Brief regering : Stand van zaken persoonsgebonden budget (pgb)
25 657 Persoonsgebonden Budgetten
Nr. 363 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2024
De afgelopen maanden sprak ik veel mensen die afhankelijk zijn van zorg. Deze gesprekken
hebben grote indruk op mij gemaakt. Ik zag dat sommige mensen hun zorg en ondersteuning
het liefst zelf in hun eigen huis willen organiseren. Het persoonsgebonden budget
(pgb) biedt in die gevallen een mooie aanvulling op de zorg in natura. Met een pgb
kunnen mensen hun zorg zo organiseren dat het aansluit bij hun eigen leven thuis,
hun werk, hun school en hun hobby’s. Op dit moment gaat het om een substantiële groep
van circa 120.000 personen, waarvan ruim de helft zijn pgb krijgt uit de Wet Langdurige
Zorg (CBS 2024, statline).
Ik hoorde in mijn gesprekken ook dat de complexiteit van het pgb groot is. Daarom
wil ik het pgb vereenvoudigen. Dit is geen gemakkelijke opgave omdat pgb’s niet in
één wet geregeld zijn, maar in vier verschillende wetten die allemaal anders georganiseerd
zijn. Wijzigingen in de ene wet kunnen doorwerken naar de andere wetten. Daarnaast
kan vereenvoudiging voor budgethouders complexiteit opleveren voor andere partijen
– zoals zorgaanbieders, geldverstrekkers of de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Deze
afhankelijkheden spelen ook bij het PGB Portaal dat budgethouders ondersteunt bij
het beheer van hun budgetten.
In deze context richt ik me op het aanpakken van een beperkt aantal thema’s die het
werken met pgb’s echt makkelijker maken.
Ik wil het pgb op de volgende punten vereenvoudigen:
– Informele zorg
– Werkgeverschap
– Het «van-het-kastje-naar-de-muur» gevoel wegnemen
Daarnaast zet ik een aantal initiatieven van mijn ambtsvoorganger voort en ga ik in
deze brief ook in op de resultaten die sinds de vorige pgb-brief bereikt zijn. Ik
doe dit aan de hand van de thema’s uit de bestaande pgb-agenda. In de bijlage bij
deze brief is tenslotte een overzicht opgenomen van openstaande moties en toezeggingen
over het pgb.
De belangrijkste punten in deze brief zijn:
A: Agenda voor vereenvoudiging van het pgb
Ik ga als volgt aan de slag met de vereenvoudiging van het pgb:
• ten eerste wil ik de informele zorg in het sociaal domein op een andere manier inrichten:
dit betreft in elk geval de Wmo2015 en de Jeugdwet,
• ten tweede onderzoeken we de mogelijkheden om het werkgeverschap van budgethouders
te verlichten,
• ten derde wil ik werken aan het principe dat mensen bij elke toegangsdeur de juiste
weg naar passende zorg gewezen worden.
B. Resultaten uit de afgelopen periode
• Alle zorgkantoren zullen verplicht een pgb op maat gaan toepassen per 1 januari 2025.
De Regeling langdurige zorg is hiervoor gewijzigd. Dit past in de beweging naar passende
zorg. Budgethouders die al een pgb hadden, krijgen een pgb op maat voor 2028.
• Per 1 juli 2024 is de verplichte gewaarborgde hulp afgeschaft in de Regeling langdurige
zorg. Nieuwe budgethouders kunnen zich sindsdien alleen nog laten vertegenwoordigen
door een wettelijk vertegenwoordiger of gevolmachtigde. Budgethouders die al een pgb
hadden, hebben de tijd om dit aan te passen tot uiterlijk 1 juli 2028.
• Er is een handreiking pgb-tarieven sociaal domein ontwikkeld, waarin uniforme en transparante
methoden zijn uitgewerkt voor gemeenten om tot toereikende tarieven te komen.
• Steeds vaker wordt in de praktijk van de Zvw en Wmo pgb een verlengde toekenning verleend
in situaties van een stabiele zorgvraag.
• In samenwerking met Per Saldo zijn pilots gestart waarin budgethouders en consulenten
worden toegerust voor het werken met een pgb.
• Het Zorginstituut Nederland heeft het addendum «Verduidelijking inzet ouders bij kindzorg»
opgesteld. Die gaat over de scheidslijn tussen zorg die van ouders verwacht mag worden
én zorg die valt onder de verzekerde zorg uit de Zorgverzekeringswet (Zvw).1
A. Agenda voor vereenvoudiging van het pgb
1. Informele zorg en hulp van naasten
Uit gesprekken die met gemeenten zijn gevoerd, blijkt dat het begrip «informele zorg»
in het pgb onduidelijk is. Om hier iets aan te doen, wil ik de komende periode de
regels over informele zorg in het pgb, in elk geval in het sociaal domein, herzien.
Hiermee geef ik invulling aan de motie van lid Westerveld over in hoeverre het informele
tarief toereikend is voor zorgverleners zonder BIG- of KVK-registratie2 en beschouw ik deze als afgedaan.
In de Wmo2015 en de Jeugdwet bestaat de groep «informele zorgverleners» feitelijk
uit twee groepen die wezenlijk van elkaar verschillen, namelijk:
• Personen die beroepsmatig zorg leveren maar lager gekwalificeerd zijn. Zij hebben
bijvoorbeeld geen BIG of SKJ-registratie. Deze groep heeft vaak een mbo-achtergrond
(mbo of langjarige praktijkervaring).
• Personen uit het sociaal netwerk van de cliënt, zoals familie en vrienden. Deze personen
hebben veelal geen zorgopleiding.
Deze groepen verschillen in kwalificatie en relatie tot de budgethouder, maar vallen
in het pgb beide in de categorie «informeel pgb». De meeste gemeenten hanteren voor
deze beide groepen één tarief voor informele zorgverleners. Het gevolg hiervan kan
zijn dat dit tarief voor de ene zorgverlener te hoog is en voor de andere te laag.
Met name dit laatste heeft de afgelopen periode geleid tot Kamervragen en een aantal
moties over passende pgb-tarieven voor pgb-zorgverleners. Twee uitspraken van de Centrale
Raad van Beroep3 hebben er toe geleid dat gemeenten alle informele zorgverleners moeten belonen volgens
de CAO-VVT (circa € 24 p/u4). Voor gemeenten levert dit een verhoging op van kosten voor het informele pgb. Vóór
deze uitspraak konden gemeenten het informeel tarief namelijk ook baseren op het Wettelijk
minimum loon (circa € 14 p/u).
Ik vind de verhoging van gemeentelijke tarieven voor informele zorg verdedigbaar voor
de groep met een meerjarige zorgopleiding of langjarige praktijkervaring, maar onwenselijk
voor zorgverleners die afkomstig zijn uit het sociaal netwerk van de budgethouder.
Daarom wil ik het mogelijk maken dat gemeenten onderscheid kunnen maken in de tarieven
voor beroepsmatig geleverde zorg en voor de zorg geleverd door het sociaal netwerk.
Ik zal bezien of dit onderscheid ook voor de pgb’s buiten het sociaal domein gemaakt
moet worden.
Een ander onderdeel van de oriëntatie op vereenvoudiging van het pgb, betreft de kleinere
pgb’s in het sociaal domein. Uit onderzoek blijkt dat de meeste informele zorgverleners
die via de gemeenten worden ingezet kleine bedragen verdienen met hun pgb-zorg5. Bij deze pgb’s is het de vraag of de administratieve (pgb) lasten bij budgethouders,
zorgverleners, verstrekkers en de SVB, opwegen tegen de baten. Dit geldt ook voor
de investeringen in ICT. Ik verken daarom of in deze situaties eventueel een (verantwoordingsvrije)
vergoeding, naar Vlaams of Duits model mogelijk is, met inachtneming van beleidsruimte
van gemeenten. Dit is eenvoudiger dan een pgb en voor budgethouders een enorme lastenverlichting.
2. Werkgeverschap
Het pgb geeft ruimte om zelf zorg in te kopen op de gewenste momenten, bij zorgverleners
die qua ervaring en deskundigheid het best bij de budgethouder passen. Deze vrijheid
betekent óók dat de budgethouder zelf de zorgverleners aanstuurt. Door geldende wet-
en regelgeving, ontstaat er een arbeidsrelatie tussen budgethouder en zorgverlener.
Dat werkgeverschap is ingewikkeld omdat je als budgethouder een aantal belangrijke
plichten moet vervullen. Gelukkig zie ik dat de SVB budgethouders op veel werkgeverstaken
ondersteunt. Dit begint al bij het doen van de loonadministratie en de aangifte daarvan
bij de Belastingdienst. Maar de budgethouder is uiteindelijk verantwoordelijk voor
het uitvoeren van goed werkgeverschap. Dit is geen gemakkelijke rol omdat de praktijk
van het pgb niet altijd passend is in het arbeidsrecht. Bijvoorbeeld wanneer de behoefte
aan flexibiliteit bij budgethouders schuurt met de zekerheid voor zorgverleners.
Om dit aan te pakken, start ik met een verkenning naar oplossingen. Tijdens deze verkenning
verzamel ik alle goede ideeën, ingebracht door partijen uit de hele pgb-keten. Vervolgens
kijk ik, met hen samen, of deze (juridisch) haalbaar en uitvoerbaar zijn en geen extra
administratieve last opleveren of niet binnen de bestaande financiële kaders passen.
Met deze verkenning geef ik invulling aan enkele moties van Kamerlid Agema over hoe
het werkgeverschap voor budgethouders significant vereenvoudigd kan worden6.
Het vinden van oplossingen is extra belangrijk omdat op dit moment een wijziging van
de Werkloosheidswet en enige andere wetten wordt voorbereid. Dit als gevolg van de
voorgenomen wijziging van de Regeling dienstverlening aan huis (Rdah)7. Met dit wetsvoorstel wordt recht gedaan aan de rechterlijke uitspraak8 die stelt dat het gebruik van de Rdah binnen het pgb voor indirecte discriminatie
zorgt. De nieuwe regels zorgen ervoor dat het aantal volwaardige arbeidsovereenkomsten
in het pgb flink toe zal nemen. Om nu al zo goed mogelijk voorbereid te zijn op dit
wetsvoorstel, tref ik voorbereidingen om budgethouders, zorgverleners en de pgb-keten
zo goed mogelijk hierover te informeren.
3. Het gevoel van het kastje naar de muur gestuurd te worden
Uw Kamer heeft mij via twee moties9 opgeroepen om de dienstverlening richting budgethouders te verbeteren. In deze moties
gaat het daarbij over het gevoel van het kastje naar de muur gestuurd te worden. Ik
herken dat het voor budgethouders soms onduidelijk is hoe ze precies de zorg en ondersteuning
moeten regelen en bij welk loket ze dan moeten aankloppen. Dit is zeker het geval
wanneer mensen te maken hebben met zorg en ondersteuning uit meerdere wetten. Ik neem
dit signaal serieus. Daarom ben ik gestart met een bredere inventarisatie van de grootste
knelpunten voor budgethouders maar ook voor mensen die gebruikmaken van zorg in natura.
Hierbij wordt ook in kaart gebracht wat er al gebeurt om deze knelpunten op te lossen.
Zo kan ik versterken wat er al loopt en vaststellen wat aanvullend nodig is. Dit doe
ik binnen de context van de werkagenda bij de nationale Strategie VN-verdrag Handicap
2040. Hier heb ik uw Kamer op 9 december jl. een brief over gestuurd10.
Tenslotte wil ik aandacht vragen voor de mogelijkheden die er al zijn om mensen die
zorg nodig hebben te ontzien. Niets weerhoudt gemeenten en verzekeraars ervan om goed
samen te werken bijvoorbeeld bij de indicatiestelling. Dit kan de belasting voor zorgvragers
fors verkleinen, zoals ook bleek uit verschillende pilots. Ik noem hier Enschede-Zuid
waar met deze vorm van netwerksamenwerking is geoefend. De lessen van deze werkwijze
zijn vastgelegd in een handreiking die breed kan worden toegepast. Ik zal de implementatie
hiervan, in samenwerking met de Beroepsvereniging Verzorgenden Verpleegkundigen (V&VN),
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN),
van harte ondersteunen.
B. Resultaten uit de afgelopen periode
De resultaten die sinds de laatste Kamerbrief (van 5 juli 2023) (Kamerstuk 24 170, nr. 287) zijn behaald, beschrijf ik hieronder aan de hand van de pgb-agenda van mijn ambtsvoorganger.
Hierbij is ook een paragraaf toegevoegd over het Addendum «Verduidelijking inzet ouders
bij kindzorg» van het Zorginstituut NL.
1. Toegang en toerusting
Pgb op maat binnen de Wlz
In de vorige brief informeerde de toenmalig verantwoordelijk Minister u over het Kabinetsbesluit
dat zorgkantoren vanaf januari 2025 starten met het verplicht toekennen van een pgb
op maat aan budgethouders binnen de Wet langdurige zorg (Wlz). De regeling langdurige
zorg heb ik hierop aangepast. Met pgb op maat streef ik naar passende zorg met behoud
van eigen regie. Zorgkantoren kennen een budget toe dat past bij de zorgvraag van
de individuele budgethouder. Dit betekent dat niet meer automatisch het totale basisbedrag
wordt toegekend dat hoort bij de indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg.
Maar dat het zorgkantoor in overleg met de budgethouder bekijkt wat een bij de zorgvraag
passende zorginzet is. Eerder zijn in een pilot goede ervaringen opgedaan met deze
werkwijze voor nieuwe budgethouders. De introductie van pgb op maat voor alle budgethouders
zal worden gevolgd en geëvalueerd.
Ik heb ZN/zorgkantoren gevraagd zich tijdig voor te bereiden op het implementeren
van deze werkwijze voor alle budgethouders. ZN heeft een projectplan opgesteld. Momenteel
werkt ZN met de zorgkantoren en andere stakeholders aan een goede voorbereiding, uitvoering
en communicatie. Daarbij treffen zorgkantoren een zorgvuldige voorbereiding van budgethouders
en zorgverleners op de overgang voor bestaande budgethouders naar pgb op maat.
Ik vind het belangrijk dat de werkwijze pgb op maat zoveel mogelijk uniform wordt
toegepast en er eenvoudige procedures worden ingericht. Ook in gevallen dat er acuut
meer zorg nodig is, moeten budgethouders snel duidelijkheid krijgen. Hierover maak
ik afspraken met zorgkantoren. Daarnaast blijf ik in nauw contact met Per Saldo over
signalen tijdens de invoering.
Gewaarborgde hulp
In de vorige Kamerbrief over het pgb11 bent u geïnformeerd over het voornemen om de gewaarborgde hulp (GH) te schrappen.
Deze wijziging is per 1 juli 2024 ingegaan met een wijziging van de Regeling langdurige
zorg (Rlz). Budgethouders die al een pgb hadden, hebben de tijd om dit aan te passen
tot uiterlijk 1 juli 2028. Voor het pgb wordt aangesloten bij de uitgangspunten en
bestaande vertegenwoordigingsvormen in het Burgerlijk Wetboek (BW). Zo borgen we dat
de vertegenwoordiger van een budgethouder bevoegd is voor het verrichten van rechtshandelingen
namens de budgethouder.
Handelingsbekwame, pgb-vaardige mensen kunnen zelf het pgb-Wlz beheren. Als de budgethouder
zelf niet pgb-vaardig is, kan hij de hulp inschakelen van een pgb-vaardige gemachtigde.
Het zorgkantoor bepaalt of de budgethouder pgb-vaardig is. Indien sprake is van handelingsonbekwaamheid
beheert een door de rechter aangewezen pgb-vaardige wettelijk vertegenwoordiger het
pgb.
Gesprekeigenregie.nl
In maart 2024 is de website www.gesprekeigenregie.nl gelanceerd. De informatie op de website ondersteunt (aankomende) bewoners van kleinschalige
wooninitiatieven en hun vertegenwoordigers om met de zorgaanbieder het goede gesprek
te voeren over eigen regie. Op de site kunnen zij een persoonlijke vragenlijst samenstellen
met onderwerpen die voor hen belangrijk zijn. Zo zijn er vragen over de dagindeling
in een wooninitiatief, over zeggenschap door cliënten en over de inzet van zorg en
begeleiding. De vragenlijst helpt cliënten (en zorgaanbieders) bij het in kaart brengen
en vormgeven van eigen regie in een kleinschalig wooninitiatief. Dat draagt bij aan
de juiste inzet van het pgb in wooninitiatieven, maar ook aan eigen regie in wooninitiatieven
die werken met gecontracteerde zorg. Ik ben trots op het resultaat, dat samen met
cliënten- en brancheorganisaties tot stand kwam.
Pilot toerusting budgethouders Wlz
De pilot Toerusting kandidaat-budgethouders van Zilveren Kruis en Per Saldo is eind
2023 afgerond. Hierbij informeer ik uw Kamer over de resultaten. In de bijlage bij
deze brief zend ik de eindrapportage mee12.
In deze pilot boden Zilveren Kruis en Per Saldo extra voorlichting en ondersteuning
aan kandidaat Wlz-budgethouders en/of hun vertegenwoordigers. Die voorlichting en
ondersteuning richtte zich op het keuzeproces voor een passende leveringsvorm: pgb
of zorg in natura. Zo wilden Zilveren Kruis en Per Saldo cliënten beter toerusten.
Die toerusting gaat over een weloverwogen keuze en een beter beheer van het pgb. Met
vragenlijsten zijn de ervaringen van de deelnemers onderzocht.
Er was sprake van een lagere respons dan verwacht. Met 41 respondenten is voorzichtigheid
geboden bij interpretatie van de resultaten:
– Ten eerste bleek dat de helft van de respondenten al in de aanvraag van de Wlz-indicatie
informatie opvroeg bij onafhankelijke cliëntondersteuning.
– Ten tweede lijkt er bij cliënten ook na indicatiestelling, in de fase van het aanvragen
van het pgb-Wlz, behoefte aan advies en ondersteuning te bestaan.
– Ten derde merkte Per Saldo op dat deelnemers van de pilot minder pgb-kennis bleken
te bezitten, dan zij zelf dachten; zij zijn «onbewust onbekwaam».
– Ten vierde ontvingen enkele deelnemers aan de pilot informatie over het pgb bij hun
zorgverlener; dit kan zorgen voor onvolledige of gekleurde informatie.
– Ten slotte lijken cliënten tevreden met hun keuze voor het pgb; ze ervaren geen problemen
bij het beheren van het pgb.
De opgedane kennis wordt meegenomen in verdere verbetering van cliëntondersteuning
en het aanvraagproces.
Huisbezoeken Wlz
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 23 december 2022 (Kamerstuk 25 657, nr. 354), heeft een deel van de huisbezoeken door zorgkantoren de afgelopen twee jaar via
videobellen plaatsgevonden. In deze periode onderzocht ZN met zorgkantoren of een
digitaal huisbezoek een volwaardig alternatief kan zijn voor een fysiek huisbezoek.
Ook toetsten zij of een digitaal huisbezoek bijdraagt aan een doelmatigere uitvoering
van de Wlz. Uit de onderzoeksresultaten, die onlangs beschikbaar zijn gekomen, blijkt
dat een digitaal huisbezoek in sommige situaties een volwaardige vervanging kan zijn
voor een fysiek huisbezoek. In die gevallen levert dit een bijdrage aan een doelmatigere
uitvoering van de Wlz. Er zijn echter ook omstandigheden waarin een fysiek huisbezoek
nodig blijft. Zo is het belangrijk dat een budgethouder te allen tijde kan kiezen
voor een fysiek huisbezoek. Met ZN maak ik afspraken over de situaties waarin een
digitaal huisbezoek kan worden overwogen en wanneer een fysiek huisbezoek nodig is.
Met deze afspraken wordt het digitale huisbezoek als uitvoeringsoptie voor het zorgkantoor
toegevoegd.
Pilot toerusting budgethouders Wmo 2015 en Jeugdwet
In mijn opdracht is Per Saldo in het sociaal domein een pilot gestart met zestien
gemeenten. Inwoners die aangeven een pgb te willen, krijgen aan het begin van het
traject een training aangeboden. Deze pilot heeft als doel om budgethouders beter
toe te rusten en goed te informeren voordat zij voor een pgb kiezen. Onderdeel van
deze pilot is dat budgethouders duidelijk wordt gemaakt welke taken en verantwoordelijkheden
er komen kijken bij het beheren van een pgb. Zo kunnen zij een bewuste keuze maken
voor een pgb óf voor gecontracteerde zorg. Het beter toerusten van budgethouders helpt
om fouten te voorkomen.
Aanvullend op deze toerusting van budgethouders organiseert Per Saldo goed bezochte
en gewaardeerde trainingen voor consulenten van de deelnemende gemeenten. Dit stelt
hen in staat het goede gesprek te voeren met potentiële budgethouders en draagt bij
aan het doel van bewust kiezen voor een pgb.
Handreiking toereikende tarieven voor gemeenten
Gemeenten stellen bij de indicatie de hoogte van pgb’s vast. Bij het bepalen van tarieven
hebben gemeenten ruimte om te differentiëren tussen zorgaanbieders, zzp’ers en ondersteuning
vanuit het sociaal netwerk. De tarieven moeten toereikend zijn zodat budgethouders
passend invulling kunnen geven aan hun zorgvraag. In de praktijk blijkt dat gemeenten
pgb-tarieven op verschillende wijze opbouwen. Daarbij is niet altijd transparant hoe
een tarief tot stand komt en ontstaan soms (grote) verschillen tussen gemeenten.
Om duidelijkheid te bieden over de opbouw van de pgb-tarieven heeft mijn voorganger
in samenwerking met VNG, Per Saldo en BVKZ een praktische handreiking «toereikende
pgb-tarieven sociaal domein» laten ontwikkelen. De handreiking is als bijlage bij
deze brief gevoegd. Daarmee is invulling gegeven aan de moties van het lid Westerveld
c.s.13 en het lid Agema14 en zijn deze twee moties afgedaan.
In de handreiking worden methodische handvatten geboden om op basis van kostencomponenten
tot een toereikend pgb-tarief te komen. Daarbij blijft het voor gemeenten mogelijk
om op passende wijze te differentiëren. Ook helpt het gemeenten in hun lokale verordening
aan te geven hoe het betreffende tarief tot stand is gekomen. De handreiking is een
welkome aanvulling op het instrumentarium van gemeenten. Ik ga er van uit dat Per
Saldo en de VNG samen erop toezien dat de handreiking breed verspreid en gebruikt
wordt en het komende jaar tot wasdom komt in de lokale uitvoeringspraktijk.
Passend beschikken bij gemeenten
Net als de voormalig verantwoordelijke Minister ben ik van mening dat een passende,
langere beschikkingsduur de norm zou moeten zijn voor mensen met een stabiele zorgvraag.
De Wmo 2015 en de Jeugdwet bieden ook de ruimte om langdurig te beschikken waar dat
passend is. Toch waren er signalen dat gemeenten – ondanks een stabiele zorgvraag
– regelmatig kortdurend beschikken. Daarom is ook hierover een handreiking gemaakt:
Handreiking verrassend passend (vng.nl). Een inventarisatie door de regioadviseurs van het platform sociaal domein wees uit
dat veel gemeenten aan de slag zijn met langdurig(er) beschikken, met name in de Wmo
2015. Dit beeld werd bevestigd tijdens werkbezoeken die VWS aan dertig gemeenten heeft
gebracht. Ik juich deze ontwikkeling toe: behalve dat dit rust geeft voor budgethouders,
leidt het ook tot minder administratieve lasten bij budgethouders, gemeenten en uitvoerders
zoals de SVB en het CAK. De motie van de leden Westerveld en Krul, verzoekt de regering
te regelen dat (in alle zorgwetten) langdurige indicaties worden afgegeven voor mensen
met een levenslange beperking en deze cliënten inspraak te geven op de termijn waarbinnen
herindicatie plaatsvindt15. Ik heb toegezegd uw Kamer hier in het eerste kwartaal van 2025 nader over te informeren.
In ieder geval ben ik blij dat veel gemeenten wel al uitvoering geven aan de oproep
uit deze motie en dit in praktijk brengen.
Evaluatie verlengde toekenning Zvw-pgb in afrondende fase
Per mei 2023 is de werkwijze verlengde toekenningen voor budgethouders met een chronische
en stabiele zorgvraag in het Zvw-pgb gestart. Eerder is aan uw Kamer toegezegd dat
de werkwijze en de inhoud van de handreiking hierover wordt geëvalueerd. Het doel
van deze evaluatie is om op basis van kwalitatieve ervaringen én kwantitatieve gegevens
in beeld te brengen hoe de huidige aanpak functioneert. Inmiddels is de evaluatie
in de afrondende fase. De evaluatie zal op zeer korte termijn worden besproken met
de bestuurlijke partijen rond het Zvw-pgb (V&VN, Zorgverzekeraars Nederland, per Saldo,
VWS). Op basis van dit overleg bekijken we of de aanpak verder kan worden geoptimaliseerd.
Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2025 informeren over de evaluatie en mogelijke
optimalisaties van de aanpak.
2. Addendum verduidelijking inzet ouders bij kindzorg
Zoals ik tijdens het debat over Medische Kindzorg 10 oktober jongstleden heb toegezegd,
kom ik terug op de vragen die tijdens dat debat zijn gesteld over het «Addendum –
Verduidelijking inzet ouders bij kindzorg»16. Ook ga ik, zoals verzocht door het lid Bevers (VVD), in op de brief aan uw Kamer
van de beroepsvereniging Verzorgenden en Verpleegkundigen (V&VN) en Kinderverpleegkunde.nl.
Daarbij neem ik de signalen mee die ik ontving van verschillende kinderverpleegkundigen.
Aanleiding addendum
Betrokkenen bij de medische kindzorg, met name ouders, hebben vragen over de scheidslijn
tussen zorg die van ouders verwacht mag worden én zorg die valt onder de verzekerde
zorg uit de Zvw. De zorg van deze ouders is dat hun inzet bij de indicatie te vaak
onder «vrijwillige zorg» valt. Daardoor kan het aantal uren lager uitvallen dan mogelijk
is. In dat kader is een motie aangenomen van het voormalig lid Agema (PVV)17 om met een steekproef te onderzoeken of kinderverpleegkundigen te weinig uren indiceren.
Ik vind het belangrijk dat zorg als zorg gezien wordt en dus ook zo geïndiceerd én
vergoed wordt. Bij de indicatiestelling staat te allen tijde het belang van het kind
centraal: kinderen hebben recht op goede medische zorg en ondersteuning. De onduidelijkheid
over de bovengenoemde scheidslijn, was de reden voor mijn voorganger het Zorginstituut
Nederland te vragen een addendum op te stellen. Ik benadruk dat het addendum geen
wijziging van de aanspraak is. Het gaat enkel om een nadere uitleg is van de bestaande
aanspraken. Met de publicatie van het addendum is de motie afgedaan.
Vragen tijdens het debat van 10 oktober jongstleden
Het addendum riep tijdens het debat enkele vragen op. Zo vroeg het lid Joseph (NSC)
of de zinsnede «als ouders dit niet vrijwillig kunnen of willen leveren»18 uit het addendum geschrapt kan worden. Ik zie daar geen reden toe. Bij ieder indicatieproces
voor verpleging en verzorging in de Zvw (ook als de zorg uiteindelijk in natura geleverd
wordt) brengt de wijkverpleegkundige in kaart wat de omgeving zelf wil en kán doen.
Er kunnen allerlei redenen zijn waarom de omgeving (zoals ouders) besluit om vrijwillig
zorg te leveren buiten de inzet van betaalde zorgverleners om. Bijvoorbeeld omdat
ouders op minder momenten zorgprofessionals over de vloer willen hebben. Of omdat
zij hun gezinsritme niet willen aanpassen aan het schema van deze zorgprofessionals.
Kortom: ouders kunnen – als zij door de kinderverpleegkundige bekwaam worden geacht
– er altijd voor kiezen om een deel van de zorg vrijwillig buiten de indicatie om
te leveren. Dit geldt voor het pgb, maar ook voor zorg die in natura wordt geleverd.
Dat ouders een deel van de zorg zelf leveren, is echter niet afdwingbaar. Dit geeft
ook antwoord op de vraag van lid Westerveld (GroenLinks-PvdA): «Wanneer geef je bepaalde
zorg vrijwillig en wanneer doe je dat als mantelzorger?». Zorg die onder de Zvw valt,
wordt alleen vrijwillig geleverd als ouders daar actief voor kiezen. Zij hebben dus
ook de keuze om de zorg volledig of voor het grootste deel door zorgprofessionals
te laten leveren.
Het lid Krul (CDA) vroeg of de term «geneeskundige context», die in het addendum wordt
gebruikt, een versmalling van de aanspraak is van de wijkverpleging en of persoonlijke
verzorging onder de aanspraak van de wijkverpleging valt. Het antwoord hierop is helder:
de formulering over «geneeskundige context» is geen versmalling van de aanspraak.
Om aanspraak te maken op zorg vanuit de Zvw is een behoefte aan geneeskundige zorg
(of een hoog risico hierop) noodzakelijk. Dit is wat bedoeld wordt met de term «geneeskundige
context». Als er eenmaal sprake is van een geneeskundige context, valt ook persoonlijke
verzorging onder de aanspraak van de Zvw. Daarnaast is het begrip «geneeskundige context»
relevant in relatie tot de afbakening met de Jeugdwet. Als sprake is van een geneeskundige
context betreft het Zvw-zorg. Zo niet, dan valt de zorg onder de Jeugdwet. Hiermee
beantwoord ik ook de vraag van dhr. Krul met betrekking tot de afbakening van de Jeugdwet
ten opzichte van de Zvw.
De zorgen van kinderverpleegkundigen
V&VN en Kinderverpleegkunde.nl hebben in hun brief hun zorgen geuit over het addendum.
Zij vrezen dat publicatie van het addendum de kinderverpleegkundige expertise beperkt
bij het organiseren van passende zorg voor het kind. Daarnaast heb ik van kinderverpleegkundigen
signalen ontvangen dat zij menen dat het addendum tot ongewenste situaties kan leiden.
Kinderverpleegkundigen kunnen hierbij bijvoorbeeld het gevoel krijgen te moeten besluiten
over het inkomen van de ouders, terwijl de zorgvraag van het kind centraal moet staan.
Ik begrijp de zorgen van de beroepsgroep over de mogelijke gevolgen in de praktijk.
Toch wil ik benadrukken dat het addendum juist bedoeld is om meer duidelijkheid te
creëren. Zowel voor ouders als voor de kinderverpleegkundigen. Het addendum verduidelijkt
wanneer de inzet van ouders bij zorg voor kinderen moet worden meegenomen in de indicatie
voor de Zvw en wanneer niet. Juíst de expertise van de kinderverpleegkundige is hierbij
van belang. Zo is het aan de kinderverpleegkundige om duidelijke verpleegdoelen te
stellen. En om vast te stellen of ouders over voldoende kennis en kunde beschikken
om de zorg te leveren. Dit doet zij vanuit haar professionele autonomie en ervaring.
Het indicatieproces verloopt via de Handreiking Indicatieproces Kindzorg (HIK). Hierbij
staat het belang van het kind centraal en wordt rekening gehouden met de vier kinderleefdomeinen:
medisch, ontwikkeling, sociaal en veiligheid. Om dit te kunnen beoordelen is het belangrijk
dat verpleegkundigen het gezin thuis kunnen bezoeken en in een veilige omgeving hun
werk kunnen doen. Als dat niet mogelijk is, kan er geen indicatie worden gesteld.
Een kinderverpleegkundige beoordeelt dus of ouders voldoende kennis en kunde hebben
om de zorg te kunnen leveren. En natuurlijk ook of deze zorg door de ouders in overeenstemming
met de wens van het kind zelf is. Als dit niet het geval is, bijvoorbeeld als verpleegdoelen
in onvoldoende mate gehaald worden, wordt dat deel van de zorg overgenomen door een
professionele zorgverlener. Het is aan de indicerend kinderverpleegkundige om de balans
tussen draagkracht en draaglast van het gezin in de gaten te houden. Als een gezin
uit balans dreigt te raken, bijvoorbeeld door overbelasting van de ouders, is het
ook aan de kinderverpleegkundige om tijdig in te grijpen. Dit is in het belang van
het kind. Belangrijk hierbij is dat de kinderverpleegkundige – ook na de indicatiestelling
– betrokken blijft bij het gezin om zo de zorg te kunnen monitoren en evalueren.
Conclusie
Samenvattend herhaalt het addendum dat kinderverpleegkundigen niet kunnen bepalen
wélk deel van de Zvw-zorg voor een kind vrijwillig door ouders kan worden gedaan.
Zij kunnen het aantal uren op de indicatie om die reden dan ook niet verminderen.
Hiermee kom ik tegemoet aan de motie Agema. De kinderverpleegkundige heeft wél een
dusdanige regierol dat zij kan aangeven wanneer de Zvw-zorg van ouders niet (meer)
naar behoren wordt geleverd. Vanuit het belang van het kind moet dit dan op een andere
wijze worden vormgegeven. Dit kan, in situaties waarin de kijk op wat nodig is verschilt,
tot spanningen leiden tussen ouders en de regie-voerende kinderverpleegkundigen. De
rol van de kinderverpleegkundige kan hierdoor soms onder druk komen te staan. Daarom
ben ik samen met het Zorginstituut in gesprek met Kinderverpleegkunde.nl, V&VN en
stichting Kind en Ziekenhuis. Zij bespreken wat de kinderverpleegkundigen in deze
specifieke (en gelukkig niet veelvoorkomende) situaties nodig hebben om hun rol te
kunnen vervullen. Daarbij staat het belang van het kind voorop. Gekeken wordt of nieuwe
bestuurlijke afspraken kunnen helpen en ook of de voorlichting over pgb beter kan.
Bijvoorbeeld door niet alleen de rechten, maar ook de plichten en verantwoordelijkheden
van ouders te benoemen. Ik beschouw de vraag van dhr. Bevers hiermee als beantwoord.
Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang op dit dossier.
3. Ondermijning in de zorg en gegevensuitwisseling
Ondermijning in de zorg
Met de Kamerbrief van 27 juni jl. is uw Kamer geïnformeerd over de verwevenheid van
(zware) criminaliteit en de zorg. Dit is ook voor het pgb-domein relevant. Zoals in
die brief aangegeven, wordt u geïnformeerd over de acties die onder andere ministeries,
toezichthouders en opsporingsdiensten uitvoeren in de aanpak van ondermijning in de
zorg19. Deze problematiek gaat verder dan het zorgdomein en zorgfraude en vraagt dan ook
een brede integrale aanpak.
Gegevensuitwisseling SVB
Tijdens het commissiedebat Goed bestuur en toezicht van 4 oktober 2023 heeft mijn
voorganger toegezegd de Kamer te informeren over de uitkomst van de gesprekken met
de SVB over gegevensuitwisseling en de juridische grondslagen daarvan. De SVB heeft
VWS namelijk gevraagd om de grondslagen voor gegevensuitwisseling met verstrekkers
in de Wlz, Zvw en Jw te harmoniseren met de Wmo 2015. VWS heeft besloten om de grondslagen
te harmoniseren. Dit doet VWS om duidelijkheid te scheppen in de grondslagen op basis
waarvan de SVB gegevens mag uitwisselen met verstrekkers van een pgb, waaronder ook
signalen van eventueel misbruik en oneigenlijk gebruik van een pgb. Het benodigde
wetgevingstraject zal komend jaar worden gestart. Hiermee is de toezegging van de
voormalig Minister van VWS over de uitkomst van de gesprekken met de SVB over gegevensuitwisseling
en de juridische grondslag daarvan, afgedaan20.
4. Wooninitiatieven
Ongeveer één op de zes budgethouders in de Wlz bundelt het pgb en koopt gezamenlijk
zorg in binnen een wooninitiatief. Over deze geclusterde inzet van het pgb is op 12 juni
jl. een Kamerbrief gestuurd21.
5. Implementatie PGB2.0
De implementatie van het PGB2.0-systeem bij alle gemeenten (voor pgb’s uit de Wmo
2015 en de Jeugdwet) loopt vertraging op. De belangrijkste reden hiervoor is de grote
impact van de aanpassing van de Regeling dienstverlening aan huis (Rdah) op de IT-capaciteit
en dienstverlening van de SVB. Het is niet mogelijk beide werkzaamheden tegelijk uit
te voeren. Ik geef prioriteit aan de werkzaamheden in het kader van de aanpassing
Rdah. Op dit moment wordt verkend wat wel in 2025 kan, zoals het aansluiten van achterblijvers.
Er wordt tegelijkertijd verder gewerkt aan alle randvoorwaarden voor een succesvolle
implementatie bij alle gemeentelijke verstrekkers vanaf 2026. De budgettaire gevolgen
hiervan worden in kaart gebracht. De toezegging van de voormalig Minister van VWS
over de planning en voortgang van de aansluiting van gemeenten op PGB2.0 is hiermee
afgedaan22.
Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd dat we toewerken naar het overdragen van de verantwoordelijkheden
voor structureel beheer en ontwikkeling van het PGB2.0-systeem. De SVB is hiervoor
de beoogde partner (Kamerstuk 25 657, nr. 329). Ook heb ik u geïnformeerd over de stappen die VWS en SVB zetten om te beoordelen
of, en zo ja onder welke condities, de SVB in staat zal zijn om PGB 2.0 in beheer
te nemen (Kamerstuk 25 657, nr. 354). Met de SVB wordt momenteel toegewerkt naar een gezamenlijke roadmap met mijlpalen
voor de besluitvorming over de overdracht van PGB2.0. Deze zal in Q1 2025 besproken
worden in de driehoek, ook met SZW. Tot deze overdracht werken we aan de bestendigheid
van de tijdelijke beheerorganisatie binnen VWS.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, V. Maeijer
Indieners
-
Indiener
V. Maeijer, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport