Brief regering : Hoofdlijnen inzet op stikstofemissiereductie
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 323
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 november 2024
Het oplossen van de stikstofproblematiek heeft de volste aandacht van het kabinet.
In lijn met het Regeerprogramma werkt dit kabinet daarom waar dat nodig is gebiedsgericht
aan de instandhouding van de natuur. Het kabinet wil de uitstoot van stikstof structureel
verlagen en zet met dit beleid in op een landelijk dalende trend.
In deze hoofdlijnenbrief ga ik in op de concrete maatregelen die gericht zijn op een
structurele daling van de stikstofuitstoot. Het gaat hier om een overzicht van zowel
bestaande als aanvullende maatregelen. Met deze hoofdlijnenbrief geef ik ook invulling
aan de motie Holman-Vedder1 die de regering verzoekt om aan te geven hoe zij «een verlaging van de stikstofemissie
gaat realiseren om Nederland van het stikstofslot af te halen» en aan mijn toezegging
in het commissiedebat van 4 september 2024 (Kamerstuk 30 252, nr. 172) om voor het einde van het jaar een brief hierover te sturen. Van de Staatssecretaris
ontvangt u een brief over de bredere inzet op natuur, parallel aan deze brief.
De belangrijkste inzet van dit kabinet is de omslag van depositie- naar emissiebeleid
in de landbouw. Dit stelt ondernemers in staat om zelf te sturen en op deze manier
bij te dragen aan een nieuwe balans tussen landbouw en natuur. Van belang is dat beleid
uitvoerbaar is en meer uitgaat van het perspectief van de ondernemer die in zijn praktijk
met het beleid geconfronteerd wordt. Deze omslag is er niet van de ene op de andere
dag, maar is wel van groot belang voor ondernemers. Uiteindelijk zal de stikstofaanpak
bestaan uit een combinatie van gebiedsgerichte maatregelen daar waar de natuur het
meest overbelast is; uit generieke maatregelen zoals een brede uitkoopregeling; en
– vooral – uit doelsturing op bedrijfsniveau, zodat de ondernemer zelf kan sturen
op zijn emissiereductie en op deze manier langjarig perspectief krijgt en tegelijkertijd
bijdraagt aan het noodzakelijke natuurherstel en -behoud. Deze maatregelen dragen
tevens bij aan de benodigde reductie van broeikasgassen. Op deze manier schoeien we
de stikstofaanpak op een nieuwe leest en werken we aan een structurele oplossing.
Voor het einde van het jaar informeer ik uw Kamer over de contouren van een meer op
emissies gestoeld beleid waarbij ik in zal gaan op de motie-Grinwis2 over de invulling van het emissiebeleid.
Staand beleid
Lopende reductiemaatregelen
Er zijn al veel maatregelen in gang gezet die ook de komende tijd nog tot een daling
van de stikstofuitstoot leiden, en waar op kan worden voortgebouwd. Zo wordt er sinds
2020 invulling gegeven aan het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering3 (Psn), met als doel bij te dragen aan het realiseren van een gunstige staat van instandhouding
(SvI) van de stikstofgevoelige habitats en soorten onder de Vogel- en Habitatrichtlijn
(VHR). Onderdeel daarvan zijn de bronmaatregelen binnen de sectoren mobiliteit, industrie,
landbouw en bouw, alsmede de natuurherstelmaatregelen via het Programma Natuur.
Daarnaast is de aanpak piekbelasting opgezet om een eerste stap te zetten in het versneld
reduceren van stikstofuitstoot. Met mijn brief van 14 oktober 2024 heb ik u geïnformeerd
over de voortgang van de aanpak piekbelasting. In algemene zin is er vanuit de landbouwsector
veel interesse voor de regelingen onder de aanpak piekbelasting. De komende periode
staan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus),
de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) kleinere sectoren, de
innovatieregeling (Sbv), de verplaatsingsregeling (Lvvp) en het omschakelfonds open.
De Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) (officieel geen onderdeel
van de aanpak piekbelasting) stond open van 3 juli tot en met 1 december 2023. De
extensiveringsregeling heeft met een eerste opstelling opengestaan van 1 mei 2024
tot 28 juni 2024. De brief bevat de laatste voorlopige inschatting dat de Lbv en Lbv-plus
regelingen een reductie van respectievelijk 2 mol/ha/jaar en 32 mol/ha/jaar stikstofdepositie
op kunnen leveren4 mits alle ondernemers die zich tot nu toe hebben aangemeld voor de Lbv-plus of de
Lbv ook daadwerkelijk deelnemen.
Het kabinet acht het van belang dat alle sectoren evenwichtig bijdragen aan de reductie
van stikstof. Dit gebeurt via de uitvoering van de bronmaatregelen uit het Psn5 die gericht zijn op andere sectoren dan landbouw, zoals verduurzaming van de binnenvaart,
het programma Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB), walstroom zeevaart en aanscherping
BBT industrie.
Ook werkt het kabinet aan de aanpak piekbelasting industrie. Over de voortgang van
de aanpak piekbelasting binnen de industrie is uw Kamer op 10 oktober 2024 geïnformeerd
door de Minister van KGG.6 Daarnaast zijn er vanuit diverse nationale en Europese wet- en regelgeving, het beleidsprogramma
Klimaat en het Schone Luchtakkoord meerdere maatregelen genomen in de sectoren industrie
en mobiliteit die voor een sterke reductie van stikstof zorgen. Het gaat dan bijvoorbeeld
bij de industrie om de Europese richtlijn industriële emissies, de CO2-heffing en het Europese emissiehandelssysteem (ETS) en de maatwerkafspraken over
CO2 in de industrie waarbij stikstofreductie integraal wordt betrokken. Voorbeelden van
mobiliteitsmaatregelen zijn onder andere de Europese emissienormen voor wegverkeer,
internationale emissienormen voor scheepvaart en het Meerjarenprogramma Terugsluis
Vrachtwagenheffing.
In het kader van de gebiedsgerichte aanpak is een rijksbijdrage toegekend aan de provincies
voor ingediende maatregelpakketten. Het gaat hier om een budget van € 2,1 miljard
dat beschikbaar is gesteld voor gebiedsgerichte integrale maatregelen die onder meer
bijdragen aan de natuurdoelen. Hiermee kunnen de provincies al op korte termijn gebiedsgericht
aan de slag met herstel van kwetsbare natuur.
Tot slot heb ik € 140 miljoen beschikbaar gesteld voor provincies via de Regeling
provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties, ook bekend als de Maatregel
gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties (MGB). Deze regeling is 26 november
2024 gepubliceerd in de Staatscourant.7 Dit is een genotificeerde regeling die door provincies kan worden toegepast en waarvoor
provincies zelf aanvullende middelen kunnen inzetten. De regeling richt zich op de
diverse opgaven in nader door provincies te begrenzen gebieden van de veenweidegebieden,
beekdalen, zandgronden en overgangszones rond Natura 2000-gebieden. Veehouderijlocaties
met een stikstofemissie boven een drempelwaarde kunnen voor deelname in aanmerking
komen. Daarmee leidt deze regeling ook tot aanvullende reductie van stikstofemissies.
Ook is de de Regeling provinciale maatregelen PAS-melders (Rpmp 2024) voor een periode
van 2024–2026 opnieuw opengesteld. Hiermee is in totaal € 226,9 miljoen beschikbaar
voor provincies om maatwerkoplossingen voor PAS-melders te realiseren. Daarnaast is
er € 17,5 miljoen beschikbaar voor de inzet van persoonlijke zaakbegeleiding voor
PAS-melders.
Buurlanden
Naast de focus op nationale stikstofemissies blijf ik in gesprek met de buurlanden
over de grensoverschrijdende effecten. Hierin is de samenwerking met de grensprovincies
cruciaal. Mijn inzet met buurlanden is erop gericht te komen tot een gezamenlijk feitenbeeld
over de problematiek die speelt in de grensregio’s en te komen tot concrete afspraken
over samenwerking op het gebied van stikstofreductie en natuurherstel.8 Hiernaast draagt de inzet op Europese trajecten, zoals op luchtkwaliteit en industriële
emmissies, bij aan (stikstof)emissiereductie.
Aanvullende inzet stikstofemissiereductie landbouw
Conform het Regeerprogramma zal het kabinet verschillende concrete aanvullende maatregelen
treffen om een structurele daling van de stikstofuitstoot te realiseren. Deze maatregelen
dragen ook bij aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Voor landbouw
en natuur is voor de jaren 2026–2030 een budget van € 5 miljard gereserveerd om maatregelen
te financieren met als kabinetsinzet om bij te dragen aan het in balans brengen van
natuur en de landbouw en stikstofreductie.
Voor wat betreft de verdeling van de middelen denkt het kabinet aan de volgende bandbreedtes:
Element
Geschatte benodigde inzet (x mln)
Brede vrijwillige beëindigingsregeling
€ 1.250–€ 2.500
Mest
€ 250
Innovatie en doelsturing
€ 1.250–€ 2.500
Natuur
€ 500
Visserij en overig
€ 500
Note bene: Deze verdeling is indicatief. Het totaal van de posten uit deze tabel moet
worden bekostigd uit de envelop van € 3.235 miljard.
In de voorjaarsbesluitvorming zal – aan de hand van onderbouwde plannen – een besluit
worden genomen over de verdeling en de overheveling van bijbehorende middelen naar
de LVVN-begroting. Om voortvarend aan de slag te kunnen met nieuw beleid, zal dan
in ieder geval besluitvorming moeten plaatsvinden over de toedeling van de middelen
voor 2026.
Ik hecht er evenwel aan om de Kamer nu reeds mee te nemen op de
denkrichtingen op alle elementen die voor de structurele daling van de stikstofuitstoot
moeten zorgen:
– een bredere beëindigingsregeling9;
– de andere onderdelen van het mestpakket10;
– innovatie;
– bedrijfsspecifieke emissiedoelen;
– een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak ter vervanging van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG).
Focus voor het kabinet ligt hierbij op innovatie en doelsturing, omdat dit perspectief
geeft aan de blijvende boeren en een bijdrage levert aan reductie van de stikstofuitstoot.
Met deze verschillende sporen samen beoog ik een significante structurele daling van
de stikstofuitstoot te realiseren die nodig is voor de natuur, voor maatschappelijke
ontwikkelingen en voor de rechtszekerheid van PAS-melders en bedrijven wiens vergunning
thans voor de rechter wordt aangevochten. Het is de inzet van dit kabinet om snel
resultaten te behalen en daarmee te voorkomen dat bijvoorbeeld situaties ontstaan
waarbij bevoegd gezagen verplicht vergunningen dienen in te trekken. Hieronder licht
ik de verschillende sporen toe inclusief een bandbreedte met de beoogde benodigde
financiele middelen. Daarnaast draagt deze inzet van het kabinet ook in diverse gevallen
bij aan het realiseren van andere doelen, op onder andere het terrein van klimaat
en waterkwaliteit.
Brede beëindigingsregeling
Het besluit om te stoppen met een bedrijf kan voor individuele ondernemers zeer ingrijpend
zijn, zeker als een bedrijf al generaties in de familie is. Het kabinet geeft bedrijven
die willen stoppen hiervoor vrijwillig de mogelijkheid via een brede beëindigingsregeling
en de inzet is om hier € 1,25 miljard tot € 2,5 miljard van de beschikbare € 5 miljard
voor beschikbaar te stellen. Dit verlicht de opgave voor ondernemers die door willen
en leidt tot het reduceren van de stikstofuitstoot in het hele land, aangezien het
hier een landsbrede regeling betreft. Ik verken de mogelijkheid of zaakbegeleiders
ingezet kunnen worden voor ondernemers die overwegen deel te nemen aan deze regeling.
Over de eerste contouren van de brede beëindigingsregeling heb ik uw Kamer begin november
geïnformeerd11.
Mest
Zoals in het Hoodlijnenakkoord opgenomen krijgt de problematiek op de mestmarkt urgente
aandacht, opdat geen sprake is van een generieke korting. De regering heeft op 13 september
2024 haar inzet hiervoor naar de Kamer gestuurd.12 Het doel is balans tussen mestplaatsing en mestproductie en verlichting van de financiële
problematiek van veehouders. Het betreft een combinatie van maatregelen op de kortere
termijn en structurele oplossingen en maatregelen voor de lange termijn. Ook moet
de komende jaren door de regering invulling worden gegeven aan de Nitraatrichtlijn
en KRW-doelen met maatregelen in het 8e Actieprogramma Nitraat. Verschillende maatregelen
zullen een positieve bijdrage leveren aan stikstofreductie, bijvoorbeeld omdat zij
zorgen voor een verlaging van de mestproductie. Naar verwachting is er circa € 250 miljoen
van de beschikbare € 5 miljard nodig voor deze maatregelen.
Bedrijfsspecifieke emissiedoelen
Zoals in de brief van 21 oktober 202413 over bedrijfsgerichte doelsturing is toegelicht, werk ik voor agrarische bedrijven
toe naar haalbare bedrijfsspecifieke emissiedoelen voor de prioritaire opgaven klimaat
en stikstof. Klimaat en stikstof worden in deze aanpak in samenhang opgepakt, vanwege
de samenhang tussen de opgaven en de emissiereducerende maatregelen die genomen kunnen
worden voor emissiereductie. Dit komt de uitlegbaarheid en eenduidigheid van beleid
ten goede. De uitwerking en uitrol van doelsturing voor stikstofemissies vragen om
een zorgvuldige en gefaseerde aanpak, waarin per fase keuzes gemaakt moeten worden
die richting geven aan deze doelensystematiek. Het gaat dan onder andere om keuzes
over het continu meten met sensor- en datasystemen, te hanteren KPI-eenheden, de wijze
van sturing op het geborgd behalen van de doelen en de ruimtelijke dimensie van de
stikstofopgave. Bij de uitwerking zal ook oog zijn voor de samenhang met andere opgaven,
waaronder waterkwaliteit, luchtkwaliteit (fijnstof- en geuremissies uit stallen) en
het voorkomen van risico’s op afwenteling.
Duidelijkheid voor de ondernemer over het aandeel van de benodigde emissiereductie
voor diens bedrijf is voor het kabinet een belangrijke pijler in de stikstofopgave
en de inzet op een landelijk dalende trend. Dit geeft namelijk inzicht en perspectief
in de mogelijkheden om te verduurzamen en innoveren en zo stikstof te reduceren, waarbij
de ondernemer vanuit eigen expertise en vakmanschap de maatregelen kan nemen die bij
zijn bedrijf passen. Ik hecht eraan te benadrukken dat de boer dat niet alleen hoeft
te doen, maar dat hij daarbij bijvoorbeeld met financiering vanuit het GLB zal worden
ondersteund. Tegelijkertijd geldt dat de doelen niet vrijblijvend zullen zijn. De
komende periode zal een systematiek worden uitgewerkt waarmee wordt geborgd dat door
middel van deze bedrijfsdoelen voldoende emissiereductie wordt bereikt zodat in combinatie
met de bestaande en aanvullende inzet kan worden voldaan aan de (inter)nationale verplichtingen
op natuur en klimaat. In een separate brief zal ik uw Kamer informeren over de verdere
aanpak.
Innovatie
De ondernemer hoeft deze omslag naar bedrijfsspecifieke emissiedoelen niet alleen
te doen. Daarom gaan we helpen met innovatie, zodat de doelen ook haalbaar worden.
Zoals aangegeven in het Regeerprogramma richt het kabinet zich bij het realiseren
van de doelen voor stikstof ook op innovatie. Daarbij gaat het onder meer om stikstofemissiereductie
via technische maatregelen en managementmaatregelen. Ik zet daarom in op een aanpak
die gericht is op (ondersteuning) bij onderzoek en ontwikkeling en ondersteuning en
bij toepassing van innovatieve stal- en managementmaatregelen (inclusief voer), evenals
innovatieve manieren voor het toedienen van dierlijke mest. Innovaties hebben een
groot potentieel voor reductie van stikstofemissie. Ook heb ik aandacht voor natuurgerelateerde
innovaties die ten gunste komen van de landbouw, zoals innovaties met betrekking tot
de bestuiving van gewassen en bodemkwaliteit.
Het breed toepassen van (technische) innovaties kan alleen succesvol zijn als deze
technisch goed werken en betaalbaar, juridisch geborgd en maatschappelijk geaccepteerd
zijn. Helaas is duidelijk dat veel emissiearme stalsystemen of technieken het op één
of meer van deze aspecten nog niet goed genoeg doen en onvoldoende zekerheid geven
over reductie op bedrijfsniveau. Dat heeft zoals bekend ook gevolgen voor de toestemmingverlening
voor de Natura 2000-activiteit (natuurvergunningen). Ik zet mij daarom in voor de
borging van innovaties, zodat de ondernemer voldoende zekerheid heeft over de werking
ervan.
Belangrijk is dat de toestemmingverlening weer op gang komt, om agrarische ondernemers
de kans te geven hun bedrijfsvoering aan te passen met onder andere het oog op eisen
omtrent de reductie van emissies van ammoniak, fijnstof, geur en broeikasgassen en
voor dierwaardigheid. Om deze vergunningverlening weer op gang te brengen op een wijze
die recht doet aan de bescherming van de natuur, werk ik samen met de provincies om
tot juridisch houdbare oplossingen te komen. Op 14 juni 2024 heeft de Minister voor
Natuur en Stikstof uw Kamer de resultaten toegestuurd van het onderzoek naar het opstellen
van een handreiking passende beoordeling. Deze resultaten ben ik nader aan het uitwerken.
Parallel hieraan bespreek ik met de provincies en sectoren of aanvullende inzet mogelijk
is.
Daarbij ga ik er van uit dat het op dit moment eenvoudiger is een natuurvergunningverlening
te verkrijgen bij gelijkblijvend aantal dieren. Ik zet mij in om de bedrijven die
een subsidie aanvragen voor de Sbv (Subsidie-module voor investering in bewezen innovaties
voor veehouderijlocaties met piekbelasting), samen met het bevoegd gezag, aan een
natuurvergunning te helpen. Daarnaast werk ik aan het doorontwikkelen van continu
bedrijfsspecifiek meten van emissies. Via het Regieorgaan «Versnellen innovatie emissiereductie
duurzame veehouderij» en het Nationaal Kennisprogramma Stikstof worden er producten
(door)ontwikkeld om voor veehouders een doelvoorschriftvergunning te kunnen afgeven.
Dit betreft onder andere het meetprotocol voor stalemissies en een datarichtlijn.
Parallel daaraan werken de Ministeries van IenW, LVVN en de RVO gezamenlijk aan een
nieuw stelsel van stalbeoordeling ten dienste van vergunningverlening milieubelastende
activiteiten (ammoniak-, fijnstof-, geuremissie stallen). Conform het regeerprogramma
wordt dit jaar de brief met uitgangspunten aan de Kamer verzonden. Over de voortgang
op bovengenoemde onderwerpen informeer ik uw Kamer voor het einde van het jaar separaat
met de Voortgangsbrief innovatie emissiereductie veehouderij.
Mijn inzet is erop gericht dat € 1,25 miljard tot € 2,5 miljard van de beschikbare
€ 5 miljard wordt ingezet voor innovatie en doelsturing onder meer ten behoeve van
stikstofreductie. Hiermee wil ik mij richten op subsidies ter stimulering van praktijkgerichte
innovaties en voor betaalbare investeringen voor toekomstgerichte ondernemers. Daarbij
heb ik oog voor gebiedsspecifieke uitdagingen en de mogelijkheid om te werken met
experimenteerlocaties en -gebieden. Voor de langere termijn zet ik in op doelsturing
met een realistische overgangstermijn, met daarbij bedrijfsspecifek gemeten stalemissies
en voldoende zekerheid en borging over de werking van technische en managementmaatregelen.
Ik acht een zorgvuldig proces daarbij van groot belang. Over de precieze inzet van
de aanvullende middelen voor innovatie wordt de Kamer te zijner tijd geïnformeerd.
Uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak
Aanvullend op de al genoemde generieke maatregelen, kies ik voor een nieuwe koers
voor sturing in het landelijk gebied, als alternatief voor het Nationaal Programma
Landelijk Gebied (NPLG) waarvoor veel provincies al breed gebiedsprocessen hebben
opgestart. Waar het NPLG gericht was op het gehele landelijk gebied, is de nieuwe
aanpak meer gebiedsspecifiek.
Per gebied kunnen verschillende combinaties van bijvoorbeeld innovatie, instrumenten,
grondmobiliteit, opkoop en herbestemming nodig zijn. Ik ben samen met de decentrale
overheden in gesprek over hoe deze gebiedsspecifieke en uitvoeringsgerichte aanpak
eruit kan zien, en hoe we de interbestuurlijke rolverdeling daarvoor inrichten. Als
vertrekpunt geldt dat decentrale overheden elk hun wettelijke taken hebben die samenhangen
in het vervullen van de opgave. Zo is het natuurbeleid voor een belangrijk deel gedecentraliseerd
met een grote rol voor provincies. Conform het Natuurpact is het aan provincies om
de rol van gebiedsregisseur te vervullen. Daarnaast hebben provincies voor gebiedsoverstijgende
opgaven de taak tot gebiedsgerichte coördinatie. Voor het nakomen van de KRW-doelen
hebben de provincies en de waterschappen, naast de verantwoordelijkheid van het Rijk
hierin, ook een grote rol, bijvoorbeeld in het uitvoeren van maatregelen gericht op
het behalen van die opgave.
De aanpak richt zich op het slim, gecombineerd inzetten van bestaande financiële rijksmiddelen,
zoals eerder gefinancierde maatregelpakketten, de middelen uit het hoofdlijnenakkoord
(HLA) voor Agrarisch Natuurbeheer en de middelen uit de HLA-envelop. De aanpak zoekt
ook verbinding met andere middelen, bijvoorbeeld middelen die waterschappen hebben
gereserveerd voor groot onderhoud en de inzet van provincies. Daarnaast is met deze
aanpak capaciteit van het Rijk gemoeid voor de rijksinzet in gebieden. Additionele
financiële middelen voor deze aanpak zijn nu niet voorzien.
Ik ga mijzelf sterk inzetten door in overleg met de medeoverheden te kijken hoe we
samen kunnen optrekken en voor welke gebieden een intensievere betrokkenheid van het
Rijk gewenst is om zo te komen tot de noodzakelijke inspaningen. Gelet op de urgentie
neem ik overbelaste Natura 2000-gebieden hierbij mee in de prioritering.
Ook agrarische ondernemers en gebiedspartijen zullen hier nadrukkelijk een stem krijgen,
bijvoorbeeld door ruimte te geven aan uitvoeringsgerichte voorstellen die op basis
van gebiedskennis en de praktijk op het boerenerf tot stand zijn gekomen. Ik wil met
provincies bezien hoe ik dit waar nodig kan faciliteren. De nadere uitwerking van
deze aanpak stuur ik in een separate brief naar de Kamer. Intussen kunnen de provincies
door met natuurherstel via de eerdergenoemde maatregelpakketten en de daarvoor reeds
vrijgemaakte middelen.
Natuur, agrarisch natuurbeheer en middelen voor overige prioriteiten
Naast de bovengenoemde inzet wordt er vanuit de beschikbare € 5 miljard € 500 miljoen
gereserveerd voor natuurbeleid voor onder andere het tegengaan van verslechtering.
De Staatssecretaris stuurt separaat een brief aan uw Kamer over de beleidsagenda Natuur.
Voor agrarisch natuurbeheer komt € 500 miljoen per jaar aan structurele middelen beschikbaar,
die optimaal zullen worden ingezet waar de gebiedsspecifieke opgaven en uitdagingen
voor de agrarische sector het grootste zijn. Deze middelen zijn aanvullend op de beschikbaar
gestelde € 5 miljard. Het kabinet stuurt separaat een contourenbrief over agrarisch
natuurbeheer aan de Kamer.
Naast deze maatregelen is er vanuit de € 5 miljard naar verwachting circa € 500 miljoen
nodig voor innovatie en verduurzaming in de visserij en overige prioriteiten zoals
verdienvermogen, ketenafspraken, jonge boeren, PAS-melders, dierwaardigheid, diergezondheid,
klimaatadaptatie, de ontwikkeling van een alternatief voor Aerius en voedseleducatie.
Afsluitend
Met het in deze brief beschreven staande beleid en het voorgenomen beleid dat op dit
moment verder wordt uitgewerkt zet het kabinet in op een geborgde landelijk dalende
trend. Uiteraard is het daarbij van belang dat effecten van de maatregelen goed in
beeld worden gebracht, om eventueel bij te kunnen sturen op doelbereik en haalbaarheid
in de praktijk. Over de verdere ontwikkeling en beoogde effecten in emissiereductie
informeer ik uw Kamer op een later moment in separate brieven.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Indieners
-
Indiener
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur