Brief regering : Verzamelbrief diergezondheid
28 286 Dierenwelzijn
29 683
Dierziektebeleid
Nr. 1376
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2024
Met deze brief informeer ik de Kamer over een aantal onderwerpen op het terrein van
diergezondheid en dierziekten. Ik deel de laatste stand van zaken omtrent blauwtong
en over de voorbereidingen voor de verplichte bestrijding van de rundveeziekten infectieuze
boviene rhinotracheïtis (IBR) en boviene virus diarree (BVD). Verder informeer ik
de Kamer over diverse zaken met betrekking tot Afrikaanse varkenspest (AVP) en over
de wijzing per 1 juli 2025 rondom de uitgifte van paardenpaspoorten. En ten slotte
geef ik mijn reactie op de recent verschenen zienswijze van de Raad voor Dieraangelegenheden
(RDA) getiteld «Gezondheid van productiedieren op de agenda».
Blauwtong
Er worden nog steeds verdenkingen gemeld van een besmetting met blauwtongvirus (BTV),
maar het aantal meldingen en ingestuurde monsters blijft dalen. Ook het aantal dode
dieren dat wordt gemeld en opgehaald door Rendac is terug op het niveau van vóór juni
dit jaar. De meeste positieve uitslagen betreffen nog altijd serotype 3 (BTV-3). In
mijn brief van 25 oktober jl. (Kamerstuk 30 669, nr. 31) heb ik gemeld dat onderzoek, op monsters die zijn ingestuurd tussen 13 september
en 11 oktober van dit jaar, bij acht bedrijven besmettingen met serotype 12 (BTV-12)
heeft aangetoond. Afgelopen weken zijn nog BTV-12 besmettingen aangetoond op vier
nieuwe bedrijven, daarmee komt het totaal op twaalf bedrijven met BTV-12. Drie bedrijven
liggen in dezelfde regio als waar de eerste besmettingen met BTV-12 zijn aangetroffen,
het vierde bedrijf ligt ten noorden van Amsterdam waar ook al eerder een BTV-12 besmetting
werd aangetroffen.
Monsters die bij een verdenking naar Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) worden
gestuurd, worden eerst met de algemene BTV PCR-test onderzocht. Daarmee wordt vastgesteld
of er sprake is van een besmetting met blauwtongvirus, ongeacht het serotype. Bij
een positieve uitslag wordt vervolgens onderzocht of er sprake is van een BTV-3 of
een BTV-12 besmetting. Hiermee houd ik zicht op de verspreiding van beide serotypen.
De PCR-testen voor BTV-3 en BTV-12 worden nu gevalideerd en de uitslagen zijn op dit
moment daarom alleen in het kader van onderzoek beschikbaar. De verwachting is dat
de BTV-3 PCR-test eind dit jaar gevalideerd is en de BTV-12 PCR-test in het eerste
kwartaal van 2025. Dan kan er ook een serotype specifieke uitslag met de inzender
van de monsters worden gedeeld. Elke houder op wiens bedrijf nu een BTV-12 besmetting
wordt vastgesteld wordt hiervan door de NVWA op de hoogte gebracht, met de aanvulling
dat de uitslag niet formeel is; dit kan pas als de PCR-test is gevalideerd. Als houders
niets horen van de NVWA, betreft een positieve uitslag een BTV-3 besmetting.
Ik voer nog verschillende onderzoeken uit. Dit is van belang voor houders van schapen
en runderen om zich voor te kunnen bereiden op volgend jaar. Ik heb door de NVWA traceringsonderzoek
laten uitvoeren naar de bron en besmettingsroute van BTV-12. Ik had al eerder aangegeven
dat de kans dat de bron of route wordt gevonden erg klein is. Dit brononderzoek naar
de herkomst van BTV-12 heeft helaas geen nieuwe aanwijzingen opgeleverd waar BTV-12
vandaan komt.
Om de verspreiding en de kenmerken van BTV-12 beter in beeld te krijgen zullen de
Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) en WBVR op de bedrijven waar BTV-12 besmettingen
zijn aangetoond een nadere analyse uitvoeren. Alle dieren worden bemonsterd en onderzocht
en klinische verschijnselen worden geïnventariseerd.
Daarnaast doet de GD onderzoek naar de gevolgen van de besmettingen met BTV-3 op rundvee-
en schapenbedrijven, waarbij de verschijnselen op die bedrijven in kaart wordt gebracht.
Daarbij wordt ook het effect van vaccinatie onderzocht. Ten slotte wordt er onderzoek
uitgevoerd naar de financiële draagkracht van de schapenhouderij. Zodra er resultaten
zijn van deze onderzoeken zal ik de Kamer hierover informeren, naar verwachting begin
2025.
Infectieuze boviene rhinotracheïtis (IBR)
In mijn brief van 19 juli jl. (Kamerstuk 29 683, nr. 301) heb ik de Kamer geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen ten aanzien van de voorbereidingen
voor de nationale bestrijding van de rundveeziekte IBR. Inmiddels is de internetconsultatie
van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) afgerond. Ook wordt invulling gegeven
aan de uitvoeringsorganisatie, in samenwerking met de GD, RVO en NVWA. Deze uitwerking
van de uitvoeringsorganisatie heeft tot enkele nieuwe vragen geleid. Ik vind het belangrijk
om hier zorgvuldig naar te kijken, ook omdat er met persoonsgegevens van houders en
dierenartsen en bedrijfsgegevens van houders gewerkt wordt. Daarnaast heeft het Adviescollege
Toetsing Regeldruk (ATR) advies uitgebracht over de regeldruk in de AMvB. Het ATR
heeft mij geadviseerd om enkele zaken ten aanzien van de vaccinatieplicht en de regeldruk
te verduidelijken en verder uit te werken. Daar geef ik nu invulling aan. Zodra dit
gereed is, kan de AMvB worden voorgelegd aan de NVWA voor een Uitvoerings- en Handhaafbaarheidstoets
(UHT) en voor advisering door de Autoriteit Persoonsgegevens. Later in het traject
zal de AMvB ook nog voor notificatie aan de Europese Commissie en voor advisering
door de Raad van State worden voorgelegd.
Vanwege alle stappen die nog moeten worden gezet, zowel op de uitvoeringsorganisatie
als op regelgeving, voorzie ik dat het bestrijdingsprogramma niet op 1 juli 2025 maar
op 1 januari 2026 in werking zal treden. Dit is in de stuurgroep IBR/BVD met betrokken
sectorpartijen ook besproken. Ik realiseer mij dat dit opnieuw een vertraging inhoudt,
maar het is in ieders belang dat alle noodzakelijke stappen richting deze regelgeving
zorgvuldig worden doorlopen.
Boviene virus diarree (BVD)
In de Kamerbrief van 19 juli jl. (Kamerstuk 29 683, nr. 301) heb ik aangegeven de Kamer na de zomer te informeren over het tijdspad voor de bestrijding
van de rundveeziekte BVD. Met sectorpartijen ben ik tot overeenstemming gekomen over
het tijdspad, dit staat hieronder toegelicht.
Mijn ambtsvoorganger heeft op 4 september 2023 besloten om te komen met ondersteunende
nationale regelgeving om de EU-vrijstatus voor Nederland te behalen (Kamerstuk 29 693, nr. 276). Hierbij was een randvoorwaarde dat er voldoende draagvlak is onder de verschillende
groepen rundveehouders. In overleg met relevante sectoren is besloten te kiezen voor
een traject, zoals we dit doen bij IBR. Dat wil zeggen dat de wettelijke bestrijding
start met een nationaal bestrijdingsprogramma dat zoveel mogelijk aansluit bij het
bestaande private programma van de zuivel. Later wordt het programma aangepast naar
de EU-vereisten en ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie voor het kunnen
behalen van een EU-vrijstatus. Een voordeel van deze werkwijze is dat rundveehouders
die deelnemen aan het private programma hun dagelijkse praktijk grotendeels kunnen
voortzetten. Daarnaast hoeven rundveehouders die al een BVD-vrije status in het private
programma hebben pas op een later moment extra kosten te maken om te voldoen aan de
EU-vereisten. Ook is in een nationaal bestrijdingsprogramma maatwerk mogelijk voor
hobbyhouders en natuurbegrazers.
Een nationaal bestrijdingsprogramma vereist het opstellen van een AMvB. De ervaring
met IBR leert dat dit tijd vraagt, naar verwachting ongeveer twee jaar. Het nationaal
bestrijdingsprogramma zal op zijn vroegst op 1 januari 2027 in werking kunnen treden.
Aanpassing naar de EU-vereisten op termijn vraagt om aanpassing van die AMvB. Vervolgens
bepaalt de EU-diergezondheidsverordening dat de EU-vrijstatus pas kan worden aangevraagd
op het moment dat er gedurende achttien maanden geen geval van BVD is geweest bij
een gehouden rund in Nederland. Daardoor is de verwachting dat de EU-vrijstatus op
zijn vroegst op 1 januari 2032 kan worden aangevraagd. De nationale bestrijding zal
echter, zoals beschreven, al veel eerder starten.
De motie van de leden Holman (NSC) en Vedder (CDA) roept op om vóór 1 januari 2026,
of zo spoedig mogelijk, een verbod op handel in BVD-dragers in te stellen en een EU-vrijstatus
voor BVD te behalen (Kamerstuk 29 683, nr. 299). Zoals eerder aangegeven, start ik zo snel mogelijk met een nationaal bestrijdingsprogramma.
Het instellen van een verbod op handel in BVD-dragers is pas mogelijk op het moment
dat het bestrijdingsprogramma is goedgekeurd door de Europese Commissie. Wel kunnen
eerder al privaat afspraken worden gemaakt om de handel in BVD-dragers te beperken
en kunnen de betrokken partijen hier alvast hun handelsstromen op aanpassen. Sectoren
hebben aangegeven het belang hiervan te zien. Ik vertrouw erop dat zij hierin hun
verantwoordelijkheid nemen.
Ik streef er naar om zo spoedig mogelijk een EU-vrijstatus te behalen. Een succesvolle
aanpak kan echter alleen met draagvlak onder sectoren. Ik ga samen met hen aan de
slag. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie van de leden Holman (NSC) en Vedder
(CDA), (Kamerstuk 29 683, nr. 299).
Afrikaanse varkenspest
Op 4 september 2023 heeft mijn voorganger u voor het laatst geïnformeerd over de situatie
omtrent Afrikaanse varkenspest (AVP) (Kamerstuk 29 693, nr. 276). Daarin werd het advies van de deskundigengroep dierziekten toegelicht. Dit advies
was gevraagd naar aanleiding van de onrustige situatie in Europa ten aanzien van AVP.
De deskundigen schatten het risico op introductie van AVP in gehouden varkens of wilde
zwijnen op dat moment in als klein. Wanneer werd gekeken naar de ontwikkeling van
de situatie de komende vijf jaar stelden de deskundigen op dat moment vast dat er
een matig risico is op insleep van AVP naar Nederland.
Dat het risico op introductie en versleep van het virus over grote afstand realistisch
is bleek op 11 juni 2024. Op dat moment werd AVP in een wild zwijn vastgesteld in
Duitsland, in de deelstaat Hessen. Deze uitbraak lag ongeveer 400 kilometer verwijderd
van bestaande AVP-besmette gebieden en op 200 kilometer van de Nederlandse grens.
Inmiddels zijn daar in totaal 8 varkenshouderijen getroffen en is een besmet gebied
aangewezen van circa 6.000 km2. Deze introductie laat zien hoe een uitbraak van AVP in Europa in veel gevallen kan
gaan, en onderstreept het belang dat Nederland werkt aan de preventie van introductie
van AVP, en zich tegelijk voorbereid op de bestrijding daarvan. Hiervoor zijn er in
de afgelopen jaren verschillende acties ingezet. Ik heb de Kamer daarover eerder geïnformeerd
in twee Kamerbrieven in 2022 (Kamerstuk 29 683, nr. 260 en nr. 262). Ik geef hieronder de stand van zaken tot nu toe.
Taskforce AVP
In de afgelopen jaren is door de taskforce AVP uitvoering gegeven aan de Roadmap preventie
AVP. De Roadmap is een samenwerking tussen mijn ministerie, de provincies waar populaties
wilde zwijnen leven (Noord-Brabant, Limburg, Gelderland en Overijssel), de Producentenorganisatie
Varkenshouderij (POV), terrein-beherende organisaties (Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer
en LandschappenNL) en de NVWA. Begin dit jaar heeft een externe partij, in opdracht
van deze taskforce, de uitvoering van de Roadmap geëvalueerd. De resultaten van deze
evaluatie vindt u als bijlage bij deze brief. Uit deze evaluatie blijkt dat partijen
de samenwerking hebben gewaardeerd en positief terugkijken op wat er is bereikt. De
samenwerking heeft wederzijds begrip gecreëerd voor elkaars standpunten en dilemma’s.
De structuur die de Roadmap bood aan de acties die uitgevoerd moesten worden heeft
geholpen in de samenwerking en het gericht uitvoeren van de acties. Er is ook vastgesteld
dat enkele actiepunten niet of niet volledig zijn uitgevoerd. Ook werd geconcludeerd
dat de bestuurlijke betrokkenheid bij de uitvoering van de roadmap kon worden verbeterd.
Naar aanleiding van deze evaluatie hebben betrokken partijen bevestigd dat het van
belang is om te blijven inzetten op de preventie van AVP. In overleg met de partijen
in de taskforce is besloten de samenwerking voort te zetten, de bestuurlijke betrokkenheid
te verbeteren en in te zetten op de nog openstaande acties. Daarom werk ik in overleg
met de provincies in de eerste helft van 2025 aan een actieplan om de nog openstaande
acties een nadere invulling te geven. Naast acties op risicogericht beheer van wilde
zwijnen zullen ook voorbereidingen voor een eventuele uitbraak in wilde zwijnen onderdeel
zijn van dit actieplan.
Oefening AVP
Eén van de activiteiten die ingezet wordt om de bestuurlijke betrokkenheid te verbeteren
is het organiseren van een oefening. Deze oefening zal bestaan uit twee delen, waarbij
het eerste onderdeel op 29 november jl. heeft plaatsgevonden. Gedurende dit eerste
deel is een uitbraakscenario van AVP bij wilde zwijnen doorgelopen, vanaf het vaststellen
van de eerste besmetting tot aan de inzet om Nederland weer vrij te krijgen. Dit is
gebeurd in aanwezigheid van vier gedeputeerden van de betrokken provincies, en de
verantwoordelijke dienstonderdelen van mijn ministerie, NVWA en RVO. Het tweede deel
van de oefening vindt in het eerste kwartaal van 2025 plaats. Dit betreft een interactieve
crisisoefening waar crisisteams onder tijdsdruk oefenen met het nemen van besluiten
in een hypothetische situatie waarbij AVP is vastgesteld bij een wild zwijn.
Hiernaast blijft Nederland zich ook op andere fronten inzetten op de preventie van
de introductie van AVP, onder andere via het preventieteam en het uitzetten van gerichte
communicatie naar specifieke doelgroepen. Ook wordt er gewerkt aan het voorbereiden
op een uitbraak van AVP, zowel bij gehouden varkens als bij wilde zwijnen. Dit gebeurt
eveneens in samenwerking met de relevante provincies en sectorpartijen. Daarbij wordt
actief de samenwerking opgezocht met lidstaten die ervaring hebben met uitbraken op
hun grondgebied. Medio volgend jaar zal ik de Kamer opnieuw informeren over de uitkomsten
van de hierboven genoemde acties.
Uitgifte paardenpaspoorten
Per 1 juli 2025 verandert het proces rondom de uitgifte van paardenpaspoorten. Ik
geef hiermee uitvoering aan aangescherpte Europese wet- en regelgeving die onder meer
voorziet in striktere eisen aan organisaties die paardenpaspoorten mogen uitgeven
(gemachtigde instanties) en voorzie ik in meer toezicht en handhaving op deze organisaties
om frauduleuze praktijken met paardenpaspoorten te voorkomen. Hiermee wordt een professionaliseringsslag
doorgevoerd in de afgifte en bezorging van paardenpaspoorten. Dit vergt van de bestaande
paardenpaspoort uitgevende instanties (PPI’s), die als gemachtigde instantie wensen
te worden aangewezen, een aanpassing van hun organisatie en werkzaamheden, ook gedurende
het veulenseizoen. Ik ben in gesprek met de PPI’s en vertegenwoordigers van de paardensector
om deze overgang zo goed mogelijk te laten verlopen, met oog voor de praktische uitvoerbaarheid.
In een gezamenlijke werkgroep van mijn ministerie met de sector zijn hierover concrete
afspraken gemaakt. Sinds 1 november dit jaar is het mogelijk voor rechtspersonen om
aan te geven dat ze in aanmerking willen komen voor aanwijzing als gemachtigde instantie.
RDA zienswijze «Gezondheid van productiedieren op de agenda»
Op 12 november jl. heeft de Raad van Dierenaangelegenheden (RDA) op eigen initiatief
de zienswijze Gezondheid van productiedieren op de agenda gepubliceerd. In de zienswijze pleit de RDA voor de continuering van de huidige inzet
op gereguleerde infectieziekten en doet de RDA aanbevelingen voor het verhogen van
de inzet op niet-gereguleerde infectieziekten en bedrijfsgebonden aandoeningen. De
RDA doet daarnaast aanbevelingen over onder andere diergeneesmiddelen, diergeneeskundigen
en onderzoek.
Gereguleerde infectieziekten
De RDA adviseert om de preventie- en bestrijdingsmaatregelen tegen gereguleerde infectieziekten
voort te zetten op het huidige niveau, in belang van economie, voedselzekerheid, dier-
en volksgezondheid en dierenwelzijn. De RDA doelt hierbij op dierziekten die zijn
opgenomen in de Europese diergezondheids-verordening1, zoals vogelgriep, klassieke en Afrikaanse varkenspest en mond en klauwzeer. Bij
een verdenking of uitbraak van een wettelijk aangewezen dierziekte neemt de overheid
maatregelen om de ziekte te bewaken, te bestrijden en/of de verspreiding van de ziekte
te voorkomen. De maatregelen die de overheid moet nemen zijn voor een belangrijk deel
vastgelegd in Europese regels en uitgewerkt in nationale draaiboeken2. Daarnaast vraagt elke uitbraak om een maatwerk aanpak. In Nederland, de EU en daarbuiten
hebben we te maken met veel verschillende dierziekte-uitbraken, zoals vogelgriep,
blauwtong en Afrikaanse varkenspest. Dit vraagt om inzet vanuit de overheid op het
gebied van preventie en crisisparaatheid. Deze groep dierziekten heeft daarom mijn
hoogste prioriteit.
Niet-gereguleerde infectieziekten en bedrijfsgebonden aandoeningen
De RDA pleit voor het verhogen van de inzet op bedrijfsgebonden aandoeningen en niet-gereguleerde
infectieziekten, zoals uier- en longontstekingen, maagzweren, kreupelheden en botbreuken.
De RDA adviseert om een nationale diergezondheidsagenda op te stellen van waaruit,
in samenwerking met stakeholders, prioritaire aandoeningen worden aangewezen, monitoring
en benchmarking wordt georganiseerd en een kennisagenda wordt vormgegeven. Ik onderschrijf
de doelen van de RDA, zie dat er op deze onderwerpen al veel gebeurt en ondersteun
de recente EFSA-adviezen op dit terrein voor een internationale aanpak.
De gezondheid van (productie-)dieren is primair de verantwoordelijkheid van de (vee-)houder
die hierin wordt bijgestaan door diens dierenarts. Op het gebied van niet-gereguleerde
dierziekten en bedrijfsgebonden aandoeningen zijn de afgelopen decennia forse inspanningen
geleverd. Zo hebben de meeste veehouders een 1-op-1 relatie met een vaste dierenarts.
Er vinden reguliere bedrijfsbezoeken plaats en de veehouder is verplicht jaarlijks
een bedrijfsgezondheids- en behandelplan op te laten stellen waarin minimaal preventie
van dierziekten en verlaging van antibioticumgebruik zijn opgenomen. Mede hierdoor
is het antibioticumgebruik in de veehouderij fors afgenomen. Sector- en ketenpartijen
werken daarnaast aan monitoring en benchmarking (zoals Zorg voor jonge dieren, KoeData,
voetzoollaesies, aWish-project), het privaat bestrijden van infectieuze dierziekten
(IBR, BVD, PRRS), en aan weerbaardere dieren (traaggroeiende kippenrassen). Daar waar
gewenst kan de overheid ondersteunen en faciliteren. De RDA vraagt optimaal gebruik
te maken van de mogelijkheid die artikel 7.1 van het convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2025–2029 biedt. In dit artikel zijn afspraken gemaakt over het, op verzoek van sectorpartijen,
aanwijzen van dierziekten en het financieren van maatregelen uit het Diergezondheidsfonds.
De RDA adviseert ook om diergezondheid in het diergericht (her)ontwerpen van veehouderijsystemen
te integreren. Deze integratie maakt al onderdeel uit van het traject Dierwaardige
veehouderij waaraan mijn ministerie, sectoren, wetenschap en ngo’s werken.
Ik neem de aanbeveling van de RDA om een nationale diergezondheidsagenda op te stellen niet over. Het opstellen van een dergelijke agenda kost veel
tijd en de lopende initiatieven van sectorpartijen op het gebied van niet-gereguleerde
dierziekten geven al invulling aan zo’n agenda. Ik acht het effectiever en efficiënter
om in samenspraak met deze partijen deze initiatieven te ondersteunen. Daarnaast heeft
EFSA, op verzoek van de Europese Commissie, in 2022 en 2023 adviezen uitgebracht voor
het verbeteren van dierenwelzijn en diergezondheid op het primaire bedrijf. Een van
de aanbevelingen van EFSA is om veel voorkomende bedrijfsgebonden aandoeningen in
alle Europese slachthuizen op dezelfde manier te monitoren en te benchmarken3. Dit sluit aan bij de aanbeveling van de RDA met betrekking tot monitoren en benchmarken.
De EFSA-adviezen zijn gevraagd in het kader van de ambitie van de vorige Europese
Commissie om met nieuwe dierenwelzijnswetgeving te komen. Het wachten is nu op de
plannen van de nieuwe Commissie. Ik ben voorstander van een EU-brede aanpak en wacht
de voorstellen af.
Overige adviezen
De RDA adviseert om een lijst van essentiële diergeneesmiddelen voor productiedieren
in de Nederlandse context op te stellen om zo de beschikbaarheid van deze middelen
te borgen. De RDA verwijst daarbij naar de Essential Veterinary Medicines List (World Veterinary Association, 2024).
De beschikbaarheid van medicijnen wordt bepaald door de internationale markt. In de
EU-diergeneesmiddelenverordening zijn stimulansen opgenomen om de beschikbaarheid
van diergeneesmiddelen voor minor use en minor species te verbeteren, zoals verlengde dataprotectie, versoepelde dossiereisen, vrijstellingen
voor sommige (gezelschaps)dieren en de cascaderegeling. Ik verwacht dat een Nederlandse versie van deze
lijst geen invloed zal hebben op de productontwikkeling en ben bereid om bij te springen
waar nodig, zoals ik ook doe en gedaan heb bij de ontwikkeling van vaccins tegen vogelgriep
en blauwtong.
De RDA adviseert daarnaast om een hbo-opleiding diergezondheid op te richten en te
zorgen voor publieke en/of private financiering van dierenarts-specialisten op het
gebied van de gezondheid van productiedieren. De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij,
Voedselzekerheid en Natuur is op dit moment bezig met de invulling van de aanbevelingen
uit de rapporten4 over de kwaliteitsborging van de diergeneeskunde en de arbeidsmarkt van de dierenartsen.
Dat doet hij in nauwe samenwerking met de beroepsgroep dierenartsen en de faculteit
Diergeneeskunde. Hierbij kijkt hij niet alleen naar een hbo-functie binnen de diergeneeskundige
zorg, maar naar het gehele stelsel van veterinaire bevoegdheden. Momenteel onderzoekt
hijwelke mogelijkheden er op korte termijn zijn om binnen het huidige stelsel de capaciteit
van paraveterinairen beter te benutten. Daarbij kijkt hij ook naar verruiming van
wettelijke bevoegdheden. Een hbo-functie ontwikkelen binnen de veterinaire sector
is een langere termijn oplossing die een brede afweging behoeft. De Staatssecretaris zal een verkenning uitvoeren of en zo ja hoe een HBO-opleiding en HBO-functie
kan bijdragen aan een betere en efficiëntere taakverdeling binnen het stelsel van
diergeneeskundige beroepen en welke praktijkbehoefte er is in het veterinaire veld.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de leden Holman en van
Campen (Kamerstuk 28 286, nr. 1366).
De RDA adviseert ten slotte om, in samenwerking met sectoren en kennisinstituten,
fundamenteel onderzoek naar diergezondheid mogelijk te maken. Nederland draagt bij
aan een aantal wereldwijde en Europese initiatieven en allianties op het gebied van
diergezondheid5. De uitkomsten van deze initiatieven werken door op nationaal niveau en deze kennis
wordt opgenomen en verder gebracht in de bestaande kennis- en onderzoek infrastructuur.
Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het reguliere kennis- en innovatie instrumentarium.
Daarnaast vindt onderzoek plaats bij Wageningen University & Research en via NWO-programma’s.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur