebruikt voor het opvangen
van lagere uitkeringen, bijvoorbeeld onmiddellijk na de transitie.
Ook stelt de pensioenuitvoerder regels vast voor doelstellingen van de solidariteits-
of risicodelingsreserve en het vullen en uitdelen van de reserve. Deze regels zijn
evenwichtig, transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.10 Ook moeten door middel van de solidariteits- of risicodelingsreserve financiële mee-
of tegenvallers zodanig collectief gedeeld worden dat deze risicodeling op voorhand
leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen
voor alle generaties.11 Om die reden is het bijvoorbeeld niet toegestaan via deze reserves een puur omslagelement
in het nieuwe stelsel te introduceren, waarbij naar verwachting sommige generaties
alleen profiteren van deze reserves en andere generaties alleen betalen aan deze reserves.12
Tot slot zal het bij lage dekkingsgraden kunnen voorkomen dat door inzet van de reserve
voor het op peil houden van pensioenuitkeringen tijdens de transitie de reserve sneller
leeg raakt ten opzichte van een situatie waarin de pensioenuitkeringen tijdens de
transitie niet op peil worden gehouden door de inzet van de reserve. Als gevolg daarvan
kan in een later stadium de kans en impact van verlagingen toenemen. Pensioenfondsen
dienen evenwichtig te informeren over de regels en procedures die gelden ten aanzien
van de solidariteits- en risicodelingsreserve. Daarmee hebben deelnemers realistische
verwachtingen over hun pensioen.
... tevens is daarbij het lerend vermogen van de sector van cruciaal belang om de
transitie tijdig af te ronden.
Nu de eerste ervaringen zijn opgedaan, is het belangrijk dat hier lessen uit worden
getrokken en deze lessen worden verspreid binnen de sector. Dat geldt niet alleen
voor de pensioenuitvoerders maar ook voor de toezichthouders. Via Werkenaanonspensioen.nl
wordt regelmatig aanvullende informatie verspreid, zoals over de toepassing van eerbiedigende
werking, de werking van de beoogde dynamisering van de inleverdatum van het implementatieplan
en het opstellen van een communicatieplan. Daarnaast heeft in juni 2024 het tweede
Werken aan ons pensioen congres plaatsgevonden, met opnieuw ongeveer 400 deelnemers
uit de hele pensioensector.
Ook deze dag stond het uitwisselen van bruikbare inzichten en geleerde lessen centraal,
zowel in het plenaire deel als in de 25 deelsessies verzorgd door ervaringsdeskundigen.
Op 12 maart 2025 volgt de derde editie van het congres.
Het leren van ervaringen die eerder en/of door anderen zijn opgedaan, vormt zoals
hiervoor aangegeven een belangrijke succesfactor om de transitie tijdig te realiseren.
Bij het delen van ervaringen geldt dat de ervaringen van de eerste pensioenfondsen
die overstappen naar het nieuwe stelsel en invaren belangrijke input vormen voor de
groep die dat later in de tijd doet. In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de ervaringen
met de koplopersfondsen. Ook worden de ervaringen zowel door de pensioenfondsen, als
door de toezichthouders gedeeld. De regeringscommissaris merkt dit ook op, zij geeft
aan dat beide toezichthouders al voorzien in kennisdeling door het versturen van sectorbrieven,
het publiceren van nadere uitwerkingen (Q&A’s) en door het organiseren van rondetafelbijeenkomsten
en webinars waar praktische kwesties worden behandeld. Deze activiteiten worden gewaardeerd
en zijn blijvend nodig. De eerste resultaten van deze activiteiten worden al waargenomen.
Bij verzekeraars en PPI’s gebeurt het leren van elkaar en het delen van best practices met name binnen de koepelorganisatie het Verbond van Verzekeraars. Dit is wel enigszins
begrensd, omdat verzekeraars en PPI’s tegelijkertijd met elkaar concurreren.
Ervaringen met de koplopersfondsen
De motie Joseph (NSC) c.s. heeft de regering verzocht om een evaluatie uit te voeren
van de pensioenfondsen die per 1 januari 2025 zijn ingevaren. Ik heb aangeven de motie
te kunnen uitvoeren, door de eerste beelden en geleerde lessen bij betrokken partijen
uit te vragen. Daartoe heb ik de pensioenfondsen bij monde van de Pensioenfederatie
gevraagd om de ervaringen en de geleerde lessen op te halen bij de koplopersgroep
(zie bijlage 3 voor de brief van de Pensioenfederatie). Aan de toezichthouders DNB
en AFM heb ik ook gevraagd om de geleerde lessen uiteen te zetten (zie bijlage 4 en
bijlage 5). Hieronder worden de eerste geleerde lessen en aanbevelingen weergeven,
zodat de pensioenfondsen die in 2026 en 2027 gaan invaren deze kunnen gebruiken in
hun eigen transitieproces. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het om algemene lessen
gaat en vanwege de toezichtvertrouwelijkheid niet om individuele casuïstiek. Dit zijn
eerste geleerde lessen en ik ben voornemens om in de hierop volgende voortgangsrapportage
halverwege 2025 nog een nadere evaluatie te sturen, waarbij ook meer betrokken partijen
worden gevraagd hun ervaringen te delen.
Algemeen beeld
Per 1 januari 2025 hebben de eerste drie pensioenfondsen de stap gezet naar het nieuwe
pensioenstelsel: de nieuwe pensioenregeling is gestart en zij zijn ingevaren. Zowel
DNB als de pensioenfondsen geven aan dat in het afgelopen jaar uitdagingen aan de
oppervlakte zijn gekomen, die vooraf niet volledig te voorspellen waren. Dat is inherent
aan een stelselwijziging van deze omvang, en vraagt om nauw contact tussen de sector
en de toezichthouders. Ook de AFM ziet dat pensioenuitvoerders een uitdagende taak
hebben, wat leidt tot voortschrijdende inzichten en leereffecten. Zowel de pensioenfondsen
als de toezichthouders gebruiken de ervaringen uit dit transitiejaar om lessen te
trekken, om in de toekomst het proces te vereenvoudigen en versnellen. Op dit punt
noemt de Pensioenfederatie een aantal stappen om te zetten in het transitieproces:
goed te investeren in de stakeholders door bijvoorbeeld bijpraatsessies en korte lijnen,
goede afspraken te maken over rollen en verantwoordelijkheden en transparant te zijn
over de complexiteit van de operatie. Ook heeft het de koplopers geholpen om kennis
op te halen bij andere pensioenfondsen en expertise en ervaringen te delen.
Wettelijk kader
DNB concludeert dat het wet- en regelgevingskader een goede basis is gebleken voor
de transitie, en dat op onderdelen is ingespeeld op gewenste verduidelijking met lagere
regelgeving. De Pensioenfederatie geeft aan dat de koplopers in de praktijk al eerder
dan de inwerkingtreding van de wet voortvarend zijn begonnen aan hun implementatietraject,
en dus moesten ontdekken welke eisen toezichthouders stelden aan de pensioenfondsen
bij de invulling van bepaalde open normen. Hierover is soms intensief overleg gevoerd
tussen de sector, de toezichthouder en mijn ministerie. DNB heeft verduidelijking
kunnen geven via het invaarsjabloon, de partiële beoordeling en handvatten in de vorm van good practices, factsheets en Q&A’s. Dit leidde er wel toe dat de pensioenfondsen die al verder
in het proces waren hierdoor ook werk opnieuw hebben moeten doen. De Pensioenfederatie
blijft graag in gesprek met de toezichthouders en mijn ministerie over een aantal
onderdelen waarop nog nadere verduidelijking gewenst is.
DNB constateert dat de benodigde aanpassing van IT-systemen een omvangrijke klus blijkt.
Dit was voor verschillende pensioenfondsen reden om hun invaarplanning bij te stellen.
De koplopersfondsen geven vanuit hun ervaring met dit proces de volgende lessen mee:
houd een gedetailleerd invaardraaiboek bij, voer meerdere proeftransities uit en borg
de inzichten uit het Kader Datakwaliteit.13 DNB geeft aan dat de aangekondigde wijziging van de transitiemijlpaal voor het implementatieplan
voor pensioenfondsen die later dan 1 juli 2026 invaren partijen meer mogelijkheden
geeft om de transitiewerkzaamheden in de tijd te spreiden en te leren van eerdere
ervaringen.
Het afgelopen jaar heeft de AFM bewust gekozen om mee te kijken bij de totstandkoming
van de transitieoverzichten, en in een vroegtijdig stadium haar observaties aan zowel
individuele partijen als sectorbreed terug te koppelen. Ook organiseert de AFM regelmatig
rondetafelgesprekken, publiceert zij Q&A’s, inzichten in haar Transitiebulletin en
op haar website. Hoewel deze publieke uitingen soms als verrassing zijn ervaren door
de sector, is dit voor de AFM een middel om de hele sector te bereiken omdat het onderhouden
van een doorlopende accounttoezichtrelatie niet mogelijk is.
Evenwichtigheid
Zowel DNB als de Pensioenfederatie zijn ingegaan op de ervaringen rondom evenwichtigheid
en de uitdaging om deze robuust te onderbouwen. Het beoordelingskader hiervoor was
voor de pensioenfondsen op voorhand niet bekend. De eerste drie pensioenfondsen hebben
hierdoor na indiening van het implementatieplan nog veel aanvullende kwantitatieve
analyses moeten uitvoeren voor de onderbouwing van de evenwichtigheid van de transitie
en moeten afstemmen met sociale partners en pensioenfondsorganen. DNB, de Pensioenfederatie
en mijn ministerie werken op dit moment aan een stappenplan voor onderbouwing van
de evenwichtigheid van de transitie. Hierin worden de aandachtspunten van DNB voor
de pensioenfondsbesturen meegenomen, zoals het expliciteren van de effecten voor deelnemersgroepen,
de financiële effecten van de transitie, het expliciteren hoe deze financiële effecten
aansluiten bij de door partijen beoogde doelen, zorgen dat het besluit robuust is
voor wijziging van economische omstandigheden en zorgen voor grip op de bij de besluitvorming
gehanteerde berekeningen. Dit stappenplan wordt binnenkort gepubliceerd en via diverse
uitingen bij sectorpartijen onder de aandacht gebracht. Denk hierbij onder meer ook
aan kennissessies.
Deelnemerscommunicatie
De AFM ziet dat er op het gebied van deelnemerscommunicatie goede stappen worden gezet
door de pensioensector en dat de ontwikkeling van deelnemerscommunicatie in deze fase
van de transitie hoger op de agenda lijkt te komen. Er zijn wel geleerde lessen, die
zowel de pensioenfondsen als de toezichthouder kunnen trekken. Allereerst ziet de
AFM in de praktijk dat de verschillende informatiemomenten gezamenlijk nog niet altijd
een evenwichtig beeld scheppen en dat verschillende boodschappen niet één verhaal
vertellen dat in samenhang begrijpelijk is voor de deelnemer. De Pensioenfederatie
constateert dat het geheel aan wettelijke eisen ten aanzien van de transitiecommunicatie
leidt tot een omvangrijk pakket aan informatie, vooral als de communicatie op papier
plaatsvindt. Het is een uitdaging gebleken om de wettelijke verplichte communicatie
en wenselijke communicatie, bijvoorbeeld de reguliere communicatie, goed op elkaar
af te stemmen en te veel of (te) verschillende boodschappen te voorkomen. Hierover
is doorlopend overleg met de AFM.
Ten tweede werken de pensioenfondsen, naar aanleiding van zorgen over een mogelijk
onrealistisch beeld van het toekomstig pensioen bij deelnemers, met gelaagdheid in
de communicatie en het geven van een persoonlijke toelichting bij de scenariobedragen.
De AFM vraagt daarbij aandacht voor het toespitsen van informatie op de specifieke
situatie van de deelnemer waarbij ook de actuele situatie van de deelnemer is meegenomen
(mede in relatie tot de peildatum).
Tot slot constateert de AFM dat in de praktijk sprake is geweest van (te voorkomen)
fouten in het prognose transitieoverzicht; de AFM verwacht dat de pensioenuitvoerder
hierover transparant is richting haar deelnemers. Geadviseerd wordt om parallel aan
het proces bij DNB een termijn aan te houden waarbinnen zij voldoende tijd hebben
om deelnemerscommunicatie goed in te richten en te controleren, en niet te wachten
op de verklaring van geen bezwaar van DNB.
Beoordelingsproces
Dit jaar is het beoordelingsproces van DNB voor het eerst doorlopen. Er is hard gewerkt
door alle betrokkenen om de invaardatum te kunnen halen: medewerkers, bestuur, adviseurs
en uitvoerders van pensioenfondsen, leden van verantwoordings- of belanghebbendenorganen
en de toezichthouders. De Pensioenfederatie constateert dat de beschikbare capaciteit
niet toereikend is om de processen in dezelfde intensiteit in 2025 en 2026 op tijd
tot een goed einde te brengen. DNB heeft aangegeven een aantal stappen te zetten om
het proces soepel te laten verlopen. Allereerst zal DNB zo vroeg mogelijke focus op
de meest relevante aspecten van de beoordeling leggen en daarbij communiceren over
de belangrijkste door het pensioenfonds te zetten stappen. Onderdeel hiervan vormt
het vroegtijdig aangeven van aspecten die pensioenfondsen ook ná invaren kunnen adresseren.
Om het beoordelingsproces voorspelbaarder en transparanter te maken communiceert DNB
voortaan de verwachte resterende doorlooptijd van de beoordeling. De pensioenfondsen
waarderen dat DNB er blijk van geeft steeds ook kritisch naar de eigen inzet en processen
te kijken en openstaat voor feedback over het stellen van prioriteiten. Ook de pensioenfondsen
zelf kunnen stappen zetten om het proces soepel te laten verlopen, zo blijkt uit de
ervaringen van de koplopers. Belangrijk daarvoor zijn zorgen voor bestuurlijke betrokkenheid
(beschikbaarheid en flexibiliteit), de uitingen van de toezichthouders gebruiken als
handvat, gebruik maken van de partiële beoordelingen en het goed vastleggen van de
(tussentijdse) besluitvorming.
Ik roep de pensioenfondsen die in 2026 en 2027 gaan invaren op om van deze lessen
samen met de informatie op Werkenaanonspensioen.nl en de informatie die door de toezichthouders
wordt gedeeld om tot kennisdeling te komen, te gebruiken in hun eigen transitieproces.
Daarnaast zie ik dat de toezichthouders deze lessen gebruiken om hun werkwijze kunnen
verbeteren. Ik moedig alle betrokken partijen dan ook aan om dat te blijven doen.
Advies regeringscommissaris
De regeringscommissaris heeft op 14 januari jl. haar tweede reguliere advies uitgebracht.
Daarnaast heeft zij op 4 september 2024 een tussentijds advies uitgebracht, ten aanzien
van het dynamiseren van de indieningsdatum voor implementatieplannen. In deze voortgangsrapportage
maak ik dankbaar gebruik van haar gedegen onderzoek en haar goede adviezen.
De regeringscommissaris concludeert dat de transitie over het algemeen goed verloopt,
maar veel vraagt van alle betrokkenen in de sector, zeker nu de druk op het proces
verder oploopt. Nu de transitie daadwerkelijk gerealiseerd wordt, komen diverse partijen
voor uitdagende situaties te staan. Zij geeft aan dat dit voor een transitie van deze
omvang en complexiteit onvermijdelijk is. De regeringscommissaris constateert dat
er vooralsnog geen aanleiding is om de uiterste transitiedatum verder te verschuiven.
Om de transitie binnen de gestelde termijn te kunnen halen, geeft zij aan dat het
belangrijk is dat de doorlooptijden van alle bij de transitie betrokken partijen worden
verkort. Dit kan worden bereikt doordat alle partijen leren van eerdere ervaringen
in de sector. In hoofdstuk 1 en 2 is hier nader op ingegaan.
De eerste drie pensioenfondsen hebben bewezen dat het mogelijk is om over te gaan
naar het nieuwe stelsel. De regeringscommissaris merkt daarbij op dat de doorlooptijd
van het transitieproces relatief lang was, en de beoordeling van de implementatie-
en communicatieplannen door de toezichthouders een intensief traject was tussen de
pensioenfondsen en de toezichthouders. De doorlooptijd moet korter om de transitie
naar het nieuwe pensioenstelsel tijdig te kunnen maken.
Ten aanzien van verzekerde regelingen roept de regeringscommissaris werkgevers en
hun pensioenadviseurs op om tijdig in actie te komen. Want hoewel er nu nog tijd is,
is het belangrijk te voorkomen dat er een opstroopeffect ontstaat. Dit vergt inspanning
en flexibiliteit van alle betrokken partijen. Ik onderschrijf het belang van spreiding
van de transitiedatum voor regelingen uitgevoerd door een verzekeraar of PPI. Deze
spreiding kan voorkomen dat straks veel regelingen tegelijk omgezet moeten worden.
Daarbij blijkt dat meerdere werkgevers met een aflopend contract er niet voor kiezen
om de afloopdatum van het bestaande contract te gebruiken als transitiemoment naar
het nieuwe stelsel. In plaats daarvan kiezen ze er soms voor om het oude contract
nog enkele jaren voort te zetten. Door het uitstel van het omzetten van het aflopend
contract is de kans groter dat er een opstroopeffect ontstaat.
Ik onderschrijf het advies van de regeringscommissaris en blijf daarnaast met (vertegenwoordigers
van) sociale partners, pensioenfondsen, verzekeraars en PPI’s, pensioenuitvoeringsorganisaties,
toezichthouders, koepelorganisaties en overige autoriteiten in gesprek over het verloop
van de transitie, om te bezien waar ondersteunende acties geboden kunnen worden en
om gevolg te geven aan de adviezen.
Voortgang transitie
De transitiemonitor biedt inzicht in de voortgang van zowel de arbeidsvoorwaardelijke
fase als de onderbrenging en implementatie bij pensioenuitvoerders. Daarnaast wordt
inzichtelijk gemaakt wat in de verschillende fases de knelpunten en de succesfactoren
zijn. Tevens biedt de transitiemonitor inzicht in de door partijen gemaakte keuzes.
In het vervolg van dit hoofdstuk sta ik stil bij de moties en de onderwerpen die in
de debatten over de voortgang van de transitie aan bod zijn gekomen. Aangezien er
sinds de vorige rapportage meer informatie beschikbaar is gekomen, zijn de cijfers
geactualiseerd en zijn de beelden aangepast.
Een rode draad die door de gehele transitie naar het nieuwe pensioenstelsel loopt
is de «evenwichtige belangenafweging». Dit betekent dat zowel in de arbeidsvoorwaardelijke
fase als in de implementatiefase de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers en
gepensioneerden evenwichtig worden afgewogen ten aanzien van ieder besluit dat in
het kader van de transitie plaatsvindt. Het betreft de transitie als geheel. In de
wet zijn hiervoor verschillende collectieve waarborgen, waaronder het hoorrecht, opgenomen.
Dit hoofdstuk gaat als eerste in op de arbeidsvoorwaardelijke fase (paragraaf 4.1).
In paragraaf 4.2 komt de implementatiefase aan bod, waar het zwaartepunt van de voortgangsrapportages
langzaam naar zal gaan verschuiven.
Arbeidsvoorwaardelijke fase
In de transitieperiode worden de pensioenregelingen gewijzigd zodat zij passen binnen
het nieuwe wettelijke kader. In de arbeidsvoorwaardelijke fase van de transitie geven
sociale partners of de werkgever en werknemers de gewijzigde pensioenovereenkomsten
vorm of wordt het product dat binnen de wettelijke kaders van de Wtp past door verzekeraars
en PPI’s vormgegeven. In het transitieplan legt de werkgevers of leggen de sociale
partners de afspraken en overwegingen die hebben geleid tot de gewijzigde pensioenregeling
vast. Tevens wordt er in het transitieplan verantwoording afgelegd over de evenwichtigheid
van de besluitvorming.
Indien de regeling wordt uitgevoerd door een verzekeraar of PPI dan verloopt het proces
anders. De mijlpaal voor het indienen van zowel het transitieplan als het implementatieplan
wordt 1 oktober 2027. Zij hebben dus langer de tijd voor de arbeidsvoorwaardelijke
fase. Ik merk hierbij op dat dit geen reden is om achterover te leunen. Ik roep werkgevers
die hun regeling hebben ondergebracht bij een verzekeraar of PPI op om in actie te
komen. Ik zal daartoe met betrokken partijen, waaronder werkgevers, verzekeraars en
financieel adviseurs, in overleg treden om te bezien hoe de transitie verloopt en
bespreken of en welke aanvullende inspanningen nodig zijn. In figuur 2 is het verwachte
verloop van de pensioentransitie bij verzekeraars en PPI’s gedurende de transitie
inzichtelijk gemaakt. Bij het vormgeven en de transitie van deze regelingen vervult
de OR veelal een belangrijke rol.
In 2024 is geïnvesteerd in het vergroten van de kennis van ondernemingsraden over
de pensioentransitie en hun rol in de transitie. De informatie op het platform Werkenaanonspensioen.nl
is verder aangescherpt voor deze doelgroep. Daarnaast was mijn ministerie namens het
informatieplatform aanwezig bij diverse bijeenkomsten voor ondernemingsraden, waar
workshops zijn verzorgd en informatie is gedeeld. Verder zijn via specifieke kanalen
advertenties geplaatst, artikelen geschreven en bijdragen geleverd aan themanummers
over pensioenen om OR’en aan te moedigen actie te ondernemen en ze te verwijzen naar
het informatieplatform voor meer informatie. In 2025 worden deze kanalen opnieuw ingezet.
Figuur 2: Ontwikkeling van de omzetting van contracten naar het nieuwe stelsel gedurende
de transitieperiode door verzekeraars en PPI’s
Bron: De Nederlandsche Bank, uitvraag gedaan door SZW
De sociale partners of werkgever (hierna; sociale partners) waarvan hun pensioenregeling
wordt uitgevoerd door een pensioenfonds hadden tot 1 januari 2025, de eerste mijlpaal
in het transitieproces, de tijd om de arbeidsvoorwaardelijke fase af te ronden en
een transitieplan op te stellen. Veel pensioenfondsen en -kringen zijn nu druk bezig
met het beoordelingsproces van de evenwichtigheid en de uitvoerbaarheid van de gewijzigde
regeling en de transitie daarnaar toe. Dit is een belangrijk onderdeel van de vervolgfase
in de transitie; de implementatiefase (waarover meer in paragraaf 4.2).
Wanneer besloten is over de gewijzigde regeling wordt een transitieplan opgesteld.
Een deel van de betrokken partijen heeft deze transitieplannen ook openbaar gemaakt.
Op 30 november had EY inzicht in 61 transitieplannen die nader geanalyseerd zijn.
Alhoewel dit betekent dat er slechts van 34% van de pensioenfondsen een transitieplan
openbaar heeft gemaakt, geven de geanalyseerde transitieplannen een goed beeld van
de tijdens de arbeidsvoorwaardelijke keuzes aangezien deze transitieplannen gezamenlijk
94% van de actieve deelnemers, 92% van de slapers en 92% van de pensioengerechtigden
betreft. Aangezien het beeld hiermee voor wat betreft de regelingen uitgevoerd door
pensioenfondsen compleet is, zal deze fase in de hierna volgende voortgangsrapportages
alleen nog aan bod komen indien er ontwikkelingen zijn die daar aanleiding toe geven.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de arbeidsvoorwaardelijke afspraken die sociale
partners hebben gemaakt, bijvoorbeeld ten aanzien van het pensioencontract, het ouderdomspensioen,
het nabestaandenpensioen, of er een verzoek tot invaren wordt gedaan en op welke wijze
er compensatie plaatsvindt en in hoeverre gebruik wordt gemaakt van eerbiedigende
werking.
Contractkeuze
In het nieuwe pensioenstelsel kunnen partijen kiezen uit een solidaire premieovereenkomst,
een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst. Uit de uitvraag
van EY blijkt dat in circa 55% van de pensioenregelingen voor het solidaire contract
en circa 45% kiest voor het flexibele contract. Dit betreft zowel pensioenregelingen
die door een pensioenfonds/-kring worden uitgevoerd, als pensioenregelingen die bij
een verzekeraar of een PPI zijn ondergebracht. Uit de DNB Sectorbeelden, gericht op
pensioenfondsen en -kringen, blijkt dat in 64% van de gevallen gekozen wordt voor
het solidaire contract, in 33% van de gevallen voor het flexibele contract en in 3%
voor beide.14, 15 Wanneer een uitsplitsing naar soort pensioenfonds wordt gemaakt blijkt uit de transitieplannen
dat ruim 90% van de BPF’en en 75% van OPF’en een solidaire regeling gaat uitvoeren.
Hieruit valt op te maken dat de meeste deelnemers bij de transitie overgaan naar de
solidaire premieregeling.
Uit de geanalyseerde transitieplannen blijkt daarnaast dat de sociale partners in
alle gevallen een reserve overeen zijn gekomen (solidariteitsreserve of risicodelingsreserve).16 De hoogte van deze reserves varieert tussen de 2% en 15%.17 De vulling van de reserve is bij 36 pensioenfondsen (59%) afhankelijk van de dekkingsgraad
bij transitie.
Indien in het oude pensioenstelsel sprake is van een beschikbare premieregeling met
een leeftijdsafhankelijke staffel is het mogelijk om te kiezen voor eerbiedigende
werking. Hoewel deze regelingen veelal worden uitgevoerd door verzekeraars en PPI’s
staat deze mogelijkheid ook open voor partijen die hun pensioenregeling hebben ondergebracht
bij een pensioenfonds. Ten behoeve van de transitiemonitor geven werkgevers aan dat
bij bestaande premieregelingen (met leeftijdsafhankelijke premies) in 80% van de gevallen
gekozen is voor het toepassen van de eerbiedigende werking. Zoals ik heb toegezegd
tijdens het debat met de vaste commissie van SZW van 21 november jl. is tevens nagegaan
om te bezien voor hoeveel deelnemers dit geldt. Verzekeraars stellen dat dit nu in
39% van de totale portefeuille zo is. PPI’s hebben deze informatie niet verstrekt,
maar herkennen dit beeld. Als redenen om te kiezen voor de eerbiedigende werking noemen
partijen het vereenvoudigen van het compensatievraagstuk, het als geheel eenvoudiger
maken van de transitie en kostenoverwegingen (de premielast stijgt nauwelijks).
Doelen van de regeling
In de transitieplannen maken sociale partners ook afspraken over de doelstelling(en)
van de nieuwe pensioenregeling. De meeste transitieplannen bevatten meer dan één doelstelling.
Geen verlaging van de opgebouwde aanspraken tijdens de transitie, solidariteit en
het voorkomen van fluctuaties van pensioen zijn de top 3 meest voorkomende doelstellingen
in de geanalyseerde transitieplannen.18 Verder worden het beperken van complexiteit en een succesvolle transitie ook vaak
genoemd. Minder vaak worden hogere pensioenopbouw, een fiscaal maximale regeling en
het bieden van meer keuzemogelijkheden genoemd.
Daarnaast wordt in 10 van de 61 transitieplannen het doel «reële verhogingen» genoemd.
Dit geeft aan dat sociale partners in de afweging tussen nominale stabiliteit en meer
perspectief op koopkracht stabiliteit zwaarder lijkt te wegen. Dit is gezien de overgang
van een stelsel met veel buffers en dus nominale stabiliteit naar een stelsel met
een variabele uitkering niet verrassend. Uit de cijfers kan niet geconcludeerd worden
of de aandacht voor inflatie minder is dan onder het oude pensioenstelsel. De doelstellingenmonitor
zal ingaan op de vraag in hoeverre de drie doelstellingen die ten grondslag lagen
aan de Wtp worden behaald, waaronder de doelstelling: eerder perspectief op een koopkrachtig
pensioen. Naar verwachting zullen de eerste resultaten uit de doelstellingenmonitor
bij de vierde voortgangsrapportage (die begin 2026 zal verschijnen) worden gedeeld.
Premiehoogte ouderdomspensioen
Aangezien de pensioentransitie niet tot doel heeft om de pensioenen te versoberen,
is het daarnaast van belang om te bezien hoe de nieuw afgesproken premie zich verhoudt
tot de premie die vóór de transitie is afgesproken. De transitiemonitor zet daartoe,
op basis van de geanalyseerde transitieplannen, de nieuwe premie af tegen het huidige
premieniveau (2024). En hoewel enige voorzichtigheid geboden is bij de interpretatie
van deze vergelijking, kan geconcludeerd worden dat in nagenoeg alle gevallen de premie
(nagenoeg) niet wijzigt ten opzichte van het oude stelsel. Daarnaast blijkt uit de
transitiemonitor dat vakbonden aangeven dat de mediaan van de hoogte van de premie
zich bevindt binnen een bandbreedte van 25–30%. Financieel adviseurs noemen een bandbreedte
van 20–25% als mediaan.
Nabestaandenpensioen
In de transitiemonitor worden ook de afspraken rondom het nabestaandenpensioen gemonitord,
in opvolging van de motie van de leden Ceder (CU) en Stoffer (SGP)19. Werkgevers en vakbonden geven in de uitvraag aan dat in bijna alle gevallen het
nabestaandenpensioen zowel in de oude als in de nieuwe situatie onderdeel is van de
pensioenregeling voor en na de pensioendatum. Financieel adviseurs, met name actief
voor verzekerde regelingen, herkennen die waarneming voor de oude situatie, maar stellen
wel dat dit in de nieuwe situatie slechts voor 67% van de gevallen afspraken zijn
gemaakt over het nabestaandenpensioen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de reeds
opgebouwde nabestaandenpensioenaanspraken conform het overgangsrecht behouden blijven.
Voor wat betreft de hoogte van het partnerpensioen bij overlijden vóór pensioendatum
blijkt uit de geanalyseerde transitieplannen dat 56% van de gevallen een overlijdensdekking
van minder dan 35% voorzien. In 44% van de transitieplannen is een dekking van meer
dan 35% voorzien. Aanvullend op het nabestaandepensioen wordt bij 30 pensioenregelingen
(50% van de geanalyseerde transitieplannen) gebruik gemaakt van een tijdelijk nabestaandenpensioen
in de vorm van een vast bedrag per jaar. De hoogte van het tijdelijke nabestaandenpensioen
varieert tussen € 4.000 en € 25.000 per jaar, waarbij in de meeste gevallen gekozen
is voor een vast bedrag van € 5.000 per jaar. Er is verder onderzoek gedaan naar de
mogelijkheid om de risicodekking vrijwillig voort te zetten door middel van uitruil.
Sociale partners en financieel adviseurs geven aan dat dit in de meeste gevallen mogelijk
is. De gewezen deelnemer heeft de mogelijkheid om de vrijwillige voortzetting van
het partnerpensioen voort te zetten na de standaard uitloopperiode, dan wel na afloop
van de WW/ZW-periode, rekening houdend met de bestaande wettelijke bepalingen.
Compensatie
Voor pensioenregelingen bij pensioenfondsen/kringen blijkt uit de geanalyseerde transitieplannen
dat in alle gevallen sprake is van een compensatieregeling voor het afschaffen van
de doorsneeopbouw, zij het dat in 6 (10%) van de gevallen alleen gecompenseerd wordt
bij een minimaal gedefinieerde dekkingsgraad. Compensatie vindt in 92% van de gevallen
binnen de pensioenregeling plaats. De duur van de compensatieregeling is in de meeste
gevallen (75%) gelijk aan 10 jaar. Er zijn vier mogelijke scenario’s voor het financieren
van de compensatie binnen de regeling (de % geven aan in hoeveel procent van de regelingen
daarvoor is gekozen):
1) alleen bij voldoende dekkingsgraad (15%);
2) altijd gecompenseerd uit de dekkingsgraad (56%);
3) altijd gecompenseerd uit premie (5%);
4) bij voorkeur uit dekkingsgraad, anders uit premie (13%).
Voor de overgebleven 11% van de pensioenfondsen is het nog onbekend hoe de financiering
van de compensatieregeling zal plaatsvinden.20 Daarnaast is uit de transitieplannen op te maken dat de compensatieregeling niet
altijd van toepassing is op alle deelnemers. In 47% van de gevallen is de compensatieregeling
voor een beperkt aantal leeftijdscohorten beschikbaar. In algemene zin kan gesteld
worden dat naarmate de betreffende leeftijdscohorten meer «nadeel ondervinden» hebben
van het afschaffen van de doorsneesystematiek zij vaker voor compensatie in aanmerking
komen.
Voor pensioenregelingen uitgevoerd door verzekeraars en PPI’s geldt, zoals in paragraaf 4.1.1
beschreven dat veelal voor eerbiedigende werking wordt gekozen, omdat dit het compensatievraagstuk
vereenvoudigd. Daarnaast blijkt uit de transitiemonitor dat werkgevers tot nu toe
niet kiezen voor een compensatieregeling binnen de pensioenregeling.
Hoorrecht
Het primaat voor arbeidsvoorwaarden ligt bij sociale partners. De werkgever en werknemer
(of sociale partners op collectief niveau) komen de wijziging van de pensioenovereenkomst
overeen en besluiten of zij een verzoek tot invaren doen. De belangen van alle (gewezen)
deelnemers en gepensioneerden zullen bij de transitie naar de nieuwe pensioenregeling
geborgd moeten worden. Binnen de bestaande governance zijn reeds checks and balances ingebouwd om een evenwichtige belangenafweging te waarborgen. Het hoorrecht in de
arbeidsvoorwaardelijke fase bij regelingen die worden uitgevoerd door een pensioenfonds/kring
vormt één van de aanvullende waarborgen tijdens de transitie.
Uit de geanalyseerde transitieplannen is gebleken dat in 39 van de 61 plannen (64%)
is opgenomen dat verenigingen van gepensioneerden respectievelijk verenigingen van
gewezen deelnemers zich hebben gemeld. Dat was voor het grootste deel het geval bij
bedrijfstakpensioenfondsen. Dat wil niet zeggen dat in de overige gevallen geen sprake
is geweest van het hoorrecht. In de overige transitieplannen is niet specifiek iets
vermeld over een procedure, dit is ook niet wettelijk verplicht. Sinds de publicatie
van de vorige rapportage leidt het hoorrecht vaker tot aanpassingen.
Nu de arbeidsvoorwaardelijke fase bij de sociale partners die hun regeling hebben
ondergebracht bij de meeste pensioenfondsen is afgerond, blijkt dat de deelnemers
en/of hoorrechtverenigingen die het hoorrecht hebben uitgeoefend wisselend tevreden
zijn over de uitvoering van het hoorrecht.21 In hoofdlijnen komt dit overeen met het beeld dat de regeringscommissaris heeft gekregen
in de gesprekken die zij afgelopen jaar met het veld heeft gevoerd. De motie Joseph
(NSC) c.s. heeft de regering verzocht te verkennen hoe verenigingen van slapers en
gepensioneerden blijvend betrokken kunnen worden bij de implementatie van de gemaakte
afspraken alsook daarna.22 In box 2 wordt hier nader op ingegaan.
Box 2: Hoorrecht in relatie tot de implementatiefase door pensioenfondsen
Zoals ik in de verzamelbrief pensioenonderwerpen najaar 2024 heb aangegeven, is een
goede invulling van het hoorrecht in het belang van alle betrokken partijen. Het hoorrecht
voor deze verenigingen levert immers een positieve bijdrage aan de belangenafweging.
Zowel in het arbeidsvoorwaardelijke proces als rondom de evenwichtigheidsbesluitvorming
door het pensioenfonds. Het is daarom van belang om de uitkomst van het hoorrecht
te betrekken bij de evenwichtigheidsbesluitvorming door het pensioenfonds. In de implementatiefase
neemt het pensioenfondsbestuur immers het invaarbesluit en daar zijn de waarborgen
in de bestaande governance rondom besluitvorming versterkt door de extra waarborgen
vanuit de Wtp. Vanwege deze formele (en directe rol) heeft het pensioenfondsbestuur
er alle baat bij om ook informeel in gesprek te blijven met de bij het hoorrecht betrokken
partijen. Tijdens de rondetafelbijeenkomst over het hoorrecht, waar ik verschillende
bij het hoorrecht betrokken partijen heb gesproken, werd bevestigd dat qua proces
de (informele) rol van het pensioenfonds waardevol is bij de vormgeving en uitvoering
van het hoorrecht. En juist in de fase nadat de arbeidsvoorwaardelijke fase is afgerond
en het pensioenfonds met betrokken partijen zowel formeel als informeel overlegt.
Pensioenfondsen en hoorrechtverenigingen bevestigen de waarde van deze voortgezette
contacten. Een formele, wettelijk vastgelegde rol in het implementatieproces vind
ik niet passend. Enerzijds gezien de bestaande governance, waarbij bijvoorbeeld vertegenwoordigers
van gepensioneerden al reeds zitting hebben in het pensioenfondsbestuur en in het
verantwoordingsorgaan en anderzijds omdat er een pakket aan collectieve waarborgen
is opgenomen aansluitend bij ieders rol en verantwoordelijkheid.
Ook de regeringscommissaris onderschrijft in haar advies het belang van het hoorrecht
als onderdeel van de waarborgen voor een evenwichtige transitie. Daarnaast schaart
zij zich achter mijn eerdere advies aan pensioenfondsen om de hoorrechtverenigingen
te betrekken in de vervolgstappen van het transitieproces, zeker in die gevallen waar
het hoorrecht in de arbeidsvoorwaardelijke fase niet optimaal is verlopen. Om hier
in de praktijk handen en voeten aan te geven, roep ik om te beginnen, via deze rapportage
en via Werkenaanonspensioen.nl, pensioenfondsbesturen op die nog niet in gesprek zijn
met de betreffende hoorrechtverenigingen om deze (informele) gesprekken alsnog te
initiëren om daar hun voordeel mee te doen. Daarnaast ga ik in overleg met pensioenfondsen
en ouderenverenigingen om te verkennen hoe hoorrechtverenigingen na de arbeidsvoorwaardelijke
fase betrokken kunnen worden bij de implementatie van de gemaakte afspraken en hoe
goede praktijkvoorbeelden onder de aandacht kunnen worden gebracht. Voor wat betreft
de lange termijn zal in het onderzoek naar de governance na invoering van het nieuwe
pensioenstelsel specifiek worden ingegaan op de positie van gewezen deelnemers en
gepensioneerden.
Transitiecommissie
Sociale partners dan wel werkgever en werknemers vertegenwoordigd door bijvoorbeeld
vakbonden of de OR die hun regeling laten uitvoeren door een pensioenfonds konden
tot 1 juli 2024 voor een bindend advies terecht bij de transitiecommissie. Indien
de regeling wordt uitgevoerd door een verzekeraar kunnen deze partijen tot 1 januari
2026 terecht bij de transitiecommissie voor bemiddeling en tot 1 januari 2027 voor
bindend advies.23
In de periode vanaf de eerste voortgangsrapportage tot 1 december 2024 zijn er geen
nieuwe zaken voorgelegd aan de transitiecommissie. Het aantal aan de transitiecommissie
voorgelegde zaken is nog steeds drie.
Implementatiefase
Na de arbeidsvoorwaardelijke fase volgt de implementatiefase. 77% van de pensioenfondsen
verwacht in te varen.24 Redenen om niet in te varen zijn bijvoorbeeld dat sociale partners van mening zijn
dat invaren tot een onevenwichtig nadeel zal leiden of omdat het pensioenfonds zal
liquideren. In figuur 3 zijn de huidig voorgenomen invaardata van pensioenfondsen
weergegeven. Hierin is een verschuiving van de voorgenomen invaardata van pensioenfondsen
ten opzichte van de voorgaande rapportage te zien. Veruit de meeste pensioenfondsen
(67) zijn voornemens in te varen in 2026. En hoewel het aantal pensioenfondsen dat
in 2027 en 2028 in zal varen is toegenomen, naar respectievelijk 55 in 2027 en 7 in
2028, wordt relatief weinig voor deze transitiedata gekozen. In de woorden van de
regeringscommissaris een verstandige keuze. Hierdoor blijft er ruimte voor eventuele
verdere verschuiving van de transitiedatum bij niet-voorziene tegenvallers. 16% van
de door DNB bevraagde pensioenfondsen verwacht in de komende 5 jaar te stoppen als
zelfstandig pensioenfonds. 9% van de pensioenfondsen weet dit nog niet zeker. De meeste
pensioenfondsen die liquideren verwachten dat of in 2025 (31%) of in 2027 (35%) te
doen.
Figuur 3: Invaardata Pensioenfondsen
Bron: De Nederlandsche Bank1
1 Terugkoppeling WTP-vragenlijst Q4-2024 (V6) sector en risicobeelden | DNB
De overgang naar het nieuwe pensioenstelsel is een omvangrijke en complexe transitie.
Er komt veel werk op de sector af. De eerste pensioenfondsen die al ingevaren zijn
op 1 januari 2025 waren aan het pionieren. Gedurende de transitieperiode krijgen partijen
in de sector beter zicht op wat nodig is voor een zorgvuldige transitie. De sector
is zich bewust van het feit dat zij verantwoordelijk is voor een, integere, beheerste
en zorgvuldige transitie. Om dit goed te kunnen borgen is er soms meer tijd nodig
dan in een eerste planning werd verwacht. Als redenen voor uitstel van de invaardatum
zijn het goed afronden van het implementatieplan en het goed inregelen van de IT zodat
de regelingen correct kunnen worden uitgevoerd, genoemd. Een andere reden voor uitstel
van de invaardatum bij pensioenfondsen en -kringen zijn interpretatievragen over de
wetgeving. Op basis hiervan en de gesprekken die ik met de pensioensector voer, valt
op te maken dat de sector gebaat is bij stabiliteit en duidelijkheid over wet- en
regelgeving. De regeringscommissaris bevestigt dit in haar advies.
Pensioenfondsen kunnen gebruikmaken van een partiële beoordeling, waarbij een deel
van het implementatieplan al door de toezichthouder beoordeeld kan worden. Uit gegevens
van DNB (zie bijlage 4) blijkt dat de toezichthouder heeft aangegeven dat er 63 partiële
beoordelingen zijn ontvangen, waarvan er inmiddels 28 zijn afgerond. Er lopen momenteel
18 invaarmeldingen bij DNB. De komende periode verwacht DNB ruim 10 meldingen per
maand. En de eerste drie pensioenfondsen zijn per 1 januari 2025 ingevaren.
Datakwaliteit en IT
Een belangrijk onderdeel van het goed kunnen uitvoeren van een beheerste en zorgvuldige
transitie zijn goede datakwaliteit en IT. In het implementatieplan is er in het bijzonder
aandacht voor datakwaliteit tijdens en na de overstap op het nieuwe stelsel. Bovendien
wordt ook aandacht gegeven aan de geschiktheid van het pensioenadministratiesysteem.
Uit de DNB sectorbeelden Q4 2024 blijkt dat 46% van de gevraagde pensioenfondsen comfort
heeft dat de uitvoeringsorganisatie in staat is om de transitie vanuit IT-perspectief
tijdig en beheerst te laten verlopen. Nog eens 46% is daar neutraal over, en de overige
8% is het daarmee oneens. Uit deze cijfers is op te maken dat net iets meer dan de
helft van de pensioenfondsen aangeeft dat zij nog niet voldoende comfort hebben dat
de PUO in staat zal zijn om de transitie vanuit IT-perspectief tijdig en beheerst
te laten verlopen. De meeste pensioenfondsen (94%) hebben inmiddels afspraken gemaakt
met een externe accountant of IT-auditor over de werkzaamheden en op te leveren rapportages
ten aanzien van de datakwaliteit. Daarnaast zijn de meeste pensioenfondsen (70%) ook
met hun vermogensbeheerder in gesprek over de implementatie van de Wtp.26
Een pensioenbeheersysteem is het geheel van geautomatiseerde systemen waarmee de nieuwe
pensioenregeling wordt uitgevoerd, bestaande uit de rekenkern voor de rechtenadministratie,
gerelateerde toepassingen zoals incasso, excasso, ontsluiting van informatie aan deelnemers
en koppelingen met het vermogensbeheer. Een groot deel van de pensioenfondsen is afhankelijk
van de pensioenuitvoeringsorganisatie en/of de softwareleverancier voor de implementatie
van het nieuwe pensioenbeheersysteem. Vanwege de complexiteit van IT-processen en
de schaarse capaciteit ontstaat druk op de tijdslijnen om de beoogde beheerste transitie
te waarborgen. Zoals eerder genoemd is dit een belangrijke reden waarom pensioenfondsen
kunnen besluiten tot uitstel van het invaarmoment.
Kosten
Een grote stelselwijziging kan niet plaatsvinden zonder tijdelijk verhoogde uitvoeringskosten.
Dit is ook in de memorie van toelichting (MvT) van de Wtp aangegeven.27 De MvT geeft aan dat pensioenfondsen verwachten in de jaren tot aan de implementatie
van de wet jaarlijks (2022–2027) ongeveer € 200 miljoen extra kosten zullen hebben.
In totaal betreft dit naar verwachting ongeveer € 1 miljard aan extra uitvoeringskosten.
In het licht van de doelstellingen van de wet is de geraamde kostenstijging uit de
MvT aanvaardbaar. Een transitie zonder kosten is immers onmogelijk. In DNB-data is
te zien dat de pensioenbeheerskosten met ruim 0,1 miljard stegen in de periode 2022–2023.28 Daaruit is op te maken dat de uitvoeringskosten inderdaad zijn gestegen, maar niet
hoger zijn dan de verwachting uit de MvT. Daarbij dient opgemerkt te worden dat sinds
het maken van die achterliggende berekeningen er sprake is geweest van (forse) inflatie,
onder andere op lonen en diensten zoals IT-dienstverlening. Daarnaast betreft de transitie
een eenmalige overstap waarbij kwaliteit van belang is om tot robuuste besluitvorming
te komen en ervoor te zorgen dat de administratie op orde is en blijft. Extra inspanningen aan de voorkant van de transitie mitigeren de kans op het achteraf
moeten corrigeren, wat kostenrisico’s met zich meebrengt. Bovendien is het niet altijd
makkelijk een onderscheid te maken tussen kosten die gerelateerd zijn aan de transitie
in het kader van de Wtp, en kosten voor vernieuwing en onderhoud aan de uitvoering
die er ook zonder de transitie waren geweest. In de praktijk zie ik dat de transitie
ook wordt aangegrepen om achterstallig onderhoud uit te voeren. Zo grijpen pensioenuitvoerders
de transitie bijvoorbeeld aan om de administratiesystemen te vernieuwen of de datakwaliteit
te verbeteren. Deze (incidentele) kosten worden nu gemaakt in samenhang met de transitie,
maar waren ook zonder transitie een keer gekomen. Beide ontwikkelingen verklaren een
deel van de kostenstijgingen.
Ook de transitiemonitor biedt inzicht in de transitiekosten.29 Naast transitiekosten geeft het ook een beeld van de structurele kosten van de situatie
ná de transitie. Dat betreft vooralsnog verwachtingen. Rondom deze verwachtingen zijn
er grote verschillen. 41% van ondervraagden bij een bijeenkomst tussen pensioenfondsen
en PUO’s, gaf aan dat zij verwachten dat de incidentele transitiekosten hoger uitvallen
dan gebudgetteerd, maar de structurele kosten lager. Daarnaast zijn er pensioenfondsen
die aangeven te verwachten dat zowel de incidentele als de structurele kosten na transitie
hoger zullen zijn (43%). Zij geven aan dat de structurele kosten hoger zullen zijn
door additionele werkzaamheden onder andere als gevolg van de toegenomen complexiteit
van het nieuwe stelsel, keuzebegeleiding en deelnemerscommunicatie. In algemene zin
zijn de kosten daarmee ook afhankelijk van keuzes die sociale partners maken in de
dienstverlening die ze van het pensioenfonds verwachten. Een ophoging van de uitvoeringskosten
kan daarmee uitlegbaar zijn als het door de sociale partners gewenste serviceniveau
van bijvoorbeeld de keuzebegeleiding voor deelnemers wordt uitgebreid. Kortom, er
bestaat nog geen eenduidig beeld of de kosten van en na de transitie hoger zijn dan
verwacht.
Dat neemt niet weg dat het belangrijk is dat pensioenuitvoerders kritisch kijken naar
de kosten die worden gemaakt en daar transparant over zijn. Zo kijken de pensioenuitvoerders
zelf kritisch naar hun eigen kosten in het kader van een beheerste en integere bedrijfsvoering.
Pensioenfondsen moeten in het bestuursverslag verantwoording afleggen over de uitvoeringskosten
en deze kosten kritisch evalueren en waar mogelijk verbeteringen doorvoeren. Ook de
AFM heeft pensioenfondsen daartoe opgeroepen. Belangrijk om op te merken is dat niet
ieder pensioenfonds in het jaarverslag onderscheid maakt tussen structurele uitvoeringskosten,
en kosten die specifiek gerelateerd zijn aan de transitie. Dat is wettelijk ook niet
verplicht, maar dat neemt niet weg dat het daardoor lastig is te beoordelen of de
gemaakte kosten incidenteel zijn van aard, dus gerelateerd aan de transitie naar het
nieuwe stelsel, of ook kosten voor achterstallig onderhoud bevatten. Beide toezichthouders
houden hier ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid toezicht op. DNB houdt toezicht
op de beheerste en integere bedrijfsvoering, de AFM houdt toezicht op de transparantie
en informatievoorziening aan deelnemers van pensioenuitvoerders met betrekking tot
kosten. Zij zijn van mening dat transparantie op dit onderwerp het vertrouwen in de
sector als geheel ten goede komt. Daarnaast zorgt een goede verantwoording ervoor
dat de discussie op het juiste niveau gevoerd wordt: niet alleen over de hoogte van
de kosten, maar juist ook over de hoogte van de kosten in relatie tot wat de deelnemer
hiervoor terugkrijgt. Pensioenuitvoerders dienen de deelnemers via het UPO jaarlijks
informatie te verstrekken over de ingehouden kosten.
Vertrouwen van de deelnemer
De basis van ons pensioenstelsel en de manier waarop de bestaanszekerheid van ouderen
in dit land wordt veiliggesteld is stevig. Dat is zo, dat was zo en dat blijft zo.
Het nieuwe pensioenstelsel heeft dan ook als doel om een koopkrachtiger, transparanter
pensioen te realiseren, dat beter aansluit bij de moderne arbeidsmarkt, om zo het
vertrouwen van deelnemers in het pensioenstelsel te vergroten. Daarnaast is het doel
dat het pensioen voor de deelnemer transparanter en persoonlijker wordt. Zo krijgen
deelnemers meer inzicht in hun eigen pensioen en in hun persoonlijke, voor de uitkering
gereserveerde, pensioenvermogen. Pensioenuitvoerders zijn hierop voorbereid. Zo kunnen
(gewezen) deelnemers en gepensioneerden bijvoorbeeld bij vragen contact opnemen met
het klantencontactcentrum van hun pensioenuitvoerder. Dat neemt niet weg dat de Wtp
ook tot enige onrust leidt onder sommige burgers en belangenorganisaties. Zij hebben
mij de afgelopen periode benaderd met hun vragen en zorgen over het nieuwe pensioenstelsel.
Naast de informatie die (gewezen) deelnemers en gepensioneerden via hun pensioenuitvoerder
ontvangen, informeert SZW samen met alle stakeholders binnen de pensioensector het
grote publiek over de vernieuwing van het pensioenstelsel (paragraaf 4.1). Daarbij
is het belangrijk om goed inzicht te hebben in het draagvlak voor het stelsel. Dit
draagvlak wordt gedefinieerd als vertrouwen: vertrouwen in hoe pensioen geregeld is
in Nederland, vertrouwen in de organisaties die dat geregeld hebben en het gevoel
dat het zorgvuldig en eerlijk gaat (paragraaf 4.2). Daarnaast voert Netspar gedurende
de transitieperiode een deelnemersmonitor uit, zoals uiteengezet in de voorgaande
voortgangsrapportage monitoring Wtp.30 Aanvullend heb ik eind 2024 een aantal focusgroepen georganiseerd. Het onderzoek
wordt met deze voortgangsrapportage aan uw Kamer aangeboden (bijlage 6) en in paragraaf 4.3
vindt u de kabinetsreactie hierop. Zoals toegezegd wordt het aantal geschillen en
rechtszaken gemonitord, de stand van zaken is in paragraaf 4.4 weergeven. In de voorgaande
rapportage is ook ingegaan op de cijfers van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden
(NEA). Deze cijfers worden jaarlijks in het tweede kwartaal gepubliceerd en zullen
dus in de volgende voortgangsrapportage weer worden meegenomen.
Publiekscampagne
Met de inwerkingtreding van de Wtp in 2023 is ook de publiekscommunicatie gestart,
met als doel om in de periode tot en met 2027 de kennis over pensioen en de nieuwe
regels te vergroten bij personen van 18 jaar en ouder. Sociale partners en pensioenuitvoerders
zijn betrokken gedurende deze periode in alle fases. In samenwerking met deze partijen
is een communicatiestrategie en campagne ontwikkeld. Deze wordt uitgedragen via betaalde
media en de eigen kanalen van SZW, sociale partners en pensioenuitvoerders. Op basis
van de resultaten worden de vervolgstappen gezamenlijk bepaald. De website pensioenduidelijkheid.nl
is de centrale plek voor informatie en de wegwijzer naar meer persoonlijke informatie.
In november en december 2024 is gecommuniceerd over de nieuwe pensioenregels naar
het brede Nederlandse publiek. Er wordt bij deze communicatie onderscheid gemaakt
tussen vier leeftijdssegmenten (18–35, 36–55, 55+, 67+/gepensioneerden) met voor elke
groep een gerichte boodschap. Deze sluit aan bij de belangrijkste vraag die binnen
het segment leeft.
Daarnaast is ook in deze fase de rol van de deelnemerscommunicatie vanuit de pensioenuitvoerders
van belang. Een grote landelijke aankondiging van de nieuwe regels voor pensioen kan
niet zonder opvolging vanuit de pensioenuitvoerders richting de deelnemers. Landelijk
ligt de focus primair op uitleg van het (algemene) proces van transitie. Voor meer
informatie wordt in iedere uiting doorverwezen naar pensioenduidelijkheid.nl. Gedurende
deze campagneperiode zijn radio, online advertising en print uitingen ingezet. De
impact van deze campagne op de kennis en houding van burgers wordt geëvalueerd via
een campagne-effectonderzoek. De resultaten hiervan zijn in het voorjaar bekend.
Publieksmonitor
Sinds februari 2022 wordt ieder kwartaal een meting gedaan in het kader van de Publieksmonitor
Vertrouwen Pensioenstelsel.31 De publieksmonitor pensioenen heeft als doel om doorlopend het vertrouwen van de
Nederlandse bevolking in het pensioenstelsel inzichtelijk te maken. Primair ligt hierbij
de nadruk op het meten van vertrouwen in het stelsel en de partijen daarachter. Secundair
ligt de nadruk op het meten van basiskennis over en het gedrag ten aanzien van pensioenen.
De publieksmonitor pensioenen geeft aanknopingspunten om de communicatie rondom de
stelselwijziging richting alle burgers te verbeteren.
De publieksmonitor pensioenen (bijlage 6), laat in het najaar van 2024 een licht stijgende
trend zien van het vertrouwen ten aanzien van het pensioenstelsel, die stabiliseert
in Q4. De score in Q4 2024 is met 5,9 neutraal te noemen; in Q3 was deze 6,0.32 Gepensioneerden en financieel hooggeletterden hebben een bovengemiddeld vertrouwen
in het pensioenstelsel. Twee derde van de Nederlanders is inmiddels bekend met het
nieuwe pensioenstelsel. Daarbij is het nieuws de belangrijkste bron, gevolgd door
berichten van het eigen pensioenfonds of verzekeraar. De kennis over basiskenmerken
van het pensioen ligt stabiel op een hoog niveau.
Focusgroepen
In aanvulling op het algemene beeld uit de Publieksmonitor pensioenen heeft onderzoeksbureau
Ruigrok in opdracht van SZW kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar vertrouwen in het
pensioen door middel van een aantal focusgroepen. Het onderzoek onder pensioendeelnemers
en werkgevers die pensioen aanbieden, geeft inzichten in vertrouwen dat mensen hebben
in pensioen in de brede zin; het stelsel, het eigen pensioen en communicatie daarover.33 Omdat het gebaseerd is op gesprekken met circa dertig respondenten is het niet mogelijk
uitspraken te doen die representatief zijn voor groepen deelnemers of werkgevers.
Wel vormen deze gesprekken een belangrijke bron om nadere duiding te geven bij andere
onderzoeken zoals de publieksmonitor en bij de verdere beleidsontwikkeling.
Op basis van het rapport ontstaat een beeld hoe mensen pensioen ervaren. Dit beeld
sluit aan bij de bevindingen van de publieksmonitor. Uit de gesprekken blijkt dat
werknemers erop vertrouwen dat ze in de toekomst pensioen ontvangen, maar twijfels
hebben of het voldoende zal zijn. Gebrek aan kennis over het pensioenstelsel maakt
dat werknemers hun vertrouwen (of wantrouwen) in pensioen baseren op aannames en gevoel
in plaats van op feiten. Het huidige maatschappelijke tijdsbeeld maakt dat werknemers
met onzekerheid naar de toekomst kijken en naar pensioen. Ook de veranderingen in
het pensioenstelsel en dat dat in het nieuws is, geven werknemers het gevoel dat pensioen
onstabiel is en in de toekomst ook weer kan veranderen. Dit gaat ook over de AOW-leeftijd.
De werknemers geven in de gevoerde gesprekken aan regelmatig een gebrek aan inzicht
te ervaren in de eigen pensioenopbouw. Tegelijkertijd voelen ze te weinig urgentie
en veel drempels om zich te verdiepen in hun pensioen. Maar als werknemers zich er
wel in verdiepen, dan blijkt de informatie niet zo ingewikkeld als gedacht. Ook ervaringsverhalen
uit de omgeving en/of media zorgen voor bepaalde verwachtingen over het eigen pensioen
en kunnen het vertrouwen positief of negatief beïnvloeden. De manier van communiceren
en bekendheid met de pensioenuitvoerder hebben invloed op het vertrouwen van werknemers
in hun pensioen.
Werknemers zijn vooral op zoek naar informatie over de huidige waarde en de verwachte
hoogte van het pensioen. Dit maakt het eigen pensioen tastbaarder en draagt daarom
bij aan het vertrouwen. Werknemers hebben behoefte aan inzicht in hun complete toekomstige
financiële situatie om te bepalen of hun (pensioen)inkomen dan toereikend zal zijn.
Een totaaloverzicht op mijnpensioenoverzicht.nl (MPO) lijkt meer vertrouwen te geven
dan het zien van één pensioen op het UPO of in de Mijn-omgeving van de pensioenuitvoerder.
Het overzicht op het MPO is namelijk netto per maand, volledig (van verschillende
werkgevers en inclusief AOW) en duidelijk door visuele informatie.
Werkgevers die het belangrijk vinden om pensioen aan te bieden, zien dit als hun zorgplicht
en als uiting van goed werkgeverschap. Dit blijkt uit de gevoerde gesprekken. Terwijl
het gevoel heerst dat pensioen in Nederland in de basis goed geregeld is, ervaren
deze werkgevers enige onzekerheid over de houdbaarheid van de eigen pensioenregeling
in de toekomst. De werkgevers vinden het informeren van werknemers over de pensioenregeling
belangrijk. Het verschilt hoe(veel) deze werkgevers werknemers informeren. Daarbij
zit de uitdaging niet alleen in het informeren, maar (juist) ook in het betrekken
van werknemers.
Klachten- & geschillencommissies en Raad voor de Rechtspraak
Met de Wtp is de afhandeling van klachten en geschillenbeslechting versterkt en geïnstitutionaliseerd.
Geschillenbeslechting komt in de praktijk pas aan bod, nadat een individu zijn of
haar ontevredenheid heeft geuit bij de pensioenuitvoerder zelf. Er is dan sprake van
een «klacht». Pensioenuitvoerders zijn zelf verantwoordelijk voor het inrichten van
de (interne) klachtenprocedure. Mocht een individu niet verder komen bij de pensioenuitvoerder,
dan bestaat de mogelijkheid een geschil aanhangig te maken bij één van de twee geschillencommissies
of bij de rechter.34
Het verstevigen van de interne klachtenprocedure en de externe geschilleninstanties
hebben tot doel om de extra belasting van het civiele rechtspraaksysteem zoveel als
mogelijk te voorkomen. Om vinger aan de pols te houden, monitor ik zowel de geschillen
die worden voorgelegd aan de geschilleninstanties als de (eventuele) druk op de rechtspraak.
In tabel 1 is het aantal, de aard en de soort procedure (bemiddeling/ beslechting)
over 2024 weergeven.35
Tabel 1: Overzicht zaken bij geschilleninstanties
Geschilleninstantie
Kifid
GIP
Periode
1 jan – 30 mei 2024
1 juni – 30 nov 2024
1 jan – 30 nov 2024
Aantal geschillen
53
34
3931
Aard van de geschillen
Lifecycle
Pensioenberekening
Indexatie
Wet- en regelgeving (algemeen)
Informatie-verstrekking
Informatie-verstrekking
Percentage bemiddeling
40%
47%
85%
Percentage beslechting – direct
7,50%
26%
15%
Percentage beslechting – na bemiddeling
n.v.t.
n.v.t.
26%
Percentage bindend/niet-bindend
n.v.t.
n.v.t.
50%/50%
Doorlooptijden (in werkdagen)
onbekend
onbekend
43
X Noot
1
inclusief circa 40 geschillen overloop vanuit de Ombudsman Pensioenen uit 2023
Bij de tabel merk ik op dat deze geschillen betrekking hebben op de bestaande regeling.
Zo lopen er in 2024 nog circa 40 geschillen uit 2023, afkomstig vanuit de Ombudsman
Pensioenen (hierna: OMP). Ook is op te merken dat in de eerste drie kwartalen weinig
tot geen vragen in relatie tot de Wtp zijn gesteld aan de GIP. In het vierde kwartaal
van 2024 begint het aantal vragen over de Wtp wel op gang te komen. De GIP constateert
dat met name de laatste tijd het weleens voorkomt dat er telefonisch vragen/opmerkingen
binnenkomen over de transitie naar het nieuwe stelsel. De GIP ziet daarnaast een stijging
ten opzichte van de situatie bij de OMP. Het totaal aantal contactmomenten (vragen
en geschillen in behandeling) ligt hoger. Dezelfde tendens is waarneembaar bij Kifid.
Kifid heeft op dit moment nog geen specifieke klachten ontvangen over de transitie
in het kader van de Wtp. Verzekeraars hebben echter al decennialang premieregelingen
in hun portefeuille, zodat de komst van de Wtp vooralsnog niet tot een nieuwe of extra
klachtenstroom heeft geleid. Wel valt het op dat de laatste jaren het aantal pensioenklachten
bij Kifid licht toeneemt en dat de overgrote meerderheid van die dossiers betrekking
heeft op onduidelijkheid bij de deelnemer over de werking van deze premieregelingen.
Bij Kifid was in 2023 de instroom van pensioenklachten 70. In 2024 was de instroom
van pensioenklachten gestegen naar 90.
Om te bezien hoe het staat met de (eventuele) druk op de rechtspraak, wordt per kwartaal
gemeten hoeveel gewone zaken (bodemprocedure) en hoeveel voorlopige voorzieningen
(kort geding) er zijn. Uit de eerste cijfers blijkt dat zowel het aantal gewone zaken
als het aantal voorlopige voorzieningen de afgelopen vier kwartaalmetingen in alle
gevallen kleiner dan 10 zaken is. Dat geldt eveneens voor de instroom van hoger beroepszaken
bij Gerechtshoven. Zo is er in het vierde kwartaal van 2024 door een gepensioneerde
deelnemer een kort geding aangespannen over het invaren door het Beroepspensioenfonds
Loodsen. De vordering van deze gepensioneerde deelnemer om twee maanden uitstel te
krijgen voor het invaren, is afgewezen. Op het moment dat het aantal juridische procedures
toeneemt, vindt aanvullend een enquête onder een aantal rechters en gerechtsjuristen
plaats om inzicht te krijgen in de werklast van de «nieuwe» pensioenzaken. Daar is
nu geen aanleiding voor.
Naast inzicht in de belasting van het civiele rechtspraaksysteem kunnen lopende en
afgehandelde geschillen lessen bevatten voor zowel de sector als de wetgever. Op deze
manier wordt ervoor gezorgd dat het behandelen van geschillen in de toekomst een kwaliteitsslag
kent, wat het vertrouwen in de rechtsbescherming en de rechtszekerheid ten goede komt.
Ik ben dan ook voornemens om met de geschilleninstanties en de sector te evalueren
wat er in algemene zin geleerd kan worden van de bevindingen.
Stand van zaken (voorgenomen) wet- en regelgeving
Deze voortgangrapportage en het advies van de regeringscommissaris geven geen aanleiding
tot aanvullende maatregelen of een verdere verlenging van de uiterste transitiedatum.
In de vervolgwetgeving wordt om die reden alleen invulling gegeven aan de toezeggingen
aan de Eerste Kamer, waaronder de eerder toegezegde aanpassing van de uiterste transitiedatum
van 1 januari 2027 naar 1 januari 2028, en het dynamiseren van de uiterste datum voor
het indienen van het implementatieplan. Hieronder wordt de stand van zaken weergegeven
van de twee wetsvoorstellen.
Wetsvoorstel verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel
Deze wet regelt dat de transitiedata uit de Wtp worden overgeheveld naar een AMvB.
Dit wetsvoorstel komt voort uit een toezegging gedaan door mijn ambtsvoorganger aan
de Eerste Kamer. In die toezegging is tevens toegezegd de transitieperiode met één
jaar te verlengen, tot 1 januari 2028. Deze verlenging wordt geregeld in het besluit
transitietermijnen, waar de transitiedata naar overgeheveld worden met het wetsvoorstel.
Het overhevelen van de transitiedata naar een besluit heeft als voordeel dat het in
de toekomst eenvoudiger is om de mijlpalen van de transitie, indien dat voor de uitvoering
nodig is en er geen alternatieven zijn, te verlengen. Dit is geen beslissing die lichtvaardig
genomen moet worden. Het besluit waarin de transitie met een jaar wordt verlengd,
is op 20 december 2024 met de Tweede Kamer gedeeld (kamerstuk 36 578, nr. 7). In dit besluit wordt ook de tussenliggende mijlpaal van 1 juli 2025 gedynamiseerd
in navolging van het tussentijds advies van de regeringscommissaris. Dankzij deze
maatregel wordt de termijn tussen het indieningsmoment van het implementatieplan en
het daadwerkelijke invaren verkort, kunnen de werkzaamheden die gepaard gaan met de
pensioentransitie beter worden gespreid in de tijd, en wordt ook het lerend vermogen
in de sector gestimuleerd.
Wetsvoorstel toezeggingen pensioenonderwerpen
Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan de tijdens de behandeling van de Wtp gedane
toezeggingen aan de Eerste Kamer. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd in de
verzamelbrief pensioenonderwerpen.37 Er is toegezegd de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen mogelijk te maken
en het kindbegrip te uniformeren. In het wetsvoorstel wordt ook een verruiming van
het overgangsrecht voor premievrije voortzetting van pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid,
voor zowel gesloten pensioenfondsen als verzekeraars geregeld. Als laatste bevat het
wetsvoorstel enkele technische aanpassingen en verduidelijkingen van wetsartikelen.
Voor de zomer van 2025 zal dit wetsvoorstel met uw Kamer worden gedeeld.
Afsluitend
Er is de afgelopen tijd door alle betrokken partijen hard gewerkt om de transitie
naar het nieuwe pensioenstelsel op beheerste wijze met oog voor het belang van de
deelnemers te realiseren. De transitie is op stoom en vordert gestaag. De eerste pensioenfondsen
zijn per 1 januari ingevaren in het nieuwe stelsel en de verzekeraars/PPI’s voeren
inmiddels verschillende regelingen uit passend binnen het nieuwe pensioenstelsel.
Tegelijkertijd is er nog veel werk aan de winkel en is het nu zaak om door te pakken
met oog voor zorgvuldigheid. Een grote stelseltransitie zoals deze pensioentransitie
kost immers tijd, daarmee is rekening gehouden in de transitieperiode. Met de toezegging
aan de Eerste Kamer hebben partijen tot 1 januari 2028 de tijd om deze overstap te
maken. Tevens is het voornemen om de tussenliggende mijlpaal voor het indienen van
het implementatieplan te dynamiseren, zodat partijen in de sector meer tijd en ruimte
krijgen voor de transitie. In aansluiting op het advies van de regeringscommissaris
roep ik alle partijen op te leren van eerdere ervaringen, zodat doorlooptijden kunnen
worden verkort. Daarbij is het belangrijk dat het transitieproces zorgvuldig wordt
doorlopen en wordt bewaakt dat alle relevante partijen, zoals de hoorrechtverenigingen,
worden betrokken.
Ik volg de transitie conform het plan van aanpak monitoring.38 Om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de voortgang van de transitie en
eventuele knelpunten zo snel mogelijk kunnen worden weggenomen, is het van belang
dat partijen meewerken aan de verschillende monitoren en hun ervaringen via de verschillende
gremia blijven delen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum
Bijlage: Motie- & toezeggingen overzicht – Voortgangsrapportage Monitoring Wtp – winter
2025
Motie
Naam
Stand van zaken
36 067, nr. 118
Motie van het lid Smals over gedurende de transitieperiode monitoren of pensioenfondsen
een carve-out nodig hebben in verband met een evenwichtige belangenafweging.
In uitvoering
36 067, nr. 127
Motie van de leden Van Beukering-Huijbregts en Den Haan over deelnemers onafhankelijk
informeren over het invaren van hun pensioen en over de plaats waar zij terechtkunnen
met klachten
Uitgevoerd
36 067, nr. 148
Motie van de leden Palland en Ceder over bij de monitoring de randvoorwaarden meenemen
die zijn opgenomen in het pensioenakkoord.
In uitvoering
36 067, nr. 158
Motie van de leden Ceder en Stoffer over de nieuwe vormgeving van het nabestaandenpensioen
zo snel mogelijk evalueren en monitoren.
In uitvoering
36 067, nr. 163
Motie van het lid Stoffer c.s. over het regelmatig uitvoeren van invoeringstoetsen
na inwerkingtreding van de Wtp.
In uitvoering
36 067, nr. 166
Motie Maatoug c.s. over een uitvoeringsmonitor over de arbeidsvoorwaardelijke afspraken
en in 2026 bezien of het invaren op tijd en verantwoord kan worden ingevoerd.
In uitvoering
36 067, nr. 177
Motie van de leden Smals en Stoffer over het monitoren van afspraken over compensatie
en de obstakels die sociale partners ondervinden om deze te realiseren.
In uitvoering
32 043, nr. 639
Motie Joseph en Vermeer over onafhankelijk laten onderzoeken of het hoorrecht in de
praktijk voldoet aan de wensen van de deelnemers en juridisch voldoet.
Uitgevoerd
32 043, nr. 650
Motie Inge van Dijk over een quickscan naar hoe het hoorrecht tot nu toe wordt ingevuld
bij verschillende pensioenfondsen.
Uitgevoerd
32 043, nr. 672
Motie Joseph c.s. over verkennen hoe verenigingen van slapers en gepensioneerden blijvend
betrokken kunnen worden bij de implementatie van de transitieplannen
In uitvoering
32 043, nr. 674
Motie Joseph c.s. over een evaluatie van het invaren van de eerste drie pensioenfondsen
In uitvoering
Toezegging
Naam
T03630
Kamer periodiek informeren over voortgang transitie.
In uitvoering
TZ202411-092
In de monitoring van de transitie ook de compensatie bij pensioenregelingen bij verzekeraars
monitoren.
In uitvoering
TZ202411-093
Via de Voortgangsrapportage monitoring Wtp terugkoppelen voor hoeveel personen met
een premieregeling met een stijgende premie er is gekozen voor de eerbiedigende werking.
In uitvoering
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.