Brief regering : Lerarenstrategie december 2024
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. 497
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS EN MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2024
Werken in het onderwijs is werken met en voor de toekomst van Nederland. Dit is wat
duizenden onderwijsprofessionals elke dag motiveert om het verschil te maken voor
alle leerlingen en studenten. En goed onderwijs is niet vanzelfsprekend. Het vergt
vakmensen met leiderschap, die het vermogen hebben écht contact te maken en feilloos
te zien wat een leerling of student nodig heeft. Het onderwijs is dé plek is waar
je een belangrijke rol kan vervullen in het leven van kinderen, jongeren en (jong)volwassenen.
Elke leerling en student verdient een goede leraar.
Kwalitatief goed onderwijs is cruciaal voor de toekomst van Nederland. Helaas staat
de kwaliteit onder druk. Daarom werken we samen met het onderwijsveld aan het Herstelplan
(kwaliteit funderend onderwijs).1 Met dit Herstelplan verbeteren we de basisvaardigheden lezen, schrijven en rekenen
en het curriculum van de lerarenopleidingen, werken we aan de professionalisering
van leraren en schoolleiders en zetten de onderwijsregio’s de volgende stap in de
regionale samenwerking. In het mbo voeren we de Werkagenda 2023–20272 uit, waarin samen met mbo-scholen ambitieuze en realistische plannen gemaakt zijn
over onder meer het carrièreperspectief van onderwijsgevend personeel3 en het verbeteren van de basisvaardigheden van studenten. Op die manier wordt overal
in het onderwijs gewerkt aan kwaliteit.
Onze inzet levert resultaat op en vraagt om consistent door te pakken.
Dit zijn de belangrijkste resultaten van dit jaar:
• Met 2.244 zij-instromende leraren benaderen we het record van vorig jaar. Er zijn
44 aanvragen gedaan voor de zij-instroom regeling4 voor schoolleiders.
• De Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren (NAPL) heeft vorm gekregen. Met
de aanpak volgen de komende 10 jaar zo’n 60.000 leraren een professionaleringstraject.
• 5.392 leraren ontvangen komend jaar de lerarenbeurs om zich te professionaliseren.
• De schoolleidersbeurs VO heeft in het eerste schooljaar 2023–2024 100 beurzen toegekend.
• De instroom van de pabo stijgt dit studiejaar waarschijnlijk met 3%. Na drie jaar
van (forse) daling, is het de verwachting dat het niveau van instroom in de tweedegraads
lerarenopleidingen nu stabiliseert.
• De voorbereidingen zijn rond voor de landelijke campagne die in januari gelanceerd
wordt om meer mensen enthousiast te maken voor werken in het onderwijs.
• 94 statushouders en Oekraïense ontheemden hebben de subsidie aangevraagd waarmee ze
de overstap naar de klas maken.
• Lerarenorganisaties5 hebben gezamenlijk de wens uitgesproken om aan de slag te gaan met een beroepsgroep
leraren.
• Schoolleidersorganisaties6 gaan aan de slag met een beroepsgroep schoolleiders.
• Er zijn 908 aanvragen gedaan voor de Subsidie Onderwijspersoneel Opleiding tot Leraar
(SOOL).7
• In 2025 realiseren we een landelijk dekkend netwerk aan onderwijsregio’s. Daarin zijn
bijna alle leerlingen en mbo-studenten, het overgrote deel van de beroepsgroep én
alle lerarenopleidingen vertegenwoordigd.
Al deze inzet blijft hard nodig, en we moeten doorpakken. Want ondanks dat de tekorten
zijn teruggelopen, zijn en blijven deze groot. We zien dat de problematiek de komende
jaren hardnekkig blijft. De ramingen van de onderwijspersoneelstekorten en het rapport
van de commissie Demografische ontwikkelingen 2050 zijn daarover kraakhelder: schaarste
op de arbeidsmarkt zal de komende decennia aanblijven. Dit stelt scholen voor een
enorme uitdaging die niet individueel is op te lossen. Het vraagt om samenwerking
in plaats van concurrentie. Dat is precies wat er gebeurt met het realiseren van een
landelijk dekkend netwerk aan onderwijsregio’s. Een belangrijke stap, want in de huidige
krappe arbeidsmarkt is het essentieel dat het onderwijs zich gezamenlijk goed positioneert
ten opzichte van andere sectoren.
In deze brief informeren we u over de voortgang van de lerarenstrategie evenals de
uitvoering van een aantal moties, toezeggingen en onderzoeken. De lerarenstrategie
omvat de mix aan maatregelen die is gericht op het zorgen voor voldoende en (blijvend)
goed opgeleid onderwijspersoneel. Aan de basis hiervan ligt een gezamenlijke verantwoordelijkheid
voor en inzet van beroepsorganisaties, werkgevers, opleiders en overheid. In de brief
wordt eerst een inzicht gegeven in de huidige tekorten. Daarna wordt een overzicht
gegeven van de huidige stand van zaken, opgedeeld in 5 blokken:
1. Lerarenopleidingen
2. Landelijk dekkend netwerk onderwijsregio’s in 2025
3. Bevoegdheden
4. Professionaliseren
5. Aantrekkelijkheid beroep
Inzicht in de tekorten in 2024
Om context te scheppen voor deze brief, worden hier de meest recente cijfers over
de tekorten weergegeven.
Primair onderwijs (po)
• 8,1% | 7.700 FTE leraren tekort (2023: 9,7% | 9.800 FTE), waarvan 6,3% een zogenaamd
«verborgen» tekort. De respons was 97% binnen en 63% buiten de G5.
• De tekorten in het (voortgezet) speciaal onderwijs zijn met 8,4% het hoogst.
• Het aantal scholen zonder tekorten is in heel Nederland gestegen. 53% buiten de G5
t.o.v. 16% binnen de G5.
• Het aantal scholen met tekorten van meer dan 30% is zowel landelijk als binnen de
G5 licht teruggelopen, al blijft dat percentage met 17% in de G5 hoog.
• Het tekort aan schoolleiding is 10% | 850 FTE (2023: 14,9% | 1.300 FTE)
• Tekorten bij taalklassen (NT2) zijn voor het eerst gemeten. Ongeveer 10% van de scholen
biedt taalklassen aan. Buiten de G5 is het tekort ongeveer 5,2%. Binnen de G5 is dat
tekort met 14,7% bijna drie keer zo hoog.
Voortgezet onderwijs (vo)
• 5,1% | 3.800 FTE leraren tekort (2023: 5,8% | 3.800 FTE), waarvan 3,5% een «verborgen»
tekort. De respons was 54%.
• Tekorten blijven naar verwachting komende jaren stijgen bij tekortvakken, zoals wiskunde
en Nederlands. Voor de vakken met geringe tekorten is de verwachting dat daar verder
teruglopen.
• 31% van de vestigingen geeft aan geen tekort te hebben. 2% van de vestigingen rapporteert
een tekort van meer dan 30%.
• Het tekort aan schoolleiding is dit jaar voor het eerst te rapporteren en is 3,5%
| 200 FTE
Middelbaar beroepsonderwijs (mbo)
• Deze tekortmeting is voor het eerst in het mbo uitgevoerd.
• De respons, gemeten in studentenaantallen die onderwijs krijgen van de onderwijsteams,
is 32%. Hierdoor is het bij uitsplitsingen niet altijd mogelijk om een inschatting
te geven van de landelijke tekorten en worden enkel de gemeten tekorten bij onderwijsteams
die hebben deelgenomen aan het onderzoek genoemd.
Docenten:
• 3,3–5,0% | 900–1.400 FTE. Het gemeten tekort is 4,1%, waarvan 1% een «verborgen» tekort.
• De gemeten tekorten aan docenten verschillen voor regionale opleidingscentra (roc)
en beroepscolleges. Bij roc’s gaat het om tekorten van 4,3% en bij beroepscolleges
om een tekortpercentage van 2,6%.
• 63% van de teams geeft aan geen tekort aan docenten te hebben en in totaal 14% van
de teams een tekort aan docenten van meer dan 10% van de werkgelegenheid.
Instructeurs:
• 1,8–4,1% | 40–100 FTE
• Het gemeten tekort is 2,9%, waarvan 0,4% een «verborgen» tekort.
• 89% van de teams met werkgelegenheid voor instructeurs heeft geen tekort aan instructeurs
en in totaal 8% van de teams heeft een tekort aan instructeurs van meer dan 20% van
de werkgelegenheid.
Oorzaken & context
• Naar verwachting blijft de schaarste op de arbeidsmarkt de komende tien jaar vergelijkbaar
met de huidige situatie.
• De ramingen van de onderwijspersoneelstekorten in het funderend onderwijs voorspellen
dat de tekorten de aankomende jaren licht blijven dalen, waarna de tekorten weer zullen
stijgen voorbij het niveau van 2023. Dit komt onder andere door een verwachte toename
in het aantal kinderen.
• Naast bevorderen van de (zij-) instroom en het behouden van personeel is het daarom
van belang te leren omgaan met de situatie.
• Ondanks het feit dat we nog steeds met flinke tekorten te maken hebben, zijn de tekorten
die nu geraamd worden lager dan de ramingen van enkele jaren geleden, met name in
het po.
• Voor het Nationaal Programma Onderwijs hebben leraren (een deel van) hun reguliere
taken neergelegd om aan dit programma bij te dragen. Nu dit programma afloopt gaan
deze leraren weer terug naar hun reguliere aanstelling. Dat zorgt voor een gedeeltelijke
daling van het tekort.
• De tekorten in het funderend onderwijs hangen ook samen met schoolweging. Over het
algemeen geldt dat hoe hoger de complexiteit van de leerlingenpopulatie van een school,
hoe hoger ook het tekort aan leraren op een school.
• Landen om ons heen en de meeste OESO landen hebben dezelfde problematiek, het is dus
geen typisch Nederlands probleem.
• De resultaten van de tekortmetingen van 2024, met in het funderend onderwijs uitsplitsing
naar regio, worden in 2025 opgenomen in het dashboard Onderwijsarbeidsmarkt.
1. Lerarenopleidingen
Het is belangrijk om voldoende goede leraren op te leiden. Hiervoor moet de lerarenopleiding
aantrekkelijk zijn, zowel voor de initiële student of zij-instromer, als voor de school
of instelling waar de leraar uiteindelijk gaat werken. Daarom werken we op de volgende
manier aan de aantrekkelijkheid van de lerarenopleidingen.
1.1 Zij-instroom
Zij-instroom helpt om het leraren- en schoolleiderstekort te verkleinen. In 2024 is
aan 2.244 zij-instromende leraren een subsidie toegekend, dit is vergelijkbaar met
het aantal in 2023. Het subsidieplafond is voor 2024 met € 3 miljoen verhoogd en daarnaast
met drie jaar verlengd, tot 1 januari 2029.
Vier noordelijke onderwijsregio’s werken met een bovenregionale instroommakelaar
We zien een toename in mensen die een carrièreswitch maken en kiezen voor het onderwijs.
De vier noordelijke onderwijsregio’s (Noorderwijzer, Noord-Nederland po, MBO Noord-Nederland
en Friesland, NOP en Urk) werken met een bovenregionale instroommakelaar, die zorgt
dat deze zij-instromers goed terecht komen.
De meeste zij-instromers (70%) zijn tevreden over de begeleiding en de inhoud van
het scholingstraject.8 De meesten vinden dat ze goed worden begeleid met de lesobservatie en feedback.9 In het po geven zij-instromers vaak eerst een tijdje samen met een collega les en
hebben ze een mentor of coach. Aandachtspunten zijn er ook. Signalen van zij-instromers
in het po waarbij onvoldoende rekening is gehouden met Eerder Verworven Competenties
(EVC’s) laten zien dat er in het po meer behoefte is aan maatwerk. Om meer maatwerk
te bieden werken de lerarenopleidingen aan het flexibiliseren van de opleidingen.
De combinatie van vrijstellingenbeleid, brede intake en werken met leeruitkomsten
vormt hierin de kern. De brede intake is de basis voor het bepalen van vrijstellingen
en EVC’s, resulterend in een persoonlijk leertraject voor de student. Zij-instromers
starten met een baan als leraar. En behalen versneld in twee jaar een bevoegdheid.
Dit is niet voor iedereen weggelegd en vraagt om een flinke investering van zowel
de zij-instromer als de school. In de grote steden is afgesproken dat zij-instromers
in het po in het begin gedeeltelijk als extra leraar worden aangenomen, zodat zij
goed begeleid kunnen worden door een collega.
In het vo zien we dat, in tegenstelling tot zij-instromers in het po, zij-instromers
direct voor de klas staan. Belangrijk voor zij-instromers in het vo is dat zij net
als in het po goede begeleiding krijgen. Voor het mbo geldt dat de verbinding tussen
de scholing en de beroepspraktijk beter kan.
De zogenaamde G5 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere) heeft de informatievoorziening,
oriëntatiemogelijkheden en werving van zij-instromers in het po verbeterd. Met intensieve
begeleiding en coaching wisten de gemeenten de uitval van zij-instromers te beperken
tot 10%.10 De zij-instromers in de G5 zijn tevreden over het traject.
1.2 Samenwerkingstraject curricula lerarenopleidingen po
Het Ministerie van OCW en andere landelijke partijen zijn een samenwerkingstraject
gestart dat loopt tot en met eind 2026. Bij het traject zijn 23 opleidingen betrokken
en met 7 opleidingen doorlopen we een intensiever traject. We maken samen inzichtelijk
welke ruimte er is binnen de huidige wet- en regelgeving om meer focus in het curriculum
van de lerarenopleidingen aan te brengen (wat moet), overladenheid tegen te gaan en
ruimte te maken voor de eigen profilering van opleidingen (wat mag). Opleidingen wisselen
hun ervaringen met curriculumvernieuwing uit en de opbrengsten van het samenwerkingstraject
worden breed gedeeld. Knelpunten en dilemma’s die naar voren komen worden ingebracht
in het opleidingsberaad, zodat die punten kunnen worden meegenomen in het totaalpakket
van de landelijke kaders. Een goede afstemming tussen de kerndoelen po, de kennisbases
voor de lerarenopleidingen en de bekwaamheidseisen van leraren is van belang, dat
is in de herijking van de kennisbases – in opdracht van de Vereniging Hogescholen
– ook een van de uitgangspunten.
1.3 Opleidingsberaad leraren
In het Opleidingsberaad leraren werken we met lerarenorganisaties, werkgevers en opleiders
aan meer eenduidigheid en scherpte in de landelijke eisen die we aan lerarenopleidingen
stellen. Opleidingen en toezichthouders kunnen zich hierdoor beter focussen op de
basis die nodig is voor elke startende leraar. Het geeft lerarenopleidingen daarnaast
meer zekerheid over wanneer hun programma’s aan landelijke kaders en verwachtingen
voldoen en welke ruimte er is om die basis te verrijken met eigen profilering en innovatie.
Het Opleidingsberaad Leraren11 startte in het voorjaar van 2024 met de volgende acties:
• Inrichting van een platform waar wensen van leraren, scholen, politiek en maatschappelijke
organisaties over de bekwaamheid en opleiding van leraren bij elkaar komen. We wegen
deze wensen en maken afspraken over hoe en wanneer we ze meenemen in aanpassingen
van de kaders voor opleidingen. We volgen dit gezamenlijk en maken de voortgang en
uitkomsten openbaar. We starten begin 2025 met deze nieuwe werkwijze.
• We maken afspraken om de verschillende landelijke kaders voor opleidingen beter op
elkaar te laten aansluiten. De beroepsgroep en de overheid zijn verantwoordelijk voor
de bekwaamheidseisen, de hogescholen voor de kennisbases en de universiteiten voor
de vakinhoudelijke instroomeisen voor de universitaire lerarenopleidingen. Deze worden
op dit op moment allemaal herzien. Dit zorgt uiteindelijk voor meer richting voor
lerarenopleidingen en meer focus op wat het onderwijs en startende leraren nodig hebben.
• De pabo’s zijn voor de zomer gestart met de herziening van de leergebieden taal en
rekenen in de landelijke kennisbasis.12 De nieuwe kerndoelen voor taal en rekenen, extra aandacht voor de basisvaardigheden
en focus op wat startende leraren nodig hebben, zijn hierbij het uitgangspunt. We
doen hier ervaring op met een intensievere betrokkenheid van het opleidingsberaad.
De gezamenlijke hogescholen blijven primair verantwoordelijk voor de kennisbasis,
maar experts, overheid, werkgevers en leraren zijn intensief betrokken. De eerste
tussenproducten voor taal en rekenen worden nu afgerond. Na een uitgebreide toetsing
zijn de nieuwe leergebieden taal en rekenen naar verwachting in september 2026 onderdeel
van de programma’s van alle pabo’s.
1.4 Kennisfunctie lerarenopleiders
We willen de kennisuitwisseling tussen lerarenopleiders over wat effectief is in het
opleiden van leraren versnellen en daarmee de innovatiekracht van lerarenopleidingen
vergroten. Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) start daarom op ons
verzoek een landelijke kennisfunctie voor lerarenopleiders. Tijdens de pilot-fase
wordt ook verkend hoe de kennisfunctie na de pilot structureel kan worden ingericht.
Het NRO zal dit doen in nauwe samenwerking met onder andere de beroepsgroep van lerarenopleiders
en aansluitend op de ontwikkelingen rond het beoogde kenniscentrum voor het onderwijs.
We investeren gedurende de pilotfase (2024–2026) jaarlijks € 1 miljoen euro in deze
kennisfunctie voor lerarenopleiders.
1.5 Splitsing Pabo
In het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma is opgenomen dat we nieuwe losse
opleidingen voor het jonge en oudere kind mogelijk maken, naast de bestaande brede
pabo-opleiding. Eerder is ook door uw Kamer de motie De Kort c.s.13 aangenomen met dezelfde strekking. In onze brief van 25 april 202414 hebben wij uw Kamer geïnformeerd over hoe wij uitvoering geven aan deze motie. Binnenkort
ontvangt u de toegezegde hoofdlijnenbrief waarmee de eerste stap is gezet in het wetstraject
om te komen tot deze gespecialiseerde opleidingen.
2. Landelijk dekkend netwerk onderwijsregio’s in 2025
De tekorten vormen een structureel probleem dat de aankomende decennia aanblijft,
waarbij er grote verschillen zijn in de omvang. We combineren onze maatregelen daarom
met een regionale aanpak. Dit biedt ruimte voor oplossingen die passen in de regionale
context en is nodig voor de vereiste samenwerking en solidariteit. In 2025 realiseren
we een landelijk dekkend netwerk van onderwijsregio’s. Daarin werken schoolbesturen
en lerarenopleidingen met betrokkenheid van de beroepsgroep samen voor voldoende en
(blijvend) goed opgeleid onderwijspersoneel. Door in regio’s samen te werken wordt
recht gedaan aan ongelijke tekorten over de regio’s heen en gaat men aan de slag met
oplossingen die passen bij de regionale opgave. Met zo’n 95% deelname van de vestigingen
in het funderend onderwijs15 en meer dan 90% deelname van de mbo-vestigingen is de betrokkenheid groot. Inmiddels
is er daarom een wijzigingsregeling gepubliceerd en wordt er in totaal 214 miljoen
euro geïnvesteerd in deze onderwijsregio’s. De middelen in een onderwijsregio worden
ingezet om gerichte activiteiten op te starten en uit te voeren die leiden tot verhoging
van de instroom van studenten, meer aanmeldingen van zij-instromers, behouden van
leraren en schoolleiders en professionaliseren van leraren.
2.1 Samenwerken voor een aantrekkelijke arbeidsmarkt
De aard van de arbeidsmarktvraagstukken en de personeelstekorten in het onderwijs
is regionaal en vraagt om maatregelen die passen bij de specifieke opgave en context
van de regio. Het is daarom essentieel om per regio te kijken wat de opgave is en
hoe deze aan te pakken. Die opgaven zijn complex en overstijgen ieders individuele
belang.
De onderwijsregio’s brengen in kaart wat er nodig is voor het werven, matchen, opleiden,
begeleiden en professionaliseren van personeel. Zo kunnen ze gericht werken aan aantrekkelijk
werk in het onderwijs in de regio. Steeds vaker wordt door onderwijsregio’s ook de
verbinding gezocht met arbeidsmarktpartijen, zoals regionale werkcentra.
De onderwijsregio’s in het kort:
• Het doel van een onderwijsregio is in samenwerking te werken aan voldoende en goed
opgeleid personeel in de regio en de regionale aanpak van de tekorten vorm te geven.
• Landelijk dekkend netwerk: van 28 onderwijsregio’s in 2024 naar 50 onderwijsregio’s
in 2025. Doorontwikkeling van landelijk netwerk in 2025 naar zo hoog mogelijk deelnamepercentage,
en afspraken maken met regio’s over resultaten die impact hebben op de opgave.
• Vorming onderwijsregio’s ontstaan vanuit het veld, passend bij eerdere succesvolle
samenwerking, maar in de toekomst ook passend bij effectieve samenwerking.
• Elke onderwijsregio heeft een regionaal informatieloket, dat wordt gekoppeld aan het
landelijk loket en de landelijke campagne.
• 6 onderwijsregio’s gaan aan de slag met een intensievere samenwerking met het regionaal
werkcentrum van de arbeidsmarktregio.
De Realisatie-Eenheid constateert dat in toenemende mate van solidariteit aan het
vraagstuk wordt gewerkt. Zo worden er bijvoorbeeld afspraken gemaakt over het hanteren
van dezelfde stagevergoeding en wordt er in het vo gewerkt aan het inrichten van een
gezamenlijke vervangingspool voor de regio. De samenwerking tussen schoolbesturen,
de beroepsgroep en lerarenopleidingen is daarbij maar op één ding gericht: zorgen
voor voldoende en goed opgeleid personeel voor de klas, zodat elke leerling goed onderwijs
krijgt. Dit betekent dat in alle regio’s er werk wordt gemaakt van meer en (blijvend)
goed opgeleid onderwijspersoneel. En dat begint bij de werving: iedere geïnteresseerde
voor het onderwijs kan zich in elke regio melden bij een regionaal informatieloket.
Deze regionale loketten worden gekoppeld aan het landelijk loket en de landelijke
lerarencampagne.
Voorbeelden uit de regio’s
• In de regio Utrecht wordt ingezet op een stedelijke campagne, die zal aansluiten bij
de landelijke campagne. Hierin wordt Utrecht als een stad in beweging, met een unieke
mix van culturen, historie en vernieuwing benadrukt. De doelgroepen van de campagne
zijn starters, herintreders, zij-instromers en huidig onderwijspersoneel.
• In de Zeeuwse regio is het project Zeeland Meestert gestart. Het doel is duidelijk:
meer meesters voor de klas in Zeeland. De campagne moet zorgen dat mannelijk schoolpersoneel
elkaar ontmoet en inspireert.
• Zes onderwijsregio’s gaan werken aan een invalpool in het voortgezet onderwijs. Het
gaat zowel om regio’s waar op dit moment al tekorten zijn als om regio’s waarin tijdelijk
extra ruimte aan personeel is, maar de pool er voor gaat zorgen dat de collega’s behouden
blijven en zo ook toekomstige tekorten worden voorkomen. In de regio’s waar nu tekort
is, is de verwachting dat de invalpool vo helpt om bijvoorbeeld zzp’ers in dienst
te nemen, nieuwe jonge mensen aan te trekken en zeer ervaren docenten vast te houden
die liever meer les geven dan andere taken te doen.
• Onderwijsregio Haaglanden ontwikkelde een handreiking, waar scholen en kinderopvanglocaties
direct mee aan de slag kunnen om zo combinatiefuncties tussen de kinderopvang en het
onderwijs mogelijk te maken.
• In Rijnmond wordt ingezet op clustermakelaars die met docenten in gesprek gaan. Hoe
is de professionalisering op de school ingericht? Welke expertise is er in de scholen
aanwezig? En waar ligt de behoefte aan professionalisering van het personeel? Op basis
van de antwoorden binnen deze gesprekken organiseren de clustermakelaars activiteiten
(intervisie, workshops of trainingen) op maat om scholen en docenten met dezelfde
behoefte aan elkaar te verbinden. Zo wordt effectief werk gemaakt van opleiden.
Voor een toekomstbestendige onderwijsarbeidsmarkt is effectieve samenwerking cruciaal.
Met de onderwijsregio’s realiseren we daarbij ook een sterke vereenvoudiging binnen
het onderwijsveld, waarbij aparte regelingen zijn samengevoegd en in een helder ondersteunings-
en financieringsmodel is verder gebracht. Zo zijn we van meer dan 200 netwerken naar
een landelijk dekkend netwerk van 50 gegaan. En dit is nog maar de eerste stap. We
verkleinen de overhead in de regio en werken doelmatiger aan activiteiten die zichtbaar
zijn in de praktijk.
2.2 Doorontwikkeling onderwijsregio’s
Vanuit de Realisatie-Eenheid worden de onderwijsregio’s ondersteund in het verder
doorontwikkelen van de regiovorming en de aanpak. In de lerende aanpak16 delen zij, mede gevoed met de ervaringen van de eerste 28 onderwijsregio’s, handige
tips en handreikingen. In sommige regio’s zijn nog niet alle schoolbesturen en vestigingen
klaar om zich in 2025 aan te sluiten bij een onderwijsregio. Voor hen komt er een
eenmalige subsidie waarmee ze in 2025 kunnen werken aan het aansluiten bij een onderwijsregio
per 2026. Aanvragers krijgen daarbij middelen om gezamenlijke activiteiten op het
gebied van personeelsbeleid uit te voeren. Voor ambitieuze onderwijsregio’s die dat
kunnen en willen wordt daarnaast de plusregeling gepubliceerd die hen in staat stelt
zich te verdiepen en/of versnellen op specifieke vraagstukken. Beide subsidies worden
begin 2025 gepubliceerd.
De recent aangenomen motie van Soepboer (NSC) en Ceder (ChristenUnie)17 beschrijft het belang van zo min mogelijk kosten voor overhead, waarbij de middelen
die geïnvesteerd worden in het onderwijs ten goede komen aan het primaire proces.
Tevens wordt terecht aangegeven dat de behoeften per regio verschillen. Dit is in
lijn met de achterliggende gedachte van de onderwijsregio’s.
Met het realiseren van een landelijk dekkend netwerk komt ook de volgende fase in
beeld. We willen de onderwijsregio’s voor een langere periode zekerheid van financiering
bieden, gekoppeld aan afspraken over te behalen resultaten. Dit past ook bij de ambitie
van dit kabinet om een meer structurele financiering de bieden. Tevens wordt er naar
aanleiding van de motie Stoffer (SGP) en Ceder (ChristenUnie)18 een evaluatieonderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau Berenschot. Met het onderzoek
worden verdere inzichten verworven over de effectiviteit en doelmatigheid van de onderwijsregio’s.
Het doel is te leren wat werkt zodat de onderwijsregio’s zich duurzaam kunnen ontwikkelen.
De regio’s zijn dus hard op weg met samenwerken en het aanpakken van de regionale
arbeidsmarktvraagstukken. De tekorten zijn pijnlijk en vragen van partijen dat ze
over hun eigen schaduw heenstappen. Het opbouwen van solidariteit, vertrouwen en een
goede samenwerking gaat daarbij niet van de ene op de andere dag. We zien veel potentie
in de Onderwijsregio’s en de vele goede voorbeelden laten zien wat voor een meerwaarde
de Onderwijsregio’s kunnen representeren in deze tijden van schaarste. Het is deze
potentie én het gegeven dat we pas net begonnen zijn dat ons ertoe heeft bewogen de
motie te ontraden. Het is simpelweg cruciaal samen te werken op de effecten van de
tekorten het hoofd te bieden. Dat vraagt een investering van ons allemaal.
3. Bevoegdheden
We optimaliseren het huidige bevoegdhedenstelsel zodat we voor alle leerlingen voldoende
bevoegde leraren hebben en we de kwaliteit van onderwijs kunnen waarborgen.
3.1 Herijking bekwaamheidseisen leraren en mbo-instructeurs
Verschillende lerarenorganisaties19 herijken de bekwaamheidseisen voor leraren en mbo-instructeurs. Daarvoor spreken
ze met leraren, instructeurs, opleiders, vertegenwoordigers van scholen en andere
betrokkenen. Ze komen in april 2025 met een advies over verdieping en het concreter
maken van de bekwaamheidseisen. Op basis van dat advies passen we het Besluit bekwaamheidseisen
onderwijspersoneel aan.
Eerder informeerden wij u over de meerwaarde van de groepsleraar 12+.20 De lerarenorganisaties adviseren ook over de vraag of een nieuwe bevoegdheid nodig
is voor groepsleraar 12+, met eigen bekwaamheidseisen. Als het advies van de lerarenorganisaties
binnen is, informeren we u verder.
Daarnaast werken we aan een wetsvoorstel om aanvullende eisen te stellen aan mbo-docenten
basisvaardigheden21, om de kwaliteit van het onderwijs met betrekking tot basisvaardigheden te versterken.
In het voorjaar van 2025 informeren we uw Kamer hierover in een voortgangsbrief van
de aanpak basisvaardigheden voor het mbo.
4. Professionaliseren
We zorgen ervoor dat leraren en docenten zich blijven ontwikkelen, zowel didactisch,
vakinhoudelijk als in het meepraten en meebeslissen over hun beroep. Hier worden (startende)
leraren ook goed in begeleid. Hiermee zorgen we voor goed onderwijs, en een aantrekkelijk
carrièreperspectief voor leraren.
4.1 Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren (NAPL)
Het Nationaal Groeifondsproject NAPL is dit jaar gestart. Het doel is om landelijke
kaders voor de professionalisering van leraren te ontwikkelen en dat de komende 10 jaar
60.000 leraren in het po, vo en mbo deelnemen aan een professionaliseringstraject.
Voor het tienjarige programma is een bedrag van 159,6 miljoen euro beschikbaar, waarvan
73,1 miljoen euro is toegekend voor de eerste vier jaar en de overige 86,5 miljoen
euro voorwaardelijk is toegekend. De Realisatie-Eenheid voert het programma uit, met
opleiders, schoolbesturen, schoolleiders en leraren. Hun betrokkenheid garandeert
dat de professionalisering aansluit bij wat leraren nodig hebben.
De NAPL heeft vier onderdelen:
1. Het beschrijven van ontwikkelpaden voor leraren om zich tot specialist te professionaliseren.
2. Het ontwikkelen van een digitaal platform voor professionaliseringsaanbod.
3. Het ontwikkelen van professionaliseringsaanbod in onderwijsregio’s en de tegemoetkoming
in de kosten voor deelname aan professionaliseringsaanbod.
4. Het opstellen van kwaliteitscriteria voor professionaliseringaanbod en ontwikkelen
van een kwaliteitszorgsysteem.
Voor het ontwikkelen van professionaliseringsaanbod en de tegemoetkoming in de kosten
voor deelname aan professionaliseringsaanbod kunnen onderwijsregio’s op termijn subsidie
aanvragen. Deze twee subsidieregelingen worden naar verwachting respectievelijk eind
2025 en in 2026 gepubliceerd.
4.2 Begeleiding startende leraren
Goede begeleiding van startende leraren draagt bij aan werkplezier en voorkomt dat
leraren uitvallen. Met de motie Paternotte en Rooderkerk22 vroeg de Kamer daarom om te verkennen hoe wettelijk geregeld kan worden dat lerarenopleidingen
beginnende leraren de eerste drie jaar voor de klas moeten begeleiden. Dat zou kunnen
gebeuren met intervisie, meekijk- en terugkomdagen en begeleiding.23
Het is juridische bezwaarlijk om lerarenopleidingen de wettelijke taak te geven om
startende leraren te begeleiden. Ze zijn immers in dienst van de school en vallen
als werkenden niet meer onder het openbare onderwijsstelsel. De begeleiding valt daardoor
buiten het bekostigd onderwijs. Als de lerarenopleidingen beginnende leraren moeten
begeleiden, kan dat leiden tot marktverstoring en oneerlijke concurrentie met bestaande
aanbieders van begeleiding. Daarom gaan we de lerarenopleidingen niet de wettelijke
taak geven om verplichten startende leraren te begeleiden.
We blijven wel bevorderen dat startende leraren goede begeleiding krijgen en blijven
de resultaten daarvan volgen. We stimuleren de onderwijsregio’s om samen te werken,
goede voorbeelden te delen en van elkaar te leren. Er zijn er al verschillende pilots
geweest en in de cao’s staan afspraken over begeleiding van startende leraren, met
aandacht voor werkdrukvermindering en coaching.
4.3 Subsidieregeling instructeursbeurs
De Subsidieregeling instructeursbeurs mbo liep van 2019 tot 2024. Instructeurs in
het mbo die een bachelor- of associate degree-opleiding volgen, konden subsidie krijgen
voor studiekosten en studieverlof. De subsidie is recent geëvalueerd.24 U ontvangt voor de zomer van 2025 een beleidsreactie op deze evaluatie met een besluit
over voortzetting van de instructeursbeurs. In afwachting van deze reactie is het
voornemen om voor studiejaar 2025–2026 een eenjarige regeling beschikbaar te stellen.
4.4 Professioneel statuut
Sinds 2017 is autonomie in de wet geregeld door het professioneel statuut.25 Dit statuut is een belangrijk instrument voor de professionele ruimte van leraren
en faciliteert een professionele dialoog tussen bestuur en onderwijsprofessionals.
Op verzoek van de Kamer26 hebben we onderzoek laten doen naar het gebruik van het professioneel statuut27. Hieruit blijkt dat besturen en leraren wisselende ervaringen hebben met het professioneel
statuut. Daarnaast zijn er verschillen in de mate van vrijheid die leraren in de klas
ervaren. Het onderzoek adviseert instrumenten te ontwikkelen voor de ontwikkeling,
implementatie en evaluatie van het professioneel statuut. Daarnaast is het delen van
goede voorbeelden een waardevolle aanbeveling. In de volgende Lerarenbrief volgt een
beleidsreactie op het onderzoek naar het professioneel statuut.
4.5 Beroepsgroep
Het is belangrijk dat leraren kunnen meepraten en meebeslissen over het beleid. Zij
zijn immers de experts die dagelijks voor de klas staan. Hun stem moet worden gehoord.
Het advies «Een stevige stem» van de Onderwijsraad zoals is toegestuurd aan uw Kamer28 onderstreept dit ook, het advies bevat belangrijke punten om met elkaar in overleg
te gaan over hoe leraren beter vertegenwoordigd zijn bij het maken van beleid.
Een mooie eerste stap is de houtskoolschets van de lerarenorganisaties (AOb, BVMBO,
CNV, FvOv en PvvvO) waarin zij aangeven hoe zij samen tot een sterke beroepsgroep
voor leraren willen komen. Zo’n representatieve en onafhankelijke beroepsgroep houdt
zich namens alle leraren constructief, kritisch en professioneel bezig met de inhoudelijke
aspecten over het beroep van de leraar. Dit kan leraren ook zichtbaarder en effectiever
maken als beroepsgroep. Er lopen intensieve gesprekken tussen de lerarenorganisaties
over een eventuele nieuwe organisatievorm, de rollen en verantwoordelijkheden van
de beroepsgroep en de belanghebbenden. Voor de zomer van 2025 zal u hierover verder
worden geïnformeerd.
4.6 Werkbelasting schoolleiders
Schoolleiders geven zowel leiding aan het dagelijks reilen en zeilen van de school
als aan de onderwijskundige ontwikkeling van de school op langere termijn. Dat is
elke dag een uitdaging die veel inzet, kwaliteiten en vaardigheden van schoolleiders
vraagt. We onderzoeken hoe groot de werkdruk van schoolleiders is en hoeveel tijd
en ruimte ze hebben om leiding te geven aan de school als lerende organisatie. We
willen verder weten welke factoren daaraan mogelijk in de weg staan. De resultaten
moeten schoolleiders helpen bij het aansturen van een kwaliteitscultuur op school
en het vinden van een juiste balans tussen inzet op schoolontwikkeling en andere organisatorische
taken. We streven ernaar om het onderzoek in het najaar van 2025 met u te delen.
4.7 Beroepsgroep schoolleiders
Voor het Herstelplan kwaliteit onderwijs spreken we schoolleiders en hun organisaties
over doorontwikkeling van de beroepsgroep schoolleiders. We zien dat er steeds meer
aandacht is voor de cruciale rol van schoolleiders bij onderwijskwaliteit. We zijn
met de organisaties voor schoolleiders in gesprek over hoe het perspectief van schoolleiders
nog beter betrokken kan worden bij landelijk beleid. En we zijn in gesprek over het
versterken van de professionaliteit van schoolleiders. We kijken daarbij o.a. naar
een breder gebruik van de beroepsstandaarden, een passend opleidings- en professionaliseringsaanbod
en over het verstevigen van de positie van schoolleiders.
Danuta Donk, schoolleider PO, onderwijsregio Utrecht Stad
Het is erg waardevol voor schoolleiders dat de onderwijsregio’s kennis en goede voorbeelden
delen. Het maakt het makkelijker om nieuwe initiatieven te vinden en te gebruiken.
De onderwijsregio biedt een menukaart met interventies voor het werven, opleiden,
matchen, professionaliseren, begeleiden en behouden van personeel. Een voorbeeld zijn
de onderwijsambassadeurs: we laten geïnteresseerde mensen uit diverse werkgebieden
een dag per week in de klas meelopen, zodat ze van dichtbij kennismaken met het onderwijs.
Zo kunnen ze goed beslissen of het werken als leerkracht bij hen past.
Verder stellen we de leerkracht centraal, door taken die buiten hun primaire verantwoordelijkheid
vallen zoveel mogelijk anders te organiseren. Zo is er iemand op school die evenementen
verzorgt. Dat verlaagt de werkdruk voor leraren en vergroot hun werkplezier.
5. Aantrekkelijkheid beroep
We willen dat leraar of docent zijn aantrekkelijk is en blijft. Daarom willen het
beroep in de schijnwerpers zetten, en tegelijkertijd werken aan de belemmeringen die
nog worden ervaren. Daarnaast bent u onlangs geïnformeerd over de aanpak om meer uren
werken aantrekkelijker te maken en houden met meerurenmaatwerk.29
5.1 Landelijke campagne Werken in het onderwijs
In januari 2025 lanceren we een meerjarige campagne voor werken in het onderwijs.
De campagne is opgezet samen met de onderwijsregio’s en onze partners, en bestaat
uit twee onderdelen. Het eerste deel is gericht op potentiële zij-instromers. Later
in 2025 jaar start het tweede onderdeel, gericht op studiekiezers.
De campagne is positief en ook realistisch. Werken in het onderwijs geeft veel voldoening,
een goed salaris en mogelijkheden om je te ontwikkelen. Over die voldoening: uit onderzoek
blijkt dat iets kunnen betekenen voor leerlingen een belangrijke motivatie is om in
het onderwijs te werken30. Bovendien is het salaris beter dan veel mensen denken31. En het werk is bepaald niet saai, eentonig of een eindstation, zoals sommigen denken.
Deze onterechte beelden helpen niet bij het imago van het onderwijs32. Dat is onterecht, want leraren zijn gemiddeld heel tevreden over hun vak33.
5.2 Challenge
Een jaar geleden stond in de Kamerbrief Lerarenstrategie34 dat we een challenge hebben uitgeschreven om meer scholieren te enthousiasmeren voor een baan in de onderwijssector.
Drie winnaars zijn aan de slag gegaan met het uitvoeren van een pilot in 2024. Zij
hebben onder andere ingezet op het werven van studenten voor lerarenopleidingen door
middel van een VR-bril en escaperoom, het planten van een zaadje bij scholieren over
het leraar worden, en het docenten bewust maken van de ambassadeursrol die zij kunnen
vervullen om hun eigen leerlingen te enthousiasmeren voor een carrière in het onderwijs.
De opbrengsten daarvan hebben we gepubliceerd35.
5.3 Administratieve lasten en werkdruk
De Algemene Rekenkamer onderzoekt de administratieve lasten van leraren in het po
en ons ministerie doet dat voor het vo, het mbo en het speciaal onderwijs. De resultaten
van de onderzoeken in het funderend onderwijs komen in 2025 beschikbaar. Het rapport
voor het mbo is als bijlage toegevoegd. De beleidsreactie op dit rapport volgt in
het voorjaar van 2025.
Voor de aanpak van werkdruk is in kalenderjaar 2025 in het po circa € 519,5 miljoen
aan werkdrukmiddelen beschikbaar en in het vo € 336,3 miljoen. Dit wordt onder andere
besteed aan het anders organiseren van het onderwijs, aan inzet van vakleerkrachten,
bijvoorbeeld voor gym, en aan inzet van onderwijsassistenten. Het effect van de werkdrukmiddelen
in po en vo wordt gemeten. De resultaten van de onderzoeken in het afgelopen schooljaar
zijn begin 2025 beschikbaar.
5.4 Strategisch Personeelsbeleid
Strategisch personeelsbeleid is om meerdere redenen nodig. Zorgen rondom de kwaliteit
van het onderwijs en het behoud van personeel dwingen tot een meer strategische aanpak
van personeelsbeleid gericht op de duurzame inzetbaarheid en professionele ontwikkeling
in het onderwijs. Ook stijgt het aandeel aan tijdelijk contracten36, zijn er te veel kleine deeltijdbanen en stijgen de uitgaven voor externe inhuur.37
In het funderend onderwijs werken we daarom aan het wetsvoorstel Strategisch personeelsbeleid. Het wetsvoorstel stimuleert goed werkgeverschap en draagt bij aan het verminderen
van het personeelstekort. Het wetsvoorstel stelt wettelijke eisen aan schoolbesturen
om strategisch personeelsbeleid te voeren. Het introduceert ook maatregelen voor meer
vaste contracten, grotere contracten, en het beperken van externe inhuur. Momenteel
passen we het wetsvoorstel aan op basis van advies van de Onderwijsraad. Het streven
is dat het wetsvoorstel voor de zomer 2025 naar de Raad van State gaat.
Daarnaast hebben we onderzoek laten doen naar de achtergronden van vaste en tijdelijke
contracten en de externe inhuur van personeel. Uit dit onderzoek blijkt dat er redenen
kunnen zijn waarom schoolbesturen tijdelijke contracten aanbieden (zoals (financiële)
onzekerheden en instroom van nieuwe leraren). Daarnaast biedt het ook inzichten die
scholen kunnen gebruiken om leraren vaker en sneller een vast contract te geven. Schoolbesturen
benutten nog niet alle ruimte die ze hebben in hun personeelsbeleid om dit te bereiken.
Bijvoorbeeld als het gaat om het niet langer standaard aanbieden van een jaarcontract
aan nieuwe leraren, en het sneller beoordelen of een leraar een vast contract kan
krijgen. Ook blijkt dat het tegemoet komen aan de wensen voor meer flexibiliteit,
kan helpen om het personeel aan de school te binden. Als schoolbesturen hun personeelsbeleid
op dit soort aandachtspunten nog kunnen verbeteren, stelt dat hen beter in staat om
aan de eisen van het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid te voldoen.
5.5 Werkloosheid in het vo
We hebben evaluatieonderzoek laten uitvoeren naar verevening van de werkloosheidskosten
in het vo. Uit het onderzoeksrapport38 blijkt een genuanceerd beeld. Het aantal werklozen in het vo daalde de afgelopen
jaren. Dit draagt bij aan het verminderen van het lerarentekort en zorgt ervoor dat
de kosten van werkloosheid dalen. Werknemers gaan vaak weer (deels) aan het werk voordat
hun uitkering afloopt.
Er is echter ook ruimte voor verbetering. Het grootste deel van de uitkeringen wordt
door de hele sector betaald. Daardoor worden individuele werkgevers onvoldoende geprikkeld
om personeel met een uitkering weer aan de slag te krijgen. Voormalige werknemers
vinden het re-integratiebeleid van werkgevers dan ook onvoldoende. Ook werkloze werknemers
zelf kunnen wel een stapje meer doen.
De belangrijkste aanbevelingen uit het rapport zijn:
• Verhoog de eigen bijdrage aan de werkloosheidskosten voor het betreffende bestuur.
Dat is een sterke prikkel om werkloosheid te voorkomen en verkorten.
• Zorg voor een meer activerende rol van de werkgever. Dat kan door het re-integratieaanbod
en de uitvoering ervan op sectorniveau te coördineren en (kleinere) schoolbesturen
meer ondersteuning te bieden.
• Stimuleer werklozen meer om hun rol op te pakken en sneller weer aan het werk te gaan.
We gaan met de sector in gesprek om gezamenlijk te bepalen hoe we de aanbevelingen
uit het onderzoek kunnen omzetten naar passende maatregelen.
5.6 Diversiteit onder leraren bevorderen
Het is belangrijk dat leerlingen zichzelf kunnen herkennen in hun leerkrachten. Daarom
is het belangrijk dat ondervertegenwoordigde groepen, zoals mannen, vaker voor het
onderwijs kiezen. Diversiteit onder leraren bevordert de ontwikkeling van de leerlingen
en draagt bij aan kwalitatief hoogwaardig en passend onderwijs. Het aanzienlijk verhogen
van het aantal mannen voor de klas is echter een grote uitdaging.39 Als ondervertegenwoordigde groepen zijn zij wel een belangrijke bron van onbenut
arbeidspotentieel en dit kabinet ziet deze groepen dan ook als een belangrijke bijdrage
aan de aanpak van het lerarentekort.
Naar aanleiding van de motie Van Zanten40 is daarom in kaart gebracht welke inspanningen er al worden geleverd om meer mannen
voor de klas te krijgen en te behouden.41 De meeste opleidingen voeren de aanbevelingen uit van het ResearchNed-rapport «Meer
Meesters».42 De oplossing ligt niet alleen bij de lerarenopleidingen. Ook de aankomende lerarencampagne
en aanvullende acties van de onderwijsregio’s moeten bijdragen aan meer diversiteit
voor de klas.
Afsluitend
De opgave waarvoor we staan is en blijft groot. Maar tegelijkertijd laten de resultaten
zien waar we toe in staat zijn als we samen optrekken bij het bestrijden van de tekorten.
We werken hard aan de aantrekkelijkheid van het prachtige beroep van leraar. Vanaf
eind januari laten we ook campagne zien wat het betekent om te werken in het onderwijs.
Samen met het gehele onderwijs werken we hard aan het verbeteren van de kwaliteit.
Met het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs en de MBO Werkagenda 2023–2027 geven
we dat een extra impuls. Op die manier kunnen onderwijsprofessionals het verschil
blijven maken voor kinderen, jongeren en studenten – en daarmee voor de toekomst van
Nederland.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M.L.J. Paul
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Indieners
-
Indiener
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Medeindiener
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.