Brief regering : Invulling motie van het lid Ellian over het automatisch ontvangen van een afschrift van een vonnis of arrest (Kamerstuk 33552-97), reactie op gewijzigde motie van het lid Eerdmans over slachtoffers en nabestaanden actief de mogelijkheid bieden om hun reflectie te geven op het vonnis (Kamerstuk 29279-846) en evaluatie Wet uitbreiding slachtofferrechten
33 552 Slachtofferbeleid
Nr. 119
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2024
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de wijze waarop ik uitvoering geef aan de
motie van het lid Ellian (VVD), waarin de regering wordt verzocht ervoor te zorgen
dat een slachtoffer, of diens advocaat of vertegenwoordiger, automatisch binnen een
week een afschrift ontvangt van het vonnis of arrest in de strafzaak waarin het strafbare
feit tegen het slachtoffer is behandeld.1 Daarnaast ga ik in deze brief in op de motie die is ingediend door het lid Eerdmans
(JA21), waarin het OM wordt verzocht aan slachtoffers en nabestaanden actief de mogelijkheid
te bieden om hun reflectie te geven op het vonnis en daarmee rekening te houden bij
het wijzigen van de strafvorderingsrichtlijnen.2 Hiermee doe ik tevens de toezegging gestand om uw Kamer hierover te informeren voor
het commissiedebat Slachtofferbeleid van 16 oktober a.s.3 Tot slot ga ik in deze brief in op de evaluatie van de Wet uitbreiding slachtofferrechten.
Afschrift vonnis
Eerder is uw Kamer erover geïnformeerd dat deze motie in eerste instantie is opgevat
als een verzoek om slachtoffers automatisch te informeren over de inhoud van het vonnis
– wat reeds mogelijk is4 – en dat pas later duidelijk werd dat bedoeld is om slachtoffers hierover te informeren
door hen een fysieke kopie (afschrift) van het complete vonnis te verstrekken.5 Mede hierdoor heeft de uitwerking van de motie langer geduurd dan voorzien en is
de genoemde datum in het dictum niet gehaald. Ik benadruk dat ik een positieve grondhouding
heb wat het doel van deze motie betreft, te weten dat een slachtoffer die dat wenst
snel en op een laagdrempelige manier een afschrift van het vonnis ontvangt of kan
inzien. Behoeften van slachtoffers kunnen verschillen en ik wil voorkomen dat slachtoffers
die daar geen behoefte aan hebben ongevraagd met een afschrift van het vonnis geconfronteerd
worden. Ik vind het daarom ongewenst dat een vonnis altijd en automatisch wordt verstrekt.
Bescherming van slachtoffers die niet meer met de zaak geconfronteerd willen worden,
is voor mij een belangrijke randvoorwaarde bij de uitwerking van de motie.
In artikel 365, vierde lid, van het huidige Wetboek van Strafvordering is opgenomen
dat de Rechtspraak een afschrift van het vonnis verstrekt op verzoek van een slachtoffer. Dit vergt op dit moment dus een actieve handeling van het slachtoffer.
Volgens het aanhangige wetsvoorstel van de eerste vaststellingswet nieuw Wetboek van
Strafvordering zal voor slachtoffers die zich hebben gevoegd als benadeelde partij
gaan gelden dat het vonnis op grond van artikel 4.4.7, vijfde lid, van het nieuwe
Wetboek van Strafvordering, in zijn geheel zal worden verstrekt. Dit omdat een benadeelde
partij een vordering heeft ingediend en daarmee als procespartij kan worden aangemerkt.
Het past daarbij om op deze manier te worden geïnformeerd over de uitkomst van het
strafproces. Met deze wetswijziging wordt voor een groot deel van de slachtoffers
uitvoering gegeven aan de motie. Omdat dit op korte termijn nog geen invulling geeft
aan het verzoek uit de motie, heb ik de Rechtspraak gevraagd om te bezien of er mogelijkheden
zijn om het vonnis ook in de tussenliggende periode alvast te verstrekken.6 De Rechtspraak zal hierover later dit jaar besluiten. Ik zal uw Kamer in het eerste
kwartaal van 2025 informeren over de uitkomst.
Met het oog op de motie zal daarnaast bij aanvullingswet in het nieuwe Wetboek van
Strafvordering worden geregeld dat niet alleen de benadeelde partij, maar ook andere
slachtoffers desgevraagd zo spoedig mogelijk kunnen beschikken over een afschrift
van het gehele vonnis. In dat kader zal nog worden bezien hoe deze regeling nader
kan worden vormgegeven. Op deze manier wordt ook voor slachtoffers, niet zijnde benadeelde
partij, uitvoering gegeven aan de motie. Gezien deze stap zal ik met de Rechtspraak
in gesprek gaan of er ook voor deze slachtoffers mogelijkheden zijn om in de tussenliggende
periode het vonnis alvast te verstrekken. Daarnaast wil ik in de komende periode met
de Rechtspraak verkennen of zij kunnen aansluiten op het slachtofferportaal Mijnslachtofferzaak.nl.
Dit zou de mogelijkheid bieden voor de Rechtspraak om op een laagdrempelige manier
alle slachtoffers die dit wensen zelf (digitaal) toegang tot het vonnis te geven.
In de tussentijd werkt de Rechtspraak aan twee verbeteringen die de bedoeling van
de motie voor alle slachtoffers dichterbij brengt. Ten eerste wordt door de Rechtspraak
gewerkt aan een landelijk en uniform werkproces voor het verstrekken van stukken.
De verwachting is dat dit zal bijdragen aan het verkorten van de termijn waarop een
vonnis op verzoek wordt verstrekt in regio’s waarin dat nu lang(er) duurt. Rechtbanken
gaan hier momenteel mogelijk verschillend mee om, wat een verschil kan verklaren in
de termijn waarop een vonnis verstrekt wordt. Ten tweede wordt door de Rechtspraak
gewerkt aan het landelijk uniformeren, standaardiseren en daarmee sneller publiceren
van vonnissen op rechtspraak.nl. Daarmee kunnen meer slachtoffers die dat wensen zelf
een afschrift van het vonnis (digitaal en geanonimiseerd) inzien. Ik houd u via de
voortgangsbrieven over de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid op de hoogte van deze
ontwikkelingen in relatie tot deze motie.
Reflectie vonnis
Tijdens het tweeminutendebat rechtspraak op 6 maart jl. heeft het lid Eerdmans (Ja21)
een motie ingediend waarin hij constateert dat er ook bij de geïnformeerde burger
een punitiviteitskloof bestaat, die meer gedicht moet worden. Gelet hierop stelt de
motie voor dat het OM wordt verzocht om aan slachtoffers en nabestaanden actief de
mogelijkheid te bieden om hun reflectie te geven op het vonnis en daarmee rekening
te houden bij het wijzigen van de strafvorderingsrichtlijnen.
Voor ik nader inga op de motie, wil ik uiteenzetten wat wordt bedoeld met een punitiviteitskloof.
Dit ziet op het fenomeen dat het publiek strenger zou willen straffen dan strafrechters
in praktijk doen. Er is een aantal onderzoeken naar de punitiviteitskloof is gedaan.
In een recent onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum naar korte
vrijheidsstraffen wordt empirisch onderzoek aangehaald naar de vraag of de (Nederlandse)
samenleving de opgelegde straffen proportioneel vindt. Daaruit blijkt dat mensen over
het algemeen vinden dat er te lichte straffen worden opgelegd. Uit onderzoek waarin
mensen worden gevraagd welke straf zij zouden opleggen in een concrete situatie, volgt
dat burgers over het algemeen zwaardere straffen opleggen dan rechters. Naarmate burgers
meer informatie hebben over het misdrijf (en de omstandigheden van het geval), neemt
het verschil in strafzwaarte tussen rechters en burgers af. Een eerder onderzoek van
de Rechtspraak constateert dat de punitiviteitskloof weliswaar kleiner wordt, maar
niet volledig is gedicht. Ook tussen leden van het publiek die zich op de volledige
dossiers baseren en de strafrechters blijft een verschil bestaan. Uit internationale
onderzoeken blijkt overigens ook dat mensen die slachtoffer zijn geworden van een
misdrijf niet meer dan andere mensen menen dat er strenger gestraft moet worden.
De motie van het lid Eerdmans interpreteer ik als een pleidooi voor het opleggen van
zwaardere straffen. In dat licht is relevant dat in het Regeerprogramma is opgenomen
dat de wettelijke strafmaxima bij specifieke delicten passend moeten zijn bij de maatschappelijke
ernst ervan en voldoende afschrikwekkend. Het kabinet zal een plan van aanpak opstellen
voor de uitwerking van de diverse voorstellen tot verhoging van strafmaxima. Dit zal
in de loop van 2025 aan uw Kamer worden aangeboden.
In relatie tot de Strafvorderingsrichtlijnen en de strafeis merk ik op dat het OM
daarbij rekening houdt met de belangen van slachtoffers.7 Dit gebeurt op verschillende manieren. In de Strafvorderingsrichtlijnen zijn aanwijzingen
(in de zin van artikel 130, zesde lid van de Wet op de rechterlijke organisatie) voor
het OM opgenomen die betrekking hebben op de sanctietoepassing en het transactie-
en rekwireerbeleid. Ze bieden het OM uitgangspunten bij het bepalen van een strafeis.
Hierin komen ook specifieke factoren terug met betrekking tot het slachtoffer, zoals
de kwetsbaarheid van slachtoffers en het aantal slachtoffers. Op de zitting kan het
slachtoffer van een spreekrechtwaardig delict zich uitlaten over wat in zijn of haar
ogen een gepaste straf zou zijn. Uiteindelijk is het aan de onafhankelijke rechter
om in het individuele geval te bepalen welke straf passend is. De rechter oordeelt
over de strafoplegging en is bij het bepalen van de straf niet gebonden aan de eis
van het OM. Het komt zowel voor dat de strafrechter lagere als hogere straffen oplegt
dan dat het OM eist. Slachtoffers die hebben aangegeven over het strafproces geïnformeerd
te willen worden, krijgen informatie over de einduitspraak. De slachtoffercoördinator
van het OM is het directe aanspreekpunt voor het slachtoffer. Het slachtoffer kan
met de slachtoffercoördinator ook delen hoe hij of zij het proces ervaren heeft. Bij
het Informatiepunt slachtoffers (IPS) kan het slachtoffer terecht met vragen op administratief
niveau.8 Het OM onderhoudt daarnaast op reguliere basis contact met belangenorganisaties als
bijvoorbeeld de Federatie Nabestaanden Geweldslachtoffers om zicht te houden op wat
er speelt bij slachtoffers en betrekt dit bij zijn beleidsvorming.
Ook bij het wijzigen van de Strafvorderingsrichtlijnen betrekt het OM de belangen
van slachtoffers, door de veranderende maatschappelijke context en daarmee ook de
versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces mee te nemen. Daarnaast
maakte het OM tot 2020 bij het opstellen tevens gebruik van burgerfora. Sinds 2020
raadpleegt het OM in samenwerking met ProDemos jongeren op middelbare scholen. Ook
zet het OM de enquête gelijktijdig op www.om.nl, zodat eenieder die dat wil daar zijn mening kan geven. Op deze wijze worden de belangen
van slachtoffers op een geobjectiveerde wijze meegenomen.
Het individueel bevragen van het slachtoffer over een door de rechter uitgesproken
vonnis kan door slachtoffers als belastend worden ervaren. Het zou erop neer kunnen
komen dat slachtoffers zich gedwongen voelen om hun mening over het vonnis te geven,
terwijl niet alle slachtoffers van de reflectiemogelijkheid gebruik zullen of willen
maken. Daarnaast kan het onjuiste verwachtingen wekken. Gelet op het feit dat in het
huidige systeem de belangen van slachtoffers adequaat zijn geborgd bij het wijzigen
van de Strafvorderingsrichtlijnen, slachtoffers hun rechten om te spreken en geïnformeerd
te worden kunnen uitoefenen en er voorstellen tot het verhogen van strafmaxima zullen
worden gedaan, is naar mijn inschatting voldoende tegemoet gekomen aan het verzoek
uit de motie.
Evaluatie Wet uitbreiding slachtofferrechten
Tot slot informeer ik u over de evaluatie van de Wet uitbreiding slachtofferrechten.9 Bij de behandeling van de wet in de Eerste Kamer heeft de toenmalige Minister voor
Rechtsbescherming toegezegd om deze na twee jaar (anders dan de gebruikelijke vijf
jaar) te evalueren. De inwerkingtreding van de wet heeft in verschillende tranches
plaatsgevonden. Ik heb het WODC gevraagd de evaluatie, waar mogelijk, gebundeld te
laten plaatsvinden. Uw Kamer is schriftelijk over de inwerkingtreding van de verschillende
onderdelen van de wet op de hoogte gebracht.10 Op dit moment loopt bij het Wetenschappelijk Onderzoek en Datacentrum (hierna: WODC)
een nulmeting naar de verschijningsplicht voor verdachten die op 1 juli jongstleden
in werking is getreden.11 Daarnaast vinden er bij het WODC voorbereidingen plaats voor de nulmeting van het
beperkt spreekrecht op de tbs- en pij-verlengingszitting, waarvan de inwerkingtreding
is voorzien op 1 januari 2025.12 Hierbij wordt ook het spreekrecht voor stief- en pleegfamilie betrokken.13 In 2026 zal worden gestart met (de voorbereidingen van) een inhoudelijke effectevaluatie
van deze twee onderdelen.
Voor de overige onderdelen van de wet (te weten, de schriftelijke motiveringsplicht
voor de politie bij het weigeren van een kopie van aangifte,14 de uitbreiding van de informatie aan het slachtoffer over het recht op informatie,15 de uniformering van het moment van uitoefening van het spreekrecht16 en het verzoek om vertaling van stukken in de tenuitvoerleggingsfase17) zal ik het WODC vragen een procesevaluatie uit te voeren. Hiermee kan naar ik hoop
in de eerste helft van volgend jaar worden gestart. Aan de hand daarvan bezie ik of
het uitvoeren van een effectevaluatie voor deze onderdelen nuttig is. Ik zal u over
de uitkomsten van voornoemde onderzoeken informeren.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
T.H.D. Struycken
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid