Plenair verslag Tweede Kamer, 76e vergadering
Donderdag 19 april 2018

  • Aanvang
    10:15 uur
  • Sluiting
    18:24 uur
  • Status
    Gecorrigeerd

Opening

Voorzitter: Martin Bosma

Aanwezig zijn 143 leden der Kamer, te weten:

Van Aalst, Agema, Alkaya, Amhaouch, Arib, Arissen, Asscher, Azarkan, Azmani, Baudet, Becker, Beckerman, Beertema, Belhaj, Van den Berg, Bergkamp, Bisschop, Den Boer, Van den Bosch, Martin Bosma, Bosman, Bouali, Van Brenk, Bruins, Bruins Slot, Buitenweg, Van Dam, Diertens, Tony van Dijck, Emiel van Dijk, Gijs van Dijk, Jasper van Dijk, Dijkhoff, Dijksma, Pia Dijkstra, Remco Dijkstra, Dik-Faber, Diks, Van Eijs, El Yassini, Ellemeet, Fritsma, Futselaar, Geluk-Poortvliet, Geurts, De Graaf, Van der Graaf, Grashoff, Graus, De Groot, Groothuizen, Van Haersma Buma, Van Haga, Rudmer Heerema, Pieter Heerma, Helder, Van Helvert, Hennis-Plasschaert, Hermans, Hiddema, Hijink, Van den Hul, Jetten, De Jong, Karabulut, Van Kent, Klaver, Koerhuis, Koopmans, Kops, Kröger, Krol, Kuik, Kuiken, Laan-Geselschap, Laçin, De Lange, Van der Lee, Leijten, Van der Linde, Lodders, Maeijer, Marijnissen, Markuszower, Von Martels, Van Meenen, Middendorp, Van der Molen, Moorlag, Agnes Mulder, Anne Mulder, Edgar Mulder, Nijboer, Nijkerken-de Haan, Van Nispen, Van Ojik, Omtzigt, Van Oosten, Ouwehand, Özdil, Öztürk, Özütok, Paternotte, Pechtold, Peters, Ploumen, Van Raak, Van Raan, Raemakers, Rog, Ronnes, Van Rooijen, De Roon, Arno Rutte, Sazias, Segers, Sienot, Sjoerdsma, Slootweg, Sneller, Snels, Van der Staaij, Stoffer, Tellegen, Thieme, Tielen, Van Tongeren, Van Toorenburg, Veldman, Verhoeven, Voordewind, Voortman, Aukje de Vries, Wassenberg, Van Weerdenburg, Westerveld, Weverling, Van Weyenberg, Wiersma, Wilders, Wörsdörfer, Van 't Wout en Yeşilgöz-Zegerius,

en de heer Bruins, minister voor Medische Zorg en Sport, mevrouw Van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de heer Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat.


Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat het volgende lid zich heeft afgemeld:

Van Gerven.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

Hamerstukken

Hamerstukken

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Geneesmiddelenwet in verband met technische verbeteringen en verhoging van het boetemaximum (34694);
  • het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning (34642);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2018 (Incidentele suppletoire begroting inzake werkdruk) (34886).

Deze wetsvoorstellen worden zonder beraadslaging en, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

Mogelijk "klimaatakkoord" voor de luchtvaart

Mogelijk "klimaatakkoord" voor de luchtvaart

Aan de orde is het VSO Mogelijk "klimaatakkoord" voor de luchtvaart (31936, nr. 465).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Een hartelijk woord van welkom aan de minister. Wij hebben zes sprekers van de zijde van de Kamer. De eerste die het woord tot ons gaat richten is mevrouw Kröger van de fractie van GroenLinks. Het woord is aan haar.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Voorzitter, goedemorgen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de internationale maatregelen onder CORSIA onvoldoende zijn om de benodigde CO2-reductie te realiseren;

overwegende dat het voor het Nederlandse luchtvaartbeleid cruciaal is om de (volledige) CO2-uitstoot van luchtvaart goed in beeld te hebben, inclusief de internationale component;

constaterende dat in de huidige milieueffectrapportagesystematiek de CO2-uitstoot slechts zeer beperkt wordt meegenomen;

verzoekt de regering om alle broeikasgasemissies van het luchtverkeer in, van en naar Nederland op jaarlijkse basis te rapporteren;

verzoekt de regering tevens om voordat er besluiten genomen worden waarbij er sprake is van een groei van de luchtvaart de volledige klimaatimpact hiervan in kaart te brengen en te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kröger, Laçin en Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 466 (31936).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat CORSIA van grote invloed is op de ontwikkeling van de klimaatimpact van de luchtvaart;

verzoekt de regering om de Kamer regelmatig, gedetailleerd en tijdig op de hoogte te houden van alle relevante vorderingen in het proces, de inhoud van de afspraken, de Nederlandse en Europese inzet en de uitkomsten en besluiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kröger, Laçin, Van Raan en Paternotte. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 467 (31936).

U zei "Paternot", maar het is "Paternotte". Alles waar "te" voor staat, deugt niet, maar waar het achter staat weer wel.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Ja, excuus. Ik bedoel "PaternotTE".

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat niet-duurzame biobrandstoffen grote negatieve gevolgen kunnen hebben voor mens, milieu en het klimaat;

overwegende dat een klimaat-integer CORSIA-akkoord niet kan zonder strenge duurzaamheidscriteria, maar dat nu al glashelder is dat de uiteindelijke criteria voor biobrandstoffen ontoereikend zullen zijn;

verzoekt de regering om bij een eventuele implementatie van CORSIA vast te blijven houden aan de Europese duurzaamheidseisen voor biobrandstoffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kröger en Paternotte. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 468 (31936).

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Dan wou ik de laatste tien seconden gebruiken om aan te geven dat dit VSO en de stemmingen van vanmiddag er echt zijn omdat wij als GroenLinksfractie dichter betrokken willen zijn bij dit hele proces rond CORSIA, en omdat wij het jammer vinden dat de inzet al op 8 maart naar Montreal was gestuurd zonder dat de Kamer daar eigenlijk bij betrokken is geweest.

De voorzitter:
Dan is nu het woord aan de heer Remco Dijkstra van de fractie van de VVD.

De heer Remco Dijkstra (VVD):
Voorzitter, goedemorgen. De luchtvaart heeft uitstoot. Die uitstoot zit niet in het Parijse klimaatakkoord. Daar kunnen we van alles van vinden, maar dat is een feit. Feit is ook dat de luchtvaart verdubbelt in de komende vijftien jaar. Waarom? Omdat mensen graag willen vliegen. Is het niet hier, dan is het wel in India, in China en elders. Dat pleit voor een mondiale aanpak, juist via ICAO, juist via CORSIA. Dat zijn afkortingen voor internationale instituten die die uitstoot verminderen. Er zijn ook goede doelen. Het eerste doel dat er al is, is bijvoorbeeld een jaarlijkse reductie van 1,5% in het kader van de brandstofefficiëntie. Dat is best fors. Een tweede doel is om alle CO2-emissies in de luchtvaart koolstofneutraal te doen. Een neutrale groei dus. Dat zijn mooie doelen. De scheepvaart kreeg die doelen afgelopen weekend mooi in de krant, maar het is ook zaak dat we dit soort doelen, die in mondiaal verband worden bereikt, ook in de luchtvaart met elkaar gaan vieren. Daar kun je van alles van vinden. Je kunt zeggen dat het te weinig is, maar het is er wel en het is ook een feit.

Ik heb één motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het regeerakkoord spreekt van mogelijke klimaatwinst op korte termijn in de luchtvaart door meer gebruik van biokerosine en dat biokerosine op korte termijn de beste kans op verduurzaming is in de luchtvaart;

overwegende dat biokerosine op dit moment veel duurder is dan fossiele brandstof en dat opschaling van gebruik een belangrijke stap voorwaarts is om tot goedkopere biokerosine te komen;

verzoekt de regering om bij Europese gesprekken over belastingen op luchtvaart internationaal én nationaal de inzet van biokerosine voor de luchtvaart te stimuleren, met nadrukkelijke aandacht voor de kansen voor het opschalen van het gebruik van biokerosine, en de mogelijkheden daartoe in kaart te brengen met betrokkenheid van de Nederlandse luchtvaartsector, en hierover de Kamer dit jaar te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Remco Dijkstra. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 469 (31936).

Dank u wel. Dan de heer Paternotte van D66.

De heer Paternotte (D66):
Voorzitter, goedemorgen. Ik heb een drietal moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat per 2019 het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA) van start gaat op basis van de conceptuitvoeringsregels;

constaterende dat in de Europese Unie al vijf jaar een emissierechtensysteem voor de luchtvaart van kracht is;

verzoekt de regering als standpunt in te nemen voor de gesprekken en onderhandelingen over (de toekomst van) het EU ETS dat de invoering van CORSIA op geen enkel vlak een verzwakking mag betekenen ten opzichte van (elementen van) het Europese emissiereductiesysteem, en het op die vlakken het EU ETS niet mag vervangen totdat het ambitieniveau is verhoogd en er vergelijkbare kwaliteitswaarborgen van toepassing zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Paternotte en Kröger. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 470 (31936).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in 2016 zich als eerste rijksoverheidsinstantie committeerde aan het Corporate Biofuel Programme, waarmee het ministerie de CO2-emissies van zijn vliegreizen met ongeveer 50% vermindert;

overwegende dat het van belang is dat, naast de commerciële partners van het programma, de rijksoverheid zelf het goede voorbeeld geeft door een deel van hun vliegreizen te laten uitvoeren met duurzame biobrandstof;

verzoekt de regering er zorg voor te dragen dat ook de overige ministeries gaan participeren in het Corporate Biofuel Programme, om zo het gebruik van en onderzoek naar duurzame biobrandstof als transitiebrandstof voor de luchtvaart verder te stimuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Paternotte. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 471 (31936).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de handhaving van de afspraken binnen het nieuwe Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA) van de International Civil Aviation Organization (ICAO) uiteindelijk neerkomt op de bereidwilligheid van lidstaten om niet-naleving van andere lidstaten aan te kaarten en af te dwingen;

overwegende dat het op dit moment nog onduidelijk is of dit daadwerkelijk zal gebeuren, aangezien er geen sprake is van automatisme en er mogelijk andere (politieke) belangen een rol zullen spelen;

verzoekt de regering om zich na inwerkingtreding van CORSIA, in het geval dat een andere ICAO-lidstaat aantoonbaar (delen van) de afspraken niet nakomt, zich niet terughoudend op te stellen in het aankaarten daarvan in de council, de raad, van ICAO, opdat de raad adequaat kan optreden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Paternotte en Kröger. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 472 (31936).

De heer Paternotte (D66):
Ik zie dat ik min twee seconden heb. Ik vertrek dus van het spreekgestoelte.

De voorzitter:
Dat onthouden wij nog wel even.

Dan de heer Van Raan van de fractie van de Partij voor de Dieren.

De heer Van Raan (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland zich inzet om verbeteringen aan te brengen in CORSIA, zoals het aanpassen van de doelstelling in het licht van de klimaatafspraken van Parijs, indien nodig;

verzoekt de regering duidelijke voorwaarden te formuleren met betrekking tot het nastreven van de beoogde verbeterpunten, waaronder een concreet tijdpad en alternatieve maatregelen die in werking treden als de CORSIA-afspraken niet of onvoldoende effect lijken te gaan hebben en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan, Kröger en Laçin. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 473 (31936).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat CORSIA CO2-reductie beoogt te realiseren louter door compensatie, waaronder het opkopen van emissierechten van andere sectoren;

verzoekt de regering zich binnen de verschillende internationale overlegorganen in te zetten voor bindende CO2-reductiedoelen binnen de luchtvaartsector zelf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan, Kröger en Laçin. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 474 (31936).

De heer Van Raan (PvdD):
Tot besluit, wij hebben ons erover verbaasd dat de aanbevelingen van de regering kennelijk al op 8 maart verzonden zijn. We vragen ons af waarom we daar niet over zijn geïnformeerd.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Laçin vande fractie van de SP.

De heer Laçin (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de minister en de ambtenaren voor de snelle en uitgebreide beantwoording in het schriftelijke overleg. Ik heb aansluitend daarop één motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat innovatie in de luchtvaart essentieel is voor de CO2-reductie van de sector;

overwegende dat innovatie op dit moment achterblijft, waardoor de behaalde reductie niet opweegt tegen de mondiale groei van de luchtvaart;

verzoekt de regering om scenario's uit te werken hoe de toekomst van de luchtvaart eruit moet zien als voldoende CO2-reductie op korte termijn onhaalbaar is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Laçin, Van Raan en Kröger. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 475 (31936).

De heer Laçin (SP):
Ik sluit me ook graag aan bij mevrouw Kröger en de heer Van Raan in die zin dat we nauw betrokken willen zijn bij dit proces omdat het grote gevolgen heeft voor het klimaat en de toekomst van de luchtvaart. Dus dan is dat ook gezegd.

De voorzitter:
Dat is bij dezen gezegd. Kan de minister meteen al de moties becommentariëren? De minister vraagt enige tijd. Ik schors voor tien minuten.

De vergadering wordt van 10.27 uur tot 10.37 uur geschorst.

De voorzitter:
Het woord is straks aan de minister, maar eerst geef ik het woord aan mevrouw Kröger, want zij gaat haar motie op stuk nr. 468 wijzigen. Dat kan bij de interruptiemicrofoon. O, u gaat al naar de katheder. Gaat uw gang.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. En excuses voor de verwarring. Ik heb een gewijzigde motie.

De voorzitter:
De motie-Kröger/Paternotte (31936, nr. 468) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat niet-duurzame biobrandstoffen grote negatieve gevolgen kunnen hebben voor mens, milieu en het klimaat;

overwegende dat een klimaat-integer CORSIA-akkoord niet kan zonder strenge duurzaamheidscriteria en goede handhaving;

verzoekt de regering om bij de EU-implementatie van CORSIA vast te blijven houden aan de Europese duurzaamheidseisen voor biobrandstoffen (RED) en zich ervoor in te zetten dat dit wereldwijd de minimumstandaard wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 476, was nr. 468 (31936).

We gaan nu luisteren naar de minister. Het woord is aan haar.


Termijn antwoord

Minister Van Nieuwenhuizen-Wijbenga:
Dank u wel, voorzitter. Allereerst ga ik nog even in op de enige vraag die is gesteld, of eigenlijk de opmerking die door meerdere fracties is gemaakt, ten aanzien van de Nederlandse inzet per 8 maart. Waarom is daar niet apart over gerapporteerd? Dat is omdat het gewoon een technische uitwerking was van het standpunt dat ook al langer met de Kamer is gedeeld, al vanaf 2016, en dit gewoon de bestaande lijn was. We hebben niet echt aanleiding gezien om die iedere keer te bevestigen. Maar als u er in het vervolg behoefte aan hebt om daar dichter op te zitten, zoals ik bij meerdere leden proef, dan is het geen enkel probleem om er wel over te rapporteren. Maar het is gewoon een bestendige lijn van inzet geweest.

Voorzitter, ik kom op de moties, want er waren geen andere vragen. In de motie op stuk nr. 466 wordt de regering verzocht om over alle broeikasgasemissies van het luchtverkeer van en naar Nederland op jaarlijkse basis te rapporteren. Er staat dat in de milieueffectrapportagesystematiek de CO2-uitstoot slechts zeer beperkt wordt meegenomen. Die motie ontraad ik, want we delen niet de opvatting dat het onvoldoende in de milieueffectrapportage wordt meegenomen. Bovendien rapporteert het CBS jaarlijks al over de broeikasgasemissies van het luchtverkeer van en naar Nederland.

De voorzitter:
Mevrouw Kröger, kort, puntig, één vraag. Alleen de eerste indiener van de motie mag een vraag stellen.

Mevrouw Kröger (GroenLinks):
De milieueffectrapportage neemt CO2-emissies mee tot 900 meter. De overige emissies worden dus niet meegenomen. Ik hoor de minister zeggen dat het CBS al rapporteert. Ik zou heel graag van de minister een brief ontvangen, voor het debat over de luchtvaart dat we hier zullen voeren, waarin duidelijk wordt geschetst op welke manieren op dit moment al wordt gerapporteerd over de CO2-emissies van alle luchtvaart van en naar Nederland en hoe ze worden gemonitord.

Minister Van Nieuwenhuizen-Wijbenga:
Ik kan me voorstellen dat mevrouw Kröger dat interessant vindt. Ik ga dus kijken wat we daarover kunnen aangeven in de brief die naar u toe komt in de voorbereiding van het algemeen overleg of het debat — het loopt nog een beetje door elkaar, geloof ik — over de luchtvaart.

Dan kom ik bij de motie-Kroger c.s. op stuk nr. 467. Daarin wordt de regering verzocht om de Kamer regelmatig gedetailleerd en tijdig op de hoogte te houden van alle relevante vorderingen in het proces, de inhoud van de afspraken, de Nederlandse en de Europese inzet, de uitkomsten en de besluiten. Het is natuurlijk staand beleid om u zo veel mogelijk overal goed en tijdig over te informeren. Het venijn zit 'm een beetje in het woord "gedetailleerd". Dat kun je zo ver oprekken als je wilt. Als ik u goed versta, ga ik echt mijn best doen om alles wat relevant is aan uw Kamer toe te sturen, en gaat u niet naderhand zeggen: ja, maar het is niet gedetailleerd genoeg, want bijlage zus of zo had er ook nog bij gemoeten. Als we elkaar zo kunnen verstaan, kan ik de motie overnemen of het oordeel aan de Kamer laten. Maar dat is eigenlijk ook de intentie, dus ik zou de motie gewoon willen overnemen als ik haar zo mag opvatten.

De voorzitter:
Waarvan akte. Nu de volgende motie. Nee, de heer Van Aalst heeft een interruptie.

De heer Van Aalst (PVV):
Bij elk plenaire debat komen we in dezelfde discussie terecht of een motie overbodig is. Als een motie overbodig is, omdat de minister iets al doet, wordt die motie gewoon ontraden.

De voorzitter:
Het is aan de minister om een oordeel te geven.

Minister Van Nieuwenhuizen-Wijbenga:
Ik zou de motie willen overnemen, omdat ik het gevoel van urgentie bij de Kamer om hierover goed geïnformeerd te zijn, wel deel. Als we het dus eens kunnen zijn over de interpretatie van het woordje "gedetailleerd" — u laat mij niet alles tot zes cijfers achter de komma rapporteren — denk ik dat ik bij dit oordeel kan blijven, voorzitter. Als mevrouw Kröger het goed vindt dat ik de motie overneem ...

De voorzitter:
Ja, ze knikt, dus dat is bij dezen een feit. Dan vraag ik nu aan de Kamer of er bezwaar tegen bestaat. Ja, er bestaat bezwaar tegen overneming van de motie, zie ik. Dan komt zij gewoon in stemming.

Minister Van Nieuwenhuizen-Wijbenga:
Prima, dan wordt het dus oordeel Kamer.

Dan kom ik bij de gewijzigde motie-Kröger/Paternotte op stuk nr. 476. Ik ben blij dat die gewijzigd is, want de oorspronkelijke variant had ik niet kunnen steunen. Daar stonden toch een paar dingen in waar ik niet mee kon leven. Maar in het kader van de snelheid van dit debat vind ik het een heel goed streven om ons ervoor in te zetten dat de Europese duurzaamheidseisen de minimumstandaard worden. Daar kan ik bij aansluiten, en ik kan het oordeel over de motie aan de Kamer laten.

Dan gaan we naar de motie-Remco Dijkstra op stuk nr. 469. Die kan ik ook aan het oordeel van de Kamer laten. Ik vind het een heel goede inzet om ook Europees meer aandacht te besteden aan biokerosine en te bekijken wat er mogelijk is. Ik laat het oordeel dus aan de Kamer.

De motie-Paternotte/Kröger op stuk nr. 470 verzoekt de regering "als standpunt in te nemen voor de gesprekken en onderhandelingen over (de toekomst van) het EU ETS dat de invoering van CORSIA op geen enkel vlak een verzwakking mag betekenen ..." en dan komt er nog een hele lange tekst, maar dan duurt het wel erg lang. Ik zou eigenlijk aan de heer Paternotte willen vragen of hij deze motie wil aanhouden, want ik vind die een beetje prematuur. Het standpunt ten aanzien van het nieuwe EU ETS is pas in 2019/2020 aan de orde, want dan beginnen ook de gesprekken in relatie tot Parijs. Dat lijkt me ook het moment om daarover afspraken te maken met u. Het verzoek is dus om de motie aan te houden.

De voorzitter:
Ja, maar dat verzoek wordt dus niet gehonoreerd, stel ik vast.

Minister Van Nieuwenhuizen-Wijbenga:
Ik weet het niet.

De voorzitter:
Dus ik verzoek de minister om een recensie van de motie te geven.

Minister Van Nieuwenhuizen-Wijbenga:
Omdat ik de motie prematuur vind, zou ik zeggen: ontraden. En als de heer Paternotte bereid is tot aanhouden, mag dat ook.

De heer Paternotte (D66):
Ik zou dan graag nog een vraag willen stellen aan de minister. Kan zij zich voorstellen dat de gesprekken en onderhandelingen over CORSIA leiden tot een verzwakking van het EU ETS-systeem?

Minister Van Nieuwenhuizen-Wijbenga:
Het is maar net hoe je het opvat: EU ETS zoals het nu functioneert of hoe het er straks uitziet? Ik ben het met u eens dat het ten aanzien van de doelstellingen geen verzwakking moet opleveren, maar het dictum van de motie gaat natuurlijk nog verder, met "niet mag vervangen" en "vergelijkbare kwaliteitsborgen". Er kunnen ook nog allerlei dingen wijzigen in de systematiek. Daarom vind ik het op dit moment gewoon niet nodig om me hieraan te conformeren.

De voorzitter:
Helder. Dan is de motie ontraden. Dan de volgende motie.

Minister Van Nieuwenhuizen-Wijbenga:
Dat is de motie op stuk nr. 471, ook van de heer Paternotte. Hij verzoekt de regering ervoor te zorgen dat ook de overige ministeries gaan participeren in het Corporate Biofuel Programme, om zo het gebruik van duurzame biobrandstof verder te stimuleren. Dat is een heel goed idee. Daar kan ik van harte oordeel Kamer op geven.

De motie op stuk nr. 472 is ook van de heer Paternotte en van mevrouw Kröger. Zij verzoeken de regering zich na inwerkingtreding van CORSIA, in het geval dat een andere ICAO-lidstaat aantoonbaar (delen van) de afspraken niet nakomt, niet terughoudend op te stellen. Daar geef ik ook van harte oordeel Kamer op. Nou staan wij als Nederlanders in Europees en internationaal verband niet erg bekend om onze terughoudendheid — eerder vindt men ons nogal lomp — maar ik zal dat ook in dit verband graag doen als u dat wilt.

De motie op stuk nr. 473 is van de heer Van Raan en is medeondertekend door mevrouw Kröger en de heer Laçin. Die verzoekt de regering om duidelijke voorwaarden te formuleren met betrekking tot het nastreven van de beoogde verbeterpunten als de CORSIA-afspraken niet of onvoldoende effect lijken te gaan hebben. Dat vind ik prematuur. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit wel goed gaat werken. Daarom wil ik deze motie ontraden. Ik wil niet vooruitlopen op hoe het allemaal gaat werken. Daar hebben we nog tijd genoeg voor.

De motie op stuk nr. 474 is ook van de heer Van Raan. Hij verzoekt de regering zich binnen de verschillende internationale overlegorganen in te zetten voor bindende CO2-reductiedoelen binnen de luchtvaartsector zelf. Het oordeel overbodig kan ik een motie niet meer geven, maar het EU ETS is er al binnen Europa. Ook binnen ICAO begint bij CORSIA de carbon-neutral growth. Daar staan ook bindende doelstellingen in. Deze motie wil ik dus ontraden.

De voorzitter:
Meneer Van Raan, kort en puntig.

De heer Van Raan (PvdD):
Dat gaat over de mogelijkheid om de reductiedoelstellingen buiten de sector te halen. De motie gaat juist over de doelstellingen binnen de sector. We zijn het eens over het eerste deel, maar niet over het tweede deel.

Minister Van Nieuwenhuizen-Wijbenga:
Ik blijf er toch bij om de motie te ontraden. Het gaat om het totaalresultaat, niet om wat er specifiek binnen en buiten gebeurt. Voor het totaal zijn er bindende doelen. We hebben ervoor gekozen om dit via een marktbenadering te doen, omdat we geen optie zien om het binnen de luchtvaart zelf op korte termijn voor elkaar te krijgen. Dat is een beetje naar analogie van wat Frits Bolkestein vroeger zei: anders eindigen we met Nederland en Europa armer en de wereld warmer. Dat is niet waar wij op uit zijn.

Dan kom ik bij de laatste motie, die op stuk nr. 475 van de heer Laçin, medeondertekend door de heer Van Raan en mevrouw Kröger. Daarin wordt de regering verzocht om scenario's uit te werken voor hoe de toekomst van de luchtvaart eruit moet zien als voldoende CO2-reductie op korte termijn onhaalbaar is. Deze motie wil ik ook ontraden, want ik wil niet vooruit gaan lopen op een mislukking van het CORSIA-systeem. Ik heb goede hoop dat we hier wel resultaten mee gaan halen.

De voorzitter:
Eén vraag van de heer Laçin.

De heer Laçin (SP):
Er zijn verschillende berichten geweest waaruit blijkt dat de innovatie achterblijft op de groei van de luchtvaart. Daarom willen wij vooruitlopend op 2020, wanneer het systeem gaat lopen, weten wat we kunnen doen als we de CO2-reductiedoelen niet gaan halen. Vandaar het verzoek om scenario's uit te werken.

Minister Van Nieuwenhuizen-Wijbenga:
Dan vind ik het nog steeds prematuur, want ook ten aanzien van het EU ETS en de vraag hoe we dat systeem Parijsproof maken, gaat de discussie in 2019/2020 lopen. Dat heb ik net in reactie op een andere motie ook aangegeven. Dan is het moment om te bekijken of we hier actie op moeten ondernemen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Fijn dat u bij ons aanwezig was vandaag.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Staat mevrouw Kröger er nog steeds op dat we vandaag gaan stemmen over de ingediende moties? Ja? Dan gaan we dat doen na de middagpauze.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Medisch specialistische zorg/ziekenhuiszorg/kapitaallasten/curatieve zorg

Medisch specialistische zorg/ziekenhuiszorg/kapitaallasten/curatieve zorg

Aan de orde is het VAO Medisch specialistische zorg/ziekenhuiszorg/kapitaallasten/curatieve zorg (AO d.d. 04/04).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Aan de orde is het VAO Medisch specialistische zorg/ziekenhuiszorg/kapitaallasten/curatieve zorg. Het AO vond plaats op 4 april jongstleden. We hebben vier deelnemers van de zijde van de Kamer, waarvan er twee iets gaan zeggen. De eerste is mevrouw Ellemeet van de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Voorzitter. Dank u wel. Ik heb één motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat leefstijlinterventies een bijdrage kunnen leveren aan het terugdringen van klachten van meerdere chronische ziekten waaronder diabetes en kunnen leiden tot kostenbesparingen in de zorg;

constaterende dat er nog beperkt klinisch medisch onderzoek is gedaan naar de inzet van leefstijlinterventies, en onderzoek een belangrijk voorwaarde is voor toepassing in de medische praktijk;

verzoekt de regering om in overleg met veldpartijen een onderzoeksagenda voor leefstijlgeneeskunde op te zetten waarmee ook met onderzoek de ontwikkeling van leefstijlgeneeskunde ontwikkeld kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ellemeet en Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 106 (31016).

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
We hebben het in het debat ook uitgebreid gehad over de informatie over de behandelingen die voor patiënten relevant is. Het is prettig dat zij weten waar ze terechtkunnen met vragen over ervaringen van andere patiënten. Mijn vraag aan de minister is of hij het met mij eens is en welke stappen hij wil zetten om die informatie zo veel mogelijk te bundelen, zodat we zo min mogelijk versnippering hebben. Ik zou daar graag nog een laatste toelichting van de minister op willen hebben.

Dank u wel.

De voorzitter:
Heel goed. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Van den Berg van de fractie van het CDA.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Voorzitter. Dank u wel. Ik heb nog een aanvulling op hetgeen mevrouw Ellemeet net als onderwerp naar voren bracht. Het CDA vindt het erg belangrijk dat goed bekend is wat de ervaringen van patiënten zijn, wat de uitkomsten van de behandelingen zijn en aan de andere kant ook wat de kwaliteit van de behandeling als zodanig is. Daar zijn nu veel verschillende systemen voor in het land. Je zou haast kunnen zeggen: duizend bloemen die bloeien. Wij pleiten ervoor om daar wat meer eenduidigheid in te krijgen. Ik zou graag van de minister willen horen of hij kan aangeven of hij daar een stukje regie in wil nemen.

De voorzitter:
Dank u wel. Tot zover de termijn van de Kamer. Kan de minister de ene motie al becommentariëren en de vragen die aan hem gesteld zijn, beantwoorden? Dat is het geval. Het woord is aan hem.


Termijn antwoord

Minister Bruins:
Voorzitter. Hartelijk dank. Allereerst ga ik in op de motie die is ingediend. Die verzoekt de regering om in overleg met veldpartijen een onderzoeksagenda voor leefstijlgeneeskunde op te zetten waarmee "ook met onderzoek de ontwikkeling van leefstijlgeneeskunde ontwikkeld kan worden". Ik vind alle aandacht voor gezond leven heel goed, maar ik heb eerlijk gezegd een beetje moeite met het begrip "leefstijlgeneeskunde", want er is niet zoiets als leefstijlgeneeskunde. Er zijn wel allerlei interventies denkbaar die bijdragen aan een gezonde leefstijl. Dat thema krijgt de laatste tijd steeds meer aandacht, niet alleen van ons, maar bijvoorbeeld ook van het onderzoeksinstituut ZonMW. Dat heeft een Deltaplan Voedingsonderzoek opgesteld waarin voeding en gezondheid de speerpunten zijn. Dat is één voorbeeld van aandacht voor voeding en onderzoek en dus voor een gezonde leefstijl.

Een ander voorbeeld is dat wij aandacht hebben voor effectieve leefstijlinterventies. Ik wil er een voor volwassenen noemen. Ik denk dat mevrouw Ellemeet en mevrouw Van den Berg die ook wel kennen. Dat is de aandacht voor overgewicht en obesitas. Dat heet: de gecombineerde leefstijlinterventie (GLI). Deze nieuwe, preventieve zorgvorm kan vanaf januari aanstaande, dus 1 januari 2019, worden ingekocht door zorgverzekeraars, als het allemaal volgens de planning verloopt. Zij bepalen welke bewezen effectieve GLI-programma's zij inkopen voor hun verzekerden. En dat wil ik weer monitoren. Ik word met deze motie uitgenodigd om een onderzoeksagenda voor leefstijlgeneeskunde op te zetten. Dat vind ik eigenlijk erg aan de brede kant. Ik wil wel kijken of er aanvullend op bijvoorbeeld het programma van ZonMW en op de gecombineerde leefstijlinterventie die ik net noemde, inmiddels nog andere bewezen leefstijlinterventies bestaan die zijn gericht op de behandeling van ziektes. Dus waar die kennis nog ontbreekt, wil ik komen met een soort wittevlekkenplan. Ik wil verkennen waar nog andere mogelijkheden zijn.

Voorzitter. Ik heb er een beetje veel woorden voor nodig, maar als ik die motie zo kan lezen dat het gaat om kennis over effectiviteit die ontbreekt en om de vraag waar aanvullend onderzoek nodig is, laat ik het oordeel aan de Kamer. Een heel grote, zelfstandige onderzoeksagenda is denk ik een heel duur project. Die kant zou ik niet op willen. In dat geval ontraad ik de motie. Maar op deze zonnige dag neem ik aan dat de eerste interpretatie de beste is en dan laat ik het oordeel aan de Kamer.

De voorzitter:
Ik zie een licht knikje van mevrouw Ellemeet. Dat is een bevestiging.

Minister Bruins:
Dat weet ik niet. Dat zullen we afwachten.

Dan nog één ander punt, de aandacht voor ervaringen van patiënten en de vraag hoe we die kunnen bundelen. We hebben in het debat gesproken over zorgkaartnederland.nl, een site waarop heel veel patiëntenervaringen zijn gebundeld. Dat is een prima site, maar er zijn ook vele andere. Daar wijst zowel mevrouw Ellemeet als mevrouw Van den Berg op. Er zijn zo veel andere sites en zij vragen zich af of je dit niet een beetje moet trechteren. Voor mij is het bundelen van de ervaringen van patiënten, de reviews, het zeggen wat je van een behandeling vindt, één ding. Maar het gaat ook over de beschikbaarheid van uitkomstinformatie, bijvoorbeeld de pijnscore na een behandeling, waarbij je de behandeling in het ene ziekenhuis weegt ten opzichte van de behandeling in een ander ziekenhuis. Deze informatie draagt er denk ik voor een patiënt toe bij dat hij een goede keuze kan maken voor waar hij zijn behandeling wil hebben.

Die uitkomstinformatie hebben wij nog onvoldoende. We bestuderen nog hoe wij die uitkomstinformatie kunnen verbeteren. Dat gaat onder regie van het Zorginstituut. Dat kijkt naar een meetmethodiek om die uitkomstinformatie helder te krijgen, bijvoorbeeld bij zo'n vraagstuk als de pijnscore. Dat is een beetje een gek woord, maar het maakt wel inzichtelijk waar het over gaat. Ik denk dat die meetmethodiek een vorm van standaardisatie is die ons goed uitkomt. Want dan weet je, in het geval van de pijnscore, van verschillende ziekenhuizen hoe die wordt gemeten, met dezelfde methodiek. Dan is de vervolgvraag: waar maken wij die informatie dan inzichtelijk? Doen we dat bij zorgkaartnederland.nl, of doen we dat bij kanker.nl of bij nieren.nl? Er zijn nog verschillende keuzes mogelijk.

Voorzitter. Dit is voor mij onderhanden werk. Die meetmethodiek is er nog niet. Ik wil nadenken over de vraag waar wij het handigst die informatie kunnen neerzetten. Dat wil ik ook bespreken met patiëntenverenigingen. Dus als de vraag van zowel mevrouw Ellemeet als mevrouw Van den Berg is of ik die informatie meer kan trechteren, meer kan kanaliseren, zeg ik: daar zijn wij mee bezig. Ik hoop dat we in ieder geval voor het einde van het komend jaar een praktische oplossing hebben voor die meetmethodiek. Het heeft dus de aandacht. Maar om nu te zeggen dat zorgkaartnederland.nl dé standaard is, gaat me nog een stapje te ver. Dat heb ik echter in het debat ook niet gehoord van beide sprekers.

Voorzitter, tot zover.

De voorzitter:
Dank u wel. Nog een vraag van mevrouw Ellemeet.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Vooral een opmerking ter verheldering. De minister zei namelijk dat hij nog niet wist hoe mevrouw Ellemeet ten opzichte van zijn commentaar stond. Het gaat mij er ook om, om pragmatisch aan de slag gaan met onderzoek naar leefstijlinterventies, zodat we voldoende klinisch onderzoek hebben om het toe te kunnen passen. Ik kan dus meegaan in de interpretatie van de minister.

De voorzitter:
Prima, dan had ik het knikje toch goed geïnterpreteerd. De minister is klaar met zijn beantwoording?

Minister Bruins:
Zeker weten.

De voorzitter:
Tot zover dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Wijziging van de Wet BIG

Wijziging van de Wet BIG

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de verbeteringen die worden doorgevoerd in het tuchtrecht alsmede verbeteringen ten aanzien van het functioneren van de wet (34629).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Aan de orde is de Wijziging van de Wet BIG in verband met de verbeteringen die worden doorgevoerd in het tuchtrecht alsmede verbeteringen ten aanzien van het functioneren van de wet (34629). We hebben zes deelnemers van de zijde van de Kamer. De minister voor Medische Zorg is nog steeds bij ons.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:
Ik geef graag het woord aan de eerste spreker van de zijde van de Kamer, de heer Hijink van de fractie van de SP. Hij gaat twaalf minuten het woord tot ons richten.

De heer Hijink (SP):
Dank u, voorzitter. Vandaag spreken wij over de Wijziging van de Wet BIG, de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Deze wet scherpt het tuchtrecht aan en geeft meer mogelijkheden om zorgverleners die ernstig disfunctioneren aan te pakken.

Patiënten moeten kunnen vertrouwen op kwalitatief goede en veilige zorg. Elke dag zien wij dat zorgverleners alles doen om hun patiënten de beste zorg te geven, of dat nu in ziekenhuizen, de verpleging of de jeugdzorg is. Tegelijk worden waar mensen werken ook fouten gemaakt. Niks menselijks is een zorgverlener immers vreemd. Daarom is het tuchtrecht ingesteld. Het tuchtrecht is gericht op het toetsen van de kwaliteit van het handelen van een zorgverlener. Het wordt gezien als een correctiemiddel om herhaling van foutief handelen te voorkomen.

Sommige mensen vrezen dat met de wijziging die wij vandaag bespreken het tuchtrecht verder opschuift richting het strafrecht, dat is gericht op straffen. In verschillende reacties op het conceptwetsvoorstel wordt gewaarschuwd voor deze ontwikkeling. Met te veel boetedoening verliest het tuchtrecht zijn functie, namelijk het bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. Tegelijk voorziet de wet in een behoefte, namelijk niet alleen leren van gemaakte fouten, maar ook snel kunnen ingrijpen als fouten gemaakt zijn.

Voor de SP is het belangrijk dat de strafrechtelijke aanpak alleen ingezet wordt voor zorgverleners die zwaar over de schreef zijn gegaan. In de afgelopen jaren hebben we helaas genoeg situaties gezien waarin het strafrecht nodig is. Neem de beruchte borstendokter van de Citykliniek in Den Haag, een gynaecoloog die 121 vrouwen ernstig verminkte, of de zaak tegen Jansen Steur, een verslaafde arts die vele foute diagnoses stelde met alle gevolgen van dien.

Voorzitter. Een van de doelen van de Wijziging van de Wet BIG is de herkenbaarheid van BIG-geregistreerde zorgverleners te verbeteren, zodat mensen die zorg nodig hebben kunnen controleren of een zorgverlener voldoet aan de eisen van het BIG-register. Het wordt in de wet vergeleken met het KvK-nummer, het nummer van de Kamer van Koophandel, dat we kennen van bedrijven. De SP vindt de openheid en toegankelijkheid van het BIG-register een groot goed, maar ik denk dat iedereen snapt dat iemand die in een ambulance op weg is naar het ziekenhuis niet eerst artsen en verpleegkundigen gaat opzoeken in het register om te kijken of ze wel bekwaam en goed bevoegd zijn. De vraag is dus in hoeverre je de verantwoordelijkheid bij de patiënt kunt leggen om te bepalen of een zorgverlener daadwerkelijk deskundig en bekwaam is.

Alle patiënten moeten kunnen vertrouwen op goede zorg. Je moet er in de eerste plaats zeker van kunnen zijn dat alles op alles wordt gezet om fouten te voorkomen. Deze wet wil hardere maatregelen om zwaar disfunctionerende zorgverleners aan te pakken. Dat is heel goed, maar de wet is nog weinig gericht op het voorkómen van misstanden. Kan de minister daarop reageren? In hoeverre draagt deze wet bij aan het voorkómen van ernstige fouten?

Ik heb het dus niet over de goedwillende en goedopgeleide arts die een keer een vergissing maakt, maar over de echte kwakzalvers, de lieden die pretenderen mensen te kunnen genezen en die daarbij handelingen verrichten waartoe ze niet bevoegd zijn. Zo wordt gelukkig natuurgenezer Patrik Beaumont door de inspectie in de gaten gehouden. Deze man bracht infusen in die hij niet mocht inbrengen. Meneer prutst met rare apparaten, zalfjes en stofjes die geen enkele wettenschappelijke onderbouwing hebben. Helaas staat het internet vol met voorbeelden van mensen die pretenderen anderen te kunnen genezen, vaak zonder BIG-registratie. Neem bijvoorbeeld weer de Haagse borstendokter, die zijn patiënten vertelde dat hij superberoemd was in Amerika, terwijl hij uiteindelijk 121 vrouwen ernstig heeft verminkt. Hij kon zowaar een privékliniek starten en zijn gang gaan. Kan de minister hierop reageren? Hoe kan het nou dat zo'n verknipt figuur een eigen privékliniek kan beginnen? En kan de minister aangeven hoe hij denkt dat dit soort misstanden voorkomen kunnen worden, als we weten dat de inspectie toezicht alleen steekproefsgewijs inzet?

Voorzitter. Een tuchtrechter kan niet oordelen over zorgverleners die niet in het BIG-register staan ingeschreven. Kan de minister nog eens duidelijk aangeven van welke beroepsgroepen op dit moment een verklaring omtrent het gedrag wordt vereist? Klopt het dat dit alleen voor de langdurige zorg, de jeugdzorg en de intramurale geestelijke gezondheidszorg geldt? Zou het niet logisch zijn dat ook mensen die zorg of ondersteuning bij mensen thuis verlenen, een vog moeten kunnen overhandigen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat mensen die veroordeeld zijn voor diefstal, opnieuw in de fout gaan of dat kwetsbare ouderen slachtoffer worden van misbruik of mishandeling? De minister antwoordde in de schriftelijke vragenronde dat een algemene verplichting voor een vog hoge kosten en administratieve lasten met zich mee brengen terwijl dat niet in alle gevallen opweegt tegen het daarmee te dienen belang van goede zorgverlening. Kan de minister toelichten wat hij hiermee precies bedoelt? Staat tegenover deze extra kosten ook niet een extra waarborg voor mensen dat de zorgverlener in huis of in een instelling recent geen strafbare feiten heeft gepleegd? Die twee zaken zou je tegen elkaar moeten afwegen.

De wetswijziging regelt een last tot onmiddellijke onthouding van beroepsactiviteiten, een LOB zoals dat in het jargon heet. Met een LOB kan de inspectie iemand dwingen zijn werk neer te leggen nog voordat een tuchtrechter zijn handelen heeft getoetst. Als de inspectie die oplegt, moet zij binnen acht weken de zaak bij de tuchtrechter indienen. Maar wat nu als blijkt dat de zaak, de klacht ongegrond wordt verklaard? Wordt de zorgverlener vervolgens gecompenseerd voor inkomsten en eerherstel? Het is een nogal ingrijpende maatregel. Ik hoor dan ook graag van de minister of de wet ook gaat voorzien in compenserende maatregelen. Kan de minister duidelijk maken in hoeverre deze voorgestelde maatregelen in het tuchtrecht de gang naar het strafrecht gaan voorkomen? Gaat dit gebeuren? Is dat ook wenselijk? Waar zit nu eigenlijk precies het onderscheid? De borstendokter en Jansen Steur zijn allebei via het strafrecht aangepakt. Die mogelijkheid was er al, maar wat verandert er nu wezenlijk met het invoeren van de LOB? Kan er bijvoorbeeld eerder ingegrepen worden? Dat zou natuurlijk heel goed zijn. Wat is nu precies het verschil? Ik hoor graag een reactie van de minister.

De vraag is ook waar nu het verschil zit met het op non-actief zetten van zorgverleners, wat nu ook al kan. Die mogelijkheid heeft de inspectie natuurlijk al. Kan de minister duidelijk aangeven waar het verschil zit tussen de nieuw in te voeren LOB en het op non-actief zetten van zorgverleners, wat nu al door de inspectie gedaan kan worden?

Over de inspectie gesproken: daar zijn nog wel zorgen over. Met deze wetswijziging krijgt de inspectie een grotere rol maar de vraag is natuurlijk of zij daarop toegerust is. Is er voldoende capaciteit en voldoende personeel? Heeft de inspectie gereageerd op het voorliggende voorstel en ziet zij deze nieuwe taken ook wel zitten?

Vervolgens wil ik graag nog iets zeggen over de cosmetische behandelingen. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt ook geregeld dat cosmetische behandelingen onder de BIG komen te vallen. De SP-fractie vind dat heel erg goed, want andere mensen dan die welke daartoe op grond van de Wet BIG bevoegd zijn, mogen deze handelingen niet verrichten. Kan de minister nog eens duidelijk maken hoeveel mensen nu cosmetische behandelingen geven aan mensen maar die niet BIG-geregistreerd zijn? Kan de minister dit met concrete voorbeelden duidelijk maken? Wat betekent deze wetswijziging voor deze groep mensen?

Voorzitter. In de voorbereiding van de behandeling van deze wet heeft de SP zorgen geuit over de wijziging met betrekking tot UR-geneesmiddelen. Op dit moment worden deze geneesmiddelen voorgeschreven door de daartoe bevoegde zorgverlener maar met de wijziging van de wet geldt dit niet als de dosering van geneesmiddelen moet worden aangepast. Dat mogen werknemers onder strikte protocollen doen, maar de bevoegde zorgverlener blijft verantwoordelijk. Wij vinden het nog steeds moeilijk om dit onderscheid te begrijpen. De minister gaf aan dat hierover onduidelijkheid is binnen de beroepsgroep, maar waarom is er dan niet voor gekozen om de daartoe bevoegde zorgverlener in zijn geheel verantwoordelijk te maken? Door het maken van onderscheid worden taken versnipperd, wat uiteindelijk weer kan leiden tot fouten bij de overdracht. Ik krijg graag een reactie van de minister op dit punt.

Twee jaar geleden werden we opgeschrikt door het fenomeen zwijgcontracten in de zorg, mede aan het licht gebracht door mijn collega Henk van Gerven. Nabestaanden of de patiënt zelf wordt daarbij via een contract verboden om hun verhaal over een medische misser te vertellen. Dit fenomeen is scherp veroordeeld, zowel door de Kamer als door de minister. Het is slecht voor de patiënt of de familie om een zaak onder de pet te houden. Het is ook slecht voor de kwaliteit van de zorg. Kan de minister aangeven hoe nu de stand van zaken is op dit punt? Behoren zwijgcontracten nu helemaal tot het verleden of komen ze nog steeds voor?

Voorzitter. Tot slot een ander principieel punt. De SP noemde het al in de schriftelijke voorbereiding van deze wet. Het invoeren van griffierechten voor de toegang tot het tuchtrecht vinden wij onverstandig. De minister wil griffierechten invoeren om bagatelklachten te voorkomen. Maar juist door het instellen van de voorzittersbeslissing en het introduceren van de tuchtrechtfunctionarissen kunnen bagatelklachten voorkomen worden. Die voorstellen ondersteunen wij dan ook van harte. Maar waarom dan toch alsnog griffierechten? Waarom een drempel invoeren als op andere punten juist drempels worden weggenomen?

Wat de SP betreft mag het nooit zo zijn dat patiënten monddood worden gemaakt die juist een klacht willen indienen. Een klacht is immers een uiting van onmacht, omdat patiënten zich tekortgedaan voelen en gehoord willen worden. En hoe klein die klacht ook is, deze zou altijd serieus moeten worden genomen. Zeker gezien de rol van het tuchtrecht, namelijk het verbeteren van de kwaliteit van de beroepspraktijk, hoeft men toch niet bang te zijn over het aantal klachten die worden ingediend? Is het dan wenselijk dat een deel van die klachten wellicht nooit tot het tuchtcollege komt omdat om financiële redenen wordt afgezien en de klacht wordt ingeslikt? Ons lijkt dat zeer onwenselijk.

De SP is het eens met de kritiek van de KNMG, die stelt dat het griffierecht niet past bij het doel van het tuchtrecht om te kunnen leren in het belang van de patiënt en te kunnen leren in het belang van de gezondheidszorg. Wij horen graag van de minister of hij bereid is het voorstel voor griffierechten uit dit wetsvoorstel te schrappen. Als hij nou zo vriendelijk is om dat te doen, dan kunnen wij het amendement dat wij hierop hebben ingediend weer intrekken.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer De Lange van de fractie van de VVD. Hij heeft vijftien minuten spreektijd.

De heer De Lange (VVD):
Voorzitter. In Nederland moet je ervan op aankunnen dat de zorg goed is, dat je jouw zorgverlener kunt vertrouwen en dat hij of zij bekwaam is. Dat is in Nederland gelukkig bijna altijd het geval. In het belang van de patiënt moet binnen de zorg wel kunnen worden opgetreden wanneer er fouten worden gemaakt. Neem het voorbeeld van het UMC Utrecht met Adrienne Cullen. Door een ernstige medische fout van het UMCU is zij nu ongeneeslijk ziek. Ze krijgt zelfs een zwijgcontract aangeboden.

Voorzitter. Dit is natuurlijk onacceptabel. Gelukkig vond het UMCU dat zelf ook. Afgelopen week was de eerste Adrienne Cullen-lezing waarin zij het eerlijke verhaal samen met haar arts vertelde. Wat voor de VVD hierin centraal staat, is het open en transparant zijn over medische fouten. Door dit zelf bespreekbaar te maken, ontstaat ruimte om hiervan te leren en ze in de toekomst te voorkomen. Zorgverleners die zich gedragen als charlatans moeten worden aangepakt. Laat daar geen misverstand over bestaan.

Een goede en veilige zorg is volgens de VVD de norm. Zij steunt daarom ook deze aanscherping van de Wet BIG, want zorgverleners die tijdens een schorsing gewoon doorwerken, de openbaarheid van tuchtregels omzeilen, of kinderporno bezitten, dat kan echt niet.

De VVD vindt het daarom goed dat de last tot onmiddellijke onthouding van beroepsactiviteiten wordt geïntroduceerd. Zo kan de inspectie direct ingrijpen als dat nodig is. Een goed nieuw instrument.

Voorzitter. Het vertrouwen naar je zorgverlener toe begint bij het eerste gesprek. Je voelt je niet lekker of er is iets aan de hand, en daar wil je gewoon in het Nederlands over kunnen praten en met elkaar een goed en begrijpelijk gesprek over kunnen hebben. Vanaf 1 januari 2017 is de taaleis verplicht voor zorgverleners, maar ik krijg signalen dat dat in de praktijk nog niet altijd goed uitwerkt. Herkent de minister dit beeld en, zo ja, hoe gaat hij deze taaleis in de praktijk dan borgen? Op welke wijze handhaaft de inspectie hier nu op?

Een open communicatie en transparantie leiden ook tot vertrouwen. De VVD juicht het verplicht melden van het BIG-nummer dan ook toe. Zo kun je zorgverleners makkelijker vinden in het register. Het kan allemaal wel een beetje makkelijker. Je moet nu namelijk zes keer klikken om een pdf-bestand te krijgen en te kijken of iemand een maatregel of een bevoegdheidsbeperking opgelegd heeft gekregen. Is de minister het met mij eens dat het mooi zou zijn als je op één site alle informatie over een zorgverlener kon vinden? Nu heb je bijvoorbeeld Zorgkaart, KiesBeter en het BIG-register. Is de minister bereid om met betrokken partijen in gesprek te gaan om te onderzoeken hoe dit kan worden gerealiseerd?

Voorzitter. Slachtoffers van medische missers voelen zich geregeld eenzaam in hun strijd tegen het ziekenhuis of de behandelend arts. Het gemis aan openheid over wat er is gebeurd en het gebrek aan heldere communicatie maken dat niet beter. Je wilt niet in een juridisch donker bos vol drempels en moeilijke formulieren verstrikt raken. De VVD vindt dat je toegankelijk een klacht moet kunnen indienen en de juiste ondersteuning moet krijgen van een onafhankelijke partij. Tuchtklachtfunctionarissen kunnen hierin een belangrijke rol vervullen. Graag hoor ik van de minister hoe hij de rol en inzet van deze nieuwe functionaris ziet en hoe de klagers deze mensen gemakkelijker kunnen vinden, zodat ze concreet iets merken van deze maatregel. Is hij het met mij eens dat klagers ondersteund moeten worden in hun zoektocht naar de juiste rechtsgang en het juiste rechtsorgaan? Dit allemaal met als doel om de positie van het slachtoffer te versterken in toch al moeilijke tijden.

Een ander punt dat ik wil aanstippen zijn cosmetische handelingen. In de vorige kabinetsperiode heb ik me er al hard voor gemaakt dat IPL- en laserbehandelingen ook onder voorbehouden handelingen gaan vallen. Dat wordt ook het geval, maar de techniek raast in een hoog tempo verder. Ik wil ervoor zorgen dat nieuwe methodes die ook doordringen tot onder de huid, worden uitgevoerd door vakbekwame mensen en dat deze nieuwe methodes dus ook worden meegenomen in het wetsvoorstel BIG II, dat nog naar de Kamer gaat komen. Zo wordt voorkomen dat de wet over een jaar opnieuw moet worden aangepast door bijvoorbeeld de toepassing van plasmatherapie en ultrageluid. Deelt de minister deze visie? Is hij bereid om een definitie in het wetsvoorstel op te nemen voor alle elektronische apparaten die vallen onder de voorbehouden handeling op een dusdanige wijze dat deze technologieproof is voor de toekomst?

Voorzitter, mijn laatste punt. Mensen die willen werken in de zorg hebben we keihard nodig. Nieuwe zorgverleners moeten daarom snel aan de slag kunnen, maar op dit moment mag de BIG-registratie er acht weken over doen om een gediplomeerde zorgverlener in te schrijven. Geregistreerde verpleegkundigen mogen een aantal voorbehouden handelingen functioneel zelfstandig uitvoeren. Dit betekent dat hier geen toezicht of tussenkomst van een zelfstandig bevoegd arts nodig is. Als je nog niet bent ingeschreven in het BIG-register, werkt dit anders. Deze verpleegkundigen mogen diezelfde voorbehouden handeling doen, maar dan in opdracht. Daarbij moet toezicht en tussenkomst van de opdrachtgever, vaak de arts, verzekerd kunnen worden. Dit toezicht is een tijdrovende handeling, die ook nog extra administratie met zich meebrengt.

Volgens mij moeten we ervan op aan kunnen dat gediplomeerde verpleegkundigen prima zijn opgeleid voor deze handelingen. Maar nu zetten zorginstellingen gediplomeerde verpleegkundigen tijdens het wachten vaak in het systeem als "verzorgende" of besluiten ze hen platweg helemaal even niet aan te nemen. Dat is toch zonde als we kijken naar de arbeidsmarkt? Maken we het proces van BIG-registratie niet onnodig omslachtig? De oplossing zit volgens de VVD in het kijken of je dit eenvoudiger zou kunnen maken. Gediplomeerden moeten, net als bijvoorbeeld de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting op dit moment doet met de aanspreektitel, tijdens de registratie ook kunnen worden aangeduid als volwaardig verpleegkundige in registratie en daarmee dus gewoon aan de slag kunnen. Daarom vraag ik de minister of de registratie niet simpeler kan, want dan kunnen mensen sneller aan de slag in de zorg. Hoe gaat de minister het mogelijk maken dat gediplomeerde zorgverleners dat ook direct kunnen?

Voorzitter, ik rond af. De Wet BIG bewaakt en bevordert de kwaliteit van beroepsbeoefenaars en beschermt de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. De aanscherping van de Wet BIG rondom het tuchtrecht is daarom goed, maar er blijft ruimte voor verbetering. Voor de VVD is één ding helder: onze zorg moet veilig en betrouwbaar zijn. Dat doen we door foute zorgverleners aan te pakken en te staan voor de patiënt, maar ook in het belang van al die mensen die hard werken in onze goede Nederlandse gezondheidszorg, door te leren van de fouten en zorginstellingen zelf de verantwoordelijkheid te laten oppakken als het misgaat, en daar dan ook zelf actief en helder over te communiceren. Daar is de eerlijke, openhartige lezing van Adrienne Cullen een mooi voorbeeld van.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan mevrouw Ellemeet van de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Voorzitter. Wij spreken vandaag over de wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, de Wet BIG. De wet regelt een aantal verbeteringen rondom het tuchtrecht en het is wat GroenLinks betreft goed dat deze verbeteringen worden doorgevoerd. De zorg moet van goede kwaliteit zijn en als dat niet zo is, moeten we goede maatregelen kunnen nemen. Daarbij hecht GroenLinks er waarde aan dat de patiënt goed geïnformeerd is over alle mogelijkheden rond die maatregelen, dat de zorgverlener zijn werk goed kan doen en dat de inspectie goed kan controleren op kwaliteit.

Mijn collega De Lange van de VVD had het ook al over wat er vorige week vrijdag gebeurde in het UMC Utrecht. Dat was heel bijzonder. Daar vertelden een arts en een patiënt samen hun verhaal over de medische misser van een arts. Deze arts had een diagnose gemist waardoor bij de vrouw pas veel te laat werd geconstateerd dat zij uitgezaaide baarmoederhalskanker had, een verschrikkelijke misser. Maar wat zo mogelijk nog erger was, was het aanvankelijke gebrek aan medeleven vanuit het ziekenhuis. Jarenlang was er geen empathie, geen transparantie en nauwelijks communicatie. Maar afgelopen vrijdag vertelden deze arts en patiënt voor een volle collegezaal hun verhaal, zodat zo veel mogelijk anderen hiervan konden leren. Een unieke bijeenkomst die het UMC Utrecht nu ieder jaar gaat organiseren.

Voorzitter. Ik vertel dit verhaal omdat het zo belangrijk is dat er goed wordt omgegaan met medische missers. Ieder mens maakt fouten, maar in de gezondheidszorg kunnen fouten heel grote gevolgen hebben. Dat maakt het ook zo gevoelig. Des te belangrijker is het dat er ook in de openbaarheid over gesproken kan worden, zodat er ook van kan worden geleerd. En dat is nog best lastig, want die cultuur hebben we nog lang niet overal. In dat kader snap ik ook wel het bezwaar van de KNMG tegen het altijd openbaar maken van niet-beroepsbeperkende maatregelen. Een advertentie zonder enige informatie levert inderdaad weinig informatie op voor de patiënt. Het is de vraag of dit artsen uiteindelijk helpt om meer in de openbaarheid te praten over medische missers. Het voorbeeld uit het UMC Utrecht laat zien dat er ook manieren zijn om fouten in de openbaarheid te brengen waar zowel de patiënt, als de arts, als het ziekenhuis iets mee opschiet. Hoe kan de minister dit soort initiatieven bevorderen, zo vraag ik hem. Wat vindt hij van de mogelijkheid om openbaar maken een optie te maken in plaats van een verplichting?

Voorzitter. Ik heb ook nog een aantal vragen over de tuchtklachtfuntionaris. Ik denk dat deze een belangrijke functie kan hebben als mensen overwegen om een klacht in te dienen. Het indienen van een tuchtklacht is ook niet makkelijk, feitelijk gezien maar zeker ook emotioneel. De tuchtklachtfunctionaris is er alleen voor het feitelijke deel, maar waar kunnen patiënten terecht voor de emotionele ondersteuning? Kunnen onafhankelijke cliëntondersteuners hierin bijvoorbeeld een rol spelen? Uit eerdere antwoorden van de minister zou je kunnen constateren dat de tuchtklachtfunctionaris vooral bedoeld is om tuchtklachten te voorkomen, maar dat lijkt mij niet per se alleen de bedoeling. Heb ik de minister hier verkeerd geïnterpreteerd? En hoe weten mensen straks dat er een tuchtklachtfunctionaris bestaat? Wat is de minister van plan als het gaat om voorlichting?

Voorzitter. Ik maak me ook nog zorgen om de invoering van het griffierecht. Ik kan me voorstellen dat dit voorkómt dat tuchtcolleges zich bezig moeten houden met bagatelklachten, maar aan de andere kant moet het tuchtrecht voor iedereen toegankelijk blijven. Ik vind het antwoord van de minister op de schriftelijke vragen hierover wat mager. Hij geeft aan dat de klager een relevante klacht kan melden bij de inspectie of bij het Landelijk Meldpunt Zorg, maar wat betekent dat? Wie gaat dan bepalen of de klacht inderdaad relevant is? En als dat het geval is, hoeft diegene dan inderdaad geen griffierecht te betalen?

Voorzitter. Deze wetswijziging draagt er als het goed is aan bij dat disfunctionerende zorgverleners beter en harder worden aangepakt. Dat is nodig en belangrijk. Tegelijkertijd hoop ik dat de betrokkenen met elkaar in gesprek kunnen blijven, zoals dat vorige week zo mooi gebeurde. Want een fout maken is erg, maar niets ervan leren is nog veel erger. Dank u wel.

De voorzitter:
Een vraag van de heer De Lange.

De heer De Lange (VVD):
Mevrouw Ellemeet geeft aan dat zij zich afvraagt waarom het openbaar maken niet meer facultatief zou kunnen zijn of in ieder geval een niet-verplichtend karakter kan hebben. De casus van het UMC Utrecht heb ik ook genoemd, omdat ik het een goed voorbeeld vind. Maar nadat er een lange weg is geweest, is het natuurlijk wel een voorbeeld dat dingen niet goed zijn gegaan, bijvoorbeeld het zwijgcontract. Aan de andere kant is er ook een trackrecord dat in ieder geval dit ziekenhuis niet erg helder is geweest in de communicatie. Het is daarom toch bij tijd en wijle heel goed dat er een stok achter de deur is, een verplichting om dingen die mis zijn gegaan goed geregistreerd te krijgen. Bent u niet van mening dat als je het te vrijblijvend maakt, partijen die niet goedwillend zijn daar dan mee wegkomen?

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
De heer De Lange schetst een dilemma dat ik deel. Aan de ene kant wil je een stok achter de deur hebben. We hebben inderdaad gezien dat het bij Utrecht veel en veel te lang duurde. Aan de andere kant willen we een cultuur creëren waarin artsen veilig kunnen melden en waarin we kunnen leren van fouten die gemaakt worden. Ik zeg dus niet dat het in alle gevallen wenselijk is om het geheel vrijblijvend te maken, maar ik schets hier wel een dilemma waarvan we volgens mij niet moeten wegkijken. Daarom vraag ik de minister welke oplossingen hij ziet om een cultuur te creëren waarin we artsen en patiënten aanmoedigen om informatie te delen en openbaar te maken, om een cultuur te creëren waarin het veilig is om dat te doen en om tegelijkertijd te voorkomen dat fouten onder het tapijt geveegd worden en we er alsnog niks van kunnen leren. Volgens mij zitten de heer De Lange en ik niet zo ver van elkaar op dit moeilijke onderwerp.

De heer De Lange (VVD):
Helder! Het is mij helder. Ik ben het met u eens dat die cultuurverandering ...

De voorzitter:
U bent het met mevrouw Ellemeet eens.

De heer De Lange (VVD):
Voorzitter, sorry. Ik ben het met mevrouw Ellemeet eens dat het natuurlijk belangrijk is dat dit gaat leiden tot een cultuurverandering. Daarbij is het wel relevant dat er een goede structuur onder ligt om dat voor elkaar te krijgen. Volgens mij wordt daar nu in dit wetsvoorstel aan gewerkt. Het is van belang om dat niet uit het oog te verliezen. Laten we ervoor zorgen dat we hier echt stappen in gaan zetten en die beweging gaan maken, juist die partijen die hier nog voor wegkijken en niet actief werken aan die betere cultuur.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Mijn opmerkingen gingen er ook over dat, als je zonder toelichting de fouten die zijn gemaakt publiceert, dat ook niet altijd de juiste informatie geeft, ook niet aan patiënten. Dus als we dit doen, moeten we het heel zorgvuldig doen. Wij mogen er niet voor weglopen dat een verplichting zonder de juiste toelichting ook kan leiden tot meer angst onder artsen om te melden en om problemen en missers te bespreken. Daarvoor moet ook door de minister gezocht worden naar de juiste oplossingen.

Dank u wel.

De voorzitter:
Prima. We gaan luisteren naar mevrouw Van den Berg van de fractie van het CDA.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Voorzitter, dank u wel. De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg is van essentieel belang bij het bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening in de zorg, maar ook bij het beschermen van patiënten en cliënten tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. Kortom, de Wet BIG bewaakt de kwaliteit van de zorg en beschermt de patiënt. Het is het waard om hier zorgvuldig mee om te gaan en dat is ook gebeurd. Met een uitgebreide wetsevaluatie en input van alle beroepsgroepen ligt hier voor het CDA een evenwichtige wet die onze steun kan krijgen.

Voor het CDA staat de patiëntveiligheid voorop. Daarom ben ik blij dat met dit wetsvoorstel de motie van mijn collega Hanke Bruins Slot uitgevoerd wordt. Daarmee wordt het mogelijk voor de strafrechter om bij zeer ernstige vergrijpen — denk aan zedendelicten of moord — die een beroepsbeoefenaar in de privésfeer heeft begaan toch een beroepsverbod op te leggen. Dat is een vergaande maatregel die hopelijk niet vaak zal moeten worden opgelegd. Maar door deze mogelijkheid voor de strafrechter te creëren, voorkomen we hopelijk dat bijvoorbeeld een psychiater die voor een zedendelict of bezit van kinderporno is veroordeeld, vervolgens wel nog beroepsmatig aan de slag kan gaan met patiënten die seksueel misbruikt zijn geweest.

Voorzitter. Er komt meer inzicht in het BIG-register. Het is voor patiënten van groot belang dat ze makkelijk kunnen opzoeken of hun behandelend arts daadwerkelijk in het BIG-register staat opgenomen en of er beperkende maatregelen zijn opgenomen. In 2017 is het register in totaal 1,1 miljoen keer geraadpleegd, maar niet helder is hoe vaak dit door patiënten is gedaan of vooral door werkgevers. Is dit niet beter inzichtelijk te maken en is de minister van plan, te monitoren of het aantal zoekopdrachten toe zal nemen als verplicht wordt om het BIG-nummer ook te vermelden?

Voorzitter. Dan even wat over het lichte regime, waar bijvoorbeeld de mondhygiënisten onder vallen. Wat het CDA betreft is het goed dat het voor patiënten op deze manier makkelijker gemaakt wordt om te controleren in het BIG-register of hij of zij een echte arts voor zich heeft en of die voldoende bijgeschoold is. Maar hoe zit het met de beroepsbeoefenaren in het lichte regime van de wet, zoals wat ik al zei de mondhygiënisten en bijvoorbeeld de apothekersassistenten? Die zijn niet geregistreerd in het BIG-register en dus geldt de verplichting om het registratienummer te vermelden voor hen niet. Maar ik kan me goed voorstellen dat patiënten ook zouden willen opzoeken of deze daadwerkelijk met bijvoorbeeld een goed opgeleide diëtist of huidtherapeut te maken hebben. Deze beroepsgroepen hebben namelijk veel oneerlijke concurrentie van beroepsnamen die hetzelfde suggereren, maar veel minder opleiding hebben gehad, waardoor de patiënt als het ware misleid wordt. Kan worden geborgd dat ook zij makkelijk gevonden worden in de diverse registers die beroepsverenigingen aanhouden?

Voorzitter. Collega Hijink begon er ook al over: de verklaring omtrent gedrag. Als patiënt ben je in een afhankelijke situatie. Daarom is het belangrijk dat de gezondheidszorg een zo veilig mogelijke omgeving biedt. In vele andere sectoren, zoals de kinderopvang, is daarom een verklaring omtrent gedrag voor medewerkers verplicht. Sterker nog: sinds 2013 worden medewerkers in de kinderopvang continu gescreend, waarbij in het Justitieel Documentatie Systeem wordt gekeken of mensen die werken of wonen op een locatie waar kinderen worden opgevangen, nieuwe strafrechtelijke gegevens op hun naam hebben staan. Waarom zijn deze maatregelen niet opgenomen in de gezondheidszorg? Is het een idee om te onderzoeken of in de zorg of in specifieke delen daarvan een vog en eventueel continue screening verplicht gesteld moeten worden?

Voorzitter. De regels rond voorbehouden handelingen gelden niet voor zorgverlening in gezinsverband of mantelzorg. Met andere woorden: het spuiten van insuline of het inbrengen van een sonde mag door een mantelzorger of familielid gedaan worden. In de schriftelijke antwoorden heeft de minister bevestigd dat dit ook geldt voor vrijwilligers in de zorg, voor zover de zorginstelling geen zeggenschap heeft over de inzet van de vrijwilliger. Klopt het dat de grens wanneer wel sprake is van zeggenschap van de zorginstelling over de inzet van de vrijwilliger heel laag ligt? Zodra bijvoorbeeld sprake is van inroosteren van diensten, is er dan al sprake van zeggenschap over de inzet van een vrijwilliger, waardoor vrijwilligers geen voorbehouden handelingen meer mogen verrichten? Wie ziet erop toe of vrijwilligers al dan niet beroepsmatig handelen?

De heer De Lange (VVD):
U ging al door naar het vorige punt, maar ik heb toch nog een vraag over de vog, om even helemaal goed te begrijpen wat u wilt.

De voorzitter:
Wat mevrouw Van den Berg wil.

De heer De Lange (VVD):
Wat mevrouw Van den Berg wil. Dank u wel, voorzitter. Binnen de zorg hebben de zorgverleners natuurlijk te maken met een ambtseed. Daarin verklaren ze heel veel, maar vooral om ervoor te zorgen dat mensen beter worden en dingen die niet goed zijn voor mensen niet te doen. Dat is even de populaire samenvatting. Wat denkt u dat een vog ...

De voorzitter:
Wat denkt mevrouw Van den Berg.

De heer De Lange (VVD):
Wat denkt mevrouw Van den Berg dat een vog nog extra gaat toevoegen aan deze binnen de medische beroepsgroep zeer serieus genomen eed?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Dat is precies waarom wij om een onderzoek vragen. Wij zien aan de ene kant dat dat bijvoorbeeld in de kinderopvang nu heel dwingend is opgelegd. De zorg is juist een sector waar men te maken heeft met heel kwetsbare mensen. Vandaar dat wij in ieder geval graag onderzocht willen hebben of dat toegevoegde waarde kan hebben, met vervolgens de continue screening.

De heer De Lange (VVD):
Dank, mevrouw Van den Berg, u geeft aan dat u het onderzocht wilt hebben. Maar als u iets onderzoekt, dan heeft u daar ook altijd wel een bepaalde gedachte bij. Of zegt u: het is in ieder geval goed, omdat het maatschappelijk breed speelt op allerlei terreinen dat er vog's worden gevraagd, om de voor- en nadelen eens goed op een rijtje te zetten?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Volgens mij is er al enige tijd geleden discussie geweest om de vog veel breder te trekken. Daar waren toen ook allerlei praktische en administratieve bezwaren tegen. Vandaar dat wij ook duidelijk zeggen: misschien voor een deel van de zorgsector. Maar nogmaals, met de ervaringen waar we de laatste jaren over hebben gehoord, vragen wij ons af of deze kwetsbare patiënten niet ook daartegen beschermd moeten worden.

Voorzitter. Ik ga verder met de voorbehouden handelingen. Ik sprak al over de mantelzorgers en de vrijwilligers in instellingen. Vervolgens wil ik het graag hebben over het onderwijspersoneel. Want onderwijspersoneel in bijvoorbeeld speciaal onderwijs mag volgens de minister ook voorbehouden handelingen uitvoeren, zolang er niet beroepsmatig gehandeld wordt. Dat betekent dat het onderwijspersoneel het vrijwillig moet doen, op verzoek van de ouders en zonder dat salaris of honorarium ontvangen wordt. Het bevoegd gezag van de school mag hierin geen rol spelen, omdat er anders weer sprake is van beroepsmatig handelen. Wij willen graag weten hoe deze constructie in de praktijk werkt. Moeten ouders afspraken met het onderwijspersoneel vastleggen? En hoe wordt vastgesteld dat het bevoegd gezag geen bezwaar heeft dat het onderwijspersoneel in schooltijd deze handelingen verricht?

Voorzitter. Ik heb recentelijk vragen gesteld over botox en fillers. Ik wil over dit soort handelingen graag nog wat vragen. Het injecteren van botox valt onder de reikwijdte van de Wet BIG en mag dus alleen uitgevoerd worden door of in opdracht van een BIG-geregistreerde behandelaar. Dat is nu al zo, maar dat wordt in dit wetsvoorstel verder verduidelijkt. De vraag is echter of dit wel voldoende gehandhaafd wordt. Afgelopen vrijdag heeft de minister mijn vragen beantwoord over de forse toename van cosmetische ingrepen zoals behandelingen met botox en fillers. In zijn antwoorden geeft hij aan het beeld niet te herkennen dat door de onderzoekers van het Erasmus Medisch Centrum geschetst wordt dat patiënten steeds vaker in het ziekenhuis behandeld moeten worden nadat zij in een achterkamertje van een zonnestudio of bij de kapper slechte fillers of zelfs een soort plastic ingespoten kregen. Daarbij baseert de minister zich op de cijfers van de inspectie. Tegelijkertijd geeft hij aan dat de aanbieders die niet in het Handelsregister zijn ingeschreven, die niet zijn aangesloten bij brancheorganisaties en hun werkzaamheden als het ware onder de radar verrichten, niet in beeld kunnen zijn bij de inspectie. Het CDA vindt dat uiterst zorgelijk. Hoe kunnen we dit toezicht beter uitvoeren, zodat patiënten beter beschermd worden tegen dit soort charlatans?

Volgens de onderzoekers van het Erasmus MC zouden inmiddels 1 op de 52 vrouwen in Nederland dergelijke behandelingen hebben ondergaan. Dus wat mij betreft is hier echt wat ernstigs aan de hand. De minister schrijft daarnaast dat het niet nodig is om inzichtelijk te maken waar je wel verantwoord voor botox en fillers terechtkunt, want we hebben al de website jezelfmooiermaken.nl. Hoe vaak wordt die site geraadpleegd? Ik kende de site niet, en heb dus even gegoogeld. Ik vraag me af of het brede publiek hier kennis van heeft, want de site is niet vindbaar als je gewoon de woorden "jezelf mooier maken" intikt. De meest recente nieuwsberichten van de site dateren vervolgens van maart 2017, maart 2016 en juli 2015. Als ik dan een naam invul, kom ik via trial and error uiteindelijk bij een link naar het BIG-register, en dan zie ik: "U heeft te veel zoekresultaten. Wilt u dat verder verfijnen?" De Engelsen zouden zeggen: I rest my case.

De voorzitter:
Een mysterieuze zaak.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Een mysterieuze zaak. Vandaar de volgende vragen. Kan de minister met analyses aangeven hoe deze site is bezocht? En wanneer wordt de voorlichtingscampagne waar de minister het over heeft, ingezet? Als het aan het CDA ligt, is dat zo snel mogelijk.

Voorzitter. Dan het tuchtrecht. Ook collega's hebben daar al over gesproken. Op dit moment worden alle tuchtmaatregelen tegen artsen direct openbaar gemaakt in de lokale krant en in het BIG-register. In het geval van zware overtredingen met als gevolg beroepsbeperkende maatregelen is dat naar mijn mening volledig terecht. Patiënten moeten immers actief geïnformeerd worden over dit soort zaken. Maar als het gaat om een waarschuwing, een berisping of een geldboete is dat wat het CDA betreft een onnodig en mogelijk ook schadelijk paardenmiddel, zeker als het gaat om zaken waar nog beroep en bezwaar tegen mogelijk is.

Mevrouw Agema (PVV):
Het CDA heeft hier ook een amendement over ingediend. Mevrouw Van den Berg heeft heel veel woorden nodig. Mijn vraag is of ze nog eens kan uitleggen waarom zij vindt dat de verplichte aantekening van berispingen en geldboetes in het register en de openbare kennisgeving eruit gehaald moeten worden. Waarom vindt het CDA dat?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Daar kom ik op terug. Als dat niet voldoende is, dan zal ik daar nog nader op reageren.

De voorzitter:
Heel goed.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Maar misschien moet ik het dan toch even dubbel zeggen. De kern is het volgende. Je hebt twee regimes. Over het zware regime is helemaal geen discussie, maar in het lichte regime kan het ook bijvoorbeeld zo zijn dat twee artsen onderling ergens discussie over hebben gevoerd of dat de een de ander onheus heeft bejegend. Wij vragen ons echt af of je dat dan gelijk ook in het publieke domein moet vrijgeven. Mevrouw Ellemeet heeft het net gehad over het creëren van een veilige omgeving. Wij denken niet dat het creëren van een veilige omgeving wordt ondersteund door alle kleine, lichte dingen. We zeggen ook dat het uiteindelijk hierom gaat. Er is een zaak. Die zaak kan nog in beroep. Vervolgens is het aan het tuchtcollege om te zeggen: ja, sorry, maar we gaan het nu wel publiceren. We willen het dus niet onmogelijk maken, maar we willen het wel in stappen doen.

Mevrouw Agema (PVV):
Een onheuse bejegening leidt niet tot een geldboete, lijkt mij. Mijn vraag was gewoon heel helder. Mevrouw Van den Berg is gewoon heel onduidelijk. Ze zegt dat ze hier straks op komt, maar ze heeft zo veel woorden nodig in een amendement. Als u die berisping en die geldboetes niet opgenomen wilt hebben, moet u nu toch gewoon uit uw hoofd in gewoon Nederlands kunnen zeggen waarom u dat niet wilt?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
We hebben het net gehad over bagatelzaken, maar zo zijn er ook zaken die worden aangedragen en waarin bijvoorbeeld, om maar wat te noemen, wordt gezegd dat je beter had kunnen communiceren. Maar de vraag is dus of dat gelijk in het publieke domein moet gebeuren. Die arts is op dat moment op z'n vingers getikt en weet ook dat hij het een volgende keer anders moet doen. Het is de vraag of het de positie van de arts helpt om dit gelijk ook publiek overal bekend te maken.

De voorzitter:
Afrondend.

Mevrouw Agema (PVV):
Het lijkt me toch dat een communicatiefout niet leidt tot een berisping of een geldboete. Ik vind dit heel zwak onderbouwd. Het gaat bijvoorbeeld over heel andere zaken dan mevrouw Van den Berg hier naar voren brengt. Het gaat bijvoorbeeld over een psychiater die medicijnen uitschrijft en vervolgens terugvraagt van de patiënt om ze zelf te gebruiken. Dat is ook een berisping of een geldboete. En dan gaat het CDA hier voorstellen om dat niet op te nemen! Weet u, het BIG-register is iets onwijs moois, waar BIG-geregistreerden trots op zijn. Dat betekent namelijk dat ze hoogopgeleid zijn en dat ze bekwaam zijn. Dat betekent ook dat, als iemand zich niet aan die hoge norm houdt en als hij minder bekwaam is geweest en onprofessioneel is geweest, ze dat terug kunnen zien. Ik snap deze inzet van het CDA dus werkelijk niet. Ik vraag het CDA ook om met goede voorbeelden en een goede motivatie te komen als het wil volhouden dat het de berisping en de geldboete uit het wetsvoorstel wil halen, want het kan niet zo zijn dat het om een communicatiefout of een onheuse bejegening gaat.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Nogmaals, wij laten open dat er nog terdege gepubliceerd kan worden. We zeggen alleen: doe dat in stappen. Er is een eerst een zaak, dan is de beroepszaak en dan is het aan het tuchtcollege. Het tuchtcollege kan dus terdege nog steeds besluiten om dit wel te publiceren. In het door mevrouw Agema genoemde voorbeeld zou ik me daar ook zomaar een voorstelling van kunnen maken.

De heer Hijink (SP):
Ik snap ergens wel wat mevrouw Van den Berg bedoelt. Als in de krant staat dat arts X een boete of berisping heeft gekregen zonder dat fatsoenlijk toegelicht wordt waarom dat is gebeurd, wat daarvan de consequenties zijn en wat dit vervolgens zegt over zijn bekwaamheid en zijn deskundigheid, snap ik wel dat dat tot verwarring leidt en dat een patiënt aan zulke informatie niet zo heel veel heeft. Maar dan zit het probleem toch veel meer in de informatievoorziening en hoe dit soort dingen gecommuniceerd worden dan in het feit dat je bij boetes en berispingen wel naar buiten treedt? Als wij het hebben over het verbeteren van het beroep en de inhoud van het beroep, is die transparantie toch juist superbelangrijk?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Vooropgesteld: wij willen alleen maar borgen dat de patiënt uiteindelijk nog beter beschermd is. Dat is wel het doel, ook van de wet. Daarom hebben we ook in de inleiding gezegd dat wij er alle steun aan geven dat dat doel bereikt moet worden. Dan is dus de afweging: hoe kun je dat bereiken in het regime van de lichte vergrijpen — nogmaals, we hebben het niet over de zware vergrijpen — als er inderdaad een publicatie komt zonder enige context, waar iedereen dus conclusies met betrekking tot de arts uit kan trekken die ook onterecht kunnen zijn? Dat willen wij voorkomen.

De heer Hijink (SP):
Dan zit het probleem toch aan de andere kant? Dan zit het probleem in het feit dat er bij publicatie niet voldoende wordt toegelicht waarom er is ingegrepen, waarom een berisping is gegeven en welke gevolgen dat heeft voor de betreffende zorgverlener. Dan moeten we daar toch iets aan doen, zodat er niet een heel klein advertentietje wordt geplaatst maar een iets grotere advertentie waaruit de patiënt wél kan opmaken dat iemand een boete of een berisping heeft gekregen maar dat dit niet per se wil zeggen dat de arts niet deugt en dat hij dus niet meer naar dat ziekenhuis moet gaan omdat daar heel foute dingen gebeuren? Als die toelichting goed is, is dat toch precies wat je wilt bereiken, namelijk dat er wél gekeken wordt naar wat er mis is gegaan en waarom er een boete is uitgedeeld? De consequentie van dit voorstel kan zijn dat er juist weer meer zaken onder de pet blijven. Dat lijkt mij toch ook niet het idee van mevrouw Van den Berg.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Nee, wij willen zeker geen zaken onder het tapijt schuiven; die uitdrukking hebben we zojuist gebruikt. Dat is absoluut niet de doelstelling. Mevrouw Agema gaf zojuist terecht aan dat dingen in jip-en-janneketaal uitgelegd moeten kunnen worden, zodat de burger die dat leest, het ook onmiddellijk begrijpt. Omdat het zonder context gebeurt, of omdat je soms heel veel context nodig hebt om het toe te lichten, is dat dus wel een van de belemmeringen. Daar zoeken wij dus in die zin een oplossing voor. Aan de ene kant willen we die veilige cultuur creëren, waarin mensen terdege op hun vingers worden getikt: dit kan dit dus zo niet. Op het moment dat er een melding is en je ook een waarschuwing of een berisping of een geldboete krijgt, moet er een heel duidelijk signaal zijn: dit kan zo echt niet. Aan de andere kant moet dat niet onmiddellijk in de krant. Vooral in kleinere gemeenschappen kan zo'n arts dan onmiddellijk helemaal besmet zijn, zogezegd.

De voorzitter:
Helder. Meneer Hijink, afrondend en kort.

De heer Hijink (SP):
Staat mevrouw Van den Berg er dan voor open om tot een andere insteek te komen, namelijk om die publicatie aan te passen? Dan zou er niet een korte advertentie geplaatst worden, maar een uitgebreide omschrijving waarom er een boete of berisping is uitgedeeld, en wat daarvan de gevolgen zijn voor de patiënt. Zou dat niet een logischere oplossing zijn voor dit probleem?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik ben altijd bereid om te kijken of je iets nog beter kan maken om het doel te bereiken. We vinden het wél belangrijk dat het in stappen gebeurt. Je kunt altijd nog in beroep gaan, dus wij willen dat pas als het beroep geweest is, een dergelijk besluit genomen kan worden. Er zal straks zonder meer even een schorsing zijn. Wij zijn altijd bereid om dan te kijken of we teksten nog kunnen verbeteren met hulp van de collega's.

De heer De Lange (VVD):
Ik heb toch nog een vraag aan mevrouw Van den Berg. Het amendement is toch wat fundamenteler. In het amendement geeft u immers aan dat het nog een overweging kan zijn van het tuchtcollege om te kijken of er gepubliceerd kan worden. In uw amendement geeft u ook aan: bijvoorbeeld bij gebrekkige zelfreflectie, of in het belang van de individuele gezondheidszorg. Gaan we dan niet de weg op dat publicatie een bijkomende straf wordt? Nu hebben we juist mooi in het stelsel ingebouwd dat die openbaarheid een vanzelfsprekendheid is.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik snap de vraag van meneer De Lange. Nogmaals: ons doel is om een balans te creëren tussen openheid en veiligheid aan de ene kant en een heel duidelijke bescherming van de patiënt aan de andere kant, om daar duidelijkheid in te krijgen. Ik zie niet gelijk in waarom dit als een extra strafmaat gezien zou worden. Ik denk namelijk dat ook heel snel duidelijk zal zijn welke soorten gevallen onmiddellijk gepubliceerd gaan worden.

De heer De Lange (VVD):
Dat ben ik toch niet met mevrouw Van den Berg eens, want nu wordt de afweging bij het tuchtcollege neergelegd. Daar wordt nu een aantal voorbeelden van gegeven. Maar daarmee kan het gebeuren dat het misschien niet wordt gepubliceerd als je je bijvoorbeeld berouwvol toont. Dat lijkt me niet de goede weg. Ik ben het helemaal met u eens dat we naar openheid toe moeten, maar dan moeten we veel meer gaan investeren in hoe wij en hoe de zorginstellingen en de artsen communiceren over wat er is gebeurd, over hoe het is gegaan. Maar laten we er niet aan tornen dat het een vanzelfsprekendheid is dat een patiënt het recht heeft om te weten dat er sprake is geweest van een berisping, waarover we niet te licht moeten denken.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik neem dat mee. Ik hoor geluiden van verschillende kanten van de Kamer waaruit ik opmaak dat het amendement zoals het er nu ligt, geen groot draagvlak zal krijgen. Ik ben dus zeker bereid, zoals ik ook eerder al aangaf, om naar de teksten te kijken. Ik denk dat ik het doel van ons amendement voldoende heb toegelicht.

De voorzitter:
U heeft een goed ontwikkeld politiek gevoel.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Om dat gevoel nog iets verder aan te scherpen, zeg ik het volgende. Volgens mij hoor ik mevrouw Van den Berg wel zeggen dat zij voor openheid is, maar dan wel openheid op het juiste moment, en dat zolang het proces nog gaande is, het onwenselijk is om te publiceren, omdat je eerst wilt weten wat de uitkomst is van een lopend tuchtproces. Heb ik mevrouw Van den Berg zo goed begrepen, dus dat zij wel is voor openheid, maar dan openheid op het juiste moment, en dat zij vindt dat niet voorbarig, dus als we nog niet weten wat de uitkomst van een proces is, moet worden gepubliceerd?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Zeker. Het eerste vind ik sowieso. En wat betreft het tweede — ik denk dat met name daarop wordt aangehaakt — vind ik dat in sommige gevallen dan niet tot publicatie overgegaan kan worden. Ik hoor van alle collega's dat dat toch anders wordt gezien.

Mag ik ... doorgaan?

De voorzitter:
Nou, vooruit dan maar.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Voorzitter. Ik ga verder bij waar ik gebleven was. We hebben het dus niet over zeer ernstige vergrijpen waartegen nog beroep en bezwaar mogelijk is. Het gaat over de lichte zaken. Dan is het de vraag of dit de informatie is waar de patiënt daadwerkelijk iets aan heeft. Een enkele waarschuwing schept namelijk geen eerlijk beeld en zegt onvoldoende over het gebrek aan kwaliteit van de betrokkene en soms nog minder over de kwaliteit van anderen. Nu met het wetsvoorstel wordt geregeld dat in ernstige gevallen BIG-geregistreerden ook een last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten opgelegd kunnen krijgen, is de patiëntveiligheid naar mijn mening voldoende gewaarborgd. Dan kan dus een verplichte openbaarmaking van iedere waarschuwing, berisping of geldboete waartegen nog beroep mogelijk is, vervallen. Ik heb dus een amendement ingediend, waarover we het zonet uitgebreid hebben gehad. In ieder geval moeten deze maatregelen pas worden gepubliceerd als ze onherroepelijk zijn uitgesproken door het Centraal Tuchtcollege. Ik hoor graag van de minister wat zijn reactie daarop is. Ik hoor ook graag of het een idee zou zijn om een commissie samen te stellen uit leden van artsenorganisaties en patiëntenorganisaties om advies te vragen over welke informatie over tuchtmaatregelen daadwerkelijk van belang is voor patiënten, en hoe deze informatie op een doeltreffende manier gecommuniceerd zou moeten worden.

Voorzitter. Een aantal beroepsgroepen wil al enige tijd ondergebracht worden onder de Wet BIG. De minister is hier terecht terughoudend in en vraagt daarom om een uitgebreide onderbouwing. Binnenkort krijgen we de wetswijziging toegestuurd waarmee de orthopedagoog-generalist en de regieverpleegkundige als basisberoep worden opgenomen. Op welke termijn kunnen we dat wetsvoorstel verwachten? En kan de minister aangeven wat zijn standpunt is over erkenning van de opleiding tot doktersassistent als erkende opleidingstitel? Beroepstitels als diëtist en mondhygiënist zijn volgens artikel 34 van de Wet BIG wettelijk beschermd. Je mag je dus alleen diëtist noemen als je daarvoor de juiste beroepsopleiding hebt gevolgd en afgerond. Maar waar kan een beroepsvereniging zoals de Nederlandse Vereniging van Diëtisten het melden als er misbruik wordt gemaakt van de beschermde titel? Op de website van de inspectie, het Landelijk Meldpunt Zorg, wordt erop gewezen dat patiënten en cliënten daar een melding kunnen doen. Zou de minister daarover duidelijkheid kunnen geven?

Voorzitter ...

De voorzitter:
Mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):
Mevrouw Van den Berg mag haar zin wel even afmaken, hoor.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Nee ...

Mevrouw Agema (PVV):
Ik heb ook een vraag over haar amendement, dus het mag ook later even.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Nee, ik ga nu beginnen aan een stukje over de BES-eilanden, dus ...

Mevrouw Agema (PVV):
Mevrouw Ellemeet legde de bal even voor. Ze had het over het geval dat een zaak nog niet definitief is. Toen zei mevrouw Van den Berg: ja, dat ga ik doen. Maar dan heb ik toch nog een andere, kritischere vraag. Een tuchtzaak duurt gemiddeld 200 dagen en een hoger beroep nog 200 dagen. Zo lang gaan we toch niet wachten om mensen te informeren over zaken die niet door de beugel kunnen?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Wij hebben dat inderdaad even specifiek nagevraagd: over welke periode spreken wij dan? Ons is meegegeven dat het maximaal zes maanden zou zijn. Dan heb ik het over zaken die geen gevolgen hebben voor de patiëntveiligheid, want dat is de categorie zware vergrijpen. Het is dus niet 200 dagen, zoals mevrouw Agema heeft meegekregen.

Mevrouw Agema (PVV):
Dat is het dus wel. Zes maanden is ook al lang, hè, om mensen niet te informeren. Nou ja, ik denk echt dat dit amendement nog even heroverwogen mag worden. Ik denk niet dat het erg verstandig is om zo lang, zes maanden, te wachten. En het is dus 200 plus 200 dagen bij een hoger beroep; dat is ruim een jaar.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ja.

Mevrouw Agema (PVV):
Ik denk niet dat het echt verstandig is.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Zoals ik zei, was mijn conclusie al dat het amendement in zijn huidige vorm geen draagvlak zal vinden. Dat zal ik zeker meenemen.

Ik doe ook Koninkrijksrelaties, dus wil ik zeker ook een vraag stellen over Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Artsen die in het ene land ernstig in de fout gaan, moeten niet zomaar in een ander land weer aan de slag kunnen gaan. Daarom is het mogelijk om maatregelen die in het buitenland zijn opgelegd aan een beroepsbeoefenaar over te nemen in het BIG-register. Daar hebben we gisteren nog over gesproken. In de nota van wijziging staat dat er ook een hiaat in dit systeem gedicht wordt. Nu is het namelijk nog zo geregeld dat binnen Nederland de Wet BIG geldt en dat maatregelen die in het buitenland zijn opgelegd, overgenomen kunnen worden in het BIG-register. Maar de Wet BIG geldt niet op de BES-eilanden, terwijl de eilanden uiteraard ook geen buitenland zijn. Die zijn onderdeel van Nederland. Gevolg is dat de maatregelen die op de BES-eilanden zijn opgelegd, niet in het BIG-register kunnen worden opgenomen. De minister herstelt dat hiaat nu, maar hoe is dat andersom geregeld? Hoe wordt geborgd dat, als beroepsbeoefenaren in Europees Nederland een maatregel opgelegd krijgen, dit ook op de BES-eilanden bekend is, zodat zij daar bij ernstige misdragingen niet zomaar aan de slag kunnen?

Ten slotte heb ik nog een vraag over de taakherschikking in de mondzorg. Wanneer verwacht de minister dat hij de AMvB waarmee het experiment wordt opgezet, met voorhang naar de Kamer zal sturen? Worden er in die AMvB ook heldere criteria opgenomen om te bepalen wanneer het experiment geslaagd is? Denk aan criteria als de verlaging van de kosten en minder buitenlandse tandartsen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Groothuizen van de fractie van D66.

De heer Groothuizen (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik vervang vandaag mijn collega Dijkstra, die andere parlementaire bezigheden heeft.

Mijn fractie begrijpt de noodzaak om de Wet BIG op een aantal punten te wijzigen en te verduidelijken naar aanleiding van het evaluatierapport dat alweer van vijf jaar geleden stamt. Zo is het goed om de herkenbaarheid van de BIG-nummers te vergroten. Ook vindt mijn fractie het belangrijk dat wordt verduidelijkt dat de uitvoering van risicovolle handelingen te allen tijde is voorbehouden aan beroepsbeoefenaren die over de deskundigheid beschikken om die handelingen verantwoord uit te voeren, ongeacht het doel van die handelingen, of die nu geneeskundig of cosmetisch zijn. Dat brengt mij wel meteen bij mijn eerste vraag. Mag iemand die huisarts of basisarts is en is opgenomen in het BIG-register, cosmetische handelingen uitvoeren? Is voor patiënten het verschil tussen een plastisch chirurg en een cosmetisch arts eigenlijk wel inzichtelijk? En meer in het algemeen: wordt met deze wet eigenlijk beter geborgd dat een arts bekwaam is om een bepaalde handeling uit te voeren?

Voorzitter. Dan het tuchtrecht. Het doel van het tuchtrecht binnen de Wet BIG is in de eerste plaats het bevorderen van het lerend vermogen van de sector. In de tweede plaats heeft het tuchtrecht de functie om disfunctionerende beroepsbeoefenaren te corrigeren en zo nodig van beroepsuitoefening uit te sluiten. Dat zijn heldere doelstellingen. In dat kader heb ik echter wel een vraag over de publicatie van berispingen en geldboetes. Dat zijn geen beroepsbeperkende maatregelen. Het tuchtrecht heeft dus geoordeeld dat de beroepsuitoefenaar de patiëntveiligheid niet in gevaar brengt en dat hij zijn beroep nog in de volle breedte zou mogen uitoefenen. Maar toch wordt ervoor gekozen die maatregel te publiceren via een aantekening in het register en publicatie in de Staatscourant, lokale dag- of weekbladen en een lijst op een website. Dat klinkt dan toch als een waarschuwing richting de patiënt. De KNMG wijst op de stigmatiserende effecten daarvan.

Ook uit onderzoek van het onderzoeksinstituut NIVEL blijkt dat ruim de helft van de zorgverleners die met een berisping of een geldboete te maken krijgen, heeft overwogen om te stoppen met werken. Uiteindelijk geeft zelfs 12% van de zorgverleners aan daadwerkelijk te zijn gestopt met hun functie als gevolg van zo'n tuchtrechtelijke procedure, inclusief openbaarmaking van een sanctie. Dat gaat vooral op voor zorgverleners die wat ouder zijn, ouder dan 60 jaar. Daarvan zegt maar liefst 4% te zijn gestopt als gevolg van zo'n gepubliceerde berisping op geldboete. Daaruit blijkt dat een berisping of geldboete een aanzienlijke impact kan hebben, uiteraard ook op de partner en het gezin van de beroepsuitoefenaar. Graag hoor ik van de minister wat hij van die consequenties vindt. Denkt de minister dat openbaarmaking en publicatie in dagbladen een rol spelen bij de keuzes die mensen maken om te stoppen met hun baan? In hoeverre draagt die publicatie eigenlijk bij aan het lerend vermogen, dan wel het corrigeren van artsen, wat toch de hoofddoelstelling van het tuchtrecht is? Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Tegelijkertijd blijkt uit het onderzoek van NIVEL dat de meerderheid van de onderzochte burgers belang hecht aan goede informatie over berispingen en geldboetes. Ook de Patiëntenfederatie heeft laten weten belang te hechten aan het naar buiten brengen van informatie over wat er misgaat. Dat is heel begrijpelijk. Maar de vraag dient zich aan of de informatie die nu wordt verstrekt er daadwerkelijk toe leidt dat de patiënt een geïnformeerde keuze kan maken. Er wordt immers geen duidelijke context gezet. De heer Hijink van de SP wees daar ook op. Mijn vraag aan de minister is dan ook of hij bereid is te onderzoeken of er alternatieven zijn voor de publicatie van berispingen en boetes en of hij zou kunnen toelichten hoe dit in de advocatuur werkt. Daar kan de raad van discipline ervoor kiezen een maatregel te publiceren, maar dat gebeurt niet standaard.

Voorzitter. Ook een ander punt dat door de KNMG werd aangesneden, vind ik belangrijk om te benoemen. Er wordt geconstateerd dat het tuchtrecht door de toenemende bevoegdheden van de tuchtrechter meer de kant van het strafrecht op gaat. Het tuchtrecht is bedoeld om de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bewaken en te bevorderen en om de patiënt te beschermen. Maar om dat te doen heb je een open cultuur nodig waarin beroepsbeoefenaren fouten en incidenten durven te melden. Wanneer het tuchtrecht wordt uitgebreid, is de vrees van de KNMG dat beroepsbeoefenaren zich minder open en minder toetsbaar zullen opstellen. Mijn vraag aan de minister is of hij dat risico onderkent en, zo ja, hoe hij dat denkt te voorkomen.

Voorzitter. De wet introduceert de mogelijkheid tot het opleggen van een last tot onmiddellijke onthouding van beroepsactiviteiten, de zogenaamde LOB. Een ingrijpende maatregel; dat zal iedereen met mij eens zijn. Daarom is het volgens mij van belang dat de minister toelicht wat de precieze criteria zijn op basis waarvan een dergelijke last kan worden opgelegd. Gezien het ingrijpende karakter van de last, pleit de Raad van State ervoor om de mogelijkheid tot het toetsen van die last op te nemen en dat te doen binnen een periode van een week. De afdeling meent dat het voor de hand ligt dat de inspectie de opgelegde last, voorzien van een motivering, ter beoordeling voorlegt aan een rechterlijke instantie waar de betrokken beroepsbeoefenaar dan ook kan worden gehoord. Op die manier, zegt de Raad van State, wordt er bij adequate rechtsbescherming recht gedaan aan het patiëntenbelang, maar ook aan het belang van de beroepsbeoefenaar. De afdeling acht de tuchtrechter daarvoor de aangewezen instantie.

De minister daarentegen zegt: nee, daarvoor moet je terecht in het bestuursrecht. Via de Algemene wet bestuursrecht kun je een voorlopige voorziening vragen. Graag hoor ik van de minister hoe die procedure dan precies verloopt en specifiek hoelang het nou eigenlijk duurt totdat een beroepsbeoefenaar die geconfronteerd wordt met zo'n last, zijn zaak kan voorleggen aan de bestuursrechter in een voorlopige voorziening. Dit heeft immers nogal wat consequenties. Nog belangrijker is de vraag wat die bestuursrechter dan toetst. Want de inspectie is acht weken bezig met het voorbereiden van een goed dossier, dus de bestuursrechter zal het met veel minder informatie moeten doen. Graag een reactie van de minister.

Ook heb ik nog een vraag over de periode van acht weken die de inspectie krijgt om een klachtschrift voor te bereiden en in te dienen bij het regionaal tuchtcollege. Waarom is precies voor die periode gekozen? Is een kortere periode dan die twee maanden eigenlijk niet mogelijk? Dit betekent immers dat iemand mogelijk twee maanden zijn beroep niet kan uitoefenen. Wanneer de inspectie afziet van de klacht, moet dat zo spoedig mogelijk worden gemeld aan de beroepsbeoefenaar. Hoe wordt in dat geval omgegaan met de eventueel geleden schade? Hoe wordt omgegaan met schade op het moment dat de tuchtrechter oordeelt dat de klacht van de inspectie niet gegrond was? Ook op dat punt krijg ik graag een toelichting van de minister.

Dan kom ik op het voorgestelde griffierecht in het tuchtrecht. Om een zaak aanhangig te maken, moet een klager €50 betalen. Dat bedrag krijgt hij terug op het moment dat hij in het gelijk wordt gesteld. Graag hoor ik van de minister waarom hij denkt dat een dergelijke drempel nodig is voor het indienen van een klacht. Worden er op dit moment zo veel bagatelzaken ingediend dat het echt nodig is om die drempel op te werpen? Is griffierecht de enige manier om dat te doen? Ziet de geïntroduceerde voorzittersbeslissing eigenlijk al niet op een mogelijkheid om zaken eenvoudig af te doen met een kennelijke niet-ontvankelijkheid of een kennelijke ongegrondverklaring? Hebben wij dat griffierecht eigenlijk wel nodig? Graag krijg ik een reactie van de minister.

Voorzitter, tot slot. Begin dit jaar lag de Wet BIG II, zoals deze vaak wordt genoemd, ter consultatie voor. Waarom is er eigenlijk niet voor gekozen om deze twee wetsvoorstellen in samenhang te behandelen? Wanneer denkt de minister dat de Wet BIG II naar de Kamer wordt gestuurd, zodat we die hier kunnen behandelen? Is er tegen die tijd dan ook — daar rond ik mee af, voorzitter — meer duidelijkheid over een eventuele aanwijzing van laseren als voorbehouden handeling? Graag een reactie van de minister.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Agema van de fractie van de Partij voor de Vrijheid.

Mevrouw Agema (PVV):
Voorzitter. De Wet BIG heeft twee functies. Enerzijds dient die de kwaliteit van zorg geleverd door BIG-geregistreerde zorgverleners, te bewaken en te bevorderen. Anderzijds dient deze wet de patiënten te beschermen tegen onzorgvuldig handelen van BIG-geregistreerden. De tweede evaluatie van de Wet BIG in 2013 en een aantal zaken van disfunctionerende beroepsbeoefenaren toonde de noodzaak aan om de Wet BIG aan te scherpen. Het voorliggende wetsvoorstel bevat diverse maatregelen daartoe, waarbij een aantal wel nog wat vragen oproepen.

Het beroepsverbod was al langer een wens van de PVV-fractie, omdat doorhaling alléén niet verhindert dat iemand in de gezondheidszorg blijft werken. De verbreding van de tuchtnorm naar de privésfeer onderschrijven we in principe ook, maar wat valt er dan precies onder "misdraging"? Ik zou van de minister graag nog een aantal voorbeelden horen. Het lijkt me namelijk niet dat te hard rijden, een belastingschuld en noem maar op ertoe leiden dat je in de problemen kunt komen met je BIG-registratie. Immers, dan komt iemand natuurlijk alleen maar verder in de problemen. Kan de minister een aantal voorbeelden geven van misdragingen in de privésfeer die aanleiding kunnen geven tot een tuchtzaak of een beroepsverbod?

De LOB-maatregel, de last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten, komt tegemoet aan een andere wens, namelijk om iemand onmiddellijk te kunnen schorsen wanneer het onderzoek en het indienen van een tuchtzaak te lang op zich laten wachten. Snelheid voor alles, wat ons betreft. Maar ook hierbij vragen wij ons af of de voorwaarden voor een LOB — zoals ik al zei: de last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten — wel helder omschreven worden en voor iedereen duidelijk zijn. Kan de minister hiervan ook voorbeelden geven? Daarbij is het niet duidelijk wat er gebeurt indien de tuchtklacht niet binnen acht weken tot stand is gekomen en ingediend. Vervalt de LOB dan? Maar wat is dan de procedure? Wat zijn de consequenties? Ik vraag dit omdat een termijn van acht weken bijzonder kort lijkt.

Dan de invoering van de voorzittersbeslissing, bedoeld om geen al te groot beslag te leggen op de capaciteit van het tuchtcollege. We vragen ons af of in een dergelijk geval niet gewoon moet worden terugverwezen naar de klachten- en geschilleninstantie. Wat is hierbij de link met de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg? Kan de minister hier nader op ingaan?

We blijven bedenkingen houden over het heffen van griffierechten van €50. Het is er al eerder over gegaan. Niet dat dit een onoverkomelijk bedrag is, of dat we in principe tegen een heffing van griffierechten zijn, maar we vragen ons af of dit echt nodig is, zeker gezien het voorgaande punt, de voorzittersbeslissing, en het feit dat er een onafhankelijke tuchtklachtfunctionaris wordt aangesteld om mensen die een klacht willen indienen te adviseren en te begeleiden. Dit zal toch wel een hoop van de ongewenste of niet ter zake doende klachten ondervangen, zo vraag ik.

In 2017 zijn er in totaal 2.230 klachten ingediend bij de tuchtcolleges, centraal en regionaal. Uitgaande van €50 griffierechten zullen de opbrengsten hiervan €111.500 zijn. Gaat een veelvoud van dit bedrag niet op aan de administratieve lasten? Kun je die griffierechten dan niet beter schrappen, zo vraag ik de minister.

Iemand die echt de fout ingaat bij de behandeling van kwetsbare patiënten dient de consequenties te dragen. Openbaarmaking van die fouten vinden we dan ook noodzakelijk. We delen de bezwaren van de KNMG dan ook niet dat de impact van openbaarmaking te zwaar is en dat de openbaarmaking moet worden geschrapt. Zoals ik eerder zei in mijn interruptie op mevrouw Van den Berg: een BIG-registratie is iets waar je trots op bent. Je bent namelijk bekwaam en je verwacht dat je collega's dat ook zijn. Laten we naar de cijfers kijken: er staan ruim 350.000 personen ingeschreven in het BIG-register. Van de 2.231 klachten in 2017 zijn er 141 maatregelen openbaar gemaakt. Dat strookt ook niet met het beeld dat we de sector onevenredig veel schade zouden toebrengen. Die 141 waren rotte appels. Als je zelf BIG-geregistreerd bent, denk ik dat je vindt dat het goed is dat de norm daar wordt gelegd waar hij moet liggen, namelijk hoog, want je bent zelf namelijk ook vakbekwaam en hoogopgeleid. Dat wil je ook van je collega's. Dit sterkt je dus juist, zoals ik zojuist al zei.

Nu het met deze wetswijziging tevens verplicht wordt om het BIG-nummer te vermelden op alle vormen van communicatie met de patiënt, zou ik willen voorstellen om op de website van zorgaanbieders het BIG-nummer gelijk te linken met het register, zodat met één klik de registratie voor patiënten is na te gaan, inclusief mogelijke tuchtmaatregelen. Kan de minister hiervoor zorgen, wellicht gelijk met de AMvB?

In aanvulling hierop: hoe is het toezicht geregeld op tijdelijk geschorste zorgverleners, zorgverleners met een gedeeltelijke ontzegging of zorgverleners die uit hun beroep zijn gezet? Hoe is het toezicht? Moet een zorginstelling hier zelf op toezien? Is het een wettelijke taak van de inspectie? Gaat zij het doen? Of wordt dit aan patiënten overgelaten? Als dat laatste het geval is, is het voorstel dat ik zojuist deed, om het BIG-nummer direct te linken aan het register, van wezenlijk belang. Graag een reactie van de minister.

Ten slotte. Ik weet nog uit de tijd dat Agnes Kant Kamerlid was dat wij ons hier in de Kamer hebben opgewonden over plastisch chirurgen die niet specifiek opgeleid waren als plastisch chirurg. Daardoor kreeg je dus die problemen dat iemand die opgeleid was als chirurg en dacht een hoop geld te kunnen verdienen met borstimplantaten dat ook maar gewoon ging doen. Ik vraag me af of plastische chirurgie nog altijd geen specialisme is. Is dat niet gewoon wenselijk, aangezien het zo'n grote tak van sport geworden is? Daarmee voorkom je dat iemand volkomen rechtmatig begint als plastisch chirurg en vervolgens denkt dat je een borst overdwars kunt opensnijden om er een implantaat in te stoppen. Iemand is dan wel opgeleid tot chirurg, maar kan vervolgens nog steeds zulke extreem domme dingen doen. Kan de minister daarop ingaan? Is het nog steeds zo dat plastische chirurgie geen specialisme is? Zou dat zo langzamerhand niet wenselijk zijn?

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Tot zover de eerste termijn van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:
Ik ga in ieder geval twintig minuten schorsen, zodat de minister kan nadenken over de antwoorden op de diverse vragen. Mijn voorstel is om het met de lunchpauze te combineren, maar dat wil ik met de Griffie bespreken, die even niet te bereiken is.

Ik schors uiteindelijk tot 13.50 uur. We gaan dan eerst stemmen over de moties ingediend bij het VSO eerder vandaag. Dan hebben we de regeling van werkzaamheden en daarna gaan we luisteren naar de minister. We hebben nu dus tevens lunchpauze.

De vergadering wordt van 12.15 uur tot 12.54 uur geschorst.

Voorzitter: Arib

Stemmingen

Stemmingen


Stemmingen moties Mogelijk "klimaatakkoord" voor de luchtvaart

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VSO Mogelijk "klimaatakkoord" voor de luchtvaart (31936, nr. 465),

te weten:

  • de motie-Kröger c.s. over jaarlijks rapporteren van alle broeikasgasemissies van luchtverkeer in, van en naar Nederland (31936, nr. 466);
  • de motie-Kröger c.s. over de Kamer informeren over relevante vorderingen in CORSIA (31936, nr. 467);
  • de gewijzigde motie-Kröger/Paternotte over vasthouden aan de Europese duurzaamheidseisen voor biobrandstoffen (31936, nr. 476, was nr. 468);
  • de motie-Remco Dijkstra over stimuleren van de inzet van biokerosine voor de luchtvaart (31936, nr. 469);
  • de motie-Paternotte/Kröger over geen verzwakking van het Europese emissiereductiesysteem als gevolg van invoer van CORSIA (31936, nr. 470);
  • de motie-Paternotte over deelname van de overige ministeries in het Corporate Biofuel Programme (31936, nr. 471);
  • de motie-Paternotte/Kröger over handhaving van de afspraken binnen het nieuwe CORSIA (31936, nr. 472);
  • de motie-Van Raan c.s. over verbeterpunten van CORSIA (31936, nr. 473);
  • de motie-Van Raan c.s. over bindende CO2-reductiedoelen binnen de luchtvaartsector (31936, nr. 474);
  • de motie-Laçin c.s. over scenario's voor de toekomst van de luchtvaart (31936, nr. 475).

(Zie vergadering van heden.)

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Kröger stel ik voor haar motie (31936, nr. 466) aan te houden. Op verzoek van de heer Paternotte stel ik voor zijn motie (31936, nr. 470) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
Voordat we gaan stemmen, geef ik eerst de heer Van Raan namens de Partij voor de Dieren het woord.

De heer Van Raan (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Wij zouden graag de motie op stuk nr. 473 aanhouden.

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Raan stel ik voor zijn motie (31936, nr. 473) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
De heer Baudet wil een stemverklaring afleggen. Waarover?

De heer Baudet (FvD):
Over alle moties.

De voorzitter:
Het is wel netjes om dat van tevoren aan te geven. Bij hoge uitzondering kunt u nu een stemverklaring afleggen, maar ik kijk nog even rond. De heer Remco Dijkstra.

De heer Remco Dijkstra (VVD):
Voorzitter, ik heb deze meneer Baudet niet gezien bij het debat, noch heb ik hem bij enig ander debat over infrastructuur en waterstaat gezien. Een stemverklaring bevreemdt mij dus zeer.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:
De heer Baudet.

De heer Baudet (FvD):
Wij zullen tegen deze moties stemmen, omdat ze alle in principe uitgaan van de premisse dat de mens een grote invloed heeft op het klimaat en dat CO2 obsessief teruggedrongen moet worden. Beide zijn in onze ogen niet het geval.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu stemmen over agendapunt 1, de stemmingen over de moties ingediend bij het VSO over de kabinetsinzet voor CORSIA.

In stemming komt de motie-Kröger c.s. (31936, nr. 467).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de SGP, het CDA en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Kröger/Paternotte (31936, nr. 476, was nr. 468).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, DENK, 50PLUS, D66, de SGP, het CDA en de ChristenUnie voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Remco Dijkstra (31936, nr. 469).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, D66, de VVD, de SGP, het CDA en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Paternotte (31936, nr. 471).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Paternotte/Kröger (31936, nr. 472).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS, D66, de VVD, de SGP, het CDA en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Raan c.s. (31936, nr. 474).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK, 50PLUS en de SGP voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Laçin c.s. (31936, nr. 475).

De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, DENK en 50PLUS voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

Hiermee zijn we aan het eind gekomen van de stemmingen.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:
Ik stel voor dinsdag aanstaande ook te stemmen over een brief van de vaste commissie voor Europese Zaken over het plaatsen van een parlementair behandelvoorbehoud bij het EU-voorstel Verordening oprichting Europese Arbeidsautoriteit COM (2018) 131 (34924, nr. 2).

Aangezien voor een aantal stukken de termijn is verstreken, stel ik vast, dat wat deze Kamer betreft, de volgende daarbij ter stilzwijgende goedkeuring overgelegde stukken zijn goedgekeurd: 34899-(R2102)-1; 34913-1; 34989-(2101)-1; 23908-(R1519)-135.

Ik stel voor de volgende stukken van de stand van werkzaamheden af te voeren: 29826-98; 29826-95; 34762-15; 34762-14; 22112-2523; 22112-2498; 22112-2533; 22112-2534; 22112-2340; 23987-186; 22112-2460; 22112-2461; 29546-29; 32623-198; 31765-316; 33990-64; 29453-458; 34775-IX-20; 25424-351; 34550-XVI-134; 31765-264; 33278-6; 21501-08-717; 32013-171; 32013-172; 25087-203; 21501-20-1319; 32813-156; 30196-542; 30196-560; 2018Z03400; 29689-542; 29248-272; 29248-306; 29248-304; 29628-752; 30952-300; 32013-166; 2017Z05039; 33693-9; 29248-301; 29248-302; 34550-XVI-8; 29248-299; 31016-96; 29248-296; 32620-181; 25424-334; 29689-778; 34300-XVI-167; 30420-258; 30420-263; 31839-615; 28345-179; 29248-308; 34550-XVI-142; 32012-39; 2018Z04391; 2018Z04360; 29665-277; 34104-201; 34775-IV-33; 2017Z15238; 33783-27; 21501-02-1837; 21501-02-1849; 29538-240; 32402-72; 21501-02-1855; 21501-02-1852; 2018Z03454; 31936-441; 29665-236; 34775-IV-36; 2018Z06456; 2018Z05529; 29614-71; 34606-10; 2018Z05214; 2018Z06415; 2018Z06416; 2018Z04522; 2018Z04523; 2018Z06641; 26234-208; 26234-207; 26234-209; 34775-IX-21; 34775-XV-91; 26150-170; 34775-V-70; 32623-202; 21501-02-1851; 21501-02-1856; 32545-79; 29352-8; 2018Z05544; 21501-08-714; 21501-08-715; 32861-30; 34899-(R2102)-2; 31322-348; 31322-347; 31322-342; 31322-345; 31322-346; 31322-340; 31322-343; 31322-341; 31322-336; 26643-534; 32637-310; 22112-2532; 26643-531; 26643-519; 21501-30-429; 34775-XIII-136; 2018Z04979; 28761-4; 28741-44; 32852-54; 30175-288; 31532-192; 34775-VI-95; 30821-42; 29754-440; 30977-151; 31293-385; 27923-284; 2018Z04989; 34886-3; 28741-42; 28741-41; 28741-40; 31839-613; 28741-39; 28741-38; 28741-35; 30420-256; 30420-257; 34775-XV-95; 29754-441; 29754-439; 19637-2366; 28828-107; 30111-109; 34104-209; 34834-4; 25424-391; 29477-474; 33506-29; 34588-70; 34775-IV-32; 34773-10; 23987-217; 2018Z05936; 32847-334; 31125-82; 34919-3; 29247-254; 29247-255; 29247-253; 33340-16; 34682-4; 33118-100; 34682-3; 34682-1; 34682-2; 22112-2508; 29477-472; 22112-2504; 22112-2501; 29477-466; 21501-31-476; 21501-31-482; 21501-07-1504; 26234-210; 26234-206; 21501-07-1486; 21501-07-1499; 21501-07-1507; 21501-07-1501; 21501-07-1502; 31415-20; 29279-414; 33296-14; 28684-517; 29477-471; 25424-387; 25763-27.

Aangezien voor de volgende stukken de termijnen zijn verstreken, stel ik voor deze voor kennisgeving aan te nemen: 31288-605; 34905-1; 29477-468.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Van Toorenburg namens het CDA.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Dit verzoek doe ik mede namens de VVD. Wij hebben begrepen dat de hoogste Griekse bestuursrechter heeft beslist dat vluchtelingen niet langer op de Griekse eilanden mogen worden vastgehouden. Dat kan grote gevolgen hebben voor de asielstroom. Wij zouden daarover een debat willen.

De heer Fritsma (PVV):
De PVV steunt het verzoek.

De heer Laçin (SP):
Ook namens de SP steun voor het verzoek.

De heer Van Ojik (GroenLinks):
Ik sluit mij daarbij aan, voorzitter.

De heer Stoffer (SGP):
Ook wij steunen het debat.

De heer Groothuizen (D66):
Voorzitter, steun voor het verzoek maar wel graag eerst een brief van het kabinet. In die brief zouden volgens mij drie elementen een rol moeten spelen, namelijk de consequenties van deze uitspraak van de Griekse rechter voor de opvang, voor de EU-Turkije-verklaring en voor de mogelijke rol die Nederland kan spelen.

De heer Azarkan (DENK):
Steun voor het verzoek.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Steun, maar in die brief van het kabinet zie ik dan ook graag de reactie van de minister voor Migratie op de uitspraak van de rechter.

De voorzitter:
Mevrouw Van Toorenburg, u heeft een grote meerderheid voor uw verzoek. Ik stel voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Het woord is aan de heer Laçin van de SP, die de heer Van Kent vervangt.

De heer Laçin (SP):
Dank u wel, voorzitter. Bijna 600 bedrijven op 845 locaties in Nederland hebben de afgelopen jaren gewerkt met asbesthoudend grit waardoor duizenden mensen zijn blootgesteld aan deze mogelijk kankerverwekkende stof. Dit vindt de SP onacceptabel. Daarom vragen wij een debat aan met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voorafgegaan door een brief.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Steun namens GroenLinks.

De heer Van Haga (VVD):
Voorzitter. Er staan meerdere debatten gepland die ongeveer over het hetzelfde gaan, zoals het asbestdebat en dat over de registratie kankerverwekkende stoffen. Bovendien hebben we eergisteren een brief gekregen van de staatssecretaris waarin ze zegt dat ze ons voor de zomer verder gaat informeren. Dus geen steun voor het debat.

De heer Moorlag (PvdA):
Voorzitter, steun voor het debat.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Het is een belangrijk onderwerp waarover zeker gedebatteerd moet worden maar ik ben het ook eens met collega Van Haga van de VVD, die aangeeft dat er al meerdere debatten over dit onderwerp gepland staan. Ook vanwege de lange lijst daarvan lijkt het mij heel goed om dit onderwerp bij een van die debatten te betrekken.

De heer Raemakers (D66):
Een heel belangrijk onderwerp, maar we moeten dat inderdaad betrekken bij de andere debatten die al ingepland staan.

De heer De Jong (PVV):
Voorzitter. Ik vind het wel een ontzettend belangrijk onderwerp, maar ook vanwege de snelheid lijkt het mij beter om het te betrekken bij die andere debatten die er al staan en wellicht kunnen we het samenvoegen; hoe sneller hoe beter. Verder vraag ik om een brief aan de Kamer over dit element dat nu naar voren wordt gebracht, zodat we goed worden geïnformeerd voordat we hierover gaan spreken.

De voorzitter:
Meneer Laçin, er staat al een debat op de lijst zie ik, aangevraagd door de heer Van Kent. Dat debat is met de staatssecretaris Sociale Zaken en gaat over de registratie door bedrijven van blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende stoffen.

De heer Laçin (SP):
Klopt, voorzitter. Dan zou ik graag de brief over dit specifieke onderwerp voor dat debat willen ontvangen.

De voorzitter:
Dan stel ik voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

De heer Moorlag namens de PvdA.

De heer Moorlag (PvdA):
Voorzitter. De PvdA maakt zich al langere tijd zorgen over het tekort aan vakmensen om de energietransitie te realiseren. Er is vanmorgen een rapport uitgekomen van de Sociaal-Economische Raad. Dat bevestigt die zorg. Het is een belangwekkend advies dat de Sociaal-Economische Raad uitbrengt. Het tekort aan vakmensen is de achilleshiel van het energieakkoord.

De voorzitter:
En u wilt een debat.

De heer Moorlag (PvdA):
De PvdA vindt het van belang dat daar een debat over wordt gevoerd met de minister van Economische Zaken en die van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De heer Van der Lee (GroenLinks):
De heer Moorlag was mij voor, dus ik ondersteun het verzoek van harte, maar ik wil ook wel graag echt een kabinetsreactie op dit SER-rapport. Dan lijkt het mij ook heel nuttig om met de bewindslieden hierover te spreken, want die zorg wordt breed gedeeld en er moet echt wat gebeuren.

Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. Ook wij maken ons grote zorgen of er straks nog vakmensen zijn. We maken ons ook grote zorgen wat er met de vakmensen gebeurt die nu in de fossiele industrie werken. Dus inderdaad van harte steun voor dit debatverzoek.

De heer Azarkan (DENK):
Voorzitter. Ook steun voor het debat, maar wellicht is het ook een idee om in een rondetafelgesprek met een aantal experts en betrokkenen te praten.

De heer Kops (PVV):
Van ons geen steun.

De heer Veldman (VVD):
De zorg wordt gedeeld, maar de heer Moorlag vraagt zo vaak een debat aan dat hij misschien niet meer weet dat hij over dit onderwerp al eens eerder een debat heeft aangevraagd en dat dat ook als dertigledendebat genoteerd staat. Belangrijker, dit onderwerp is ook gewoon onderwerp van gesprek aan de klimaattafels en is daar ook nadrukkelijk thema. Dus nog een keer een apart debat hierover heeft geen steun van de VVD.

De voorzitter:
Ik zit te kijken welk debat dan op de lijst zou staan van de heer Moorlag. Misschien bij de dertigledendebatten. We gaan het gewoon checken. Ja, het is nummer 28 op de lijst: dertigledendebat over de consequenties van de aanhoudende tekorten aan opgeleide technici. Dat debat is aangevraagd door de heer Moorlag, met de minister van Economische Zaken en Klimaat.

De heer Moorlag (PvdA):
En nu dus ook graag met Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In plaats van een dertigledendebat heeft de PvdA natuurlijk een voorkeur voor een meerderheidsdebat.

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. Een belangrijk onderwerp, en overigens ook grote kansen voor mensen op werk. Ik zou graag eerst de kabinetsreactie afwachten, die volgens mij altijd komt. Ik zou wel de minister van Sociale Zaken willen vragen om specifiek dit punt ook mee te nemen in het aanvalsplan tegen arbeidsmarktkrapte, dat hij de Kamer heeft beloofd.

De voorzitter:
Het is mij even ontgaan, maar dat kan aan mij liggen. U geeft voorlopig geen steun, of wel?

De heer Van Weyenberg (D66):
Dat had u helemaal goed begrepen.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Dat geldt ook voor het CDA. Ik kan me ook voorstellen dat als die kabinetsreactie er is voordat wij het AO Klimaat hebben, we het eventueel ook daar nog bij kunnen betrekken, nog voor de zomer.

De voorzitter:
Meneer Moorlag, u heeft geen meerderheid voor uw verzoek. Ik wil eigenlijk het stenogram van dit deel van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet. Dank u wel.

Dan ga ik nu naar de heer De Jong namens de PVV.

Ik hoor een telefoon overgaan. Van wie is die? Meneer Azarkan, dat kan echt niet!

Meneer De Jong.

De heer De Jong (PVV):
Hartelijk dank, voorzitter. Pensioenfondsen hebben ruim 1.300 miljard euro in kas en toch worden pensioenen al jarenlang niet meer geïndexeerd. Sterker nog, er dreigen zelfs pensioenkortingen. Dat zou toch niet zo moeten zijn. Wij willen hierover dan ook graag een debat aanvragen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De heer Laçin (SP):
De SP steunt dit verzoek.

De heer Van der Linde (VVD):
Hartstikke belangrijk, maar kan ik suggereren dat wij het meenemen in het AO Pensioenonderwerpen? Ik denk namelijk dat dat eerder aan de orde is.

De heer Moorlag (PvdA):
Voorzitter. Dit is een onderwerp dat heel veel mensen beroert, dus steun voor het debat.

De heer Van Weyenberg (D66):
Geen steun. Ik sluit me aan bij de VVD, dan kunnen we er sneller over praten.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Daar sluit ik me ook bij aan.

De heer Azarkan (DENK):
Ik ook.

De heer Van der Lee (GroenLinks):
Ik denk toch dat er heel veel eerdere momenten zijn waarop we dit kunnen bespreken dan een dertigledendebat, dus ik verleen geen steun op dit moment.

Mevrouw Sazias (50PLUS):
Het zal u niet verbazen dat 50PLUS dit debat steunt.

De heer De Jong (PVV):
Voorzitter, mag ik een opmerking maken?

De voorzitter:
Ja.

De heer De Jong (PVV):
Ik heb geen dertigledendebat aangevraagd. Ik heb gevraagd om een meerderheidsdebat, een debat dat we zo snel mogelijk in de plenaire zaal kunnen inplannen. Sterker nog, daar gaan wij zelf over. Wij kunnen dat zelf inplannen.

De voorzitter:
Klopt.

De heer De Jong (PVV):
Als het echt zo is dat D66 en VVD het een belangrijk onderwerp vinden, dan kunnen we het zo snel mogelijk inplannen en het hier in de plenaire zaal doen om op die manier onnodige kortingen te voorkomen.

De voorzitter:
Ja, maar er is geen meerderheid.

De heer De Jong (PVV):
Het blijft muisstil, dus ze willen het niet.

De voorzitter:
Nee.

De heer De Jong (PVV):
Nou, dat is een goed signaal aan de achterban, zou ik zeggen.

De voorzitter:
Dank u wel.

Dan ga ik naar de heer Emiel van Dijk namens de PVV. Het is de eerste keer dat u iets vraagt bij de regeling. Een soort maidenspeech, maar dan een minispeech.

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter. We hebben vanochtend in de krant kunnen lezen dat er als gevolg van jassen die bij de marechaussee en de politie worden gebruikt, ongewild vuurwapens kunnen afgaan, met als gevolg dat de betrokken personen zwaargewond zijn geraakt. Dat heeft zelfs geleid tot een amputatie bij een van de collega's daar. Een andere militair heeft een vinger moeten missen ...

De voorzitter:
Ja?

De heer Emiel van Dijk (PVV):
... als gevolg daarvan. Daarom willen wij graag een debat hierover aanvragen, zo snel mogelijk.

De voorzitter:
Dat is goed.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Namens mijn collega Diks zeg ik dat GroenLinks graag een brief heeft over deze kwestie en dat we het dan willen betrekken bij het AO over veiligheid bij Defensie van volgende week woensdag.

Mevrouw Belhaj (D66):
Voorzitter. Inderdaad met spoed een brief, ook al hebben ze nog niet alle informatie, en het dan inderdaad betrekken bij het debat van volgende week met betrekking tot de veiligheid.

De heer Bosman (VVD):
Voorzitter. Veiligheid bij Defensie is een belangrijk thema. Het is goed dat het wordt aangekaart, maar ik zou ook zeggen: betrek het bij het debat van volgende week over veiligheid.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Daar sluit ik mij bij aan. Daar staat dit belangrijke aspect ruim op de agenda.

De heer Moorlag (PvdA):
Ik sluit me aan bij de vorige sprekers: geen steun voor het debat, wel voor een brief.

De heer Stoffer (SGP):
Daar sluiten wij ons ook bij aan.

De voorzitter:
Meneer Emiel van Dijk, u heeft geen steun voor uw verzoek.

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Nee, jammer. Ik vind het jammer dat het moet worden betrokken bij zo'n druk AO, dat al een heel volle agenda heeft over allerlei andere zaken, ongevallen en misstanden bij Defensie, en dat we het niet uitgebreid kunnen bespreken. Ik zie inderdaad graag zo snel mogelijk een brief tegemoet, voor het AO.

De voorzitter:
Ja. Ik stel voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet. Dank u wel.

Mevrouw Buitenweg namens GroenLinks.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Vandaag heeft de Kinderombudsvrouw haar rapport gepresenteerd over de situatie van Nederlandse kinderen in voormalig IS-gebied. Zij reageert daarmee op eerder ingenomen standpunten van het kabinet. Ik zou graag een reactie van het kabinet willen, per brief, op de positie die zij inneemt en de juridische punten die zij naar voren brengt, alsmede op de oproep om hier Europees een oplossing voor te bieden, daarna gevolgd door een debat.

De heer Azarkan (DENK):
Voorzitter. De situatie is schrijnend. Drie weken geleden hebben we Kamervragen hierover ingediend bij de minister. Die zijn zowel door de minister van Justitie als door de minister van Buitenlandse Zaken nog even on hold gezet. Er is namelijk aangegeven dat er nog geen beantwoording komt. We hebben echt zo snel mogelijk een debat nodig, dus steun voor het debat.

Mevrouw Sazias (50PLUS):
Steun voor het debat.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Geen steun voor het debat, voorzitter. We hebben al een brief gekregen van het kabinet hierover. Er is feitelijk niets veranderd in de situatie. We hebben het er ook al over gehad in het algemeen overleg, dus nog een keer een debat is niet noodzakelijk.

De heer Markuszower (PVV):
Geen steun, voorzitter.

De heer Hijink (SP):
Wij willen graag de reactie afwachten en dan kijken of een debat gewenst is.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Er is dus wel steun voor de brief.

De voorzitter:
Een brief heeft geen steun nodig en ook geen meerderheid.

De heer Moorlag (PvdA):
Voorzitter, op dit moment geen steun. We willen de brief afwachten en dan bezien of een debat nodig is.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Voorzitter, ik kan mij daarbij aansluiten. We hebben het net aan de orde gehad bij het AO Terrorisme. We willen wel heel graag een brief met een reactie van de minister op de oproep van de Kinderombudsman. Naar aanleiding van die brief willen wij kijken wat het vervolg is.

De heer Verhoeven (D66):
D66 sluit zich ook aan bij degenen die zeggen: wel een brief en dan bezien wat verstandig is.

De heer Arno Rutte (VVD):
Voorzitter, geen steun voor een debat. Nu er een brief lijkt te komen, vind ik dat die zich niet zou moeten beperken tot een juridische analyse. Daar wil ik ook een veiligheidsanalyse in zien.

De heer Stoffer (SGP):
Geen steun voor een debat, wel voor een brief.

De voorzitter:
Mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik sluit mij aan bij het idee dat er een veiligheidsanalyse moet zijn, maar dan niet alleen voor de korte termijn, maar ook voor de lange termijn. Er komt een dag dat deze kinderen 18 jaar zijn en toegang hebben tot Nederland. Het lijkt mij dus uitstekend om hier een uitgebreide brief over te ontvangen. Dan kunnen we daarna kijken op welke wijze we het debat gaan voortzetten.

De voorzitter:
Ik stel voor het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daarmee zijn we aan het eind ... De heer De Jong, u was wat vergeten bij uw verzoek.

De heer De Jong (PVV):
Ja, bij mijn verzoek van zojuist. Ik had voldoende steun voor een dertigledendebat, dus ik zou het graag zo laten staan.

De voorzitter:
Wij zullen uw verzoek om een dertigledendebat toevoegen aan de lijst van dertigledendebatten. Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van deze regeling van werkzaamheden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Martin Bosma

Wijziging van de Wet BIG

Wijziging van de Wet BIG

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de verbeteringen die worden doorgevoerd in het tuchtrecht alsmede verbeteringen ten aanzien van het functioneren van de wet (34629).


Termijn antwoord

De voorzitter:
Ik hoop dat iedereen een prettige lunch heeft gehad. Misschien heeft de minister ook een hapje gegeten tussen het voorbereiden van zijn antwoorden door.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:
Ik geef hem in ieder geval nu het woord.

Minister Bruins:
Voorzitter, dank. Tegen misstanden in de zorg moet altijd kunnen worden opgetreden. Het tuchtrecht uit de Wet BIG is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Dat hebben we vanmorgen ook gehoord. Het tuchtrecht is er voor de acht BIG-registerberoepen, waaronder artsen, tandartsen en verpleegkundigen. Het helpt in de bescherming van de patiënt tegen misstanden die worden verricht door deze beroepsbeoefenaren. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, regelt vooral verbeteringen in het tuchtrecht. Zo kunnen we de patiënt beter beschermen doordat we met de wijziging die voorligt zorgverleners die niet goed functioneren en een gevaar vormen voor de kwaliteit en veiligheid van zorg beter aanpakken. De inspectie krijgt bijvoorbeeld de mogelijkheid om de zorgverlener direct op non-actief te stellen in afwachting van het oordeel van de tuchtrechter. Dat is die last tot onmiddellijke onthouding van beroepsactiviteiten, de LOB. Deze last is zo vormgegeven dat er ook een adequate rechtsbescherming voor de beroepsbeoefenaar is. De tuchtrechter krijgt daarnaast de mogelijkheid om een zorgverlener een verbod op te leggen om met alle patiënten te werken. Dat is het tuchtrechtelijk algeheel beroepsverbod. Ook zijn er maatregelen om de tuchtprocedure efficiënter te maken. De patiënt kan in het vervolg worden ondersteund in het proces van het indienen van een tuchtklacht door de tuchtrechtfunctionaris. Verder bevat het wetsvoorstel enkele verbeteringen van het strafrecht, wordt de herkenbaarheid van de zorgverleners als BIG-geregistreerden verbeterd en wordt de reikwijdte van de voorbehouden handelingen verduidelijkt.

Voorzitter. Ik zal niet alle elementen uit het wetsvoorstel hier de revue laten passeren, maar enkele belangrijke punten wil ik heel kort aanstippen, voordat ik aan de beantwoording van de vragen toekom. Het tuchtrecht is van toepassing op BIG-geregistreerde zorgverleners. Het wetsvoorstel verduidelijkt dat het tuchtrecht ook van toepassing kan zijn op ernstige vergrijpen die zijn begaan in de privésfeer, zoals zedendelicten. Met dit wetsvoorstel worden kwetsbare patiënten in het vervolg beter beschermd. Door de voorziening dat het tuchtrecht ook van toepassing is tijdens een schorsing, kan de inspectie voortaan een tuchtzaak starten tegen een geschorste zorgverlener die handelt in strijd met de schorsing of het tuchtrecht. Dat lijkt me een goede stok achter de deur.

In de tweede evaluatie van de Wet BIG werd geconstateerd dat van de jaarlijks gemiddeld 1.600 tuchtklachten er 15% gegrond is. Het wetsvoorstel bevat een aantal maatregelen om dat vraagstuk te ondervangen. Advisering aan de patiënt als klager door de tuchtklachtfunctionaris is erop gericht dat goed geformuleerde klachten bij de tuchtrechter terechtkomen, dus de klachten die daar thuishoren. Door een laagdrempelig griffierecht van €50 wordt de klager gestimuleerd om een goede afweging te maken, zodat klachten bij de tuchtrechter terechtkomen die daar thuishoren. Het griffierecht wordt terugbetaald als de klacht gegrond is. Via de voorzittersbeslissing kan de voorzitter eenvoudig kennelijk ongegronde klachten afdoen. Dat voorkomt behandeling in de raadkamer door het hele college en scheelt dus een hoop werk.

Het wetsvoorstel verduidelijkt dat ook voorbehouden handelingen met een cosmetisch oogmerk onder de Wet BIG vallen. Daarmee kan er geen misverstand meer over bestaan dat ook voorbehouden handelingen met een cosmetisch doel, bijvoorbeeld het injecteren van fillers, alleen door bevoegde en bekwame beroepsbeoefenaren mogen worden uitgevoerd. Om eenvoudiger de bevoegdheid van een beroepsbeoefenaar te kunnen controleren en te zoeken in het BIG-register, wordt verplicht dat BIG-geregistreerden hun registratienummer gaan voeren.

Voorzitter. Dat zijn een aantal elementen uit het wetsvoorstel, die vanmorgen allemaal aan bod zijn gekomen. Ik wil graag een poging wagen om de vele vragen die zijn gesteld te beantwoorden en begin bij de vragen die zijn gesteld door de heer Hijink. De eerste vraag is hoe we misstanden, zoals die met de borstendokter Rock G. in een privékliniek, kunnen voorkomen. De hoofdlijn is dat de inspectie via de Wet BIG toezicht houdt op de BIG-geregistreerden. Als de inspectie melding krijgt van schade of van een aanmerkelijke kans op schade, dan kan de melding meteen in behandeling worden genomen. Na onderzoek kunnen dan maatregelen worden genomen. Dat is de hoofdlijn van de werkwijze thans ook al.

In hoeverre draagt de Wet BIG bij aan het voorkomen van ernstige misstanden? Dat vroeg de heer Hijink. De bevoegdheidsbeperkende maatregelen kunnen ernstige misstanden voor de toekomst voorkomen. Dit wetsvoorstel bevat de mogelijkheid dat de tuchtrechter én de strafrechter een zorgverlener in het uiterste geval kunnen verbieden om met patiënten te werken. Ook krijgt de inspectie via de LOB de mogelijkheid om bij ernstige vergrijpen de zorgverlener direct op non-actief te stellen. Wat betreft het voorkomen van ernstige misstanden is ook een belangrijke rol weggelegd voor werkgevers en beroepsorganisaties.

De heer Hijink (SP):
Een van mijn vragen ging over groepen mensen die niet BIG-geregistreerd zijn maar wel flink de fout in gaan. U noemde die natuurgenezer die infusen inbrengt die hij helemaal niet mag inbrengen. Het laatste nieuws is dat hij nu wel weer een kliniek aan het openen is in Brabant. De vraag is dus: hoe gaat deze wet of een andere wet dit soort zaken voorkomen, waarbij mensen niet BIG-geregistreerd zijn, maar wel handelingen verrichten waartoe ze absoluut niet bevoegd zijn? Wat kan de minister daarop antwoorden?

Minister Bruins:
Het voorstel dat nu voorligt, gaat over de BIG-geregistreerden, en dus niet over niet-geregistreerden, waar de heer Hijink een voorbeeld van noemt. Daar kom ik later nog even op terug. Ik wou me nu eerst even concentreren op het wetsvoorstel en de vragen die daaraan annex zijn.

Voorzitter. De heer Hijink heeft nog gevraagd hoe het kan dat de Haagse borstendokter een privékliniek kan starten. De beroepsbeoefening is in Nederland in beginsel vrij. Ook bij bevoegde beroepsbeoefenaren zal nooit te voorkomen zijn dat er fouten worden gemaakt. Daarom stelt de Wet BIG strenge eisen aan de inschrijving in de registers. De Wkkgz, een andere wet, stelt eisen die de kwaliteit van instellingen moeten garanderen. Wordt niet aan de eisen voldaan, dan kan de inspectie optreden, bijvoorbeeld door het geven van een bevel of een aanwijzing. Dat geld ook ten aanzien van de zelfstandig werkende beroepsbeoefenaren. Tegen beroepsbeoefenaren kan voorts een tuchtprocedure worden gestart. In zeer ernstige gevallen kan hun een LOB worden opgelegd.

Dan heeft de heer Hijink specifiek gevraagd naar privéklinieken. Bij de Kamer ligt inmiddels het wetsvoorstel Wtza, de Wet toetreding zorgaanbieders. Ik stel voor dat we bij de bespreking van dat wetsvoorstel specifiek ingaan op de situatie in privéklinieken.

Een volgende vraag van de heer Hijink was: in hoeverre kun je de verantwoordelijkheid bij de patiënt leggen voor het feit dat de zorgverlener voldoende bekwaam en bevoegd is? De patiënt kan in het openbare BIG-register opzoeken of een zorgverlener bevoegd is. In het register wordt vermeld of aan een beroepsbeoefenaar een tuchtrechtelijke maatregel of een beroepsbeperkende maatregel is opgelegd. Deze informatie blijft openbaar voor de duur van de maatregel plus vijf jaar. Doorhalingen zijn tien jaar openbaar. Daarnaast is er online informatie beschikbaar over de kwaliteit van de zorgaanbieders. Het is dus niet zo dat de verantwoordelijkheid bij de patiënt komt te liggen. Maar zeker als het over je eigen lijf gaat, kan ik me wel voorstellen dat je als patiënt een actieve rol neemt en zelf gaat kijken in zo'n BIG-register. Dat moet je echt zelf doen om zicht te hebben op de BIG-geregistreerden. Eigenlijk vind ik dat ook wel een goede taak. Maar ik erken dat je de verantwoordelijkheid natuurlijk niet kunt verleggen. Daarom hebben we ook een inspectie die optreedt. Maar het is wel het een bij het ander.

Dan de volgende vraag van de heer Hijink. Er zijn meer taken voor de inspectie. Zijn ze toegerust op die grotere rol? Dat gaan we het komende jaar bekijken. We denken dat we voldoende capaciteit beschikbaar hebben bij de inspectie, maar dat weet je natuurlijk niet precies zeker. We hebben dus met de inspectie afgesproken dat we één jaar na de inwerkingtreding gaan kijken naar de consequenties, en dus ook naar de capaciteit die bij de inspectie beschikbaar is.

Wat betekent de wijziging van de wet die vandaag voorligt voor de groep zorgverleners die zich bezighoudt met cosmetische handelingen? In de praktijk bestond onduidelijkheid over de reikwijdte van de regeling voorbehouden handelingen. Dit wetsvoorstel vermeldt daarom uitdrukkelijk dat de voorbehouden handelingen uit de Wet BIG zijn voorbehouden aan op grond van de Wet BIG bevoegden, ongeacht het doel waarmee zij worden verricht. Het injecteren met een cosmetisch doel valt dus ook onder het verbod voor niet-bevoegden. Het inspuiten van bijvoorbeeld botox door personen die niet bevoegd zijn, wat nu in de praktijk voorkomt, is volgens de wet verboden.

Voorzitter. Dan nog een vraag. Ik heb nog een heel stapeltje. Waarom wordt er een griffierecht ingevoerd? Elders halen we de drempels weg. Moet dat ook niet hier gebeuren? Een flink deel van het debat voor de lunchpauze is hierover gegaan. Met het wetsvoorstel willen we aansluiten bij het tuchtrecht voor de juridische beroepen. Voor advocaten geldt sinds 1 januari 2015 een griffierecht. Dat geldt ook voor notarissen en gerechtsdeurwaarders sinds 1 januari 2018. Ik ben van mening dat het griffierecht bevordert dat de klager een afweging maakt om een tuchtklacht in te dienen of gebruik te maken van andere mogelijkheden. Zo kan worden voorkomen dat tuchtcolleges onnodig worden belast met lichte klachten die sneller en beter elders kunnen worden afgehandeld, bijvoorbeeld via het klachtrecht. Door de tuchtcolleges op die manier te ontlasten, kunnen zij zich bezigheden met de zwaardere klachten waarvoor het tuchtrecht is bedoeld. Dat lijkt mij in het belang van een goed functionerend tuchtrecht. Ik wil daar nog bij opmerken dat invoering van het griffierecht leidt tot een drempel, maar dat het griffierecht bij gegronde klachten terug wordt betaald aan de klager.

De heer Hijink (SP):
Het probleem met het griffierecht is natuurlijk dat het niet alleen gaat over de zwaarte van de klacht, maar dat het een drempel opwerpt, nog voorafgaand aan het indienen van de klacht. Mensen zien: hé, ik moet betalen voordat ik een klacht bij het tuchtcollege kan indienen. Dat is een drempel, een financiële drempel, zeker in de zorg, voor chronisch zieken en mensen met een beperking, die financieel vaak sowieso al in een lastig vaarwater zitten. Daarmee wordt voor die mensen een drempel opgeworpen. Daar zit een principieel probleem in, omdat je ook bij lichte klachten niet wil dat mensen die het niet kunnen betalen, hun recht niet kunnen halen. Dat is natuurlijk het principiële punt.

Minister Bruins:
Ik snap heel goed dat de heer Hijink dit naar voren brengt. Ik denk dat hij ook dit voorstel samen met de tuchtklachtfunctionaris moet bezien. Er komen — dat is de gedachte in eerste aanleg — vijf van die tuchtklachtfunctionarissen in dienst bij de overheid. Die helpen, als een guidance, om te kijken hoe een tuchtklachtprocedure moet worden ingericht. Dan wordt ook gekeken of die tuchtklachtwerkwijze het juiste middel is voor de juiste klacht of dat de klacht misschien via een andere route moet worden behandeld. Met die twee dingen bij elkaar denk ik dat je heel goed kunt verdedigen dat het griffierecht in de wet moet blijven staan, opdat we zorgen dat het systeem alleen wordt gebruikt voor klachten die een goede grond hebben.

De heer Hijink (SP):
Volgens mij geeft de minister in zijn eigen redenering juist aan dat de komst van die tuchtklachtfunctionarissen — dat is ook een mooie term — al een belangrijk hulpmiddel is. Daarom zijn wij er ook erg voor dat mensen geholpen worden met: wat moet ik nou met mijn klacht doen, moet ik die misschien op een andere manier aan de orde stellen en hoef ik het tuchtrecht misschien helemaal niet in te zetten? Daarmee heb je eigenlijk al een belangrijke stap gezet om een te grote stapel aan onzinnige klachten te voorkomen, maar dan heb je dat griffierecht dus niet meer nodig. Dat lijkt mij nou juist de crux.

Minister Bruins:
Nou ja, daar zit dus ons verschil van mening: u zegt "het een of het ander" en ik zeg "het een bij het ander". Ik vind die combinatie aantrekkelijk, met enerzijds die guidance bieden aan de patiënt die wil klagen. U zegt: het is het een of het ander. Mij lijkt de beste weg om aan de ene kant én aan de andere kant te helpen, al moet ik erkennen dat het instellen van een griffierecht nou niet direct helpen is maar wel het ordenen van zaken.

Mevrouw Agema (PVV):
We hebben ook vragen gesteld over de administratieve lasten met betrekking tot die griffierechten. We hebben er allemaal de mond van vol dat we minder administratieve lasten willen. Voor €50, wat toch een redelijk overzienbaar bedrag is, wordt zo'n circus opgetuigd: je moet aanmelden, registreren, invoeren, innen en misschien terugbetalen. Moeten we dat nou wel willen in een tak van sport waar iedereen klaagt over administratie?

Minister Bruins:
Dat ben ik helemaal met u eens. Er wordt in de sector veel geklaagd over regeldruk, en op goede gronden. Als wij dit griffierecht invoeren, moet dat dus in de administratief lichtst mogelijke vorm. Dat zou ik willen zeggen in de richting van mevrouw Agema, voorzitter.

Mevrouw Agema (PVV):
We weten allemaal dat administratie administratie is. Je moet het dus wel of niet doen. Met 2.200 zaken heb je hooguit een opbrengst van een ton. Dat gaat dus niet dekken wat het kost om mensen in te huren om die administratie allemaal bij te houden.

Minister Bruins:
Nee, het gaat niet over kosten en opbrengsten. Het gaat over het inleggen van een drempeltje. Wij denken dat dit een handig drempeltje is. Ik heb u net laten weten wat het aantal gegronde klachten in 2016 was. Dat is maar een percentage. Nogmaals, samen met de tuchtklachtfunctionarissen vind ik dit dus een nuttig en bruikbaar instrument.

De heer Groothuizen (D66):
De minister heeft het eigenlijk over een tweetrapsraket: de tuchtklachtfunctionaris en het griffierecht, maar er zit volgens mij nog een derde trap in, namelijk de voorzittersbeslissing, die het mogelijk maakt dat de voorzitter een klacht die kennelijk ongegrond is, kort en snel afdoet. Hoe kijkt de minister daar dan tegenaan? Zijn er dan niet iets te veel drempels in het systeem?

Minister Bruins:
Nee. Het is allemaal gericht op het zorgvuldig behandelen van klachten die een zekere zwaarte hebben. En als dat moet gebeuren door het tuchtcollege, dan moet daar de capaciteit ook beschikbaar voor zijn. Maar het inbouwen van — iets te huiselijk gezegd — zo'n zeef, met een voorzittersbeslissing, met een tuchtklachtfunctionaris, met een griffierecht, helpt allemaal om de ordening overzichtelijk te houden.

De heer Groothuizen (D66):
Dat begrijp ik wel, alleen is volgens mij de kwestie juist: is dat griffierecht niet een drempel te veel, zeker als de voorzitter al de mogelijkheid heeft om klachten die te lichtvaardig zijn ingediend op een eenvoudige wijze af te doen?

Minister Bruins:
Ik ben van mening dat dat niet te veel is. Daarom is er juist die combinatie van verschillende vormen van een zeef. Die moet ertoe leiden dat alleen de goede zaken terechtkomen bij het tuchtcollege.

De heer Hijink vroeg of de minister kan reageren op het punt van het voorschrijven van Uitsluitend-Receptgeneesmiddelen. Het voorschrijven van Uitsluitend-Receptgeneesmiddelen is voorbehouden aan een beperkt aantal BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren, namelijk artsen, tandartsen, verpleegkundigen en nog een paar categorieën. Voor andere artsen gelden vaak beperkingen, die afhangen van deskundigheid en opleiding. Deze staan in de wet benoemd.

De heer Hijink vroeg ook wat het verschil is tussen de in te voeren LOB en de klachtenprocedure zoals we die nu al kennen. De LOB wordt een nieuw instrument voor de inspectie. Om te voorkomen dat in gevaarlijke gevallen een beroepsbeoefenaar toch aan het werk blijft, kan de inspecteur de beroepsbeoefenaar direct op non-actief zetten. De LOB is daarmee wat anders dan de klachtenprocedure en de instrumenten die de inspectie verder tot haar beschikking heeft. Met de LOB kan de inspectie zowel BIG-geregistreerde solisten als BIG-geregistreerden in een instelling, die voldoen aan de wettelijke criteria, maar een gevaar vormen voor personen, direct op non-actief stellen in afwachting van het oordeel van de tuchtrechter. De LOB is bedoeld voor de gevallen waarin geen mogelijkheid tot herstel lijkt te bestaan. Hierbij kun je denken aan de Rock G.-situaties, waarin geen mogelijkheid tot herstel lijkt te bestaan. Is dat vooruitzicht er wel, dan zal de inspectie een bevel of een aanwijzing op grond van de Wkkgz opleggen. Je kunt dan denken aan aanwijzingen in de trant van: de hygiëne moet beter, of de scholing moet beter. Daar zit het verschil.

De heer Hijink vroeg wat er gebeurt als de klacht bij de tuchtrechter ongegrond wordt verklaard. Wordt de zorgverlener dan gecompenseerd? Als de beroepsbeoefenaar het niet eens is met de oplegging van de LOB, dan moet hij naar de bestuursrechter gaan. Als hij daar succesvol is, dan kan hij daar ook schadevergoeding vragen. Dat is de route die moet worden gegaan als de zorgverlener gecompenseerd wil worden voor de LOB.

Ik kom op de zwijgcontracten. Gevraagd werd of ik kan aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de zwijgcontracten. Komen deze nog voor? Ja. Zwijgcontracten zijn onacceptabel als zij in strijd zijn met zorgwetgeving of het goed functioneren van het zorgsysteem. Als de inspectie op de hoogte is van dergelijke zwijgcontracten, dan gebruikt zij haar bevoegdheden om op te treden tegen de zorgaanbieder. So far, so good wat betreft het beleidsmatige verhaal. Maar aantallen kan ik u hier niet noemen, want dat is natuurlijk een beetje de kern van zwijgcontracten. Ik heb dus geen kwantitatieve informatie voorhanden waaruit blijkt of en, zo ja, hoeveel zwijgcontracten er zijn. Zwijgcontracten liggen natuurlijk naast vertrouwelijke contracten. U weet allen dat in het civielrecht heel veel vormen van vertrouwelijke contracten mogelijk zijn. Ik heb u willen wijzen op die zwijgcontracten. Ik zie het verschil tussen een vertrouwelijk contract en een zwijgcontract. Bij een zwijgcontract is er sprake van strijdigheid met het begrip "goed bestuur", zoals dat wordt gehanteerd in de Wkkgz.

Gevraagd werd of de minister door de voorgestelde maatregelen in het tuchtrecht, dus de LOB, kan voorkomen dat er minder naar het strafrecht wordt gegrepen. Nou, nee, ik geloof niet dat de minister dat kan. Het kan zijn dat het effect optreedt dat er minder naar het strafrecht wordt gegrepen, maar dat is niet het oogmerk. Tuchtrecht heeft tot doel om de kwaliteit van de zorg te bevorderen. Het is niet punitief bedoeld, zoals het strafrecht. Het is ook mogelijk dat procedures uit tuchtrecht en strafrecht naast elkaar gaan lopen.

De heer Hijink had nog een vraag: kan de minister duidelijk maken hoeveel niet-BIG-geregistreerde zorgverleners cosmetische handelingen verrichten? Nee, ook hier heb ik geen aantallen over, en wel omdat veel cosmetische handelingen geen voorbehouden handelingen zijn. De cosmetische sector is een brede sector, die gaat van schoonheidsspecialisten en huidtherapeuten tot dermatologen en plastisch chirurgen. Dat totaaloverzicht heb ik dus niet.

Dan de verklaring omtrent het gedrag. Voor wie geldt die? Volgens de Wkkgz is de vog verplicht voor nieuwe medewerkers in de Wet langdurige zorg en in de intramurale geestelijke gezondheidszorg die valt onder de Zorgverzekeringswet, onder wie BIG-geregistreerden. Daarnaast kunnen zorgaanbieders ook van andere medewerkers een vog vragen, dus ook van BIG-geregistreerden.

Dit was volgens mij het stapeltje dat hoort bij de vragen van de heer Hijink.

De heer Hijink (SP):
Ik heb nog een vraag over die verklaring omtrent het gedrag. Het is natuurlijk best ingewikkeld uit te leggen dat iemand die in een verpleeghuis niet aan het werk kan omdat hij geen verklaring omtrent het gedrag kan krijgen, vervolgens wel in de thuiszorg aan de slag kan bij kwetsbare mensen thuis, bij wie je vaak alleen door het huis kunt gaan. Hoe kijkt de minister daarnaar?

Minister Bruins:
In dat thema heb ik mij eerlijk gezegd nog onvoldoende kunnen verdiepen. Ik heb mij nu even geconcentreerd op dit wetsvoorstel en niet op de reikwijdte van het aanvragen van een vog. Als ik het goed heb, zou nu ook voor andere partijen de mogelijkheid bestaan om in de thuiszorg een vog aan te vragen. Maar ik ben er onvoldoende van op de hoogte in hoeveel gevallen dat ook echt gebeurt.

De heer Hijink (SP):
Dat klopt. Gemeenten kunnen er inderdaad om vragen als organisaties zich inschrijven voor een aanbesteding. Dan kan de gemeente alle medewerkers vragen een vog te kunnen overhandigen. Alleen dat hoeft niet. Het is natuurlijk wel vreemd dat je op de ene plek waar je met kwetsbare mensen werkt wel een verklaring moet hebben, terwijl je op andere plekken waar zich evengoed situaties van mishandeling of diefstal kunnen voordoen, wel terechtkunt. Ik zou graag willen dat de minister daar nog specifieker naar gaat kijken. We zullen daar eventueel een motie over indienen.

Minister Bruins:
Dan wacht ik die motie op mijn gemak even af. De heer Hijink heeft ook een amendement ingediend. Als ik daar een appreciatie van moet geven, ontraad ik dat amendement.

Dan kom ik bij de vragen die zijn gesteld door de heer De Lange van de VVD-fractie. Wat is de rol en inzet van de nieuwe tuchtklachtfunctionaris? De tuchtklachtfunctionaris adviseert de klager over het formuleren van een klacht. Hij krijgt geen specifieke bevoegdheden, maar zorgt ervoor dat een klacht van een patiënt beter geformuleerd en onderbouwd is. De tuchtklachtfunctionaris biedt ondersteuning wanneer de klager daarom verzoekt. Hij gaat niet mee naar de zitting. Ook wisselt de tuchtklachtfunctionaris geen informatie uit met andere instanties zoals het Landelijk Meldpunt Zorg. Het verschil is dat het Landelijk Meldpunt Zorg algemene informatie geeft en dat de tuchtklachtfunctionaris specifiek adviseert over een individuele zaak. Hebben we al een profielschets gemaakt voor de tuchtklachtfunctionaris? Nee, daar zijn we nog mee bezig. Waar komt hij in dienst? Bij het ministerie. Hoeveel mensen zullen het worden? Wij denken aan een capaciteit van 5 fte.

De heer De Lange vraagt of ik het ermee eens ben dat het handig is als alle zorginformatie op één website komt. Hij vroeg of ik bereid ben met alle betrokken partijen daarover om tafel te gaan. Dit vraagstuk over het bundelen en soms ook het standaardiseren van de informatie komt regelmatig bij ons ter sprake. Ook in het VAO dat we hiervoor hadden, kwam het punt van het standaardiseren van informatie nog aan bod. Via het Informatieberaad Zorg — dat is een bestaande overlegvorm — zijn we inderdaad aan het bekijken of we informatie meer eenvormig, koppelbaar of vergelijkbaar kunnen maken. Ja, ik zie daarin voor mezelf dus een actieve rol.

De heer De Lange vroeg of de BIG-registratie niet simpeler kan. Hij sprak over doorlooptijden van zes, zeven weken in drukke maanden. Dat zijn de maanden waarin veel mensen afstuderen. Dat is de periode augustus tot oktober. In de rest van het jaar is de doorlooptijd gemiddeld iets meer dan drie weken. Ik ga graag met de registrateur van dienst — dat is het CIBG — om de tafel om te kijken of we met de inzet van extra stagiaires en uitzendkrachten die doorlooptijden kunnen bekorten. De kwaliteit mag er natuurlijk niet onder lijden, maar het onderwerp "opschieten, we hebben de handjes nodig in de zorg" maak ik het mijne.

Is de minister het ermee eens dat klagers moeten worden ondersteund in de gang naar de tuchtrechter? Ja, in het tuchtrecht gaat het erom dat de juiste tuchtklacht tegen de juiste beroepsbeoefenaar wordt ingediend, en dat deze ook goed wordt onderbouwd. Bij het opstellen van een klaagschrift heeft een klager een achterstand in beroepsinhoudelijke en zorgorganisatorische kennis ten opzichte van de beklaagde. Dat komt het tuchtproces niet ten goede. Dat is de reden om een tuchtklachtfunctionaris te introduceren. Op die manier worden klagers ondersteund om een klacht aanhangig te maken bij de tuchtrechter.

Dan cosmetische behandelingen. Wil de minister nieuwe manieren van behandeling, zoals plasmabehandelingen, opnemen als voorbehouden handeling in het hier nog voor te leggen wetsvoorstel BIG II? Specifiek over plasma en ultrageluid heeft het RIVM in zijn laatste rapport gezegd dat er geen aanleiding is om deze behandelingen op te nemen als voorbehouden handeling. Daarbij is gezegd dat de inspectie weinig meldingen ontvangt over dergelijke behandelingen. Meldingen die de inspectie vaker krijgt, gaan over laser en in enkele andere gevallen over behandelingen met IPL, intense pulsed light. Aangaande die nieuwe technieken zal ik de inspectie vragen eventuele signalen door te geleiden naar mijn departement. Ik zal dan ook kijken of er actie nodig is van onze kant.

De heer De Lange (VVD):
De vraag was er vooral op gericht dat de technologie voortschrijdt. We zitten nu in de situatie dat we steeds in wetgeving moeten vastleggen welk type apparatuur wel of niet zou kunnen. Maar er is een heel eenvoudige basisregel: als het de huid binnendringt en zo'n apparaat dus echt iets verandert in de huidstructuur, zou het feitelijk gezien onder een voorbehouden handeling vallen. Dat heeft het RIVM ook gezegd. Dit is bij IPL en laser het geval. Zou je, om elke keer weer wetswijzigingen te voorkomen, niet tot een algemene definitie kunnen komen om dat te ondervangen?

Minister Bruins:
Ik weet niet of dat kan, maar ik zie precies uw wens om niet per techniek of behandeling een lijst te hoeven maken maar een omschrijving te geven. Die maak ik ook de mijne. Laat ik eens bekijken of we bij de voorbereiding van de Wet BIG II tot zo'n definitie kunnen komen. Ik wil u die graag voorleggen en kijken of het uw goedkeuring kan wegdragen.

Dan de taaleis: wordt die nageleefd? In de Wkkgz is opgenomen dat alle zorgaanbieders goede en veilige zorg moeten aanbieden. Deze zorgplicht houdt ook in dat zorgaanbieders de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen om te kunnen communiceren met patiënten en collega's. De inspectie kan zorgaanbieders op deze verplichting aanspreken. Dat is in het verleden ook weleens gebeurd. Voorzitter, dat waren wat mij betreft de vragen die horen bij de VVD-fractie.

Ik kom bij de vragen die zijn gesteld door mevrouw Ellemeet van GroenLinks. Zij begon haar betoog met een verwijzing naar de Adrienne Cullen-lezing, die afgelopen vrijdag heeft plaatsgevonden in het Utrechts Medisch Centrum. Er was sprake van een medische misser en aanvankelijk van te weinig aandacht van de raad van bestuur van het UMC. Dat is inmiddels gecorrigeerd met een, wat heet, transparante aanpak, met meer aandacht voor die medische misser, met als oogmerk dat beroepsbeoefenaren van elkaar kunnen leren.

Dergelijke initiatieven uit het veld zijn heel belangrijk. Mevrouw Ellemeet heeft gevraagd hoe je ze zou kunnen bevorderen. Ik had het genoegen om de afgelopen week aanwezig te zijn bij de zogeheten Patient Safety Summit in Tokio. Daar is voorgesteld om jaarlijks een Dag voor de Patiëntveiligheid te organiseren. Een initiatief zoals de Adrienne Cullen-lezing vind ik daar heel goed bij passen. Op die summit heb ik dat voorbeeld ook genoemd. Ik heb erover gelezen en ik heb ook contact gehad met het UMC Utrecht. Ik heb begrepen dat het een heel bijzondere middag is geweest, niet alleen voor Adrienne Cullen maar ook voor de arts in kwestie die de veroorzaker is van de medische misser en de zwaarste uren uit zijn loopbaan heeft beleefd maar wel het lef had om daar vis-à-vis te gaan staan met mevrouw Cullen. Het schijnt een heel bijzondere middag te zijn geweest. Het aandacht hebben voor dergelijke initiatieven, zoals een Patient Safety Day, en dat ook uit te spreken van deze kant, lijkt mij een goede richting.

Gevraagd is of de onafhankelijke cliëntondersteuner een rol kan spelen als tuchtklachtfunctionaris. Ik heb inmiddels gezegd dat ik denk dat de tuchtklachtfunctionaris bij het ministerie in dienst moet komen. Dat is daarmee wat anders dan een onafhankelijke cliëntondersteuner. Ze bestaan allebei. De een is vaak op een bureau georganiseerd en de ander zal in dienst zijn van het departement. Is dat principieel nodig? Nou, dat niet, maar ik wist niet zo goed waar we hem anders zouden moeten onderbrengen. Dus daarom zal het een ambtenaar worden.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Mijn vraag ging wat specifieker over het feit dat de tuchtklachtfunctionaris zich richt op de ondersteuning van de feitelijke kant van de klacht. Vaak is het indienen van zo'n klacht een emotionele aangelegenheid. Wie kan dan juist die emotionele begeleiding bieden?

Minister Bruins:
Daar heb ik niet een professional voor in gedachten. Mevrouw Ellemeet perkt wel goed de rol van de tuchtklachtfunctionaris in. Ik zie die als een wegwijzer, als iemand die helpt om te kijken of het een tuchtklachtwaardige procedure moet worden. Ik weet niet of de emotionele kant van de zaak helemaal met een schaartje te knippen is, maar ik heb er niet direct een antwoord op wie die rol het beste op zich kan nemen, anders dan dat wellicht mensen in de privésfeer dat zouden kunnen doen.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Mijn vraag was dan ook of dat niet een taak zou kunnen zijn voor de cliëntondersteuner. Daar heb ik nog geen antwoord op gehoord.

Minister Bruins:
Ik weet niet precies wie de cliëntondersteuner is. Ik zou het mij dus best zo voor kunnen stellen, maar het is dan wel een beetje een slag in de lucht omdat ik niet weet op wat er precies wordt geduid met de cliëntondersteuner. Ik concentreer mij op de tuchtklachtfunctionaris, omdat dat onderdeel is van de voorliggende wet.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Ter verheldering nog het volgende. Iedere patiënt heeft recht op onafhankelijke cliëntondersteuning. Dat was waaraan ik dacht.

Minister Bruins:
Dan zou ik mij eerst moeten verstaan met die beroepsgroep voordat ik daar een uitspraak over doe.

Mevrouw Ellemeet vroeg verder wat ik van de mogelijkheid vind om openbaarmaking van berispingen tot een mogelijkheid te maken en niet een verplichting. In het kader van de maatregelen die we hier vanmiddag bespreken, merk ik het volgende op. De lichtste maatregel is een waarschuwing, de zwaarste maatregel is een doorhaling en daartussen zitten de berisping, de geldboete en de schorsing. Niet openbaar wordt gemaakt een waarschuwing. Dat is een keuze die al is gemaakt. Zo werkt het systeem op dit moment. Er wordt openbaar gemaakt vanaf een berisping. Dat zijn ook de berichten die u kunt lezen op een site of in de krant. Daar staat dan een heel summiere toelichting bij. Waarom is dan iemand berispt? Bijvoorbeeld vanwege slechte dossiervorming. Dat is een motivatie. Ik ben van mening dat we die werkwijze intact moeten houden, dus dat we die niet moeten veranderen. Mevrouw Van den Berg heeft natuurlijk ook op dit punt vragen gesteld. Ik vind dat we de knip moeten leggen bij de waarschuwing: niet openbaar. Daar is ook een bewuste keuze voor gemaakt. Dan kan nog het gesprek plaatsvinden met de beroepsbeoefenaar: je krijgt deze keer een waarschuwing, de volgende keer is het een zwaardere maatregel. Dus vanaf de berisping of de geldboete of de schorsing of de doorhaling, openbaar maken met een korte toelichting erbij.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Ik heb daar nog een vraag over. De collega van D66 gaf ook een toelichting op de mogelijke gevolgen van het openbaar maken van een berisping. Mijn vraag gaat over de proportionaliteit bij de afweging wanneer het proportioneel is om een berisping openbaar te maken en wanneer niet, ook gezien gevolgen in de praktijk.

Minister Bruins:
Wij spreken hier over laakbaar gedrag en over de mate waarin zich dat laakbare gedrag heeft voorgedaan. Als het oordeel volgt dat kan worden volstaan met een waarschuwing en dat daarbij dan de vertrouwelijkheid kan worden gegeven, lijkt mij dat een prima keuze. Ik erken volmondig dat je die knip ook ergens anders zou kunnen leggen, dus bij de berisping of bij de geldboete. Je kunt hem overal leggen. Maar de keuze is gemaakt om die te leggen bij niet openbaar maken in geval van een waarschuwing. Bij zwaardere vormen van laakbaar gedrag — daar gaat het over — wordt het besluit openbaar gemaakt. Dat vind ik een goede keuze.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
De minister zegt: de keuze is gemaakt. Hij zegt wel nog aan het eind: dat vind ik een goede keuze. Dat was wel even wat ik wilde horen, want anders lijkt het alsof het buiten de minister om gebeurt.

Minister Bruins:
Nee.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
De minister is minister. Hij zou die keuzes dan ook moeten verdedigen. Het blijkt uit de praktijk dat de effecten van het openbaar maken van een berisping soms zo verregaand zijn dat je je kan afvragen of dat wel proportioneel is. Dat is mijn vraag aan de minister.

Minister Bruins:
Op een andere manier geformuleerd, gaat het er hier over wie wij het dichtst bij ons zetten. Zetten wij de patiënt het dichtst bij ons of zetten wij de beroepsbeoefenaar het dichtst bij ons? Ik geloof dat de D66-vertegenwoordiger hier zojuist heeft gesproken over het feit dat sommige mensen als gevolg van de openbaarmaking stoppen met het uitoefenen van hun beroep. Dan gaat het wel vaak over mensen boven de 60. Dus de vraag is of er dan werkelijk een oorzakelijk verband is tussen het een en het ander. Maar het gaat hier toch om het maken van de keuze. Deze keuze is gemaakt. Dat is de keuze waarin ik ook geen wijziging zou willen aanbrengen.

De heer Hijink (SP):
Ik ben het erg met de minister eens dat openheid en transparantie superbelangrijk zijn en dat je er dus niet voor moet kiezen om bepaalde zaken maar niet te publiceren. De vraag is wel hoe je vervolgens publiceert. We hebben ook de voorbeelden gezien van de hele korte advertenties waarin wel staat welke maatregel genomen is, namelijk dat iemand een berisping heeft gehad, maar waarbij het volstrekt onduidelijk is voor de patiënt wat daarvan het belang is voor hem of haar. Dan is het dus totaal niet duidelijk of dit nu een goede of een slechte arts is en of een toelichting in die publicatie misschien een stuk duidelijker zou moeten. Is de minister het daarmee eens?

Minister Bruins:
Ja, dat lijkt me wel een goed punt. Ik heb nog niet een hele stapel van die advertenties doorgenomen, maar dat wij dicht bij de patiënt willen staan, vind ik de kern van de Wet BIG. Je maakt een keuze, naast wie, bij wie je het dichtst wilt staan, hoewel ik ook het heel grote belang erken van transparantie en van beroepsbeoefenaren waarvan ik graag wil dat zij open kunnen zijn over hun handelen. We maken allemaal weleens een fout en dat geldt dus ook voor de beroepsbeoefenaar. Maar inderdaad, uit het kreetje "arts A is berispt vanwege slechte dossiervorming", kun je natuurlijk niet zo heel veel halen. Dus daar zou ik best eens nader naar willen kijken.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
In aansluiting op wat de vorige collega's naar voren brachten, het woord "proportionaliteit" viel al. Vindt de minister niet dat dat toch ook aan een tuchtcollege overgelaten kan worden? En dan datgene wat collega Hijink aangeeft: als het dan gepubliceerd wordt, moet daarbij wat meer context worden gegeven zodat iedereen op het eerste gezicht kan begrijpen waarover het gaat.

Minister Bruins:
Op de eerste vraag van mevrouw Van den Berg luidt het antwoord ontkennend. Ik vind dat niet het tuchtcollege moet beoordelen of iets openbaar wordt gemaakt. Dat is een keuze die is vastgelegd. Ik wil mij daaraan vasthouden, dus het bij de waarschuwing niet openbaar maken en het bij de andere gevallen altijd openbaar maken. Het heeft mijn voorkeur om die situatie intact te houden. Datgene wat de heer Hijink vroeg, namelijk om iets meer context te geven, is een vraagstuk waarover ik mij wel wil buigen, omdat ik denk dat dat ten goede komt aan de patiënt zonder dat het een groot nadeel voor de beroepsbeoefenaar hoeft te zijn.

De heer Groothuizen (D66):
Dat punt is winst. Het is goed dat de minister zegt dat hij wil bekijken of we die informatie voor de patiënt kunnen uitbreiden. Misschien heeft dat ook wel een goed effect op de beroepsbeoefenaar, want dan wordt immers duidelijker wat de aard is van het verwijt dat hem of haar is gemaakt. Dat roept nog wel even de vraag op hoe ik dat dan nu moet zien. Misschien kan de minister dat niet allemaal beantwoorden, maar laat ik zijn eigen voorbeeld van onvoldoende dossiervorming nemen. Staat er nu in zo'n bericht "onvoldoende dossiervorming" of staat er "onvoldoende zorgverlening", en wordt daaronder ook begrepen dat sprake kan zijn van onvoldoende dossiervorming? Hoe zit dat?

Minister Bruins:
De begrippen die worden gebruikt, zijn als volgt: een berisping van arts A als gevolg van slechte dossiervorming of onvoldoende dossiervorming. C'est ça. Als het gaat om het bijlichten van patiënten, is dat misschien een beetje te summiere informatie. In dat thema zou ik mij wel willen verdiepen, zoals ik eerder heb betoogd.

De heer Groothuizen (D66):
Om het scherp te krijgen: dan begrijp ik dat de minister zowel wil kijken naar de categorieën als naar de eventuele toelichting die daaronder hangt.

Minister Bruins:
Nee. Ik wil kijken naar datgene wat openbaar wordt gemaakt en ik wil de summiere toelichting die wordt gegeven, beter en transparanter maken ten behoeve van de patiënt en de patiëntveiligheid. Dat vraagstuk zou ik willen bekijken. Dat is een beetje algemeen, maar ik kan het niet anders zeggen, omdat ik niet precies weet welke redengeving er in het verleden is geweest om deze zinnetjes zo kort en bondig te houden zonder dat er voor mij een relatie ontstaat met de patiënt en de patiëntveiligheid.

Voorzitter, we doen nog een vraagje. Hoe kan de tuchtklachtfunctionaris goed worden gevonden? In de richting van mevrouw Ellemeet zeg ik dat we reclame zullen maken via het Landelijk Meldpunt Zorg. Ook vanuit het ministerie zullen we bekendheid geven aan het bestaan van de tuchtklachtfunctionarissen.

Wie bepaalt of de klacht bij het tuchtcollege daadwerkelijk relevant is? Als een klacht relevant is, hoeft er dan geen griffierecht te worden betaald? Iedere tuchtklacht kan worden ingediend bij het tuchtcollege. Voordat een tuchtklacht in behandeling wordt genomen moet er griffierecht worden betaald. Het tuchtcollege bepaalt uiteindelijk of een klacht ontvankelijk is en gegrond is. Is een klacht ontvankelijk, dan bepaalt het tuchtcollege daarna of de klacht gegrond is of niet. Om een klacht gegrond te verklaren moet sprake zijn van gedragingen in strijd met de wettelijke tuchtnormen. Er is de bestaande tuchtnorm goede zorgverlening. Dat is tuchtnorm 1. Als gevolg van BIG II voegen we nu toe "wat betamelijk is". Dat zijn de twee wettelijke tuchtnormen. Als de klacht uiteindelijk gegrond wordt verklaard, krijgt de klager het griffierecht terug. Dat was wat ik in de richting van mevrouw Ellemeet wilde zeggen.

Dan de vragen die zijn gesteld door mevrouw Van den Berg van het CDA. Waar kan door de Nederlandse Vereniging van Diëtisten melding worden gedaan dat de titel van diëtist onterecht wordt gebruikt? In de richting van mevrouw Van den Berg zeg ik dat we dan naar de inspectie toe moeten. Die ziet hierop toe. Het is verboden een opleidingstitel zoals diëtist te voeren als daarvoor niet de juiste opleiding is gevolgd. Diëtist is namelijk een beschermde opleidingstitel op grond van de Wet BIG.

De volgende vraag. Is de minister, gelet op de invoering van de LOB, het ermee eens dat maatregelen zoals de berisping, waarschuwing en boete pas kunnen worden gepubliceerd als de zaak onherroepelijk is geworden? Op dat vraagstuk ben ik inmiddels ingegaan.

Op welke termijn kunnen we het wetsvoorstel BIG II verwachten? Ik zou graag willen dat wij eind dit jaar kunnen spreken over BIG II. Ik zou het althans op dat moment bij de Kamer willen hebben ingediend. Voor de zomer breng ik het wetsvoorstel in procedure.

Hoe kijkt u aan tegen opname en regulering van tandartsassistenten? Bepalend voor de vraag of een beroep wettelijk gereguleerd wordt, is dat de noodzaak daarvoor moet zijn aangetoond. Er gelden criteria voor de regulering van beroepen waaraan in ieder geval voldaan moet worden. De beroepsuitoefening moet zijn gericht op individuele gezondheidszorg, het basisberoep moet onderscheidend zijn en er moet sprake zijn van de noodzaak van bescherming van het beroep. En dat moet de beroepsgroep aantonen.

Wanneer verwacht de minister de mondzorg-AMvB naar de Kamer te sturen? Met de beroepsverenigingen in de mondzorg heb ik om de tafel gezeten. Desgevraagd heb ik ze tot 20 april de ruimte geboden om met een alternatief te komen. Na 20 april, deze vrijdag, zal ik, als er geen alternatief tot stand wordt gebracht, de AMvB in procedure brengen. Dat zal dus voor de zomer zijn.

Hoe borgt de minister dat maatregelen die zijn opgelegd in Europees Nederland ook bekend worden op de BES-eilanden? Dit om te voorkomen dat zorgverleners met maatregelen daar zomaar aan de slag kunnen. Voorzitter, vergeeft u het mij dat het antwoord een beetje technisch van aard is. Het gros van de op de BES werkende beroepsbeoefenaren is tevens in het BIG-register van de Wet BIG opgenomen. Ik regel dat maatregelen die op de BES door de tuchtrechter worden opgelegd, ook worden overgenomen en aangetekend in het BIG-register. Mevrouw Van den Berg zei het al. Dit kan ik alleen regelen voor beroepsbeoefenaren die tevens in het BIG-register zijn ingeschreven. Andersom is het natuurlijk ook belangrijk dat wanneer een beroepsbeoefenaar in Nederland bepaalde bevoegdheden verliest, dit ook gevolgen heeft voor zijn mogelijkheden om op de BES te werken. Op de BES wordt gewerkt met een zogeheten ontheffing. Deze ontheffing kan worden geweigerd als er in Nederland een maatregel is opgelegd. Ook bestaat de mogelijkheid om de reeds bestaande ontheffing in te trekken. Op die manier werkt de informatie dus in beide richtingen.

Wordt er voldoende gehandhaafd bij verrichtingen van cosmetische aard? Het is zaak dat patiënten goed weten bij wie ze met meldingen van misstanden in deze sector moeten zijn. Patiënten kunnen hiervoor terecht bij het Landelijk Meldpunt Zorg. De inspectie kan dan stappen ondernemen.

Dan de vraag hoe vaak de site jezelfmooiermaken.nl wordt geraadpleegd. Wanneer wordt er een campagne ingezet? Ik geef de meest recente cijfers. Tussen januari en augustus 2017 is de site 5.700 keer geraadpleegd. Ik heb geen idee of dat veel of weinig is. Mede naar aanleiding van de aansporing van mevrouw Van den Berg gaan wij de site actualiseren en verbeteren, en zullen we er een beetje meer reclame voor maken. Dat doen wij nog dit voorjaar, uiterlijk in juni.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik ben natuurlijk blij dat de minister aangeeft dat hij sowieso naar de website gaat kijken, maar ik kom even terug op de rol van de inspectie. In de stukken lazen we dat in het afgelopen jaar de inspectie bij vijf schoonheidssalons een inspectie heeft gedaan. Dat vinden wij bedroevend weinig. Wij horen graag van de minister hoe hij de inspectie op dit onderdeel en in deze sector kan verstevigen.

Minister Bruins:
We zijn afhankelijk van meldingen van misstanden aan de inspectie. De inspectie kan en zal dan een actieve houding innemen.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Dan concludeer ik dat, als er alleen op basis van meldingen gecontroleerd wordt en er nooit eens spontane inspecties plaatsvinden, de pakkans wel zeer beperkt is.

Minister Bruins:
Het zijn niet alleen meldingen, ook misstanden. Maar ook bij misstanden heb je natuurlijk wel een aanleiding nodig. Er wordt gezocht naar de meeste kans van slagen voor de inzet van een inspectie. Dat die inspecties er in het afgelopen jaar blijkbaar slechts in een klein aantal gevallen zijn geweest, daar zie ik als zodanig geen aanleiding in om dat aantal te vermeerderen.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Is het dan wellicht een optie dat er opnieuw gekeken wordt naar deze sector, omdat de potentiële risico's in deze sector misschien de afgelopen jaren wat onderbelicht zijn gebleven? Want de inspectie kijkt waar de grootste zorgpunten liggen om daarop dan ook effectief capaciteit in te kunnen zetten.

Minister Bruins:
Deze vraag aan de inspectie wil ik graag meenemen naar de inspectie en ik zal zorgen dat daar een antwoord op komt.

Eens even kijken, wat hebben we nog meer? Nog een technische vraag, maar ook die moet worden beantwoord. Hoe werkt de constructie dat schoolpersoneel voorbehouden handelingen niet-beroepsmatig, dus vrijwillig, kan verrichten? Worden hierover afspraken gemaakt? Heeft het onderwijspersoneel geen bezwaar dat deze handelingen in schooltijd worden verricht? Daar komt-ie. Alleen personen die op grond van de Wet BIG bevoegd zijn, mogen voorbehouden handelingen zoals injecteren zelfstandig uitvoeren. Onderwijsassistenten mogen beroepsmatig niet zelfstandig injecteren. Zij mogen wel beroepsmatig in opdracht en onder toezicht van een zelfstandig bevoegde, bijvoorbeeld een arts, injecteren als zij daartoe bekwaam zijn.

Of er sprake is van beroepsmatig handelen hangt af van de omstandigheden. Als de verpleegkundige handelingen tot het takenpakket horen, met een bijbehorende vergoeding, is sprake van beroepsmatig handelen. Ouders mogen bij hun kind insuline injecteren omdat dan niet sprake is van beroepsmatig handelen. Als een onderwijsassistente op verzoek van de ouders als privépersoon in plaats van één van de ouders insuline injecteert bij een kind, is ook sprake van niet-beroepsmatig handelen. Ook dan is er instructie of scholing nodig om de handelingen goed te kunnen uitvoeren. Relevant blijft hierbij wat is afgesproken met de zorgverantwoordelijke, bijvoorbeeld de huisarts, over het door familie en anderen toedienen van de insuline.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Even nog voor alle duidelijkheid, met name voor de mensen die in deze sector werken. De minister begon te zeggen dat je onder toezicht van een arts bepaalde handelingen zou mogen doen. Is mijn conclusie dan terecht dat er geen toezicht van een arts nodig is als het gaat om onderwijspersoneel op bijvoorbeeld bijzondere scholen dat dit doet in overleg met bijvoorbeeld de ouders? Dat personeel werd dus verzocht door de ouders om hun kind iedere dag insuline te geven, twee keer per dag op die en die momenten. Dan wordt dat personeel niet naderhand geconfronteerd met het verwijt dat dit niet was afgestemd met de arts?

Minister Bruins:
Voorzitter, deze vraag is zo specifiek van aard en ik kan mij goed voorstellen dat er door sommige mensen op sommige scholen heel precies wordt gekeken naar het antwoord daarop, dat ik u wil voorstellen om deze vraag schriftelijk te beantwoorden.

Hoe zit het met de beroepsbeoefenaren in het lichte regime? Voor hen geldt immers geen BIG-registratie. Kan worden geborgd dat zij gemakkelijker kunnen worden gevonden in de beroepsregisters? Voorzitter, veel beroepen in het lichte regime kennen een beroepsvereniging met een eigen register. Via de website van die beroepsvereniging kan de patiënt opzoeken of de behandelaar een diploma heeft. Bovendien betekent het lichte regime dat de opleidingstitel is beschermd. Alleen met het diploma mag je je bijvoorbeeld mondhygiënist noemen. Bij misbruik kan de inspectie optreden.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Even nog een toelichtende vraag. Dan moet ik dus als patiënt alweer weten dat er waarschijnlijk wel een beroepsvereniging zal zijn. En dan moet ik ook nog de naam van die beroepsvereniging kennen. Soms bestaat die naam uit een afkorting, waardoor in ieder geval de patiënt het helemaal niet weet. Vandaar onze vraag of daar, nu het BIG-register opnieuw wordt ingericht, misschien toch aandacht voor kan zijn en of daarvoor koppelingen gemaakt kunnen worden, zodat dit voor de patiënt makkelijker te vinden is.

Minister Bruins:
We moeten hier toch wel onderscheid maken. We zijn nu bezig met de behandeling van een wet over het BIG-register, en niet met andere zaken. Wie je niet vindt in het BIG-register, staat daar niet in. Dus als je zoekt naar de mondhygiënist, dan moet je kijken op de site van de Nederlandse vereniging voor mondhygiënisten, met de heel heldere en duidelijke afkorting NVM.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik noem toch even een voorbeeld. Stel, ik ben op zoek naar zo'n mondhygiënist. Ik weet het verder niet, maar het BIG-register is denk ik wel het meest bekend. Begrijp ik het goed dat het dan niet mogelijk is dat er gewoon op het register bijvoorbeeld het volgende komt te staan? "Dit register is alleen van toepassing op de volgende beroepen. Er zijn ook beroepen die onder deel 2 vallen. Daarvoor moet u op de websites kijken van de volgende beroepsverenigingen." Ik snap goed dat de minister dat niet in het BIG-register geïntegreerd wil hebben, maar het gaat ons om een verwijzing.

Minister Bruins:
Ook deze vraag is erg precies. Ik zou moeten kijken hoe dat in de praktijk kan. Daar heb ik nu geen idee van, maar als ik toch een brief aan het schrijven ben, wil ik daar ook het antwoord op deze vraag wel bij betrekken.

Mevrouw Van den Berg heeft ook nog gevraagd of een vrijwilliger snel kan worden aangemerkt als zijnde werkzaam in de beroepscontext. Vrijwilligers mogen bij de zorg worden betrokken. Dat betekent niet dat de kwaliteit van de zorg daaronder mag lijden. Het vrijwilligerswerk wordt onder gezag en verantwoordelijkheid van de zorginstellingen verricht. Vrijwilligers, uiteraard als ze niet BIG-geregistreerd zijn, mogen niet zelfstandig voorbehouden handelingen verrichten. Ze zijn aan dezelfde beperkingen onderworpen als iedere andere burger.

Dan is er nog een amendement ingediend door mevrouw Van den Berg. Mij is nog niet helemaal duidelijk of de tekst daarvan intact blijft; dat zullen we nog horen. Op basis van wat ik eerder heb gezegd, zou ik in ieder geval déze versie van dit amendement ontraden.

Ik kom bij de vragen die zijn gesteld door de heer Groothuizen van D66. Wat zijn de criteria voor het opleggen van een LOB? Ik kijk de heer Groothuizen aan. Ik denk dat die vraag inmiddels al is beantwoord. Ik zie hem knikken.

Hij vroeg ook hoe de procedure bij de bestuursrechter verloopt als zorgverleners het niet eens zijn met de LOB. Daar heb ik het ook over gehad, inclusief de mogelijkheid tot compensatie via de bestuursrechter, aan te vragen op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Wat doet de bestuursrechter met de beoordeling van de aanvraag van de inspectie bij het verzoek van de LOB? De bestuursrechter toetst die LOB. De bestuursrechter zal beoordelen of de inspectie in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen. Hij doet dat door te toetsen of de wet goed is toegepast en of het besluit daarmee past binnen de beleidsruimte die de wet biedt. Onderdeel van de toetsing door de bestuursrechter is de vraag of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur op de juiste wijze zijn toegepast. Dan gaat het bijvoorbeeld om de vraag of de nadelige gevolgen van een LOB voor een beroepsbeoefenaar niet onevenredig zijn in verhouding tot het te dienen volksgezondheidsdoel. Er zijn strenge criteria geformuleerd waaraan een LOB moet voldoen. Het is aan de rechter om te beoordelen of de inspecteur op basis van de feiten terecht heeft geoordeeld dat de gedragingen aan die wettelijke criteria voldoen en of bij het opleggen van een LOB de beginselen van behoorlijk bestuur in acht zijn genomen. Als de LOB ten onrechte blijkt te zijn opgelegd en de bestuursrechter die LOB vernietigt, dan is er dus die mogelijkheid tot schadevergoeding aanwezig.

De heer Groothuizen heeft ook een vraag gesteld over de drempel bij het griffierecht. Daarover heb ik gesproken.

Wanneer komt het wetsvoorstel BIG II naar de Kamer? Zoals ik zei: voor de zomer brengen we dat in de procedure. Het voornemen is om dit voor het eind van het jaar aan te bieden aan uw Kamer.

Bent u bereid om alternatieven te zoeken voor het openbaar maken van berispingen? Uit het betoog dat we eerder hebben gevoerd mag duidelijk zijn dat ik die bereidheid niet heb.

De heer Groothuizen (D66):
Ja, dat was mij inmiddels duidelijk. De minister had wel de bereidheid om te kijken of die informatievoorziening aangepast kon worden, waarvoor dank. De vraag is dan nog even wanneer de minister denkt dat naar de Kamer te kunnen sturen.

Minister Bruins:
Dat weet ik niet, want ik heb zelf bedacht dat ik wil kijken naar die summiere teksten. Geeft u me dus eventjes de tijd, maar ik kan u in ieder geval laten weten wanneer ik daar iets over weet in hetzelfde briefje dat ik net aan mevrouw Van den Berg heb beloofd. Dan hebben we al drie puntjes.

Wat is het lerend vermogen bij beroepsbeoefenaren na publicatie? Naar aanleiding van het betoog van mevrouw Ellemeet zijn we eigenlijk al op dat thema ingegaan.

Wat vind ik van de openbaarmaking en de keuze van artsen om te stoppen als gevolg van de openbaarmaking? Dat hebben we ook besproken, denk ik.

De cosmetisch artsen zijn ook al aan bod geweest.

Over de onmiddellijke beëindiging van de LOB hebben we het ook gehad.

Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Agema. Kan de minister een aantal voorbeelden geven van gedragingen in de privésfeer die aanleiding geven tot een tuchtprocedure? Dat was de eerste vraag van mevrouw Agema. Bijvoorbeeld de casus dat een huisarts zijn vrouw had vermoord, het bezit van kinderporno, illegaal verhandelen van medicijnen en gewelds- en levensdelicten. Dat zijn voorbeelden.

Nog een vraag: zijn de voorwaarden van de LOB helder omschreven? Kan de minister ...

De voorzitter:
Sorry, nog even op dit punt, mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):
Dat vind ik heel concrete voorbeelden, maar ik zie ze niet in een zekere categorie samenkomen. Een verkeersboete, te hard rijden, valt dat erbuiten? Waar ligt het onderscheid tussen wat wel en niet gedragingen in de privésfeer zijn?

Minister Bruins:
De kapstok is wat betamelijk is in relatie tot de uitoefening van het beroep. Daar valt in het algemeen te hard rijden in je auto niet onder en de onderwerpen die ik noemde wel. Zo zit het stramien in elkaar.

Zijn de voorbeelden van de LOB helder omschreven? Ook daar kan ik een voorbeeld van geven. Ik denk dat de Haagse borstendokter het meest bekende voorbeeld is. Dan gaat het over een situatie waarbij meerdere patiënten ernstig letsel hebben opgelopen, de inspectie aanwijzingen heeft dat de beroepsbeoefenaar de regels overtreedt of niet geschikt is om het beroep verantwoord uit te oefenen. De Haagse borstendokter is het voorbeeld, denk ik.

Mevrouw Agema (PVV):
Ik had gevraagd wat er gebeurt als er niet binnen acht weken tot een ...

Minister Bruins:
Dat is de volgende vraag. De LOB vervalt inderdaad, zoals mevrouw Agema al aangaf, na acht weken als er dan geen tuchtklacht door de inspectie is ingediend. Als de inspecteur binnen acht weken besluit geen tuchtklacht in te dienen, doet hij daarvan zo spoedig mogelijk mededeling aan de beroepsbeoefenaar. De LOB kan dan al eerder ten einde zijn. Weliswaar is een periode van acht weken relatief kort voor het zorgvuldig voorbereiden en indienen van een tuchtklacht, maar nu het om uitgesproken gevallen gaat, moet die termijn voor de inspectie toch als realistisch worden beschouwd. Omdat er bij het opleggen van de LOB sprake is van een zwaarwegend belang voor de volksgezondheid, is een termijn van acht weken ook niet onevenredig benadelend voor de beroepsbeoefenaar. De arts kan naar de bestuursrechter om bezwaar aan te tekenen tegen die LOB. Dat kan ook weer tijd kosten, maar hij kan ook de versnelde procedure kiezen met een voorlopige voorziening.

Hoe is het toezicht op tijdelijk geschorste of doorgehaalde zorgverleners geregeld? Het antwoord op die vraag is dat de inspectie op de hoogte is van de schorsing en toezicht houdt op de naleving. Wat is hierbij de rol van de zorginstellingen? De zorginstelling moet de schorsing respecteren. Doet zij dat niet, dan kan de inspectie optreden als de kwaliteit van de zorg in het geding is.

Verder is door mevrouw Agema gevraagd of plastische chirurgie nog steeds geen specialisme is. Plastische chirurgie is een specialisme op grond van artikel 14 van de Wet BIG. Ik wil daarbij opmerken dat het Zorginstituut Nederland momenteel met diverse partijen uit de cosmetische sector aan een kwaliteitskader voor cosmetische geneeskunde werkt. Aansluitend zullen bekwaamheidseisen — wie mag wat doen? — worden opgesteld.

Mevrouw Agema (PVV):
Het is dus de huidige praktijk dat iemand die algemeen opgeleid is tot chirurg zich niet zomaar kan uitgeven als plastisch chirurg?

Minister Bruins:
Ik vind dit soort heel specifieke vragen lastig, omdat daar rechtsgevolgen aan zitten. Ik hecht er dus aan om deze vraag ook schriftelijk te beantwoorden.

Mevrouw Agema (PVV):
Dat vind ik prima. Nu we gaan vragen om op de website van de zorgaanbieders het BIG-nummer te vermelden, gaan we dan ook meteen verlangen dat die gelinkt wordt aan het BIG-register?

Minister Bruins:
Die vraag wil ik graag in tweede termijn beantwoorden.

Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel. Ik vind die vraag over die plastisch chirurgen zo belangrijk om de volgende reden. Volgens mij was de praktijk dat, als je algemeen opgeleid was als chirurg, je je dus gewoon kon uitgeven als plastisch chirurg, zonder dat je daarin geoefend was. Het is dus gebeurd dat een chirurg borsten overdwars doorsneed om daar een implantaat in te duwen. Vandaar dat ik die vraag zo belangrijk vind.

Minister Bruins:
Dank u wel voor deze beeldende manier van uitdrukken. Ik wil daar ook graag een precies antwoord op geven, omdat daar misschien wordt geluisterd naar wat wij hier zeggen.

Mevrouw Agema (PVV):
Sorry, voor mijn beeldende vergelijking. Maar die man was dus volkomen rechtmatig plastisch chirurg.

Minister Bruins:
Voorzitter. Dan is gevraagd of de griffierechten opwegen tegen de administratieve lasten. Daar hebben we het net over gehad.

Mevrouw Agema heeft nog gevraagd of de minister ervoor kan zorgen dat met een klik op de knop de bevoegdheid van een zorgverlener kan worden gezien, inclusief de eventueel opgelegde maatregelen. Indien de naam van de beroepsbeoefenaar is gevonden, kan inderdaad in één keer worden gezien of er beperkingen gelden. Op dit moment hebben we nog het probleem van meerdere treffers op een naam, bijvoorbeeld bij "Jansen". In de toekomst, als we dit wetsvoorstel hebben behandeld en het uw instemming heeft, is dat probleem opgelost met het unieke BIG-registratienummer.

Daarmee hoop ik de vragen naar wens te hebben beantwoord.

De voorzitter:
Blijkbaar zijn er geen vragen meer van de zijde van de Kamer. Dan stel ik vast dat dit de eerste termijn was. Bestaat er behoefte aan een tweede termijn, zo vraag ik mij hardop af. In ieder geval bij de heer Hijink van de fractie van de SP. Ik geef hem dan ook het woord voor de tweede termijn.


Termijn inbreng

De heer Hijink (SP):
Voorzitter, dank u wel. Ik dank de minister voor zijn uitgebreide antwoorden. Dat gold ook al voor de eerdere schriftelijke antwoorden die wij van deze minister hebben ontvangen. Wij waren best wel blij met die antwoorden, omdat ze heel veel duidelijkheid gaven. Dat is ook weleens anders als je schriftelijke vragen stelt aan de regering. Dan word je nog weleens een diep, donker bos in gestuurd. Maar in dit geval waren de antwoorden erg verhelderend.

We hebben een discussie gehad over hoe uitspraken die door een tuchtcollege zijn gedaan, vervolgens gepubliceerd moeten worden. Wat de SP betreft zijn twee dingen heel belangrijk. Openbaarheid is het allerbelangrijkst, juist omdat het zo belangrijk is dat we de kwaliteit van de zorg versterken. Dat betekent ook dat je moet kijken naar het belang van de patiënt en het belang van de zorgverlener. Dan komen we dus op de vraag of de toelichting bij publicaties niet wat uitgebreider moet. We hebben een amendement in voorbereiding om dit te verbeteren. Alleen, dat is nog niet klaar. We gaan even kijken of we dat nog bijtijds kunnen indienen. In ieder geval heb ik samen met collega De Lange al een motie hierover gemaakt. Die kunnen we eventueel intrekken als het amendement veel beter zou zijn, maar dat is voor later. Laten we beginnen met de motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de beweging is ingezet om steeds meer transparantie te bieden rond de kwaliteit van zorg;

overwegende dat het voor mensen belangrijk is om bij hun keuze voor een specifieke zorgverlener te weten waarom eventuele maatregelen zoals opgenomen in het BIG-register zijn opgelegd;

constaterende dat nu bij de publicatie van maatregelen middels een aantekening in het BIG-register, publicatie in de Staatscourant, een of meer lokale dag- of weekbladen en op een lijst op de website van het BIG-register niet direct duidelijk is waarom een maatregel is opgelegd;

van mening dat dit kan leiden tot onzekerheid bij mensen en andere zorgverleners in de beroepsgroep;

verzoekt de regering in kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn om bij de publicatie van maatregelen een korte, begrijpelijke toelichting op te nemen waarom een bepaalde maatregel is opgelegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hijink en De Lange. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (34629).

De heer Hijink (SP):
Mocht het zover komen dat er op dit punt toch een amendement wordt ingediend, dan zou ik graag aan de minister willen vragen om daar schriftelijk op te reageren. Maar dat is voor latere zorg.

De voorzitter:
Dat moet hij sowieso doen, want hij moet het amendement recenseren.

De heer Hijink (SP):
Nou kijk, dat bedoel ik.

Dan de verklaring omtrent het gedrag. De minister wil daar op een later moment op terugkomen. Dat is heel goed. Wij vinden het moeilijk uit te leggen dat mensen die vanwege bepaalde gedragingen niet meer terechtkunnen in bijvoorbeeld de verpleeghuiszorg — ze hebben zich bijvoorbeeld schuldig gemaakt aan diefstal of mishandeling — wel terechtkunnen in bijvoorbeeld de thuiszorg, waar je bij ook heel kwetsbare mensen thuis over de vloer komt. Dat is voor die mensen geen prettig vooruitzicht, denk ik. Het gaat natuurlijk om het voorkomen van problemen. Het is heel belangrijk dat we via het tuchtrecht de problemen harder kunnen aanpakken, maar voorkomen lijkt mij nog belangrijker. Om die reden zullen wij samen met het CDA een motie indienen om duidelijker inzicht te krijgen in de vraag voor welke beroepen een vog verplicht zou moeten worden gesteld.

Dat was het. Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer De Lange van de fractie van de VVD.

De heer De Lange (VVD):
Voorzitter. Ik wil de minister danken voor zijn antwoorden en toezeggingen. Zorg moet veilig en betrouwbaar zijn. Dat is ten eerste ontzettend belangrijk voor de patiënt, maar zeker ook voor de hardwerkende zorgmedewerker. Die moet kunnen werken in een cultuur waarin wordt geleerd en verbeterd. Ik vond het wel opvallend in het debat dat we eigenlijk allemaal op zoek zijn naar manieren om dat verder voor elkaar te krijgen. Dat lijkt me een heldere boodschap, ook aan de zorg zelf. Ik weet dat daar ook hard aan gewerkt wordt.

Het is dan ook goed om in de informatieverstrekking volstrekt helder te zijn en over eventuele maatregelen in helder en begrijpelijk Nederlands te publiceren. Collega Hijink heeft daar mede namens mij net een motie over ingediend. Ik denk dat het mooi zou zijn als we daarin stappen zouden kunnen zetten.

Ik vind het echt winst dat de cosmetische handelingen onder de voorbehouden handelingen gaan vallen en dat er richting BIG II nog gekeken zal worden naar de definitie van de apparatuur die daarvoor wordt gebruikt, zodat dit ook voor de toekomst stevig staat.

We hebben nu het tuchtrecht behandeld met dit wetsvoorstel. Op naar BIG-II, waarbij we gaan praten over het vak van al die mensen die zo goed werken in onze zorg!

De voorzitter:
Mevrouw Ellemeet van GroenLinks.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. De minister liet zich in zijn beantwoording van vragen rond de publicaties ontvallen: aan wiens kant gaan we staan, aan de kant van de professional of aan de kant van de patiënt? Ik hoop dat we aan beide kanten staan. Want volgens mij zal het tuchtrecht pas echt effectief zijn als we de samenwerking weten te creëren tussen de professional en de patiënt. Ik heb de minister heel appreciërende woorden daarover horen uitspreken. Het is van groot belang om open te zijn en om een veilige ruimte te creëren voor de professional en de patiënt om het samen te bespreken als er dingen misgaan en om daar ook samen van te leren. Dank daarvoor.

GroenLinks vindt het belangrijk dat het openbaar maken van berispingen en boetes in de juiste context gebeurt zodat mensen weten wat zij aan die informatie hebben. Daarnaast blijf ik ook heel veel waarde hechten aan de proportionaliteit van het publiceren van informatie, want ik denk dat we de voor- en nadelen heel goed tegen elkaar moeten afwegen. Samen met mevrouw Van den Berg zal ik daar nog een amendement over indienen.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan mevrouw Van den Berg van het CDA.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Voorzitter, dank u wel. In de eerste plaats wil ik de minister graag bedanken voor alle uitgebreide antwoorden en voor de toezegging om sommige details in de brief te melden. Vanmorgen kwam al duidelijk naar voren dat het amendement zoals ik dat aanvankelijk had ingekleed, in ieder geval geen draagvlak heeft. Zoals mevrouw Ellemeet al aangaf, vinden wij het wel heel belangrijk dat de proportionaliteit wordt meegenomen en dat dus ook de context wordt weergegeven. Wij komen daarom met een aangepast amendement. Ik zie nu dat we vergeten zijn om de naam van mevrouw Ellemeet daaronder te zetten. Ik meld dus bij dezen dat dit amendement mede wordt ingediend door mevrouw Ellemeet.

Verder dien ik drie moties in. De eerste motie, die al werd aangekondigd door meneer Hijink, gaat over de vog.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de gezondheidszorg voor patiënten en cliënten een zo veilig mogelijke omgeving behoort te zijn;

constaterende dat in diverse andere sectoren, zoals de kinderopvang, naast een verplichte verklaring omtrent het gedrag ten behoeve van de veiligheid continue screening van medewerkers is opgelegd;

overwegende dat bij continue screening een toezichthouder geïnformeerd wordt als een medewerker die in een beroepsregister is opgenomen nieuwe strafrechtelijke gegevens op zijn naam heeft staan;

van mening dat continue screening daarmee een goed instrument kan zijn om de veiligheid van patiënten en cliënten te vergroten;

verzoekt de regering samen met beroepsorganisaties en patiëntenverenigingen te onderzoeken of en, zo ja, voor welke beroepen, naast een verplichte vog ook continue screening verplicht gesteld zou kunnen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Berg en Hijink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (34629).

Er is een vraag van mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):
We hebben het nieuwe amendement nog niet gezien. Het is nog niet rondgedeeld.

De voorzitter:
Exact.

Mevrouw Agema (PVV):
We kunnen daar dus geen vragen meer over stellen. Ik heb nu niet meteen behoefte aan een derde termijn hoor, voorzitter, maar kan mevrouw Van den Berg nu wel in een paar woorden aangeven waar het amendement over gaat?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Het gaat uitdrukkelijk om het woord "proportionaliteit". Het is nog steeds zo dat het tuchtcollege dat bepaalt. Het moet proportioneel zijn als er wordt gecommuniceerd. Ik kan even een stukje uit het amendement voorlezen: "Bij het besluit tot een aantekening in het register en openbare kennisgeving behoort daarom de proportionaliteit van de overtreding meegewogen te worden, net als momenteel in het advocatentuchtrecht gebruikelijk is." Vervolgens staat er: "Bij het besluit om wel tot openbaarmaking over te gaan kan gedacht worden aan gevallen waarin de betrokken beroepsbeoefenaar geen of gebrekkige zelfreflectie toont of als dat in het algemeen belang van de individuele gezondheidszorg is. Desgewenste openbaarmaking van een maatregel door het tuchtcollege gebeurt pas op het moment dat deze onherroepelijk is geworden. Het is bovendien wenselijk dat het tuchtcollege kan bepalen dat een maatregel alleen openbaar gemaakt wordt met voldoende toelichting waardoor voor patiënten de context van de maatregel helder gemaakt wordt."

Mevrouw Agema (PVV):
Dus? Wordt een berisping of boete nu wel opgenomen?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Wij laten dat aan het tuchtcollege.

De voorzitter:
En u verwacht dus een schriftelijke appreciatie van de minister van dit amendement?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ja.

De heer Hijink (SP):
Er is daarstraks door een van de collega's gevraagd of de kans dan niet bestaat dat zorgverleners het gevoel krijgen dat geen gelijke straffen voor gelijke gevallen meer gelden. Is mevrouw Van den Berg er niet bang voor dat er in het ene geval voor wordt gekozen om alleen een berisping toe te passen, terwijl de ander een berisping krijgt inclusief een publicatie? Dat wordt voor het tuchtcollege zelf natuurlijk een lastige kwestie, want het toevoegen van een publicatie kan dan zomaar als een extra straf gaan voelen.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Nou, laten we een voorbeeld nemen. Stel dat iemand één keer iets doet en een berisping krijgt, en dat de tweede keer hetzelfde gebeurt. In zo'n geval kan het tuchtcollege bijvoorbeeld zeggen: ja, sorry, de eerste keer vonden we nog dat er iets fout was gegaan, maar de tweede keer niet. Net werd het voorbeeld genoemd van een dossier dat niet goed was opgebouwd, of er is oude informatie gebruikt. We hebben uitdrukkelijk ook de verwijzing opgenomen naar het advocatentuchtrechtcollege. Daar zien wij eigenlijk niet wat de heer Hijink als zorgpunt naar voren brengt. Dat werkt bij het advocatentuchtrechtcollege op die manier goed.

De heer Hijink (SP):
Maar dan bestaat natuurlijk wel het risico dat het publiceren van een berisping of een andere maatregel niet zozeer tot doel heeft om de beroepsuitoefening te verbeteren, maar om een extra maatregel toe te voegen om in een bepaald geval iemand harder mee aan te pakken dan een ander. De vraag is natuurlijk of het tuchtrecht en de publicatie van maatregelen daarvoor bedoeld zijn.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Volgens mij is het doel van het tuchtrecht ook de patiëntveiligheid, waar we het net over hadden. We staan wel aan de kant van de patiënt. Als er dingen gebeuren die de patiëntveiligheid in gevaar brengen, dan is er gewoon helemaal geen discussie. We hebben het hier over zaken waarbij er duidelijk geen of weinig zelfreflectie is, oftewel waarbij het tuchtrecht van mening is dat een persoon er niks van heeft geleerd. Dan kan er bij twee dezelfde gevallen — u zou zeggen: twee dezelfde overtredingen — in het ene geval dus wel publicatie plaatsvinden en in het andere geval niet. Dat heeft dus ook te maken met de wijze waarop de persoon erop heeft gereageerd.

De voorzitter:
Uw volgende motie. O, er is nog een vraag van mevrouw Agema op dit punt.

Mevrouw Agema (PVV):
Dus met het CDA gaan we naar een sorryzegcultuur?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Wij zien dat niet als een sorryzegcultuur. Nogmaals, wij verwijzen ook naar de praktijk bij de advocaten. Daar wordt in die zin ook streng opgetreden. Dus nogmaals, alleen maar sorry zeggen is hier niet aan de orde. Het gaat erom dat er wel proportionaliteit is. Zoals mevrouw Ellemeet net ook heeft aangegeven, hopen we dat we niet alleen aan de kant van de patiënten staan, maar ook aan de kant van de zorgverleners. Daar willen wij een balans in brengen. Dat hopen wij met dit amendement te realiseren.

De voorzitter:
Prima. Uw tweede motie.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Mijn tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit onderzoek blijkt dat door openbaarmaking van berispingen en geldboetes een aanzienlijk aantal zorgverleners overweegt te stoppen met werken;

constaterende dat berispingen en geldboetes doorgaans zonder context openbaar gemaakt worden;

van mening dat patiënten niet gebaat zijn bij informatie over berispingen en geldboetes als daar geen adequate context bij geformuleerd wordt;

verzoekt de regering samen met beroepsorganisaties en patiëntenorganisaties te bepalen welke informatie bij openbaarmaking van berispingen en geldboetes gegeven moet worden, zodanig dat voor patiënten de context van de maatregel duidelijk is;

verzoekt de regering om deze informatie in het vervolg daadwerkelijk te vermelden bij de openbaar gemaakte maatregelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Berg en Ellemeet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (34629).

Er zijn wat vragen over de motie.

De heer De Lange (VVD):
Ik heb een vraag over deze motie in relatie tot hetgeen u net vertelde over het amendement. In deze motie stelt u dat het belangrijk is om een en ander te openbaren en de context goed te schetsen. Dat ben ik helemaal met u eens.

De voorzitter:
Dat bent u met mevrouw Van den Berg eens.

De heer De Lange (VVD):
Dat ben ik helemaal met mevrouw Van den Berg eens. In uw amendement stelt u voor daar toch een onderscheid in te maken. U stelt namelijk voor dat de tuchtrechter daar een oordeel over velt, en de informatie in het ene geval wel en in het andere geval niet wordt geopenbaard. Waarom dit amendement, als u toch van mening bent dat het heel belangrijk is dat elke patiënt goed geïnformeerd wordt?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Twee dingen daarover. Ten eerste willen wij sowieso dat de context van besluiten duidelijker wordt. Het tweede is dat we willen dat in sommige gevallen het besluit niet gepubliceerd wordt als het tuchtrechtcollege dat vindt. Vandaag hebben we natuurlijk de discussie gehoord in deze Kamer. Mocht het nu zo zijn dat het amendement het niet haalt, dan willen we in ieder geval geborgd hebben — dus niet onderzocht maar gewoon geborgd — dat voortaan die context bij besluiten vermeld wordt, vanaf heden.

Mevrouw Agema (PVV):
Ik vind het eigenlijk steeds gekker worden. Mevrouw Van den Berg zegt dat er steeds meer beroepshulpverleners zijn die overwegen te stoppen als gevolg van de wet die vandaag voorligt. Maar vorig jaar zijn er op de 350.000 mensen die in het BIG-register staan, 141 maatregelen gepubliceerd. Denkt u niet dat het overgrote deel van die 350.000 professionals, die vakbekwaam zijn en die zien dat een ander over de schreef is gegaan, het gewoon goed vindt dat de normen hoog worden gehouden?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Volgens mij hebben wij helemaal geen discussie over het hooghouden van de normen. Daarvoor zijn ook juist die waarschuwing en die berisping en die geldboete. Het is helemaal niet aan de orde dat wij de normen zouden willen aanpassen.

Mevrouw Agema (PVV):
Maar u schrijft toch dat steeds meer beroepskrachten overwegen te stoppen? Hoeveel zijn dat er dan?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Het gaat ons erom dat als mensen een keer in de fout zijn gegaan, het tuchtrechtcollege bekijkt of dit een fout is die we gelijk in het publieke domein moeten delen. Als dat niet zo is, kan iemand dat in feite één keer doen zonder dat dat gelijk overal in het publieke domein en in het hele dorp bekend is. Dat heeft niets te maken met het op dat moment aanpassen van de norm, want de norm is juist de reden waarom iemand die waarschuwing, die berisping of die geldboete krijgt.

Mevrouw Agema (PVV):
Tot slot. Er staat hier daadwerkelijk dat een aanzienlijk aantal zorgverleners overweegt te stoppen met werken. Maar er zijn toch echt maar 141 maatregelen openbaar gemaakt. Welk deel overweegt om te stoppen? Hoeveel mensen overwegen te stoppen? Het is toch buitenproportioneel wat u hier schrijft?

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Wij kunnen alleen maar refereren aan het onderzoek van het NIVEL. Dat hebben we in de voetnoot van het amendement ook gedaan. Ik heb daar verder niks aan toe te voegen.

De voorzitter:
Uw derde motie.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik kom op mijn derde motie. Ik had eerder al vragen gesteld over botox, dus het zal wellicht niet verrassend zijn dat die motie over botox en fillers gaat.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat artsen in het Erasmus Medisch Centrum aangeven dat alleen al in 2016 ruim 390.000 behandelingen met Botox en fillers zijn uitgevoerd;

overwegende dat deze artsen aangeven dat zij veel patiënten behandelen nadat zij in een achterkamertje van een zonnestudio, of bij de kapper, slechte fillers of zelfs een soort plastic ingespoten kregen;

constaterende dat bij het onderzoek naar schoonheidssalons in de zomer van 2016 kappers en zonnestudio's niet zijn meegenomen;

verzoekt de regering vervolgonderzoek te laten uitvoeren, waarbij ook gekeken wordt naar behandelingen met Botox of fillers die worden aangeboden bij bedrijven, zoals kappers en zonnestudio's, die niet geregistreerd staan als bedrijf dat schoonheidsverzorging als corebusiness heeft;

verzoekt de regering tevens de Kamer hierover voor het einde van 2018 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Berg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (34629).

Mevrouw Agema (PVV):
Ook hier de vraag: wat is de orde van grootte? Alsof bij alle kappers achter in de zaak Botox wordt gespoten! Het is toch gewoon verboden? Het mag toch gewoon niet? Maar nu moeten alle kappers opgejaagd worden van het CDA.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Mevrouw Agema brengt terecht naar voren dat het verboden is. Anderzijds moeten we constateren dat het toch gebeurt, want anders zouden die mensen niet uiteindelijk bij een medisch specialist terechtkomen voor een hersteloperatie. De minister heeft net aangegeven dat de capaciteit van de inspectie op dit moment met name is gericht op meldingen. We hebben ook bij de minister aangegeven dat het zo kan zijn dat deze sector niet voldoende in beeld is bij de inspectie. Daarom willen we graag nader onderzoek naar deze sector.

De voorzitter:
Prima. Dank u wel.

De heer Groothuizen en mevrouw Agema zien af van hun spreektijd. Dan is dit de afsluiting van de zijde van de Kamer. Kan de minister reeds reageren? Dat is niet het geval. Hij geeft aan: vijf minuten vanaf nu. En geen seconde langer!

De vergadering wordt van 14.45 uur tot 14.50 uur geschorst.

De voorzitter:
Het woord is aan de minister.


Termijn antwoord

Minister Bruins:
Voorzitter, dank u wel. In de betogen in tweede termijn zijn geen nadere vragen gesteld. Wel zijn er een amendement en vier moties ingediend. Aangezien ik de tekst van het amendement nog niet heb, zal daar schriftelijk op gereageerd worden.

Dan kom ik toe aan de vier moties. In de motie op stuk nr. 11 wordt de regering verzocht in kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn om bij de publicatie van maatregelen in een korte, begrijpelijke toelichting op te nemen waarom een bepaalde maatregel is opgelegd. Dat ligt heel dicht bij wat ik heb proberen uit te drukken in eerste termijn. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.

De voorzitter:
Meneer Hijink? De motie heeft "oordeel Kamer" gekregen, hè.

De heer Hijink (SP):
Zeker, maar het is even ingewikkeld, want we zijn net tot de conclusie gekomen dat het ook heel goed mogelijk is om hierover een amendement in te dienen. Dat is nu dus in de maak. Om die reden zou ik deze motie toch even willen aanhouden, zodat we eerst het amendement kunnen indienen en de minister daarop kan reageren. Dan kunnen we daarna kijken waar we staan.

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Hijink stel ik voor zijn motie (34629, nr. 11) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Bruins:
Er komt zo nog een motie waarvan het dictum ontzettend veel lijkt op dat van deze motie. Daar zal ik straks nog iets over zeggen.

In de motie op stuk nr. 12 wordt de regering verzocht om samen met beroepsorganisaties en patiëntenverenigingen te onderzoeken of en, zo ja, voor welke beroepen, naast een verplichte verklaring omtrent het gedrag ook continue screening verplicht gesteld zou kunnen worden. Deze motie wil ik ontraden. Ik zie het niet als een praktisch mogelijk uit te voeren motie. Daarvoor moet allerlei informatie van het Openbaar Ministerie worden verbonden met talloze zorgpartijen. Als ik het oordeel aan de Kamer zou laten over de vraag om dit te onderzoeken, dan wekt dat een zekere verwachting van de haalbaarheid. Ik zie het praktisch niet als te doen, dus ik ontraad deze motie.

De voorzitter:
Prima. Dan de motie op stuk nr. 14.

Minister Bruins:
Daarin wordt de regering verzocht om samen met beroepsorganisaties en patiëntenorganisaties te bepalen welke informatie bij openbaarmaking van berispingen en geldboetes gegeven moet worden, zodanig dat voor patiënten de context van de maatregel duidelijk is. Ook wordt de regering verzocht deze informatie in het vervolg daadwerkelijk te vermelden bij de openbaar gemaakte maatregelen. Deze motie lijkt dus een beetje op de motie op stuk nr. 11. Ik laat dus het oordeel aan de Kamer.

Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik wil even het verschil uitleggen tussen de motie op stuk nr. 11 en de motie op stuk nr. 14. Wij hebben de motie op stuk nr. 14 ingediend omdat in de motie op stuk nr. 11 wordt gevraagd naar de mogelijkheden te kijken. In onze motie zeggen wij dat we gewoon willen dat het gebeurt. Als de minister zegt dat deze motie ook "oordeel Kamer" krijgt, wil ik graag nog even extra bevestigd krijgen dat het wat hem betreft dan ook gerealiseerd gaat worden.

Minister Bruins:
Ik wil de vergelijking niet al te ver doorvoeren, maar ook in de motie op stuk nr. 11 wordt gevraagd om in een begrijpelijke toelichting op te nemen waarom een bepaalde maatregel is opgelegd. Dat opnemen slaat terug op de publicatie. Ik dacht dus dat het niet alleen ging om het onderzoeken, maar ook om het publiceren. Dat is volgens mij ook wat wordt gevraagd in de motie op stuk nr. 14.

De voorzitter:
De minister heeft de motie goed gelezen en laat haar aan het oordeel van de Kamer over. Dan zijn we eruit, lijkt me. Dan de motie op stuk nr. 15.

Minister Bruins:
Daarin wordt de regering verzocht om vervolgonderzoek te laten uitvoeren waarbij gekeken wordt naar behandelingen met botox of fillers die worden aangeboden bij bedrijven zoals kappers en zonnestudio's, en de Kamer hierover voor het eind van het jaar te informeren. Deze motie zou ik willen ontraden. Het gebruik van fillers is een vorm van injecteren en is al verboden. De regelgeving die in dit wetsvoorstel voorligt, heeft dat nog verder verduidelijkt. Ik zie geen aanleiding om hier thans nader onderzoek naar te doen.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:
Het gewijzigde amendement van mevrouw Van den Berg is inmiddels binnen, maar daar verwachten we dan schriftelijk een commentaar uwerzijds op.

Minister Bruins:
Ja, het lijkt me goed dat we dat schriftelijk doen, zoals ik gezegd heb.

De voorzitter:
Dan kunt u er een nachtje over slapen. Tot zover dit debat. Dank aan de minister voor zijn aanwezigheid heden ten dage.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Aanstaande dinsdag stemmen wij over de moties, de wetswijziging en de amendementen, die we gedeeltelijk nog moeten binnenkrijgen, net als het commentaar van de minister daarop.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Arib

Nederlands-Engels in het hoger onderwijs

Nederlands-Engels in het hoger onderwijs

Aan de orde is het VAO Nederlands-Engels in het hoger onderwijs (AO d.d. 03/04).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Aan de orde is het VAO Nederlands-Engels in het hoger onderwijs. Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom.

Ik geef de heer Özdil als eerste spreker namens GroenLinks het woord.

De heer Özdil (GroenLinks):
Voorzitter. Namens mijn fractie wil ik alle collega's bedanken. Het debat bracht boven tafel dat ondanks de verschillen alle partijen de meerwaarde inzien van meertaligheid en het gebruik van Engels in het hoger onderwijs. Ik wil ook de minister bedanken voor haar constructieve antwoorden.

De minister onderschrijft dat meertaligheid in het hoger onderwijs van essentieel belang is voor de kracht van ons land; wij moeten deze daarom op een goede manier stimuleren, maar zij moet geen doel op zichzelf zijn. Dat is belangrijk om ook in de toekomst in de wereldtop van onderwijs, onderzoek en wetenschap mee te kunnen doen. Daarom is GroenLinks blij dat de minister niet op de stoel van de opleidingen wil zitten, maar ruimte laat voor een inhoudelijke afweging per geval. Net zo vind ik het belangrijk dat er voldoende Nederlandstalige opleidingen zijn en net als collega Van Meenen onderstreep ik dat het gebruik van het Engels geen beletsel mag zijn voor de toegankelijkheid en voor de doorstroming van stapelaars. Ik zie dan ook uit naar het SCP-rapport hierover. Op dat moment ga ik graag het gesprek met de minister aan.

Ook studenten onderschrijven het belang van het gebruik van Engels. Daar hecht ik aan. Een van de grootste zorgen van studenten betreft de kwaliteit van het Engels. Tijdens het debat bevestigde de minister in haar antwoord op mijn vragen dat het belangrijk is dat het hoger onderwijs veel meer leert van de goede voorbeelden uit het tweetalig voortgezet onderwijs. Om te helpen dat belang verder uit te werken dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het tweetalig onderwijs (tto) 30 jaar ervaring heeft met het gebruik van Engels;

overwegende dat het tto bewezen successen heeft geboekt in taalbeleid, didactische concepten en een kwaliteitszorgsysteem;

overwegende dat de trainingen van de tto-docenten doorgaans plaatsvinden vanuit de lerarenopleidingen;

verzoekt de regering de Nuffic te vragen om, in overleg met de lerarenopleidingen, het delen van best practices tussen het voortgezet onderwijs en het hoger onderwijs te faciliteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 622 (31288).

Dank u wel.

De heer Özdil (GroenLinks):
Dank u.

De voorzitter:
Dan geef ik nu het woord aan de heer Beertema namens de PVV.

De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. De minister geeft tegenstrijdige signalen af over de verengelsing in het onderwijs. Zo heeft ze gesproken over "alleen bij meerwaarde", maar heeft ze ook gesteld dat ze nog geen uitgekristalliseerde visie heeft.

De politiek — wij dus in de Tweede Kamer en onze collega's in de Eerste Kamer — heeft nog geen serieuze gelegenheid gehad om deze verengelsing volgens de democratische spelregels te behandelen, laat staan dat het heeft geleid tot wetgeving. En het gaat ook nog eens over iets wat tot redelijk wat maatschappelijke onrust leidt. In de tussentijd neemt het hoger onderwijs zijn kans waar — zo zie ik dat — en gaat het in hoog tempo verder met het verengelsen. Ik ben bang dat we straks voor een voldongen feit staan: een verengelst onderwijs dat bijna niet meer terug te vernederlandsen is zonder hoge kosten. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de verengelsing van het hoger onderwijs in hoog tempo op ongecontroleerde wijze groeit en dat het met het oog op de kwaliteit van het onderwijs niet verantwoord is deze ontwikkeling onverminderd te laten doorgaan totdat een nieuw wettelijk kader van kracht wordt;

verzoekt de regering handhavend op te treden indien de wettelijk vereiste noodzaak voor het gebruik van het Engels ontbreekt, bijvoorbeeld ingeval het Engels als doel op zich geldt, tot het moment dat de aangekondigde voorstellen van de minister hun weerslag hebben gekregen in wetgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beertema en Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 623 (31288).

Dank u wel.

Dan geef ik nu het woord aan de heer Van der Molen namens het CDA.

De heer Van der Molen (CDA):
Voorzitter. In dit VAO zou ik graag nog een paar uitspraken van de minister in het algemeen overleg willen aanhalen en aan het eind een uitspraak van mijzelf. Ik zeg de minister overigens toe dat ik niet mijzelf continu blijf citeren, maar vandaag wel nog een keer.

Ik heb de minister horen zeggen: "Ik vind dat op dit moment wel een punt waarvan we ons moeten afvragen: waar leiden al die keuzes per opleiding toe? Iemand moet zich voldoende zorgen maken over dat totaalbeeld. Ik vind dat ik daar als stelselverantwoordelijke mijn verantwoordelijkheid voor heb."

Ik heb de minister ook horen zeggen: "Ik zou het onwenselijk vinden als het feit dat opleidingen in het Engels zijn, voor bepaalde groepen, bijvoorbeeld voor studenten met een migrantenachtergrond, voor eerstegeneratiestudenten echt een te grote barrière zou zijn."

Verder heeft zij gezegd: "Als de ene universiteit kiest om een bepaalde opleiding in de Engelse taal te doen, moet er met elkaar worden gekeken wie dan het aanbod in het Nederlands borgt."

Ook heb ik haar horen zeggen: "Laten we vooropstellen: als er eenmaal een keuze is gemaakt voor het Engels, betekent dat niet dat die nooit teruggedraaid kan worden."

En verder: "Bij de herijking van het bekostigingsstelsel moeten we kijken naar instellingen die buitenlandse studenten aantrekken om de studentenaantallen op de eigen universiteiten op te krikken."

Ik heb haar ook horen zeggen: "Maar voor mij staan daarbij wel drie dingen voorop: Engels moet als onderwijstaal bij de aard en de inhoud van het onderwijs en bij de arbeidsmarktsituatie passen; als onderwijs in het Engels wordt gegeven, moet dat Engels wel van een goede kwaliteit zijn; de keuze voor het Engels moet transparant worden gemaakt; en de medezeggenschap — ik zeg het hier nog maar eens — moet daarbij betrokken zijn."

Dat zijn allemaal goede opmerkingen van de minister en die doen ons reikhalzend uitzien naar het internationaliseringsbeleid. En dan citeer ik ten slotte mijzelf nog maar even: "We gaan met heel veel belangstelling kijken naar de brief die voor de zomer komt. Als die nuance er namelijk in die brief ook weer toe zou leiden dat de waarheid maar wat in het midden gelegd wordt, dan zou ik wel heel erg ontevreden zijn." En met die nuance bedoel ik dan dat beetje halfslachtige dat misschien in de antwoorden zat.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Futselaar namens de SP.

De heer Futselaar (SP):
Voorzitter. De SP ziet met zorg een ontwikkeling waarbij universiteiten en ook wel hogescholen bestaande wetgeving op het gebied van Engelstalig onderwijs maximaal oprekken om zo toch vooral de benodigde studentenaantallen binnen te halen. Dat is kwalijk omdat het de toegankelijkheid van het onderwijs kan schaden, omdat het de kwaliteit van het onderwijs negatief kan beïnvloeden, omdat het kan betekenen dat de keuzemogelijkheden beperkt worden en omdat het Nederlands als wetenschappelijke taal daarmee onder druk staat. In het AO hebben we er behoorlijk stevige woorden over gesproken. En, eerlijk is eerlijk, de minister heeft ook redelijk stevige woorden gesproken in dat AO en een aantal dingen toegezegd in de aanloop naar de brief over internationalisering, namelijk over de mogelijkheid dat bij de NVAO-opleidingsaccreditatie Engelstalig onderwijs wordt meegenomen, dat ook gekeken zal worden of het bekostigingssysteem het niet te veel beïnvloedt en dat eventueel de wet moet worden gewijzigd. Daar zijn we best tevreden over. Dus dat zien we tegemoet. Dat betekent niet dat we niet nu nog iets aan handhaving kunnen doen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat artikel 7.2 van de WHW zegt dat het onderwijs wordt gegeven in het Nederlands en dat een andere taal kan worden gebezigd, indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door het instellingsbestuur vastgestelde gedragscode;

constaterende dat de gedragscodes zoals genoemd in artikel 7.2 van de WHW op een aantal hogescholen en universiteiten onvindbaar dan wel afwezig blijken te zijn;

overwegende dat volgens artikel 7.2 van de WHW iedere hogeschool en universiteit die Engelstalig onderwijs aanbiedt een dergelijke gedragscode dient te hebben;

verzoekt de regering een inventarisatie te maken van alle gedragscodes op hogescholen en universiteiten zoals in artikel 7.2 van de WHW bedoeld is en indien er sprake is van de afwezigheid van een gedragscode op een hogeschool of universiteit te komen met sancties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Futselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 624 (31288).

De heer Futselaar (SP):
Ik heb tijdens het AO al iets gezegd over mijn frustratie dat je ze niet kunt vinden.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Bisschop namens de SGP.

De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Ik sluit mij graag aan bij de dank die collega's hebben uitgesproken voor het mooie en zinvolle debat over de positie van het Engels in het hoger onderwijs. Kortheidshalve sluit ik met mijn motie aan bij de motie van collega Futselaar. Die luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voor de kwaliteit van het onderwijs van groot belang is dat besluiten inzake de voertaal in het hoger onderwijs zorgvuldig worden genomen;

overwegende dat het voor de publieke verantwoording van instellingen wenselijk is een helder overzicht te hebben van de overwegingen die voor instellingen een rol spelen;

verzoekt de regering de inhoud en toepassing van de gedragscodes periodiek in beeld te brengen, conform de oorspronkelijke bedoeling van de wet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop en Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 625 (31288).

De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Bisschop. De laatste motie wordt gekopieerd en rondgedeeld, maar misschien kan de minister alvast beginnen. We wachten even op de laatste moties. Dan is nu het woord aan de minister.


Termijn antwoord

Minister Van Engelshoven:
Voorzitter. Een aantal van u zeiden het ook al. We hebben tijdens het algemeen overleg een goed debat gevoerd over het gebruik van de Engelse taal in het hoger onderwijs. Naar mijn mening was dat een genuanceerd debat, waarin we goede standpunten hebben gewisseld. We hebben precies gewisseld waar we het nu over hebben: de meerwaarde van het gebruik van de Engelse taal in het hoger onderwijs, waar je vraagtekens bij kunt zetten en waar er noodzaak is om te gaan sturen.

De heer Van der Molen heeft terecht opgemerkt dat het mij er ook om gaat waartoe al die individuele beslissingen van opleidingen leiden. We moeten ook kijken waar je de stelselverantwoordelijkheid tot uitdrukking moet laten komen. Ik herhaal hier nogmaals: het gaat ons om drie dingen. Het gaat om de kwaliteit van het onderwijs, het gaat om de toegankelijkheid van het onderwijs, maar het gaat ook om de doelmatigheid. Waar kunnen bijvoorbeeld die studenten die heel graag hun opleiding in het Nederlands volgen nog terecht en hoe borgen we de toegankelijkheid voor alle Nederlandse studenten? Het zijn terechte vragen die tijdens het debat aan de orde zijn geweest.

De heer Van der Molen, maar ik neem aan dat dat een verspreking was, zei dat ik gezegd zou hebben dat daar waar eenmaal gekozen is voor het Engels, we dat niet kunnen terugdraaien. Dat heb ik zo niet gezegd. Er is geen reden om dat níét terug te kunnen draaien, maar volgens mij was dat een kleine verspreking.

De heer Van der Molen (CDA):
Dat klopt en dat realiseerde ik mij toen ik het uitsprak, maar ik corrigeerde mezelf niet. Ik was juist heel erg blij met de uitspraak van de minister toen zij zei: als je eenmaal naar het Engels bent overgestapt en het deugt niet, kun je ook weer terug. Dat is de kern van de zaak. Fouten moet je kunnen herstellen, ook als je op verkeerde gronden voor het Engels hebt gekozen.

Minister Van Engelshoven:
Fijn. Dan hebbenwij elkaar goed begrepen.

Dan kom ik tot een oordeel over de ingediende moties. De heer Özdil heeft een motie ingediend op stuk nr. 622 die vraagt om het Nuffic te vragen de best practices vanuit het tweetalig onderwijs in het vo te delen met de lerarenopleiding. Volgens mij, en dat zei hij ook, hebben we in het AO dit punt ook gewisseld en heb ik in feite toegezegd dat ik dat een goede gedachte vond. Kennelijk vindt hij het nodig om dat hier nog even kracht bij te zetten met een motie. Op de vraag of dat nodig is, laat ik graag het oordeel aan de Kamer.

De heer Beertema heeft een motie op stuk nr. 623 waarin hij mij in feite vraagt om de wet te handhaven. Dat doet een bewindspersoon altijd. Wij handhaven de wet en daar staan wij achter. Alleen, door de context waarin hij dit uitsprak en ook door zijn bijdrage aan het AO krijgt die motie toch wel een beetje een lading, want hij zegt ook: er is een ongecontroleerde groei deze tijd. Dat is maar de vraag. Of er tussen nu en juni opeens een ongebreidelde groei gaat zijn, ik zie hem niet. Overigens zijn wij bezig met de voorbereiding op de visiebrief. De inspectie is ook bezig om onderzoek te doen naar hoe het Engels wordt toegepast in het hoger onderwijs. Dit zeg ik ook tegen de heer Futselaar en de heer Bisschop, want dit gaat ook over de gedragscodes. De nadere invulling van het onderzoek doen wij in het kader van de visiebrief, om eens goed te kijken waar wij willen dat de inspectie naar kijkt. Als de inspectie nu constateert dat er echt een wet wordt overtreden, hebben we het gebruikelijke instrumentarium van de inspectie. Er wordt altijd eerst ruimte gegeven voor verbetering en daarna wordt er geëscaleerd. In de toon van de motie en in de toon van de heer Beertema proef ik een beetje de wens tot een moratorium. Daar zou ik tegen zijn, want dat is geen maatwerk en zou overigens ook in strijd zijn met de wet. Als het gaat om het handhaven van de huidige wet, zeg ik: ja, dat mag altijd van mij worden verwacht. Ook doen we nog onderzoek vanuit de inspectie. Om die reden vraag ik de heer Beertema om de motie aan te houden en eerst eens te kijken hoe het in de visiebrief zit alvorens hij de motie in stemming brengt.

De heer Beertema (PVV):
Even in reactie: de minister ziet die ongebreidelde groei niet. Ik zie die wel. De minister zag het ook niet toen ik in het debat stelde dat Engels zelfs de administratieve voertaal in de instellingen is geworden, terwijl dat helemaal niet nodig is. Toen ontkende de minister dat ook. Zij noemde ook dat een broodjeaapverhaal. Ik heb op Twitter ... Ik probeer u weleens te bereiken op Twitter. Ik raad u aan om mijn Twitteraccount te gaan volgen.

De voorzitter:
Ik weet het niet.

De heer Beertema (PVV):
Daar kunt u heel wijs van worden. Ik heb daar een voorbeeld gegeven van een hogeschool in Breda waar alle memo's in het Engels gesteld worden. Er zijn hogescholen waar de bordjes van de wc's en de bibliotheek en zo alleen nog maar in het Engels zijn. Dat noem ik een ongebreidelde, onnodige groei. Die is er dus wel degelijk.

De voorzitter:
En de motie? Het verzoek is om de motie aan te houden?

Minister Van Engelshoven:
Maar als hij het nu heeft over wegwijzers naar de toiletten, dan hebben we het niet over de taalkeuze in het onderwijs. We hebben het dan dus niet over de toepassing van de wet. Ja, als u precies wilt fileren, dan gaan wij ook precies zijn. Dat gaat dan niet. Volgens mij gaat het in Breda over een opleiding toerisme met heel veel internationale studenten. Het is een heel internationaal georiënteerde opleiding. Wij mogen toch hopen dat studenten van een toerismeopleiding het Engels voldoende beheersen om al die buitenlandse toeristen in Nederland, die we heel graag ontvangen, in heel goed Engels te woord te staan.

De voorzitter:
Nou u, meneer Beertema.

De heer Beertema (PVV):
Dan gaat het inderdaad niet over het onderwijs. Het gaat nog veel verder. Ik probeer u duidelijk te maken dat er een bijna ideologisch bevlogen hang is om maar vooral te verengelsen, in alles, ook in de memo's, ook in de mails, ook in de administratieve taal, ook in de vergaderingen met alleen maar Nederlandstalige docenten. Dat betekent dat het bijna met een religieuze zendingsdrift wordt uitgerold. Dat is het probleem dat gaande is. Er zijn nog meer van die rare voorbeelden, van die dichter in Groningen bijvoorbeeld. Dat voorbeeld kent u ook.

De voorzitter:
Meneer Beertema ...

De heer Beertema (PVV):
Zo ver gaat het. Daar ben ik bang voor.

De voorzitter:
Dit is een VAO, dus een korte voortzetting van het algemeen overleg. Ik vraag dus aan de minister, de heer Beertema en de rest om het kort te houden en jullie te beperken tot de moties.

Minister Van Engelshoven:
Ja. Mijn oordeel over de motie heb ik gegeven, dus het lijkt me handig als ze wordt aangehouden en dat de heer Beertema er nog eens een nachtje over slaapt.

De heer Beertema (PVV):
Ik ga een nachtje slapen en we houden haar aan tot de visiebrief.

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Beertema stel ik voor zijn motie (31288, nr. 623) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
Een nachtje slapen is altijd goed.

Minister Van Engelshoven:
Tot de visiebrief kunt u zelfs nog meerdere nachtjes slapen.

Voorzitter. De moties op de stukken nrs. 624 en 625 beogen volgens mij hetzelfde: kijk nou eens goed hoe het zit met de gedragscodes. De heer Futselaar en de heer Bisschop hebben daar eigenlijk best een punt. Want ja, als een opleiding kiest voor de Engelse taal, moet dat ook worden vastgelegd in de gedragscodes en die zijn niet altijd even goed vindbaar. Om die reden laat ik de inspectie nader onderzoek doen naar hoe het met die gedragscodes zit. In het licht van de visiebrief wil ik in overleg met de inspectie bezien wat nou de exacte scope moet zijn van een inspectiebrief over al die aspecten van het Engels. Dat onderzoek gaat over 2018 en 2019. In dat licht vraag ik u om de motie aan te houden tot we de visiebrief bespreken. Daarin zullen we nader ingaan op hoe we de inspectie op pad sturen om met dit soort zaken om te gaan, zodat we er ook echt een oordeel over kunnen vellen. Ik vraag dus de heer Futselaar en de heren Bisschop en Beertema om hun moties op stuk nr. 624 respectievelijk stuk nr. 625 even aan te houden.

De voorzitter:
De heer Bisschop, pardon, misschien eerst even de heer Futselaar, die zijn motie eerder indiende.

De heer Futselaar (SP):
Het probleem is het volgende. De motie is bewust nu ingediend in aanloop naar die visiebrief. Ze gaat over het huidige beleid, de huidige wetgeving. De visiebrief zal misschien een aanloop zijn naar nieuwe wetgeving. Ik denk dat beide moties meer gericht zijn op handhaving nu. Dat is de reden waarom ik toch wat minder geneigd ben om mijn motie aan te houden, tenzij de minister zegt: ik ga de onderwijsinspectie op pad sturen, dus de motie is niet nodig. Als ze zegt dat ze de motie gaat uitvoeren, kan ik iets doen, maar de SP is niet zo geneigd om te wachten op de visiebrief.

Minister Van Engelshoven:
De inspectie gaat hier onderzoek naar doen. Wij zijn in voorbereidend gesprek met de inspectie: wat wordt nou precies de scope van het onderzoek, hoe gaan we dat inrichten? Ja, daarbij zal ook gekeken worden naar de gedragscodes. In de visiebrief zal ik nader toelichten waar de inspectie precies naar gaat kijken en hoe wij daar, als het nodig is, op gaan escaleren. Het zou zomaar kunnen dat u in die brief al op uw wenken wordt bediend. In die zin zou ik zeggen: wacht nou even de brief af. Als u het daarin nog echt onvoldoende vindt ... Het is nog een paar weken. Dat geduld zou u toch moeten kunnen betrachten. Hou de motie tot die tijd aan. Hetzelfde zou ik aan de heer Bisschop willen vragen.

De voorzitter:
Meneer Futselaar, u kunt er tot dinsdag over nadenken.

Dan de heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):
Ik vind dit een wat opmerkelijke redenering. De minister zegt dat ze gehouden is de wet te handhaven en dat ze dat doet. Op dit punt is de wet niet gehouden. Daar leggen zowel collega Futselaar als collega Beertema en ik de vinger bij. Wij vragen daarop actie te ondernemen. De minister zegt dat zij bezig is met een visiebrief. Handhaaf dan eventjes dat er niet gehandhaafd wordt. Dat is een beetje opmerkelijke redenering. De denklijn van de minister volgend, zou ik haar in overweging willen geven om als volgt te adviseren: oké, dit is een vorm van ondersteuning van het beleid; eigenlijk wil ik dit ook; dit is een steun in de rug voor mij om richting de visiebrief vanuit de Kamer een uitspraak te hebben over de richting die wij op moeten. Dat zou een wat vriendelijker interpretatie zijn, zowel van de motie van de heer Futselaar als van de motie van collega Beertema en mij.

Minister Van Engelshoven:
Als u mij parafraseert, moet u dat wel precies doen. Mijn verzoek om de motie aan te houden, houdt niet in: wacht op de visiebrief, want daarin komt alles terug. Nee, ik ben op dit moment in gesprek met de inspectie over een onderzoek dat al is gepland over 2018 en 2019 naar internationalisering in het hoger onderwijs. In de visiebrief zal ik nader toelichten wat de scope van het onderzoek wordt en hoe we dat gaan oppakken. Daarbij zou u weleens kunnen constateren: ik word hier op mijn wenken bediend. In dat licht kunt u de motie aanhouden. We hebben hier in de regel geen behoefte aan moties waar de minister toch al mee aan de slag is.

De voorzitter:
Tot slot en kort, meneer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):
Dit onderstreept toch de interpretatie "ondersteuning beleid"? De minister kan een uitspraak van de Kamer waarderen voor het gesprek met de inspectie. Dat onderstreept toch alleen maar dat dit de meest geëigende weg is?

Minister Van Engelshoven:
Dat is uw mening; ik ben een andere toegedaan. Als u mij echt een plezier wilt doen — en dat wilt u kennelijk, want u wilt dat ik iets als ondersteuning zie — dan zou ik zeggen: houd haar aan, want dat is precies wat ik graag zou zien. Volgens mij zijn we namelijk op hetzelfde pad op weg.

De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van dit VAO.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Over de ingediende moties gaan we volgende week dinsdag stemmen.

Emancipatiebeleid

Emancipatiebeleid

Aan de orde is het VAO Emancipatiebeleid (AO d.d. 05/04).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik zie dat wij met dezelfde woordvoerders en dezelfde bewindspersoon te maken hebben bij het volgende onderwerp, althans mevrouw Geluk-Poortvliet doet ook mee. Ik geef mevrouw Van den Hul namens de PvdA-fractie als eerste spreker het woord.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een coördinerende rol heeft in het emancipatiebeleid, maar dat de uitvoering is verdeeld over verschillende ministeries;

van oordeel dat kabinetsbreed emancipatiebeleid pas invulling en uitvoering kan krijgen als de coördinerend minister de ontwikkelingen monitort én doorzettingsmacht heeft;

verzoekt de regering om in het voorjaar aan de Kamer te rapporteren over de voortgang van het emancipatiebeleid, onderbouwd met data, en dit jaarlijks te herhalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 271 (30420).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat onderwijs een bijdrage kan en moet leveren aan de bevordering van de seksuele vorming, weerbaarheid en diversiteit, inclusief lhbt-acceptatie;

constaterende dat docenten tijdens hun opleiding lang niet altijd leren op welke wijze zij dit het beste kunnen doen;

verzoekt de regering de verankering van de vaardigheden rondom seksuele vorming, weerbaarheid en diversiteit inclusief lhbt-acceptatie te stimuleren in de eerstegraads lerarenopleidingen, universitaire lerarenopleidingen en de nascholing voor het bestaande docentencorps,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 272 (30420).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Mijn derde motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zeven op de tien lhbti's en bijna de helft van de transgender personen te maken heeft met geweld wegens hun identiteit;

constaterende dat slechts een kleine minderheid van deze uitingen juridisch wordt veroordeeld;

verzoekt de regering om binnen de Veiligheidsagenda 2019-2022 een actieplan Aanpak geweld tegen lhbti's op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 273 (30420).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Deze motie is medeondertekend door mijn collega van D66, de heer Sjoerdsma, maar zijn naam staat nog niet onder de eerste versie van de geprinte motie. Excuus.

De voorzitter:
Dan voegen we die naam alsnog toe.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik heb nog een laatste motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de acceptatie van lhbti's in de dagelijkse praktijk van de Nederlandse samenleving te vaak een voorwaardelijk karakter draagt, in de zin dat de acceptatie ophoudt zodra zij zichtbaar wordt en zich niet conformeert aan de traditionele heteronorm;

overwegende dat onderwijs ook op het mbo een bijdrage kan en moet leveren aan de bevordering van de lhbti-acceptatie;

constaterende dat seksuele diversiteit in het kwalificatiedossier Loopbaan en burgerschap voor het mbo slechts wordt genoemd als voorbeeld van een waardendilemma, terwijl respectvolle omgang met seksuele diversiteit een voorbeeld is van een basiswaarde in onze samenleving;

verzoekt de regering om op school de lhbti-acceptatie nader te bevorderen door het examen- en kwalificatiebesluit op dit punt aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 274 (30420).

Dank u wel.

Dan geef ik nu het woord aan de heer Sjoerdsma namens D66.

De heer Sjoerdsma (D66):
Voorzitter. Dank. Volgens mij hadden we een duidelijk en mooi algemeen overleg over emancipatie, met daarin ook duidelijke tegenpolen. Ik zie de heer Bisschop nog zitten, die Staphorst als het grote voorbeeld van emancipatie naar voren schoof, terwijl deze minister het Nederland van nu prees. Ik denk dat dat zo ongeveer de twee uitersten waren in de discussie.

Ik ben blij met de toezegging van de minister dat ze bij de evaluatie of de herziening van de canon aan de onafhankelijke commissie wil meegeven dat er ook gekeken wordt naar een meer divers gezicht, niet alleen onder vrouwen. Ik heb zelf twee moties. Die zal ik omwille van de tijd voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het regeerakkoord vol ambitieuze woorden staat als het gaat om het uitvoeren van het regenboogstembusakkoord;

overwegende dat in de praktijk de uitvoering hiervan over meerdere bewindspersonen verspreid is;

van mening dat het voor de lhbti-emancipatie in Nederland van groot belang is dat het regenboogstembusakkoord wordt uitgevoerd;

verzoekt het kabinet alle elementen uit het regenboogstembusakkoord zo snel als mogelijk uit te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 275 (30420).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er jaarlijks ongeveer 800 nieuwe hiv-diagnoses bijkomen in Nederland;

overwegende dat de Gezondheidsraad zijn onderzoek naar (kosten)effectiviteit van Pre-Expositie Profilaxe, een voorzorgsmedicijn dat bescherming biedt tegen hiv-infectie, heeft afgerond;

overwegende dat de Gezondheidsraad heeft geconcludeerd dat mensen die een groot risico lopen op hiv-infecties preventief hiv-remmers zouden moeten krijgen;

van mening dat dit advies van de Gezondheidsraad zou moeten worden overgenomen;

verzoekt het kabinet in de begroting van volgend jaar met een voorstel te komen ter uitvoering van het advies van de Gezondheidsraad,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Sjoerdsma en Pia Dijkstra. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 276 (30420).

De heer Sjoerdsma (D66):
Voorzitter. Ik moet mij helaas verder excuseren vanwege een aankomend algemeen overleg.

De voorzitter:
Maar ik zie mevrouw Geluk-Poortvliet twijfelen of ze misschien een vraag wil stellen. Mevrouw Geluk-Poortvliet.

Mevrouw Geluk-Poortvliet (CDA):
Ik vraag mij af of deze motie in deze commissie thuishoort.

De voorzitter:
De laatste motie bedoelt u?

Mevrouw Geluk-Poortvliet (CDA):
Ja.

De heer Sjoerdsma (D66):
Het antwoord is ja. In het algemeen overleg is hier door meerdere partijen over gesproken. Ik snap wel wat mevrouw Poortvliet zegt. Ik kijk ook naar de minister of zij daar antwoord op kan geven. Het is een overlap, denk ik, tussen de minister voor Emancipatie en die van Volksgezondheid. Maar goed, we moeten misschien even afwachten wat de minister daarvan vindt. Ik vind zelf dat het, gezien de discussies, hier prima bij te betrekken valt.

Mevrouw Geluk-Poortvliet (CDA):
Dank u wel.

De heer Sjoerdsma (D66):
Graag gedaan.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Jasper van Dijk namens de SP-fractie.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering meer vrouwen financieel onafhankelijk wil maken, aangezien dit nu geldt voor slechts 48,8% van de vrouwen, tegenover 73,8% van de mannen;

constaterende dat alleenstaanden in de bijstand volgens de regering "weinig armslag" hebben;

constaterende dat de bijstand voor alleenstaande moeders met kinderen volgens de regering zelfs "niet toereikend" is;

van mening dat de doelstelling voor meer financiële onafhankelijkheid op zijn minst vereist dat het sociaal minimum toereikend is;

verzoekt de regering een voorstel te doen waardoor het sociaal minimum niet langer ontoereikend is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 277 (30420).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de kerndoelen met betrekking tot seksuele diversiteit voor het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs zijn aangescherpt;

constaterende dat volgens de inspectie 14% van de p.o.- en vo-scholen geen aandacht besteedt aan deze kerndoelen;

verzoekt de regering in lijn met de motie 30950, nr. 113, passende maatregelen te nemen tegen deze scholen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 278 (30420).

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Özütok namens GroenLinks.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Het is al in meerdere debatten aan de orde gekomen: het bedroevend lage aantal vrouwen in topposities. In het SCP-rapport waar we het straks ook over gaan hebben, staat het ook alweer: vrouwen hebben te weinig goede voorbeelden. Ik geloof in de ambities van deze minister en ik denk echt dat zij volgend jaar ook bereid is om harde maatregelen te nemen indien dat nodig is.

Wat GroenLinks betreft moet een maatregel als een quotum voor vrouwen aan de top echt worden genomen. Daarom zal ik volgende week mijn motie, ingediend samen met mevrouw Van den Hul, in stemming brengen. Nogmaals, ik vraag de minister niet om nu een quotum in te voeren. Ik vraag de minister alleen nu alvast na te denken over de mogelijkheid om dat in te voeren. Ik kan mij voorstellen dat zij daar niet op tegen zal zijn.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Özütok. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Geluk-Poortvliet namens het CDA.

Mevrouw Geluk-Poortvliet (CDA):
Voorzitter. Op 5 maart en 15 april heb ik aandacht gevraagd voor oudere vrouwen in het arbeidsproces. Ik wil dat graag ondersteunen met een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in diverse sectoren, zoals in de zorg, een groot tekort is aan arbeidskrachten;

overwegende dat de capaciteiten en ervaring van oudere vrouwen onvoldoende worden benut op de arbeidsmarkt;

verzoekt de regering in het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie uitdrukkelijk aandacht te besteden aan de belemmeringen voor oudere vrouwen om te participeren in het arbeidsproces en maatregelen voor te stellen om die weg te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Geluk-Poortvliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 279 (30420).

Dank u wel, mevrouw Geluk-Poortvliet. Dan geef ik nu het woord aan de heer Bisschop namens de SGP.

De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Het lijkt mij goed om middels wat moties voor wat meer diversiteit te zorgen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Emancipatienota onder de noemer genderdiversiteit streeft naar de vrijheid van burgers om zonder opgelegde normen zelf hun identiteit vorm te geven;

overwegende dat de subjectieve beleving van burgers geen bruikbare norm vormt voor beleid en wetgeving, onder meer omdat op grond van ieders verantwoordelijkheid volgens de wet bijvoorbeeld beperkingen gelden vanwege de belangen van kinderen;

verzoekt de regering genderdiversiteit niet als absolute streefnorm in het emancipatiebeleid te hanteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 280 (30420).

De heer Bisschop (SGP):
Ik constateer dat sommige anderen de hand moeilijk omhoog krijgen, maar ik dank de collega's toch voor de steun voor de indiening.

De tweede motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet ontevreden is over de zijns inziens onevenwichtige vertegenwoordiging van diverse groepen in de beeldvorming en dat de Emancipatienota als doel formuleert om deze beeldvorming in sectoren als het onderwijs en de media te beïnvloeden;

overwegende dat uit het rapport van de staatscommissie Herijking ouderschap blijkt dat 96% van de minderjarigen zich juridisch gezien bevindt in de gezinssituatie van vader, moeder en kinderen;

verzoekt de regering bij de uitvoering van het emancipatiebeleid ten minste naar evenredigheid aandacht te hebben voor het gezin van vader, moeder en kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 281 (30420).

De heer Bisschop (SGP):
Dat "beïnvloeden van deze beeldvorming in sectoren als het onderwijs en de media" wil men natuurlijk onder andere gaan doen door te gaan turven hoe vaak ze voorkomen.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik geloof dat ik een soort van grijns op het gezicht van de heer Bisschop zie.

De heer Bisschop (SGP):
Nee hoor.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik zit er ongetwijfeld helemaal naast, maar ik vraag toch even of dit voor de goede verstaander nou een pleidooi is van de heer Bisschop om gezinnen op de publieke omroep te gaan monitoren.

De heer Bisschop (SGP):
Nee, ik lees in de Emancipatienota dat nota bene het voornemen wordt geuit dat de representatieve vertegenwoordiging van allerlei leefvormen een afspiegeling moet krijgen in die publieke omroep. Ik vind dat zo ongeveer de dwaasheid ten top en dat heb ik in dat overleg ook naar voren gebracht. Maar als het dan toch gebeurt, dan vind ik dat je ook moet zorgen dat dat klassieke gezin voldoende aan de orde komt. Die klassieke gezinnen moeten dus voor 96% vertegenwoordigd zijn in de publieke omroep.

De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat begrijp ik, dat begrijp ik helemaal. Maar als de motie van de heer Bisschop wordt aangenomen, zou dat betekenen dat de minister zal moeten gaan monitoren hoe vaak de geliefde gezinnen van de heer Bisschop in beeld komen, en juist op dat monitoren had de heer Bisschop vreselijk veel kritiek. Bent u zich daar wel van bewust?

De heer Bisschop (SGP):
Mijn kritiek blijft onverminderd. Nogmaals, ik vind het een raar idee dat er gemonitord moet worden. Maar als er dan gemonitord wordt, als dan geld en menskracht worden uitgetrokken om te turven hoe vaak al die leefvormen op de buis verschijnen, dan vind ik dat je ook de consequentie eraan moet verbinden en moet zorgen dat 96% van die zendtijd gezinnen in beeld zijn.

De voorzitter:
Dank u wel. O, u heeft nog een motie.

De heer Bisschop (SGP):
Ik heb nog één motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet veel aandacht besteedt aan stereotiepe beeldvorming en dat zelfs subsidies beschikbaar zijn om stereotiepe beeldvorming te doorbreken;

constaterende dat het kabinet in de Emancipatienota geen aandacht besteedt aan stereotiepe beeldvorming in de publieke ruimte van vrouwen als lustobject, terwijl deze beeldvorming flagrant in strijd is met de emancipatie van de vrouw;

verzoekt de regering het bestrijden van stereotiepe beeldvorming in de publieke ruimte van vrouwen als lustobject op te nemen in het emancipatiebeleid, hierover onder andere in gesprek te gaan met de gemeenten, met de reclamesector en tevens te bezien op welke wijze de gesubsidieerde organisaties hieraan een bijdrage kunnen leveren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 282 (30420).

De heer Bisschop (SGP):
Ik hoorde de heer Van Dijk "zeker!" zeggen op de vraag of hij de indiening van deze motie ondersteunt; soms vinden de SP en SGP elkaar!

De voorzitter:
Ja, ik zie het!

De heer Bisschop (SGP):
Dank alvast voor de massieve steun van de zijde van links.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bisschop. Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius namens de VVD.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb geen moties. Ik wil graag twee punten uit het debat hier naar voren halen die voor de VVD heel erg belangrijk waren.

Het eerste is de aandacht die deze minister heeft voor het feit dat wij als land kampioen zijn in deeltijdwerkende vrouwen als je kijkt naar de rest van Europa. De minister zegt zelf ook — en daar is de VVD het volledig mee eens — dat dat natuurlijk een individuele eigen afweging is. Tegelijkertijd is er de constatering dat er ook veel vrouwen zijn — ook mannen overigens, maar het gaat toevallig over vrouwen vandaag — die graag meer zouden willen werken. Dat de minister wil bekijken hoe ze dat kan stimuleren, steunt de VVD heel erg. We hebben een toezegging van de minister dat ze nog met een nadere notitie daarover komt. Daar kijken we naar uit. In het debat dat we zo meteen hebben zal ik ook vragen of in die notitie aandacht kan zijn voor kansrijke sectoren zoals de techniek, waarvan we weten dat er sowieso een tekort is aan mensen en ook specifiek aan vrouwen. Daar kom ik zo meteen op, maar omdat dit VAO natuurlijk ook over die toezegging gaat, wilde ik het graag even noemen.

Het tweede punt dat ik wil aanhalen is het deel waar wij minder blij mee waren, namelijk het feit dat de minister voornemens is om te gaan monitoren hoe bepaalde groepen uit onze samenleving in de media vertegenwoordigd worden; denk aan vrouwen, denk aan lhbti's. Wij hebben al uitgebreid gezegd dat we daar geen voorstander van zijn. Daarvoor hebben we geen meerderheid in de Kamer gezien en de minister heeft ook verdedigd dat ze dat graag wil doen. Ik zou dan heel graag van haar willen horen hoe ze dat gaat doen. Wat gaat er dan precies gebeuren? Wat gaan we monitoren, op welke wijze en wat zullen we er daarna mee doen? Ik zou het dus heel erg prettig vinden als ze kan toezeggen dat ze later terugkomt op hoe dat eruitziet. Dan kunnen we misschien later met elkaar het debat gaan voeren over de inhoud en wat er dan voorligt.

Dat was 'm, voorzitter.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Dit vind ik toch wel vreemd, want ik herinner me dat de VVD in de media, in de krant luid en duidelijk liet horen dat het plan om te gaan monitoren grote onzin was. Nu heeft de VVD de kans om daar een eind aan te maken via een motie, maar nu zegt u: daar haal ik geen meerderheid voor, dus daarom dien ik haar niet in. Hoe weet u dat? En als dat een argument is om geen motie meer in te dienen — dat je geen meerderheid zou halen — dan vind ik dat wel heel vreemd, hoor. Dat zou wel grote gevolgen hebben. Legt u het eens uit.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik ben zo blij met de vraag van de SP, want de reden waarom ik denk dat ik deze Kamer niet mee krijg in een meerderheid om de minister tot iets anders te bewegen, heeft ermee te maken dat de SP is gedraaid in haar opvatting over lijstjes die door de overheid worden gemaakt over hoe de media zich dienen te gedragen. Ik heb samen met een collega van de heer Van Dijk een motie ingediend om te voorkomen dat Europa zich bemoeit met onze vrije pers. Ik had heel erg gehoopt dat ik van de SP ook bij dit debat steun zou hebben. De SP was hier heel erg duidelijk. Het maakt dus wel uit welk overheidsorgaan lijstjes bijhoudt: Europa, tegen; Nederland, voor. Kan gebeuren, zo'n draai, maar dan constateer ik dat ik geen meerderheid heb. Ik ben er heel duidelijk in geweest dat de VVD hier geen voorstander van is en dat wij vinden dat dit raakt aan het bemoeien met de vrije pers. Maar goed, constaterende dat het wel zal gebeuren wil ik graag weten hoe we die monitor vorm gaan geven en hoe die eruit gaat zien, zodat ik een debat daarover kan hebben. Dat lijkt mij ontzettend nuttig. Dan kan ik kijken wat ik echt kan doen, in plaats van voor de bühne moties indienen, zoals sommige collega's weleens doen, mijnheer Van Dijk.

De voorzitter:
Tot slot, de heer Jasper van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Maller moet het niet worden. U doet allerlei vooronderstellingen over het standpunt van de SP, terwijl u daar geen benul van heeft, mevrouw Yeşilgöz. U weet helemaal niet hoe wij zouden stemmen over uw motie om het monitoren te schrappen, en u bent te laf om haar in te dienen. U durft uw motie niet in te dienen. U heeft dingen geroepen in de krant, maar nu puntje bij paaltje komt, blijft het alleen bij blaffen en bijt u niet. Vervolgens gaat u mij allemaal dingen verwijten. Ik heb alleen maar gezegd dat ik niet zo kritisch ben over dat monitoren als de VVD, maar als u een mooie motie had gemaakt, had ik die misschien wel gesteund. Jammer dat u dat niet gedaan heeft.

De voorzitter:
U hebt uw punt gemaakt. Mevrouw Yeşilgöz.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik hoorde de collega van de SP tijdens het AO heel erg luid, in de microfoon en daarbuiten, mijn kant op en richting de minister zeggen: wat een flauwekul, dat proefballonnetje van de VVD; wij steunen de minister.

Het is geweldig natuurlijk dat de oppositie de minister steunt — dat is altijd fijn — maar je zou denken dat ik met zulke klare woorden wel kan concluderen dat er geen steun is van de SP en dat de SP selectief is in wanneer ze opkomen voor de vrije pers en wanneer niet.

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dat was de laatste spreker. De minister kan direct antwoord geven en de moties van een oordeel voorzien.


Termijn antwoord

Minister Van Engelshoven:
Voorzitter. Er zijn twaalf moties, dus ik zal proberen het een beetje met tempo te doen. De een behandel ik misschien iets korter dan de ander, maar ik hoop dat de leden mij dat vergeven.

Mevrouw Van den Hul heeft een motie die mij vraagt om te rapporteren over het participatiebeleid, onderbouwd met data. Die motie zie ik echt als ondersteuning van mijn beleid. Ik had al toegezegd om jaarlijks in een brief te zullen rapporteren over de voortgang van het emancipatiebeleid. De vraag van mevrouw Van den Hul in de motie ziet erop dat dit wordt ondersteund met alle beschikbare data op het gebied van bijvoorbeeld genderspecifieke thema's. Dat wil ik graag doen. Daarover laat ik dus graag het oordeel aan de Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 272, waarin mevrouw Van den Hul de regering verzoekt om de lerarenopleiding te stimuleren dat weerbaarheid, diversiteit en lhbti-acceptatie ook onderdeel worden van die lerarenopleidingen. Het lijkt mij goed om dat te stimuleren. Ik wil hier natuurlijk niet mee zeggen dat er op dat vlak niets gebeurt, maar volgens mij bedoelt mevrouw Van den Hul dat ook niet. Er gebeurt al een hele hoop, maar daar zitten nog wel punten voor verbetering in. Ik laat het oordeel over deze motie ook graag aan de Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 273 van mevrouw Van den Hul en de heer Sjoerdsma over de Veiligheidsagenda. Die is iets ingewikkelder. Op dit moment wordt met de regioburgemeesters, de politie en het OM verkend wat de contouren zullen zijn van de nieuwe Veiligheidsagenda over de periode 2019-2022. Uitgangspunt is dat zij bepalen wat de prioriteiten zijn als het gaat om handhaving van de openbare orde en de criminaliteitsbestrijding. In aanvulling daarop wordt bekeken welke thema's in een landelijke veiligheidsagenda sowieso een plek moeten krijgen. Het onderwerp lhbti en geweld wordt in die gesprekken sowieso meegenomen, maar moet wel afgewogen worden tegen de andere prioriteiten. Er is natuurlijk al een Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie, dat loopt tot 2020. De inzet van het kabinet is om discriminatie op alle fronten tegen te gaan. De Kamer ontvangt daar nog dit voorjaar een voortgangsrapportage over. Het kabinet wil discriminatie op alle fronten en geweld op alle gronden tegengaan. Hatecrime verdient uiteraard de aandacht in de veiligheidsaanpakken, niet alleen geweld tegen lhbti's, maar geweld tegen iedereen, vandaar dat wij het breder zien. Om twee redenen ontraad ik dus de motie: het gesprek loopt nog en daarin moet het afgewogen worden tegen andere prioriteiten, en er is al een aanpak van discriminatie. Die is echt breder en we willen het ook in de breedte zien.

Dan de motie op stuk nr. 274 van mevrouw Van den Hul over het mbo. Daar hebben we al eerder het debat over gevoerd. Ik heb nog eens heel goed naar het kwalificatiedossier gekeken. Ik begrijp in zekere zin het ongemak wel, niet alleen bij mevrouw Van den Hul, maar breder. Is de formulering zoals die in het kwalificatiedossier is opgenomen, namelijk als een waardendilemma, eigenlijk niet heel ongelukkig? Haar verzoek aan mij is om daar nog eens goed naar te kijken. Kan het niet beter en steviger in het kwalificatiedossier worden vastgelegd? Dat wil ik graag doen. Ik zal daarover ook in overleg treden met het COC, omdat zij die discussie hebben aangezwengeld. "Oordeel Kamer" dus, zeg ik over deze motie.

Dan de motie op stuk nr. 275 van de heer Sjoerdsma over het zo snel mogelijk uitvoeren van het Regenboog Stembusakkoord. Uiteraard zie ik dat als een stevige ondersteuning van mijn beleid. Ik zal proberen daarin nog een tandje harder te gaan dan ik al doe. Deze motie krijgt ook "oordeel Kamer".

Dan de motie van de heer Sjoerdsma over PrEP. Er was al even discussie over de vraag of die thuishoort in dit debat. Ja, de motie hoort hierin thuis omdat ik coördinerend minister voor emancipatie ben. In die zin speelt het onderwerp wel een rol. Maar er ligt ook een advies van de Gezondheidsraad. Collega Bruins heeft de Kamer toegezegd om binnen drie maanden met een reactie daarop te komen. Ik verzoek dan ook deze motie aan te houden tot die reactie er is.

De voorzitter:
Het ging om welke motie?

Minister Van Engelshoven:
De motie op stuk nr. 276. Het verzoek is dus om die aan te houden.

De voorzitter:
Mevrouw Yeşilgöz, die motie is niet van u. U mag wat vragen als het van invloed is op uw stemgedrag, zeg ik altijd.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ja, want de collega van D66 is er niet meer en dus weten we niet of hij de motie wil aanhouden. Stel dat de motie niet wordt aangehouden, wat is dan het advies van de minister? Dat vroeg ik me af.

Minister Van Engelshoven:
Als de motie niet wordt aangehouden? Dat is een goede vraag. Dan zou ik haar ontraden. Ik vind echt dat collega Bruins goed de tijd moet hebben om zorgvuldig te kunnen reageren op een advies van de Gezondheidsraad, dus laten we daar niet op vooruitlopen.

Dan de motie op stuk nr. 277 van de heer Van Dijk. Het zal de heer Van Dijk niet verbazen dat ik deze motie ga ontraden. Twee redenen noem ik daarvoor. Anders dan de heer Van Dijk zegt, is de beste manier voor alleenstaande ouders om uit de armoede te komen, uit de bijstand komen en aan het werk gaan. Ja, ik ben het met de heer Van Dijk eens, ik zou ook graag zien dat alleenstaande moeders meer hebben dan de bijstand. Het lijkt mij heel goed dat dit het streven is. De huidige norm voor alleenstaande ouders in de bijstand in combinatie met het kindgebonden budget is krap, maar het kan net. Misschien wil je die stimulans er ook wel in houden om ervoor te zorgen dat mensen zo snel mogelijk aan het werk gaan. Een bijstandsuitkering is een vangnet, maar we hopen dat die ook een trampoline kan zijn om zo snel mogelijk aan het werk te gaan. Ik ontraad deze motie dan ook. Dat zal u niet verbazen na het debat dat we daarover gevoerd hebben.

De motie op stuk nr. 278 van de heer Van Dijk gaat over de kerndoelen in het onderwijs. Dit is ook een terugkerend debat met de heer Van Dijk. Er wordt steeds gesuggereerd dat er scholen zijn die zich stelselmatig aan die kerndoelen onttrekken. Om te kijken waar de heer Van Dijk zijn stelling op baseert, wil ik op een gegeven moment dan ook namen en rugnummers van hem krijgen. Maar de motie is in die zin overbodig dat er door de inspectie wordt toegezien op de naleving van de kerndoelen. Als scholen dat niet doen, dan is inspectietoezicht aan de orde en moeten zij dat verbeteren. Ik heb op dit moment geen signalen dat aanwijzingen van de inspectie stelselmatig niet worden nagekomen en dat scholen dit dus stelselmatig weigeren. In die zin is de motie overbodig, want er wordt op de naleving van de wet toegezien.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik vind dit heel vreemd. De inspectie vertelt ons dat 14% van de scholen niet voldoet aan die normen en vervolgens zegt de minister tegen mij: wijst u eventjes die scholen aan. U moet de bal toch niet bij mij neerleggen! De inspectie zegt: 14% van de scholen voldoet niet. Mijn motie zegt: dan moet u sancties nemen. Ik hoor niks over sancties. Ik hoor niks over maatregelen. Het minste wat u kunt doen, is nu toezeggen dat u mij bericht over de maatregelen jegens die 14%. Dat is uw plicht als minister van Onderwijs.

Minister Van Engelshoven:
Meneer Van Dijk, wat ik u juist probeer uit te leggen, is dat de inspectie bij haar inspecties inderdaad kan vaststellen dat zoveel procent van de scholen niet voldoet aan de kerndoelen. Dat gebeurt op andere punten ook wel. Waarom hebben we nou inspectietoezicht? Omdat een inspectie dan ook bij een school aangeeft dat dat moet worden verbeterd en vervolgens ook gaat kijken of dat verbeterd is. Ik heb geen signalen van de inspectie dat scholen stelselmatig weigeren zich hierop aan te passen. We hebben geregeld dat debat gevoerd. Er zijn mij geen scholen bekend waar stelselmatig wordt geweigerd om die kerndoelen na te komen en waar er dus sprake zou zijn van stelselmatige overtreding van de wet. Ik heb dat ook bij de inspectie nagevraagd. Ik heb het al eerder gezegd: als u die scholen wel kent, meld ze mij dan. Het is heel gebruikelijk dat de inspectie vaststelt dat een aantal scholen niet voldoet aan de kerndoelen. Daarom hebben we ook inspectietoezicht. Het gaat erom dat zaken dan verbeterd kunnen worden.

De voorzitter:
De heer Jasper Van Dijk, tot slot.

De heer Jasper van Dijk (SP):
14% van de scholen voldoet niet aan die kerndoelen. Als de minister daar niets tegen onderneemt, dan blijft het pappen en nathouden. Als ik deze reactie beluister, dan gaat er niets gebeuren. Dat is de waarheid: er wordt nu niets ondernomen. Als er wel iets wordt ondernomen, dan wil ik graag dat u mij daarover bericht. Dat is het minste wat u kan doen. Ik ben namelijk heel benieuwd welke stappen de inspectie daartegen onderneemt.

Minister Van Engelshoven:
Luisteren is kennelijk niet de beste eigenschap van de heer Van Dijk in dit debat, want ik zeg nu juist ...

De heer Jasper van Dijk (SP):
14%!

Minister Van Engelshoven:
Inderdaad, 14%. Dat ontken ik ook niet, maar ik heb ook tegen u gezegd dat een school, als de inspectie daar vaststelt dat de kerndoelen op bepaalde punten niet worden nagekomen, een aanwijzing van de inspectie krijgt om dat te verbeteren. Er wordt dan altijd nog teruggekeken of er op dat punt ook verbetering optreedt. Ik heb geen indicaties dat er niks gebeurt als een dergelijke escalatie plaatsvindt. Als u die wel heeft, wijst u mij dan maar hoe dat zit. Ik heb u dat al eerder gezegd. U probeert mij nu in de schoenen te schuiven dat wij vaststellen dat 14% van de scholen daar niet aan voldoet en dat er vervolgens niets gebeurt, maar dat is niet waar. Er gebeurt dan wel degelijk wat, want dan handhaaft de inspectie, en zo hoort dat.

Ik kom op de motie op stuk nr. 279 van mevrouw Geluk over het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie. In die motie wordt de regering gevraagd om in dat actieplan aandacht te besteden aan belemmeringen voor oudere vrouwen. U weet dat arbeidsparticipatie van vrouwen een prioriteit is van het beleid, niet alleen dat van mij, maar ook dat van de staatssecretaris van Sociale Zaken. Wij vinden het belangrijk dat vrouwen financieel onafhankelijk kunnen zijn, ongeacht hun leeftijd. Daar is natuurlijk niet altijd specifiek beleid gericht op oudere vrouwen voor nodig. Het kabinet maakt het bijvoorbeeld fiscaal aantrekkelijk om extra uren te gaan werken. Dat fiscale voordeel heb je ongeacht leeftijd. Bovendien ontstaat die kwetsbare positie van vrouwen met een te kleine deeltijdbaan juist vaak op jonge leeftijd. Dat blijkt ook uit het onderzoek dat we in het volgende debat gaan bespreken. Daarom zetten we er heel specifiek op in om te voorkomen dat vrouwen in die kwetsbare positie terechtkomen.

De staatssecretaris van Sociale Zaken zal in het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie wel aandacht besteden aan leeftijdsdiscriminatie bij sollicitaties, want dat is, als het voorkomt, natuurlijk wel een probleem. Ook collega Koolmees is druk bezig om te kijken wat er nodig is om de langdurige werkloosheid onder 50-plussers terug te dringen, of dat nou mannen of vrouwen zijn. De punten waarop u wijst, krijgen al volop aandacht in het kabinetsbeleid, maar er is op dit moment geen aanleiding om daar specifiek aangaande de categorie oudere vrouwen nu iets aan toe te voegen. In die zin ontraad ik de motie, omdat ze volgens mij overbodig is.

Voorzitter. Dan de motie ...

De voorzitter:
Voordat u verdergaat: er is een interruptie van mevrouw Geluk-Poortvliet.

Mevrouw Geluk-Poortvliet (CDA):
In de motie praat ik ook over het feit dat er een groot tekort aan arbeidskrachten is, en dat kennelijk uit allerlei berichten en ook curves blijkt dat zowel de jongere vrouwen als de oudere vrouwen achterblijven op de arbeidsmarkt. Daarom vind ik het wel degelijk van belang dat u op welke manier dan ook aandacht besteedt aan het participeren van oudere vrouwen of het werven van oudere vrouwen, want dat gebeurt nu niet specifiek. Natuurlijk zijn we voor mannen en vrouwen en jonge en oude vrouwen, maar die oudere vrouwen vormen een potentieel aan werkkracht, en de klacht is nog steeds: wij worden niet gevraagd, en als we komen, worden we afgewezen. Omdat u coördinerend minister van emancipatie bent, heb ik deze motie ingediend. Ik wil u dus toch graag aanbevelen om nog eens extra te kijken of er toch niet iets kan gebeuren voor die oudere vrouwen die nu niet aan de bak komen.

Minister Van Engelshoven:
Er zijn twee dingen: de motie, en de vraag of we iets kunnen doen voor oudere vrouwen. Ik probeer u juist uit te leggen dat we daar op allerlei fronten al op inzetten. Ik raad u bijvoorbeeld aan om eens de brief te lezen die mijn collega De Jonge onlangs naar de Kamer heeft gestuurd over de arbeidsmarktproblematiek in de zorg. Daar zijn grote tekorten, en zijn veel vrouwen bijvoorbeeld werkzaam in kleine banen, maar er is ook veel arbeidsmarktpotentieel onder bijvoorbeeld 50-plusvrouwen. Juist daar wordt er daarom al volop op ingezet. Wat u vraagt, is volgens mij dus gewoon staand beleid van het kabinet. Het is hier een goede gewoonte om staand beleid niet alsmaar in moties vast te leggen. In die zin ontraad ik deze motie. Ik ben er niet tegen dat het gebeurt, maar op allerlei terreinen gebeurt het al.

Mevrouw Geluk-Poortvliet (CDA):
Dank voor uw beantwoording.

De voorzitter:
Gaat u verder.

Minister Van Engelshoven:
Dan kom ik op de motie van de heer Bisschop op stuk nr. 280. Eerlijk gezegd heb ik een beetje moeite om te begrijpen waar de heer Bisschop nu op doelt. Hij verzoekt de regering om genderdiversiteit niet als absolute streefnorm in het emancipatiebeleid te hanteren. Dan vraag ik mij toch een beetje af ... Ik begrijp niet helemaal goed wat dan precies van mij wordt gevraagd.

De voorzitter:
Als u uw antwoord zo begint, dan geef ik de heer Bisschop nu de gelegenheid om zijn motie eerst even toe te lichten. Iedereen is nu benieuwd.

De heer Bisschop (SGP):
De Emancipatienota heeft natuurlijk een aantal hoofdstukken. Een van die hoofdstukken gaat in op die genderdiversiteit. We mogen niet meer spreken over genderneutraliteit; het moet vooral gericht zijn op genderdiversiteit. Daar ziet deze motie op. Wij zeggen: let nou heel goed op de complicaties die dit met zich meebrengt, met name bijvoorbeeld ten aanzien van de verantwoordelijkheid die ouderen en volwassenen, ouders, vaders en moeders, ten opzichte van de kinderen hebben, en laat dat streven om die genderdiversiteit ingang te laten vinden vooral los. Er is nog een aanvullende motie. Die komt hierna en die kan ik gelijk even noemen. Hierin zeg ik: zet nu vooral in op die gezinnen, die 96% van de gezinnen. Laat dat het doel zijn van het emancipatiebeleid.

Minister Van Engelshoven:
Op die volgende motie kom ik zo dadelijk. We streven naar een samenleving waarin ieder individu de ruimte ervaart om eigen keuzes te maken, om overal zichzelf te kunnen zijn, om datgene te kiezen wat bij de eigen talenten past. Ik hanteer daarbij absoluut geen streefnorm, want het gaat er juist om dat iedereen zichzelf kan zijn. Ik kan niet streven naar wie wat moet zijn. Het gaat er juist om dat iedereen zichzelf mag zijn. Het gaat er wel om dat iedereen gelijke kansen krijgt. Als u nu de paragraaf in de nota over genderdiversiteit goed leest, waar gaat deze dan bijvoorbeeld over? Het gaat er bijvoorbeeld om dat we bij medisch onderzoek rekening houden met verschillen tussen mannen en vrouwen en de manier waarop medicijnen bij hen werken. Het gaat er bijvoorbeeld om dat je rekening houdt met mensen die arbeid en zorg kunnen combineren. Het gaat er dus juist om dat je in een samenleving rekening houdt met de diversiteit van mensen, zodat zij in de samenleving tot hun recht kunnen komen op alle terreinen. Dat is geen algemene streefnorm. Het is volgens mij een heel mooi streven dat iedereen in de samenleving zijn eigen keuzes kan maken en zichzelf kan zijn. Ik ontraad dus deze motie.

De motie van de heer Bisschop op stuk nr. 281 verbaast mij ook enigszins omdat de heer Bisschop zich in het debat dat wij in het AO hebben gevoerd nogal verzet heeft tegen mijn voornemen om te gaan monitoren wat voor stereotypen er bijvoorbeeld in de media en in onderwijsmaterialen gebruikt worden. Ook in het debat dat ik met mevrouw Yeşilgöz heb gevoerd, werd dat monitoren verward met het idee dat ik partijen iets zou gaan opleggen. Dat is niet mijn voornemen. Dat kunt u ook nergens lezen. Waar het mij om gaat is dat we, om een debat te kunnen voeren over de feiten, wel eerst de feiten moeten kennen. Het verbaast me een beetje dat er hier vanuit sommige kanten zo'n verzet is tegen het voeren van een goed debat over de vraag: goh, hoe gaat het nu met de stereotypen in onze samenleving? Kennelijk mogen we niet eens de feiten verzamelen om te zien hoe het daarmee zit.

De voorzitter:
De heer Bisschop. Kort graag.

De heer Bisschop (SGP):
Als de minister deze motie goed leest, dan ziet ze dat deze motie algemener is gesteld. Net in het interruptiedebatje werd even gefocust op het monitoren. Daar hebben we afdoende over gesproken. Deze motie formuleert een doelstelling voor emancipatiebeleid: wij willen de diversiteit naar evenredigheid aan de orde laten komen. In het rapport van de staatscommissie Herijking ouderschap is al vastgesteld dat 96% van de kinderen opgroeit in de klassieke gezinssituatie van vader, moeder en kinderen. De vraag in deze motie is dus om bij de uitvoering van het emancipatiebeleid naar evenredigheid aandacht te hebben voor dat gegeven.

De voorzitter:
Dat heeft u gezegd.

De heer Bisschop (SGP):
Dit gaat dus niet over het monitoren, hoewel het wel eventjes in dat frame werd getrokken door collega Van Dijk. Dit gaat meer over de doelstelling van het emancipatiebeleid. Mijn vraag aan de minister is of zij bereid is om in die zin deze motie als ondersteuning van beleid te zien omdat ze naar evenredigheid daar aandacht aan wil besteden.

Minister Van Engelshoven:
U hebt het in uw motie wel degelijk over de beeldvorming. Maar ik trek wel een strakke lijn, zo zeg ik ook om mevrouw Yeşilgöz gerust te stellen. U vraagt mij om te streven naar evenredigheid in de aandacht. Bij wat ik doe, wil ik niemand iets opleggen. Ik wil ook niet tegen de media zeggen: u moet dat evenredig doen. Het enige wat ik wil doen, is de feiten verzamelen en met de media het debat voeren over welk beeld ze willen neerzetten: "Wilt u alleen het traditionele gezin neerzetten of wilt u de diversiteit die we ook in de samenleving zien, in uw beeld laten terugkomen? Wilt u alleen mannelijke deskundigen opvoeren? Of accepteert u dat er inmiddels ook vrouwelijke deskundigen zijn in deze samenleving?" Ik wil dat debat voeren. Maar ik wil niks opleggen. Ik geef toe dat dat een heel voorzichtige lijn is. Volgens mij gaat uw motie daar net overheen. Daarom wil ik haar graag ontraden.

De voorzitter:
Zo'n debat hoort uitgebreid te worden gevoerd in een algemeen overleg. Dit is een VAO.

Tot slot, meneer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):
Dank voor uw mildheid, voorzitter. Het gaat ook over de formulering van de motie. In het dictum van de motie gaat het inderdaad over de uitvoering van het emancipatiebeleid. Ik hoor de minister nog zeggen, in het AO: "Ik verbaas me erover dat er leden van de Kamer zijn die niet zouden willen dat ik beïnvloed. Natuurlijk wil ik beïnvloeden! Dat is mijn taak als minister." Welnu, mijn vraag aan de minister is of zij bereid is om haar invloed aan te wenden om bij de uitvoering van het emancipatiebeleid naar evenredigheid de positie van de klassieke gezinnen voor het voetlicht te brengen en de belangen daarvan te dienen.

Minister Van Engelshoven:
Volgens mij hebben wij dit punt gewisseld. Ik wil zeker het debat voeren, maar die partijen wel de vrije keuze laten in wat ze doen.

Tot slot kom ik bij de motie op stuk nr. 282. Tegen deze motie heb ik twee bezwaren. Ten eerste wordt er uitgegaan van een stevig stereotype, namelijk dat alleen vrouwen als lustobject worden gezien. Ik zou haast zeggen dat we in deze samenleving gelukkig inmiddels zo ver zijn dat mannen dat ook kunnen zijn. In die zin bevestigt de heer Bisschop wel weer een bepaald stereotype beeld met deze motie. Als hij en ik het debat aangaan over wat wij een afbeelding vinden van een lustobject, kunnen daar ook nog wel verschillen van mening over zijn. Ik wil niet de waakhond van een soort nieuwe preutsheid worden. Om die reden ontraad ik deze motie.

Voorzitter, dat was het.

De voorzitter:
Dank u wel.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik had geen moties ingediend, maar wel een verzoek gedaan, namelijk of de voorzichtige lijn die de minister beschrijft, later naar ons terug kan komen.

Minister Van Engelshoven:
Die was ik inderdaad vergeten. Goed dat mevrouw Yeşilgöz me daaraan herinnert. Ik kom voor Prinsjesdag naar de Kamer met een brief over hoe we die monitor precies gaan vormgeven.

De voorzitter:
Dat is dan een toezegging. Dank u wel. Daarmee zijn we aan het eind gekomen van dit VAO.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Over de ingediende moties zullen we volgende week dinsdag stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Arbeidsmarktpositie van jonge vrouwen

Arbeidsmarktpositie van jonge vrouwen

Aan de orde is het debat over de arbeidsmarktpositie van jonge vrouwen.


Termijn inbreng

De voorzitter:
Aan de orde is het debat over de arbeidsmarktpositie van jonge vrouwen.

Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in vak-K van harte welkom.

Ik geef de heer Van Weyenberg als eerste spreker namens D66 het woord.

De heer Van Weyenberg (D66):
Dank u wel, voorzitter. Het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau waar wij vandaag over spreken, laat zien dat veel jonge vrouwen al bij de start van hun carrière op de arbeidsmarkt in deeltijd gaan werken. Drie kwart van de mbo-afgestudeerde vrouwen begint in deeltijd. Nergens anders in Europa is het percentage dat in deeltijd start zo groot, zijn de verschillen met jonge mannen zo groot en is de gemiddelde arbeidsduur van startende jonge vrouwen op de arbeidsmarkt zo laag. Dat vind ik zorglijk, want daar leggen we de kiem voor latere achterstanden.

Voorzitter. Dit kabinet heeft een heel aantal acties in petto als het gaat om de arbeidsmarktpositie van vrouwen. Er komen stevige maatregelen voor het aantal vrouwen in de top. In 2019 blijft dat namelijk achter. Er komt een nieuw plan arbeidsmarktdiscriminatie. Daarin zal aandacht worden besteed aan zowel arbeidsmarktdiscriminatie als zwangerschapsdiscriminatie. Ik reken op stevige acties. Het kabinet gaat ook kijken, zo is toegezegd, naar maatregelen om beloningsdiscriminatie verder tegen te gaan. Dat wacht ik vol ongeduld af, inclusief de reactie op de initiatiefwet van onder andere de Partij van de Arbeid. Het kabinet treft veel fiscale maatregelen zodat blijven werken meer gaat lonen, ook als je kinderen krijgt. Een ervan is meer kinderopvangtoeslag.

Voorzitter. Waarom houden we dan toch een apart debat? Dat doen we omdat het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau eigenlijk nog iets anders blootlegt. Nog voordat er sprake is van kinderen werken jonge vrouwen vaker in deeltijd. Sinds het eind van de vorige eeuw presteren vrouwen veel beter in het onderwijs, beter dan mannen. Maar, zoals het Sociaal en Cultureel Planbureau zo mooi zegt, zij weten die verbeterde positie op de arbeidsmarkt nog niet te verzilveren. De jongste generatie heeft zelfs een hoger uurloon, maar nog steeds is deze groep minder vaak economisch zelfstandig. Dat verschil komt puur, of vooral, door het verschil in arbeidsduur.

Voorzitter. De minister van emancipatie spreekt in de Emancipatienota de ambitie uit om de vanzelfsprekendheid van dit patroon te doorbreken. We lezen dat de minister verkent welke aanknopingspunten dat onderzoek biedt voor beleid. Daar ben ik natuurlijk buitengewoon nieuwsgierig naar. Kan de minister dat iets concreter maken? Wanneer kan de Kamer iets van deze verkenning horen? Wat wil de minister gaan doen om deze ambitie, die D66 volstrekt ondersteunt, te realiseren?

Voorzitter. Aan de ene kant zien we dat sommige vrouwen bewust kiezen voor werken in deeltijd. Maar we zien ook dat al op jonge leeftijd starten in deeltijd, vaak echt een negatief effect heeft op de promotiekansen en het carrièreperspectief en een verklaring kan zijn voor latere beloningsverschillen. Aan de ministers vraag ik hoe we nou iets kunnen doen aan de bewustwording van de negatieve effecten van deze keuzes. Mensen mogen zelf kiezen, maar realiseert men zich eigenlijk wel welke prijs men daar later voor gaat betalen? Hoe zien beide ministers dat? Ik zal een motie indienen met het verzoek na te gaan hoe wij zowel de kennis als de bewustwording kunnen vergroten.

Voorzitter. Een deel start echter onvrijwillig in deeltijd. Van de 420.000 mensen in Nederland die graag meer uren willen werken, is twee derde vrouw. We zien dat juist in sectoren waarin veel vrouwen werken, zoals de zorg en het onderwijs, een verzoek om uitbreiding van het aantal uren niet wordt gehonoreerd. En dat in sectoren waarin men juist zit te springen om mensen. Ik kan dat echt niet rijmen. Zelfs als mensen daar hun eerste baan starten krijgen ze niet het aantal uren dat ze graag willen. Hiervoor kijk ik naar de minister van Sociale Zaken. Er komt een actieplan tegen arbeidsmarktkrapte. Ik zal de minister in tweede termijn ertoe oproepen om niet alleen na te gaan wat hier nou achter zit, maar ook om echt in gesprek te gaan met deze sectoren, want dit is slecht voor de zorg, slecht voor het onderwijs — daar zit men te springen om mensen — en vooral ook slecht voor mensen, vrouwen vooral, die meer uren willen werken en daarin worden belemmerd. Die twee dingen zijn natuurlijk volstrekt niet met elkaar te rijmen.

Voorzitter. Tot slot nog een iets bredere vraag. Uit het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat drie kwart van de jonge vrouwen met een mbo-opleiding meteen in deeltijd werkt — ik zei het al — en dat jonge vrouwen op de arbeidsmarkt vaker dan mannen flexibele contracten, tijdelijke contracten, hebben. We weten dat dit ook impact heeft op bijvoorbeeld investeringen in scholing. Die hangen nu eenmaal ook samen met contractvorm en met deeltijd. Stel dat zij later uittreden of bijvoorbeeld minder gaan werken na de geboorte van een kind. Hoe zorgen we er dan voor — dat vraag ik de minister van Sociale Zaken, maar ook de minister van emancipatie — dat het risico dan niet hoger is dat dit leidt tot een hogere uitkeringsafhankelijkheid, dat men later niet terugkeert of dat het na een scheiding niet lukt om economisch zelfstandig te zijn? Het feit dat juist mensen met een wat minder hoge opleiding zo kwetsbaar zijn maar ook een aantal keuzes maken die hun extra kwetsbaar maken, vind ik zorgelijk. Zouden de ministers daarnaar kunnen kijken?

De heer Beertema (PVV):
Als meneer Van Weyenberg het heeft over de categorie vrouwen die in deeltijd werkt maar dat graag zou willen uitbreiden maar tegen belemmeringen oploopt, dan vindt hij mij geheel aan zijn kant waar het erom gaat dat dit veel gemakkelijker gemaakt zou moeten worden. Voor zover dit in het onderwijs zo is, is dat natuurlijk te gek voor woorden omdat daar heel veel behoefte is aan mankracht of vrouwkracht, of, beter gezegd, menskracht. Wat betreft de eerste categorie waar de heer Van Weyenberg het over heeft, de jonge meiden en vrouwen die wél bewust kiezen, heeft hij twee moties aangekondigd. Hebben die dan betrekking op bijvoorbeeld het vak LOB op scholen, dat decanen moeten gaan doen? Want daar gebeurt het al en vanuit mijn ervaring in voldoende mate. Dus wat mij betreft is het heel vaak een heel welbewuste keuze. Dus wat zou u daar nog aan kunnen doen?

De heer Van Weyenberg (D66):
Om te beginnen: ja, in het onderwijs maar ook in de zorg moeten we natuurlijk ook kijken of het meer uren werken lastig is door de werkdruk en men dus maar kiest voor deeltijd. Dus er zijn meer vragen dan alleen de wens, maar de heer Beertema weet veel meer over het onderwijs dan ik. Dan het tweede punt: ja, het is een vrijwillige keuze, maar als die komt door ingeslepen patronen waardoor het geen eigen bewuste keuze is, dan is dat iets wat je kunt veranderen. Natuurlijk mogen mensen zelf kiezen — daar zijn de heer Beertema en ik het volledig over eens — maar als bijvoorbeeld jonge vrouwen zich niet realiseren hoe kwetsbaar het hun maakt om later misschien na een scheiding in een uitkeringssituatie te komen, vind ik wel degelijk dat je moet kijken of je in ieder geval de bewustwording kunt vergroten, waardoor zij wellicht een andere keuze gaan maken. Nogmaals, mensen maken hun eigen keuze aan het eind van de dag, maar ze maken die keuze niet in isolement. Ik wil hun daarvoor wel meer handvatten bieden om daar nog eens goed over na te denken.

De voorzitter:
Tot slot, meneer Beertema.

De heer Beertema (PVV):
Dat klinkt heel sympathiek, maar we waren vanmorgen in gesprek met de inspecteur-generaal van Onderwijs en die zei iets heel behartigenswaardigs, namelijk dat de ingesleten patronen niet veranderen als je er niets aan doet. Zodra je ze bijvoorbeeld via LOB, LoopbaanOriëntatie en -Begeleiding, wel de weg wijst, is de kennis er in ieder geval. Maar stel dat ze dan nog niet kiezen op de manier waarop u dat zou willen. Wat dan?

De heer Van Weyenberg (D66):
Een van de dingen die mij wel opvallen, is dat veel meer jonge vrouwen dan jonge mannen die deeltijdkeuze maken. Dat kan een andere voorkeur zijn maar dat kan ook zijn omdat er toch nog diep ingesleten patronen zijn dat dit zo hoort. Ik noem dan bijvoorbeeld de aanname dat men minder gaat werken als er kinderen gaan komen hoewel men zich er misschien niet helemaal van bewust is dat we in Nederland de kinderopvang inmiddels zo ontzettend goed geregeld hebben en betaalbaar hebben gemaakt en dat er gelukkig ook partnerschapsverlof voor de vader komt, zodat men veel meer kansen krijgt om gelijkwaardig de zorgtaken te vervullen. Waar het gaat om de afweging die mensen maken, wil ik meer inzicht geven en wil ik kijken of sommige ingeslepen rolpatronen die veranderen, misschien wat sneller kunnen veranderen. Uiteindelijk beslist iedereen overigens zelf; dat ben ik met de heer Beertema eens.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van den Hul namens de PvdA.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Dit wordt de eeuw van de vrouw, hoorde ik zeven jaar geleden bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het begint er soms inderdaad op te lijken. Nog nooit eerder studeerden meer meisjes, zelfs vaak meer dan mannen, en vrouwen doen het gelukkig ook steeds beter op de arbeidsmarkt. Maar ondanks alle vooruitgang blijft er reden tot zorg. We spraken er onlangs nog uitvoerig over tijdens het AO Emancipatie. Nederland bungelt op één punt namelijk nog steeds onderaan alle Europese lijstjes: de economische en financiële zelfstandigheid van vrouwen. Het SCP-rapport dat de aanleiding vormde voor dit debat onderstreept dat nog maar eens. Jonge vrouwen werken veel vaker in deeltijd dan mannen, ook als ze nog geen kinderen hebben.

Wat verder opvalt aan het SCP-rapport — collega Van Weyenberg noemde het al — is dat een groot deel van de jonge vrouwen die nu in deeltijd werken, aangeeft best meer te willen werken. De achterstand op de arbeidsmarkt tussen mannen en vrouwen begint dus al vroeg en is daarna moeilijk in te halen. Bovendien zien we dat vrouwen vaker dan mannen kiezen voor sectoren waar de lonen al lager liggen en waar meer gebruik wordt gemaakt van flexcontracten. En dan heb ik het nog niet eens over de hardnekkige loonkloof tussen mannen en vrouwen of over de even hardnekkige zwangerschapsdiscriminatie.

Aan die laatste twee kunnen we gelukkig wat doen. Om de ongelijke beloning aan te pakken heeft de PvdA samen met de SP, GroenLinks en 50PLUS een initiatiefwet in voorbereiding. Wat betreft de bestrijding van zwangerschapsdiscriminatie zijn we blij met het voorziene plan van aanpak van het kabinet. De voorlichtingsacties en het meldpunt bij het College voor de Rechten van de Mens hebben tot een forse toename van het aantal meldingen geleid. Nu is het zaak dat er keihard wordt opgetreden tegen werkgevers die willens en wetens de regels aan hun laars lappen. Kan de minister bevestigen dat de Inspectie SZW daartoe voldoende slagkracht krijgt?

Dan het immer voortdurende deeltijddilemma. Het valt mij op dat als wij het over emancipatie hebben, het altijd over vrouwen gaat. Prima natuurlijk om te praten over de arbeidsparticipatie van vrouwen. Inderdaad valt er daar nog veel te winnen, maar er staat een grote lichtblauwe olifant in de kamer. Want waarom hebben we het nooit over de onbetaalde arbeidsparticipatie van mannen? Nog steeds doen vrouwen 65% van alle onbetaalde arbeid. Wie doet de was? Wie vult de broodtrommel? Wie zorgt voor ouders, voor buren, voor kinderen? Waarom zijn dat anno 2018 nog steeds vooral vrouwen? Natuurlijk begint dat gesprek aan de keukentafel, maar toch ben ik benieuwd wat het kabinet wil doen om te zorgen dat de taken thuis eerlijker worden verdeeld. Niet alleen geven veel vrouwen aan best meer te willen werken, ook veel mannen zouden best minder willen werken.

De PvdA ziet om te beginnen graag dat het ouderschapsverlof eerlijker wordt verdeeld. We zien nog steeds dat meer mannen dan vrouwen gebruikmaken van de mogelijkheden die deze verlofregeling biedt: 23% mannen tegenover 75% vrouwen. In veel traditioneel mannelijke sectoren is het nog altijd taboe om verlof op te nemen; denk aan de bouw- of de metaalsector. We zijn blij met de eerste stap die het kabinet zet om ouderschapsverlof betaald te maken, maar weten we zeker dat er straks geen groepen buiten de boot gaan vallen, bijvoorbeeld zzp'ers? En is de minister het ermee eens dat een gerichte campagne rondom ouderschapsverlof voor mannen kan bijdragen aan een eerlijker verdeling?

Voorzitter. Een slimme meid is nog steeds op haar toekomst voorbereid en een echte vent strijkt nog steeds zijn eigen overhemd. Maar in het Onderwijsverslag van vorige week lezen we dat ook qua profielkeuze Nederland onderaan alle Europese lijstjes bungelt. Meiden kiezen weinig voor techniek- en bètaprofielen, jongens kiezen nauwelijks voor zorg of onderwijs. Afgelopen week was het weer Girlsday, om meer meiden te interesseren voor techniek. Ik zag dat de minister er ook was. Dit is een supermooi en succesvol initiatief. Is het zo langzamerhand ook niet eens tijd voor een Boysday, om meer jongens te interesseren voor de zorg of voor het onderwijs? Is de minister het met ons eens dat ook in de studiekeuze een belangrijke sleutel ligt besloten voor het oplossen van de structurele ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt? Zolang meisjes blijven kiezen voor sectoren waarin deeltijd de norm is, waarin de lonen laag zijn en de werkdruk en onzekerheid hoog, verandert er niks aan het kostwinnersmodel van de jaren vijftig van de vorige eeuw. Die zijn allang verleden tijd.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Hul. Precies binnen de vier minuten; heel knap. Dan geef ik nu het woord aan de heer Jasper van Dijk namens de SP.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Dit debat gaat over de vraag hoe we de arbeidsmarktpositie van jonge vrouwen kunnen verbeteren. Uit onderzoek blijkt dat jonge vrouwen vaker in deeltijd werken. Dat is niet altijd vrijwillig. Bovendien zijn ze daardoor minder vaak economisch zelfstandig. In Europees verband springt Nederland eruit: nergens anders in Europa werken jonge vrouwen zo weinig uren als in Nederland. Er is een grote groep vrouwen die graag langer wil werken. Een deel daarvan is werkzaam in de zorg. Daarvoor komt een aanvalsplan. Ik vraag de regering of ze al een tipje van de sluier kan oplichten van dat aanvalsplan. Een logische vervolgvraag is natuurlijk of zij dat ook gaat doen voor de kinderopvang en het onderwijs, waar min of meer dezelfde problemen spelen. Daar is ook veel deeltijdwerk.

Voorzitter. Een conclusie uit het rapport is dat jonge vrouwen vaker een flexcontract hebben dan mannen. Wat gaat u daaraan doen? In hoeverre speelt zwangerschapsdiscriminatie daarbij een rol? Van de week hoorden we dat het aantal klachten op dat punt flink is toegenomen, van 270 naar 1.470. De meeste meldingen gaan erover dat tijdelijke contracten niet worden verlengd. Deelt de minister de mening dat het onaanvaardbaar is als zwangerschap hierbij een rol speelt? Mijn voorstel is: maak vast werk aantrekkelijker dan flex en maak bindende afspraken met werkgevers over het terugdringen van zwangerschapsdiscriminatie. Graag een reactie.

Een andere belangrijk punt is natuurlijk de kinderopvang. Zolang hier nog hoge kosten aan verbonden zijn, is het voor veel vrouwen onaantrekkelijk om te gaan werken. We moeten dus snel aan de slag met betaalbare kinderopvang. Wat de SP betreft maken we de kinderopvang, om te beginnen, voor twee dagen per week gratis. Het goede nieuws is dat dit geen geld hoeft te kosten als we de kinderbijslag inkomensafhankelijk maken. Ik neem aan dat de minister van Emancipatie dit voorstel daarom direct zal omarmen.

Dan hebben we de uitbreiding van het vaderschapsverlof. De regering zet stappen, maar het kan nog beter. Zorg voor 100% vergoeding van het partnerverlof. Dan wordt het voor alle groepen, arm en rijk, aantrekkelijk.

Voorzitter. De regering spreekt warme worden over economische zelfstandigheid. De ambitie wordt nog aangescherpt. Mensen moeten zelfs financieel onafhankelijk worden. Dat betekent 100% van het minimumloon verdienen. Hartstikke goed. Maar waarom is er dan in vredesnaam het plan voor loondispensatie, waardoor arbeidsgehandicapten onder het minimumloon gaan verdienen? Dat plan moet dan toch direct van tafel?

Dan over de alleenstaanden in de bijstand, waaronder ook veel jonge vrouwen. De regering geeft al aan dat de bijstand weinig armslag geeft. Als je de zorg voor kinderen hebt, is deze zelfs niet toereikend. Dat schreeuwt dus om maatregelen, zeker als je zo hoog opgeeft van financiële onafhankelijkheid. Als je zegt dat de bijstand ontoereikend is en je economische zelfstandigheid wilt stimuleren, herstel het dan, of je bent geen knip voor de neus waard. Ik heb hierover zojuist een motie ingediend. De situatie wordt overigens niet opgelost door het kindgebonden budget. Kijk naar een effectrapportage uit Utrecht. Daarin zien we dat een alleenstaande moeder met twee kinderen in de puberleeftijd nog altijd €100 per maand tekortkomt. Zet dit recht, en kom alstublieft niet met het argument dat er een prikkel moet blijven om te gaan werken. Dit inkomen is zonder meer te laag. Het is een kwestie van beschaving om dat te herstellen.

Tot slot pleit ik ervoor dat de regering ons prachtige wetsvoorstel omarmt om de loonkloof te dichten tussen mannen en vrouwen.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Jasper van Dijk. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Arissen namens de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Arissen (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. We kennen van alles de prijs en van niets de waarde. Gelukkig komt er steeds meer belangstelling voor een breed welvaartsbegrip en groeit het besef dat welvaart om veel meer draait dan alleen geld. Het draait ook om gezondheid, een groene en veilige leefomgeving en genoeg tijd om te zorgen voor kinderen of ouderen, een studie te volgen of vrijwilligerswerk te doen.

Voorzitter. Vandaag bespreken we de emancipatie op de arbeidsmarkt en specifiek de positie van jonge vrouwen. Hoewel de Emancipatienota vol goede initiatieven staat voor bijvoorbeeld lhbti'ers, klinkt in de voorgenomen maatregelen op het gebied van de arbeidsmarkt heel luid het VVD-mantra "alles ten behoeve van de economie" door. De minister stelt in haar Emancipatienota dat meer vrouwen meer uren moeten werken, zodat de economie met wel 4% kan groeien, wat meer premie en belastinginkomsten oplevert voor de schatkist. Het Sociaal en Cultureel Planbureau stelt zelfs dat deeltijdwerk voor vrouwen als onwenselijk wordt gezien. Deze minister maakt er zelfs beleid op: in deeltijd werken wordt bewust minder aantrekkelijk gemaakt.

Voorzitter. We leven in een tijd waarin we met steeds minder menskracht alles kunnen produceren en organiseren wat we nodig hebben. In feite is dat een zegen. Het biedt een geweldige kans om meer tijd aan andere dingen te besteden, zoals de zorg voor elkaar en voor de natuur, voor persoonlijke ontwikkeling, kunst en ondernemerszin, de dingen die het leven werkelijk de moeite waard maken. Maar de wijze waarop we de economie nu hebben georganiseerd maakt zo'n ontwikkeling onmogelijk. De mensen moeten in onze samenleving meer en tot hogere leeftijd doorwerken, in plaats van minder.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Mevrouw Arissen zegt dat uit de nota vooral economisch belang blijkt, terwijl de nota van de minister volgens mij heel erg duidelijk ingaat op de zelfbeschikking en onafhankelijkheid van de vrouw en op het jezelf kunnen redden, ook als dingen anders uitpakken dan je misschien aanvankelijk had bedacht. Als het zo centraal staat dat de positie van het individu daarmee sterker wordt en dat de vrouw daarmee sterker wordt, vind ik het een beetje zuurtjes om dan te zeggen: oh, dat is dan voor de economie. Waar zit dan het belang van de vrouw volgens de Partij voor de Dieren? Daar ben ik zo benieuwd naar.

Mevrouw Arissen (PvdD):
Ik ben ontzettend blij met deze vraag van de VVD, want het staat gewoon in de nota. Het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking zou door meer gendergelijkheid op de arbeidsmarkt met 4% kunnen stijgen. Dat vinden wij een verkeerde benadering. Natuurlijk is het heel belangrijk dat vrouwen financieel onafhankelijk zijn en dat zij niet in deeltijd hoeven te werken als zij dat niet willen. Als zij meer uren willen werken: prima. Maar zij moeten niet gedwongen worden om mee te doen in de ratrace naar economische groei en naar steeds meer en langer doorwerken. Het is heel belangrijk dat vrouwen, maar ook mannen, daarin een eigen keuze hebben.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik ben heel blij dat de Partij voor de Dieren de nota goed heeft gelezen. Dan heeft mevrouw Arissen ook kunnen lezen dat nergens staat dat iemand tot iets wordt gedwongen. Het gaat over zelfbeschikking. Het gaat juist om het geven van de tools, zodat je je eigen leven kunt inrichten. Op het moment dat je meer zou kunnen werken, maar dit om verschillende redenen niet kan, wil deze minister daar wat aan doen. Zij wil ook graag bewustwording als het gaat om de keuzes die je heel vroeg in je leven maakt over deeltijdwerken. Volgens mij staat er nergens dat iemand gedwongen moet worden, maar gaat het juist over de kracht die vrouwen in zich hebben om voor zichzelf te kunnen zorgen. Ik vind het dus eigenlijk wel een heel erg gezocht argument.

Mevrouw Arissen (PvdD):
Er staat toch heel duidelijk op pagina 6 en 7 bij de aanpak arbeidsparticipatie: het wordt lonender om te gaan werken en voor deeltijders wordt het lonender om hun uren uit te breiden. Natuurlijk is het goed dat het lonender wordt om te werken, maar dat wil niet zeggen dat je daarmee zou moeten bewerkstelligen dat mensen niet meer parttime kunnen gaan werken. Dat kan heel waardevol zijn voor vrijwilligerswerk en heel veel meer zaken.

De voorzitter:
Gaat u verder.

Mevrouw Arissen (PvdD):
Dan kom ik meteen bij het volgende punt dat ik wilde maken. Elke vrouw die wil werken of meer wil werken, moet dat vrijelijk kunnen doen. Geen glazen plafond, geen oneerlijke beloning en zeker geen ouderwetse rolpatronen. Zou deze minister van emancipatie ook tevreden zijn als mannen net zo veel als vrouwen willen werken en net zo veel in deeltijd? Als zij net zo veel thuis met hun kinderen zouden willen zijn of mantelzorg zouden willen geven? Zouden meer mannen in deeltijd juist niet meer bijdragen aan het doorbreken van ouderwetse rolpatronen? Ziet de minister de waarde daarvan in?

Wij zullen het anders moeten gaan organiseren, om de emancipatie van vrouwen en mannen te realiseren. Wij zullen naar een breed welvaartsbegrip moeten, in plaats van ons blind te staren op meer productie en meer consumptie, om zo het bruto binnenlands product op te stuwen, met alle negatieve gevolgen voor onze gezondheid, ons welzijn en onze planeet van dien. Daarom zullen wij onbetaalde arbeid moeten herwaarderen. Wij zouden geen belasting op arbeid moeten heffen, maar op het gebruik van grondstoffen. Het wordt daardoor mogelijk om verloren werkgelegenheid, die naar de lagelonenlanden is verplaatst, terug te winnen. Denk aan de grote textielsector of andere maak- en herstelindustrieën. Op alle terreinen komt er meer werk, omdat arbeid veel goedkoper wordt.

Maar de minister denkt met business as usual de emancipatie te kunnen bewerkstelligen. Het streven naar financiële onafhankelijkheid delen wij met de minister. Wij willen dit echter niet bereiken door het verder opjagen van mensen ten behoeve van de economie. Wij willen dat door middel van bijvoorbeeld een basisinkomen: een systeem waarin mannen en vrouwen een gelijke basiszekerheid hebben, een systeem waarin men echt zijn of haar leven kan inrichten zoals men dat wil. Ook een systeem waarin de waarde van zorgtaken en vrijwilligerswerk veel meer tot zijn recht komt. Kan de minister daarop reflecteren?

Het economisch effect van alle vrouwen aan het werk en de kinderen naar de kinderopvang is allang berekend. Maar onze verslaving aan economische groei mag niet meespelen in het emancipatiebeleid en mag zeker niet ten koste gaan van onze gezondheid. Graag hoor ik hoe beide ministers hierover denken. Wat gaan zij doen om rekening te houden met zaken waarvan we allemaal aanvoelen hoe waardevol ze zijn, maar die niet om te rekenen zijn in procentuele economische groei of bruto binnenlands product?

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Arissen. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Özütok namens GroenLinks.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Vrouwen worden op de arbeidsmarkt nog steeds achtergesteld. Dat blijkt ook weer uit een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Ik noem een aantal uitkomsten.

De loonkloof en het verschil tussen voltijd en deeltijd ontstaat niet geleidelijk na enkele jaren, maar speelt al een rol bij het vinden van een eerste baan. Vrouwen met een lage opleiding vinden minder werk dan mannen in dezelfde situatie. Vrouwen werken veel vaker in deeltijd dan mannen. Mannen krijgen eerder een vast contract dan vrouwen.

Voorzitter. Het is dan ook geen wonder dat vrouwen hun carrièremogelijkheden vaker somber inzien. GroenLinks vindt dat een vast contract het uitgangspunt zou moeten zijn voor een werknemer. Flexwerk levert voor veel mensen onnodige stress op. In sommige gevallen treft dit vrouwen nog harder dan mannen. Vrouwen met een flexibel contract lopen bijvoorbeeld een groot risico om hun baan te verliezen vanwege zwangerschap. Uitzendbureaus en ook veel andere bedrijven nemen nog niet hun verantwoordelijkheid ten opzichte van zwangere vrouwen. In 2017 ging 35% van de meldingen bij het College voor de Rechten van de Mens over zwangerschapsdiscriminatie. Er is al veel aandacht voor voorlichting aan zwangere vrouwen, maar wordt het geen tijd dat we ook de werkgevers hier veel meer op gaan aanspreken? Is het geen tijd voor bindende afspraken in de sector? Zullen die deel uitmaken van het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie? Moet de inspectie niet harder ingrijpen als het gaat om het verlengen van contracten? Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Vrouwen werken veel vaker in deeltijd, ongeacht opleiding en leeftijd. Natuurlijk moet iedere vrouw die dat wil in deeltijd kunnen werken, net zo natuurlijk als een baan voor vijf dagen per week voor iedere vrouw bereikbaar moet zijn. Wat dat betreft laat het rapport zien dat er een onderscheid lijkt te zijn tussen mannensectoren, waarin alle banen fulltime zijn, en vrouwensectoren, waarin een deeltijdbaan eigenlijk de norm is geworden. De vraag is: komt dat door de sectoren of door de werknemers zelf? Is de minister bereid hier wat meer onderzoek naar te doen? Zou het niet goed zijn om ook in zogenaamde mannensectoren meer deeltijdbanen te stimuleren?

Als we willen dat vrouwen meer gaan werken, dan moeten we er ook voor zorgen dat mannen minder hoeven te werken. Een van de redenen dat vrouwen minder werken, is dat huishoudelijke taken en zorgtaken allemaal op hun schouders terechtkomen. Daarom zijn wij blij dat het kabinet het ouderschapsverlof wil verruimen. Maar daar zit wel een probleem. Het ouderschapsverlof wordt verleend tegen 70% van het inkomen. De rijkere werknemers kunnen dat waarschijnlijk wel inleveren, maar hoe zit het voor mensen die wat meer moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen? Veel mensen komen in de problemen als ze zomaar een derde van hun inkomen inleveren. In die gezinnen komt het ook vaker voor dat de man kostwinner is en dat de vrouw een parttimebaan heeft. Als de man dan niet meer tijd vrij kan krijgen, gaat het natuurlijk scheef met de huiselijke taken. Dit plan van de minister betekent dat alleen de rijke papa's vrij kunnen nemen. Hoe wil de minister dit voorkomen?

Voorzitter. Tijdens het AO Emancipatie heb ik al gezegd dat veel mensen niet op slechts één gebied worden achtergesteld. Ons beleid kan ongewild nadelig uitpakken voor mensen in een kwetsbare positie. Daarom wil ik het kabinet graag vragen of dit ook een specifieke aanpak kan krijgen in het aankomende actieplan arbeidsdiscriminatie. Dan heb ik het niet over de aanpak intersectionaliteit, want die wordt binnen het emancipatiebeleid al vormgegeven. Kan de minister dit toezeggen? Ik overweeg ook een motie hierover.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Özütok. Dan geef ik nu het woord aan de heer Beertema namens de PVV.

De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Collega Bisschop has left the building, dus ik zal voor het diverse geluid moet zorgen nu. Jonge vrouwen zouden minder economisch zelfstandig zijn dan jonge mannen. Ook zou heel vroeg in de carrière vaak door kleine deeltijdbanen de basis worden gelegd voor latere beloningsverschillen en mindere kansen op een carrière. Dat klinkt allemaal heel heftig in de oren van de gelijkheidszeloten, zo zal ik ze maar even noemen, maar gelukkig heeft het SCP ook onderzoek gedaan naar de oorzaken. Daar komt wat ons betreft toch een genuanceerder beeld uit. Net als bij elk ander debat spreken we ook hier over feiten, maar eigenlijk nog veel meer over gevoelens, over emoties. Die bepalen ook voor een groot deel die verschillen in de arbeidsmarktpositie.

Wij constateren dat om de emancipatieagenda van de politieke goegemeente te laten slagen, vooral ingegrepen moet worden in de menselijke gevoelens en emoties. Dit SCP-rapport laat dat maar weer eens zien. Wezenlijke verschillen moeten kunstmatig worden opgeheven, en er moet via overheidsingrijpen gesleuteld worden aan mensen en hun diepste drijfveren. Dat klinkt eng, dat klinkt totalitair. En dat is het ook. Wie hier wat meer van wil weten, die moet maar eens Brave New World van Aldous Huxley lezen. We zijn flink op weg.

Voorzitter. Meiden en jonge vrouwen zijn de producten van een autonoom proces dat zijn weerslag vond in drie emancipatiegolven. De meiden en jonge vrouwen van 2018 zijn geëmancipeerder dan ooit, ze zijn beter opgeleid dan ooit, ze doen het zelfs beter in het onderwijs dan jonge mannen — iemand zei het al — en ze zijn zelfbewuster dan ooit. Ik ben daar trots op en we moeten dat koesteren. Maar ik stel vast dat een linkse en überliberale partij als D66 dat niet koestert. Ze hebben geen waardering voor het onderscheidingsvermogen en het zelfstandige denken van die jonge vrouwen. Ik noem dat seksistisch. Ik noem dat vooral ook paternalistisch.

Ik leg het even uit aan de hand van feiten. Een deel van de verklaring van de verschillen in arbeidsduur ligt in de gevolgde opleiding. Vrouwen kiezen vaker een opleiding die voorsorteert op een beroep waarin er in deeltijd wordt gewerkt. Het is allemaal al genoemd. De jongeren zelf zijn daar helemaal niet zo ontevreden over. Jonge mannen zijn tevreden over de doorgroeimogelijkheden bij een werkgever; vrouwen zijn vooral tevreden over de waardering die ze krijgen. Mannen hechten in het algemeen meer waarde aan goede inkomsten en carrière maken; vrouwen vinden het belangrijk dat ze een baan kunnen combineren met hobby's, met eventueel toekomstige zorgtaken, waardoor ze een voorkeur hebben voor deeltijdwerk.

Het hebben van minder carrièreperspectief betekent niet automatisch dat vrouwen dat zelf altijd betreuren. Waar ruim driekwart van de mannelijke scholieren en studenten het belangrijk vindt om promotie te maken, geldt dat slechts voor ruim de helft van de vrouwelijke scholieren en studenten. Ook het aandeel dat later leiding wil geven en een hoog inkomen belangrijk vindt, ligt bij vrouwen lager dan bij mannen. Een deel van de vrouwen ervaart het dus niet als een heel groot probleem dat hun carrièrekansen soms beperkt zijn.

Wij concluderen dat verschillen in de arbeidsmarktpositie in grote mate te verklaren zijn uit statistisch aantoonbare verschillen in voorkeuren die mannen en vrouwen hebben. Mannen neigen vaker naar een leven lang hard werken en naar deelnemen aan de ratrace waar mevrouw Arissen het over had. Dat kan leiden tot succes bij de één, maar ook tot een gefrustreerd leven als loonslaaf bij de ander. Vrouwen neigen vaker naar zingeving in hun leven, door meer focus te hebben op immateriële zaken die het leven ook veraangenamen, en minder op meer geld en meer macht en meer invloed. Dat laatste past goed bij wat GroenLinks "economisme" noemt, wat volgens de grote denker Jesse Klaver neerkomt op rendementsdenken en het herleiden van alle maatschappelijke kwesties tot economische kwesties. Juist GroenLinks zou dus content moeten zijn dat veel jonge vrouwen dit welbewust omarmen. Ik ben benieuwd of mijn collega van GroenLinks daar iets in herkent. Ik ben natuurlijk ook benieuwd naar de reactie van de minister.

Uiteraard is de PVV er voorstander van dat vrouwen economisch onafhankelijk zijn, maar dat is vooral de verantwoordelijkheid van de vrouwen zelf. Uiteraard is het wenselijk om jongeren, zowel mannen als vrouwen, goed voor te lichten over de consequenties van de keuzes die ze maken voor hun kans op de arbeidsmarkt. Daarvoor hebben we het vak loopbaanbegeleiding in het leven geroepen. Ik wil nog even aan de minister vragen in hoeverre aan dit aspect voldoende aandacht wordt besteed.

Voorzitter. Ik heb helemaal geen interrupties gehad en ik zie nu dat ik waarschijnlijk te snel heb gesproken.

De voorzitter:
Nee hoor, dat valt allemaal wel mee. Dank u wel, meneer Beertema.

Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Geluk-Poortvliet die spreekt namens het CDA.

Mevrouw Geluk-Poortvliet (CDA):
Voorzitter. Het CDA is voor emancipatie omdat dit begrip het streven naar gelijkwaardigheid inhoudt. Dat geldt ook voor jonge, pas afgestudeerde vrouwen die op zoek gaan naar een baan. Als zij dat willen, moeten vrouwen meer kunnen werken en mannen minder. Wij moeten niet op voorhand uitgaan van minder uren werk voor een vrouw. Ik ben benieuwd hoe de minister hiernaar kijkt.

Anders dan sommige partijen kiest het CDA ook voor een vorm van gezin. Het CDA kiest er niet voor dat beide ouders fulltime werken. Voor het CDA is de vrije keuze van ouders essentieel. Er is een tendens om de zorg voor kinderen volledig aan anderen uit te besteden. Het CDA wil ouders juist de gelegenheid geven om zo veel mogelijk zelf hun kinderen op te voeden. Het gaat om een maatschappelijke herverdeling van tijd en geld. Hoe kijkt de minister hiernaar?

Deeltijdbanen kunnen een goede oplossing zijn en zijn niet per definitie een probleem. Wel is het zo dat de balans beter moet, dat vrouwen, als zij dat willen, meer moeten kunnen werken en mannen minder. De toenemende arbeidsdeelname van vrouwen heeft tot nu toe geleid tot een sterke gerichtheid op uitbesteding van zorg in plaats van de door het CDA gewenste herverdeling.

Van mannen wordt nog te weinig aanpassing verwacht en het CDA wil dat daar in deze kabinetsperiode verandering in komt. Verschillende maatregelen in het regeerakkoord zijn hierop gericht. Zo wordt het vader- en ouderschapsverlof uitgebreid. Concreet betekent dit dat vaders vanaf 2019 vijf dagen verlof krijgen bij de geboorte van hun kind. Daarnaast krijgen partners, vaders, recht op vijf weken aanvullend betaald kraamverlof van 70% van hun salaris. Het aanvullend partnerverlof kan vanaf 1 juli 2020 worden opgenomen binnen zes maanden na de bevalling.

Op deze manier krijgen moeders en vaders de kans om zorg en arbeid eerlijk te verdelen. Werkend aan de start van jonge vrouwen en mannen, de titel van het rapport, proberen we stappen te zetten in de emancipatie om het complexe vraagstuk op te lossen. Dat vraagt begrip, aanpassing aan deze tijd met het oog op een toekomst waarin het geaccepteerd is dat vrouwen en mannen samen verantwoordelijk kunnen zijn.

De voorzitter:
Dank u mevrouw Geluk-Poortvliet. De heer Jasper van Dijk heeft nog een vraag voor u.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Dank u, voorzitter. Het CDA is voor emancipatie. Dat is goed nieuws. Is het CDA ook tegen de loonkloof tussen mannen en vrouwen? Indien dat zo is, bent u dan bereid om ons wetsvoorstel te steunen om die loonkloof te dichten?

Mevrouw Geluk-Poortvliet (CDA):
Het CDA is ervoor dat mannen en vrouwen gelijk betaald worden bij gelijke arbeid, maar het CDA is er ook voor dat ze zelf die keuze maken. Bij de loonkloof waar u het over heeft, is het geen keuze van henzelf; dat is iets wat gebeurt.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat is helemaal juist. Uit onderzoek blijkt dus dat mannen voor exact hetzelfde werk 6% meer verdienen dan vrouwen. Zij krijgen 6% meer voor exact hetzelfde werk. Bent u het met mij eens dat we maatregelen moeten nemen om die kloof te dichten? En bent u het met mij eens dat ons wetsvoorstel daarvoor een goed idee is?

Mevrouw Geluk-Poortvliet (CDA):
In de Emancipatienota staat ook dat er gelijke beloning voor mannen en vrouwen komt. Toch? Ja.

De voorzitter:
Gaat u verder. Dat was het? Dank u wel.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Er werd mij een vraag gesteld, voorzitter.

De voorzitter:
Ja hoor, dat is prima. Goed, dan geef ik nu het woord aan mevrouw Yeşilgöz-Zegerius namens de VVD. En ik denk dat de heer Jasper van Dijk bij de interruptiemicrofoon blijft staan.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Dank u wel, voorzitter.

Meneer Jasper van Dijk wil nog niet interrumperen? Nee? Oké, dan komt het nog.

Meiden doen het eigenlijk gewoon heel erg goed in Nederland, dat is door andere sprekers ook al gezegd. Dat geldt zeker als je kijkt naar het onderwijs. Meiden zitten daar vaak op de hogere niveaus, ze vallen minder vaak vroeg uit en ze studeren sneller af dan mannen.

Maar dan, nog voordat er een goudvis in beeld is, laat zitten kinderen, gaan heel veel meiden in deeltijd werken. Dat moet natuurlijk iedereen zelf bepalen; dat is een vrije keus en dat is hartstikke mooi. Maar die vrije keus en het feit dat Nederlandse vrouwen massaal voor deeltijdwerk kiezen, heeft wel consequenties voor zowel het individu als de samenleving als geheel. Het individu krijgt hierdoor minder kansen, minder doorgroeimogelijkheden, en geen of minder financiële onafhankelijkheid. Dat zijn wel consequenties waar we met elkaar bij stil moeten staan.

Ook zijn er consequenties voor de samenleving als geheel. Feit is dat in onze samenleving vrouwen op cruciale plekken minder goed vertegenwoordigd zijn. Daar hebben we het al eerder met elkaar over gehad en daar zullen we het ook nog vaker over hebben, maar dit zijn wel aspecten die we echt onder ogen moeten zien.

Vrouwen zijn minder goed vertegenwoordigd. Ik zeg weleens: of je zit aan tafel, of je staat op het menu. Als je niet aan de tafels zit waar de besluiten worden genomen, dan heb je er niet over meegepraat, dan gaat het over jou, maar dan beslissen anderen over jou.

Wij zijn erg blij met de aandacht die deze ministers hebben voor vrouwen die wel meer zouden willen werken maar dat door verschillende omstandigheden niet kunnen doen. Ik heb al eerder gezegd dat we blij zijn met de toezegging van de minister van Emancipatie dat zij bij de Kamer terugkomt op wat die arbeidsmarktpositie precies zou kunnen inhouden en op de plannen die ze daarbij heeft en die ze in de nota al heeft getoond.

Ik zou ook heel graag willen dat er daarbij specifiek aandacht komt voor techniek. Vanochtend is er een onderzoek uitgekomen van de SER waaruit blijkt dat er voor de energietransitie een enorm tekort aan menskracht is. Die energietransitie is een van de grootste uitdagingen van onze eeuw waar we met z'n allen voor staan en waar we ook keihard met elkaar aan werken. Er is daarvoor dus een enorm tekort aan mannen, aan vrouwen, en sowieso een enorm tekort. Ik ben ook woordvoerder klimaat en energie, dus ik heb veel werkbezoeken afgelegd in het kader van de energietransitie. Het maakt daarbij niet uit of je op een raffinaderij komt of op een plek waar windmolens worden gebouw; op zulke plekken werken steeds ontzettend veel mensen van buiten Nederland omdat in ons land überhaupt niet de mensen met de juiste opleiding gevonden kunnen worden. En als je daarbij op zoek gaat naar vrouwen dan heb je echt een vergrootglas nodig. Dus daar valt echt voor ons allemaal wat te winnen. Ik zou het dus heel erg prettig vinden als de minister daar extra aandacht aan kan besteden. Wellicht kunnen beide ministers daarover ook spreken met hun collega's van Economische Zaken en Klimaat omdat die daar natuurlijk ook heel erg druk mee bezig zijn. Het zou heel mooi zijn als we met elkaar die link kunnen leggen en dat wat beter kunnen inrichten.

Voorzitter, ik wilde eigenlijk afronden met een ander aspect. We hebben het natuurlijk gehad over "je mag het zelf weten" en "als je vaker wil werken, hebben we daar ook aandacht voor", maar het is natuurlijk niet alleen een kwestie van eigen keuze. Deeltijd werken zit ook ingebakken in onze cultuur. Als je weet dat een derde van de jonge meisjes al op jonge leeftijd verwacht later afhankelijk te zijn van de staat of van een partner, dan weet je dat het ons allen raakt en dat we ons ook heel erg bewust moeten zijn van de voorbeeldrol die wij met elkaar hebben en van wat we met elkaar hier uitdragen over wat je allemaal wél kan in dit land.

Dat was het eigenlijk, voorzitter. Ik vind het zo teleurstellend dat ik geen interruptie van de SP heb. Ik kan in de twintig seconden die ik nog heb wel wat dingen verzinnen waardoor er een interruptie komt, hoor!

De voorzitter:
De heer Van Dijk stond wel heel dreigend te kijken.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Hij doet toch moeite en dat waardeer ik dan ook.

De voorzitter:
Toch wel? De heer Jasper Van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Ja, zo'n provocatie kan ik natuurlijk niet voorbij laten gaan.

De voorzitter:
Nee, zo is dat!

De heer Jasper van Dijk (SP):
Zoals we van de VVD gewend zijn, zijn het weer veel woorden en weinig daden. Emancipatie is belangrijk, een mooi betoog over jonge vrouwen die meer moeten deelnemen aan de arbeidsmarkt, maar als u dat nou echt steviger wil maken, dan zou u natuurlijk met mij kunnen pleiten — misschien kunnen we vandaag zaken doen, zou ik willen zeggen — voor betaalbare kinderopvang. Is de VVD het met me eens dat de emancipatie en de kansen voor jonge vrouwen pas echt toenemen als we de kinderopvang betaalbaar maken, om te beginnen twee dagen per week gratis?

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Wat gratis is voor de SP, is zelden gratis voor de rest van het land. Maar vandaag hebben we het over jonge meiden die, zodra ze klaar zijn met hun studie en voordat er kinderen in beeld zijn, al deeltijd gaan werken. Dat laat dus zien dat er ook iets zit in onze cultuur, in wat we van elkaar verwachten. Het kan bijna een automatisme zijn, en, zoals de collega van D66 zei, ook gewoon aan patronen liggen, aan de beeldvorming die we met elkaar misschien wel in stand houden. Dus vandaag gaat het juist over de jonge meiden die, zonder kinderen en zonder een andere reden, waar ik waarschijnlijk nu nog een vraag over krijg, zeggen "ik wil meteen deeltijd werken", met alle consequenties van dien.

De voorzitter:
Tot slot, de heer Jasper van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Eerst even over die originele oneliner. Misschien kan mevrouw Yeşilgöz nog weleens terecht in de reclamebranche, want dat gaat echt hartstikke goed — complimenten daarvoor. Maar als ze wat beter had geluisterd, had ze gehoord dat mijn voorstel nu juist geen cent hoeft te kosten. Indien wij de kinderbijslag inkomensafhankelijk maken, kunnen wij de kinderopvang twee dagen per week gratis maken. Hoe mooi is dat! "Budgetneutraal", dat klinkt de VVD altijd als muziek in de oren. Het is waar: ook jonge vrouwen zonder kinderen willen al veel deeltijd werken. Maar u bent het natuurlijk met me eens dat, op het moment dat ze wel kinderen krijgen, die dure kinderopvang geen stimulans is om lekker aan de slag te gaan, zoals de VVD graag wil.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik verheug me op een inhoudelijk debat over de kinderopvang en dergelijke. Het is mijn portefeuille niet, maar ik zou het wel heel leuk vinden met de heer Van Dijk. Vandaag gaat het erover dat jonge meiden inderdaad al gewoon meteen deeltijd gaan werken. Als het echt zou gaan over het feit dat de kinderopvang heel erg duur is, dan zouden we ook een gesprek kunnen hebben over waarom mannen dan niet deeltijd werken en voor hun kinderen zorgen. Maar dat is niet het geval. Het zijn de vrouwen die Europees kampioen deeltijd werken zijn. De verschillen tussen man en vrouw zijn nergens zo groot, dus we hebben hier echt iets wat de positie van vrouwen raakt. Ik zou het heel fijn vinden als we dat in deze commissie met de woordvoerders emancipatie op tafel durven te leggen en proberen te tackelen waar dat nou aan ligt. Dat heeft op dit moment echt mijn voorkeur.

Mevrouw Arissen (PvdD):
Ik hoor de VVD hier een soort pleitbezorger zijn voor het meer werken van vrouwen, dat ze minder in deeltijd werken en net zo veel gaan werken als mannen, maar de VVD weet ook dat 15% van de vrouwen weleens een burn-out heeft gehad of overspannen is geraakt. Twee jaar geleden was dat nog 9,4%. Dus als vrouwen steeds meer werken en ook nog alle zorgtaken hebben, zie je dat ze steeds vaker en meer overspannen raken. Hoe moet dat dan volgens de VVD als al die vrouwen nog meer moeten gaan werken?

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
En zo is de heer Bisschop er toch een beetje bij!

Ik vind het een heel bijzondere vraag. Ik denk dat ik iets meer vertrouwen heb in de kracht van vrouwen. Ik denk niet dat als ze meer zouden willen werken, en dat ook kunnen omdat we daar met elkaar mee bezig zijn, ze dan allemaal massaal overspannen raken. Dus ik vind het in die zin een beetje een ingewikkelde vraag, maar wat ik nog wel kan meegeven is het volgende. De VVD staat voor de vrijheid van ieder mens. We hebben het vandaag over de positie van vrouwen. Op het gebied van de vrijheid van de vrouw zijn er wat mij betreft randvoorwaarden: zelfbeschikking, oftewel dat je zelf uitmaakt wat je met je lichaam doet, veiligheid en economische zelfstandigheid. Dan bepaal je namelijk voor jezelf. Daar gaat het hier voor mij over.

Mevrouw Arissen (PvdD):
Ik ben blij om te horen dat de VVD nu een pleitbezorger wordt voor financiële en economische zelfstandigheid, en dat er voorwaarden zijn. Is de VVD dan niet met de Partij voor de Dieren van mening dat we die voorwaarden juist moeten zoeken in het verlagen van de loonbelasting, het goedkoper maken van arbeid en het heffen van belastingen op grondstoffen? Dan kunnen degenen die willen werken inderdaad gaan werken, maar is er ook tijd, eventueel met een basisinkomen, voor de dingen die echt van waarde zijn. Dat is helemaal geen SGP-standpunt. Dat lijkt me heel gezond in een gezonde maatschappij, waar mensen de vrijheid hebben en inderdaad de mogelijkheid hebben om hun leven in te richten zoals zij dat zelf willen. Wat vindt de VVD daarvan?

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik dank mevrouw Arissen voor de vraag. Ze zegt een heleboel dingen waar ik het niet mee eens ben, maar we vinden elkaar in waar ze mee begon. Laat ik dus daarmee afsluiten. Ze zegt: vindt u ook niet dat werk beter moet lonen? Dat vinden wij als VVD zeker en dat vindt het kabinet zeker. Daarom wordt er ook heel veel aan gedaan. Daar ben ik ook heel erg blij mee. Ik hoop dat iedereen daar de vruchten van kan plukken.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Yeşilgöz. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Er is behoefte aan een korte schorsing, begrijp ik.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:
Ik geef de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het woord.


Termijn antwoord

Minister Van Engelshoven:
Voorzitter, dank u wel. Ik dank de Kamer voor het agenderen van dit rapport. Het is goed om het hierover te hebben. Wat mij betreft kan er de komende jaren niet vaak genoeg gesproken worden over het belang van het versterken van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau waar we het vandaag over hebben, is in opdracht van mijn ministerie uitgevoerd. De vraag was hoe het jongeren vergaat wanneer zij beginnen met werken en in hoeverre er bij de start op de arbeidsmarkt al genderverschillen zijn. Vrouwen doen het ontzettend goed in het onderwijs; laten we dat ook koesteren. De heer Beertema, die net binnen komt lopen, zei — ik parafraseer hem nu even — dat er af en toe wat wordt gesomberd over emancipatie. Maar op dat punt mogen we trots zijn: er is heel veel bereikt. Vrouwen doen het in het onderwijs heel goed. Zoals de heer Van Weyenberg terecht zei, is het opmerkelijk dat volgens het rapport de verbeterde positie van vrouwen in het onderwijs zich nog niet uitbetaalt op de arbeidsmarkt. Dat is een punt waarover we ons zorgen moeten maken — niet als doel op zich; mevrouw Arissen was daar best kritisch over. Maar financieel op eigen benen staan is belangrijk. Mevrouw Yeșilgöz zei terecht dat het gaat om zelfbeschikking. Dat is de kern van dit debat: het gaat om zelfbeschikking van vrouwen. Mevrouw Arissen noemde dingen die in het leven echt belangrijk zijn, zoals zorgen voor je omgeving en jezelf ontwikkelen en ontplooien. Overigens gaat dat heel vaak via werk. Heel veel mensen ervaren heel veel plezier van zelfontplooiing via betaald werk; wellicht geldt dat voor u hier ook. Maar het gaat om zelfbeschikking en zelfbeschikking gaat net wat makkelijker als je financieel op eigen benen staat. Dat is de kern van waar het om gaat. Economische groei is geen doel op zich. Die is mooi meegenomen. Het is heel goed dat we geen talent in de samenleving laten liggen, dat we ervoor zorgen dat elk talent zich kan ontplooien. Maar in de kern gaat het om zelfbeschikking. Dat is de kern van het debat.

We moeten goed kijken naar de vraag hoe het komt dat vrouwen, die in het onderwijs goed zijn voorgepositioneerd, hun positie niet goed weten te verzilveren zodra ze op de arbeidsmarkt komen, of in ieder geval in te geringe mate. Het SCP geeft een inkijkje in hoe je dat zou kunnen bevorderen. De heer Van Weyenberg vroeg in dat kader: wanneer komt u met een concreet doorkijkje; hoe gaan we bevorderen dat jonge vrouwen of specifieke groepen vrouwen een betere positie krijgen op de arbeidsmarkt? Daarover heb ik al eerder toegezegd in het AO Emancipatie dat wij na het zomerreces met een brief komen over specifieke maatregelen daartoe. Voor een deel liggen die in het onderwijs. Daar begint natuurlijk heel veel, zoals de heer Beertema terecht opmerkte. Het gaat dan om twee dingen. We hadden hiervoor een VAO waarin het ook al ter sprake kwam: het gaat natuurlijk ook om stereotypen. Er zijn heel veel meisjes die tot hun twaalfde parttime werkende juffen voor de klas hebben en wellicht ook een moeder met een kleine parttimebaan thuis die afhankelijk is van de partner. Als dat tot je 12de het stereotiepe beeld is, dat je dan ook nog herhaald ziet worden in reclames, in schoolboeken, dan kan de heer Beertema zeggen "dan is dat waarvoor men kiest", maar dan is het de vraag of die keuze niet ook sterk beïnvloed is door het beeld dat wij in onze cultuur hebben neergezet. Het is toch vrij typisch dat Nederland op dit punt zo afwijkend is ten opzichte van de rest van Europa. Dat is wellicht ook omdat onze cultuur op dit punt zo hardnekkig is.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik heb zelf niet deelgenomen aan het algemeen overleg over emancipatie. Een van mijn collega's heeft dat gedaan. Maar begrijp ik het nu goed dat de minister zegt dat de acties die zij in haar emancipatienota heeft aangekondigd ook zien op de vraag hoe je die vanzelfsprekendheid, dat patroon kunt doorbreken? Dat is dan hartstikke mooi. Ik ben benieuwd.

Minister Van Engelshoven:
Die maatregelen zitten natuurlijk op heel veel terreinen. Ze zitten voor een deel al in wat het onderwijs doet. Ze zaten voor een deel al in de emancipatiebrief. Ze zitten voor een deel in wat we doen op de arbeidsmarkt. Ze zitten voor een deel in lokaal beleid, in dingen die we samen met gemeenten doen. Ik denk dat het goed is om dat allemaal eens op een rij te hebben om te kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat al die maatregelen elkaar ook gaan versterken en om dan in de Kamer ook nog eens een debat te hebben over de vraag "missen we nou niet iets?"

Maar we moeten ook gewoon bij dat begin beginnen. Het gaat dan echt om de stereotypen die we vanaf jonge leeftijd meekrijgen. We hebben daar een uitvoerig debat over gehad tijdens het AO Emancipatie. Dat is ook niet voor niets waarop ik volop inzet, want we hebben dat ook nodig om dat zelfbeschikkingsrecht echt tot volle wasdom te laten komen.

De heer Beertema vroeg daarbij ook naar de loopbaanbegeleiding in het onderwijs. Daar heeft hij een heel goed punt. We doen daar al een hele hoop aan, maar zoals ik vaak ook zeg, moeten we dat naar meisjes toe ook doen vanuit het perspectief "morgen begint wel vandaag". De keuzes die je vandaag maakt, hebben invloed op de mogelijkheden die je morgen hebt. We moeten er dus inderdaad op letten dat jongeren in die loopbaanbegeleiding een goed perspectief wordt voorgehouden. Denk daarbij aan vragen als "hoe zit het met het verdienvermogen?", "hoe zit het carrièremogelijkheden?" en "hoe zit het met de mogelijkheden om voltijds of deeltijds te werken?"

Misschien toch even het volgende. Af en toe wordt de indruk gewekt dat ik zou vinden dat je nooit meer in deeltijd zou mogen werken. Laat ik dat ook even wegnemen: het gaat er mij om dat er te veel vrouwen zijn die in heel kleine deeltijdbanen werken waardoor ze niet financieel op eigen benen staan. Maar als man en vrouw er samen voor kiezen om in een redelijke deeltijdbaan — dat zeg ik ook tegen het CDA — samen werk en zorg te combineren, dan is dat natuurlijk een prima keuze, maar dan wel vanuit de gedachte dat beiden zorgtaken op zich nemen en dat beiden ook financieel op eigen benen kunnen staan. Volgens mij is dat de verdeling die we nastreven.

Mevrouw Van den Hul vroeg in dit kader ook aandacht voor de emancipatie van mannen. Dat is een terecht punt, want willen we dat vrouwen meer gaan werken, dan zullen we er ook voor moeten zorgen dat hun partner meer deelt in de zorg. Ook dat is iets wat we van jongs af aan moeten meegeven. Ook daarvoor geldt dat van die stereotypen dus weer. Zorg ervoor dat mannen het gebruikelijk vinden dat zij niet alleen hun eigen overhemd strijken, maar het ook wassen. Zorg ervoor dat mannen niet alleen af en toe een papadag hebben, maar dat zij zich elke dag van de week papa voelen en dat ook zijn. Dus ja, het gaat ook om de emancipatie van mannen.

Mevrouw Van den Hul vroeg in dat kader of er naast Girlsday een Boysday zou moeten komen. Girlsday is een fantastisch initiatief om heel veel meisjes te laten kennismaken met de initiatieven. 11.000 meisjes gingen die dag op bezoek bij technische bedrijven. Ja, Boysday zou heel goed zijn. Maar let wel, Girlsday is geen initiatief van de overheid. Wat nou zo mooi is aan Girlsday, is dat het een initiatief is van de sector zelf. Maar als er bijvoorbeeld initiatieven zouden komen vanuit de zorg of het onderwijs — men zegt op de pabo's al: wij organiseren een Boysday omdat wij vinden dat in onze sector te weinig mannen werken — zijn die van harte welkom en ga ik kijken hoe ik die kan ondersteunen. Die zijn net zozeer van belang als Girlsday voor de techniek. Het mooie van deze tijd is dat we door de tekorten nu ook de kans hebben om in sectoren als onderwijs, zorg en techniek, sectoren waarin de gendertypering misschien wel het sterkst is doorgeslagen, wat te doorbreken. Ik zou zeggen: wie een mooi idee heeft voor een Boysday; bel bij mij aan.

De meeste van de vragen van de heer Van Dijk worden door de heer Koolmees beantwoord. Anders kom ik met u wel heel erg in een herhaling van het debat van een uurtje geleden terecht.

Tegen mevrouw Arissen zeg ik: het is niet "alles is economie". Het gaat echt om de zelfbeschikking en het gaat erom dat een keuze pas echt een keuze is, je eigen keuze, als je onafhankelijk bent. Het feit dat je financieel onafhankelijk bent, maakt juist dat je die eigen keuze kunt maken, dat je weerbaar bent en dat je ervoor kunt kiezen op welke manier je jezelf wilt ontwikkelen. Dat geldt ook voor mannen; mevrouw Arissen wees daar ook op.

Mevrouw Arissen (PvdD):
Ik vraag mij af of die financiële onafhankelijkheid per se in meer werken zit.

Minister Van Engelshoven:
Voor heel veel vrouwen dus wel. Als we zien dat slechts 48% van de vrouwen in Nederland financieel op eigen benen kan staan en dat de manier om meer inkomen te verwerven in de regel liefst wel werk is, dan betekent dat voor een deel van de vrouwen meer werken. Dat zal misschien voor een deel van hun partners wat minder werken betekenen, zodat die balans thuis net iets prettiger is. Maar financieel onafhankelijk zijn en financieel je eigen broek ophouden doe je in de regel wel via werk.

Mevrouw Arissen (PvdD):
Ik begrijp uiteraard helemaal dat je je eigen broek kunt ophouden als je betaald werk hebt. Maar we leven nu echt in een tijd waarin we alles kunnen produceren en organiseren wat we nodig hebben met minder menskracht. Daardoor zijn er minder mensen nodig. Ligt de oplossing in plaats van in het kunstmatig mensen opstuwen, opdrijven om meer te gaan werken, juist niet in het herwaarderen van vrijwilligerswerk en bijvoorbeeld het onderzoeken van een basisinkomen, zodat mensen meer de vrijheid voelen om zorgtaken op zich te nemen en om de zorg voor de kinderen te verdelen tussen man en vrouw?

Minister Van Engelshoven:
Op het basisinkomen gaat de collega van Sociale Zaken zo dadelijk in. Als het gaat om het herwaarderen van vrijwilligerswerk, mantelzorg en zorgtaken, zit die herwaardering er ook in dat dit mooie taken zijn voor iedereen in deze samenleving. Het zijn niet alleen taken die vrouwen erbij moeten nemen. Juist als we willen dat vrouwen niet overbelast raken — volgens mij wees u daarop — moeten we op dat punt ook aan mannenemancipatie gaan denken. U moet eens, zoals ik laatst heb gedaan, "mantelzorger" intikken in een zoekmachine en daarna op "afbeeldingen" klikken. Kijk eens wat voor plaatjes u ziet. Ik kan daar geen mannelijke mantelzorger tussen vinden. Dat is iets wat mij vooral zorgen baart: het is zo diep doorgedrongen dat niemand in deze samenleving een mannelijke mantelzorger afbeeldt. Het zou toch ook mooi zijn dat als hun moeder hulpbehoevend wordt, hun zonen een beetje mantelzorg zouden gaan doen.

De voorzitter:
Nog een heel kleine aanvulling, mevrouw Arissen.

Mevrouw Arissen (PvdD):
Ik wilde nog aanvullen dat ik zelf gelukkig genoeg mannelijke mantelzorgers ken, maar zij moeten dan ook wel de vrijetijd hebben om die mantelzorg te kunnen uitoefenen. Moeten we dan juist niet in plaats van die vrouwen meer te laten werken de mogelijkheid houden, voor zowel mannen als vrouwen, om minder te werken en daardoor meer tijd te kunnen besteden aan de dingen die echt van waarde zijn?

Minister Van Engelshoven:
Ik vind het altijd wat moeizaam als u werk kwalificeert als iets wat niet echt van waarde is. Volgens mij bent u ook zelf een redelijk hardwerkende vrouw. Dat moet wel, als je in de Tweede Kamer zit. Ik hoop dat u uw werk echt van waarde vindt. Ik vind het mijne ook echt van waarde. Ik weet dat de meeste mensen die werken, het van waarde vinden om hun talent naar boven te laten komen en te kunnen ontwikkelen, en dat ook nog via betaalde arbeid, waardoor je financieel op eigen benen komt te staan en onafhankelijk bent en je eigen keuzes kunt maken. Ook dat is ontzettend van waarde, laten we dat niet vergeten.

De voorzitter:
Mevrouw Arissen mag dat even rechtzetten, want volgens mij is dat niet wat zij bedoelde.

Mevrouw Arissen (PvdD):
Nee, dat is absoluut niet wat ik bedoel. Natuurlijk is werk heel waardevol. Het zorgt voor persoonlijke ontwikkeling. Het gaat de Partij voor de Dieren echt om de vrijheid en de erkenning dat vrijwilligerswerk ook heel waardevol is. De SP of de PvdA stelde heel terecht dat 65% van het werk wordt gedaan door vrijwilligers. Dat moeten we niet uit het oog verliezen. Als je mensen dwingt om meer te gaan werken, om die ratrace van economische groei te bewerkstelligen, dan gaat ook het vrijwilligerswerk daaraan ten onder. Ik wil absoluut niet zeggen dat werk niet bijdraagt aan ontwikkeling. Ook ik acht mijn werk heel waardevol, voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel.

Minister Van Engelshoven:
Dat begrijp ik heel goed, maar volgens mij is er nog heel veel te winnen. U heeft het af en toe over opdrijven en dwingen. Wij drijven niemand op en wij dwingen ook niemand. Wij willen alleen dat iedereen in deze samenleving, man of vrouw, dezelfde kansen heeft. Dat zit echt ook in die herverdeling: dat de vrouwen meer de kans krijgen om financieel op eigen benen te staan en misschien mannen meer de kans krijgen om ook mantelzorger te zijn, om ook tijd te hebben voor vrijwilligerswerk, om ook voor de kinderen te zorgen. Het gaat erom dat we daar een goede balans vinden. Ik vind het wel heel belangrijk dat je het zelfbeschikkingsrecht voor vrouwen pas echt kunt realiseren als zij ook financieel op eigen benen kunnen staan.

Mevrouw Özütök vroeg hoe het zit met mannen- en vrouwensectoren. Komt het door de sectoren? Wat het SCP-rapport goed laat zien, is dat het een zichzelf versterkende spiraal is. In een aantal sectoren met wellicht traditionele rolpatronen en beelden, zoals in de zorg en het onderwijs, zien we dat vrouwen meer in deeltijd werkten en dat het aanbod echt deeltijd is geworden. In sectoren waar traditioneel veel mannen werken, is het aanbod veel meer voltijd. We moeten die spiralen doorbreken, en dat komt heel goed in het rapport tot uitdrukking. Wat wij daar bijvoorbeeld aan doen, is met de Alliantie Werk & Toekomst te proberen dit te doorbreken. We proberen samenwerkingen te ontwikkelen waardoor er bijvoorbeeld in het onderwijs en in de zorg minder in deeltijd wordt gewerkt en de man-vrouwbalans wat evenwichtiger wordt, en in techniek ervoor te zorgen dat daar meer vrouwen aan de slag komen.

De heer Beertema betoogde terecht dat we ook trots mogen zijn op wat er is bereikt bij de emancipatie, maar ik proefde ook een beetje dat het nou af is. Dat gevoel heb ik helaas nog lang niet, want er is nog heel veel te doen. Hij zegt ook dat uit onderzoek blijkt dat heel veel mannen en vrouwen tevreden zijn met die keuze. We kunnen ons afvragen of dat echt keuzes zijn of dat de stereotype beelden en de cultuur hen tot die keuze dwingen. Wat nou juist opmerkelijk is in het SCP-rapport dat wij vandaag bespreken, is dat heel veel vrouwen helemaal niet zo tevreden zijn met die keuze. Ongeveer de helft van de vrouwen die in deeltijd werken, wil eigenlijk liever meer werken. Dat men zo tevreden is, waag ik dus te betwijfelen.

Mevrouw Geluk wees erop dat deeltijdbanen niet per definitie een probleem zijn. Nee. Laten we dat voorop houden. Ik probeerde het net al recht te zetten. Het gaat mij vooral om de te kleine deeltijdbanen die ervoor zorgen dat je in onvoldoende mate een eigen inkomen verdient, want dat heeft consequenties als je er om welke reden dan ook alleen voor komt te staan. Ik wil dat we alle vrouwen daarop voorbereiden. En ja, dan komt het ook aan op een betere verdeling van arbeid en zorg tussen beide partners. Daar heeft mevrouw Geluk helemaal gelijk in.

Ik ben blij met de nu al herhaaldelijk door mevrouw Yesilgöz uitgesproken steun: het is van belang om ervoor te zorgen dat minder vrouwen in die kleine deeltijdbanen werken. Met haar ben ik van mening dat het toch wel heel zorgelijk is dat al een derde van de heel jonge vrouwen — het zijn vaak nog tieners — verwacht financieel afhankelijk te zijn. We hebben het al eerder gewisseld: ook al komt die prins op het witte paard, dan nog is het fijn als je er niet van afhankelijk bent. Want het rijdt wel zo lekker achter op dat paard als je altijd in de gelegenheid bent om af te stappen.

Voorzitter. Dat was het voor mijn deel van de beantwoording.

De voorzitter:
Dank u wel.

Dan geef ik nu het woord aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Minister Koolmees:
En na de prins op het witte paard ben ik.

Dank u wel, voorzitter. Er is natuurlijk al veel gezegd. Ik zal proberen het kort te houden, maar vooraf wil ik eerst tegen meneer Beertema zeggen dat Brave New World van Aldous Huxley inderdaad prachtig boek is. Ik vind het persoonlijk beter dan 1984. Ik weet niet of de heer Beertema dat met mij eens is, maar ...

Voorzitter. Uw Kamer vraagt aandacht voor een belangrijk onderwerp: de arbeidsmarktpositie van vrouwen. De laatste jaren is die in Nederland fors verbeterd. Op het gebied van participatie horen we nu bij de koplopers van Europa en daar ben ik blij mee. Tegelijkertijd zijn we niet klaar. Bekend is dat vrouwen in Nederland vaker in deeltijd werken, heel vaak in deeltijd werken. Dat zegt het SCP ook in zijn rapport. In het rapport kijkt het SCP naar de bijzondere verschillen tussen jonge vrouwen en jonge mannen op de arbeidsmarkt. Zijn conclusie is dat jonge vrouwen vaker in deeltijd werken dan jonge mannen en daardoor ook vaker minder economisch zelfstandig zijn. Opvallend is dat nergens in Europa het verschil in gewerkte uren tussen mannen en vrouwen zo groot is als in Nederland. Ook de afgelopen dagen heb ik daar op de Europese top nog over gesproken.

Opvallend is ook dat de verschillen tussen mannen en vrouwen al bestaan voordat kinderen in beeld zijn. Het is terecht dat de Kamer daar tijdens dit debat aandacht voor vraagt. Daar zijn verschillende oorzaken voor: sociale normen, de sector waarin je werkt, de mate waarin arbeid en zorg goed kunnen worden gecombineerd en de mate waarin meer werken loont. Ik ben het zeer eens met minister Van Engelshoven dat financiële onafhankelijkheid ontzettend belangrijk is. Dan gaat het inderdaad over zelfbeschikking, een belangrijke waarde in zichzelf. Op het vlak van die economische zelfstandigheid van vrouwen lopen we in Nederland echt nog wel achter. Financiële onafhankelijkheid maakt vrouwen weerbaarder bij tegenslag, bijvoorbeeld in het geval van een echtscheiding. We weten allemaal dat nog steeds een derde van de huwelijken eindigt in een echtscheiding en dat de financiële onafhankelijkheid onder vrouwen nog altijd lager is dan onder mannen. Dat betekent gewoon dat er werk aan de winkel is.

Ik focus op een paar onderwerpen omdat een groot deel al door mijn collega van OCW is behandeld. Het eerste punt dat ik wil benadrukken is het combineren van arbeid en zorg, het hebben van kinderen en het combineren van die taken in een gezin. Als er eenmaal kinderen zijn, kiezen vrouwen er vaak voor om minder te gaan werken of om te stoppen met werken. Het is natuurlijk belangrijk dat kinderen de aandacht krijgen die ze verdienen, dat ouders genieten van hun kinderen en dat beide ouders daar een rol in hebben. Tegelijkertijd hoeft dat voor de moeder geen reden te zijn om dan maar de baan op te zeggen. Eén reden voor het feit dat vrouwen vaker in deeltijd werken komt ook vaker uit onderzoek naar voren en dat is dat arbeid en zorg niet altijd even gemakkelijk te combineren zijn. De heer Van Weyenberg heeft daar specifiek naar gevraagd. Het kabinet vindt dat we daar serieus werk van moeten maken. Dat doen we ook al. We hebben de mogelijkheid van ouderschapsverlof, kortdurend en langdurend zorgverlof en het recht op flexibele werktijden en thuiswerken. Daarnaast — dat vind ik echt de winst van het regeerakkoord — hebben we de uitbreiding van het partnerverlof, het geboorteverlof. Mevrouw Geluk had het daar ook over in haar inbreng. De mogelijkheid om verlof op te nemen na de geboorte van een kind wordt uitgebreid van twee dagen op dit moment naar straks uiteindelijk zes weken, op te nemen binnen zes maanden na de geboorte. Ik denk dat dat een grote stap vooruit is als je ziet waar we nu vandaan komen, ook internationaal vergeleken. De gedachte daarachter is dat arbeid en zorgtaken dan beter kunnen worden gecombineerd tussen mannen en vrouwen na de geboorte van een kind, omdat dat later ook bepalend is voor de positie op de arbeidsmarkt. De WIEG — zo heet die wet; ik vond die naam zelf ook heel creatief — komt binnenkort naar uw Kamer, zodat we er in detail over kunnen spreken. Het lijkt mij goed om dan ook alle inhoudelijke vragen die hierover gesteld zijn te behandelen.

Een andere reden is dat ouders er vaak voor kiezen om de moeder het grootste deel van de zorg voor het kind te laten dragen. Uit eerder onderzoek van het SCP blijkt dat de verdeling van taken vaak helemaal niet expliciet ter sprake komt. De taakverdeling wordt vaak impliciet aangenomen en blijft dan zo. Daarom wordt op dit moment een campagne opgezet voor aankomende ouders en ouders met jonge kinderen. Die campagne beoogt dat ouders goed nadenken over hun wensen in de verdeling van taken en samen een weloverwogen en toekomstbestendige verdeling maken.

Een derde reden waarom vrouwen vaker in deeltijd werken en ook in deeltijd blijven werken, is dat meer werken niet altijd loont. Een deel van wat je extra verdient door meer te werken, ben je immers weer kwijt aan belastingen of verloren toeslagen, toeslagen die minder worden als het inkomen stijgt. Dat speelt zeker een rol als kinderen jong zijn, maar beïnvloedt ook de keuze van vrouwen om al dan niet meer te gaan werken, en daarmee ook de langetermijngevolgen voor hen op de arbeidsmarkt, zoals carrièreperspectief. Als kabinet hebben we ons tot doel gesteld om werken meer te laten lonen. Mevrouw Yeşilgöz zei dat ook al. Ik zal een paar concrete voorbeelden geven. Collega Van Ark, de staatssecretaris, is bezig om de kinderopvangtoeslag per 2019 te verhogen. Dat maakt kinderopvang voor veel mensen goedkoper, waardoor het aantrekkelijker wordt om meer te gaan werken en werk en zorg te combineren.

Daarover heeft de heer Van Dijk specifiek de vraag gesteld: zou het nou geen goed idee zijn om twee dagen gratis kinderopvang aan te bieden? Gratis bestaat natuurlijk niet. Het moet altijd wel betaald worden. Maar het kabinet wil wel stimuleren dat ouders met jonge kinderen kunnen werken of blijven werken, dat bijvoorbeeld kinderen met een taalachterstand extra aandacht krijgen — daar hebben we ook geld voor gereserveerd in het regeerakkoord — en dat er ook een aanbod is voor peuters van ouders die niet werken. In de praktijk leidt dat ertoe dat er kinderopvang is voor alle peuters. Het aantal uren en het kwaliteitsniveau zijn verschillend per opvangsoort. De heer Van Dijk weet dat natuurlijk, als deskundige op dit punt. Dit is een bewuste keuze van het kabinet, zodat er gericht geld kan worden geïnvesteerd in bijvoorbeeld achterstandsleerlingen en brede toegankelijkheid van de kinderopvang. Als er een basisvoorziening zou worden gerealiseerd, dan wordt dat geld niet meer gericht besteed. Dat vindt het kabinet geen verstandige keuze. Dat is het antwoord op specifiek deze vraag.

Daarnaast werken we als kabinet aan fiscale kortingen die werken meer laten lonen, zoals het beter inzetten van de inkomensafhankelijke combinatiekorting om meer werken meer te laten lonen. Ook hebben minder verdienende partners, mensen met een laag inkomen, veel baat bij de verhoging van de arbeidskorting. Dat komt straks allemaal terug in het Belastingplan van staatssecretaris Snel en ook bij de behandeling van mijn begroting voor 2019.

Dan kom ik op de specifieke vragen over krapte op de arbeidsmarkt. De heer Jasper van Dijk heeft daarnaar gevraagd, evenals de heer van Weyenberg. Er ligt inderdaad een motie van de heer Van Weyenberg om voor de zomer met een aanvalsplan krapte op de arbeidsmarkt te komen. Het aantrekken van de arbeidsmarkt biedt natuurlijk een gunstig perspectief voor werkenden en jongeren die de komende jaren de arbeidsmarkt gaan betreden. Ze hebben over het algemeen een goede kans op het vinden van werk. Dat geldt dus ook voor jonge vrouwen of vrouwen die na het krijgen van een kind weer meer willen gaan werken en nu nog aan de zijlijn staan. Ik streef ernaar, zo zeg ik tegen de heer Van Weyenberg, om voor 1 juni het aanvalsplan krapte op de arbeidsmarkt naar de Kamer toe te zenden.

De heer Van Dijk heeft mij specifiek gevraagd om alvast een tipje van de sluier op te lichten. Dat doe ik meestal niet, maar omdat het zo'n belangrijk onderwerp is, doe ik het nu wel. Ik noem een paar onderwerpen. We willen inderdaad werken meer lonend maken door de lasten op arbeid flink te verlagen. Dat heb ik net al geschetst. We breiden de dienstverlening van het UVW aan werkzoekenden uit. Er wordt 70 miljoen geïnvesteerd om mensen die langdurig in een uitkering zitten, te begeleiden naar de arbeidsmarkt en hun daarmee de kans te bieden op een baan. De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt moet worden versterkt. Dat doen we samen met mevrouw Van Engelshoven. Voorts worden binnen specifieke sectoren specifieke krapteproblemen aangepakt. Een voorbeeld is de zorg, waarvoor collega De Jonge en collega Bruins een aanvalsplan hebben gepresenteerd. Een ander voorbeeld is het onderwijs waarvoor collega Van Engelshoven verantwoordelijk is. Het aanvalsplan komt dus rond 1 juni. Daar kunnen we dan uitgebreid over doorspreken met de Kamer.

Richting mevrouw Arissen. Ik ben zelf lid geweest van de tijdelijke commissie Breed welvaartsbegrip. Er is een heel mooi rapport van die commissie verschenen. Het is belangwekkend rapport, al zeg ik het zelf. Ik raad de leden aan om het te lezen. Ik ben het zeer met mevrouw Arissen eens dat het niet alleen maar om economische groei gaat. Het gaat natuurlijk over de brede welvaart. Het gaat ook over geluk, levensverwachting, gezondheid en de natuur. Het is terecht heel breed. Maar tegelijkertijd speelt arbeidsparticipatie natuurlijk wel een belangrijke rol, ook in onze samenleving. Door belastingen, door participatie betalen we ook onze collectieve voorzieningen, hebben we ook geld voor bijvoorbeeld een goede combinatie van arbeid en zorg, voor de gezondheidszorg, voor sociale zekerheid. Ik vind het dus ook geen tegenstelling. Vaak wordt in zo'n debat een tegenstelling gezocht. Ik zie die niet, los van de zelfbeschikking en de waarde van werken in zichzelf. Natuurlijk is het wel de vraag of er sprake is van een balans. Met dat brede welvaartsbegrip hebben we ervoor gezorgd dat er ieder jaar een overzicht komt waaruit blijkt welke plek Nederland inneemt op al die ranglijstjes over verschillende onderwerpen: natuur en milieu, participatie, geluk, gezondheid en ga zo maar door. Dat lijkt me ook een goede aanleiding om daarover het debat zo breed te voeren.

Mevrouw Van Engelshoven zei al dat ik zou terugkomen op de vragen over het basisinkomen. Het kabinet heeft gekozen voor een paar experimenten met het basisinkomen in een paar specifieke steden. Het gaat daarbij om het behoud van uitkering bij werken, over het behouden van een deel van je uitkering als je een inkomen gaat verdienen. Breed gezien een basisinkomen vind ik geen verstandig idee. Dat leidt vaak tot een discussie. Ofwel het inkomen is te laag om echt sociaal te zijn. Dan krijg je namelijk allerlei armoedediscussies. Ofwel het is te hoog om het te kunnen betalen. Dan heeft het weer nadelige effecten op de participatie, en daarmee weer op alle dingen die we net hebben benoemd: het geld voor de collectieve voorzieningen. Recent heb ik er ook een debat over gehad met de commissie voor Sociale Zaken, maar ik vind het altijd leuk om het even te noemen.

Er zijn een paar specifieke vragen gesteld over arbeidsmarktdiscriminatie, onder anderen door de heer Van Dijk, mevrouw Özütok en mevrouw Van den Hul. Zoals u weet, wordt er momenteel door de staatssecretaris gewerkt aan het vervolg van het huidige Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie. De staatssecretaris van SZW zal u voor de zomer hierover informeren. Daar wil ik naar verwijzen.

Er was een specifieke vraag van mevrouw Van den Hul, namelijk of de inspectie voldoende slagkracht heeft om zwangerschapsdiscriminatie aan te pakken. Het team arbeidsmarktdiscriminatie van de Inspectie SZW is per 1 mei 2015 opgericht en gestart met het doen van verkenningen bij bedrijven en netwerkorganisaties. Het team vraagt bij ieder bedrijfsbezoek en bij iedere inspectie na of en hoe het thema "zwangerschapsdiscriminatie" speelt of kan spelen en of men beleid en voorzieningen in dezen nodig vindt. In 2015 zijn er 80 bedrijfsbezoeken uitgevoerd en in 2016 zijn er 220 inspecties gerealiseerd. Met de tijdelijke uitbreiding met drie inspecteurs in 2017 heeft het team in dat jaar ongeveer 350 inspecties uitgevoerd. De praktijk van de inspecties door het team arbeidsmarktdiscriminatie leert dat de meeste bedrijven naar aanleiding van een eis tot naleving de door de Inspectie SZW gevraagde verbeteringen doorvoeren. De ervaringen van dit team worden ook specifiek meegenomen in het aanvalsplan arbeidsmarktdiscriminatie dat de staatssecretaris binnenkort naar de Kamer zal sturen.

Mevrouw Arissen (PvdD):
Ik heb nog een vraag over het breed welvaartsbegrip. Het is fijn dat de minister daar volledig achterstaat. Wordt het effect op de brede welvaart specifiek meegenomen bij de ontwikkeling van het arbeidsparticipatiebeleid?

Minister Koolmees:
Brede welvaart is natuurlijk niet alleen maar kijken naar economische groei, maar naar veel meer criteria die relevant zijn voor het welzijn en de welvaart van Nederland. Nogmaals, ik vind dat geen tegenstelling. Het kan een tegenstelling zijn als je mensen zou verplichten om te werken. Daar is in Nederland geen sprake van. Het beleid dat we vandaag bespreken, gaat niet over dwang. Dat heeft mevrouw Van Engelshoven net ook expliciet gezegd. Ik vind het dus vaak geen tegenstelling. Het gaat juist om de vraag: hoe vind je een balans tussen de verschillende onderwerpen die voor ons allemaal van belang zijn? De OECD kwam recent met een bredere index, een internationale vergelijking over welzijn. Die is dus breder en gaat niet alleen maar over economische welvaart. Daar scoort Nederland heel goed. Ik vind dat we daar ook trots op mogen zijn. Dat zullen we moeten vasthouden.

De voorzitter:
Tot slot.

Mevrouw Arissen (PvdD):
Ik ben blij om te horen dat de minister vindt dat er dus vaak geen tegenstelling is tussen het brede welvaartsbegrip en het beleid maken op het gebied van arbeidsparticipatie. Maar mijn vraag was: zou de minister met betrekking tot al het beleid dat gemaakt wordt op het gebied van arbeidsparticipatie willen toetsen wat het effect daarvan is op de brede welvaart? Welvaart is immers zo veel meer dan geld alleen.

Minister Koolmees:
Nu suggereert mevrouw Arissen dat er een een-op-eenrelatie is tussen arbeidsparticipatie en al die brede welvaartsbegrippen. Ik denk dat dat niet zo is. Het is wel relevant om ook als parlement meer inzicht te krijgen in hoe we scoren, en dan niet alleen op het gebied van economische groei en participatie, maar ook juist op al die andere criteria. Daarom is er ook het rapport dat de tijdelijke commissie Breed welvaartsbegrip, onder leiding van de heer Grashoff, heeft opgeleverd. Ik vind dat een interessant en aanbevelingswaardig rapport, ook al was ik zelf lid van die commissie. Ik denk dat het ook voor het parlement heel goed is om hierbij de vinger aan de pols te houden, om te kijken of Nederland op dit punt echt achterloopt of vooroploopt. Als je het door de oogharen bekijkt, zie je dat Nederland het op heel veel terreinen heel goed doet. Er is natuurlijk altijd ruimte voor verbetering, voor het nog beter maken van het beleid. Daar zijn wij als kabinet heel hard mee bezig.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik kom nog even terug op het punt zwangerschapsdiscriminatie en de slagkracht van de inspectie. De minister gaf aan dat de inspectie extra slagkracht heeft gekregen, maar dat die tijdelijk was. Ik zou de minister graag willen vragen of hij de indruk heeft dat de extra meldingen van zwangerschapsdiscriminatie, die er mede zijn gekomen dankzij de inzet op het verhogen van de meldingsplicht, op dit moment in voldoende mate kunnen worden opgevolgd.

Minister Koolmees:
Bij de formatie en in het regeerakkoord is er besloten om fors extra te investeren in de capaciteit van de Inspectie SZW: 50 miljoen structureel erbij. Dat is juist ook gedaan omdat de formerende partijen vonden dat hier meer aandacht voor moest komen. Staatssecretaris Van Ark, die hiervoor verantwoordelijk is, komt binnenkort naar de Kamer in verband met die 50 miljoen erbij voor de capaciteit van de inspectie, of zij is al geweest. Dat weet ik eerlijk gezegd niet. Weet de heer Van Weyenberg het? Het komt in mei naar de Kamer. Er is ook toegezegd dat wordt toegelicht waar de extra capaciteit — het is 50% meer; het is dus echt een substantiële uitbreiding — voor wordt ingezet. Daar kan ik niet op vooruitlopen, omdat ik het niet precies weet.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dan zullen wij goed blijven monitoren of die slagkracht inderdaad wordt ingezet om zwangerschapsdiscriminatie aan te pakken. Ik had de minister ook nog een vraag gesteld over het eerlijker verdelen van het ouderschapsverlof. Daar heb ik ook nog geen antwoord op gekregen.

Minister Koolmees:
Ik heb geprobeerd om daar procedureel van weg te blijven, maar dat is mislukt. De WIEG — zo heet die wet — gaat over partnerschapsverlof. Ik kom binnenkort naar uw Kamer ter bespreking daarvan. We hebben die keuze bewust gemaakt. Het is nu twee dagen 100% doorbetaald. Stap één is dat het vijf dagen 100% wordt doorbetaald. Daarna is er de mogelijkheid om vijf weken verlof op te nemen tegen 70% van het salaris. Dat kan dan binnen zes maanden na de geboorte van het kind. In totaal is er dan dus de mogelijkheid om zes weken verlof op te nemen. Over de specifieke details, de invulling en de techniek praat ik graag met u verder bij de behandeling van het wetsvoorstel.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Mijn vraag ging niet zozeer over de plannen rond de WIEG. Die bekijken wij natuurlijk zeer positief en optimistisch, zoals ik al in mijn spreektekst zei. Mijn vraag ging er meer om hoe we ervoor zorgen dat de bestaande maatregelen om verlof op te nemen beter worden verdeeld. We zien zeker in bepaalde sectoren dat mannen daarin niet door hun werkgevers worden gefaciliteerd. Op dit moment maken twee keer zo veel vrouwen als mannen gebruik van de mogelijkheden om ouderschapsverlof op te nemen. Ik vroeg ook naar groepen die mogelijk buiten de boot dreigen te vallen, zoals zzp'ers. Zou de minister daar nog kort op kunnen reflecteren?

Minister Koolmees:
De zzp-vraag heb ik al een paar keer uitgebreid beantwoord richting uw collega Gijs van Dijk. Dat heeft inderdaad te maken met de WIEG. Op de eerste vraag zeg ik: ja, het klopt, er zijn grote verschillen tussen sectoren. We hebben in Nederland het recht op ouderschapsverlof, maar niet in alle sectoren is er sprake van een cao-afspraak waar een vergoeding tegenover staat. Hoe zorgen we ervoor dat er meer aandacht komt voor deze verlofvorm om die combinatie van arbeid en zorg beter voor elkaar te krijgen? Ik heb net iets gezegd over de campagne voor aankomende ouders en ouders met jonge kinderen. Hoe gaan we dat meer onder de aandacht brengen? Dat is één.

Twee: er loopt ook in Europa een discussie over de richtlijn work-life balance. Ik ben net terug uit Sofia, waar we het daar uitgebreid over hebben gehad. Ik kan er niet op vooruitlopen hoe dat precies in werking gaat treden. Dat duurt ook nog wel een tijd.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Als het gaat om de werking van de arbeidsmarkt zien we dat beleidsmaatregelen ongewild negatief kunnen uitpakken voor specifieke groepen. We hebben het vandaag over jonge vrouwen gehad. Een aantal dagen geleden ging het over 55-plussers, die ook problemen ervaren. Zo zijn er ook mensen met een migratieachtergrond en mensen met een beperking die allerlei problemen ervaren op de arbeidsmarkt. In de werking van ons beleid gaat iets verkeerd. Mijn vraag was om in het maken van beleid ook te kijken naar intersectionaliteit. Neem die benadering eens onder de loep. Dat gebeurt al in het emancipatiebeleid. Uw collega weet daar echt alles van. Bent u bereid om deze benadering in uw aanpak van de arbeidsmarkt mee te nemen?

Minister Koolmees:
Eerlijk gezegd begrijp ik de vraagstelling niet. Vanmorgen kwamen er nieuwe cijfers van het UWV over de werkloosheid in het land. Die is gedaald naar 3,9%, het laagste percentage in tien jaar. Er zijn gelukkig weer heel veel mensen die van een uitkering aan werk kunnen komen. Als het gaat over de participatiegraad, ook van vrouwen, komen we van een heel eind en zien we dat we in de afgelopen jaren echt een inhaalslag hebben gemaakt. Natuurlijk zijn er problemen op de arbeidsmarkt; daar heb ik regelmatig debatten over met uw Kamer. Ik denk aan jongeren, aan ouderen die langdurig aan de kant staan. In het regeerakkoord hebben we beleid opgenomen om dat aan te pakken, maar grosso modo heeft Nederland natuurlijk een heel goed functionerende arbeidsmarkt met een heel lage werkloosheid. Daar moeten we ook trots op zijn.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Maar wel een arbeidsmarkt die voor specifieke groepen heel erg discriminerend uitpakt. En dat was nou juist mijn punt.

Minister Koolmees:
Dat ben ik onmiddellijk met mevrouw Özütok eens. Daarom heb ik drie weken geleden een brief naar de Kamer gestuurd over de verdere integratie op de arbeidsmarkt. In die brief wordt beleid aangekondigd. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders van de tweede en derde generatie, maar ook statushouders die net vanuit het asielzoekerscentrum in de inburgeringscursus zitten, een betere kans krijgen op het vinden van een baan? Dat begint met het leren van de taal. Dat begint met de combinatie van werk en taal leren. Die brief heb ik recent naar de Kamer gestuurd. Binnenkort gaan we er in een AO over in debat.

Er is een vraag blijven liggen van mevrouw Yeşilgöz over het SER-advies en de klimaattransitie. Er dreigt een tekort te ontstaan. Dat zien wij ook. Vandaar dat het zo ontzettend belangrijk is dat we ervoor zorgen dat het onbenut arbeidspotentieel beter in kaart wordt gebracht. Vandaar ook de aanval op de krapte. We zien dat de klimaattransitie, of beter de energietransitie, ook leidt tot verschuivingen in de sectoren. In sommige sectoren gaan banen verloren, denk bijvoorbeeld aan de gaswinning of aan de kolencentrales, en in andere sectoren, bijvoorbeeld die van de zonnepanelen, ontstaan nieuwe banen. Een van de uitdagingen is ervoor te zorgen dat mensen niet tussen wal en schip vallen, maar kansen krijgen via omscholing, herscholing of bijscholing om in die andere sector aan de slag te gaan.

Vanmorgen is het SER-advies gepresenteerd. Ik denk dat dat een goede wake-upcall, een goed punt van aandacht is. Eric Wiebes is bezig met het klimaatakkoord en daarnaast mag ik als minister van Sociale Zaken ook de arbeidsmarkttafel doen om ervoor te zorgen dat die toekomstige ontwikkelingen in vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar aansluiten. Maar het punt is zeer terecht.

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dat scheelt me een tweede termijn, want ik kan nu beide bewindspersonen bedanken voor hun antwoorden. Het zou heel fijn zijn als er nog even specifiek naar de vrouwen en de meisjes gekeken kan worden. We hebben al een tekort en als je naar de opleidingen kijkt waar nu heel erg wordt geïnvesteerd in techniek en in de banen voor de toekomst, zie je er op honderden jongens drie meisjes tussen lopen. Dat is ook heel erg jammer. Als we toch heel specifiek gaan kijken naar die banen voor de energietransitie, laten we ons er dan ook bewust van zijn dat meiden er niet snel voor kiezen. En als ze ervoor kiezen, kiezen ze niet voor een vervolgstudie of voor een baan in de techniek. Maar goed, voorzitter, ik hoor dat dat bij iedereen goed ligt en dus geen tweede termijn voor mij.

Minister Koolmees:
De minister Van Engelshoven heeft er net ook al aandacht aan besteed in haar eerste termijn.

De voorzitter:
Dank u.

Minister Koolmees:
Dat was het volgens mij. Of ben ik iets vergeten?

De voorzitter:
Meneer Jasper van Dijk, ook geen tweede termijn?

Minister Koolmees:
Wat sympathiek van u.

De heer Jasper van Dijk (SP):
De minister van Emancipatie verwees mij net door naar de minister van Sociale Zaken. Ik heb toch nog wel een aantal vragen gesteld. Deze heb ik inderdaad eerder met de minister van Emancipatie besproken, maar ik wil hem toch ook aan de minister van Sociale Zaken voorleggen. Het kabinet vindt financiële onafhankelijkheid belangrijk. En terecht! Vervolgens staat er dan in deze brief dat de bijstand eigenlijk niet ruim is en dat je dan maar net voldoende hebt. Het geeft weinig armslag en als je de zorg voor kinderen hebt, wat voor veel vrouwen geldt, is het, citaat: "niet toereikend".

De voorzitter:
En de vraag is?

De heer Jasper van Dijk (SP):
Hoe moet ik meer financiële onafhankelijkheid en een niet toereikende bijstand voor moeders met kinderen nou met elkaar rijmen, voorzitter?

Minister Koolmees:
Heel specifiek. Het kabinet heeft in het regeerakkoord bijvoorbeeld aangekondigd de kinderopvangtoeslag, de kinderbijslag en het kindgebonden budget fors te verhogen. Uit mijn hoofd zeg ik: 750 miljoen structureel, juist ook om gezinnen met jonge kinderen meer financiële armslag te geven. Ik heb bij het bredere koopkrachtplaatje net iets gezegd over de arbeidskorting en de IACK. De focus is daar juist om de stap van een uitkering naar werk te verkleinen door de inkomensstijging groter te maken. We doen dat om te stimuleren dat mensen met een uitkering aan een baan komen. Daar is ook alle aanleiding toe gegeven de situatie op de arbeidsmarkt. Werkgevers staan daar zo langzamerhand te springen om werknemers. Dat is goed nieuws en laten we dat ook gewoon nog eens benadrukken. Als je in brede zin kijkt naar de koopkrachtcijfers zie je dat er in de voorspellingen voor alle jaren een plus zit in de koopkracht, ook voor mensen met een uitkering.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Bestrijding van de armoedeval en de verhoging van het kindgebonden budget. Dat is hartstikke goed, maar hier staat onomwonden, uitgesproken door de regering, dat de bijstand voor moeders met kinderen niet toereikend is. Dat is een scherpe uitspraak. Niet toereikend! Dan zeg ik: herstel dat of het is een beetje voor de bühne. Heel mooi die maatregelen die u net opsomde, maar hier staat in feite: het sociaal minimum is te laag. Ik zou het heel mooi vinden als de regering dat zou aanpakken.

Minister Koolmees:
Dan ga ik in herhaling vervallen. Ik heb een hele reeks maatregelen genoemd waarmee we juist voor de inkomenssituatie aan de onderkant en voor mensen met jonge kinderen heel veel geld reserveren. Die maatregelen staan in het regeerakkoord om hun positie te verbeteren. Daar wil ik het bij laten.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu naar de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef de heer Van Weyenberg het woord. De spreektijden zijn 1 minuut en 30 seconden, inclusief het indienen van de moties. Ik zou met de moties beginnen.


Termijn inbreng

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun reactie en het antwoord op de vragen. Ik zie erg uit naar het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie om allerlei redenen, waaronder ook de onderwerpen die we vandaag aan de orde hebben.

Ik heb twee moties. De eerste luidt als volgt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat jonge vrouwen in de eerste jaren na het afstuderen al veel vaker in deeltijdbanen werken dan jonge mannen, tot bijna drie kwart van de jonge vrouwen met een mbo-diploma;

constaterende dat uit internationale studies blijkt dat in deeltijd werken een negatief effect heeft voor de kans op het maken van promotie en carrièreperspectief, en dat uit het SCP-onderzoek blijkt dat nergens in Europa de verschillen in arbeidsduur tussen jonge vrouwen en mannen zo groot zijn als in Nederland;

overwegende dat het kabinet zich als ambitie stelt om de vanzelfsprekendheid van het huidige patroon te doorbreken;

overwegende dat het goed zou zijn als jonge vrouwen op de arbeidsmarkt zich bewust zijn van de consequenties die het maken van de keuze op lange termijn kan hebben;

verzoekt de regering onderzoek te doen naar de verklaringen voor en de effecten van het in deeltijd werken bij de eerste baan op het carrièreperspectief;

verzoekt de regering tevens te bezien hoe de uitkomsten van dit onderzoek inzichtelijk kunnen worden gemaakt voor jongeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weyenberg, Yeşilgöz-Zegerius, Özütok, Van den Hul en Jasper van Dijk.

Zij krijgt nr. 283 (30420).

De heer Van Weyenberg (D66):
Mijn tweede motie, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ongeveer de helft van de starters op de arbeidsmarkt in een deeltijdbaan, zowel mannen als vrouwen, liever meer uren zouden willen werken;

constaterende dat mannen vaker dan vrouwen na verloop van tijd meer uren bij hun werkgever kunnen krijgen;

constaterende dat uit de laatste cijfers van het SCP blijkt dat in de sectoren onderwijs en zorg bijna twee derde van de werkenden een verzoek heeft ingediend om uitbreiding van de arbeidsduur, waarvan minder dan de helft volledig is gehonoreerd;

overwegende dat juist in deze sectoren veel vrouwen werkzaam zijn en er tekort aan personeel is, wat in de toekomst nog verder zal oplopen;

verzoekt de regering in het actieplan krapte voor de sectoren zorg en onderwijs acties op te nemen om ervoor te zorgen dat werkenden zowel aan de start van als gedurende hun loopbaan indien gewenst in staat worden gesteld meer uren te werken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weyenberg, Geluk-Poortvliet, Özütok en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 284 (30420).

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van den Hul namens de PvdA.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ook ik dank de leden van het kabinet voor hun beantwoording in eerste termijn. Ik deel de mening van de minister voor Emancipatie dat de huidige krapte soms ook een kans oplevert. In het licht daarvan een motie over jongens.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat jongens nog altijd ondervertegenwoordigd zijn bij de studiekeuze voor opleidingen in de zorg en het onderwijs;

overwegende dat de doelstellingen van het emancipatiebeleid gediend zijn bij een evenwichtiger verdeling van studiekeuzes tussen jongens en meisjes;

verzoekt de regering om initiatieven te ondersteunen om meer jongens te interesseren voor zorg of het onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Özütok en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 285 (30420).

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Erg voorstander van meer aandacht voor jongens, natuurlijk. Wat bedoelt de indiener precies met "ondersteunen"? Wat kan daar allemaal onder vallen?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dat heeft volgens mij in de eerste termijn de minister zelf ook al een beetje aangegeven. Initiatieven zoals bijvoorbeeld dat van Girl's Day, een initiatief dat juist uit het veld is gekomen, van mensen die zich melden. Maar als ik de VVD goed ken, neem ik aan dat de collega hier ook doelt op de vraag binnen welke kaders. Deze motie heb ik ingediend vanuit de bestaande kaders van het emancipatiebeleid.

De voorzitter:
Dank u wel. Of had u nog een aanvullende vraag?

Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Mevrouw Van den Hul kent de VVD inderdaad heel goed. Ik was op zoek naar een eventuele dekking als het geld zou kosten. Dus als ik "kaders" mag horen als "dekking" en dat vervolgens ook zo lees in de motie, dan weet ik waar het eventueel kan neerkomen als het geld kost.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ja. Ik heb nog één motie, over die gelijke verdeling tussen mannen en vrouwen waar ik het in mijn spreektekst ook al over had.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vrouwen vaker gebruikmaken van ouderschapsverlof dan mannen;

van mening dat beide partners de mogelijkheid moeten hebben om zorgtaken op zich te nemen;

constaterende dat in veel sectoren nog een taboe rust op het opnemen van ouderschapsverlof door mannen;

verzoekt de regering middels een publiekscampagne bij sectoren waar dit taboe leeft, ouderschapsverlof bij mannen te stimuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Özütok. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 286 (30420).

De heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):
Hoe zou dat stimuleren er uit moeten zien? Dat vraag ik mij af.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dat kunt u ook lezen als "inspireren".

De heer Beertema (PVV):
Oké. We staan hier in de Tweede Kamer. Het gaat over moties en dat zijn oproepen aan de bewindslieden. Hoe gaan meneer Koolmees of de minister van OCW inspireren? Wat is de manier die u daarbij voor ogen staat? Ik snap het echt niet. Maakt u het nou eens concreet. Het zijn een beetje moties voor de bühne. Het is ook shinen wat wij hier staan te doen. Kijk mij eens shinen. Maak het nu eens concreet. Hoe gaan de bewindslieden al dat inspireren concretiseren? Zijn het een soort gebedsbijeenkomsten of zo?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Daarvoor moet u bij een andere fractie zijn, die helaas vandaag niet in ons midden is. Die kwalificatie die u op mijn bord legt, laat ik graag aan u. Dat betreft dan het shinen en de moties voor de bühne. U vraagt mij om te specificeren wat het stimuleren van een eerlijker verdeling bij opnemen van ouderschapsverlof inhoudt. Ik heb het dan over publiekscampagnes die ervoor zorgen dat meer mannen die keuze zullen maken in sectoren waarin dat nu niet het geval is. Ik noemde in mijn spreektekst twee heel mooie voorbeelden van eerdere campagnes. Ik weet niet of u ze heeft herkend: een slimme meid is op haar toekomst voorbereid en een echte vent strijkt zijn eigen overhemd. Die twee campagnes zijn inmiddels alweer van enkele generaties terug, namelijk de generatie van mijn moeder. Ik denk dat het weer eens tijd is om nieuwe generaties jongens, onze mannen van de toekomst, nieuwe rolmodellen te gunnen. Daar horen wat mij betreft ook publiekscampagnes bij die dat beeld met hen delen.

De voorzitter:
De heer Beertema, tot slot.

De heer Beertema (PVV):
Wees gerust, ik strijk mijn eigen overhemden, niet omdat ik dat zo graag doe, maar omdat het moet. Dat heeft niet zo veel te maken met de campagne van indertijd. Gelooft u nu werkelijk dat dit soort dure, intensieve campagnes echt iets doen in de geest van mensen, zodat u uw gelijk haalt?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Als ik dat niet had geloofd, had ik deze motie natuurlijk niet ingediend.

De heer Beertema (PVV):
Dat maakt het een beetje treurig allemaal.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Hul.

Dan ga ik naar de heer Jasper van Dijk namens de SP.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Ik had een loeischerpe motie over de bestrijding van ... Wat wilt u zeggen?

De voorzitter:
Ik zie dat u geen motie bij u heeft.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Verrassing is een belangrijk aspect in de politiek.

De voorzitter:
Dat is gelukt.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik had een loeischerpe motie over de bestrijding van zwangerschapsdiscriminatie, maar uit betrouwbare bron heb ik vernomen dat het kabinet dat oppakt. Als het kabinet dat straks nog even bevestigt, dan ben ik helemaal gerustgesteld.

Ik wil een vooraankondiging doen. Mevrouw Arissen gaat straks twee briljante moties indienen waar ik mijn naam onder mocht zetten. Die moties gaan over de bestrijding van wat ik de "ratrace" noem, van de 24/7-economie als ik dat mag zeggen. Belemmeringen wegnemen om vrouwen te laten werken, is hartstikke goed. Dat heb ik zelf ook gezegd, maar we moeten oppassen dat de balans niet doorslaat naar de andere kant. We moeten ook nadenken over toekomstscenario's, bijvoorbeeld rond robotisering waarbij straks misschien grote groepen mensen aan de kant staan omdat er geen werk meer voor ze is. Daar gaan die moties van mevrouw Arissen over. De spanning stijgt, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Jasper van Dijk. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Arissen namens de Partij voor de Dieren. We zijn erg nieuwsgierig.

Mevrouw Arissen (PvdD):
Veel dank voor deze mooie introductie van de heer Van Dijk.

Voorzitter, ik heb drie moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat "breed welvaartsbegrip" inhoudt dat welvaart om véél meer draait dan alleen geld, namelijk gezondheid, leven in een groene, veilige leefomgeving, genoeg tijd om te zorgen voor kinderen of ouderen, een studie te volgen of vrijwilligerswerk te doen;

verzoekt de regering bij de ontwikkeling van het arbeidsparticipatiebeleid de effecten op de brede welvaart in Nederland specifiek mee te wegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Arissen, Jasper van Dijk en Özütok. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 287 (30420).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat emancipatiebeleid niet behoort te streven naar een hogere werkdruk, maar naar een gelijkwaardige werkdruk;

constaterende dat deze minister als doel heeft dat "alle burgers hun leven kunnen inrichten zoals zij dat willen";

verzoekt de regering onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor kortere werkweken in het licht van het breed welvaartsbegrip,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Arissen, Jasper van Dijk en Özütok. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 288 (30420).

Mevrouw Arissen (PvdD):
Mijn laatste motie is de volgende.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat we in een tijd leven waarin we met steeds minder menskracht álles kunnen produceren en organiseren wat we nodig hebben;

van mening dat deeltijdwerk ruimte laat voor andere waardevolle tijdsinvulling zoals zorgtaken en vrijwilligerswerk;

verzoekt de regering deeltijdwerk niet te ontmoedigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Arissen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 289 (30420).

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Özütok namens GroenLinks.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de bewindspersonen hartelijk danken voor de beantwoording van alle vragen en voor hun reacties. Ik heb toch wel een motie over die arbeidsdiscriminatie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat mensen die op meerdere aspecten benadeeld worden op de arbeidsmarkt extra getroffen worden door arbeidsdiscriminatie;

van mening dat problematiek door gecombineerde discriminatie een specifieke oplossing vergt;

verzoekt de regering om in het actieplan arbeidsdiscriminatie aparte plannen op te nemen voor het tegengaan van discriminatie op basis van meerdere aspecten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Özütok en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 290 (30420).

Dank u wel. Mijnheer Beertema ziet af van een bijdrage in de tweede termijn. Het woord is aan mevrouw Geluk-Poortvliet namens het CDA.

Mevrouw Geluk-Poortvliet (CDA):
Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Minister Van Engelshoven heeft een andere vertaling gevonden van het woord "emancipatie" dan ik. Zij begon haar beantwoording met: "het gaat hier om zelfbeschikking". Met dat woord heb ik altijd een beetje moeite. Voor mij is zelfbeschikking dan: "ik wil wat ik doe". Ik zei in het begin al: voor mij is emancipatie gelijkwaardigheid. Zo ziet het CDA dat ook. Emancipatie is dat mensen in vrijheid hun keuzes maken in relatie tot anderen. Maar daar worden we het waarschijnlijk over eens.

De minister komt mij een heel eind tegemoet als ze zegt — ik meen dat ze dat zegt — dat het zelfstandig over geld en werk kunnen beschikken heel belangrijk is. Als je als jong mens al niet alleengaand blijft, dan kun je het ook zomaar van de een op de andere dag worden. Dan is het heel belangrijk dat je ook dán je leven op orde hebt. In die zin ben ik het zeer met de minister eens. Daarom is dit debat ook heel belangrijk, om het signaal af te geven aan jonge meisjes maar ook aan jongens: jongens en meisjes, let op je zaak, voor nu maar ook voor later, dat ook komt.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Geluk-Poortvliet. Daarmee zijn we ook aan het eind gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:
Ik geef eerst het woord aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.


Termijn antwoord

Minister Koolmees:
Dank u wel, voorzitter. Het feit dat ik hier nu sta, heeft ermee te maken dat ik zeven van de acht moties doe en mevrouw Van Engelshoven een. Het is dus weer oneerlijk verdeeld in de wereld. Ik moet oppassen met dit soort dingen zeggen!

In de motie op stuk nr. 283 van de heer Van Weyenberg, mevrouw Yeşilgöz, Özütok, Van den Hul en Jasper van Dijk wordt gevraagd om "onderzoek te doen naar de verklaringen voor en de effecten van het in deeltijd werken bij de eerste baan op het carrièreperspectief" en "hoe de uitkomsten van dit onderzoek inzichtelijk kunnen worden gemaakt voor jongeren". Deze motie wil ik graag oordeel Kamer geven.

De motie op stuk nr. 284 verzoekt de regering "in het actieplan krapte voor de sectoren zorg en onderwijs acties op te nemen om ervoor te zorgen dat werkenden zowel aan de start als gedurende hun loopbaan indien gewenst in staat worden gesteld meer uren te werken". Dit onderwerp komt inderdaad terug in het aanvalsplan krapte. Ik moet er wel bij opmerken dat natuurlijk uiteindelijk de bewindspersonen verantwoordelijk voor de gezondheidszorg dan wel voor het onderwijs zelf verantwoordelijk zijn voor het beleid dat daar gevoerd wordt. Daar kan ik niet in treden. Maar het onderwerp komt zeker terug in het aanvalsplan krapte op de arbeidsmarkt. Als ik het met deze toelichting, met deze waardering richting de heer Van Weyenberg kan uitleggen, dan geef ik de motie oordeel Kamer, anders niet.

De heer Van Weyenberg (D66):
Dat is prima. De gedachte van dat actieplan is juist dat het kabinet in den brede kijkt wat het hier kan doen. Ik denk dat deze minister de vakministers dan wel kan zeggen dat sommige werkgeverskoepels een beetje door elkaar kunnen worden geschud om te zorgen dat dit soort verzoeken gewoon vaker worden ingewilligd.

De voorzitter:
Oké, volgende motie.

Minister Koolmees:
Dat valt te bezien, maar dank u wel — oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 285 doet mevrouw Van Engelshoven.

De motie op stuk nr. 286 van mevrouw Van den Hul en Özütok verzoekt de regering "middels een publiekscampagne bij sectoren waar dit taboe leeft, ouderschapsverlof bij mannen te stimuleren". Zoals ik al in de eerste termijn heb aangegeven, voeren we reeds campagne over de combinatie van arbeid en zorg, en het belang van een evenwichtige verdeling van arbeid en zorg tussen mannen en vrouwen. Wij stimuleren in die campagne ook dat partners hier onderling over praten en ook met de leidinggevende op hun werk in gesprek gaan. Aandacht voor ouderschapsverlof door vaders zal ik in deze campagne ook opnemen. Ik wil niet zo ver gaan om weer een aparte campagne ernaast te zetten, want dan krijg je te veel signalen. Maar als ik de motie zo mag uitleggen, dan is het oordeel Kamer en anders niet. Ik zie mevrouw Van den Hul knikken. Dan loopt het mee in de bestaande publiekscampagne die wij al voeren.

De voorzitter:
Ja, mevrouw Van den Hul? Dat is het geval.

Minister Koolmees:
De motie op stuk nr. 287 verzoekt de regering "bij de ontwikkeling van het arbeidsparticipatiebeleid de effecten op de brede welvaart in Nederland specifiek mee te wegen". Ik vind de formulering van het dictum hier ingewikkeld, zeg ik eerlijk. Natuurlijk is het zo dat we bij het arbeidsparticipatiebeleid en bij de arbeidsmarkt in brede zin niet alleen maar kijken naar het aantal uren dat mensen werken. We denken ook wel na over wat het voor effect heeft op de samenleving in brede zin. Het dictum van deze motie suggereert dat we dat altijd specifiek mee moeten wegen in alle onderwerpen van de brede welvaart. Dat is mijns inziens onmogelijk. Het is wel interessant om in die brede welvaartsmonitor, die op Prinsjesdag naar uw Kamer wordt gestuurd, een weging te maken over de richting die deze onderwerpen opgaan. Maar deze motie vind ik te dwingend en te keurslijverig, en daarom ontraad ik haar.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 288 verzoekt de regering onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor kortere werkweken in het licht van het brede welvaartsbegrip. Mijn beeld is eerlijk gezegd anders. We hebben juist te maken met een situatie dat er krapte aan het ontstaan is op de arbeidsmarkt. Werkgevers hebben onvervulde vacatures. Mensen staan nog steeds aan de zijlijn. Er is een onbenut arbeidspotentieel van mensen in de uitkering. Er zijn mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, zoals mensen in de VIA-brieven betreffende de verdere integratie op de arbeidsmarkt, mensen met een niet-westerse achtergrond. Deze tijd geeft juist kansen om die mensen naar de arbeidsmarkt te geleiden. Dat geeft kans op een baan, en daarmee inkomensverbetering en in brede zin een verbetering. Deze motie sorteert voor op eventueel beleid voor kortere werkweken. Dat is de regering niet van plan en daarom ontraad ik deze motie.

Hetzelfde probleem heb ik met de motie op stuk nr. 289, die de regering verzoekt om deeltijdwerk niet te ontmoedigen. Wij voeren geen beleid dat gericht is op het ontmoedigen van deeltijdwerk. Wij voeren beleid om meer werk te laten lonen, zoals ik net in mijn eerste termijn heb aangegeven. Beleid gericht op het ontmoedigen van deeltijdwerk voert het kabinet niet, en daarom ontraad ik deze motie.

De motie op stuk nr. 290 verzoekt de regering om in het actieplan arbeidsdiscriminatie aparte plannen op te nemen voor het tegengaan van discriminatie op basis van meerdere aspecten. Zoals ik net al heb gezegd, is staatssecretaris Van Ark nu bezig met de uitwerking van de update van het aanvalsplan arbeidsmarktdiscriminatie. Het gaat dus echt over haar beleidsterrein. Dat wordt binnenkort naar uw Kamer gestuurd. Daar zit dit vast in, maar ik weet het eerlijk gezegd niet. Ik moet even checken of die meerdere aspecten van mevrouw Özütok daar echt een apart onderdeel van zijn, maar in bredere zin is het natuurlijk wel een aanvalsplan gericht op het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt in brede zin. Maar dit hele specifieke punt kan ik eerlijk gezegd gewoon niet beoordelen.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Helpt het als de minister de ruimte krijgt om daar samen met zijn collega nog eens naar te kijken en ons daarover te berichten?

Minister Koolmees:
Als dat in een light vorm kan, wil ik wel kijken of dit onderdeel is van het plan, in een heel kort briefje. Het is de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris, die daar hard mee bezig is. Gaat het bij "meerdere aspecten" dan met name over de combinatie van bijvoorbeeld achtergrond, geslacht en dat soort zaken? Ik ga daar in ieder geval een heel kort briefje aan wijden en daarin zal ik een oordeel geven over de motie, want ik kan het op dit moment niet beoordelen.

De voorzitter:
Nee.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Dan houd ik mijn motie nog even aan.

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Özütok stel ik voor haar motie (30420, nr. 290) opnieuw aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Koolmees:
Dan heb ik nog een punt dat ik even moet rechtzetten. Over de uitwerking van de 50 miljoen extra uit het regeerakkoord voor extra capaciteit voor de Inspectie SZW had ik net gezegd dat die binnenkort komt. Die komt in het najaar van 2018 naar uw Kamer. Ik had net per abuis "voor de zomer" gezegd, maar het wordt het najaar.

De voorzitter:
Ja. De heer Jasper van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb misschien een soort punt van orde over de motie op stuk nr. 285.

De voorzitter:
Ja?

De heer Jasper van Dijk (SP):
De minister zegt daarover: die publiekscampagne voeren we eigenlijk al en daarmee is de motie aan het oordeel van de Kamer. Maar hoe werkt dat nou? Want die motie wordt dus al uitgevoerd. Is-ie dan niet overbodig?

De voorzitter:
Als het overbodig is ...

Minister Koolmees:
Dat mag niet meer van u.

De voorzitter:
Nee. Dan is het "ontraden".

Minister Koolmees:
Even voor de volledigheid, voorzitter. Er loopt al een campagne. Mevrouw Van den Hul heeft aandacht gevraagd voor een specifiek aspect, namelijk ouderschapsverlof voor vaders. Daarover heb ik toegezegd dat ik dat als aandachtspunt mee zou nemen in de campagne — niet als een aparte campagne daarnaast. Met deze uitleg wil ik de motie graag aan het oordeel van de Kamer laten. Als dat niet kan, zou ik moeten zeggen "ontraden" omdat het bestaand beleid is. Maar volgens mij is het accent een terecht punt, dat ik graag meeneem.

De voorzitter:
Dan wil ik de minister danken voor zijn antwoorden. Dan is er nog een motie van mevrouw Van den Hul, mevrouw Özütok en de heer Van Weyenberg op stuk nr. 285. Daar gaat de minister van Onderwijs op reageren.

Minister Van Engelshoven:
Voorzitter, dank u wel. Zoals in het debat al is gezegd, zullen wij goede initiatieven om jongens te stimuleren te kiezen voor sectoren waar nu nog te weinig jongens voor kiezen, uiteraard van harte steunen. Die steun kan in vele varianten vorm krijgen, uiteraard binnen de kaders die gelden, zeg ik tegen mevrouw Yeșilgöz.

Tegen mevrouw Geluk wil ik nog het volgende zeggen. Wellicht kiezen u en ik af en toe andere woorden, maar ik kan mij perfect vinden in uw vertaling van "emancipatiebeleid". Ik ga in de Handelingen nog eens nalezen hoe u het zo prachtig verwoordde; volgens mij spot-on vertaald.

De voorzitter:
En uw oordeel?

Minister Van Engelshoven:
Het oordeel over de motie is natuurlijk: oordeel Kamer.

De voorzitter:
Oké, dat wilden we even weten. Dank u wel. Ik dank de bewindspersonen en ik dank de Kamerleden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Over de ingediende moties zullen we volgende week dinsdag stemmen. Ik dank natuurlijk de stenografische dienst en de mensen die dit debat op de een of andere manier hebben gevolgd en ik sluit de vergadering.

Sluiting

Sluiting 18.24 uur.