Brief regering : Onderzoek meerkosten en impact bijmengverplichting groen gas
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 1465
BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 januari 2025
Het kabinet werkt aan een wetsvoorstel bijmengverplichting groen gas, met als doel
om de productie van groen gas in Nederland te vergroten1. Groen gas is een belangrijke bouwsteen in een duurzaam en robuust energie-, grondstoffen-
en landbouwsysteem. Groen gas levert als vervanging van fossiel aardgas een belangrijke
bijdrage aan CO2-reductie, kan benut worden ter ontlasting van het energienet, kan bijdragen aan strategische
onafhankelijkheid, en kan energie leveren op momenten van piekvraag of onvoldoende
aanbod. De bijmengverplichting groen gas draagt bij aan de opschaling van groen gas.
Met de bijmengverplichting zullen energieleveranciers worden verplicht om een oplopende
hoeveelheid groen gas te leveren aan eindafnemers van gas. Omdat de hogere kosten
van groen gas ten opzichte van aardgas door energieleveranciers zullen worden doorberekend
aan hun klanten is de verwachting dat de gemiddelde gasprijs (incl. een klein percentage
groen gas) gaat stijgen als gevolg van de bijmengverplichting. Om nader in beeld te
brengen hoe significant deze stijging is, en wat hier de impact van is, heeft het
vorige kabinet CE Delft gevraagd hier onderzoek naar te doen2. De rapportage van CE Delft laat zich bijgevoegd vinden.
Impact van de bijmengverplichting op de gasprijs
CE Delft heeft onderzocht wat de verwachte meerkosten van de bijmengverplichting zijn
en wat de impact hiervan is op verschillende typen huishoudens, bedrijven en maatschappelijke
organisaties. Hierbij is ook gekeken naar de verhouding tot de meerkosten van andere
verduurzamingsopties. Daarbij is ook in kaart gebracht wat de impact is op meerkosten
wanneer de glastuinbouw wel of niet meedoet aan de bijmengverplichting. Ten tijde
van de opdrachtverstrekking, en tot op heden, is er nog geen definitief besluit genomen
over de reikwijdte van de bijmengverplichting.
De gemiddelde meerkosten voor eindgebruikers, inclusief de glastuinbouw, worden in
2026 ingeschat op 1–2 ct./m3 gas (alle genoemde bedragen zijn exclusief BTW). Richting 2030 groeit dit volgens
schatting toe naar 4–12 ct./m3 gas. Wanneer de glastuinbouw wordt uitgezonderd van de bijmengverplichting dan nemen
de meerkosten voor de overige sectoren toe omdat de totale kosten over minder eindgebruikers
verspreid worden. De meerkosten bedragen dan 1–3 ct./m3 gas in 2026 en 5–14 ct./m3 gas in 2030. Vanwege de verwachte krapte op de groengasmarkt, is het waarschijnlijk
dat de meerkosten op of iets onder de maximumprijs (12ct. /m3 gas incl. GTB of 14ct. /m3 gas zonder GTB) komen te liggen. De door CE Delft onderzochte meerkosten komen lager
uit dan de eerder met de Kamer gedeelde inschatting3 van 12–17 ct./m3in 2030.
De impact van de meerkosten als gevolg van de bijmengverplichting varieert sterk tussen
sectoren, maar ook binnen sectoren tussen verschillende afnemers. De impact hangt
onder andere af van:
• Het aandeel van energiekosten in de totale bedrijfsvoering;
• De aangenomen prijs van energie (waaronder zowel de leveringsprijzen als het energiebelastingtarief);
• Handelingsperspectief om op alternatieve vormen van energie over te stappen;
• De mogelijkheid om kosten te verdisconteren richting eventuele klanten of cliënten;
• De mogelijkheden om zelf inkomsten te genereren.
Hieronder zal nader ingegaan worden op een aantal algemene conclusies voor verschillende
sectoren.
Impact op onderzochte sectoren
Het grootste gedeelte van de meerkosten komt absoluut gezien terecht bij de gebouwde
omgeving, aangezien het totale gasverbruik dat onder de bijmengverplichting valt binnen
deze sector het hoogst is. Het CE Delft rapport heeft voor de categorie gebouwde omgeving
gekeken naar drie voorbeeldgebouwen; een appartement met energielabel A en een tussenwoning
en kantoor beide met label C. In alle gevallen nemen de kosten op de gasrekening toe
met ongeveer 10% in 20304. Voor een label A appartement zijn er voordeligere opties beschikbaar zoals een elektrische
warmtepomp. Voor het doorgerekende voorbeeld voor een tussenwoning en kantoor is de
verwarming met een hybride warmtepomp inclusief groen gas nog steeds goedkoper dan
alternatieve verwarmingsopties zoals een volledig elektrische warmtepomp, omdat er
in het laatste geval hogere investeringskosten nodig zijn, zoals de aanschaf van de
alternatieve verwarmingstechniek of extra isoleren. Binnen de gebouwde omgeving wordt
de exacte impact van de bijmengverplichting voor een groot gedeelte bepaald door specifieke
gebouwkenmerken en de wijze waarop een gebouw gebruikt wordt.
De meerkosten ten gevolge van de bijmengverplichting binnen de categorie bedrijven
en maatschappelijke organisaties worden door CE Delft ingeschat op € 300–900 miljoen
in 2030. Binnen deze categorie zijn de meerkosten t.o.v. bedrijfskosten vooral hoog
voor de glastuinbouw, voedings- en genotsmiddelenindustrie en de horeca aangezien
deze deelsectoren gekenmerkt worden door een hoog gasverbruik of lage marges waardoor
stijgende energiekosten een groter effect hebben op het bedrijfsresultaat. De meerkosten
kunnen volgens het CE Delft onderzoek oplopen tot 4% voor horeca en voeding, en tot
10% voor de glastuinbouw.
Afgezet tegen energiekosten nemen met name de kosten in de glastuinbouw toe, vooral
voor grootverbruikers met een wkk (warmte-krachtkoppeling), waar een kostentoename
van 10–40% wordt ingeschat, voor de levering van energie en CO2. Voor deze laatste categorie is gekeken naar mogelijke alternatieve verduurzamingsopties.
Hieruit blijkt dat geothermie, lage temperatuur-restwarmte, een WKO en een warmtepomp
vergelijkbare kosten hebben als levering van warmte en CO2 door aardgasverbranding (inclusief bijmengverplichting). Binnen de voedingsmiddelenindustrie
zijn de gemiddelde totale meerkosten ten opzichte van bedrijfskosten maximaal 0,2%
in 2030 en het bedrijfsresultaat maximaal 4,0% in 2030. De impact voor individuele
bedrijven kan hier natuurlijk van afwijken, ook kunnen er verschillen zijn in hoeverre
deze kosten kunnen worden doorberekend aan bijvoorbeeld consumenten. De vergelijking
met alternatieven is ingewikkeld voor deze deelsector gezien de grote variatie in
processen en bedrijfsvoering, zo zal bijv. het effect op bakkers vanwege een hoog
gasverbruik waarschijnlijk boven het gemiddelde liggen, terwijl het effect op slagers
waarschijnlijk onder het gemiddelde zal liggen. Ook verschillen de mogelijkheden om
alternatieve technieken toe te passen per bedrijf. Op basis van een generieke inschatting
blijkt dat een warmtepomp, biomassaketel of diepe geothermie lagere kosten hebben
dan aardgas inclusief de meerkosten van de bijmengverplichting (uitgaande van de bovenkant
van de bandbreedte).
De effecten bij maatschappelijke organisaties variëren sterk. Deze groep is zeer breed
en omvat o.a. scholen, ziekenhuizen, poppodia, musea en overheidsgebouwen. Niet alleen
zijn er grote verschillen tussen type bebouwing en gebruik, maar ook tussen de mogelijkheden
om kosten door te berekenen. De relatieve impact van de bijmengverplichting is beperkt
bij organisaties waar de kosten voor energie relatief laag zijn in vergelijking met
bijvoorbeeld personeelskosten, hierbij valt te denken aan scholen en ziekenhuizen.
Tegelijkertijd hebben deze organisaties vaak beperkte middelen om de inkomsten te
vergroten om te compenseren voor de toegenomen kosten. Bij organisaties die veel met
vrijwilligers werken zoals verenigingen of stichtingen is de relatieve impact op de
totale kosten groter.
Binnen de ETS1-industrie, dus de industrie die niet komt te vallen onder de bijmengverplichting
maar wel concurreert om groen gas, geldt dat er in veel gevallen al opties zijn die
lagere kosten hebben dan groen gas en dat dit verschil verder vergroot wordt door
de bijmengverplichting. Er wordt geconcludeerd dat het vóór 2030 niet direct voor
de hand ligt om groen gas in te zetten binnen de ETS1-industrie, ook zonder de bijmengverplichting.
Groen gas is aan de andere kant wel aantrekkelijk voor (m.n. regionale) industrie
omdat het aardgas kan vervangen zonder veel aanpassingen, en is dus mogelijk wel een
interessante optie ter overbrugging richting andere duurzame opties.
Tot slot
Bovenstaande elementen zijn niet uniek voor de bijmengverplichting groen gas, maar
spelen een rol in de bredere energietransitie. Het CE Delft onderzoek toont aan dat
alternatieve verduurzamingsopties ook kosten met zich meebrengen. Niet alleen voor
overschakeling naar groen gas, maar ook voor andere verduurzamingsroutes, zoals elektrificatie
of duurzame warmte zullen investeringen moeten worden gedaan. Binnen het palet aan
verduurzamingsopties komt, voor één van de doorgerekende gebouwde omgeving opties,
hybride verwarming inclusief gedeeltelijke bijmenging van groen gas als meest voordelige
verduurzamingsoptie naar voren. Het realiseren van deze verduurzamingsroute vraagt
echter wel een significante opschaling van de groen gas productie, waarvoor de bijmengverplichting
een belangrijk instrument is (naast overige randvoorwaarden zoals voldoende netcapaciteit).
Het kabinet zal de uitkomsten uit de CE Delft studie betrekken bij het vaststellen
van de reikwijdte van het definitieve wetsvoorstel bijmengverplichting groen gas.
Specifiek gaat het hier om de vraag of de glastuinbouw wel of niet onder de bijmengverplichting
valt. Bij deze afweging wordt, naast de uitkomsten van CE Delft, ook gekeken naar
de balans in het Convenant Energietransitie Glastuinbouw, de impact op de kosten voor
verschillende groepen (potentiële) gasgebruikers onder de bijmengverplichting maar
ook naar andere aspecten, waaronder de uitvoerbaarheid en foutgevoeligheid van de
regeling, zoals nader toegelicht in een Kamerbrief over de uitvoering van het ETS2
van 18 september 20245.
Het kabinet begrijpt de zorgen over een stijgende energierekening, voor huishoudens,
bedrijven en maatschappelijke organisaties, zowel als gevolg van de bijmengverplichting,
als door andere ontwikkelingen zoals stijgende nettarieven of ETS2. Het kabinet zal
met zorg blijven monitoren of er voldoende handelingsperspectief bestaat om te verduurzamen
en houdt de betaalbaarheid van de energierekening, voor zowel bedrijven, huishoudens
als maatschappelijke organisaties, nauwlettend in de gaten. Hierbij wordt ook rekening
gehouden met het feit dat handelingsperspectief onder andere bepaald wordt door specifieke
bedrijfsprocessen en lokale omstandigheden. De effecten van de bijmengverplichting
op de energierekening worden, conform het gebruikelijke proces, tijdens de reguliere
besluitvormingsmomenten (richting de Voorjaarsnota en augustbesluitvorming) meegenomen
in de integrale weging van de koopkracht voor huishoudens of de lastendruk voor bedrijven
en maatschappelijke organisaties. Indien, n.a.v. de integrale weging, het wenselijk
wordt geacht om de meerkosten van de bijmengverplichting (deels) te compenseren via
generiek beleid of specifieke maatregelen, dan vindt hierover besluitvorming plaats,
in samenhang met een ordentelijke budgettaire dekking.
Het kabinet is daarnaast momenteel nog in afwachting van goedkeuring van de Europese
Commissie van een aangepast conceptwetsvoorstel bijmengverplichting groen gas6, waarbij al het groene gas dat in Nederland in het gasnet wordt ingevoed kan meetellen
onder de bijmengverplichting. Zodra deze goedkeuring is ontvangen streeft het kabinet
ernaar het wetsvoorstel, conform de breed aangenomen motie Vermeer-Erkens7, zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei