Plenair verslag Tweede Kamer, 49e vergadering
Dinsdag 2 februari 2016

  • Aanvang
    14:00 uur
  • Sluiting
    22:34 uur
  • Status
    Gecorrigeerd

Opening

Voorzitter: Arib

Aanwezig zijn 145 leden der Kamer, te weten:

Agema, Amhaouch, Arib, Van Ark, Azmani, Bashir, Beertema, Belhaj, Berckmoes-Duindam, Bergkamp, Bisschop, De Boer, Van Bommel, Bontes, Bosman, Bouwmeester, Ten Broeke, Bruins, Bruins Slot, Van der Burg, De Caluwé, Cegerek, Van Dekken, Tony van Dijck, Jasper van Dijk, Otwin van Dijk, Dijkgraaf, Pia Dijkstra, Remco Dijkstra, Dik-Faber, Dikkers, Duisenberg, Eijsink, Elias, Fokke, Fritsma, Van Gerven, Gesthuizen, Geurts, De Graaf, Grashoff, Graus, Groot, Günal-Gezer, Van Haersma Buma, Harbers, Rudmer Heerema, Pieter Heerma, Helder, Van Helvert, Hoogland, Houwers, Jacobi, Jadnanansing, Karabulut, Keijzer, Kerstens, Van Klaveren, Klein, Klever, Knops, Kooiman, Koolmees, Koşer Kaya, Krol, Kuiken, Kuzu, Van Laar, De Lange, Leenders, Leijten, De Liefde, Van der Linde, Lodders, Lucas, Madlener, Maij, Marcouch, Van Meenen, Merkies, Van Miltenburg, Mohandis, Monasch, Moors, Agnes Mulder, Anne Mulder, Neppérus, Nijboer, Nijkerken-de Haan, Van Nispen, Omtzigt, Oosenbrug, Van Oosten, Öztürk, Pechtold, Potters, Van Raak, Recourt, Roemer, Rog, Ronnes, De Roon, Rutte, Samsom, Schouten, Segers, Servaes, Siderius, Sjoerdsma, Smaling, Van der Staaij, Straus, Swinkels, Tanamal, Taverne, Teeven, Thieme, Van Toorenburg, Ulenbelt, Van Veen, Van Veldhoven, Veldman, Verhoeven, Vermeij, Vermue, Visser, Van Vliet, Volp, Voordewind, Voortman, Jan Vos, Mei Li Vos, Albert de Vries, Aukje de Vries, Vuijk, Wassenberg, Van Weyenberg, Van Wijngaarden, Wilders, Wolbert, Van 't Wout, Ypma, Yücel, Ziengs en Zijlstra,

en de heer Blok, minister voor Wonen en Rijksdienst, mevrouw Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer Wiebes, staatssecretaris van Financiën.


Vragenuur

Vragenuur

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.


Vragen Bosman

Vragen van het lid Bosman aan de minister voor Wonen en Rijksdienst, bij afwezigheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over de verlopen deadline van de begroting van Aruba.

De heer Bosman (VVD):
Voorzitter. De begroting 2016 van Aruba had voor de jaarwisseling klaar moeten zijn. De regering heeft aan het College Aruba financieel toezicht om uitstel gevraagd en om de invoering pas in te laten gaan op 31 januari 2016. Het is nu 2 februari en het werk is nog niet klaar. Om nu te zeggen dat er veel politieke wisselingen zijn geweest op Aruba, is absoluut niet het geval. Aruba is in de unieke positie dat het een regering heeft die kan steunen op één partij die de absolute meerderheid heeft en dat al sinds 2009. De minister-president van Aruba was er vijf jaar geleden glashelder over dat er een balanced budget voor Aruba zou komen. Het bijzondere was dat die balans er pas zou komen als de inkomsten de veel te hoge uitgaven zouden inhalen. Dat is tot op de dag van vandaag niet het geval, alle beloftes ten spijt. Hoe betrouwbaar is Aruba als partner bij afspraken die betrekking hebben op de financiële degelijkheid? Als ik het rijtje afloop, zie ik dat de behandeling van de begrotingen van Aruba altijd te laat was. De laatste, 2016, is weer niet in overeenstemming met het advies van het College Aruba financieel toezicht. Ik noem een aantal punten waarop het College Aruba financieel toezicht kritiek heeft.

Het college is van oordeel dat het raadzaam is om van een behoedzamere raming van de nominale economische groei uit te gaan. De voorziene daling in de personeelskosten, inclusief de werkgeversbijdrage van 6 miljoen Antilliaanse guldens, blijft sterk achter bij de door de regering van Aruba voorgenomen daling van 90 miljoen.

Het financieel beheer van Aruba is momenteel nog niet op orde. Op basis van een door Aruba zelf uitgevoerd self-assessment kan worden geconcludeerd dat 42% van de indicatoren binnen het financieel beheer niet voldoet aan de daaraan minimaal te stellen eisen. Om die reden heb ik de volgende vragen. Waarom krijgt de regering-Eman van Aruba iedere keer de ruimte om aan te tonen dat zij niet in staat is om tijdig en inhoudelijk met een correcte begroting te komen? Welke afspraken gaan wij in de toekomst nog maken om Aruba wél tot een goed financieel beheer te krijgen?

Minister Blok:
Voorzitter. De heer Bosman spreekt zijn zorgen uit over de ontwikkelingen rond de begroting van Aruba. Hij wijst erop dat niet voor het eerst de begroting te laat wordt vastgesteld. De regering deelt deze zorgen. Dat is ook de reden dat we in overleg met Aruba het College Aruba financieel toezicht hebben ingesteld, dat vergelijkbaar is met het college dat al werkzaam was voor de andere landen binnen het Koninkrijk. Dat college heeft de begroting beoordeeld en daar een aantal kanttekeningen bij geplaatst. Dat is ook de reden waarom de Staten van Aruba ook op dit moment nog in overleg zijn over die begroting. De inzet is natuurlijk dat de regering van Aruba uiteindelijk en op korte termijn een begroting indient die de toets der kritiek kan doorstaan. Het College Aruba financieel toezicht zal dus opnieuw naar de begroting kijken en de rijksministerraad adviseren over de begroting die, na de beraadslagingen die nu plaatsvinden, zal worden vastgesteld.

De heer Bosman (VVD):
Dat is goed om te horen, maar we moeten wel concluderen dat het CAft, het College Aruba financieel toezicht, al een oordeel heeft geveld. Daarin staan stevige teksten. Ik heb er twee genoemd, maar ik zal er nog een noemen. Het College heeft ten slotte gesignaleerd dat het weerstandsvermogen van Aruba nihil is en dat het negatieve eigen vermogen eind 2014 2,4 miljard Antilliaanse guldens bedraagt. Dat zijn grote zorgen. Je ziet dat het Aruba niet lukt om die begroting op orde te krijgen. We maken iedere keer afspraken. Ik heb hier nog een door het kabinet zelf getekend balanced budgetakkoord. Ik ben blij dat de regering in gesprek is met de regering van Aruba, maar dat is zij nu al een tijdje. Hoe dwingen we Aruba om niet alleen een duurzaamheidsdiscussie over milieu en klimaat te voeren, maar ook een duurzaamheidsdiscussie over de houdbaarheid van de financiën? Als er namelijk iets zorgelijk is, dan is het wel dat enorme financiële gat dat op Aruba ontstaat zonder dat stappen worden gezet om dat gat te dichten.

Minister Blok:
De zorgen over het financiële gat, zoals de heer Bosman die formuleert, deelt de regering. Dat was ook de reden om niet alleen in gesprek te gaan met de regering van Aruba, maar om ook een college financieel toezicht voor Aruba in te stellen. Dat College Aruba financieel toezicht heeft inderdaad kritische opmerkingen gemaakt. Ik kan daaruit echter niet meteen concluderen dat het probleem niet opgelost zal worden. De hoop en natuurlijk de verwachting is dat de regering van Aruba op grond van het advies van het college zelf met voorstellen en maatregelen zal komen om dat gat te dichten. In de verhoudingen binnen het Koninkrijk heeft een onafhankelijk land binnen het Koninkrijk zelf de verantwoordelijkheid om de begroting op orde te brengen en de juiste maatregelen te nemen. Als dat niet is gebeurd, is het aan de rijksministerraad om te bekijken of er aanvullende maatregelen moeten geworden genomen. Het is echter de regering zelf die in overleg met de Staten invulling moet geven aan die financiële opgave.

De voorzitter:
Mijnheer Bosman, tot slot.

De heer Bosman (VVD):
Daar ben ik het mee eens. We hebben echter in het verleden gezien hoe dat werkt op de Antillen, wat er gebeurt op het moment dat de financiële positie niet meer houdbaar is op de Antillen. We weten waar de rekening gepresenteerd wordt, namelijk bij de Nederlandse belastingbetaler. Die komt gewoon hier terecht. Daarom vindt de VVD het van belang dat die controle scherp is. We zien nu — met alle respect voor het college, dat daar goed toezicht op houdt — dat er iedere keer ruimte komt. Zoals ik aan het begin van mijn inbreng al zei, is het bijzonder dat Aruba iedere keer die ruimte krijgt. Het heeft immers een regering met een meerderheidspartij die al vijf jaar aan de macht is en die stappen worden niet gezet. De VVD spreekt haar teleurstelling erover uit — dat is misschien geen vraag — dat Aruba niet in staat is geweest om in die vijf jaar te komen tot een balanced budget en daarmee tot een betere toekomst voor de mensen van Aruba.

Minister Blok:
De teleurstelling dat het herhaaldelijk niet is gelukt om op tijd te komen met een begroting deel ik. Dat is ook de reden voor de aanvullende maatregelen. De heer Bosman wees erop dat de rekening altijd bij Nederland terecht zal komen. Zoals hij ongetwijfeld weet, is de financiële verhouding tussen Nederland en Aruba een andere dan die tussen Nederland en de andere landen van de Antillen. Bij de andere wordt de financiering echt via Nederland geregeld. Aruba gaat zelfstandig naar de kapitaalmarkt. Dat moet op zich ook een prikkel zijn om de begroting op orde te krijgen, maar er is absoluut nog werk te doen.

De voorzitter:
Dank u wel.


Vragen Van Bommel

Vragen van het lid Van Bommel aan de minister voor Wonen en Rijksdienst, bij afwezigheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over de chaos bij de verdeling van subsidie ten behoeve van het Oekraïnereferendum.

De heer Van Bommel (SP):
Voorzitter. Op 6 april mag de kiezer zich uitspreken over het verdrag dat Oekraïne economisch en politiek bindt aan de Europese Unie. Oekraïne is een land in burgeroorlog, met meer dan 8.000 doden en meer dan een miljoen vluchtelingen. Oekraïne is door en door corrupt. Op de corruptie-index van Transparancy International staat het op plaats 130 van de 160.

Er gaat een campagne komen en die krijgt de steun van de overheid. Er is zeven ton beschikbaar voor mensen en organisaties die een ja-campagne willen voeren, zeven ton voor mensen en organisaties die een neecampagne willen voeren en zes ton voor een neutrale campagne. Dat is veel geld, maar dat geld kan kennelijk niet of pas te laat worden toegekend. Het Algemeen Dagblad heeft daarover bericht. Er is er sprake van misverstanden, een chaos wordt zelfs gezegd, bij het aanvragen en toekennen van die subsidie. Ik heb hier het formulier voor die aanvraag. Op de vierde pagina daarvan staat de ondertekeningsmogelijkheid. Daar is maar ruimte voor één ondertekenaar, waarbij wordt gesproken van "naam", "handtekening", et cetera: één ondertekenaar. Nu krijgen de organisaties bericht terug van het campagnebureau dat iedereen die bij die campagne betrokken is, althans iedereen die in het bestuur van de organisatie zit, daar moet tekenen. Die subsidies worden dus niet toegekend.

Wat is de stand van zaken? Er was een deadline, namelijk 14 januari. Ook 2 maart is genoemd, later. Wanneer krijgen deze organisaties nu geld om hun campagneactiviteiten te gaan uitvoeren? Wie is hier tekortgeschoten? Het formulier is toch duidelijk? Er wordt één handtekening gevraagd en die is ook steeds gegeven. Is de minister zich ervan bewust dat organisaties die campagne voeren nu kennelijk noodlijdend zijn en dus hun toevlucht maar zoeken bij, bijvoorbeeld, buitenlandse financiers zoals George Soros? Dat is een man die zelf economische en financiële belangen heeft in Oekraïne en die nu dus het ja-kamp gaat ondersteunen voor honderdduizenden euro's. Als dat geen vervuiling van de campagne is, dan weet ik het niet meer. Mensen die financieel belang hebben bij dit akkoord gaan geld steken in de ja-campagne. Gekker moet het niet worden. Ik vraag de minister daarop in te gaan.

Minister Blok:
Voorzitter. De heer Van Bommel spreekt zijn zorgen uit over de manier waarop de subsidies voor de campagnes rond het Oekraïnereferendum beschikbaar worden gesteld. Hij somde zelf al zo keurig op welke subsidies er beschikbaar zijn dat ik dat deel van mijn spreektekst maar even bij hem laat en mij bij hem aansluit.

Het beschikbaar stellen van die subsidies geeft aan dat de regering groot belang hecht aan het goed verlopen van die campagne en aan de mogelijkheid voor alle meningen om hun campagne goed te kunnen voeren. De uitvoering van die ondersteuning is bewust op afstand van de regering geplaatst. De Referendumcommissie is een zelfstandig bestuursorgaan. Dat wordt vaak een wat ongelukkige juridische constructie gevonden, maar als zij nou ergens voor is uitgevonden, dan is dat als zelfstandig orgaan rond verkiezingen. Op die manier moet volkomen duidelijk zijn dat de regering geen invloed uitoefent op, zoals in dit geval, de toedeling van subsidies.

Ik kan natuurlijk wel beschrijven hoe de Referendumcommissie dat heeft ingevuld. Ik vind het van groot belang dat er een goede evaluatie plaatsvindt. De punten die de heer Van Bommel noemde, bijvoorbeeld over de ondertekening, zijn mij ook ter ore gekomen. Aan de ene kant kan het geen verrassing zijn dat als er gevraagd wordt om belastinggeld — subsidie is belastinggeld — er goed gecontroleerd wordt of dat correct wordt aangevraagd. Het kan ook geen verrassing zijn dat je even nagaat wie er ook alweer mochten tekenen namens een stichting of vereniging als je daar bestuurder van bent. Bij financiën is dat meestal meer dan één persoon. Ik zou zelf niet eens in mijn eentje willen tekenen wanneer het om financiën van een vereniging of stichting ging. Op zich kan dat dus niet verrassend zijn. Dat je statuten bijlevert kan ook niet verrassend zijn. Mogelijk is in de communicatie — de heer Van Bommel liet een formulier zien — verwarring mogelijk. Ik weet dat organisaties de mogelijkheid is geboden om herstel te plegen, om aanvullende informatie te leveren.

Ik vind het hoe dan ook van groot belang dat we goed de vinger aan de pols houden en na afloop goed evalueren of er ergens ruimte is voor verbetering. Het is uiteindelijk de eerste keer dat op deze manier een referendum wordt georganiseerd. Nu weet ik in ieder geval dat het nog wel mogelijk is om aanvragen in te dienen.

De heer Van Bommel (SP):
Het is verrassend dat het zelfs een chaos wordt als de regering er níét bij betrokken is. Dat lijkt hier het geval te zijn. Het is op afstand geplaatst en toch wordt het een zootje. Het was toch de garantie dat het goed zou gaan? Hier is dat in ieder geval niet gebeurd.

Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag over de kern van het probleem van deze organisaties: wanneer krijgen zij de beschikking over middelen om die campagne te gaan voeren? Nu zijn ze kennelijk aangewezen op buitenlandse financiers. Het referendum is al over ongeveer twee maanden. Ze moeten nu wel activiteiten in de steigers gaan zetten. Kunnen er nu nog aanvragen worden gedaan of worden termijnen verschoven? Dat zijn allemaal vragen die voortkomen uit het feit dat het in ieder geval onduidelijk is wie er moet tekenen. Ik verwijs nogmaals naar het formulier dat ik bij me heb. Daarop is maar plaats voor één handtekening. De minister moet het anders zelf maar bekijken. De organisaties die zeggen dat ze het teruggestuurd hebben gekregen omdat er meer handtekeningen op moeten, staan wat mij betreft in hun recht. Zij hebben gedaan wat er gevraagd is, ze hebben geleverd en er zijn handtekening gezet door mensen die daartoe bevoegd zijn. Dat blijkt niet voldoende te zijn. De fout ligt niet aan hun kant, maar aan de kant van het zelfstandig bestuursorgaan, de Referendumcommissie. Wat gaat de minister, los van de evaluatie als alles straks achter de rug is, doen om ervoor te zorgen dat dit op korte termijn wordt opgelost?

Minister Blok:
De heer Van Bommel poneerde een heleboel stellingen en deed een heleboel mededelingen. Ik zal proberen ze allemaal nog bij de kop te pakken. Hij sprak uit als een vaststaand feit dat er sprake was van chaos en dat er dingen ernstig mis zijn gegaan. Wat mij betreft kun je dat nu nog niet vaststellen. Er is wel sprake van onduidelijkheden. Nogmaals, ik vind het niet heel verrassend dat bij een financiële transactie namens een rechtspersoon meerdere personen moeten tekenen. Ik vind het niet meer dan logisch dat een organisatie die belastinggeld verdeelt, daar ook heel kritisch naar kijkt. Wel moeten wij nog eens heel kritisch bekijken of wij de communicatie zo helder mogelijk hebben gemaakt.

Vanwege het feit dat de verdeling van subsidies heel bewust op afstand is geplaatst van de regering, ga ik niet tussentijds sturen of oproepen doen. Ik heb die bevoegdheid overigens ook niet. Ik zal de hier geuite zorgen overbrengen aan de Referendumcommissie, maar het past mij niet om te gaan sturen bij een zelfstandig bestuursorgaan.

De termijn voor het indienen van aanvragen en het uitkeren van geld zijn vastgelegd in de verordening. Die is algemeen bekend. Het werven van fondsen voor een campagne op andere plaatsen mag natuurlijk in een vrij land. Daar moet iedereen wel helderheid over betrachten. Ik heb ook gehoord dat er voor zowel de ja- als de neecampagne mogelijk ook geld uit andere landen komt. Op zich mag dat overigens, maar dan wil ik daar wel graag transparantie over.

De voorzitter:
Mijnheer Van Bommel, u hebt nog zeventien seconden.

De heer Van Bommel (SP):
Ja, voorzitter, ik kan afsluiten. Het gaat de minister om hetzelfde als ons, namelijk dat het controleerbaar is, maar ook dat het geld efficiënt wordt besteed. Wanneer geld te laat beschikbaar komt, dan kan daar niet meer effectief campagne mee worden gevoerd. Ik wil de minister vragen in ieder geval in de richting van de Referendumcommissie de handreiking te doen dat extra steun door de regering wordt geboden als die nodig is.

Minister Blok:
Nogmaals, ik zal de zorgen overbrengen aan de Referendumcommissie. Het referendum zelf is gepland op 6 april, zoals de heer Van Bommel weet. De uiterste datum voor de subsidies is al vastgelegd op 2 maart, dus de periode voor de campagne is op zich lang genoeg. De heer Van Bommel constateert terecht dat wij beiden de ambitie hebben dat dat geld eerlijk en tijdig wordt verdeeld, dus wij zullen zeker de vinger aan de pols blijven houden zonder inhoudelijk te gaan meesturen bij de Referendumcommissie.

De heer Verhoeven (D66):
Ik ben natuurlijk heel blij met de vraag van de heer Van Bommel, want de SP staat misschien inhoudelijk aan de andere kant, maar wij hebben één gezamenlijk belang: een waardige campagne over dit onderwerp. Die moet tot nu toe in ieder geval van de SP en D66 komen. D66 heeft ook subsidie aangevraagd. Wij wachten af of het komt. Wij hebben zelfs geld uit de partijkas gehaald voor deze campagne. De minister doet hier nu een aantal toezeggingen om het debat beter te maken binnen zijn mogelijkheden. Ik heb een andere vraag, die ik al vaker gesteld heb aan het kabinet. Ik hoor echter steeds wisselende geluiden en ik wil zo graag duidelijkheid. De vraag is: wat gaat het kabinet zelf doen om campagne te voeren? Dat blijft allemaal een beetje mat. Het blijft afstandelijk, voorzichtig en terughoudend. Ik zie graag een minister die zegt: wij gaan zelf ook volle bak campagne voeren en zorgen er natuurlijk voor dat alle andere partijen dat ook kunnen doen.

Minister Blok:
Er kan geen misverstand over bestaan dat de regering van mening is dat het verdrag met Oekraïne een goede zaak is, dus dat zij uiteindelijk graag door wil met dat verdrag. Er kan ook geen misverstand over bestaan dat er in Nederland een referendumwet is, dat de regering het van groot belang vindt dat dat referendum goed uitgevoerd wordt en dat zij de uitslag serieus zal nemen.

Tegelijkertijd is geld schaars. Waar wij de mogelijkheid hebben om deze boodschap uit te dragen — ik dank de heer Verhoeven daar ook hartelijk voor — dragen wij die uit. Ik heb dat zelf ook recentelijk in een radio-uitzending gedaan, zelfs in een debat met een van de initiatiefnemers van het referendum. Wij trekken ook geld uit voor de organisatie. Daar is ook nog een discussie over geweest met de Kamer. Dat bedrag is verhoogd. Er is geld beschikbaar voor de campagnes, maar er is ook een keer een grens aan wat er beschikbaar is. Wij zitten nu op ruim 30 miljoen voor de organisatie van de verkiezing zelf. Dat is echt groot geld. Daarbij komen de 2 miljoen waar de heer Van Bommel zelf al op wees. Over de mening van het kabinet kan dus geen onduidelijkheid zijn, maar er is ook een keer een grens aan de hoeveelheid belastinggeld die uitgegeven kan worden.

De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik denk dat wij het met elkaar eens zijn dat als je een referendum houdt, ongeacht hoe je er inhoudelijk in staat, dit op een goede manier begeleid zal moeten worden, ook gezien de diverse campagnes en meningsvorming eromheen. Een referendum is nu eenmaal niet gratis, het is dus goed dat die gelden beschikbaar zijn. De minister zegt dat dit geld tijdig beschikbaar moet zijn. Ik krijg hierover vervolgens weinig duidelijkheid, terwijl de crux van het probleem daar zou kunnen zitten, dat als mensen binnen organisaties subsidie aanvragen, ze deze te laat krijgen om nog de benodigde folders en ander drukwerk beschikbaar te krijgen en bijeenkomsten te organiseren. Kan de minister duidelijker zijn over dit punt, voor zover hij dat kan, en bevorderen dat subsidieaanvragen snel worden afgewikkeld?

Minister Blok:
De heer Grashoff zegt met mij dat dit geld tijdig beschikbaar moet zijn. Ik had het hier met de heer Van Bommel al over. Er is al bekendgemaakt wat de tijdslijnen zijn die de referendumcommissie zal hanteren. De aanvraag is mogelijk tot 2 maart en er zal dan zo snel mogelijk worden uitgekeerd. Het referendum is op 6 april. Ik ben niet de enige in deze zaal die enige ervaring heeft met campagnes; een campagne langer dan vier weken zal ik niemand aanraden. Dit is een periode waarin je fatsoenlijk campagne kan voeren, overzichtelijk genoeg om de boodschap over te brengen zonder dat zij helemaal verwatert.

Mevrouw Maij (PvdA):
Ik denk dat het goed is dat we straks over de inhoud gaan praten en niet alleen maar over de campagne als campagne. Er is net wat mist gecreëerd door de heer Van Bommel over waar het verdrag over gaat. Het gaat niet over het in de Europese Unie trekken van Oekraïne, maar over het samenwerken met Oekraïne en over het bestrijden van corruptie in Oekraïne. Er is daar corruptie en daarmee moeten we aan de slag, ook als het Nederlands bedrijfsleven daar wil investeren. Nu de criteria voor de mensen die subsidie krijgen duidelijk zijn, voor, tegen of neutraal, hoe kun je dan zien of een neutrale campagneaanvraag van mensen die misschien duidelijk in het tegenkamp zaten, netjes wordt beoordeeld en toegekend? Hoe kun je vervolgens naderhand zien of die campagne is gedaan volgens de lijn van de campagne die is aangevraagd?

Minister Blok:
Bij het toekennen van subsidies, belastinggeld, vind ik transparantie van groot belang. Vandaar dat ik net al aangaf dat degenen die ze ontvangen daarover verantwoording moeten afleggen. Ik ga er zonder meer van uit dat ook de Referendumcommissie na afloop helder zal zijn over de procedure en de criteria die zij hanteert.

De heer Van Raak (SP):
Degene die in ieder geval op tijd levert, is de Amerikaanse multimiljonair Soros, die niet alleen op dubieuze wijze aan zijn eigen geld is gekomen, maar ook grote financiële belangen heeft in Oekraïne: olie, gas, ICT. Wat vindt de minister daarvan? Deze man gaat met groot geld de ja-campagne ondersteunen. Zegt de minister dat het toch vreemd is dat de heer Soros via de ja-campagne zijn eigen economische belangen gaat sponsoren? Of zegt hij dat dit nou juist de kern van de ja-campagne is en dat deze precies laat zien waarom dit verdrag met Oekraïne niet goed is voor de Nederlanders, niet goed is voor de mensen in Oekraïne, maar wel goed voor Amerikaanse multinationals?

Minister Blok:
Bij een campagne hoort campagne voeren en dat kost geld. Hiervoor zijn subsidies beschikbaar. In een vrij land is het niet verboden om daarvoor andere bronnen aan te wenden. Ik vind daarbij transparantie van groot belang. Ik heb inderdaad gehoord dat aanhangers van zowel de ja- als de neecampagne mogelijk een beroep zullen doen op buitenlandse gelden. Dit is niet verboden, maar het is wel van belang om transparantie te bieden in de gebruikte bronnen zodat iedereen kan beoordelen welke belangen daarbij gemoeid zijn. Wij hoeven dat niet op voorhand te verbieden.


Vragen Rog

Vragen van het lid Rog aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bij afwezigheid van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over het bericht "Toets van 8 miljoen".

De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Aan de toetsverslaving van staatssecretaris Dekker lijkt maar geen eind te komen: de kleutertoets, de centrale Cito-eindtoets, de rekentoets en ook de onderbouwtoets, die in Haags jargon de "diagnostische tussentijdse toets" wordt genoemd. Keer op keer heeft de Tweede Kamer de staatssecretaris moeten bijsturen. Dat is op al die toetsdossiers gelukkig ook gelukt. Na felle protesten uit de onderwijswereld en de Tweede Kamer trok de staatssecretaris zijn onzalige plan voor de verplichte onderbouwtoets in. Het CDA was dan ook verbaasd en onaangenaam verrast dat we afgelopen week in Didactief moesten lezen dat aan dit experiment, met maar liefst 150 scholen, een prijskaartje hangt van 8 miljoen euro. Dit terwijl de regering weet dat hiervoor geen draagvlak is. Maar dat lijkt de staatssecretaris niet te deren. Hij wil gewoon zien hoever hij kan komen. Wat het CDA betreft, stoppen we dit zo snel mogelijk.

De onderbouwtoets wordt ontwikkeld in samenwerking met het CvTE. Ik heb hierover een aantal vragen. Waarom belast het kabinet het CvTE met de ontwikkeling van een toets waarvoor nog helemaal geen wettelijke basis is? Waarom kiest het kabinet voor zo'n grote geldverslindende pilot inclusief de bekende glossy brochures en overheidspropaganda om zo veel mogelijk scholen te laten deelnemen? Hoe voorkomt de minister dat het Cito de kennis die opgedaan wordt in deze publiek bekostigde pilot, commercieel kan exploiteren?

Ik houd het hierbij, voorzitter.

De voorzitter:
We zaten na te denken over de vraag waar de afkorting "CvTE" voor staat.

De heer Rog (CDA):
Die staat voor "College voor Toetsen en Examens".

Minister Bussemaker:
Voorzitter. Misschien is het goed om eerst aan te geven dat de diagnostische tussentijdse toets past in het beleid om opbrengstgericht werken en maatwerk en differentiatie te stimuleren. Dat is een ambitie van de staatssecretaris, van het departement, van de VO-raad en van de scholen. Ik weet dat er een wetsvoorstel is geweest waarin een verplichte toets zat. Ik weet ook dat de Kamer heeft gezegd dat men geen verplichte toets wil. De staatssecretaris heeft vervolgens besloten om af te zien van een wettelijke verplichting. Hij heeft wel samen met de VO-raad het sectorakkoord gesloten, waarin staat dat de diagnostische tussentijdse toets verder ontwikkeld zou worden als een pilot om daarmee na te gaan wat er werkt en wat er niet werkt en om te zien wat het draagvlak is. De staatssecretaris heeft dat ook gemeld aan de Kamer, onder meer in de brief van juni 2014 over nut en waarde van toetsing. Ook op andere plekken heeft de staatssecretaris dat gemeld, zoals in de voortgangsrapportage over het sectorakkoord. Daarnaast zijn de resultaten van het eerste pilotjaar, 2014-2015, openbaar gemaakt. Er is dus nadrukkelijk sprake van een pilot en niet van een onverwachte maatregel.

Een pilot moet je uitvoeren. Dat wordt gedaan via de middelen die daarvoor gereserveerd zijn. De vragen van de heer Rog over de Commissie voor Toetsen en Examens zijn zeer specifiek en daarom zal ik de staatssecretaris vragen om daarop schriftelijk te reageren. Er zijn structureel middelen gereserveerd. De middelen en de inzichten nemen per jaar toe. Ik vraag de staatssecretaris om die zaken precies op een rijtje te zetten. In algemene zin is over deze pilot transparant met de Kamer gecommuniceerd.

De pilot is groot omdat er minimaal 150 scholen mee moeten doen om de pilot zinvol te maken. Er is geen verplichting. Scholen mogen zelf beslissen of ze meedoen, met hoeveel vakken ze meedoen — het gaat om Nederlands, Engels en wiskunde — en met hoeveel klassen ze meedoen. 280 scholen hebben zich vrijwillig aangemeld om mee te doen aan de pilot. Ik zeg erbij dat van de eerste 150 scholen slechts 1 school is afgehaakt. Dit sluit dus aan bij een behoefte van scholen. Wij moeten gaan bekijken of de resultaten ook zo zijn dat een vervolg straks wenselijk is.

De heer Rog (CDA):
De minister heeft het over een behoefte die er zou zijn bij scholen. Er is geen school die het niet toegestaan is om toetsen te gebruiken, of diagnostische toetsen of wat voor toetsen dan ook. Daarvoor kunnen ze de markt op, waar ze die toetsen kunnen kopen. We hebben nu te maken met de situatie dat er tijdens een onderonsje tussen de staatssecretaris en de VO-raad is besloten om veel geld, dat door de belastingbetaler beschikbaar is gesteld voor onderwijs, uit te geven via de CvTE, een overheidsinstelling die onder de verantwoordelijkheid van de minister valt. Ik constateer dat we daarmee dus een vreemde situatie hebben: één publiek bekostigde organisatie ontwikkelt een toets die geen wettelijke basis heeft. We hebben immers als Tweede Kamer gezegd dat we die diagnostische tussentijdse toets niet willen. Waarom betaalt de overheid dan wel de ontwikkeling van die toets? Als zij dat doet, heb ik nog een vervolgvraag: waarom wordt zo'n pilot, zo'n experiment, dan niet Europees aanbesteed? Alternatieve toetsaanbieders moeten dit immers allemaal zelf ontwikkelen. Dat kost een hoop geld, terwijl de overheid ondertussen Cito sponsort. Mijn vraag, die de minister nog niet heeft beantwoord, is of Cito deze kennis uiteindelijk ook commercieel kan gaan exploiteren.

Minister Bussemaker:
Misschien is het goed om aan te geven dat de diagnostische tussentijdse toets bij de start van de ontwikkeling was bedoeld als een wettelijk verplichte toets. Vandaar dat in de beginfase, waarin nog sprake was van het wetsvoorstel, is gestart met het ontwikkelen van die toets door stichting Cito; een organisatie die ook internationaal bekend staat om haar expertise. Toen van de wettelijke verplichting werd afgezien, heeft de staatssecretaris in overleg met de VO-raad besloten die toets in een pilot door te ontwikkelen. De ontwikkeling van die toets is opgenomen in de Wet SLOA. Daarmee heeft het dus ook een wettelijke basis, die het CvTE en Cito de mogelijkheid geeft om de toets in een driejarige pilot te ontwikkelen. Daarom was Europese aanbesteding niet nodig.

De markt was overigens ook niet in staat de ontwikkeling van die toets van de grond te krijgen in verband met de hoge ontwikkelingskosten. Het gaat hier echt om nieuwe vormen van toetsing: een adaptieve toets, die ook nadrukkelijk geen doel op zichzelf is, maar een middel om leraren in staat te stellen beter te bekijken hoe hun leerlingen ervoor staan en hoe ze hun leerlingen zo goed mogelijk kunnen begeleiden naar een nog hoger niveau. De pilot zet ook stevig in op kennisdeling zodat alle ontwikkelde kennis desgewenst aan de markt overgedragen moet kunnen worden. Scholen kunnen het dan ook te zijner tijd zo nodig en zo wenselijk bij de markt inkopen.

De heer Rog (CDA):
Dat laatste is interessant voor de andere marktpartijen die bezig zijn met toetsen ontwikkelen. Mijn eerste vraag is of de minister hiermee zegt dat alle kennis dus voor alle toetsaanbieders in gelijke mate beschikbaar komt. Dan blijft Cito dus niet voor haar commerciële tak in een voorrangspositie zitten, zoals nu het geval is. Mijn tweede vraag is: als het allemaal zo ontzettend belangrijk zou zijn om hiermee te experimenteren, waarom is dan uiteindelijk de inhoud van deze toetsen niet inzichtelijk voor leerlingen en leraren? Waarom is er zo veel geheimhouding rond deze toets? Kan de minister daarop ingaan? Ik vraag mij immers af wat we dan eigenlijk experimenteren.

Minister Bussemaker:
Ik ben het met de heer Rog eens dat het wenselijk is dat alle informatie die met deze pilot wordt verzameld, zo transparant mogelijk gebruikt wordt. Ik kan nu niet overzien of er juridische, wettelijke of andere belemmeringen zijn, maar ik zal de staatssecretaris vragen om ook daarop in te gaan in de brief die hij naar de Kamer zal sturen met de details. Weet echter dat transparantie een belangrijk doel van ons is, juist om alle informatie voor iedereen zo bruikbaar mogelijk te maken.

De tweede vraag was waarom leraren slechte informatie zouden hebben. Misschien is het goed om aan te geven dat van het begin af aan is voorzien in inzage van de toets. Leraren kunnen met iedere leerling de gemaakte toets terugkijken. Ik teken hier wel bij aan dat dit echt om een innovatieve ontwikkeling gaat. Daarbij is tegen de scholen gezegd: als jullie meedoen, weet dan dat jullie ook moeten investeren en dat de informatie die jullie terugkrijgen, steeds verfijnder wordt. Die begint op het niveau van de school. Vervolgens krijgen leraren informatie terug op het niveau van de klas. Uiteindelijk wil je de informatie op het niveau van de leerling terugkrijgen, zodat een leraar kan zien welke leerling van hem of haar welke problemen heeft en hoe die leerling zo goed mogelijk kan worden geholpen om nog een stukje vooruit te komen. Met de doorontwikkeling van de pilot wordt de informatie dus steeds verfijnder. Dat is een van de doelen van de pilot.

Mevrouw Ypma (PvdA):
De tussentijdse toets is overbodig, want die toetst wat de leraar allang wist. De toets is ook niet transparant. Je hebt er dus niets aan, want je krijgt de resultaten in tabelvorm terug in plaats van dat je leest wat je goed of fout had. Daarom hebben we in 2013 weloverwogen gezegd dat de toets niet verplicht moet worden. Mijn vraag aan de minister is daarom of zij bereid is om de Kamer te informeren — dat kan wat mij betreft ook per brief — over de vraag of wij nog kunnen stoppen met de pilot. Wij zijn nu bijna halverwege. De tijd en het geld die hieraan worden besteed — 8 miljoen euro en heel veel uren in het onderwijs — kunnen we dan nuttig gaan besteden.

Minister Bussemaker:
Ik wil de uitspraak van mevrouw Ypma dat de informatie niet transparant is, nuanceren. Ik zei zojuist al tegen de heer Rog dat de informatie steeds verfijnder wordt. Ik weet ook dat in het eerste jaar, 2014-2015, de informatie in grafiekvorm werd aangeleverd en dat de informatie nu al veel meer op het niveau van de klas en van de leerling wordt aangeleverd. Dan lijkt het mij wel nuttig om te bekijken wat de pilot het komende jaar nog biedt. Je begint niet zomaar met een pilot. Dat is in een aantal brieven van de staatssecretaris ook met de Kamer gewisseld. Je zegt vervolgens niet zomaar tussentijds dat we er toch even geen zin in hebben en dat we niet verder willen met de pilot. Als je tussentijds met een pilot wilt stoppen, moeten daar gerede argumenten voor zijn. Ik heb de indruk dat het wenselijk is dat de Kamer allereerst preciezer wordt geïnformeerd over de fase waarin we nu zitten. Dan kan het debat daarna altijd gevoerd worden. Het lijkt mij wenselijk om dat aan het eind van de pilot te doen, omdat we dan met z'n allen de voors en tegens goed kunnen wegen.

De heer Bisschop (SGP):
Regelmatig hebben wij contact met scholen, leerlingen, docenten en directies. In de afgelopen jaren ben ik nog nooit één school tegengekomen waar men, na de vraag welke perspectieven men ziet voor een diagnostische tussentijdse toets, hunkerende blikken in de ogen kreeg en zei: ja, daar zitten wij op te wachten. Integendeel. Men kreeg eerder een glazige blik in de ogen. Men wist er niet van en men was er ook niet in geïnteresseerd. Zelfs als men aan de pilot meedeed, was er geen behoefte aan die toets. De minister zegt dat het aantal opgaven voor deelname aan de pilot bewijst dat er belangstelling voor die toets is. Heeft de minister zich gerealiseerd dat scholen zich misschien hebben opgegeven om aan de knoppen te kunnen zitten, om erger onheil te voorkomen?

Minister Bussemaker:
Dat vind ik wel een zeer pessimistische gedachtegang van de heer Bisschop. In eerste instantie is gezegd dat er minimaal 150 scholen zullen moeten meedoen, wil deze pilot genoeg informatie opleveren om zinvol te zijn. Ik constateer dat 280 scholen zich vrijwillig hebben opgegeven. Ook constateer ik dat scholen geheel vrij zijn om zich op te geven en, als zij dit doen, voor welke vakken en welke klassen. De scholen hebben dus veel keuzemogelijkheden. Wij zeggen hier vaak dat wij de scholen niet van bovenaf zaken moeten opleggen, maar dat wij ook moeten bezien waar zij behoefte aan hebben. Dat gebeurt in dit geval.

Wel ben ik het eens met de heer Bisschop dat een heel belangrijke vraag is of de kennis over deze pilots binnen de scholen goed gedeeld wordt, niet alleen door de schoolbesturen en de schoolleiding, maar ook door met de betrokken leraren. Dat lijkt mij nu juist een van de meest belangrijke inzichten die deze pilot kan opleveren. Elk instrument kan immers alleen maar goed gebruikt worden als de professional zich erin herkent en als die zich eigenaar voelt over zijn of haar werk. Daar is deze pilot niet zaligmakend in, maar het vormt daarvan wel een belangrijk onderdeel.

Mevrouw Straus (VVD):
We hebben het nu over de toets in het middelbaar onderwijs. Ik verbaas mij erover, overigens in positieve zin, dat 280 van de iets meer dan 700 scholen zich vrijwillig hebben opgegeven om mee te doen aan deze pilot. Is het mogelijk dat wij in de volgende rapportage een overzicht krijgen waaruit duidelijk wordt om welke redenen scholen zich hebben opgegeven voor deelname aan deze pilot en welke ervaringen zij tot nu toe met de pilot hebben? Op die manier krijgen wij een beter inzicht in de redenen voor de scholen om mee te doen en weten wij ook beter wat zij eraan hebben.

Minister Bussemaker:
Dit zal een belangrijk onderdeel zijn van de brief die ik zojuist al heb toegezegd. Waar staan wij nu? Hoeveel scholen hebben zich opgegeven? Ik begrijp dat uiteindelijk 280 van de 1400 VAO-scholen in aanmerking zouden willen komen. Wij zullen zo compleet mogelijk voor de Kamer in beeld brengen welke scholen meedoen, om welke reden zij dat doen en wat hun ervaringen tot nu toe zijn, voor zover die nu bekend zijn.

De heer Van Meenen (D66):
Er zijn al veel verstandige vragen gesteld door mijn collega's. Ik probeer daar nog een aan toe te voegen. De mensen die ik in het onderwijs tegenkom — daar hoor ik zelf in feite ook bij — beschouwen deze invoering als een georkestreerde aanval op de professionele ruimte van de docenten. Docenten vinden toetsen buitengewoon belangrijk, maar niet toetsen die in Den Haag ontwikkeld worden om hen te helpen. Er zijn heel andere en veel betere manieren om docenten in Nederland te helpen.

Ik denk dat de regering eens moet gaan regeren in plaats van proberen, want het hele onderwijs hangt aan elkaar van pilots. Mijn vraag aan de minister is of zij bereid is om de staatssecretaris, die helaas vandaag niet hier kan zijn, voor de tweede keer de boodschap over te brengen dat de Tweede Kamer deze toets niet wil?

Minister Bussemaker:
Ik ben gaarne bereid om die vraag aan de staatssecretaris over te brengen, maar ik heb hier nog niet gehoord dat de Tweede Kamer deze toets niet wil. Wel heb ik begrepen dat er veel vragen zijn en dat er veel onduidelijkheid is. Het lijkt mij daarom goed dat wij de Kamer daarover zo precies mogelijk informeren.

Met de heer Van Meenen ben ik het eens ben dat het van enorm groot belang is dat er professionele ruimte is voor docenten en dat zij zich eigenaar voelen over hun vak. Vandaar dat deze pilot niet vanuit Den Haag over de scholen is uitgestort, maar dat — ik zeg het nogmaals — de scholen vrijwillig konden besluiten of zij wel of niet zouden meedoen. Ik stel vast dat het erop lijkt — laat ik het maar voorzichtig zeggen — dat deze toets ook in een behoefte voorziet.

Mevrouw Siderius (SP):
Mijn partij wordt toch wel een beetje misselijk van deze antwoorden. De Tweede Kamer heeft gewoon in 2013 gezegd dat zij deze toets niet wil. Vervolgens gaat de staatssecretaris via een achterdeur 8 miljoen in een pilot stoppen om de toets alsnog op de scholen te krijgen. Dat is een beetje exemplarisch voor de werkwijze van deze staatssecretaris. Het passend onderwijs dendert maar door, excellente scholen zijn opeens belangrijk en de toetscultuur wordt alleen maar aangewakkerd. Ik vraag de minister dus: wanneer gaat de staatssecretaris eens stoppen met dit soort persoonlijke hobby's? Want dit doet het onderwijs echt geen goed.

Minister Bussemaker:
Ik vind dat mevrouw Siderius het beleid van de staatssecretaris geen recht doet. Ik heb al gezegd dat er een wetsvoorstel lag. Daarover is met de Kamer gedebatteerd in 2013. Toen heeft de Kamer gezegd: wij willen geen wettelijke verplichting van deze toets. Daarop heeft de staatssecretaris gezegd: dan houd ik dat wetsvoorstel aan. Ik geloof dat dat nog in behandeling is bij de Kamer, maar dat ligt er ook al sinds 2013. Vervolgens heeft hij via de VO-raad met de scholen afgesproken dat het nuttig is om te bekijken wat een pilot aan resultaat zou opleveren. En daar staan we nu. Van die pilot kan de Kamer van alles vinden. Nogmaals: de Kamer krijgt binnenkort de kans om daar uitgebreid met de staatssecretaris over te praten, maar liefst nadat hij de Kamer zijn informatie heeft gestuurd. Er kan echter nadrukkelijk niet gesteld worden dat dit een poging is om via een achterdeur nu al die wettelijke verplichting in te voeren. Daar gaat de Kamer namelijk over. Het oordeel kan pas geveld worden als de pilot is afgerond en geëvalueerd.

De heer Grashoff (GroenLinks):
Vlak voordat deze minister aan het woord kwam, werd hier een andere mondelinge vraag behandeld. Daarbij zei haar collega Blok op gedragen toon: geld is schaars. Is de minister het met mij eens dat het een verkeerde prioritering is in het besteden van veel geld als er een toets ontwikkeld wordt van 8 miljoen, waar de Kamer helemaal geen behoefte heeft en waarvoor geen draagvlak is, omdat er al tot op het bot wordt getoetst in het onderwijs, op allerlei manieren?

Minister Bussemaker:
Die afweging moet dus door scholen gemaakt worden. Ik trek de conclusie, ook uit het aantal scholen dat uit zichzelf belangstelling heeft getoond, dat scholen hier behoefte aan hebben. Als we daadwerkelijk die middelen kunnen bieden waardoor we meer maatwerk kunnen leveren en meer kunnen doen aan opbrengstgericht werken, waarmee we leerlingen uiteindelijk beter kunnen helpen om goed onderwijs te volgen en alles uit zichzelf te halen wat mogelijk is, is het geen weggegooid geld. Daarom is het verstandig dat het nu een pilot is, zodat straks het gewogen oordeel geveld kan worden, ook door de Kamer, of dit doorgezet moet worden en of er meer dan wel minder middelen aan besteed moeten worden. Dat ligt op structurele basis echt nog allemaal open.


Vragen Oosenbrug

Vragen van het lid Oosenbrug aan de staatssecretaris van Financiën over ICT-problemen bij de Belastingdienst.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Voorzitter. Zondagavond keek ik naar De Monitor. Ik schrok flink van de manier waarop de Belastingdienst met onze persoonsgegevens lijkt om te gaan. Het lijkt een redelijke chaos. Mensen worden aan elkaar gekoppeld als toeslagpartners en kunnen daardoor de gegevens van wildvreemden inzien: inkomensgegevens, bsn en noem maar op. De privacy is in het geding en dat vindt mijn fractie echt niet aanvaardbaar. Daarnaast hebben de slachtoffers nog een extra probleem. Omdat vorige bewoners zich om welke reden dan ook niet uitschreven op een adres, wordt een nieuwe bewoner plotseling een tweeverdiener en loopt hij op die manier honderden euro's aan toeslagen mis. Ook de Nationale ombudsman en de Autoriteit Persoonsgegevens hebben in de uitzending van De Monitor ernstige bedenkingen geuit over de gang van zaken.

Allereerst moeten mensen die in financiële problemen komen, gecompenseerd worden. Daarom heb ik de volgende vragen aan de staatssecretaris. Kunnen alle meldingen van privacyschending en foutenregistraties aangepast worden, en wel per direct? Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat gedupeerden, die soms zes tot acht maanden over een bezwaarschrift moeten doen voordat ze eindelijk antwoord krijgen, per direct of zo snel mogelijk gecompenseerd worden?

Staatssecretaris Wiebes:
Voorzitter. De uitzending liet iets zien wat zijn oorsprong vindt in spookbewoning. Dat betekent dat er mensen op je adres staan ingeschreven die je helemaal niet kent. Het kan ook zijn dat je pand gesplitst is, maar dat het in de Basisregistratie Personen niet gesplitst is. Dan blijken er ook ineens allemaal mensen op je adres te staan die je misschien helemaal niet kent. De Belastingdienst maakt gebruik van de Basisregistratie Personen via een volledig geautomatiseerd proces. Het is nota bene ons modernste proces, waarmee we 8 miljoen toeslagen per maand regelen. Als je er echter foute informatie uit de basisregistratie in stopt, blijft die informatie fout en kunnen er een hoop dingen misgaan. Je kunt bijvoorbeeld ineens geen toeslag meer krijgen omdat er geen sprake zou zijn van zelfstandige bewoning. Daar heeft mevrouw Oosenbrug volkomen gelijk in.

Het levert inderdaad ook af en toe privacyconflicten op. Tot nu toe corrigeerden we dat, maar dat kon alleen als iemand het zelf aandroeg. Er is immers geen andere manier voor de Belastingdienst om daar überhaupt achter te komen. Mensen kunnen het alleen maar zelf melden. In de basisregistratie lijkt het namelijk alsof ze samenwonen. Dat werd dan in de geautomatiseerde systemen veranderd. Maar die systemen veranderden dan vaak terug. Dat kwam omdat de gemeente de basisregistratie dan nog niet had aangepast en als dat werd gedaan, gebeurde dat in ieder geval niet met terugwerkende kracht. Dan floepte het probleem dus opnieuw terug. Dat is natuurlijk heel vervelend. Dat heeft sommige mensen ook wel het gevoel opgeleverd dat ze een anoniem gevecht leverden met een groot administratief anoniem apparaat: een soort Kafka. Nou is dat mijn favoriete literatuur tijdens de sombere kerstdagen, maar bij de toeslagverstrekking is dat een hoogst onwenselijk gevoel voor heel veel toeslagontvangers.

Sinds het laatste kwartaal van 2015 zijn we dat anders gaan doen. De Belastingdienst kan de Basisregistratie Personen nog steeds niet eigenstandig aanpassen, maar we passen het wel in de interne systemen aan en we leggen het niet meer terug in het geautomatiseerde proces. We verwerken het dus handmatig. Als het gemeld of gemerkt wordt, wordt het meteen doorgegeven aan de afdeling toeslagen, in plaats van veel later, zoals soms gebeurde. Die gevallen worden daardoor veel sneller opgehelderd. Verder wordt het natuurlijk meteen aan de gemeente gemeld, die dan de basisregistratie moet aanpassen. Dat gebeurt soms wat later.

Je kunt het dus wel sneller oplossen, maar er kan zich nog steeds eventjes een privacyprobleem voordoen. Mensen moeten het immers zelf melden. Ze hebben het zelf opgemerkt, dus er is al iets mis. Daar heeft mevrouw Oosenbrug volkomen gelijk in. Wat dat betreft zitten we echt in een spagaat. Ik zal het uitleggen.

De voorzitter:
Kort graag.

Staatssecretaris Wiebes:
De wet stelt eisen vanwege de privacy. Daar heeft mevrouw Oosenbrug volkomen gelijk in. Tegelijkertijd zegt de wet dat, als je niet zelfstandig woont en bij anderen inwoont, de Belastingdienst de toeslag moet weigeren en ook moet melden waarom de toeslag geweigerd is. De Belastingdienst móét de naam van de medebewoners geven. In de wet staat ook dat de Belastingdienst het toetsingsinkomen moet geven. Dat is ook logisch. Als verdikkeme je toeslagaanslag wordt afgewezen, is het logisch dat je van de Belastingdienst te horen krijgt waaraan het ligt.

De voorzitter:
En nu graag het antwoord op de vraag van mevrouw Oosenbrug.

Staatssecretaris Wiebes:
Dat betekent dus dat wij er sinds het vierde kwartaal van 2015 veel dichter bovenop zitten en veel eerder kunnen voorkomen dat deze gevallen zich voordoen. We kunnen er ook voor zorgen dat ze veel sneller worden opgelost. Maar het is niet helemaal te voorkomen dat er af en toe iemand is die gegevens te zien krijgt die volstrekt niet voor diegene bestemd zijn. Dat is met de nieuwe werkwijze minder, maar ik heb niet de oplossing om uit deze juridische spagaat te komen. Een van beide wetgevingen opheffen, zou namelijk nog veel erger zijn, denk ik.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
De staatsecretaris geeft eigenlijk aan dat het gaat om systeemfouten die voortkomen uit een verwerking in de Basisregistratie Personen en dat de privacy daardoor op een gegeven moment in het geding is. Hij zegt ook: dat moet dan maar, want het is niet anders. Ik ga daar niet mee akkoord want we hebben niet voor niets een wet op de privacy. Volgens die wet heb je er recht op dat de overheid zorgvuldig met je persoonsgegevens omgaat. Dit is geen zorgvuldige manier van omgaan met persoonsgegevens. Ik heb uitdraaien ontvangen van mensen die gewoon de gegevens van hun toeslagenpartners zien; ze kunnen hun bsn en inkomen zien. Het mooie van in een radioprogramma zitten is dat mensen je heel snel weten te vinden. Het gaat niet over een of twee mensen. Dit gaat over honderden misschien wel duizenden gevallen. Dit is geen klein dingetje, geen kleine weeffout. Ik wil van deze staatssecretaris horen wie de regie neemt. Wie zegt: op het moment dat ik die privacyschending ontdek, wordt het systeem meteen afgesloten desnoods handmatig? Als er in de ene wet staat dat deze privacyschending mag, dan staat er in de andere wet dat deze privacyschending niet mag.

Hoe zorgen we er daarnaast voor dat mensen die al zes tot acht maanden aan het wachten zijn, want die zijn er op dit moment nog steeds, alsnog hun toeslagen krijgen? Graag krijg ik een helder antwoord van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Wiebes:
Het zijn geen systeemfouten. Er is niks mis met het systeem, er is in sommige gevallen echt iets mis met de Basisregistratie Personen. Dat betekent dat bijvoorbeeld iemand als een medebewoner staat geregistreerd, terwijl die persoon dat niet is. In de wet staat, en dat is logisch, dat je de inkomens van alle bewoners op een adres moet verwerken om te kunnen vaststellen of iemand een toeslag krijgt. Mevrouw Oosenbrug zal het met mij eens zijn dat het redelijk is dat de Belastingdienst dat doet. Mijn antwoord op haar vraag is dus: zodra de Belastingdienst hier een melding van krijgt, haalt men het uit het geautomatiseerde proces en wordt het zo snel mogelijk gecorrigeerd zodat de gegevens niet meer zichtbaar zijn. Ze zullen ook niet meer terugkeren zoals vroeger het geval was. Dat terugfloepen is er niet meer bij. Doordat de Belastingdienst hier sinds het vierde kwartaal beter bovenop zit, wordt nu geprobeerd om alle gevallen die daar in het verleden onder hebben geleden, alsnog op deze manier, al dan niet handmatig, te herstellen.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ik hoor graag een termijn waarop de mensen die nu bezwaar maken, alsnog hun toeslag ontvangen. Daarnaast vraag ik nogmaals: hoe het kan dat iemand bij wie volgens een oud besluit alles helemaal geregeld is, nog steeds de gegevens ziet in het account? Als je besluit is goedgekeurd en je gewonnen en gelijk hebt, hoe kan het dan dat de toeslagpartners die je niet hebt, in dit geval zelfs drie, nog steeds in je account staan bij Mijn toeslagen? Hoe kan dat dan?

Staatssecretaris Wiebes:
Dat kan doordat wij het voor het vierde kwartaal 2015 op een andere manier deden. Toen hebben wij het weer teruggezet in het geautomatiseerde systeem. Dat kijkt opnieuw in de verouderde basisadministratie en dan volgt er opnieuw een verkeerde conclusie. Dat gebeurt niet meer nu wij het er handmatig uithalen, dus dat gevaar is geweken. Maar het is wel zaak om de oude gevallen zo snel mogelijk te behandelen. Ik kan nu niet even een termijn daarvoor toezeggen, omdat wij de precieze gevallen niet eens kunnen identificeren. In het verleden werd daarvan ook geen telling bijgehouden. Ik weet dus niet of het om duizenden gevallen gaat. Ik weet dat zich een kleine negentig mensen bij het programma hebben aangemeld, maar dat zullen heus niet alle gevallen zijn. Met hen wordt nu snelheid gemaakt.

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Mevrouw Oosenbrug heeft natuurlijk een punt. Wij moeten ons de negatieve signalen over de uitvoering van allerlei regels door de Belastingdienst aantrekken. Binnenkort hebben wij een AO over de Belastingdienst. Ik denk dat de digitalisering en de ICT bij de Belastingdienst de boventoon zullen voeren tijdens dat AO. Wij hebben vanavond een plenair debat over de doorstroming op de huurmarkt. Een van de belangrijkste kwesties daarbij is de inkomenstoets. Is de Belastingdienst in Nederland volgens de staatssecretaris in staat om een inkomenstoets per jaar uit te voeren? Dat is hieraan gelinkt, want dit gaat over bestanden en automatisering.

Staatssecretaris Wiebes:
Deze vraag komt als een volstrekt nieuwe discus de Kamer binnenvliegen. Ik weet dat de vragensteller graag nauwkeurige en getoetste antwoorden op zijn vragen wil hebben. Ik zal dan ook eerst nauwkeurig hiernaar kijken en voor een getoetst antwoord zorgen. Dat kan niet even tijdens dit debat.

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Kan het voor het debat van vanavond, voorzitter?

De voorzitter:
Dat weet ik niet.

Staatssecretaris Wiebes:
Ik zal bekijken of ik het antwoord op de vraag voor vanavond kan geven.

Mevrouw Neppérus (VVD):
Ik heb altijd gepleit voor samenwerking tussen overheidsinstanties. Nu blijkt dat af en toe toch niet goed te gaan. Is voor de toekomst helder dat het beter gaat en dat dit soort gekke gevallen niet meer voorkomen? Dit speelt kennelijk ook nog met terugwerkende kracht. Over welk aantal gevallen hebben wij het eigenlijk?

Staatssecretaris Wiebes:
Dit gaat in essentie niet over de samenwerking tussen instanties. Als de Basisregistratie Personen goed werkt als basisbestand voor de Belastingdienst, loopt het proces van toeslagen an sich op dit punt prima. Het gaat hier om het feit dat de basisdata niet in orde zijn. De zwakste schakel is helaas de bewoner die een verkeerd adres opgeeft, zich vergeet uit te schrijven of de woning splitst maar dat vergeet door te geven. Dat is altijd de zwakke schakel. Wij zijn de zwakkeren. Ik ben zelf ook administratief niet zo sterk, dus mijn sympathie gaat geheel uit naar degenen die vergeten dit op te geven. Maar daar zit dus het probleem. Het gaat hier niet om de samenwerking tussen de instanties. Het betekent ook niet dat we kunnen voorkomen dat het ooit nog gebeurt. Het betekent alleen maar dat als het gebeurt, we er zo snel mogelijk bovenop springen, het uit het geautomatiseerde proces halen en ervoor zorgen dat mensen er verder geen last meer van hebben. Dat kunnen we doen. Verder is collega Plasterk bezig met het zo goed mogelijk verbeteren van de Basisregistratie Personen, maar daarbij blijven mensen altijd een rol spelen. Zoals ik in mijn antwoord op de vraag van mevrouw Oosenbrug al zei, is het aantal gevallen mij niet bekend. Tot nu toe hebben we dat immers niet apart bijgehouden. Er is echter alle reden om dat vanaf nu wel te doen.

De voorzitter:
Dank u wel. Hiermee is er een einde gekomen aan het mondelinge vragenuur.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat het volgende lid zich heeft afgemeld:

Bosma.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

De vergadering wordt van 14.58 uur tot 15.00 uur geschorst.

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

De voorzitter:
Ik stel voor, zo dadelijk ook te stemmen over:

  • de aangehouden motie-Jan Vos c.s. (30196, nr. 378);
  • de aangehouden motie-Jacobi/Hachchi (34300-J, nr. 24);
  • de aangehouden motie-Graus (34300-XIII, nr. 123);
  • de aangehouden motie-Koşer Kaya/De Liefde (34300-XIII, nr. 158).

Daartoe wordt besloten.

De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter. Ik wil graag hoofdelijke stemming vragen over de motie-Fritsma op stuk nr. 6 (34340) onder punt 13, de stemmingen over moties in verband met het verslag van de commissie van onderzoek.

De voorzitter:
Dat zullen we doen.

Stemmingen

Stemmingen


Stemmingen moties Groningen

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over Groningen,

te weten:

  • de motie-Van Veldhoven c.s. over toekomstbestendige keuzes voor veilige scholen (33529, nr. 218);
  • de motie-Van Veldhoven/Jan Vos over de vergoeding van de onkosten van scholen en ziekenhuizen (33529, nr. 219);
  • de motie-Van Veldhoven/Jan Vos over de opzet van het onderzoeksprogramma naar de ondergrond (33529, nr. 220);
  • de motie-Van Tongeren c.s. over de afhandeling van bestaande complexe gevallen (33529, nr. 221);
  • de motie-Van Tongeren/Smaling over een verplichting om trillingsopnemers aan te brengen (33529, nr. 222);
  • de motie-Van Tongeren over terugbrengen van het productieplafond onder de huidige 27 miljard kuub per jaar (33529, nr. 223);
  • de motie-Dik-Faber c.s. over het zo snel mogelijk versterken van scholen en zorginstellingen (33529, nr. 224);
  • de motie-Dik-Faber c.s. over een Brim-plusregeling voor het aardbevingsgebied (33529, nr. 225);
  • de motie-Dik-Faber over groningen als koploper op het gebied van schone energie (33529, nr. 226);
  • de motie-Klever/Van Tongeren over het schrappen van het gebruik van de contourenkaart (33529, nr. 227);
  • de motie-Klever over versnelde afbouw van de export van Groninger gas (33529, nr. 228);
  • de motie-Klever over een uitkoopregeling voor woningen waarbij versteviging niet mogelijk is (33529, nr. 229);
  • de motie-Smaling over het onafhankelijk beleggen van het onderzoek naar de gevolgen van gaswinning (33529, nr. 230);
  • de motie-Smaling/Van Tongeren over een onafhankelijk en aanvullend meetnet (33529, nr. 231);
  • de motie-Smaling over de verticale Peak Ground Acceleration (33529, nr. 232);
  • de motie-Smaling over garant staan voor de extra kosten van toekomstbestendig bouwen (33529, nr. 233);
  • de motie-Wassenberg over een scenario voor het verlagen van het gaswinningsplafond tot 12 miljard kubieke meter (33529, nr. 234);
  • de motie-Wassenberg/Van Tongeren over het door NAM verstrekken van alle relevante informatie voor het wetenschappelijk onderzoek (33529, nr. 235);
  • de motie-Wassenberg over een regeling voor huizenbezitters vergelijkbaar met de STEP (33529, nr. 236);
  • de motie-Jan Vos/Van Tongeren over het brede begrip "schade door mijnbouwwerk" (33529, nr. 237);
  • de motie-Jan Vos c.s. over een onderzoek naar versnelde afbouw van gasexportcontracten (33529, nr. 238);
  • de motie-Agnes Mulder c.s. over dezelfde schadeafhandeling voor iedereen met schade door gaswinning (33529, nr. 240);
  • de motie-Agnes Mulder c.s. over een gereguleerde inzet van de conversie- en opslagcapaciteit (33529, nr. 241);
  • de motie-Bosman c.s. over behoud van de waardevermeerderingsregeling (33529, nr. 242).

(Zie vergadering van 26 januari 2016.)

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Dik-Faber stel ik voor, haar motie (33529, nr. 225) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
De motie-Klever/Van Tongeren (33529, nr. 227) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in dorpen buiten de contourenkaart tot wel 60% van de woningen aardbevingsschade heeft;

overwegende dat de mate waarin woningen aardbevingsschade oplopen, van veel meer factoren afhankelijk is dan de contour waarin de woning zich bevindt;

verzoekt de regering, het gebruik van de contourenkaart voor de afhandeling van schade te schrappen en alle schades in Groningen op een gelijke manier te behandelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 243, was nr. 227 (33529).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Van Veldhoven c.s. (33529, nr. 218).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Veldhoven/Jan Vos (33529, nr. 219).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, Houwers, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de ChristenUnie, het CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Veldhoven/Jan Vos (33529, nr. 220).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Tongeren c.s. (33529, nr. 221).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Tongeren/Smaling (33529, nr. 222).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, de ChristenUnie, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Tongeren (33529, nr. 223).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, D66, 50PLUS, de ChristenUnie en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Dik-Faber c.s. (33529, nr. 224).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Dik-Faber (33529, nr. 226).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, Van Vliet, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de VVD, de SGP, de ChristenUnie en het CDA voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Klever/Van Tongeren (33529, nr. 243, was nr. 227).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, 50PLUS, de SGP, de ChristenUnie en de PVV voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Klever (33529, nr. 228).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, D66, de ChristenUnie en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Klever (33529, nr. 229).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, D66, 50PLUS, de ChristenUnie, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Smaling (33529, nr. 230).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, de Groep Kuzu/Öztürk, de ChristenUnie en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Smaling/Van Tongeren (33529, nr. 231).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de ChristenUnie, het CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Smaling (33529, nr. 232).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, Van Vliet, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de SGP, de ChristenUnie, het CDA en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Smaling (33529, nr. 233).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, 50PLUS en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Wassenberg (33529, nr. 234).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Wassenberg/Van Tongeren (33529, nr. 235).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de ChristenUnie en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Wassenberg (33529, nr. 236).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdD, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Jan Vos/Van Tongeren (33529, nr. 237).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Jan Vos c.s. (33529, nr. 238).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, Van Vliet, Klein, de VVD, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Agnes Mulder c.s. (33529, nr. 240).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, de ChristenUnie, het CDA en de Groep Bontes/Van Klaveren voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Agnes Mulder c.s. (33529, nr. 241).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bosman c.s. (33529, nr. 242).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.


Stemmingen moties Toestand van de natuur in Nederland

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over de toestand van de natuur in Nederland,

te weten:

  • de motie-Wassenberg over meer inzet van overheden om de natuur te beschermen (26407, nr. 101);
  • de motie-Wassenberg/Koşer Kaya over het benutten van het Europees voorzitterschap om de evaluatie van het natuurbeleid hoog op de agenda te zetten (26407, nr. 102);
  • de motie-Koşer Kaya/Wassenberg over een overzicht van alle maatregelen om de Europese natuurdoelen tijdig te halen (26407, nr. 103);
  • de motie-Leenders over inzaaien van braakliggende terreinen met bijenvriendelijke gewassen (26407, nr. 104);
  • de motie-Grashoff over intensiveren van het beleid gericht op biodiversiteit (26407, nr. 105);
  • de motie-Van Gerven over in overleg met provincies aangeven van tussendoelstellingen (26407, nr. 106);
  • de motie-Van Gerven over onderzoek naar de inzet van middelen (26407, nr. 107);
  • de motie-Geurts over onderscheid maken in de mate van ecologisch kwetsbare gebieden (26407, nr. 109).

(Zie vergadering van 27 januari 2016.)

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Geurts stel ik voor, zijn motie (26407, nr. 109) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt de motie-Wassenberg (26407, nr. 101).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk en Klein voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Wassenberg/Koşer Kaya (26407, nr. 102).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Koşer Kaya/Wassenberg (26407, nr. 103).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk en Klein voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Leenders (26407, nr. 104).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, Houwers, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de SGP, de ChristenUnie en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Grashoff (26407, nr. 105).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Gerven (26407, nr. 106).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks en de Groep Kuzu/Öztürk voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Gerven (26407, nr. 107).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemming brief Circulaire economie

Aan de orde is de stemming in verband met de brief van de vaste commissie voor Europese Zaken over de EU-voorstellen Circulaire economie (COM(2015) 614/2, COM(2015) 595, COM(2015) 596, COM(2015) 594, COM(2015) 593) (34395, nr. 1).

De voorzitter:
Ik stel voor, conform het advies van de vaste commissie voor Europese Zaken te besluiten en de regering te verzoeken, voor de voorstellen een parlementair behandelvoorbehoud te laten vastleggen.

Daartoe wordt besloten.


Stemming motie Basisregistratie personen

Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij het VAO Basisregistratie personen (BRP) en paspoorten en reisdocumenten,

te weten:

  • de motie-Koşer Kaya c.s. over stoppen met de verstrekking van persoonsgegevens aan genootschappen op geestelijke grondslag (25764, nr. 95).

(Zie vergadering van 8 december 2015.)

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Koşer Kaya stel ik voor, haar motie (25764, nr. 95) opnieuw aan te houden.

Daartoe wordt besloten.


Stemming motie Energieakkoord

Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij het debat over het energieakkoord en de doelen voor duurzame energie en energiebesparing,

te weten:

  • de motie-Van Tongeren over het niet aansluiten van nieuwbouw op het aardgasnet (30196, nr. 262).

(Zie vergadering van 13 januari 2015.)

In stemming komt de motie-Van Tongeren (30196, nr. 262).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, de SGP, de ChristenUnie en het CDA voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemming motie Energie

Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij het VAO Energie,

te weten:

  • de gewijzigde motie-Jan Vos c.s. over het openstellen in de SDE+ van de bij- en meestook van biomassa (30196, nr. 378, was nr. 376).

(Zie vergadering van 17 december 2015.)

De voorzitter:
De gewijzigde motie-Jan Vos c.s. (30196, nr. 378, was nr. 376) is in die zin nader gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Jan Vos en Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 388, was nr. 378 (30196).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de nader gewijzigde motie-Jan Vos/Van Tongeren (30196, nr. 388, was nr. 378).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de SGP en de ChristenUnie voor deze nader gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemming motie Begroting I en M, onderdeel Water

Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij het debat over het onderdeel Water van de begroting van I en M voor het jaar 2016,

te weten:

  • de motie-Jacobi/Hachchi over de problematiek van micro- en nanoplastics (34300-J, nr. 24).

(Zie wetgevingsoverleg van 30 november 2015.)

In stemming komt de motie-Jacobi/Hachchi (34300-J, nr. 24).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, Houwers, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de SGP, de ChristenUnie en het CDA voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Stijging van de Nederlandse melkproductie

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het dertigledendebat over de gevolgen van de stijging van de Nederlandse melkproductie,

te weten:

  • de motie-Thieme over stoppen met het fokken van hoogproductieve koeien (33979, nr. 103);
  • de motie-Thieme over kalveren voor onbepaalde tijd bij hun moeder laten (33979, nr. 104);
  • de motie-Thieme over een verbod op antizuigmiddelen in de veehouderij (33979, nr. 105);
  • de motie-Van Gerven over direct na de geboorte bij hun moeder weghalen van jonge kalfjes (33979, nr. 106).

(Zie vergadering van 27 januari 2016.)

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Thieme stel ik voor, haar moties (33979, nrs. 103, 104 en 105) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt de motie-Van Gerven (33979, nr. 106).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Terugkerende Syriëgangers en infiltratie door ISIS in de vluchtelingenketen

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over terugkerende Syriëgangers en over berichten over infiltratie door ISIS in de vluchtelingenketen,

te weten:

  • de motie-Bontes over niet langer strafrechtelijk vervolgen van Jitse Akse (29754, nr. 350);
  • de motie-Bontes over alles in het werk stellen om Jitse Akse te beschermen (29754, nr. 351);
  • de motie-Bontes over snel mogelijk maken van administratieve detentie (29754, nr. 352);
  • de motie-De Graaf/Fritsma over geen enkele asielzoeker meer toelaten (29754, nr. 353);
  • de motie-De Graaf over uit zijn functie ontheffen van de burgemeester van Katwijk (29754, nr. 354);
  • de motie-Öztürk over een actief communicatiebeleid om onterechte angstbeelden over vluchtelingen weg te nemen (29754, nr. 356).

(Zie vergadering van 27 januari 2016.)

In stemming komt de motie-Bontes (29754, nr. 350).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Bontes (29754, nr. 351).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van 50PLUS, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Bontes (29754, nr. 352).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-De Graaf/Fritsma (29754, nr. 353).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-De Graaf (29754, nr. 354).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Öztürk (29754, nr. 356).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Koopkrachtontwikkeling ouderen

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het dertigledendebat over de koopkrachtontwikkeling voor ouderen,

te weten:

  • de motie-Krol over een gelijke koopkrachtontwikkeling voor gepensioneerden (29389, nr. 91);
  • de motie-Krol over voorstellen op Prinsjesdag voor de koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden (29389, nr. 92);
  • de motie-Krol over meenemen van de decentrale effecten in het algemene koopkrachtbeeld (29389, nr. 93);
  • de motie-Ulenbelt over maatregelen in de begroting 2017 voor koopkrachtherstel van ouderen (29389, nr. 94);
  • de motie-Ulenbelt over een hersteloperatie om kortingen op pensioenen te voorkomen (29389, nr. 95).

(Zie vergadering van 28 januari 2016.)

In stemming komt de motie-Krol (29389, nr. 91).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Krol (29389, nr. 92).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Krol (29389, nr. 93).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Ulenbelt (29389, nr. 94).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Ulenbelt (29389, nr. 95).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, 50PLUS, Klein en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Commissie van onderzoek

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over het verslag van de commissie van onderzoek,

te weten:

  • de motie-Bontes over het overdragen van het onderzoeksdossier aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad (34340, nr. 4);
  • de motie-Bontes over het onderzoek van de Rijksrecherche openbaar maken of vertrouwelijk ter inzage leggen (34340, nr. 5);
  • de motie-Fritsma over vertrouwelijk ter inzage leggen van de namen die het OM in beeld had (34340, nr. 6);
  • de motie-Tellegen c.s. over modernisering van de wetgeving rond de vervolging van ambtsdelicten (34340, nr. 7);
  • de motie-Thieme over het opheffen van de commissie-stiekem (34340, nr. 8);
  • de motie-Krol over schade voor het aanzien en de geloofwaardigheid van de politiek (34340, nr. 9);
  • de motie-Houwers over een oproep aan de leden van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten om met niemand informatie te delen (34340, nr. 10);
  • de motie-Kuzu over met terugwerkende kracht van toepassing laten zijn van vernieuwde wet- en regelgeving (34340, nr. 11).

(Zie vergadering van 28 januari 2016.)

De voorzitter:
De heer Krol verzoekt om hoofdelijke stemming over de motie op stuk nr. 9 en de heer Fritsma verzoekt om hoofdelijke stemming over de motie op stuk nr. 6.

In stemming komt de motie-Bontes (34340, nr. 4).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Bontes (34340, nr. 5).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Fritsma (34340, nr. 6).

Vóór stemmen de leden: Wilders, Agema, Beertema, Bontes, Tony van Dijck, Fritsma, De Graaf, Graus, Helder, Houwers, Van Klaveren, Klever, Krol, Kuzu, Madlener en Öztürk.

Tegen stemmen de leden: Verhoeven, Vermeij, Vermue, Visser, Van Vliet, Volp, Voordewind, Voortman, Jan Vos, Mei Li Vos, Albert de Vries, Aukje de Vries, Vuijk, Wassenberg, Van Weyenberg, Van Wijngaarden, Wolbert, Van 't Wout, Ypma, Yücel, Ziengs, Zijlstra, Amhaouch, Arib, Van Ark, Azmani, Bashir, Belhaj, Berckmoes-Duindam, Bergkamp, Bisschop, De Boer, Van Bommel, Bosman, Bouwmeester, Ten Broeke, Bruins, Bruins Slot, Van der Burg, De Caluwé, Cegerek, Van Dekken, Jasper van Dijk, Otwin van Dijk, Dijkgraaf, Pia Dijkstra, Remco Dijkstra, Dik-Faber, Dikkers, Duisenberg, Eijsink, Elias, Fokke, Van Gerven, Geurts, Grashoff, Groot, Günal-Gezer, Van Haersma Buma, Harbers, Rudmer Heerema, Pieter Heerma, Van Helvert, Hoogland, Jacobi, Jadnanansing, Karabulut, Keijzer, Kerstens, Klein, Knops, Kooiman, Koolmees, Koşer Kaya, Kuiken, Van Laar, De Lange, Leenders, Leijten, De Liefde, Van der Linde, Lodders, Lucas, Maij, Marcouch, Van Meenen, Merkies, Van Miltenburg, Mohandis, Monasch, Moors, Agnes Mulder, Anne Mulder, Neppérus, Nijboer, Nijkerken-de Haan, Van Nispen, Omtzigt, Oosenbrug, Van Oosten, Pechtold, Potters, Van Raak, Recourt, Roemer, Rog, Ronnes, De Roon, Rutte, Samsom, Schouten, Segers, Servaes, Siderius, Sjoerdsma, Smaling, Van der Staaij, Straus, Swinkels, Tanamal, Taverne, Teeven, Thieme, Van Toorenburg, Ulenbelt, Van Veen, Van Veldhoven en Veldman.

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met 16 tegen 128 stemmen is verworpen.

Ik stel voor om nu gelijk hoofdelijk te stemmen over de motie van de heer Krol op stuk nr. 9. Als daar geen bezwaar tegen is, doen we dat meteen.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt de motie-Krol (34340, nr. 9).

Vóór stemmen de leden: Siderius, Smaling, Thieme, Ulenbelt, Wassenberg, Bashir, Van Bommel, Bontes, Jasper van Dijk, Van Gerven, De Graaf, Houwers, Karabulut, Van Klaveren, Kooiman, Krol, Kuzu, Leijten, Merkies, Van Nispen, Öztürk, Van Raak en Roemer.

Tegen stemmen de leden: Servaes, Sjoerdsma, Van der Staaij, Straus, Swinkels, Tanamal, Taverne, Teeven, Van Toorenburg, Van Veen, Van Veldhoven, Veldman, Verhoeven, Vermeij, Vermue, Visser, Van Vliet, Volp, Voordewind, Voortman, Jan Vos, Mei Li Vos, Albert de Vries, Aukje de Vries, Vuijk, Van Weyenberg, Van Wijngaarden, Wilders, Wolbert, Van 't Wout, Ypma, Yücel, Ziengs, Zijlstra, Agema, Amhaouch, Arib, Van Ark, Azmani, Beertema, Belhaj, Berckmoes-Duindam, Bergkamp, Bisschop, De Boer, Bosman, Bouwmeester, Ten Broeke, Bruins, Bruins Slot, Van der Burg, De Caluwé, Cegerek, Van Dekken, Tony van Dijck, Otwin van Dijk, Dijkgraaf, Pia Dijkstra, Remco Dijkstra, Dik-Faber, Dikkers, Duisenberg, Eijsink, Elias, Fokke, Fritsma, Geurts, Grashoff, Graus, Groot, Günal-Gezer, Van Haersma Buma, Harbers, Rudmer Heerema, Pieter Heerma, Helder, Van Helvert, Hoogland, Jacobi, Jadnanansing, Keijzer, Kerstens, Klein, Klever, Knops, Koolmees, Koşer Kaya, Kuiken, Van Laar, De Lange, Leenders, De Liefde, Van der Linde, Lodders, Lucas, Madlener, Maij, Marcouch, Van Meenen, Van Miltenburg, Mohandis, Monasch, Moors, Agnes Mulder, Anne Mulder, Neppérus, Nijboer, Nijkerken-de Haan, Omtzigt, Oosenbrug, Van Oosten, Pechtold, Potters, Recourt, Rog, Ronnes, De Roon, Rutte, Samsom, Schouten en Segers.

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met 23 tegen 121 stemmen is verworpen.

In stemming komt de motie-Tellegen c.s. (34340, nr. 7).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, Van Vliet, Houwers, Klein, de VVD, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de fractie van de Groep Kuzu/Öztürk ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Thieme (34340, nr. 8).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdD, de Groep Kuzu/Öztürk en de Groep Bontes/Van Klaveren voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Houwers (34340, nr. 10).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, Houwers, de Groep Kuzu/Öztürk, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Kuzu (34340, nr. 11).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Kuzu/Öztürk, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemming Verslag commissie van onderzoek

Aan de orde is de stemming over het verslag van de commissie van onderzoek (34340, nr. 2).

(Zie vergadering van 28 januari 2016.)

De voorzitter:
De heer Kuzu wil een opmerking maken.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter. Wij willen ook geacht worden tegen het voorstel te hebben gestemd dat u nu gaat voorlezen.

De voorzitter:
De commissie van onderzoek heeft in haar onderzoek geen feiten of omstandigheden aangetroffen die leiden tot een redelijk vermoeden van schuld van een of meer personen aan het opzettelijk schenden van de geheimhouding van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Ik stel voor, vast te stellen dat genoegzame gronden voor vervolging ontbreken en te besluiten dat de aanklacht zoals beschreven in de brief van het Presidium van 12 november 2015 (34340, nr. 1) is verworpen onder de aantekening dat de fracties van Groep Kuzu/Öztürk en 50PLUS geacht wensen te worden tegen te hebben gestemd.

Daartoe wordt besloten.


Stemmingen moties Mishandeling NS-personeel

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over de mishandeling van NS-personeel,

te weten:

  • de motie-Madlener over opnieuw invoeren van de spoorwegpolitie (28642, nr. 68);
  • de motie-Smaling over een politiepost op Utrecht Centraal (28642, nr. 69);
  • de motie-Van Helvert/Smaling over spoed maken met de integrale aanpak van de veiligheid van ov-personeel (28642, nr. 70);
  • de motie-Van Helvert over een verkenning naar aanvullende bewapening van beveiligers (28642, nr. 71).

(Zie vergadering van 28 januari 2016.)

De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Van Helvert.

De heer Van Helvert (CDA):
Ik wens mijn motie op stuk nr. 71 aan te houden.

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Helvert stel ik voor, zijn motie (28642, nr. 71) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt de motie-Madlener (28642, nr. 68).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, Van Vliet, de ChristenUnie, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Smaling (28642, nr. 69).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de ChristenUnie, het CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Helvert/Smaling (28642, nr. 70).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen Wijziging Tabakswet

Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Tabakswet ter implementatie van Richtlijn 2014/40/EU, inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten (34234).

(Zie vergadering van 28 januari 2016.)

In stemming komt het amendement-Dik-Faber (stuk nr. 13, I) tot het invoegen van een onderdeel Aa.

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, de SGP, de ChristenUnie en het CDA voor dit amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

Ik stel vast dat door de verwerping van dit amendement het andere op stuk nr. 13 voorkomende amendement als verworpen kan worden beschouwd.

In stemming komt het amendement-Bruins Slot/Volp (stuk nr. 16).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de SGP, de ChristenUnie en het CDA voor dit amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

In stemming komt het amendement-Van Gerven (stuk nr. 28).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk en de ChristenUnie voor dit amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

In stemming komt het amendement-Dik-Faber (stuk nr. 11).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk en de ChristenUnie voor dit amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

In stemming komt het amendement-Dik-Faber (stuk nr. 12).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, de Groep Kuzu/Öztürk, de SGP en de ChristenUnie voor dit amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

In stemming komt het gewijzigde amendement-Van Gerven (stuk nr. 29).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, de SGP en de ChristenUnie voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

In stemming komt het amendement-Dik-Faber (stuk nr. 10).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, de SGP en de ChristenUnie voor dit amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

In stemming komt het gewijzigde amendement-Dik-Faber (stuk nr. 30, I) tot het invoegen van een onderdeel Ja.

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

Ik stel vast dat door de aanneming van dit gewijzigde amendement het andere op stuk nr. 30 voorkomende gewijzigde amendement als aangenomen kan worden beschouwd.

In stemming komt het amendement-Ziengs/Van Vliet (stuk nr. 17).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, Van Vliet, Houwers, Klein, de VVD, de SGP en de Groep Bontes/Van Klaveren voor dit amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

In stemming komt het wetsvoorstel, zoals op onderdelen gewijzigd door de aanneming van het amendement-Bruins Slot/Volp (stuk nr. 16), het amendement-Dik-Faber (stuk nr. 10), de gewijzigde amendementen-Dik-Faber (stuk nrs. 30, I en II) tot het invoegen van een onderdeel Ja en het amendement-Ziengs/Van Vliet (stuk nr. 17).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, Van Vliet, Houwers, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de VVD, de SGP, de ChristenUnie en het CDA voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.


Stemmingen moties Wijziging Tabakswet

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Tabakswet ter implementatie van Richtlijn 2014/40/EU, inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten,

te weten:

  • de motie-Van Gerven over een verbod op tabaksverkoop via internet (34234, nr. 18);
  • de motie-Van Gerven over 1% van de tabaksaccijnzen extra inzetten voor rookpreventie (34234, nr. 19);
  • de motie-Van Gerven over een verplichte displayban als er geen convenant wordt gesloten (34234, nr. 20);
  • de motie-Dik-Faber/Van Gerven over het tegengaan van "blurring" bij tabak (34234, nr. 22);
  • de motie-Dik-Faber/Pia Dijkstra over verkorten van de overgangstermijn voor sigaretten en shagtabak met een kenmerkend aroma (34234, nr. 23);
  • de motie-Volp over het convenant om een displayban in te voeren uiterlijk 1 juli afsluiten (34234, nr. 24);
  • de motie-Volp/Bruins Slot over de AMvB voor nieuwe verpakkingen uiterlijk 1 oktober 2016 in werking stellen (34234, nr. 25);
  • de motie-Ziengs/Van Vliet over pijptabak uitzonderen van de verplichte gecombineerde gezondheidswaarschuwing (34234, nr. 27).

(Zie vergadering van 28 januari 2016.)

De voorzitter:
De motie-Volp/Bruins Slot (34234, nr. 25) is in die zin gewijzigd en nader gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de tabaksindustrie regelmatig aantrekkelijke verpakkingen met nieuwe onderscheidende merkelementen voor tabaks- of aanverwante producten op de markt brengt;

verzoekt de regering, de Algemene Maatregel van Bestuur waarmee voor nieuwe verpakkingen en bestaande (verpakkings)producten eisen moeten worden gesteld die zien op nieuwe ontwikkelingen en/of onderscheidende merkelementen, uiterlijk 1 oktober 2016 voor te hangen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32, was nr. 31 (34234).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Van Gerven (34234, nr. 18).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk en de SGP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Gerven (34234, nr. 19).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Gerven (34234, nr. 20).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Dik-Faber/Van Gerven (34234, nr. 22).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, de SGP en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Dik-Faber/Pia Dijkstra (34234, nr. 23).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk en de ChristenUnie voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Volp (34234, nr. 24).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de SGP, de ChristenUnie en het CDA voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de nader gewijzigde motie-Volp/Bruins Slot (34234, nr. 32, was nr. 31).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, de PvdA, GroenLinks, D66, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk, Klein, de SGP, de ChristenUnie en het CDA voor deze nader gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Ziengs/Van Vliet (34234, nr. 27).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van Van Vliet, Houwers, de VVD, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Begroting Economische Zaken (onderdeel Landbouw en Natuur)

Aan de orde zijn de stemmingen over aangehouden moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2016 (onderdeel Landbouw en Natuur),

te weten:

  • de motie-Graus over warmtecamera's inzetten in de strijd tegen illegale dierentransporten en mensenhandel (34300-XIII, nr. 123);
  • de gewijzigde motie-Koşer Kaya/De Liefde over een eensluidend kader voor keurmerken (34300-XIII, nr. 158, was nr. 125).

(Zie vergadering van 3 december 2015.)

De voorzitter:
De motie-Graus (34300-XIII, nr. 123) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, warmtecamera's in te zetten ten behoeve van vliegende grensbrigades, Taakaccenthouders Dierenwelzijn en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit in de strijd tegen illegale diertransporten en mensenhandel,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 167, was nr. 123 (34300-XIII).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

Op verzoek van mevrouw Koşer Kaya stel ik voor, haar gewijzigde motie (34300-XIII, nr. 158, was nr. 125) opnieuw aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt de gewijzigde motie-Graus (34300-XIII, nr. 167, was nr. 123).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van D66, 50PLUS, de SGP, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Ingekomen is een beschikking van de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake aanwijzing van het lid Belhaj tot plaatsvervangend lid in plaats van de Parlementaire Assemblee van de NAVO van het lid Hachchi.

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:
Ik stel voor, bij het debat over het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid naar de ramp met de MH17 spreektijden te hanteren van zes minuten per fractie.

Ik stel voor, het debat over de Europese top van 18 en 19 februari 2016 te houden op woensdag 17 februari 2016 en daarbij de volgende spreektijden te hanteren. Voordat ik die meedeel, verzoek ik iedereen een beetje de rust te bewaren in de zaal. Het is zo bijna niet te doen. Zo is het te gezellig bij de PVV-fractie, zie ik.

De spreektijden zijn als volgt:

  • tien minuten voor de fracties van de VVD en de PvdA;
  • zeven minuten voor de fracties van de SP, het CDA, de PVV en D66;
  • vijf minuten voor de fracties van de ChristenUnie, GroenLinks, de SGP, de Partij voor de Dieren en 50PLUS;
  • tweeënhalve minuut voor de Groep Kuzu/Öztürk en de Groep Bontes/Van Klaveren;
  • anderhalve minuut voor de leden Houwers, Klein en Van Vliet.

Ik stel voor, aan de agenda van de Kamer toe te voegen:

  • het wetsvoorstel Samenvoeging van de gemeenten Schijndel, Sint-Oedenrode en Veghel (34296);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het regelen van de betrokkenheid van hun algemeen vertegenwoordigende organen bij de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer (kiescollege Eerste Kamer) (34341);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (33996).

Op verzoek van een aantal leden stel ik voor, de volgende door hen ingediende moties opnieuw aan te houden: 21501-33, nr. 528; 21501-33, nr. 529; 21501-33, nr. 530; 33561, nr. 14; 31936, nr. 237; 21501-08, nr. 542; 33952, nr. 20; 34000-XIII, nr. 38; 28286, nr. 832; 28286, nr. 833; 30872, nr. 193; 29984, nr. 591.

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda:

  • het VAO Palliatieve zorg, met als eerste spreker het lid Agema van de PVV;
  • het VAO Isla-raffinaderij, met als eerste spreker het lid Van Laar van de PvdA;
  • het VAO Duurzaamheid en milieu, met als eerste spreker het lid Wassenberg van de Partij voor de Dieren.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Voortman namens GroenLinks.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Afgelopen mei heb ik vragen gesteld over het bericht dat twee tolken bij de IND mogelijk betrokken zouden zijn bij het Eritrese regime. Het antwoord van de staatssecretaris was: we hebben onderzoek gedaan en er is helemaal niks aan de hand. Vervolgens bleek dat er wel degelijk wat aan de hand was en zijn de twee tolken op non-actief gesteld. Argos heeft afgelopen zaterdag bericht dat er mogelijk meer tolken verdacht worden, maar ook dat het aanvankelijke onderzoek op z'n zachtst gezegd nogal onvolledig was. Ik vind dat hier sprake is van een slechte informatievoorziening vanuit het kabinet en ik wil daarom een debat met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Mevrouw Karabulut (SP):
Die mening deel ik. Steun dus voor het verzoek.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Steun.

De heer Azmani (VVD):
We hebben donderdag om 16.00 uur een algemeen overleg van vier uur staan over migratie. Ik kan me voorstellen dat mevrouw Voortman daar haar vragen kan stellen. We hebben volgende week op de plenaire agenda ook een debat over migratie in breder verband; daar kan het punt ook naar voren worden gebracht. Mocht er daarna nog aanleiding zijn, dan kunnen we het er altijd over hebben of er een separaat debat op het schema moet komen. Nu dus geen steun.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Gezien het debat deze week en volgende week lijkt mij er voldoende tijd en gelegenheid te zijn om dit onderwerp aan de orde te stellen. Daarom dus geen steun.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Wel steun.

Mevrouw Maij (PvdA):
Ik sluit me graag aan bij de woorden van mevrouw Keijzer.

De voorzitter:
Er is geen meerderheid, mevrouw Voortman.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dat is helder. De twee genoemde debatten zijn natuurlijk al heel erg vol en het gaat hier niet alleen om een asielkwestie, maar ook om slechte informatievoorziening vanuit het kabinet. Ik zal kijken welke andere middelen ik kan aanwenden.

De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Karabulut namens de SP.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. De werkloosheid in ons land is nog altijd een gigantisch groot probleem. De staatssecretaris van Sociale Zaken heeft wetten ingevoerd om bijstandsgerechtigden te criminaliseren. Ze heeft uitkeringen gekort. Ze heeft sociale werkvoorzieningen gesloten en daarvan sterfhuizen gemaakt. Het aantal mensen in de bijstand is echter alleen maar gegroeid. Het ernstige is — dat stond vanochtend ook in de krant — dat heel veel mensen er niet meer uit komen. In Nederland zijn 800.000 mensen afhankelijk van het absolute minimum. Dat lijkt me reden te meer om een debat te voeren met de staatssecretaris van Sociale Zaken.

De heer Pieter Heerma (CDA):
We hebben begin maart een algemeen overleg over deze problematiek. Wat mij betreft kan het prima in dat AO besproken worden.

De voorzitter:
Geen steun dus.

De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Wel steun. We hebben het over een belangrijk onderwerp, dus graag zo snel mogelijk en niet pas begin maart.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Steun van GroenLinks.

Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Ik sluit me aan bij de opmerking van de heer Heerma. We hebben begin maart hierover een AO staan. Daar kan het heel goed bij. Het is belangrijk genoeg om erover te spreken, en in dat AO kan dat ook heel snel.

De heer Kerstens (PvdA):
Daar sluit ik me bij aan.

De voorzitter:
Bij wie? Bij mevrouw Nijkerken?

De heer Kerstens (PvdA):
Ja, bij de voorgaande spreekster.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Het is belangrijk om er snel over te kunnen spreken; het snelst is waarschijnlijk in het AO.

De voorzitter:
Mevrouw Karabulut, er is geen steun van de meerderheid voor het houden van een debat.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat is spijtig. In maart zullen we hier ook over spreken, maar het punt is dat staatssecretaris Klijnsma haar beleid al een aantal jaren niet wijzigt. Ik had daar graag een apart debat over gevoerd, maar daar komen nog wel kansen voor.

De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Van Veldhoven namens D66.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Voorzitter. We lazen op de site van RTL dat de NS een nieuwe bedrijfsstrategie heeft met allerlei dermate interessante punten dat het ons van belang lijkt om een reactie van het kabinet daarop te vragen, maar vooral ook om de mogelijkheid te hebben om met het kabinet hierover van gedachten te wisselen. Daarbij gaat het zowel om de staatssecretaris die verantwoordelijk is voor de NS als om de minister van Financiën in zijn rol van hoeder van de staatsdeelnemingen. Vandaar een verzoek om een reactie en om een debat.

Mevrouw De Boer (VVD):
Zoals mevrouw Van Veldhoven al bij de vorige aanvraag zei, komt ook dit nog voldoende in AO's aan bod. Vanmiddag is daarvoor al de eerste kans, want over vijf minuten hebben we al het eerste AO. Daarin kan zij de staatssecretaris gelijk om opheldering vragen. Ik heb dus geen behoefte aan een debat of een brief.

De heer Bisschop (SGP):
Ik kan mij wel voorstellen dat er een schriftelijke reactie wordt gevraagd. Dus steun voor de brief.

De voorzitter:
Maar niet voor een debat, begrijp ik.

De heer Bisschop (SGP):
Dat klopt.

De heer Hoogland (PvdA):
Geen steun voor het debat, want dit is nu nog allemaal hearsay. Zodra er echt iets bekend is, kunnen we erover debatteren.

De heer Van Helvert (CDA):
Absoluut steun voor een brief en ook voor een debat, want dit zijn zaken voor de Nederlandse Spoorwegen die er daadwerkelijk toe doen.

De heer Van Gerven (SP):
Steun voor het debat.

De voorzitter:
Mevrouw Van Veldhoven, er is geen meerderheid voor het houden van een debat, wel voor het opvragen van informatie of van een reactie van het kabinet.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Het is van belang dat we daar op een juist moment over spreken, dus voordat het definitieve akkoord naar dit staatsbedrijf gaat. Het is fijn dat er steun is voor een reactie. Laten we er dan voor zorgen dat we die reactie kunnen behandelen voordat dat akkoord wordt gesloten. Op basis van die reactie zijn de collega's misschien geneigd om te steunen dat er alsnog snel een debat wordt ingepland. Anders kan dit wellicht betrokken worden bij een AO.

Tegen mevrouw De Boer zeg ik dat er in mijn agenda vanmiddag niet een AO over het spoor staat, maar wellicht is er een ander AO waarbij mevrouw De Boer betrokken is. Dan zullen we daarnaar kijken.

De voorzitter:
Mevrouw De Boer wil heel even een toelichting geven.

Mevrouw De Boer (VVD):
Het is een AO over openbaar vervoer. Het is volgens mij goed mogelijk om daarin vragen hierover te stellen, want het gaat ook over de NS.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ja, maar dat gaat niet over de concessie van de NS. Bovendien is de minister van Financiën daar niet bij betrokken. Ik ben blij dat we dit punt hebben kunnen ophelderen, want het zou zonde zijn om zo'n debat over het nieuwe beleidsplan van de NS te voeren zonder dat de bewindspersoon die daar een belangrijke betrokkenheid bij heeft, daarbij aanwezig kan zijn. Vandaar mijn afwijkende verzoek.

De voorzitter:
Ik zal het stenogram van dit deel van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet.

Het woord is aan de heer Grashoff namens GroenLinks.

De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Op de rol staat een door een ruime meerderheid van de Kamer gesteund meerderheidsdebat waarin met de minister van Financiën van gedachten kan worden gewisseld over de fiscale aftrek voor de coco's, de speciale constructie voor banken. Er was op enig moment zelfs even sprake van dat we dat debat met de grootst mogelijke spoed hadden moeten doen. Zo heet werd de soep echter niet gegeten. Nu dreigt het omgekeerde te gebeuren, namelijk dat dit debat helemaal onder aan de rij komt te staan. Ik zou de Kamer graag willen vragen om dat debat nu wel met spoed in te plannen. Het is naar zijn aard een debat waarin de vraag beantwoord zou moeten worden of hier iets is gebeurd wat deugt, dan wel dat er sprake is geweest van verwijtbaar handelen. Ik denk dat het vanuit ieders perspectief belangrijk is dat dit zo snel mogelijk wordt opgehelderd.

De heer Graus (PVV):
De PVV steunt het verzoek van harte.

De heer Merkies (SP):
Het verzoek dat de heer Grashoff eerder heeft gedaan, deed hij mede namens mij. Dat is al enkele maanden geleden. Toen ging het erover of het debat nog die week of later zou worden ingepland. Inmiddels zijn wij een paar maanden verder. Steun dus voor het verzoek.

De heer Nijboer (PvdA):
U gaat over de agenda, voorzitter. Ik vind het prima om een algemeen overleg te houden. Dat kan ook snel. Verder is het aan u. De PvdA vindt het echter ook belangrijk dat de asielzoekers- en vluchtelingenproblematiek, duurzaamheid en andere thema's plenair worden behandeld. Ik heb geen behoefte om specifiek dit onderwerp belangrijker te vinden dan die andere thema's.

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Voor alle duidelijkheid: het debat moet niet gaan over de fiscale aftrekbaarheid. Dat is fiscale techniek en daar gaat de inspecteur over. Het debat zal alleen moeten gaan over de invloed van banken op ons wetgevingsproces. Dat is voor mij het kernpunt. Vanuit die optiek, dus niet vanuit de fiscale optiek, steun ik het verzoek.

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Wat de heer Grashoff heeft gezegd, is terecht. Het debat was niet meteen spoedeisend, maar het zou wel op redelijke termijn gehouden moeten worden. Steun dus voor het verzoek.

De voorzitter:
Mijnheer Grashoff, er is niet echt een meerderheid voor het snel plannen van het debat, maar wij zullen bekijken wat wij kunnen doen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Als het uitmaakt voor de meerderheid: wij hebben geen bezwaar tegen het snel inplannen van het debat.

De voorzitter:
Wij gaan bekijken wat wij kunnen doen.

De heer Grashoff (GroenLinks):
Is er met steun van D66 wel een meerderheid voor mijn verzoek? Dat maakt wel verschil.

De voorzitter:
Hiermee, en met de steun van de VVD, wordt uw verzoek gesteund door de meerderheid.

De heer Grashoff (GroenLinks):
Dank u wel.

De voorzitter:
Ook de heer Nijboer had een punt, maar wij zullen hier op een goede manier uitkomen.

Het woord is aan de heer Ten Broeke namens de VVD.

De heer Ten Broeke (VVD):
Voorzitter. Ik doe mede namens de heer Servaes het verzoek om voor het debat over de radargegevens MH17, dat donderdagavond aanstaande is gepland, ook de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu uit te nodigen. Dat is consistent ten opzichte van eerdere verzoeken die wij aan haar ambtsvoorganger hebben gedaan. De reden voor ons verzoek is dat zowel de hoorzitting alsook de videoconference die wij hier hebben gehouden, onder meer met ICAO en IATA, enkele pertinente vragen heeft opgeroepen die het best door de staatssecretaris beantwoord kunnen worden.

De heer De Roon (PVV):
Voor de volledigheid: steun van de PVV-fractie.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Steun.

De heer Van Gerven (SP):
Steun.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Steun.

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Steun.

De voorzitter:
Mijnheer Ten Broeke, volgens mij hebt u gewoon de meerderheid voor dit verzoek.

De heer Ten Broeke (VVD):
Het lijkt er wel op. Ik ben daar dankbaar voor.

De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Dikkers namens de PvdA.

Mevrouw Dikkers (PvdA):
Voorzitter. Uit inspectierapporten van de NVWA, die dankzij een WOB-verzoek van Omroep Gelderland openbaar zijn gemaakt, blijkt dat er nog veel mis is bij visverwerkende bedrijven die gerookte zalm op de markt brengen. In de gerookte zalm is de gevaarlijke listeriabacterie aangetroffen, die volgens het RIVM voor ongeveer acht doden per jaar zorgt. De minister van VWS heeft gezegd dat er een verscherpt toezicht op dit soort bedrijven zou komen, maar dat stelt blijkbaar nog weinig voor, gezien de informatie waarmee Omroep Gelderland nu komt. Wij stellen daarom voor om spoedig een debat met de minister van VWS en de staatssecretaris van Economische Zaken te plannen, waarin wij kunnen spreken over de missstanden in deze specifieke vorm van viswerkende industrie.

De heer Van Gerven (SP):
Steun voor het debat. Als ik het mij goed herinner — ik ben echter een tijdje weg geweest in verband met de besognes rond de Fyra — staat er nog een plenair debat over Foppen gepland, aangevraagd door de heer Smaling. Misschien kan dit even worden gecheckt. Daar zou dit punt bij betrokken kunnen worden. In elk geval steun voor een debat.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Steun voor een debat. Wij ontvangen graag een brief voorafgaand aan het debat. Wat mij betreft kan dit punt betrokken worden bij het reeds geplande debat.

De heer Wassenberg (PvdD):
Van harte steun voor het debat. Als er een brief komt, is dat ook heel fijn.

Mevrouw Lodders (VVD):
Namens de VVD zou ik willen vragen om eerst een brief te krijgen. Die brief moet heel duidelijk zijn, want mevrouw Dikkers stelt eigenlijk twee punten aan de orde. Enerzijds is dat het feit dat er bacteriën worden gevonden en anderzijds het feit dat de NVWA niet controleert. Ik denk dus dat het verstandig is om in de procedurevergadering van EZ even de vragen te inventariseren die in de brief beantwoord moeten worden. Daarna kunnen we beoordelen of we het voegen bij het debat dat de heer Van Gerven noemde, dat nog op de lijst staat, of dat wij er een ander debat van maken.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
De ChristenUnie steunt het verzoek om een brief. Wij vinden een debat ook goed, maar laten we dat dan koppelen aan een van de reeds geplande debatten, bijvoorbeeld aan het plenaire debat dat de SP heeft aangevraagd of aan een AO.

De heer Geurts (CDA):
Steun voor de brief en ook steun voor het idee om dit toe te voegen aan een reeds op de lijst staand debat.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Daar is de SGP-fractie het weer mee eens.

De heer Grashoff (GroenLinks):
Ook van de zijde van GroenLinks steun voor een debat en een brief. Ook sluit ik me aan bij de suggestie van de heer Van Gerven.

De voorzitter:
Mevrouw Dikkers, u hebt geen meerderheid voor het houden van een apart debat, maar wel wordt de suggestie gedaan om het onderwerp toe te voegen aan het debat over het bedrijf Foppen dat de heer Smaling heeft aangevraagd. De heer Van Gerven had daarin gelijk, dat debat staat op de lijst.

Mevrouw Dikkers (PvdA):
Staat dat nog steeds geagendeerd?

De voorzitter:
Ja.

Mevrouw Dikkers (PvdA):
Als we dat combineren, zouden we het dan spoedig kunnen inplannen? Zou ik mijn collega's, die allemaal zeggen dat ze er wel over willen praten, kunnen motiveren om het bijtijds te laten inplannen, zodat we zowel het debat dat de heer Smaling heeft aangevraagd als dit debat over misstanden met zalm kunnen houden?

De voorzitter:
Dat is een nieuw verzoek, het gaat dan om het spoedig agenderen. Dat was echter niet waarmee u zich hebt gemeld voor de regeling.

Mevrouw Dikkers (PvdA):
Dat begrijp ik, voorzitter.

De voorzitter:
Ik geef nu eerst de heer Graus het woord.

De heer Graus (PVV):
Ik kan me vinden in beide verzoeken. Ik wil dus ook het eerste verzoek van mevrouw Dikkers steunen, maar als het dit tweede verzoek wordt, kan ik dat ook steunen.

De heer Van Gerven (SP):
Spoedig plannen lijkt mij prima.

De heer Geurts (CDA):
We willen als Tweede Kamer alles spoedig. Ik stel het in uw handen, voorzitter.

De voorzitter:
Dat is helemaal goed.

Mevrouw Lodders (VVD):
Voor mij is het van cruciaal belang dat de brief er is. U noemde die zojuist niet bij de afkondiging, voorzitter, maar ik zou graag een aantal aanvullende feitelijke vragen in de brief beantwoord willen zien.

De heer Wassenberg (PvdD):
Graag een spoedig debat.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ook graag een spoedig debat, maar wel de brief daaraan voorafgaand.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dat geldt ook voor de ChristenUnie: eerst de brief en daarna het debat.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Een snel debat, een helder debat, een duidelijk debat, een heldere brief, een duidelijke brief, een snelle brief …

Mevrouw Dikkers (PvdA):
Leuke stropdas.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Dank u.

De voorzitter:
Goed, dank u wel. Dat staat ook in de Handelingen. We gaan bekijken wat we kunnen doen, maar ik wil jullie ook meegeven om in commissieverband te bekijken of het mogelijk is om hiervan een algemeen overleg te maken. Dan hebben jullie alle tijd om er goed over te spreken en kunnen jullie dat AO altijd plenair afronden. Maar we gaan bekijken wat we kunnen doen.

Ik geef tot slot het woord aan de heer Graus, die ik een week lang niet heb gezien. Klopt dat?

De heer Graus (PVV):
Dat klopt, mevrouw de voorzitter, maar ik ben er weer, gezond en wel …

De voorzitter:
Goed zo.

De heer Graus (PVV):
… wachtend op de volgende griepepidemie.

Mevrouw de voorzitter. Bijna een jaar geleden heb ik een debat aangevraagd over de invloed van de Fransen, dus Air France, op onze KLM. Dat debat was ingepland voor aanstaande donderdag. De reden waarom ik om uitstel vraag, is dat op 18 februari de jaarcijfers van Air France-KLM komen. Ik begreep al van veel collega's dat er steun is om het debat uit te stellen, maximaal tot de eerste week van maart. Daar moet ik u en de collega's natuurlijk lief voor aankijken. Het moet namelijk zo dicht mogelijk tegen 18 februari aan liggen, maar het krokusreces zit ertussen. Er is namelijk inmiddels al 2,5 miljard van het eigen vermogen van KLM verdampt en dat is zeer verontrustend voor een bedrijf van nationaal belang.

De voorzitter:
U hebt alles eigenlijk al gezegd.

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Dat is een spoedig, helder, duidelijk, net punt van collega Graus. Hij heeft dus mijn volledige steun.

De heer Van Helvert (CDA):
Het CDA kan dat voorstel ook helemaal steunen, en ook de spoedige behandelingen daarna. En als het nodig is, kunnen we altijd het krokusreces naar volgende week verplaatsen.

De heer Bisschop (SGP):
Ook namens de SGP steun voor het verzoek.

De voorzitter:
Om uitstel bedoelt u?

De heer Bisschop (SGP):
Ja.

De voorzitter:
De heer Monasch. Sorry, de heer Elias. Hoe kan ik u over het hoofd zien?

De heer Elias (VVD):
Dit is een logisch verzoek van de heer Graus. Het heeft onze steun. Mocht het om welke reden dan ook zo uitkomen dat het toch wat langer gaat duren om het opnieuw te plannen, wat zomaar eens zou kunnen, dan is het wellicht een goede suggestie om het geplande algemeen overleg over luchtvaart op 23 maart iets te verlengen en deze kwestie daar te bespreken.

De heer Monasch (PvdA):
Ik sluit me aan bij de suggestie van de heer Elias, temeer omdat de eerste week van maart mij buitengewoon slecht zou uitkomen. Liever de tweede week van maart.

De heer Van Gerven (SP):
Steun voor het verzoek.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Uiteraard steun, als de aanvrager van het debat het graag wil uitstellen. Of het bij een AO betrokken kan worden, hangt volgens mij af van de termijn waarop het debat opnieuw kan worden ingepland.

De voorzitter:
Er is wel een meerderheid voor uitstel. Er is ook een suggestie gedaan om het te betrekken bij een algemeen overleg en dan de spreektijden wat uit te breiden. Wat is uw antwoord daarop?

De heer Graus (PVV):
Ik zou het toch graag plenair behandelen. Het gaat om 2,5 miljard bij een bedrijf van nationaal belang. Het verzoek om uitstel is in ieder geval gehonoreerd, maar ik zou het toch graag plenair met mijn collega's willen behandelen.

De voorzitter:
We gaan bekijken wat we kunnen doen, want er zijn heel veel dertigledendebatten aangevraagd. We proberen zo veel mogelijk dertigledendebatten te plannen. Ik kan geen garantie geven, mijnheer Graus, dat dat ook over twee weken gaat gebeuren. U hoort dus nog van mij.

De heer Graus (PVV):
Uiteraard gaat u over de agenda en daar zult u mij ook nooit over horen. Alleen heb ik toch gemerkt dat er een heel brede steun is om het inderdaad spoedig te houden, omdat het om 2,5 miljard gaat bij een bedrijf van nationaal belang. Dat is niet zomaar iets.

De voorzitter:
Dat heb ik ook gehoord, dank u wel. We zijn hiermee aan het eind gekomen van de regeling van werkzaamheden.

De vergadering wordt van 16.09 uur tot 16.15 uur geschorst.

Voorzitter: Van Veldhoven

Tijdelijke huisvesting van jongeren

Tijdelijke huisvesting van jongeren

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het Voorstel van wet van het lid Schouten tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Huisvestingswet 2014 en de Woningwet (aanvulling van de opzeggingsgrond dringend eigen gebruik voor de tijdelijke huisvesting van jongeren) (34156).


Termijn antwoord

(Zie vergadering van 10 december 2015.)

De voorzitter:
Vandaag volgt de beantwoording van de vragen die de Tweede Kamer in eerste termijn heeft gesteld. Voor de goede orde deel ik even mee wie er vandaag in vak-K zitten. Dat is uiteraard de initiatiefneemster, mevrouw Schouten. Naast haar zit de minister voor Wonen en Rijksdienst, de heer Blok. Verder zitten er drie adviseurs, namelijk Matthijs de Snoo van jongerenorganisatie PerspectieF, die heeft meegeschreven aan het wetsvoorstel, Maik Schumacher, ondersteunend jurist van het ministerie, en Frank Visser, beleidsmedewerker van de ChristenUnie-fractie in de Tweede Kamer. Ik wens iedereen heel veel succes bij de behandeling en geef graag het woord aan mevrouw Schouten.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. Het is zeer terecht dat u een aantal mensen achter mij benoemt, want zij hebben inderdaad ontzettend veel tijd in het wetsvoorstel gestoken. Zij verdienen daar alle lof voor.

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun constructieve inbreng in de eerste termijn. Ik benadruk graag nogmaals waarom wij dit wetsvoorstel hebben geschreven. Het is voor jongeren op dit moment niet eenvoudig om snel een huurwoning te krijgen, met name in de steden waar de schaarste groot is. Wij kennen, denk ik, allemaal zelf wel voorbeelden van jongeren die lang aan het zoeken zijn, terwijl ze al langer een baan hebben of misschien wel een baan willen krijgen. Wij kennen ook voorbeelden van jongeren die op een leeftijd zijn dat ze graag uit huis willen, maar deze mogelijkheid niet hebben. Vanuit die gedachte is de jongerenorganisatie van de ChristenUnie, PerspectieF, naar de Tweede Kamerfractie gekomen met de vraag of wij zouden kunnen meedenken over een oplossing.

Allereerst wil ik zeggen dat ik niet pretendeer dat dit wetsvoorstel de oplossing van alle problemen is. Ik wil wel graag dat wij met dit wetsvoorstel in ieder geval een stapje in de goede richting zetten om ervoor te zorgen dat onze jongeren een eerlijke kans krijgen op de woningmarkt.

De leden hebben een aantal belangrijke vragen gesteld. Ik zal die naar eer en geweten een voor een doorlopen. Graag wil ik dat in een logische volgorde doen en daarom heb ik een aantal blokjes geformuleerd; het is voor de leden misschien wel handig om te weten op welke manier ik de beantwoording ga doen.

Ik ga in het eerste blok in op een aantal algemene opmerkingen. In mijn tweede blok ga ik in op de doelgroep van het wetsvoorstel en op wat het wetsvoorstel voor hen concreet betekent. In het derde blok zal ik stilstaan bij de vraag op welke woningen het wetsvoorstel van toepassing is en bij de rol van de gemeente in dit verband. In het vierde blok ga ik in op de relatie van het wetsvoorstel tot het wetsvoorstel Doorstroming huurmarkt 2015 dat wij vanavond zullen behandelen en dat in het kerstreces naar de Kamer is gestuurd. Het vijfde blokje gaat over de beëindiging van de huur. Het zesde blokje gaat over de overige punten en de evaluatie van het wetsvoorstel. Als laatste zal ik ingaan op de ingediende amendementen.

Allereerst ga ik in op een aantal algemene vragen en opmerkingen. Ik ben het met de heer Koolmees van D66 eens dat de gebrekkige doorstroming op de sociale huurmarkt een belangrijk probleem van onze woningmarkt is. Met mijn initiatiefwetsvoorstel wil ik een bescheiden bijdrage leveren aan de oplossing van dit probleem. In dit geval is dat door de woningmarkt toegankelijker te maken voor jongeren, door te stimuleren dat deze jongeren na een paar jaar weer verhuizen.

De heer De Vries van de PvdA wees er terecht op dat de huurbescherming een groot goed is. Het gaf tegelijk ook aan dat huurbescherming vooral de zittende huurders beschermt, maar niet de nieuwe huurders die naarstig op zoek zijn naar een woning. Ik ben ook blij met de mededeling van de heer Ronnes van het CDA dat de grotere beschikbaarheid van woningen voor jongeren hem waarschijnlijk over de streep zal trekken. Ik wil hier, na alle woordvoerders, benadrukken dat de huurbescherming ook voor ons een belangrijk onderdeel is.

De heer Bashir van de SP vroeg of dit wetsvoorstel helpt om de woningnood op te lossen die er in veel plaatsen is. Dat antwoord is "nee". Het wetsvoorstel helpt echter wel de schaarste eerlijker te verdelen. In die zin wordt er wat gedaan aan de woningnood van jongeren die soms heel lang op een woning wachten. Maar dat is niet genoeg voor het oplossen van de woningnood. Ik onderschrijf dan ook helemaal de stelling van onder meer de heer De Vries van de PvdA, de heer Bashir van de SP en de heer Koolmees van D66, dat woningen bouwen de beste oplossing is en dat dit veel meer moet gebeuren dan nu het geval is. De heer Bashir verwees wat dit betreft ook terecht naar artikel 22, lid 2 van de Grondwet, dat stelt dat de bevordering van voldoende woongelegenheid een voorwerp van zorg van de overheid is. Ik constateer dat de overheid dat ook doet. Maar meer bouwen kost tijd. Een verschil in vraag en aanbod zal er altijd zijn. Dit hoeft niet alleen een kwantitatief verschil te zijn. Het kan ook een kwalitatief probleem zijn. De vraag aan ons is op welke wijze we zo goed mogelijk omgaan met deze schaarste. Met de heer Van der Linde van de VVD deel ik de mening dat doorstroming van belang is, zodat sociale huurwoningen zo veel mogelijk worden gebruikt door de doelgroep.

De heer Bashir gaf aan moeite te hebben met het maken van onderscheid tussen oud en jong en studerend en niet-studerend, omdat iedereen het recht heeft op een betaalbare woning, zonder wachtlijsten. Ik zou ook het liefste een wereld willen zonder wachtlijsten. Maar juist vanwege de schaarste die er is, maken we dit onderscheid bij de campuscontracten wél al jaren, en naar volle tevredenheid. Ook voor jongeren maken we het onderscheid al jaren via labels. Het nieuwe element in mijn voorstel is de mogelijkheid van het opzeggen van het contract na vijf jaar op grond van dringend eigen gebruik. In een ideale situatie zou mijn wetsvoorstel niet nodig moeten zijn. Wellicht gebeurt het inderdaad nog een keer dat een van mijn opvolgers het jongerencontract afschaft. Als de reden daarvoor is dat er voldoende woningen voor deze doelgroep zijn, zou ik daar geen seconde treurig om zijn, maar dat is de toekomst.

De heer Bisschop plaatste mijn wetsvoorstel in historisch perspectief en schetste het beeld van jonge stelletjes bij ouders op zolder, in de jaren van grote woningnood, vlak na de oorlog. Het lijkt knus, maar volgens mij was het niet ideaal. Gelukkig is de woningnood niet meer zo hoog. Wel zijn er nog steeds wachtlijsten. Om nog even bij het beeld van de heer Bisschop te blijven: ook niet alle ouders hebben een zolder. Dat is precies de reden voor dit wetsvoorstel.

De heer Bashir vroeg of de keuze tussen noodgedwongen thuis blijven wonen of een tijdelijk contract in plaats van zekerheid, wel een keuze is. Dat is voor iedereen anders. Ik ben er echter van overtuigd dat heel wat jongeren blij zijn als ze zo sneller aan een woning kunnen komen. Zij zijn op het ogenblik de outsiders op de woningmarkt. Mijn wetsvoorstel wil deze outsiders meer mogelijkheden geven bij het vinden van een woning. Dat vraagt om een zorgvuldige balans tussen hun belangen en die van de zittende huurders. Mijn uitgangspunt is geweest om de rechten van de huurders zo veel mogelijk overeind te houden.

Ik kom daarmee op de specifieke vragen die zijn gesteld, allereerst over de doelgroep. Het wetsvoorstel is gericht op jongeren tot en met 27 jaar. De heer De Vries en de heer Koolmees gaven terecht aan dat onder de huidige omstandigheden op de woningmarkt met name deze jongeren in de knel komen. Met dit wetsvoorstel wordt geprobeerd deze groep tegemoet te komen door een deel van de voorraad expliciet beschikbaar te maken en te houden voor deze jongeren. Dit past bij uitstek bij deze doelgroep.

De heer De Vries en de heer Van der Linde, maar ook andere woordvoerders, gaven terecht aan dat er juist bij de starters een grote groep zal zijn die er in beperkte tijd in zal slagen om carrière te maken en die daardoor in staat zal zijn om een volgende stap te zetten in de wooncarrière. Maar niet iedereen kan deze stap zetten. Er zijn jongeren die ook na afloop van het jongerencontract aangewezen zullen blijven op een sociale huurwoning.

De heer Bashir wees terecht op een aanpassing in mijn wetsvoorstel ten opzichte van een eerder concept. Juist om de jongeren te helpen heb ik in het wetsvoorstel als extra waarborg geregeld dat jongeren die een jongerencontract aangaan, hun reeds opgebouwde inschrijfduur behouden. Zo blijven hun kansen op een reguliere sociale huurwoning gelijk en kunnen zij hun inschrijfduur verder opbouwen tijdens de looptijd van het jongerencontract.

De heer Madlener sprak van een serieus probleem in de studentenhuisvesting. Ik ben het met hem eens dat studentenhuisvesting in sommige steden nog steeds een groot probleem is, al is er de laatste jaren wel fors bijgebouwd en hebben de campuscontracten goed geholpen. Om misverstanden te voorkomen, mijn wetsvoorstel gaat niet over studenten, maar wel over afgestudeerden en andere jongeren. Wel is het zo dat studenten ook van het jongerencontract gebruik kunnen maken. De doelgroep is immers afgebakend op basis van leeftijd en niet op basis van de vraag of iemand student is of niet. Voor studenten zal het campuscontract echter vaak aantrekkelijker zijn, omdat dit contract net zo lang duurt als de studie, ook als je studievertraging oploopt.

De heer Madlener maakte verder terecht een vergelijking met zijn eigen studietijd, waarin studentenkamers onnodig lang bezet werden gehouden. Precies dat proberen wij met dit wetsvoorstel te voorkomen, maar dan voor de jongerenwoningen. Bij studentenkamers is dat via de campuscontracten al geregeld en dat succes wil ik doortrekken naar de jongerenwoningen.

De heer Madlener (PVV):
Het gaat dus niet om studentenwoningen. Dat is kennelijk een misverstand. Het gaat om iedereen in Nederland tot 27 jaar. Nu is dat ook precies de groep asielzoekers die massaal ons land binnenstromen. Dat zijn heel vaak jonge mannen, de testosteronbommen tot 27 jaar. Geldt uw plan ook voor deze groep, bijvoorbeeld voor statushouders?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
De heer Madlener maakt terecht onderscheid tussen asielzoekers en statushouders. Statushouders mogen hier in Nederland verblijven. Wanneer statushouders voldoen aan de voorwaarden van deze wet, dus inderdaad tussen 18 en 27 jaar zijn, kunnen zij hier ook gebruik van maken. Mijn wetsvoorstel maakt geen onderscheid op basis van achtergrond.

De voorzitter:
Mijnheer Madlener, zullen we die kwalificaties achterwege laten? Dan mag u een vervolgvraag stellen.

De heer Madlener (PVV):
Ik ga over mijn eigen woorden en dat wil ik maar zo houden. Dat we in deze zaal vrij kunnen spreken, lijkt mij ook heel belangrijk, ook voor D66, hoop ik.

De voorzitter:
Mijnheer Madlener, ik zit hier niet als Kamerlid van D66, maar ik ben de voorzitter van dit debat. Ik vraag u om geen kwalificaties te geven over mensen die zichzelf niet kunnen verdedigen. Voor de rest gaat u geheel over uw eigen woorden. U mag een vervolgvraag stellen.

De heer Madlener (PVV):
Ik wil mij op mijn manier hier uitdrukken, zodat mensen in het land begrijpen waar ik het over heb. Dat wil ik op een vrije en ongestoorde manier doen. Ik vind het heel vreemd dat ik op deze manier door de voorzitter wordt terechtgewezen, dus ik ga gewoon maar door met mijn verhaal.

In een heleboel landen, zoals in Duitsland, is het bijna niet mogelijk om aan een woning te komen, vooral voor asielzoekers of statushouders. Nu gaat dit voorstel het veel beter maken, juist voor deze groep. Dat heeft een enorme aanzuigende werking. Heeft mevrouw Schouten daarover nagedacht? Ik heb daarover niets kunnen teruglezen in haar voorstel.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik heb niet de indruk dat er nu een ontzettende toestroom van asielzoekers naar Nederland komt omdat dit wetsvoorstel mogelijk aangenomen gaat worden, dus die aanzuigende werking zie ik niet zo een, twee, drie. Het is wel een feit dat iemand die in Nederland mag blijven wonen, dezelfde rechten heeft als alle Nederlanders hebben. Dat geldt ook voor de groep statushouders. Als de heer Madlener daar anders over denkt, kan hij daar zelf voorstellen voor indienen, maar ik ben daar niet toe genegen. Ik vind namelijk dat mensen die deze rechten hebben, die ook moeten krijgen.

De voorzitter:
Mijnheer Madlener, ik zie dat u wilt interrumperen, maar we doen interrupties in tweeën. Ik vraag mevrouw Schouten om haar betoog te vervolgen. Mevrouw Schouten, ga uw gang.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
De heer De Vries vroeg of er na afloop van het huurcontract, dus na vijf jaar en in uitzonderingsgevallen na zeven jaar, in alle woningmarkten in Nederland voldoende aanbod zal zijn voor jongeren die dan inmiddels niet meer onder de sociale doelgroep vallen. Zij hebben immers niets aan het doorlopen van de inschrijfduur. Ik denk dat de heer De Vries hier een belangrijk punt aansnijdt. Misschien is het wel de grootste uitdaging in onze huidige woningmarkt om in Nederland meer middeldure huurwoningen te krijgen, nu de toegangsdrempel tot de koopmarkt ook niet bepaald laag is. Dit reikt echter veel verder dan mijn wetsvoorstel. Dit lijkt me dan ook een goede vraag voor degene die de Kamer adviseert vanuit het kabinet. Hoe kan het middensegment dat buiten de sociale huurmarkt valt, vergroot worden?

De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik dank mevrouw Schouten voor haar antwoord, maar het ging me vooral om het volgende. Als we de inschrijfduur vijf of zeven jaar door laten lopen, is het dan bij de huidige omstandigheden een gerede verwachting dat de jongeren die nog aangewezen zijn op een sociale huurwoning, daar in grote delen van Nederland ook echt een goede kans op maken? Dat vind ik echt belangrijk, want mevrouw Schouten gaat er eigenlijk van uit dat dat zo is.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dat is een andere vraag dan de vraag die ik heb beantwoord. Bij mijn weten ging de vraag van de heer De Vries in zijn eerste termijn over de groep die juist niet meer onder de sociale huursector zou vallen. Deze groep zou zich, bijvoorbeeld omdat men te veel is gaan verdienen, op het geliberaliseerde segment moeten gaan richten of zich op de koopmarkt moeten gaan begeven. Mijn antwoord ging dus over de vraag of er een gerede kans is dat zij dan wel een woning in de sociale huursector kunnen krijgen. Met het oog daarop laten wij die inschrijfduur juist doorlopen, want het kan inderdaad zo zijn dat zij toch gedurende vijf of zeven jaar hun inschrijfduur behouden. De jongeren weten ook dat ze, als ze in zo'n woning zitten, daar dan na een bepaalde periode uit moeten. Dat kan hun zoekgedrag op dat moment ook beïnvloeden. Ik kan niet garanderen dat ze in het centrum van Amsterdam een woning zullen krijgen. Daar loopt de lengte van de wachttijden echt op. Ik denk echter wel dat zij, juist met zo'n lange, doorlopende inschrijfduur, zeker nog wel op een redelijke afstand zo'n huurwoning kunnen krijgen omdat de wachtlijsten daar dan wel in voorzien.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik snap natuurlijk ook wel dat niet alle mensen in het centrum van Amsterdam kunnen wonen, want daar is de schaarste wel het allergrootst van het land. Het gaat mij om het volgende. Kun je, als de inschrijfduur doorloopt, in redelijkheid verwachten dat jongeren die na een inschrijftijd van vijf tot zeven jaar nog op de sociale sector zijn aangewezen, dan ook een redelijke kans maken om binnen geringe tijd een woning te vinden? Daarmee staat of valt immers het wetsvoorstel van mevrouw Schouten.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dat is een terecht punt. Het lijkt me ook terecht om je af te vragen — daar komen we vanavond nog over te spreken — of er inderdaad in de toekomst voldoende huurwoningen zullen zijn. Ik kan niet nu al in de toekomst kijken hoe zich dat ontwikkelt. Deze vraag lijkt mij dan ook een warme aanmoediging voor degene die de Kamer hierover adviseert om te zorgen dat er voldoende woningen overblijven in dat segment. Op basis van de gegevens die we nu hebben, moet dat met een inschrijfduur van vijf tot zeven jaar grotendeels lukken.

De PvdA vraagt ook of we voor de jongeren daarnaast nog iets extra's moeten doen, zoals bijvoorbeeld een variabele tweede termijn voor jongeren met inkomens boven die van de sociale doelgroep. Dat is de groep waar ik het net over had, die dus niet meer onder de sociale huursector valt. Deze jongeren hebben, gelet op het aanbod in de betreffende woonregio, geen kans meer om uit te stromen uit de sociale voorraad, of ze hebben daar meer tijd voor nodig. Die gedachte vind ik interessant maar die ontstijgt weer een beetje dit wetsvoorstel en roept ook wel de vraag op waar dan die grens zou moeten liggen. We zeggen bijvoorbeeld ook niet tegen jongeren die nog thuis wonen of uit een andere regio komen: u behoort niet tot de sociale doelgroep maar omdat u geen middeldure huurwoning of koopwoning kunt vinden, bieden we u alsnog een sociale huurwoning aan. Ik denk dat we die weg niet op moeten. Zoals ik net al heb aangegeven, is het een opgave voor ons allemaal en met name voor het kabinet om ervoor te zorgen dat het middensegment zich verder gaat ontwikkelen.

Ik kom op mijn derde blokje. Om welke woningen gaat het en wat is precies de rol van de gemeente? De gemeente heeft nu al de bevoegdheid om samen met toegelaten instellingen en huurdersorganisaties in algemene zin afspraken te maken over de verdeling van woonruimte. Dit kan via de prestatieafspraken. Je zou dan bijvoorbeeld kunnen denken aan een minimum- en een maximumaantal woningen dat verhuurd wordt met een jongerencontract of aan afspraken over het aantal voor jongeren gelabelde woningen met een regulier huurcontract. Daar komt nog bij dat een gemeente in de huisvestingsverordening nog specifieker zaken mag regelen. Een extra wettelijke waarborg is daarvoor dus overbodig.

Over de rol van de gemeente bij het jongerencontract is door de heer De Vries een amendement ingediend op stuk nr. 9. Ik deel de mening van de heer De Vries dat de gemeenteraad een deel moet kunnen sturen. Dat is nu ook al het geval via de prestatieafspraken of indien die er is, de huisvestingsverordening. De heer De Vries vraagt met het amendement op stuk nr. 9 om in een nieuw lid 2 van artikel 7 van de Huisvestingswet 2014 duidelijk en duurzaam aan te wijzen welke woningen worden verhuurd met een jongerencontract. Ik heb best even goed moeten kijken wat de heer De Vries precies bedoelt met dit amendement. Ik vermoed dat hetgeen de heer De Vries vraagt, nu al kan zonder dit amendement. Ik gaf dat net al aan: het kan via de prestatieafspraken of via de huisvestingsverordening. Misschien wil de heer De Vries hierop een toelichting geven. Het amendement kan namelijk ook zo worden gelezen dat de gemeenteraad kan bepalen hoeveel jongerencontracten er zijn en dat dit dus niet mogelijk is buiten de gereguleerde sector. Misschien kan hij daarover zelf wat duidelijkheid geven, want ik vond het moeilijk om het amendement op dat punt goed te interpreteren.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Het amendement is bedoeld om te bestendigen dat eenmaal voor jongeren gelabelde woningen in de lucht moeten blijven voor toekomstige generaties jongeren. Ik heb het nog eens goed bekeken. Mevrouw Schouten heeft gelijk dat de gemeente in de huisvestingsverordening al een hoop dingen kan regelen en tevens een heleboel afspraken kan maken via de prestatieafspraken. Het lijkt mij ook belangrijk dat wordt gebruikgemaakt van de bepaling dat men de woning na afloop van het contract voor eigen gebruik nodig heeft. Dat betekent, als ik het althans goed zie, dat de woning opnieuw aan een jongere moet worden verhuurd. Als dat zo is, als mevrouw Schouten dat bevestigt, wordt mijn amendement wat overbodig. Als zij dat bevestigt, ben ik bereid om het in te trekken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dat kan ik helemaal bevestigen. Dit voorstel is er juist op gericht dat een woning die onder het jongerencontract valt, ook onder dat jongerencontract blijft vallen. Daarvoor is inderdaad de term "dringend eigen gebruik" in de wet toegepast. Mocht dat niet zo zijn, dus als een verhuurder uiteindelijk besluit om niet meer aan de doelgroep te verhuren, dan kan de oorspronkelijke huurder bij de rechter daarop terugkomen en aangeven dat het buiten het contract om gaat. De gemeente kan daar ook nog wat van vinden.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Er is dus ook handhaving geregeld?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Jazeker.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Dat is voldoende voor mij om het amendement in te trekken, voorzitter.

De voorzitter:
Het amendement-Albert de Vries (stuk nr. 9) is ingetrokken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. De heer Bisschop vroeg waarop de verwachting is gebaseerd dat jongerencontracten vooral zullen worden ingezet bij woningen die nu al voor jongeren worden ingezet. Dat komt simpelweg omdat dit het type woning is waarnaar jongeren vooral op zoek zijn, omdat zij deze woningen kunnen betalen en omdat gemeenten hierover vaak al afspraken hebben gemaakt met de corporaties. Gemeenten kunnen op eenzelfde manier ook afspraken maken over het aantal jongerencontracten. Het ligt voor de hand dat dit om dezelfde woningen zal gaan. Ik ben er dan ook niet zo bang voor dat andere groepen dan jongeren verder in de knel zullen komen. Het is eerder omgekeerd: doordat de jongeren worden gestimuleerd om door te stromen, blijven er meer doorgaans kleinere huurwoningen over voor andere doelgroepen. Ik sluit zeker niet uit dat meer woningen als jongerenwoningen zullen worden gelabeld. Als dat echter leidt tot een betere doorstroming, zal dit per saldo een positief effect hebben op andere doelgroepen.

De heer Bisschop vroeg of het jongerencontract straks niet oneigenlijk kan worden gebruikt als een ruimere proefperiode om risico's te verkleinen. Die vrees lijkt mij niet gegrond. Als jongerencontracten na vijf jaar massaal zouden worden omgezet in contracten voor onbepaalde tijd, kunnen de toegelaten instellingen niet meer voldoen aan hun afspraken met de gemeenten — de prestatieafspraken — tenzij ze dit volledig compenseren door de bouw van nieuwe woningen met jongerencontracten.

Bestaat dan niet het risico dat ook jongeren met voldoende inkomen tegen een tijdelijk contract aanlopen, zo vroeg de heer Bisschop. Dat zou dan, gezien het passend toewijzen, alleen in de geliberaliseerde huursector kunnen. De kans dat daar het jongerencontract als een soort proefcontract wordt ingezet, lijkt mij ook klein. Een proefperiode van vijf jaar is immers wel een zeer ruime periode. Bovendien is de eis voor opzegging in het contract dat er weer een nieuwe jongere klaarstaat voor deze woning. Het jongerencontract zal vooral worden gebruikt door die partijen die zich tot doel hebben gesteld om jongeren te huisvesten en dat blijvend willen doen.

Ik kom bij blokje vier: de relatie met het wetsvoorstel van de minister.

De voorzitter:
Voordat we daaraan beginnen, heeft de heer Madlener nog een vraag.

De heer Madlener (PVV):
Ik neem aan dat het hier om alleenstaande jongeren gaat. Om welk type woning gaat het? Is het bijvoorbeeld een eengezinswoning? Stel dat een particuliere verhuurder het leuk vindt om zijn eengezinswoning te verhuren met een proefperiode, zonder dat hij er gelijk aan vastzit, en daarom besluit om er een jongerenwoning van te maken, gebruikmakend van dit wetsvoorstel. Is dat dan mogelijk?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dat is mogelijk, maar dan zit hij er wel voor vijf jaar aan vast. Hij weet bovendien dat de opvolgende huurder ook een jongere moet zijn.

De heer Madlener (PVV):
Waarom zou de opvolgende huurder ook een jongere moeten zijn? Dat hoeft toch niet? Hij kan toch besluiten om het na de eerste periode niet meer te doen?

Ik heb nog een vraag. Wat gebeurt er als een jongere de woning na vijf jaar moet verlaten en geen andere woning heeft? Dat kan vaak voorkomen, want het is moeilijk om een woning te vinden. Dan wordt zo iemand op straat gezet. Wat gebeurt er dan?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
In reactie op dat eerste punt: dat is juist de kern van het wetsvoorstel. Het haakt aan bij het zogenaamde "dringend eigen gebruik", een term die in het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd. Als de opvolgende huurder niet onder dezelfde doelgroep valt, kan de oorspronkelijke huurder zeggen dat er niet meer aan de eisen van het contract wordt voldaan. Hij kan dan eisen dat hij in die woning mag blijven wonen, tenzij bepaalde kosten vergoed worden en een financiële tegemoetkoming gedaan wordt. De drempel om het contract dan niet meer aan een jongere aan te bieden, is dus erg hoog. Door zulke vrij rigide voorgeschreven bepalingen zullen het vooral partijen zijn die het oogmerk hebben om deze woningen langdurig aan jongeren te verhuren.

De voorzitter:
Omdat uw eerste vraag erg kort was, sta ik voor deze keer nog een vervolgvraag toe, mijnheer Madlener.

De heer Madlener (PVV):
Ik ben bang dat niet alleen de eigenaars van een eenpersoonswoning voor een eenpersoonshuishouden gebruik zullen maken van deze regeling, maar dat verhuurders zullen besluiten om ook eengezinswoningen of driekamerappartementen hiervoor in te zetten, bijvoorbeeld om er asielzoekers in te huisvesten voor een bepaalde duur. Dat levert een verdringing op de arbeidsmarkt op voor mensen die al jaren op een wachtlijst om juist dit type woning te krijgen. En wat gebeurt er daarna, als je op straat komt te staan? Dan zal de gemeente toch een plicht tot herhuisvesting hebben, want dakloos worden kan niet in dit land. Op die manier kan er via een omweg misbruik worden gemaakt van deze regeling. Is daar goed over nagedacht?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Als er meerdere personen in één woning wonen, heb je niet meer te maken met een zelfstandige woonruimte. Dan gaat het om een onzelfstandige woonruimte. Daar ziet dit wetsvoorstel niet op. Het gaat om zelfstandige woonruimte voor vijf jaar voor een afgebakende doelgroep, jongeren tussen de 18 en 27 jaar. Als daarvan afgeweken wordt, kan bij de huurder bij de rechter eisen dat hij daar mag blijven of dat bepaalde kosten worden vergoed. Dat zijn voor een verhuurder zulke hoge drempels om hiermee aan de slag te gaan dat dit alleen verhuurders zal aantrekken die echt het oogmerk hebben om deze doelgroep te bedienen. Het gaat bovendien om sociale huurwoningen, dus niet om woningen in het geliberaliseerde segment. Dat kan wel voorkomen, maar gezien de grootte van de woningen en de manier waarop zulke woningen zijn ingericht, zullen ze met name in de sociale huursector zitten. Het zal dus niet zo'n vaart lopen. Er zitten behoorlijk wat regels aan vast. En nogmaals, het is niet zo makkelijk om iemand even op straat te zetten omdat je denkt dat er makkelijk een ander in kan, die niet onder de doelgroep valt. Voor de huurbescherming gelden nu al heel strenge regels, en die zijn ook op dit contract van toepassing.

Ik kom nu bij het vierde blokje: de relatie met het wetsvoorstel van de minister. Toen wij dit wetsvoorstel in december behandelden, was het wetsvoorstel van de minister nog niet bij de Kamer ingediend. Inmiddels is dat wel gebeurd, rond kerst. Het voorstel voor de Wet doorstroming huurmarkt 2015 behandelen wij hier over een paar uur. De collega's hebben zelf kunnen lezen hoe de twee wetten zich tot elkaar verhouden. Ze hebben ook kunnen zien dat er een samenloopbepaling is opgenomen voor overlap tussen dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel dat wij vanavond behandelen.

De SP-fractie sprak haar zorgen uit over de steeds verdere uitbreiding van tijdelijke contracten. Ook de PvdA-fractie was erop tegen om over de hele linie tijdelijke huurcontracten mogelijk te maken en sprak uit dat vaste huurcontracten de norm moeten blijven. Laat ik duidelijk zijn dat ook ik van mening ben dat vaste huurcontracten de norm moeten zijn. In sommige gevallen zijn tijdelijke contracten wel goed verdedigbaar, maar dan moeten we het wel zo goed mogelijk regelen.

De heer Bashir wees op het ontbreken van rechten bij de antikraakcontracten en vroeg of ik deze contracten wilde verbieden. Naar mijn mening zijn de antikraakcontracten de beste reden om dit soort jongerencontracten mogelijk te maken. Heel veel jongeren betreden de woningmarkt met inferieure contracten, zonder huurbescherming en zonder enig recht op opbouw. Juist die jongeren bieden wij met dit wetsvoorstel een kans om die rechten wel op te bouwen en huurbescherming te genieten en om na een bepaalde periode naar een fatsoenlijke woning te kunnen doorstromen als hun inkomen wat hoger is of wanneer zij een langere inschrijfduur hebben opgebouwd.

Bij het wetsvoorstel van de minister komen we ongetwijfeld nog te spreken over de vraag waar we tijdelijke huurcontracten nog wel en waar niet acceptabel vinden. Dat zal per fractie verschillen. Wat betreft mijn wetsvoorstel kan ik opmerken dat in september het rapport Passend wonen door onderzoeksbureau ABF is uitgebracht. De heer Van der Linde verwees daar ook al naar. Dit rapport is opgesteld in opdracht van Aedes en de Woonbond. De conclusie in het rapport is dat tijdelijke huurcontracten voor jongeren goed zijn voor de beschikbaarheid van woningen en dat zij helpen tegen scheefwonen. Het rapport beveelt aan dit soort contracten te gaan gebruiken. Als er zo'n breed draagvlak is voor deze contracten, dan ben ik blij als we die ook gaan regelen.

De heer De Vries maakte nog een interessante opmerking over de stapeling van flexibiliteitsbepalingen via de route van het Burgerlijk Wetboek. Hij denkt dat het beter is om "dringend eigen gebruik" in een andere, meer op het publiek gerichte wet te codificeren. De huurbescherming is een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen verhuurder en huurder en hoort thuis in het Burgerlijk Wetboek. Natuurlijk speelt de gemeente een rol, zoals hiervoor reeds gemeld, maar zij grijpt niet in in de verhouding tussen de verhuurder en de huurder. Of er verder nog een discussie moet worden gevoerd over de term "dringend eigen gebruik" en wat daar allemaal aan wordt opgehangen, is een overweging waard, maar wij hebben in dit wetsvoorstel aansluiting gezocht bij de jurisprudentie die al met deze term is opgebouwd, bijvoorbeeld met betrekking tot de campuscontracten.

De heer Bisschop vroeg naar het draagvlak in mijn wetsvoorstel en de behoefte aan extra woonruimte voor asielzoekers met een verblijfsvergunning. Dit onderwerp komt aan de orde in het door de minister ingediende wetsvoorstel.

Ik kom bij het vijfde blokje, het punt van de beëindiging van de huur. Er is meermalen gevraagd hoe het nu precies zit met de beëindiging van de huur bij de jongerencontracten. De heer Ronnes stelde dat met het wetsvoorstel de jongerencontracten van rechtswege na vijf jaar worden beëindigd. Ik vind het wel belangrijk om hier te benadrukken dat dit in dit wetsvoorstel niet het geval is. Die contracten vervallen niet van rechtswege. Er moet door de verhuurder worden opgezegd en vervolgens blijft een rechterlijke toets mogelijk als de huurder daarom vraagt of feitelijk gewoon blijft zitten.

De heer Madlener vroeg of het niet beter is om juist wel van rechtswege de huur na vijf jaar te laten vervallen. Hij heeft echter zelf al de argumenten gegeven waarom dat niet verstandig zou zijn. De rechterlijke toets is een laatste bescherming die in bijzondere gevallen nodig kan en wat mij betreft ook moet zijn. Overigens weten huurders heel goed dat de huur kan worden opgezegd. Het opzeggen van de huur van de campuscontracten wordt ook nauwelijks aangevochten bij de rechter. Bovendien is het opzeggen van de huur in mijn wetsvoorstel minder ingewikkeld voor de verhuurders dan bij de campuscontracten, omdat niet hoeft te worden vastgesteld of iemand al afgestudeerd is of niet. Vanaf de start van het huurcontract is exact duidelijk wanneer de huur kan worden opgezegd.

De heer De Vries vond het niet zo consequent dat het jongerencontract automatisch een huurcontract voor onbepaalde tijd wordt als geen van beide partijen opzegt. Dat is echter nu ook al het geval bij de campuscontracten en in de praktijk gebeurt dit nauwelijks. Ik heb dit zojuist al aangegeven. Het is immers de verhuurder zelf die heeft gekozen voor deze contractvorm en die heeft er baat bij dat de mogelijkheid tot opzegging gebruikt gaat worden. Juist ter bescherming van de huurder is er een actie nodig van de verhuurder en kan de jongere in het uiterste geval een beroep doen op de rechter. De consequentie daarvan is dat het mogelijk is dat een huurcontract permanent wordt als de verhuurder de huur niet opzegt. Ik zie niet in waarom het automatisch omzetten naar een contract voor onbepaalde tijd oneigenlijk gebruik zou zijn. De opzegmogelijkheid van het jongerencontract is juist de uitzondering op de hoofdregel van het vaste contract.

De heer De Vries stelt dat op die manier een voor jongeren geoormerkte woning uit de voorraad zou kunnen verdwijnen. Dat is echter niet het geval, want het huurcontract is wat anders dan het label. Het label blijft gewoon in stand, ook als het huurcontract voor onbepaalde tijd is gaan gelden. Dat is nu ook het geval. Het jongerencontract maakt dat doorstroming straks het uitgangspunt is. Bij de huidige jongerenlabels zonder jongerencontract is er geen mogelijkheid om huurders die niet meer tot de doelgroep behoren te laten doorstromen. Dat gaat mogelijk straks wel gebeuren.

De heer Bisschop wil meer helderheid over de koers bij het verlengen van het jongerencontract. Hij stelt dat het wetsvoorstel geen inhoudelijke beperking stelt aan de verlenging. Dat klopt. Het gaat inderdaad alleen om de wilsovereenstemming tussen huurder en verhuurder. Veel gedetailleerder is dit naar mijn idee in algemene zin niet te regelen. Het klopt dat dit onderdeel in de memorie van toelichting vooral wordt geplaatst in de context van bijzondere omstandigheden. Daarmee heb ik ook uitgedrukt dat het niet iets is waar de huurder vooraf op kan rekenen. Als de mogelijkheid echter niet was ingebouwd, had de verhuurder geen enkele mogelijkheid gehad om zo'n verlenging wel aan te bieden anders dan door het huurcontract om te zetten in een contract voor onbepaalde tijd. Juist dat is volgens mij onwenselijk wanneer het bijzondere omstandigheden betreft. De verhuurder kan hierdoor ook in de knel komen met de afspraken met de gemeenten over het aantal jongerencontracten.

De heer Koolmees vroeg hoeveel jongeren gebruik zullen maken van de verlengingsoptie van het contract en wat dit zegt over de effectiviteit hiervan. Ik kan dat niet op voorhand voorspellen. Kon ik het maar. Ook al zouden het er maar een paar zijn, dan wil dat niet zeggen dat het niet effectief is. Het biedt ruimte voor maatwerk voor verhuurders dat net een oplossing kan bieden voor individuele jongeren, zonder dat de verhuurder alsnog moet overstappen op een contract voor onbepaalde tijd en zonder dat de huurder of de jongere meteen in grote problemen komt.

Ook vroeg de heer Koolmees of vijf jaar niet te kort is, omdat soms de wachttijden langer zijn. Daar is ook een vraag over gesteld door de heer De Vries. In het Amsterdamse experiment met het jongerencontract maakten jongeren zich alsnog zorgen over het vinden van een sociale huurwoning. De heer Ronnes heeft deze vraag ook gesteld. Dit wetsvoorstel zorgt voor een prikkel om daadwerkelijk aan de slag te gaan met het zoeken naar een nieuwe woning. Als de termijn langer zou worden, zou die prikkel wat minder kunnen worden en zou het wetsvoorstel het doorstroomeffect dat er juist mee wordt beoogd kwijt kunnen raken. Daarom heb ik geregeld dat de inschrijfduur behouden blijft, zodat jongeren echt een kans krijgen bij een volgende stap op de woningmarkt.

Ik kom op het zesde blok, dat over de overige punten. Allereerst de evaluatie van het wetsvoorstel. De PvdA vindt een evaluatie na vijf jaar te vroeg, omdat de situatie met eventuele verlenging van jongerencontracten dan nog niet te meten is. Ik zie dat er een amendement is ingediend dat regelt dat daarom na tien jaar nog een tweede keer wordt geëvalueerd. Dat lijkt mij een prima voorstel. Bij het eerste evaluatiemoment kun je zien hoe het gaat met de instroom en bij tweede hoe het gaat met de doorstroom. Ik kan nu al aangeven dat het wat mij betreft een goed amendement is, maar mijn adviseur zal daar ook nog wel een mening over hebben.

De SP vroeg op welke manier mijn wetsvoorstel de woningbouw gaat stimuleren. Door jongerencontracten sec komen er in directe zin niet meer woningen bij. Doordat het wetsvoorstel doorstroming stimuleert, wordt het echter voor aanbieders aantrekkelijker om voor de doelgroep die de jongerenwoning verlaat te investeren. Door het mogelijk maken van jongerencontracten wordt het daarnaast voor toegelaten instellingen aantrekkelijker om kleine woningen te bouwen voor deze categorie woningzoekers. Het wordt immers voor jongeren in hun zoektocht naar een woning aantrekkelijker om een kleine woning te accepteren met een jongerencontract, doordat de inschrijfduur behouden blijft. In indirecte zin kan mijn wetsvoorstel dus wel bijdragen aan woningbouw, vooral aan een aanbod dat meer aansluit bij de vraag.

De heer Bashir gaf verder aan bezorgd te zijn dat de leeftijdsgrens van 27 jaar straks zal opschuiven, waardoor steeds meer doelgroepen te maken krijgen met huurcontracten die kunnen worden opgezegd op grond van dringend eigen gebruik. De leeftijdsgrens wordt met dit wetsvoorstel in de wet verankerd. Dat betekent dat wijziging alleen mogelijk is door de wet opnieuw te wijzigen. Hierover zal de Kamer dan moeten beslissen. Daar is de heer Bashir, of een van zijn opvolgers, dan zelf bij.

De heer Bashir vroeg ook nog wat ik ga doen met de verhuurdersheffing in relatie tot de investeringscapaciteit van corporaties. Deze vraag valt buiten de orde van dit wetsvoorstel, maar zoals de heer Bashir weet, komt er een evaluatie van de verhuurderheffing. We komen daar dan ongetwijfeld meer over te spreken.

De heer Bisschop stelde een vraag over onderdeel a van het wetsvoorstel. Dit wordt even wat technisch. In dit onderdeel wordt aan Burgerlijk Wetboek Boek 7, artikel 274, lid 4 een volzin toegevoegd waarin jongeren worden ingevoegd in het reeds bestaande artikel over de campuscontracten. De heer Bisschop vroeg hoe dit gelezen moet worden, aangezien dit wetsvoorstel niet over de campuscontracten gaat. Zijn vraag was dus of ik hier niet iets dubbel aan het regelen was. Ik kan de heer Bisschop geruststellen. Met de zin die ik toevoeg, verandert er niets aan de doelgroep van de campuscontracten. Ik heb in het nieuwe voorgestelde artikel 274a, lid 5 over de jongerencontracten een spiegelbeeldige zin opgenomen. Die twee zinnen regelen dat er enige flexibiliteit wordt geboden aan verhuurders van campuswoningen en jongerenwoningen. Het uitgangspunt is dat campuswoningen opnieuw aan een student moeten worden verhuurd, en jongerenwoningen opnieuw aan een jongere. Deze twee zinnen maken het mogelijk om een campuswoning te gaan verhuren aan een jongere en een jongerenwoning aan een student, indien dat hoogstnoodzakelijk zou zijn. Beiden vallen dan uiteraard wel binnen de doelgroep zoals die in de wet is vastgesteld.

Hiermee kunnen verhuurders inspelen op een veranderende marktvraag. Dat biedt een beetje flexibiliteit, bijvoorbeeld als het aantal studenten sterk daalt maar het aantal jongeren dat een woning zoekt nog wel groot is. Ik moet daarbij wel gelijk aantekenen dat het voor wat betreft sociale huurwoningen begrensd kan worden door de prestatieafspraken met de gemeente of door regels over het gebruik van campuscontracten en jongerencontracten in de gemeentelijke huisvestingsverordening.

De heer De Vries stelt dat voorkomen moet worden dat verhuurders de regeling van het jongerencontract aangrijpen om bij iedere mutatie de huur te verhogen, waardoor de woning onbereikbaar wordt voor jongeren. De heer Koolmees vroeg of mijn wetsvoorstel niet een averechts effect heeft op de betaalbaarheid van huurwoningen. Ik snap deze zorg. Huurverhoging bij mutatie is inderdaad mogelijk. Dit is niet nieuw, maar als er vaker nieuwe huurders komen, kan er vaker geharmoniseerd worden. Het is echter net zo goed denkbaar dat als een verhuurder weet dat een woning vaker muteert, hij de hoogte van de huurharmonisatie beperkt, omdat hij weet dat hij na vijf jaar weer kan harmoniseren. Bovendien geldt uiteraard altijd nog de maximale huurprijs op basis van het woningwaarderingsstelsel.

De heer Koolmees vroeg of er al gemeenten zijn die hebben aangegeven graag met het wetsvoorstel aan de slag te gaan. Ik weet dat het jongerencontract al is besproken in verschillende gemeenten, zoals Amsterdam, Utrecht, Nijmegen en Haarlem. Ik heb nog niet gehoord dat er voornemens zijn om prestatieafspraken te maken over het minimum- en maximumaantal woningen met een jongerencontract. Dat kan ook pas als het wetsvoorstel is aangenomen. De belangstelling bij verhuurders is in mijn optiek behoorlijk, met name bij partijen die nu al experimenteren met de jongerencontracten. Zij vroegen mij de afgelopen weken regelmatig wanneer de behandeling in de Tweede Kamer zou worden afgerond.

De heer Bashir vroeg of mijn wetsvoorstel nog gevolgen heeft voor de binding die mensen hebben met de wijk of de buurt, gezien het tijdelijke karakter van het jongerencontract. Ik denk dat mijn wetsvoorstel op dit punt geen grote gevolgen heeft. De mate van binding hangt denk ik in grote mate samen met de levensfase van mensen. Bij gezinnen met kinderen lijkt me dat veel meer het geval dan bij jongeren, die vaker van baan wisselen of van een baan naar een opleiding gaan. Bij hen is er toch al heel veel mutatie, ook op het gebied van de woningmarkt.

De heer Van der Linde heeft niet zo heel veel vragen gesteld, maar één opmerking van hem wil ik hier nog graag genoemd hebben. Hij denkt dat een kleine verhuurder veel sneller geneigd is een woning in de markt te zetten als hij makkelijker van een huurcontract af kan. Ik heb daar op zich geen specifieke aanwijzingen voor. Als verhuurder heb je wel de zekerheid dat je de woning na afloop van het jongerencontract weer kunt inzetten voor de doelgroep. Maar als dat verhuurders over de streep zou trekken, dan zou dat natuurlijk heel erg mooi zijn.

Ik ben bijna aan het einde gekomen van mijn beantwoording. Ik kom nu op de ingediende amendementen voor zover ik die nog niet behandeld heb. Ik heb het amendement op stuk nr. 9 van de heer De Vries en zijn evaluatie-amendement al behandeld.

Het amendement-Albert de Vries op stuk nr. 10 vraagt corporaties jongeren met een aflopend jongerencontract die op grond van hun inkomen nog tot de doelgroep behoren, ondersteuning te bieden die in redelijkheid van hen gevergd kan worden bij het zoeken van een andere woning. Dat is het dwang- en drangamendement voor de verhuurder om ervoor te zorgen dat de jongere nog door kan stromen. Mij is niet duidelijk wat de heer De Vries precies vraagt van de corporaties, want het begrip "redelijkheid" is wel een heel open norm. Ik zou bijna de wedervraag willen stellen wat de heer De Vries denkt bij de term "redelijk". Wat vindt hij redelijk?

De heer Albert de Vries (PvdA):
Uiteraard heb ik nog hier en daar mijn licht opgestoken over de vraag in hoeverre dit handhaafbaar is in de praktijk en in welke mate corporaties sowieso genegen zijn om jongeren die in zo'n situatie verkeren, een steuntje in de rug te geven. Eerlijk gezegd twijfel ik daardoor ook aan de juridische kracht van het amendement. Ik ben wel wat gerustgesteld door de opvattingen die ik hier en daar van de corporaties hoor. Daarom heb ik dit amendement willen vervangen door het amendement over die extra evaluatie. Dan kunnen wij goed monitoren of wat wij verwachten, ook in de praktijk gebeurt. Dus ik ben bereid om het amendement over de zorgplicht in te trekken, zeker nu mevrouw Schouten het andere amendement van mij heeft overgenomen. Ik hoop dat de adviseur dat ook doet.

De voorzitter:
Het amendement-Albert de Vries (stuk nr. 10) is ingetrokken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik dank de heer De Vries voor de toelichting. Ik denk dat alle woningcorporaties die meeluisteren, zijn woorden hebben gehoord en hopelijk ook ter harte nemen, zodat ze jongeren waar dat kan informeren, adviseren en tegen hen zeggen: pas op, dit is een tijdelijk huurcontract; dit betekent ook iets. Maar ik denk dat iedereen gehoord heeft wat de heer De Vries daarover te zeggen had. Dank voor het intrekken van het amendement.

De voorzitter:
Ik heb nog even een technische vraag. Het overnemen van een amendement betekent dat het vanaf dat moment integraal deel uitmaakt van het initiatiefwetsvoorstel. Maar u hebt aangegeven dat u het amendement positief beziet en dat u nog even het advies van de adviseur namens het kabinet afwacht. Er is dus een positief oordeel gegeven over het amendement, maar dat is nog iets anders dan het overnemen van het amendement. Graag krijg ik een bevestiging.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Voorzitter, u hebt veel meer ervaring dan ik. Dat blijkt nu maar weer. Zoals u het ziet, heb ik het ook bedoeld.

De voorzitter:
Dat vroeg ik voor alle zekerheid. Hartelijk dank.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter.

Dan kom ik bij het amendement-Bisschop op stuk nr. 11, dat regelt dat het voorgestelde jongerencontract ook gebruikt kan worden voor jongeren onder de 18 jaar.

De voorzitter:
Mevrouw Schouten, ik heb alweer een technisch punt. Het amendement op stuk nr. 11 is inmiddels vervangen door het amendement op stuk nr. 12.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Excuus, voorzitter. U bent in ieder geval sneller dan menigeen. Prima, het gaat dus om amendement-Bisschop op stuk nr. 12. De heer Bisschop wees er in zijn termijn al op dat er regelmatig aansluitingsproblemen ontstaan bij snelle leerlingen, die de overstap naar het hoger onderwijs maken. Hij vroeg waarom deze leerlingen geen gebruik zouden mogen maken van dit wetsvoorstel, terwijl studenten die enkele maanden ouder zijn dit wel mogen. Is de leeftijdsgrens van achttien jaar in mijn wetsvoorstel wel zo noodzakelijk? Ik kan meteen zeggen dat ik blij ben met het amendement dat de heer Bisschop heeft ingediend. Nu is het al zo dat je in principe pas kunt huren zodra je meerderjarig bent. Toch kunnen minderjarigen een huurovereenkomst sluiten. Dit kan als zij handelingsbekwaam zijn verklaard of als er geen beroep wordt gedaan om de overeenkomst te vernietigen. Er zijn situaties waarin dit overduidelijk is. Hierdoor kunnen corporaties in deze situaties maatwerk bieden aan minderjarigen. Met het amendement staat er niets in de weg om hetzelfde maatwerk te bieden in de vorm van jongerencontracten. Kortom, ik zie het amendement als een verbetering van mijn wetsvoorstel en zou het een positief oordeel willen geven. Uiteraard ben ik ook benieuwd naar de mening van mijn adviseur hierover.

Ik heb hiermee alle amendementen behandeld en hopelijk heb ik ook alle vragen van de leden beantwoord.

De voorzitter:
Hartelijk dank. Ik kijk nog een laatste keer rond naar de leden. Vervolgens gaan we over naar de adviseur namens het kabinet, minister Blok voor Wonen en Rijksdienst.

Minister Blok:
Voorzitter. Ik wil allereerst mevrouw Schouten en haar adviseurs complimenteren met het verzette werk en met de inhoud van dit wetsvoorstel. In onze democratie is één van de meest wezenlijke rechten van de Kamer, misschien wel het meest wezenlijke recht, het recht om zelf wetten te mogen indienen. Ook als een regering mocht treuzelen of het met een wet niet eens mocht zijn — dit is hier in beide gevallen niet aan de orde — kan de volksvertegenwoordiging haar belangrijkste machtsmiddel gebruiken en zelf een voorstel doen om het gewenste resultaat te bereiken.

Inhoudelijk herken ik zeer de behoefte die er bestaat aan deze jongerencontracten. Jongeren zijn nieuwkomers op de woningmarkt en zij trekken op dit moment vaak aan het kortste eind. Tegelijkertijd kun je constateren dat er te weinig doorstroming is op de woningmarkt. Doorstroming is een belangrijk onderwerp van het regeringsbeleid. Dit wetsvoorstel pakt dit probleem goed bij de kop, zonder de fundamenten van de huurbescherming af te breken. Het doorlopen van de inschrijftermijn voor de wachtlijst voor sociale huurwoningen bijvoorbeeld, betekent dat jongeren niet in een slechte positie komen als zij na afloop van die periode nog steeds een inkomen hebben dat hen kwalificeert voor een sociale huurwoning. Mochten ze inmiddels een hoger inkomen hebben, dan wordt hen terecht gevraagd om plaats te maken voor mensen die op dat moment aangewezen zijn op een sociale huurwoning. Vanavond spreken wij met elkaar over een aantal voorstellen van de regering rond de doorstroom op de huurmarkt. Hoe dan ook, het is mijn opzet om het voorstel van mevrouw Schouten naadloos in de wetgeving te laten opgaan.

De heer De Vries heeft mij specifiek gevraagd welke maatregelen het kabinet gaat nemen om het middensegment te vergroten, want de jongeren die doorstromen zullen, als zij niet naar een koopwoning doorstromen, doorstromen naar een middeldure huurwoning. Daartoe is een pakket aan maatregelen genomen. Ik noem twee voorbeelden. Het helder maken van het taakgebied van woningcorporaties waardoor investeerders zoals pensioenfondsen weten dat zij op een gelijk speelveld investeren. Het bevriezen van de liberalisatiegrens waardoor dat deel van de huurmarkt waar juist de meeste vraag naar is, net boven de liberalisatiegrens, bij de investeerder niet de onrust oproept of hij zal worden ingehaald door de liberalisatiegrens en de scherpere huurwetgeving die dan van toepassing is.

Ik hoop de Kamer op korte termijn te berichten over de motie van indertijd nog de heren Monasch en Van der Linde waarin de regering wordt verzocht om het woningwaarderingsstelsel zo aan te passen dat ook net boven die sociale huurgrens gebouwd kan worden.

De wet die we vanavond behandelen, biedt naar mijn overtuiging ook stimulansen om juist in het middensegment meer aanbod te creëren. Daarnaast weet de Kamer dat ik veel energie investeer in gesprekken met beleggers in binnen- en buitenland over de grote vraag naar middeldure huurwoningen en dat ik hun uitleg dat de wetswijzigingen die in Nederland hebben plaatsgevonden het aantrekkelijker maken voor hen. Die berichten vallen niet helemaal in dovemansoren, want we zien een toename van de productie. Ook recentelijk was er weer een publicatie in de pers waaruit bleek dat beleggers enige miljarden willen investeren in Nederlandse vrijesectorhuurwoningen. Het komt niet zo vaak voor dat we in deze Kamer mogen constateren dat er geld klaarligt op zoek naar een bestemming. Overigens hebben ook de gemeenten hierbij een belangrijke rol. Traditioneel stellen die een deel van de bouwgrond ter beschikking aan woningcorporaties en een ander deel tegen een zo hoog mogelijke prijs voor koopwoningen. Het is van groot belang dat gemeenten juist ook een belangrijk deel van de grond toewijzen aan het middeldure huursegment, omdat daarmee de middeninkomens een plaats blijven vinden in die gemeenten.

Ik kom bij de advisering over de amendementen. De heer De Vries heeft inmiddels twee amendementen ingetrokken. Ik sluit mij overigens geheel aan bij de argumentatie van mevrouw Schouten.

Over wat de heer Bisschop voorstelt in zijn gewijzigde amendement op stuk nr. 12 zou ik willen zeggen: ik had het zelf moeten bedenken, maar dat heeft de heer Bisschop gedaan. Ik heb afgelopen zomer namelijk zelf een huurcontract voor mijn 17-jarige zoon ondertekend. De verhuurder had namelijk bedacht dat hij niet handelingsbekwaam was — mijn zoon dacht daar overigens anders over — en daarom heb ik het maar ondertekend. Hij had immers een kamer nodig. Dit illustreert precies dat de wetgeving hier net tekortschoot. Ik vind altijd dat de vinder ook vindersloon verdient. Ik denk dat het het meest chic is dat het amendement gewoon het amendement-Bisschop blijft en dat ik ook van de kant van de regering het amendement van harte aanbeveel bij de Kamer.

Hetzelfde geldt voor het amendement-Albert de Vries op stuk nr. 13, waarin wordt geregeld dat er ook na tien jaar een heldere evaluatie plaatsvindt. De woningmarkt is nu eenmaal een markt waarop bewegingen vrij traag plaatsvinden. Daarom ben ik het met de heer De Vries eens dat je na vijf jaar een belangrijke eerste indicatie hebt, maar dat het ook goed is om na tien jaar nog eens te kijken.

Met deze warme aanbevelingen hoop ik de vragen van de Kamer aan de regering beantwoord te hebben.

De voorzitter:
Dat is bijna geheel het geval, met uitzondering van de vraag van de heer Madlener.

De heer Madlener (PVV):
Ik wil graag nog antwoord op mijn eerdere vraag. Het is voor een verhuurder soms aantrekkelijker om dit soort huurcontracten aan te bieden dan reguliere huurcontracten. Je hebt een soort proefperiode, waardoor je er niet zo aan vastzit. Zou het kunnen leiden tot een soort verdringing op de woningmarkt in de zin dat bijvoorbeeld eengezinswoningen of tweekamerappartementen die bedoeld zijn voor stelletjes, maar niet voor deze doelgroep, wel naar deze doelgroep gaan? Vooral gezien de enorme instroom van minderjarige, maar ook van meerderjarige asielzoekers onder de 28 jaar, zij kunnen allemaal onder deze vlag de huurmarkt op. Ziet de minister dat gevaar? Zo ja, kan hij dat wegnemen?

Minister Blok:
Mevrouw Schouten wees er al terecht op dat het voor een verhuurder niet alleen maar aantrekkelijk is om deze regeling te gebruiken omdat alleen een beroep kan worden gedaan op de opzeggingsgrond als de volgende huurder ook weer een jongere is. Om die reden zal een verhuurder dit nooit massaal gaan gebruiken, maar zal hij die wel inzetten bij het type woningen dat bij uitstek geschikt is voor jongeren. Of het gaat om een stelletje of om een alleenstaande hangt meestal alleen van de breedte van het bed af. Ik ben ervan overtuigd dat die opzeggingsgrond niet massaal of uitsluitend op die manier gebruikt zal worden. Wat betreft statushouders weet de heer Madlener dat we in de wetgeving geen onderscheid maken op grond van de verblijfsvergunning van mensen, maar dat de regering in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een bestuursakkoord heeft gesloten waarmee we geld beschikbaar stellen voor extra onzelfstandige woonruimte, om daarmee extra woonruimte te creëren. Een onderdeel van het akkoord is om, op verzoek van de woningcorporaties, een vijfjaarscontract mogelijk te maken. Woningcorporaties willen na zo'n periode namelijk kunnen zeggen: misschien is er nu minder vraag naar onzelfstandige woonruimte, we slaan er een tussenmuurtje uit — zo praktisch is het dan meestal — en maken er een zelfstandige woonruimte van. Dat is nadrukkelijk een ander soort contract dan waarover we het hier nu hebben. Kortom: ik deel de zorg van de heer Madlener niet.

De heer Madlener (PVV):
Ik blijf toch zorgen hebben, zeker gezien de uitleg van de minister. Dit voorstel staat wellicht haaks op het eerdere voorstel van de regering, want onderscheid maken tussen statushouders en Nederlandse burgers gebeurt natuurlijk wel. Er is immers gekozen voor sobere huisvesting voor statushouders en dat is niet wat dit voorstel beoogt. Het zou dus best kunnen dat corporaties zeggen: laten we het maar gaan gebruiken voor statushouders in plaats van meer personen in één woning gaan zetten met een tussenmuurtje. Waarom zou dat dan niet gebeuren?

Minister Blok:
De formulering van de heer Madlener kan nog aan precisie winnen. Hij zei dat de regering heeft gekozen voor sobere huisvesting voor statushouders. De regering heeft gekozen voor een uitbreiding van de voorraad met sobere huisvesting. We hebben namelijk op korte termijn snel huisvesting nodig en belastinggeld is nu eenmaal schaars. Overigens is ook breder in de samenleving behoefte aan snel toegankelijke, sobere huisvesting. We hebben daarbij echter uitdrukkelijk ook aangegeven dat het niet de bedoeling is dat het aparte complexen worden. Dat is niet goed voor de integratie, niet goed voor de mensen die komen en niet goed voor Nederlandse dorpen en steden. Onderdeel van de afspraken met gemeenten is juist ook dat het steeds zou gaan om gemengde complexen.

De voorzitter:
De vraag is nu twee keer gesteld en beantwoord. Er is ook nog een tweede termijn, zeg ik tegen de heer Madlener. Daartoe kunnen we dan nu overgaan. Ik dank de minister hartelijk voor zijn antwoorden.


Termijn inbreng

De heer Madlener (PVV):
Voorzitter. Enerzijds is het natuurlijk een heel sympathiek voorstel. Ik begrijp het probleem dat hier speelt. Ik ken het probleem dat in grote steden jongerenwoningen bezet blijven door jongeren die geen woning kunnen vinden, waardoor de woning niet meer beschikbaar is. Dit wetsvoorstel beoogt die jongeren dan na vijf jaar eruit te zetten, met enige dwang van het contract. Ik kan dat begrijpen. Anderzijds heb ik de zorg, die de minister ook niet heeft kunnen wegnemen, dat dit toch ingezet zal gaan worden voor statushouders. Ik kan niet zo goed overzien welke gevolgen dit kan hebben. Ik zal voor een definitief oordeel dus nog nader in beraad moeten, ook met mijn fractie.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Voorzitter. Zoals ik in mijn eerste termijn al zei, is de echte oplossing voor het probleem dat wij hier bespreken, ervoor zorgen dat er voldoende woningen bij worden gebouwd. Alle inspanningen van de minister zijn daarop gericht, maar het tempo is nog erg laag. Daardoor komen groepen mensen in de knel. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat groepen die eigenlijk kansloos zijn — jongeren en starters — nu geholpen gaan worden. Daar zijn wij per saldo blij mee, want deze groepen verdienen het om huisvesting te krijgen. Je ziet aan de campuscontracten dat dit kan werken. Voor de PvdA behoort het vaste contract het uitgangspunt te blijven. Tijdelijke contracten moeten dus als uitzondering worden gehanteerd, maar als daar goede redenen voor zijn, moet dat kunnen. We hebben er ook vertrouwen in dat de lokale politiek in de prestatieafspraken en in de huisvestingsverordeningen afspraken zou kunnen maken als dingen uit de rails lopen. We hebben het ABF-rapport gelezen. Daarin zien wij de bevestiging die ook mevrouw Schouten daarin heeft gezien. Net als mevrouw Schouten hopen we dat wij bij de tweede evaluatie van de wet kunnen vaststellen dat de wet niet meer nodig is en dat er dan voldoende woningen zijn. Als we dat kunnen bereiken, hebben we die periode heel mooi overbrugd en hebben we alle jongeren een kans gegeven om prettig te wonen.

De heer Van der Linde (VVD):
Voorzitter. Mevrouw Schouten zei dat antikraakcontracten inferieur van kwaliteit zijn. Daar wil ik nog wel even tegenaan duwen. Ik vind die contracten echt ideaal, zeker in een land waarin kraken nog steeds op heel veel plaatsen, met de grote steden voorop, mogelijk blijkt. Zij bieden bovendien een mogelijkheid om heel goedkoop heel veel vierkante meters te huren. Bijvoorbeeld voor beeldende kunstenaars is dat nog steeds hartstikke mooi. Ik schat dat wij ongeveer in dit verband binnenkort komen te spreken over de evaluatie van kraken en leegstandsbeheer. Dan kom ik hier uitgebreid op terug.

Mevrouw Schouten betwijfelt of je echt nieuwe verhuurders over de streep trekt met tijdelijke huurcontracten. Dat was wel de strekking van het ABF-rapport. Daarin staat dat tijdelijke huurcontracten goed zijn voor de beschikbaarheid van die woningen. Daar komen we vanavond nog uitgebreid op terug, maar als mevrouw Schouten dat niet met mij eens is, hoor ik dat graag vanavond.

Ik wens mevrouw Schouten nogmaals geluk. Ik zie dit wetsvoorstel echt als een kickstart voor een heleboel andere dingen die wij vanavond ook gaan bespreken. We leveren hiermee echt een grote bijdrage aan de beschikbaarheid van jongerenwoningen.

De heer Bashir (SP):
Voorzitter. Ik begin met het complimenteren van mevrouw Schouten voor de beantwoording van de vragen van de Kamer. Ik moet zeggen dat zij volgens mij alle vragen is langsgegaan en dat er geen onbeantwoorde vragen zijn overgebleven. Daar kunnen heel veel bewindspersonen iets van leren.

Vervolgens enkele inhoudelijke opmerkingen. Mevrouw Schouten heeft in haar beantwoording gezegd dat de woningnood niet zal worden opgelost met haar wetsvoorstel. Tegelijkertijd heeft zij gezegd dat met haar wetsvoorstel de woningbouw niet, althans niet direct, zal worden gestimuleerd. Ook heeft zij gezegd dat zij ervoor is om vaste contracten als norm aan te houden en niet van tijdelijke contracten de norm te maken. Toch heeft mevrouw Schouten heel veel energie en tijd gestoken in het maken van dit wetsvoorstel. Ik vraag mij af waarom zij niet de problemen bij de kern aanpakt. Wij hebben momenteel gigantische wachtlijsten. Heel veel mensen wachten op een woning. Dat probleem kunnen wij aanpakken door echt te gaan bouwen, bouwen en nogmaals bouwen, maar ook door iets te doen aan de verhuurderheffing. Aan de cijfers zien wij dat er steeds meer jonge starters op de woningmarkt komen. Wij kunnen met de woningcorporaties afspraken maken en in prestatieafspraken vastleggen dat zij moeten gaan bouwen. Sterker nog, als dat niet genoeg gebeurt — dat is het geval, want wij hebben al sinds de jaren vijftig woningnood; er wordt wel gebouwd, maar de wachtlijsten nemen niet af — kunnen wij als wetgever bepalingen opnemen waaraan een toegelaten instelling moet voldoen. Het zou niet gek zijn om op te nemen dat zij moeten gaan bouwen. Ik vind het jammer dat mevrouw Schouten haar energie niet daarin heeft gestoken. In dat geval hadden wij echt een revolutie kunnen hebben, namelijk woningen voor iedereen.

De heer Ronnes (CDA):
Voorzitter. Ook van mijn kant allereerst complimenten voor de initiatiefneemster voor haar uitgebreide en kundige beantwoording in eerste termijn. Wat dat betreft ben ik gerustgesteld op één van de punten die wij hebben ingebracht in eerste termijn: wat te doen op het moment dat het contract afloopt? Hoe zorg je ervoor dat de betrokken bewoner of bewoonster dan in beeld blijft voor een opvolgende woongelegenheid? Mevrouw Schouten heeft nadrukkelijk gezegd dat de mogelijkheid om op de wachtlijst te blijven staan, bij de betrokkenen de zorg kan wegnemen dat zij de in het verleden opgebouwde rechten verliezen.

De vorige keer eindigde ik met de opmerking dat het effect dat er meer beschikbare woningen zullen komen, ons over de streep heeft getrokken. Dat is juist, zoals mevrouw Schouten nogmaals heeft gememoreerd in haar bijdrage in eerste termijn. Uiteindelijk biedt dit meer kansen voor de jongeren die op zoek zijn naar huisvesting.

De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik wil de indienster graag feliciteren met de wijze waarop de beantwoording plaatsvond. Ik vind het heel knap, zeg ik met collega Bashir, dat er geen vraag gemist is. Overigens geldt dezelfde waardering voor de bewindspersoon. Ook hij heeft van de zaken die hem regarderen niets gemist.

Ook dank ik voor het positieve advies bij het amendement. Ik denk dat het amendement het voorstel op dit onderdeel net iets sterker maakt. Daarmee kan het wetsvoorstel zijn weg gaan.

De heer Koolmees (D66):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank mevrouw Schouten en haar adviseurs voor de heldere, kundige en volledige beantwoording. Het was goed georganiseerd en gestructureerd. Een paar weken geleden hebben wij hier al gezegd dat D66 het een goed initiatief vindt. Inderdaad is het wetsvoorstel, zoals mevrouw Schouten zelf ook zegt, niet dé oplossing voor alle problemen op de woningmarkt. Ook ik had, net als de heer Bashir, graag gezien dat die wet vandaag had voorgelegen, maar soms is dat niet zo gemakkelijk. Het is echter wel een goede stap in de goede richting. Ik denk dat de doorstroming op de huurmarkt hierdoor inderdaad wordt bevorderd en dat er meer flexibiliteit en ook meer maatwerk komt. Vanavond gaan wij uitgebreid praten over het andere deel van de woningmarkt.

Mijn fractie adviseerde om voor het wetsvoorstel en voor de ingediende amendementen te stemmen. Nogmaals wil ik mevrouw Schouten complimenteren met haar initiatief.

De voorzitter:
Hartelijk dank. Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de tweede termijn van de kant van de Kamer. We gaan luisteren naar de beantwoording door mevrouw Schouten.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik ga kort de vragen en de opmerkingen langs van de verschillende leden.

De heer Madlener vreest dat dit toch misbruikt gaat worden voor de statushouders. Ik zou hem terug willen geven dat ik denk dat jongeren een kans wordt ontnomen op het moment dat deze vrees, die waarschijnlijk ook nog onterecht is, zwaarder weegt. Ik vraag de heer Madlener om dat in zijn overweging mee te nemen.

Ik dank de heer De Vries voor zijn opmerkingen en voor het meedenken over amendementen om het wetsvoorstel te verbeteren.

De heer Van der Linde was wat kritisch over mijn opmerkingen over antikraak. Een antikraakcontract kan op sommige momenten en voor sommige personen een goed alternatief bieden, maar ik denk dat het voor jongeren die juist wat langduriger in een bepaalde woning willen wonen, goed is om een huurbescherming te hebben die net wat verdergaat dan de antikraakcontracten. Daarom hebben wij dit contract ook gemaakt.

Wat betreft mijn twijfel of de nieuwe huurders ook over de streep worden getrokken: ik gaf alleen aan dat ik het niet zeker weet en dat ik hoop dat het zo is. Ik weet dus niet of het een twijfel is. Ik hoop alleen dat uit de evaluatie over vijf jaar — en ook over tien jaar als het aan het amendement van de heer De Vries ligt — zal blijken dat de heer Van der Linde gelijk heeft gehad.

De heer Bashir gaf zelf al bijna het antwoord op de vraag die hij mij stelde: waarom het probleem niet bij de kern aanpakken? Hij zegt daarop: bouwen, bouwen, bouwen. Tegelijkertijd constateert hij zelf dat er al sinds de jaren vijftig woningnood is. Met andere woorden: ik denk niet dat het alleen aan de verhuurderheffing ligt dat er nu niet voldoende gebouwd wordt. Sterker nog: als wij al sinds de jaren vijftig woningnood hebben en we niet al sinds de jaren vijftig de verhuurderheffing hebben, dan spelen er andere factoren mee waardoor er te weinig woningen worden gebouwd. Ik sta naast de heer Bashir in deze discussie. We moeten bekijken hoe we die drempels wél gaan wegnemen. Misschien kan ik hem daarvoor een suggestie doen. Dit wetsvoorstel is namelijk mede op initiatief van onze jongerenorganisatie tot stand gekomen. Matthijs de Snoo, de vertegenwoordiger van de jongerenorganisatie, zit hier. Hij heeft heel veel werk in dit wetsvoorstel gestoken. Misschien kan de heer Bashir met vertegenwoordigers van ROOD een eigen wetsvoorstel opstellen, waarin hij gaat regelen dat er gebouwd, gebouwd, gebouwd gaat worden. Dan denk ik dat ik, als het zover is, ook instemmend op zijn plek in de Kamer sta om te zien hoe we dat gaan organiseren. Het is een suggestie; misschien kan hij die oppakken.

Ik dank de heer Ronnes en de heer Bisschop. Zij maakten de opmerking dat er geen vragen zijn gemist. De heer Koolmees merkte dat ook op. Ik wil daarbij nog een aantal mensen specifiek bedanken, want ik heb die vragen niet alleen zitten beantwoorden; daar heb ik deskundige begeleiding bij gehad van Maik Schumacher en nog twee ambtenaren, Frenk Wiersma en Elise Bijl. Hen wil ik ook hartelijk bedanken voor het ondersteunende werk dat zij geleverd hebben voor dit wetsvoorstel. Uiteraard dank ik ook mijn medewerker Frank Visser, die echt uren en dagen hierin heeft gestoken. Ik ben er trots op dat we met elkaar dit wetsvoorstel, als ik dat zo proef, tot een meerderheid in deze Kamer kunnen brengen.

De voorzitter:
Hartelijk dank. Ik bekijk even of de minister als adviseur nog een laatste woord wil spreken. Of heeft hij ons al zijn advies al gegeven? Dat zou natuurlijk ook kunnen.

Minister Blok:
Voorzitter. Beroemde laatste woorden zijn altijd gevaarlijk. Die zitten altijd in de sfeer van "van rechts komt echt niks" en "op deze afstand schieten ze toch niet raak". Er zijn aan mij geen aanvullende vragen gesteld. Ik meende bij een enkele spreker nog een spoor van twijfel te bespeuren over de voordelen van de wet. Ik zou, wellicht ten overvloede, toch nog het volgende pleidooi willen houden. Wetend hoe lastig het is voor jongeren om een starterswoning te vinden, maar ook wetend hoe natuurlijk jongeren het vinden om na een bepaalde periode weer een vervolgstap te zetten, zoals we eigenlijk allemaal hebben gedaan in onze wooncarrière, en de brede steun kennend die dit voorstel heeft van organisaties die betrokken zijn bij jongerenhuisvesting, zou ik toch een beroep willen doen op de twijfelaars om uiteindelijk het oordeel ten voordele van de wet en mevrouw Schouten uit te laten vallen. Dank u wel.

De voorzitter:
Hartelijk dank. We komen daarmee aan het eind van de behandeling van dit wetsvoorstel.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Er zijn geen moties ingediend. De stemming over het wetsvoorstel en de amendementen zal aanstaande dinsdag plaatsvinden. Naar het zich laat aanzien zou dat weleens goed kunnen komen, maar dat zien we natuurlijk allemaal aanstaande dinsdag.

De vergadering wordt van 17.30 uur tot 18.15 uur geschorst.

Voorzitter: Arib

Doorstroming huurmarkt

Doorstroming huurmarkt

Aan de orde is de behandeling van:

  • Wet doorstroming huurmarkt 2015.


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de minister voor Wonen en Rijksdienst van harte welkom.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Bashir (SP):
Voorzitter. Om met de deur in huis te vallen: voor ons ligt een wetsvoorstel dat eigenlijk uit twee totaal verschillende zaken bestaat. Het gaat aan de ene kant om een uitbreiding van tijdelijke huurcontracten en aan de andere kant om de invoering van de huursombenadering, oftewel: een nieuw huurprijsbeleid. Ik vraag mij af waarom je twee totaal verschillende onderwerpen zo aan elkaar zou koppelen. Waarom worden tijdelijke huurcontracten gekoppeld aan een wijziging van het huurprijsbeleid? In de redenering van de minister hebben zowel de uitbreiding van tijdelijke huurcontracten als de invoering van de huursombenadering te maken met de doorstroming in de huursector. Dat mag de minister uiteraard vinden, maar het lijkt hier eerder op koppelverkoop. De VVD heeft de flexibilisering van de huurcontracten binnengehaald en de PvdA dacht met de huursombenadering de huurders tegemoet te komen. Dat laatste is vervolgens ook weer uitgewerkt door een minister van VVD-huize. Het resultaat is dan ook dubbel VVD-beleid.

De SP-fractie wijst al jaren op de woningnood, op de wachtlijsten en op het gebrek aan betaalbare huizen. Gemiddeld moeten mensen acht jaar wachten. Acht jaar! Vervolgens komen zij in aanmerking voor een huis met een hoge huurprijs. Doorstroming lijkt het toverwoord van dit kabinet, maar drie jaar na aanvang van het beleid is er nauwelijks doorstroming. Alles is erop gericht om mensen met een hoog inkomen te laten doorstromen, maar het beleid werkt niet. Slechts 3% van de mensen die volgens de minister scheefwonen, is ook echt verhuisd. 97% van de mensen is dus niet verhuisd.

Tegelijkertijd komen er veel minder betaalbare huurwoningen bij. In plaats daarvan zijn de huurprijzen geëxplodeerd en betalen de woningcorporaties en daardoor ook de huurders zich blauw aan de extra belasting die het kabinet eist, namelijk de verhuurderheffing. De verhuurderheffing van 1,7 miljard euro gaat ten koste van de investeringscapaciteit. Dat hebben verschillende onderzoeken uitgewezen, maar de minister ontkent dat. Hij zegt dat er geen verband is tussen de verhuurderheffing en de afname van de investeringen, terwijl de onderzoeken toch echt iets anders laten zien.

De heer Madlener (PVV):
De SP kaart terecht een probleem aan, namelijk de wachtlijsten voor sociale huurwoningen. De SP weet echter ook dat dit vooral komt door de asielzoekers — er is een enorme instroom — en de statushouders die zo'n sociale huurwoning met voorrang krijgen. Zij gaan gewoon voor, terwijl Nederlanders jaren op de wachtlijsten staan. Waarom wil de SP daaraan vasthouden? Waarom wil de SP de grenzen openhouden en Nederland nog verder laten islamiseren met alle problemen en gevolgen van dien? We zien dat de wijken weer verslechteren. We zien de wachtlijsten weer toenemen. Toch zegt de SP: laat die grenzen maar openstaan en kom maar allemaal naar Nederland!

De heer Bashir (SP):
Vorig jaar was er een instroom van asielzoekers en vervolgens een uitstroom van statushouders vanuit de azc's. Ook als die uitstroom er niet zou zijn geweest, had je nog steeds een wachtlijst van zeven tot acht jaar. De oplossing die de PVV aandraagt, namelijk het sluiten van de grenzen, zal niets veranderen aan het feit dat die wachtlijsten blijven bestaan. Een betere oplossing is om de schouders eronder te zetten en te bouwen, te bouwen en te bouwen. Op die manier zorg je ervoor dat de Nederlanders die ook op de wachtlijst staan, een huis krijgen, want ze wachten daar al veel te lang op.

De heer Madlener (PVV):
Wij zijn het eens over het bouwen. Je kunt echter niet zeggen dat je moet bouwen, terwijl je niet naar de realiteit kijkt, namelijk dat Nederland weer volstroomt met niet-westerse allochtonen. Zij komen terecht in achterstandswijken met alle problemen van dien. De criminaliteit stijgt. De werkloosheid stijgt. Het kost ons veel aan sociale voorzieningen. Het is onbetaalbaar. Waarom blijft de SP vasthouden aan het opengrenzenbeleid, terwijl haar achterban werkloos wordt, zonder huis zit en straks de medische kosten niet meer kan betalen? Waarom blijft de SP hiermee doorgaan?

De heer Bashir (SP):
De SP-fractie was niet voor het bombarderen van Irak. De SP-fractie was niet voor het bombarderen van Libië. De PVV-fractie stemde daar wel voor. Vervolgens zijn er vluchtelingenstromen ontstaan die ook deze kant op komen. De SP is ervoor om mensen op te vangen die echt voor de oorlog vluchten. De SP is er echter geen voorstander van om een verkeerde voorstelling van zaken te geven, iets wat de PVV-fractie wel doet. Op het moment dat je de grenzen dichtgooit, verdwijnen de wachtlijsten immers niet. Als je de wachtlijsten echt wilt laten verdwijnen, moet je bouwen. Ik hoor daarover niets van de PVV, maar ik hoor wel dat de grenzen dicht moeten, waarna de zogenaamde wachtlijsten zomaar zouden verdwijnen.

Hierop aansluitend kom ik tot het volgende. Waarom zegt de minister, als hij de doorstroming echt wil stimuleren, niet dat er meer betaalbare woningen moeten komen? Waarom blijft hij hardnekkig vasthouden aan de verhuurderheffing die het bouwen belemmert? Waarom moeten er allerlei maatregelen komen die de doorstroming in een papieren werkelijkheid misschien wel verbeteren, maar die niets veranderen aan de echte realiteit waarin de huurders zitten?

Het inflatievolgende huurbeleid is door dit kabinet losgelaten. Huurders kregen boven op de inflatie, nu al drie jaar op rij en afhankelijk van het inkomen, een extra huurverhoging. Daarmee zou het zogenaamde scheefwonen worden aangepakt. De vraag is dan ook terecht of de minister vindt dat het beleid na drie jaar echt heeft gewerkt. Heeft de aanpak van scheefwoners geleid tot meer doorstroming, wat immers het doel was van het beleid? De NOS bracht in november vorig jaar een onderzoek naar buiten waaruit bleek dat de aanpak is mislukt. Huurders met een hoger inkomen stromen niet door. Want waar moeten ze heen? Ze kunnen nergens heen. Tegelijkertijd zijn er wel ruim 330.000 huurders met een laag inkomen. Zij betalen veel te veel voor hun woning. Wat heeft deze coalitie al die jaren gedaan voor die mensen bij wie het water tot aan de lippen staat?

Deze minister heeft het vaak over draagvlak voor zijn beleid. Een meerderheid van de wethouders in gemeenten is het echter niet met het beleid van deze minister eens. De meeste wethouders stellen dat er betaalbare huurwoningen moeten worden bijgebouwd. Dát moet het speerpunt zijn en niet de aanpak van het scheefwonen. Wat is de reactie van de minister op al die wethouders? Wat zegt de minister tegen de woningcorporaties? Bijna driekwart van de 57 woningcorporaties die de NOS heeft bevraagd, geeft aan dat de aanpak van het scheefwonen niet werkt. Corporaties hebben weliswaar meer inkomsten door de huurverhogingen, maar ze moeten die meteen weer afdragen voor de verhuurderheffing. Bovendien zien de corporaties ook steeds meer huurders in de financiële problemen komen. Zij zetten alle zeilen bij om huisuitzettingen van gezinnen te voorkomen. Het zijn overigens niet alleen de huishoudens met lage inkomens die in de problemen zitten. Het geldt ook voor huishoudens met wat hogere inkomens. Wat doet dit kabinet? Het kabinet noemt deze mensen scheefwoners. Het kabinet zet deze mensen weg als profiteurs en probeert ze uit hun woning te jagen.

Zoals blijkt, is er ander beleid nodig. Er zijn andere doelen nodig. Bij eerdere wetsvoorstellen wilde de minister geen concrete doelen stellen. Is de minister bereid om bij dit wetsvoorstel wel concrete doelen te stellen? Hoe wordt gemeten of dit wetsvoorstel wel werkt? Waar kunnen we de minister op afrekenen? Is de minister bereid om de verschillende voorstellen te ontvlechten? Een wijziging van het huurprijsbeleid staat immers los van tijdelijke huurcontracten. Wil de minister er twee aparte wetten van maken? Graag krijg ik hierop een reactie; dat maakt het voor mijn fractie namelijk wel overzichtelijker.

De SP is niet over alles in het wetsvoorstel negatief. We hebben gezien dat de huren in zes jaar tijd met 28,8% zijn gestegen. We zien mogelijkheden om daar een stop op te zetten, maar dan moet het wetsvoorstel wel in tweeën worden gesplitst. Ik zou daarom graag willen beginnen met een positief punt: de huursombenadering. Dat is een ingewikkelde term. De huursombenadering komt erop neer dat de huurprijzen van alle woningen van een verhuurder in totaal worden genomen en dat er een rem op de huurverhoging wordt gezet. Dat kan betekenen dat die eindeloze huurverhogingen eindelijk stoppen. Je zou zelfs de stap kunnen zetten om voor sommige groepen mensen de huur te verlagen. Dat is positief aan de huursombenadering. Het principe van de huursombenadering ondersteunen wij. Verwacht de minister ook dat de huren verlaagd zullen worden? Wat zijn de verwachtingen?

Het is goed dat de huurverhogingen die nieuwe huurders krijgen, de zogeheten huurharmonisatie, wordt meegerekend in de huursombenadering. Dat vormt een extra rem op de enorme huurverhoging als een bewoner verhuist. Ook kan de huursombenadering ertoe leiden dat grote verschillen in huurprijs voor precies dezelfde woningen kunnen worden verminderd. De SP-fractie wil niet dat dit met te grote schokken gaat. Hoe gaat de minister dat voorkomen?

Deze huursombenadering is volgens de SP-fractie op een te ingewikkelde manier uitgewerkt. De SP doet dan ook vier voorstellen om de huursombenadering nog beter te maken. Onze eerste vraag is waarom bij de totale huurverhoging is ingezet op inflatie plus 1%. De SP pleit ervoor om de huursombenadering de inflatie te laten volgen. Wat ons betreft is er geen enkele rechtvaardiging om de prijs van een bepaald product, in dit geval huur, meer te laten stijgen dan de gemiddelde prijs van alle andere producten. Of heeft de minister wel een rechtvaardiging om de huren meer te laten stijgen dan de inflatie? Zo ja, welke? Hierover heb ik een amendement of een wijziging op het wetsvoorstel ingediend. Het is namelijk van groot belang dat huurprijzen worden gematigd. Mijn voorstel draagt daaraan bij.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
We hadden hiervoor een debat over een wetsvoorstel. Daarin zei de heer Bashir: ik wacht op het wetsvoorstel bouwen, bouwen, bouwen. Hij schetst volgens mij nu precies het dilemma waar iedereen in deze Kamer toch wel een beetje mee worstelt. Aan de ene kant wil je dat de huurverhogingen niet te hard gaan. Aan de andere kant wil je ook dat corporaties kunnen gaan bouwen, bouwen, bouwen. De heer Bashir zegt dat hij wil dat die huurverhogingen omlaag gaan en dat de totale huursom ook lager wordt, maar hij begon zijn betoog met bouwen, bouwen, bouwen. Hoe verenigt hij die twee met elkaar? Waar denkt hij dat de corporaties de investeringen vandaan kunnen halen om te gaan bouwen, bouwen, bouwen?

De heer Bashir (SP):
In de huur is vaak ook de herinvestering meegenomen, vooral de laatste tijd. In de afgelopen vijf jaar zijn de huren met 28,8% gestegen. De woningcorporaties zijn rijker dan ooit, zij het niet allemaal. Ik heb zelf in de Parlementaire enquêtecommissie woningcorporaties gezeten en ik weet dat het bij sommige woningcorporaties niet goed gaat. Volgens de SP-fractie is de oplossing om de verhuurderheffing om te zetten in een investeringsplicht. Helaas is daar geen meerderheid voor, maar we kunnen het tegenover de huurders niet rechtvaardigen om een bepaald product, in dit geval de huur, meer te laten stijgen dan het gemiddelde van alle andere prijzen. De huren mogen bij dit wetsvoorstel ook met gemiddeld 1% boven op de inflatie stijgen. Dat vinden wij niet uit te leggen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
In mijn termijn zal ik ook nog terugkomen op de stijging van de huren en of daar zorgen over zijn of niet. Heeft de heer Bashir precies uitgerekend wat zijn amendementen over de huursom en over individuele huurverhogingen voor groepen voor effect hebben op de investeringen of de productie van nieuwe woningen, juist om die wachtlijsten weg te werken? Kan de heer Bashir aangeven wat zijn voorstellen voor effect zullen hebben op het wegwerken van al die wachtlijsten, waar hij ook zo tegen ageert?

De heer Bashir (SP):
Ik vind het heel raar om te zeggen dat de wachtlijsten aangepakt moeten worden en dat dit alleen betaald moet worden door de huurders. De hypotheekrenteaftrek betalen we ook met z'n allen. Het is niet zo dat alleen de kopers de belasting daarvoor betalen, maar er zijn algemene middelen die daarnaartoe stromen. Het is heel vreemd om de verhuurderheffing in stand te houden, als je wilt dat woningcorporaties gaan bouwen. Laten we ervoor zorgen dat die verhuurderheffing omgezet kan worden in een investeringsplicht, want dan gaan woningcorporaties bouwen. Concreet komt dit amendement erop neer dat, gemiddeld genomen, de huren niet meer mogen stijgen dan met de inflatie. Gezien het feit dat ze de afgelopen tijd met 28,8% gestegen zijn, is het eigenlijk niet te rechtvaardigen dat ze mogen blijven stijgen. In dit voorstel zullen ze weliswaar alsnog blijven stijgen, maar nu slechts met de inflatie. Meer kun je eigenlijk niet van de huurders vragen. Als je bovendien echt wilt dat er geïnvesteerd wordt, zet dan die verhuurderheffing om in een investeringsplicht.

Dan kom ik op het tweede voorstel. Het is ook heel vreemd dat sommige huurverhogingen niet binnen de huursombenadering vallen. Gemeenten, woningcorporaties en huurders kunnen afspraken maken over inkomensafhankelijke huurverhogingen die niet binnen de huursombenadering vallen. De SP-fractie is van mening dat elke inkomensafhankelijke huurverhoging binnen de huursombenadering moet vallen. Ik heb zojuist al betoogd dat is aangetoond dat de inkomensafhankelijke huurverhoging niet helpt om de doorstroming echt op gang te brengen. Door mijn amendement blijft het voor gemeenten, huurders en corporaties mogelijk om een inkomensafhankelijke component te behouden in de prestatieafspraken, maar deze dient dan wel binnen de huursombenadering te vallen.

Dan kom ik op mijn derde voorstel dat bijdraagt aan de matiging van de huren. De lage inkomens en de middeninkomens hebben jaren achtereen forse huurverhogingen te verwerken gekregen. Huurverhogingen binnen de huursombenadering, dus voor individuele huishoudens, moeten ook aan banden worden gelegd. Daarom moeten de inkomensgrenzen bij de driejaarlijkse inkomenstoets worden verbeterd. De grenzen van de minister liggen te laag. Huishoudens met een inkomen boven €39.000 kunnen al geconfronteerd worden met een huurverhoging van 4%, plus inflatie. Op dit moment betekent dit dat je een huurverhoging van rond de 5% kunt krijgen. Dan heb ik het bijvoorbeeld over een kassamedewerker en een leraar die samen €40.000 verdienen, maar ook over een journalist en een politieagent, of over twee parttimers. Wat mij betreft zijn dat geen mensen die je profiteurs kunt noemen. De SP vindt dat de huurverhoging voor meer huishoudens gematigd moet worden. Trek de grens van €39.000 op naar €65.000. Er zijn ongeveer 165.000 huishoudens met een inkomen boven €65.000. Als de minister echt doorstroming wil, dan moet hij zich op deze groep richten. Geef alle andere groepen geen gigantische huurverhogingen. Met dit voorstel voorkom je dat rond de 350.000 huishoudens geconfronteerd worden met huurverhogingen tot wel 5%.

De vraag is ook waarom de minister zich richt op hardwerkende gezinnen met een inkomen van €40.000. Waarom moeten juist zij uit hun wijken en hun huizen weggejaagd worden? Waarom moeten juist zij die gigantische huurverhogingen krijgen? Is het niet juist goed voor de leefbaarheid in hun wijken, als die gemengd zijn? Het is ook nog eens de vraag waar die mensen heen moeten, als ze weg moeten. Er zijn helemaal geen alternatieven. Nu kunnen ze nergens heen. Dat kan anders en dat kan ook eerlijker.

Mijn laatste voorstel gaat over particuliere verhuurders. Waarom laat de minister de particuliere verhuurders buiten deze wet? Waarom worden huurders in de vrije sector vogelvrij verklaard? De SP wil dat woningen van particuliere verhuurders en corporatiewoningen met geliberaliseerde huurcontracten ook onder de huursombenadering vallen. Het is oneerlijk om particuliere verhuurders niet dezelfde beperkingen in de huurprijzenstijging op te leggen als sociale verhuurders.

De koepel van woningcorporaties, Aedes, en de Woonbond hebben een belangrijk akkoord gesloten om te komen tot huurmatiging. Dat is het sociaal huurakkoord. Het kabinet maar ook de minister stellen dat zij dit akkoord overnemen, maar eigenlijk is niets minder waar. Er zijn namelijk drie grote punten waarop de minister afwijkt van het huurakkoord. Allereerst is er het feit dat de particuliere verhuurders niet onder dit wetsvoorstel vallen waardoor de verschillen tussen commerciële en gereguleerde huurders verder uiteenlopen. De verhuurderheffing verdwijnt niet, terwijl dat ook een afspraak is die de partijen hebben gemaakt. En tot slot: waar is de staffel gebleven die wel in het sociaal huurakkoord zit? Die staffel betekent namelijk dat als een woning al op 80% van de maximale prijs zit, de huurverhoging alleen met de inflatie mee kan gaan. Bovendien zouden er lokale staffels ingebouwd moeten kunnen worden. Waarom neemt de minister die voorstellen niet over?

Van het jaar 2016 wil de minister een overgangsjaar maken. De inkomensafhankelijke huurverhogingen van nu zullen dan mogelijk blijven voor het vierde jaar op rij. Waarom kiest de minister niet voor een oplossing met minder bureaucratie? De SP-fractie wil dat de huurverhogingen alleen de inflatie volgen bij de huurverhogingen van juli dit jaar. Verhuurders hoeven geen inkomensgegevens op te vragen bij de belasting en hierdoor krijgen ze adem. Wat denkt de minister hiervan? Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen.

Laat ik bij het onderwerp tijdelijke contracten met een positief punt beginnen. Wij begrijpen immers dat huurders in uitzonderlijke gevallen maar korte tijd ergens willen wonen. Daartoe zijn nu ook al mogelijkheden. Wij vinden het een goede stap dat deze mogelijkheden worden uitgebreid met tijdelijke huurcontracten voor te koop staande woningen. Huiseigenaren kunnen op die manier iets van hun dubbele woonlasten terugverdienen. De straat is ook niet gebaat bij leegstand en dus is het ook voor de buurt fijn als er iemand in een huis woont. Het is logisch dat een dergelijke woonoplossing geen vast contract kan zijn. Ook zie ik mogelijkheden om bijvoorbeeld statushouders op deze manier een tijdelijk onderkomen te geven. In Limburg is daar behoefte aan. Kan de minister hierop ingaan? Gaat hij er dan ook voor zorgen dat verhuurders voor die woningen geen verhuurderheffing hoeven te betalen? Hoe wordt gestimuleerd dat koopwoningen niet te lang leegstaan terwijl voor bepaalde groepen snel woonruimte nodig is? Dat kan ook gaan om een gescheiden man die zijn huis heeft moeten verlaten. Graag krijg ik hierop een toelichting.

Zoals ik ook al zei bij de behandeling van de initiatiefwet van mevrouw Schouten die tijdelijke jongerencontracten mogelijk moet maken, vindt mijn fractie de grote uitbreiding die het kabinet nu voorstelt, buiten proportie. Wij zien geen noodzaak om de huurdersrechten vergaand uit te hollen. Wat ons betreft zijn er voldoende mogelijkheden om tijdelijke huurcontracten aan te bieden. Denk aan het campuscontract voor studenten of aan tijdelijke bewoning omdat een pand wordt gesloopt. Contracten voor onbepaalde tijd moeten de norm zijn en blijven. Een wildgroei aan tijdelijke contracten staat haaks op dat uitgangspunt. Graag wil ik daarop een reactie van de minister.

In de beantwoording van onze schriftelijke vragen geeft de minister aan, geen maximum te willen stellen aan het aantal tijdelijke contracten dat een verhuurder aan mag gaan. Een verhuurder mag dus doen wat hij wil en de huurder heeft dat maar te slikken. Er kunnen zich situaties voordoen waarin huurders van tijdelijk contract naar tijdelijk contract gaan. Gaan we van jobhoppen nu ook naar huurhoppen? Zoals ik eerder ook al zei, vraag ik mij af waar het eindigt. Gaan we van flexwerken naar flexhuren naar flexkinderen, met alle onzekerheden van dien? Hoe kan de minister blijven volhouden dat vaste contracten de norm zijn als hij de verhuurders geen strobreed in de weg legt wanneer zij de onzekerheid voor de huurders willen vergroten? Er kunnen verhuurders of zelfs huisjesmelkers zijn die helemaal geen vaste contracten aanbieden, maar alleen nog tijdelijke contracten. De SP-fractie vraagt de minister om het aantal tijdelijke huurcontracten dat een verhuurder mag aangaan, alsnog te beperken tot bijvoorbeeld 10%. Is hij daartoe bereid? Graag krijg ik een reactie.

Hoe kan de minister garanderen dat de leefbaarheid in een wijk niet onder druk komt te staan door tijdelijke of eenjarige contracten? Tijdelijke huurders hebben veel minder binding met hun buren en de omgeving. Tijdelijke contracten staan daarom haaks op het idee van integratie en het voorkomen van tweedeling. Juist nu er in deze tijd meer vluchtelingen met een verblijfsvergunning zijn, is het belangrijk dat deze mensen inburgeren. Onzekerheid en een tijdelijk contract helpen daarbij niet, zeker niet als er in het gezin kinderen zijn die op een school in de buurt zitten. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Er is hard gestreden voor de huurdersrechten en huurbescherming. In deze Tweede Kamer is daarover volop gedebatteerd. In 1947 kwam er een nieuw Burgerlijk Wetboek, maar pas in 1979 kwam de huurbescherming in dat Burgerlijk Wetboek te staan. Pas bij een herziening in 1992 kwam het huurrecht integraal in het Burgerlijk Wetboek, maar toen enkel op tijdelijke basis. Het duurde maar liefst tot 2003 voordat de modernisering was voltooid. Is het dan nu, slechts dertien jaar later, tijd om de verworven rechten af te breken? Dat lijkt mij niet. Ik verneem graag van de minister hoe zijn wetsvoorstel zich verhoudt tot deze waardevolle geschiedenis. Graag een reactie.

Er bestaan in dit land huurders die helemaal geen rechten hebben. Ze worden daarom niet als huurders gezien, maar als bruikleners. Ik heb het over antikrakers. SP-Kamerlid Karabulut heeft ervoor gepleit om dit rechteloze wonen onmogelijk te maken. De minister wilde dit toen niet, omdat hij geen extra eisen wilde of een derde huurvorm. Maar hoe verhoudt zich dat dan tot de vijf maatregelen die het kabinet nu wel gaat nemen? Hoe kan de minister verantwoorden dat hij niets doet om rechteloos wonen tegen te gaan en geen extra huurvormen wil, maar tegelijkertijd wel vijf nieuwe huurvormen mogelijk wil maken? Dat is toch een beetje vreemd en inconsequent. Het is een beetje als selectief shoppen, als het hoofd laten hangen naar verhuurders en je huurders in de kou laten staan. Nu de minister zo'n fan blijkt te zijn van tijdelijke huurcontracten, zorgt hij er dan wel voor dat antikraakcontracten worden omgezet in tijdelijke huurcontracten? Dat zou mij wel logisch lijken. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Behalve het negeren van antikraakproblemen zijn de eenjaarscontracten de grootste zorg voor de SP-fractie. Na afloop van een huurcontract van een jaar kan zo'n huurcontract niet voor nog een jaar worden afgesloten. Dat moet dan een vast contract worden, maar de huurprijs mag wel worden verhoogd. Dat is toch wel heel raar. Kan de minister daar niet iets aan veranderen? Voor exact dezelfde woning ga je dan opeens meer betalen, terwijl een huurder juist netter en verantwoordelijker met de woning zal omgaan, omdat hij er langer in woont. Een woning is dan niet langer een dak boven zijn hoofd maar een thuis. Het is dan ook onlogisch en onnodig dat te bestraffen met een hogere huur. Een verhuurder krijgt immers ook meer zekerheid. Is de minister bereid hier wat aan te doen? Ik krijg hier graag een reactie op.

Op welke manier is een huurder geholpen met zo'n eenjaarscontract? Wanneer een huurder bijvoorbeeld na acht maanden een andere woning wil gaan bewonen, mag hij het contract niet opzeggen en moet hij zijn tijd als het ware uitzitten. Een verhuurder daarentegen heeft wel het recht om het contract te beëindigen en de huurder er na een jaar uit te zetten. Dat lijkt mij niet helemaal eerlijk. Welke extra rechten is de minister bereid een huurder te geven als hij akkoord gaat met een eenjaarscontract? Is hij bereid, de opzegtermijn voor de huurder in te korten? Welke garanties heeft een huurder op een andere woning als het tijdelijke contract afloopt? Is de minister bereid te garanderen dat niemand op straat komt te staan? Graag krijg ik een toelichting hierop.

Wat dit punt betreft, ben ik benieuwd naar de opstelling van de PvdA-fractie ten aanzien van tijdelijke contracten. De huurderswerkgroep van de PvdA-fractie is daar heel duidelijk over, namelijk dat de huidige huurbescherming overeind moet blijven. Dat is de strekking van de motie die op het laatste congres van de PvdA is aangenomen. Zal de PvdA-fractie luisteren naar haar leden of gaat zij akkoord met de uitholling van huurdersrechten?

Dit wetsvoorstel is gebaseerd op het idee om de doorstroming te bevorderen. In werkelijkheid worden de middeninkomens verder uitgeperst en komen velen verder in de financiële problemen. De SP-fractie zou een andere keuze hebben gemaakt. Zij zou stoppen met de verhuurderheffing en de gigantische huurverhogingen. Er is een tekort aan woningen, we hebben gigantische wachtlijsten en heel toevallig hebben we een minister voor Wonen. Waarom gaat hij niet aan de slag om woningen te bouwen? Laat hij de wachtlijsten aanpakken. Dat doe je niet door huurders financieel uit te knijpen, maar door huizen te bouwen. Werk aan de winkel dus, minister.

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Ik heb even gewacht totdat de heer Bashir zijn betoog had afgerond voordat ik hem een principiële vraag stel. Deze vraag grijpt terug naar het begin van zijn betoog. Ik hoorde hem namelijk een aantal keren zeggen dat scheefwoners eigenlijk worden weggezet als profiteurs en dat we huurrechten niet mogen aantasten, maar vindt de heer Bashir het rechtvaardig dat iemand met €45.000 bruto per jaar in een sociale huurwoning woont en €500 per maand huur betaalt, terwijl iemand met €20.000 bruto per jaar op een wachtlijst voor een sociale huurwoning staat en voor dat huisje van €500 dus moet wachten op degene met €45.000?

De heer Bashir (SP):
Wat mij betreft niet, maar de oplossing is niet om de mensen die €45.000 verdienen hun huizen uit te jagen. De oplossing is om huizen te bouwen. Dat is wat ik hier de hele tijd betoog. Overigens vergissen heel veel partijen zich erin dat het financieel voordelig is om de gezinnen die €45.000 verdienen uit die huizen te jagen. Dat is niet voordelig. Het kost de belastingbetaler en de overheid juist geld. De mensen die €45.000 verdienen hebben op dit moment geen recht op huurtoeslag, maar als ze eenmaal gaan kopen dan hebben ze wel recht op hypotheekrenteaftrek. Dus nu kosten ze niets en straks gaan ze juist geld kosten. Nu leveren ze wat geld op — woningcorporaties krijgen huurpenningen binnen — en de Staat is niets aan die mensen kwijt. De woningcorporaties kunnen dat geld weer investeren in het bouwen van nieuwe huizen om wachtlijsten weg te werken en in het onderhoud van woningen. Straks gaat het echter geld kosten. De oplossing is echt heel simpel: bouw huizen, bouw huizen, bouw huizen.

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Simpel, dat is wat vaak wordt aangeduid met de term populisme. Ik ken de heer Bashir als een intelligente collega. Nederland is demografisch het dichtst bevolkte land van Europa. We hebben echt een ontzettend dichte bebouwing in heel Nederland en het minste bos van heel Europa. Bouwen, bouwen, bouwen is dus vaak geen realistische dan wel snel realiseerbare oplossing. Gronden zijn er niet en als die er zijn, zijn ze extreem duur. Als het dus geen realistische optie is om binnen nu en pakweg tien jaar honderdduizenden woningen erbij te bouwen, stel ik opnieuw mijn vraag. Je hebt iemand met een riant inkomen die een huur betaalt van €500 en je hebt mensen op een wachtlijst, die daar al acht jaar op staan. Hoe is het dan? Hoe wegen we dat dan tegen elkaar af?

De heer Bashir (SP):
Dan ben ik er nog geen voorstander van om mensen die €45.000 verdienen uit hun huizen weg te jagen. Dan is het heel simpel. Dan moet je op de wachtlijst staan en wachten tot er een woning voor jou beschikbaar komt. Dat is niet de oplossing waar wij voor hebben gekozen. De heer Van Vliet zegt dat het tien jaar duurt voordat die huizen worden gebouwd. Daar ben ik het mee eens. Het duurt lang voordat die huizen worden gebouwd. Als je nu echter niets doet, zal het over tien jaar ook weer tien jaar duren voordat die huizen worden gebouwd. Je kunt nu aan de slag en dan heb je straks wat.

De heer Van der Linde (VVD):
De heer Bashir leeft in een andere economisch universum dan ik. Dat hebben we al eerder vastgesteld. Ik probeer toch even duidelijkheid te krijgen. Er zijn lange wachtlijsten, er zijn te hoge huren en er moet meer bij worden gebouwd. Als je nu de huren verlaagt, worden dan in de optiek van de heer Bashir de wachtlijsten korter of langer? Als je bij gaat bouwen, hoeveel procent van de totale woningvoorraad moet dan sociale huurwoning worden in de zienswijze van de heer Bashir?

De heer Bashir (SP):
Er is door het Economisch Instituut voor de Bouw berekend hoeveel woningen er op dit moment te weinig zijn in de sociale huursector. Dat heeft de minister zelf ook onderschreven. Het gaat om 100.000 woningen. Die moeten nu gebouwd worden. Er moeten nu 100.000 woningen bij komen. Op het moment dat je gaat bouwen, wordt het aandeel inderdaad groter. Je moet echter niet alleen sociale huurwoningen bouwen. Je moet ook in andere sectoren bouwen, zodat mensen keuze hebben. Er is de afgelopen tijd gewoon te weinig gebouwd en dan krijg je de situatie waarin we nu zitten. Dan kun je wel proberen om mensen uit hun huizen weg te jagen, maar als ze nergens heen kunnen dan houdt het op. Als mensen niet weg kunnen uit hun woning, als ze niet kunnen verhuizen omdat er geen woningen beschikbaar zijn, kun je de huren wel blijven verhogen, zoals de VVD en de PvdA op dit moment doen, maar worden de problemen niet opgelost.

De heer Van der Linde (VVD):
Dan maak ik even een sommetje met de heer Bashir. Er zijn 7,6 miljoen woningen. Dat betekent dat er net iets meer dan twee personen per woning zijn. Ik noem dat persoonlijk geen woningnood, maar daar kunnen we verschillend over denken. De heer Bashir bouwt er nog 100.000 bij. Dan hebben we er 7,7 miljoen. Mijn vraag blijft dan hoeveel procent daarvan dan sociale huisvesting moet zijn.

De heer Bashir (SP):
Ik heb net gezegd dat er een tekort is van 100.000 sociale huurwoningen. Ik ben er voorstander van dat er ook in andere sectoren wordt gebouwd. Misschien kunnen we elkaar daarin vinden. Als de VVD bereid is om, net als de SP, de verhuurderheffing om te zetten in een investeringsplicht, kan ik de heer Van der Linde garanderen dat het eigenlijk niets kost. De verhuurderheffing omzetten in een investeringsplicht zal ervoor zorgen dat woningcorporaties vreemd vermogen kunnen aantrekken. Vervolgens moeten ze over de investeringen btw betalen. Woningcorporaties zullen opdrachten uitschrijven en degenen die de opdrachten winnen moeten ook weer belasting betalen: inkomstenbelasting, loonbelasting en eventueel vennootschapsbelasting. Het kan dus zelfs zo zijn dat het meer oplevert en we er tegelijkertijd ook nog huizen bij krijgen. De oplossing is volgens mij veel simpeler dan de VVD wil geloven.

De heer Van der Linde (VVD):
Voorzitter. Je huis moet de fijnste plek op aarde zijn, de plek waar je met je gezin woont, waar je vrienden ontvangt, waar je 's avonds tv-kijkt of een spelletje doet, waar je hangend over de heg met de buren een praatje maakt. Elke plek waar je ooit hebt gewoond is een levenslange herinnering.

Het is terecht dat we die plek beschermen, ook in de wet. Je koophuis mag niet zomaar worden onteigend en het contract voor je huurhuis mag niet zomaar worden opgezegd. Maar we kunnen ook doorschieten met huurbescherming. Eens verhuurd is altijd verhuurd. Soms is de redelijkheid volkomen zoek. We wonen in een land waar mensen zelf keuzes willen maken. Als je in Groningen woont en werk vindt in Eindhoven, wil je daar zo snel mogelijk naartoe kunnen verhuizen. Als je als mantelzorger dicht bij je ouders in Haarlem wilt zijn, wil je ook op fietsafstand van die ouders kunnen gaan wonen. De huursector wordt steeds belangrijker om die begrijpelijke wensen van hardwerkende Nederlanders te kunnen vervullen. Dan moet die markt wel een beetje in beweging zijn. Er moeten woningen vrijkomen en er moet een beetje keuzevrijheid zijn in het huurrecht.

Veel particuliere verhuurders twijfelen of zij een woning willen verhuren. Tijdelijke huur kan ze over de streep trekken. Wij doen veel mensen op de woningmarkt tekort met de huidige beperkingen. Natuurlijk zoeken mensen dan zelf een praktische oplossing. Ze maken onderlinge afspraken, die vaak prima werken. Of ze maken een constructie met de clausule opzegging vanwege dringend eigen gebruik. Die wordt meestal door een rechter wel gehonoreerd. Dringend eigen gebruik is zo langzamerhand de stopverf in het huurrecht: het is gemaakt voor een duidelijk doel, maar je kunt er alles mee fixen. Dat gebeurt dan ook. Uiteindelijk heeft de verhuurder er weinig houvast aan. Naarmate de opzeggingsgrond in de jurisprudentie wordt verbreed en verdiept, hebben vooral huurders minder duidelijkheid. Er is dus alle reden om een goed stelsel van tijdelijke huurcontracten in te voeren. De belangrijkste vernieuwing daarbij is het algemeen huurcontract voor bepaalde tijd. Juist zo'n contract zorgt voor nieuw aanbod. Het biedt een kans voor de mantelzorger of de projectmedewerker die korte tijd ergens wil wonen. Het eenjaarscontract is een grote stap vooruit.

De VVD wil graag een stap verder. In de consultatieversie van deze wet ging het nog over tweejaarscontracten. Blijkbaar zijn die ingeruild voor eenjaarscontracten. Het is ons niet duidelijk geworden waarom dat is gebeurd. Wel lezen we in de nota naar aanleiding van het verslag: "Het is te verwachten dat een langere periode zou leiden tot een groter aanbod vanuit verhuurders." Bingo. Ik heb om die reden een amendement ingediend om terug te gaan naar het oorspronkelijke plan, met contracten voor twee jaar. We maken daarmee de wet effectiever en we geven mensen om wie het gaat, huurders en verhuurders, veel meer mogelijkheden om hun eigen afspraken te maken. Eén jaar of twee jaar, dat bepaal je gewoon samen.

Naast dit algemene tijdelijke contract wordt de term "dringend eigen gebruik" beter uitgewerkt en worden bestaande mogelijkheden verruimd. Het jongerencontract komt overeen met de wet van mevrouw Schouten, die wij vanavond al hebben behandeld. Het campuscontract wordt verruimd zodat ook promovendi onderdak kunnen krijgen. Daarnaast treffen we maatregelen voor die paar duizend gezinnen vanaf acht personen en geven we ruimte aan mensen die een paar jaar voor hun werk in het buitenland zitten en hun huis willen verhuren.

Met tijdelijke contracten zetten we een grote stap naar doorstroming in de sociale huisvesting. Deze coalitie heeft op allerlei manieren het functioneren van de woningmarkt verbeterd. De sociale huur is teruggebracht tot de kerntaak: het leveren van betaalbare woningen voor mensen met een kleine portemonnee, zoals de heer Bashir zo graag wil. We stimuleren dat corporaties dure woningen afstoten zodat ze echt betaalbare woningen terug kunnen bouwen. Bij de voordeur hebben we de passendheidstoets ingevoerd. Woningen worden alleen verhuurd aan de doelgroep. Wie er dan al woont maar eigenlijk te veel verdient omdat hij meer is gaan verdienen, wordt niet weggestuurd maar gaat wel meer betalen. Ik vind dat logisch en redelijk. Het is tenslotte een sociale voorziening.

Die maatregelen hebben inmiddels effect, maar laten we eerlijk zijn: het duurt geheel volgens verwachting een jaar of wat voor die doorstroming op gang komt. Door de tijdelijke huren nu een goede plaats te geven in het huurrecht, bevorderen wij de doorstroom waar dat nodig is.

Dit wetsvoorstel regelt ook de huursombenadering. Ik vertel geen geheim als ik zeg dat daarover lang is gepraat binnen de coalitie en met veel partijen daarbuiten. De huurstijging bij de corporaties wordt beperkt tot gemiddeld de inflatie plus 1%, en voor afzonderlijke woningen tot inflatie plus 2,5%. Wij bieden daarmee zekerheid aan de huurders.

De heer Bashir (SP):
Ik ben verbaasd om de heer Van der Linde te horen zeggen dat het beleid werkt. Ik zie ook de cijfers maar ik zie toch iets anders, namelijk dat maar 3% van de mensen die zogenaamd scheefwonen verhuisd is. Ik zeg "zogenaamd", want dat vindt het kabinet. Dus 97% is blijven zitten waar ze zaten. Hoezo werkt het beleid?

De heer Van der Linde (VVD):
Ik zei vrij eerlijk en helder dat het een jaar of wat duurt voor de boel op gang komt. Die hele huizenmarkt is een schip dat maar heel langzaam van koers komt. Wij doen er alles aan om dat een beetje voor elkaar te krijgen. Maar dan wijs ik op de goede dingen. Er moet een alternatief zijn voor die mensen. Als je kijkt naar de cijfers, zie je dat er tienduizenden vrijesectorhuurwoningen bij komen. Die woningen zijn nodig voor de doorstroming. Aan de onderkant wordt er bijgebouwd. Er komen toch weer meer koopwoningen. Ik ben het geheel met de heer Bashir eens dat er meer gebouwd moet worden. Corporaties zijn op dat punt achtergebleven de afgelopen jaren; dat hebben wij hier vaak genoeg gewisseld, maar je ziet het wel op gang komen, al is het tergend langzaam.

De heer Bashir (SP):
Het kabinet wil scheefwoners aanpakken. Tegelijkertijd worden de huren voor heel veel mensen verhoogd. In de afgelopen vijf jaar zijn de huren met meer dan 28% omhooggegaan. Hoeveel moeten de huren verder omhooggaan voordat eindelijk de doorstroming komt waar de VVD op zit te wachten maar die nog niet is gekomen? Hoeveel accepteert de VVD? Hoeveel mogen de huren nog meer stijgen?

De heer Van der Linde (VVD):
De mensen met de kleinste portemonnee zijn voortdurend ontzien bij de huurverhogingen. Die hebben echt geen 28% in vijf jaar voor de kiezen gekregen. Scheefwoners hebben dat wel. Dat ben ik met de heer Bashir eens. Ik ben het ook met hem eens dat ze dat niet leuk vinden, maar het is wel een faire deal. Je maakt gebruik van een sociale voorziening. Als je er echt niet voor in aanmerking komt, betaal je iets meer. Ik vind dat logisch.

Ik was gebleven bij de huursombenadering. De afgelopen dagen ontvingen wij vele tientallen berichten van huurdersverenigingen. Dank u wel, mijnheer Paping. Ik begrijp de onrust die sommige huurders hebben, maar wij gooien geen bommen op het huurrecht. Wij blijven redelijk dicht bij het sociaal huurakkoord en bieden met de huursom duidelijkheid aan huurders. Er zijn wel grenzen. Als wij bij de jaarlijkse huurverhoging mensen met een te groot huis gaan ontzien om de enige reden dat ze een te groot huis hebben, dan komt die doorstroming natuurlijk nooit op gang. Ik hoop dat de koepelorganisaties, die ons zo goed weten te vinden, nog eens de hoofden bij elkaar willen steken, zodat dure scheefwoners weer rechtwoners worden, en dus kunnen verhuizen naar een betaalbare woning. Die huurbegrenzing van inflatie plus 2,5% zorgt er al wel voor dat je gemakkelijker kunt overstappen naar een vrijkomende, meer passende woning.

Dan nog een punt van uitvoering. Er was tot nu toe sprake van een vijfjaarlijkse of een driejaarlijkse inkomenstoets. Van verschillende kanten wordt gesuggereerd deze om te zetten in een jaarlijkse inkomenstoets. Ik zag dat er inmiddels ook een amendement van die strekking ligt. Kan de minister ingaan op de voors en tegens ervan? Voorkomt dit ingewikkelde middeling van inkomens? Wat doet dit voor de administratieve lasten?

Ik heb nog een laatste punt. Uit het veld horen we dat elke woningverbetering onder die huursom moet vallen. Dit zou een rem kunnen zetten op verduurzaming en isolatie. Kan de minister hierop ingaan?

De VVD ziet dit wetsvoorstel als een grote stap naar een flexibele woningmarkt en als een noodzakelijke stap in de versoepeling van het huurrecht. Tijdelijke contracten vergroten het aanbod in de particuliere sector en bevorderen de doorstroming in de sociale sector. Daarmee is een volgende stap gezet naar een woningmarkt die ook echt functioneert als een markt.

De heer Bashir (SP):
Ik heb nog een vraag over het amendement van de heer Van der Linde om de tijdelijkheid op te rekken van een naar twee jaar. De VVD zegt dat tijdelijkheid goed is voor de doorstroming op de woningmarkt. Als het een jaar is, is er meer doorstroming. Als het twee jaar is, zou er nog veel meer doorstroming zijn. Waarom stelt de VVD niet voor om de vaste contracten in het geheel af te schaffen?

De heer Van der Linde (VVD):
Mag ik hierop antwoorden met een wedervraag? Gaat de heer Bashir mij dan steunen?

De heer Bashir (SP):
Volgens mij is het zo dat ik de vragen mag stellen.

De voorzitter:
Dat is ook zo.

De heer Bashir (SP):
De SP is niet voor tijdelijke huurcontracten. Dat is ook de kern geweest van mijn betoog op de plek waar nu de heer Van der Linde staat. Als de VVD zegt dat tijdelijkheid goed is, ben ik benieuwd waarom de VVD voor twee jaar kiest en niet voor onbeperkt tijdelijk.

De heer Van der Linde (VVD):
Mijn tegenvraag was natuurlijk een retorische. Ik heb daar geen draagvlak voor. Ik vind twee jaar een mooi afgebakend geheel. Dit doet ook recht aan veel mensen die zich in een tijdelijke situatie bevinden. Een jaar zou dan net knellend kunnen zijn. Ik vond het ook prima in de consultatieversie van het wetsvoorstel. Eigenlijk wil ik die gewoon weer terug hebben. Als ik ooit nog eens draagvlak krijg voor drie jaar — misschien kunnen we dat proberen — zou mijn voorstel zijn om het te evalueren en te bekijken of dit echt heeft gewerkt. Dat vind ik dan ook weer logisch.

De voorzitter:
Mijnheer Bashir, wij doen het in een vraag en een wedervraag, tenzij een vraag niet is beantwoord. Volgens mij is dit nu wel het geval.

De heer Van der Linde (VVD):
Die vraag was nog niet gesteld!

De heer Bashir (SP):
Als ik het goed begrijp, is de VVD voor het afschaffen van alle vaste contracten. De VVD zou hiervoor zijn als hiervoor een meerderheid in de Kamer zou zijn.

De heer Van der Linde (VVD):
Nee. Dat zou ik niet gezegd willen hebben. Wij zijn voor een groot scala aan mogelijkheden. Het gewone huurcontract voor onbepaalde tijd blijft natuurlijk het uitgangspunt van het huurrecht. Ik zou de gesprekken die ik met dezen en genen heb gevoerd, niet op dezelfde manier gevoerd hebben als ik had geroepen: doe alles maar tijdelijk. Dat zou niet onze keuze zijn.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Een bijzonder element in de een- en vijfjaarscontracten is dat deze van rechtswege vervallen. Dit gaat automatisch en daarna zijn er niet veel mogelijkheden om naar de rechter te gaan als je het niet eens bent met die beslissing. Wat vindt de heer Van der Linde daarvan?

De heer Van der Linde (VVD):
Als je een afspraak maakt voor een tijdelijk contract is dat een tijdelijk contract. Ik probeer mevrouw Schouten nu even te begrijpen. Als je van tevoren een jaar afspreekt, zou het niet mijn keuze zijn om vervolgens bij de rechter daar meer uit te slepen. Tenzij zij spreekt over de huurhoogte, want daarmee moet je naar de Huurcommissie kunnen.

De voorzitter:
Mevrouw Schouten, u mag het toelichten.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Er wordt al één element genoemd. Wij hebben in discussies vaker gesproken over de omstandigheden waarbinnen het niet terecht is dat de huur ophoudt. Het gaat hier over maxima, bijvoorbeeld van een jaar of vijf jaar, maar dit mag ook korter zijn. Er kunnen echter nog redenen zijn waardoor je het oneerlijk vindt en je het door de rechter wilt laten toetsen. Het is de kern van onze rechtsstaat, dat mensen naar de rechter kunnen om het aan te vechten, als ze het ergens niet mee eens zijn. Is het geen wezenlijk verschil met alle andere tijdelijke huurcontracten dat dit hier niet kan en dat we er misschien voor moeten zorgen dat we die waarborgen wel houden? Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als in een opvolgend contract al een veel hogere huur gevraagd gaat worden van een persoon terwijl dit niet redelijk is.

De heer Van der Linde (VVD):
Ik probeer mevrouw Schouten te volgen. Volgens mij kan iemand altijd naar de rechter. De rechter zal diegene alleen niet altijd ontvankelijk verklaren als diegene een huurcontract voor een jaar heeft. Volgens mij hebben we het niet uitgesloten dat iemand naar de rechter kan.

De voorzitter:
Gaat u verder. Met antwoorden, bedoel ik.

De heer Van der Linde (VVD):
Wij ontzeggen iemand toch niet de gang naar de rechter, neem ik aan?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Het gaat om het van rechtswege laten vervallen, dus dat er automatisch een klap valt. We hebben net mijn initiatiefwetsvoorstel behandeld. Daarin moet er een actieve handeling zijn van de verhuurder om ervoor te zorgen dat het contract wordt opgezegd, waartegen een huurder bezwaar kan aantekenen als er geen goede redenen voor de opzegging zijn. Het lijkt mij vrij fundamenteel dat wij dit soort elementen goed regelen, juist om de huurbescherming ook op peil te houden. Daarnaar zoek ik bij de heer Van der Linde, die van een partij is die dit soort rechten toch ook graag wil eerbiedigen. Moeten we dat misschien niet wat meer aanscherpen bij deze tijdelijke contracten?

De heer Van der Linde (VVD):
Dat gaat niet over de gang naar de rechter, maar over de vraag of de verhuurder een actieve handeling moet plegen om het huurcontract dat al voor een bepaalde periode was aangegaan, op te zeggen. Ik denk dat de meeste verhuurders in de praktijk een briefje zullen schrijven om zeker te weten dat de huurder het pand verlaat. Ik denk dat dit in de praktijk gewoon geregeld is. Wanneer je voor een jaar huurt, weet je dat je eruit moet. Ik vind het niet nodig om dat nog eens apart vast te leggen.

De heer Ronnes (CDA):
De heer Van der Linde geeft nogmaals helder aan dat het huurcontract voor onbepaalde tijd het uitgangspunt blijft voor hem. Ik ben zo benieuwd naar de wijze waarop hij wil waarborgen dat dit type contract ook het uitgangspunt blijft. Het is mooi dat hij dit hier zegt, maar op het moment dat er in iedere situatie een contract voor bepaalde tijd mogelijk is, vraag ik mij af hoe hij dit waarborgt.

De heer Van der Linde (VVD):
We hebben na enig overleg in het wetsvoorstel opgenomen dat de corporaties uitgesloten zijn. Die zijn verreweg de grootste verhuurders. Daarmee is dit de facto een feit.

De heer Ronnes (CDA):
Volgens mij is dit geen antwoord op mijn vraag. De heer Van der Linde zegt dat een contract voor onbepaalde tijd het uitgangspunt is. Hoe waarborgt hij dan dat dit het uitgangspunt blijft?

De heer Van der Linde (VVD):
Dat is gewaarborgd omdat corporaties alleen maar contracten voor onbepaalde tijd mogen aanbieden, behalve dan voor de speciale groepen die we hebben geformuleerd. Het algemene contract is alleen voor particuliere verhuurders. Per saldo zal in verreweg de meeste gevallen een contract voor onbepaalde tijd worden aangegaan. Om het verhaal volledig te maken: we bouwen precies om deze reden ook nog een evaluatie in, zodat we dit na een paar jaar kunnen bekijken.

De heer Ronnes (CDA):
Wellicht komen we er later in de discussie nog op terug.

De heer Madlener (PVV):
Meer contractvrijheid is op zich goed in een markt, mits een markt functioneert, waarbij er voldoende aanbod is. Hoe zit het nu met dat tijdelijke contract van twee jaar? Als je daar als verhuurder vanaf wilt, kun je dat na twee jaar opzeggen. Ik kan mij voorstellen dat dit voor particuliere verhuurders heel fijn is, maar hoe zit het met de huurder? Wanneer de huurder na bijvoorbeeld drie maanden wil opzeggen, is hij dan een vergoeding verschuldigd of kan hij dan altijd opzeggen?

De heer Van der Linde (VVD):
Wat mij betreft is tussentijds opzeggen mogelijk. Als ik het goed heb begrepen, heeft de heer De Vries daartoe een amendement ingediend. Dat zullen wij steunen.

De heer Madlener (PVV):
In een aantal andere landen kun je een contract eerder opzeggen, maar dan wordt er een afspraak gemaakt over een boete. In België heb je in principe een contract voor vijf jaar. Als je er als huurder uit wilt, dan kan dat, maar dan moet je aan de verhuurder wel zoveel maanden huur betalen als boete. Met uw voorstel lijkt het ook die kant op te gaan. Er staat niet expliciet een boetevrije opzegging voor de huurder in. Daarom wil ik nog even duidelijkheid hebben over deze casus.

De heer Van der Linde (VVD):
De heer Madlener mag het zien als één pakketje met het amendement van de heer De Vries.

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Van der Linde (VVD):
Ik ben klaar.

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Voorzitter. Complimenten aan de minister voor Wonen en Rijksdienst omdat hij na de nieuwe Woningwet opnieuw met betekenisvolle wetgeving komt op het terrein van het wonen. Je moet ergens beginnen bij het aanpakken van scheefwonen en dat begin is er nu. Door de huursombenadering groeien bovendien huurprijs en woningkwaliteit meer naar elkaar toe. Desondanks heb ik wel vragen over het wetsvoorstel, met name over de uiteindelijke effectiviteit ervan.

Het wetsvoorstel bestaat uit twee delen: een deel over de huursombenadering per corporatie en een deel over een inkomenstoets voor de echte doorstroming. Is inflatoire huurstijging plus maximaal 4% bij een te hoog inkomen een echt krachtig instrument om die scheefwoners naar een andere woning te "begeleiden"? Je voelt gewoon op je klompen aan dat dit niet de oplossing is om honderdduizenden scheefwoners te laten doorstromen. Het echte probleem is immers dat er geen balans is tussen de gereguleerde huurmarkt enerzijds en de vrijehuursector en de koopmarkt anderzijds. Hoe gaat iemand met een brutojaarinkomen boven de €38.850, die twee of drie jaar een huurverhoging krijgt van inflatie plus 4%, een vervangende huurwoning vinden, als die er amper zijn? Met de inhaalslag die in de vrije sector gemaakt moet worden, gaat dat tientallen jaren duren.

In dit verband merk ik ook op dat de particuliere sector geheel buiten het wetsvoorstel blijft. Wat is hiervoor de doorslaggevende reden? Is dat het feit dat zij buiten de afspraken over het sociaal huurakkoord bleven? Zijn beide sectoren niet juist intens aan elkaar gelinkt? Hoe gaat de vrijehuursector een impuls krijgen als in die sector de huren ongebreideld kunnen stijgen? Iemand die nu bij een corporatie bijvoorbeeld €650 huur per maand betaalt, kan niet zomaar plotseling per maand €900 gaan betalen, terwijl er al bijna geen keuze is in de vrije sector. Als er al een woning beschikbaar is met een huurprijs tussen de €710 en pakweg €800 per maand, zijn er altijd meerdere gegadigden. Daarboven zullen alleen woningzoekenden met een aanzienlijk hoger brutojaarinkomen een realistische kans hebben. Kan de particuliere sector voor wat betreft de huursom op een of andere manier onder de reikwijdte van de voorliggende wettelijke maatregel komen? Ik hoor hierop graag het commentaar van de minister.

Ik denk zelf dat meer maatwerk noodzakelijk is om het doorstromen van scheefwoners te versnellen. Als bijvoorbeeld een persoon met een jaarinkomen van zo'n €35.000 nog steeds in een studentenwoning kan blijven, moet je die persoon wellicht nog wat meer aansporen om eens iets anders te zoeken. Hoe ziet de minister de mogelijkheid van meer maatwerk?

Behalve over de effectiviteit van het wetsvoorstel heb ik een aantal specifieke vragen. Om vast te stellen of iemand te veel verdient voor de sociale woning waar hij of zij in woont, wordt het inkomen getoetst door de Belastingdienst. Die toets vindt nu eenmaal per drie jaar plaats. Dat vind ik te weinig en over een te lange periode. Ik heb afgelopen middag in het mondelinge vragenuur aan de staatssecretaris van Financiën gevraagd om voor dit debat te laten weten of de Belastingdienst het aankan om het inkomen van deze groep sociale huurders een keer per jaar te checken. Eerder was immers aangegeven dat dat slechts een keer per drie jaar zou kunnen. Welnu, we hebben net een brief van de staatssecretaris van Financiën binnen en het kan: de Belastingdienst kan een keer per jaar die inkomenstoets doen. Mijn vraag is dus of de minister nu kan toezeggen dat de inkomenstoets een keer per jaar gaat plaatsvinden en dat hij het oordeel over het amendement dat ik samen met collega Ronnes van het CDA heb ingediend, dus aan de Kamer kan overlaten.

Ik ga nu in op de overgangsperiode in 2016. Volgens veel betrokkenen is het verstandig om de huursombenadering, waar de meesten achter staan, in te laten gaan per 1 januari 2017, opdat we geen hybride jaar 2016 krijgen met twee systemen naast elkaar. Ik verwijs voor dit punt naar het daarop betrekking hebbende amendement, dat ik ook samen met collega Ronnes heb ingediend. Ik krijg graag een reactie van de minister op het punt van die ingangsdatum.

De heer Madlener (PVV):
Ik wil ingaan op het vorige punt, de vraag of de toets een keer per drie jaar of een keer per jaar moet plaatsvinden. Een keer per jaar is natuurlijk eerlijker, want het inkomen kan veranderen. Dat is zeker tegenwoordig zo, met al die zzp'ers. Die verdienen een jaar misschien veel, maar zij kunnen ook een jaar wat minder verdienen. Is het de bedoeling van de heer Van Vliet om huurverlaging te laten plaatsvinden als het inkomen gedaald is in plaats van gestegen? Krijgt de huurder de huurverhoging dan als het ware terug door de huur weer te laten verlagen?

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Dat is een terecht punt van de heer Madlener. Het mooie van de huursombenadering is dat je per corporatie alles in één pot gooit. Dat laat volgens mij de mogelijkheid van een huurverlaging open. Als de heer Madlener mijn persoonlijke mening hierover vraagt: als we de inkomenstoets per jaar doen, is dat natuurlijk niet voor niets en moet je daar ook consequenties aan verbinden als blijkt dat het inkomen is geduikeld. De huursombenadering laat volgens mij voor een corporatie de mogelijkheid open om binnen het totaal ook een huur te verlagen. Het antwoord is dus ja.

De heer Madlener (PVV):
Iets openlaten is iets anders dan de huur daadwerkelijk verlagen. Ik vraag de heer Van Vliet dus wat hij hiervan vindt. Als je de huur verhoogt als iemand meer verdient — de heer Van Vliet steunt dat principe — kan het ook andersom zijn. Als iemand minder verdient, vindt de heer Van Vliet dat de consequentie daarvan dan moet zijn dat de huur weer verlaagd wordt naar het oude niveau?

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Ik heb altijd heel consequent gezegd: als je tarief X betaalt over je inkomen, moet je aftrekbare kosten ook tegen tarief X kunnen aftrekken. Dat geldt ook in dit geval. De cirkel moet wel rond blijven. Als de huur wordt verhoogd als je inkomen stijgt, moet de huur uiteraard ook verlaagd kunnen worden als het inkomen aantoonbaar daalt. Anders krijg je immers een onmogelijke situatie waarin mensen vastlopen met allerlei schuldenproblematiek. Daar zit ik niet op te wachten.

Ik ga nu in op de uitbreiding van de mogelijkheden in het huurrecht om met tijdelijkecontractmodellen te werken. Onder bepaalde voorwaarden, zoals die ook zijn geschetst door collega Van der Linde, kan ik daarachter staan. Dat past immers in mijn eigen zojuist geschetste streven om met meer maatwerk de doorstroming op de huurmarkt te bevorderen. Meer contractuele mogelijkheden betekent meer aanbod van huurwoningen. Ik neem aan dat wij dit kunnen monitoren in de jaarlijkse Staat van de Volkshuisvesting vanaf 2018. Ik vraag de minister of dit inderdaad het geval is, zodat wij kunnen checken of deze tijdelijke contracten inderdaad meer aanbod van huurwoningen hebben opgeleverd. Ik zie een evenwicht in de plannen van de VVD en de PvdA, zoals ik die nu ken, om tijdelijke contracten van één jaar op te rekken naar twee jaar, waarbij de huurder wel het recht krijgt om tussentijds op te zeggen. Dat voorstel lijkt mij best in balans. Bovendien, zeg ik er nog maar eens duidelijk bij, om het te ontdoen van bepaalde emoties, kan iedere huurder ervoor kiezen of hij of zij gebruikmaakt van een tijdelijk contract. Het normale instrumentarium, het huurrecht met alle huurbescherming van dien en de contracten voor onbepaalde tijd, blijft natuurlijk gehandhaafd. Dat is het uitgangspunt in de Nederlandse huurwereld en ook ik onderschrijf dat uitgangspunt.

De huursombenadering is een rekbaar begrip. Of huren wel of niet boveninflatoir verhoogd kunnen worden, hangt af van de componenten die je in de totale huursom laat meetellen. Ik zal mij hier niet verlagen tot micromanagement en mij er niet over uitlaten welke dingen erin en welke eruit moeten. Daarvoor verwijs ik naar het sociaal huurakkoord, waar volgens mij ook de minister zich achter heeft geschaard. Misschien kan de minister nog even vertellen wie van onze bekvechters van vandaag, Aedes of de Woonbond, er gelijk heeft in de betrokken stellingen. Overigens neem ik aan dat de huurstijgingen slechts meetellen tot aan de huurliberalisatiegrens. Dat lijkt mij volstrekt logisch. Kan de minister dat bevestigen?

Ik heb nog een vraag over de doelgroepen voor de inkomenstoets. Als je echt werk wil maken van doorstroming, moet iedereen die in een sociale huurwoning zit uiteindelijk onder die inkomenstoets vallen, ongeacht bijvoorbeeld de leeftijd. Op dit punt overweeg ik de indiening van een motie in tweede termijn, aangezien de minister van plan is om bepaalde groepen uit te zonderen, bijvoorbeeld de ouderen. De Raad van State heeft in zijn commentaar gezegd niet goed te kunnen plaatsen waarom die uitzondering voor de ouderen wordt gemaakt. De minister zegt daarover dat de ouderen te maken hebben met een verlaging van het inkomen, maar juist om dat te kunnen nagaan, voer je toch een inkomenstoets in? Laat die dan ook los op die groep. Ik wil op dit punt niet discrimineren op leeftijd. Woon je in een sociale huurwoning, dan wordt je inkomen getoetst.

Kortom, ik neig naar steun voor het wetsvoorstel, maar ik verwacht wel een serieuze reactie van de minister op mijn vragen en punten.

De heer Bashir (SP):
Voordat we dit wetsvoorstel gingen behandelen, hebben wij een ander wetsvoorstel aan de orde gehad, inzake huurcontracten voor jongeren. Ook die krijgen tijdelijke contracten, voor vijf jaar, met de mogelijkheid van verlenging met twee jaar. In het voorliggende wetsvoorstel worden tijdelijke contracten voor iedereen opengesteld voor maximaal één jaar. Wij zouden daarmee wellicht iets kunnen doen aan de wachtlijsten; wij zouden die misschien met een dag of twee dagen kunnen verkorten. Het probleem zelf echter lossen wij daarmee niet op. Waarom hoor ik daar niets over bij de heer Van Vliet en ook andere collega's? Waarom gaan wij niet gewoon bouwen? Waarom laten wij de minister voor Wonen en Rijksdienst niet bouwen, zodat de wachtlijsten verdwijnen?

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Dat is een interessante inhoudelijke discussie. We hadden er zojuist al een interruptiedebatje over. Als je meer huurwoningen wilt bouwen, moet je de mogelijkheden daartoe realistisch in beeld krijgen. Is er grond voor die woningen? Zijn er financiële middelen voor? Om hoeveel huurwoningen gaat het? Voor welke categorieën zijn ze bestemd? Over de wachtlijsten aan de onderkant van de sociale huurmarkt, voor de echt goedkope woningen, zeg ik: laten wij er gezamenlijk naar streven om in dat segment gebruik te maken van de investeringscapaciteit die woningcorporaties volgens mij nog steeds hebben. Ik weet dat de heer Bashir zegt dat die capaciteit vooral door de verhuurderheffing is aangetast. Wellicht zit daar een causaal verband tussen, maar ik ben van mening dat de corporaties met de garanties van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw nog steeds in staat zijn om voldoende financiële middelen aan te trekken om in dit land woningen te bouwen. Absoluut. Alleen zullen wij daarvoor in sommige regio's eerst moeten slopen, zodat er plaats komt voor nieuwe woningen. Ik zeg dus ja tegen bouwen, bouwen en bouwen, indien dit realistisch mogelijk is. Het nu voorliggende wetsvoorstel, dat een eerste aanzet geeft tot het eindelijk een keer aanpakken van scheefwoners, maakt gebruik van andere instrumenten. Ik ben een voorstander van flexibiliteit door maatwerk.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. Onze huurbescherming is een groot goed. Er kunnen omstandigheden zijn waardoor tijdelijke huur nodig is. Dat heb ik zojuist ook betoogd in mijn termijn van het wetsvoorstel over jongerencontracten. Er zijn ook situaties die zich daartoe lenen, alleen moet een groot toetspunt altijd zijn: gaan we de huurbescherming niet onnodig ver oprekken? Het vaste contract met huurbescherming is de norm; dat hoor ik hier heel veel partijen zeggen. Ik denk dat we ook moeten proberen om niet te ver van die norm af te wijken in het zoeken naar maatwerk, waar soms tijdelijke contracten voor nodig zijn. Dan is de vraag of het voorliggende wetsvoorstel het dichtst bij die ideale norm blijft en tegelijkertijd ook wat ruimte biedt voor maatwerk.

In dit wetsvoorstel is ook een ander element gevoegd, namelijk de huursombenadering. Het zijn twee onderdelen die wat ons betreft niet samen in één wet hadden gehoeven. Sterker nog: ik denk dat het ook een deel van de moeilijkheid van de discussie veroorzaakt. Ik constateer echter dat dit nu wel het geval is. Ik hoop dan ook dat de minister bevredigend antwoord kan geven op onze vragen op de verschillende onderdelen.

Ik begin met het onderdeel huursombenadering. Met dat onderdeel zijn wij gewoon blij; dat kan ik ronduit zeggen. Al bij het woonakkoord heeft mijn partij ervoor gestreden dat we op enig moment zouden gaan naar een vorm van huursombenadering. Dat is best een pittige discussie geweest, want als je aan het ene rad gaat draaien, gebeurt er aan de andere kant weer van alles waardoor er weer allerlei andere discussies omhoogpoppen. Ik ben dus blij dat Aedes en de Woonbond samen tot een voorstel zijn gekomen. Ik denk dat we daardoor breed draagvlak voor het voorstel hebben georganiseerd, zowel bij de woningcorporaties als bij de huurders. Overigens krijgen we nu weer heel veel brieven binnen waarin staat dat we toch op onderdelen afwijken. Het klopt dat dit wetsvoorstel van de minister geen exacte kopie is van het voorstel, maar de huurders vragen ons nu ook om er een aantal onderdelen uit te halen die ze er volgens mij eerst zelf hebben ingefietst. Ik blijf dus maar zo dicht mogelijk bij wat er is afgesproken.

De heer Madlener (PVV):
Ik hoor hier dat de huurders blij moeten zijn met wat er in het afgelopen jaar is gebeurd. Ik denk dat mevrouw Schouten dat beter kan intrekken, want de huurder, de gewone man die een huurwoning heeft, heeft natuurlijk gigantisch veel huurverhoging gekregen. Die heeft hierdoor enorm aan koopkracht ingeleverd. Die is dus helemaal niet blij met het beleid met de afspraken van mevrouw Schouten en met alle huurverhogingen. Misschien kan zij dus spreken namens de organisaties, maar niet namens de huurders. Dat zou ik niet doen als ik haar was. Die krijgen ook nog eens al die asielzoekers in hun wijk.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
De heer Madlener luistert echt niet naar wat ik zeg. Dat is niet de eerste keer vandaag. Ik heb gezegd dat juist het voorstel van de huursombenadering heel erg vanuit de Woonbond en de corporaties kwam. Die hebben ervoor geageerd om dat punt ook in het woonakkoord te krijgen. Dat is gelukt en we hebben hier nu de uitwerking daarvan. Zij hebben samen een akkoord gesloten over deze huursombenadering. De heer Madlener legt mij nu allerlei woorden in de mond die ik niet heb gezegd.

De heer Madlener (PVV):
Ik vond dat de woordvoerster van de ChristenUnie het een beetje deed voorkomen alsof dankzij de ChristenUnie de huurders tevreden kunnen zijn. Het tegendeel is waar. De ChristenUnie al die enorme huurverhogingen gesteund. De ChristenUnie is voor de open grenzen en de voorrang voor asielzoekers. De ChristenUnie is de partij die de huurders gigantisch in de steek heeft gelaten. Dus als mevrouw Schouten het daarmee eens is, hoeft zij wat mij betreft ook niet meer over de huurders te spreken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik denk dat ik hier maar niet meer op inga, voorzitter.

Ik ga de onderdelen van de wet af waarover wij nog wat vragen hebben ten aanzien van de huursombenadering. Er is iets niet helemaal duidelijk: wat moeten we doen met woningen die als gevolg van huurharmonisatie worden geliberaliseerd? De minister kiest ervoor om het deel van de huurstijging dat uitgaat boven de liberalisatiegrens, mee te tellen in de huursom. Zouden we echter niet moeten zeggen: geliberaliseerd is geliberaliseerd? In het jaar na de liberalisatie kan de huur alsnog verder worden opgetrokken, zonder gevolgen van de huursom, dus waarom zou je in het eerste jaar de huurstijging boven de liberalisatiegrens ook meetellen? Is in het voorstel van de minister niet het gevaar aanwezig dat corporaties dan maar kiezen voor verkoop van hun bezit, omdat dit op dat moment geen gevolgen heeft voor de huursom? En dat terwijl we allemaal juist meer middeldure huur willen krijgen. Ik zou daar graag een onderbouwing van de minister bij krijgen. Ik zie ook dat de heer Ronnes een amendement op dit punt heeft ingediend.

De huurprijsverhoging wegens woningverbetering telt in het wetsvoorstel niet mee in de huursom, terwijl dit volgens mij niet zo in het akkoord stond. Als woningverbetering bij mutatie plaatsvindt, dus als er een nieuwe bewoner komt, kan het ineens weer wel volgens het wetsvoorstel. Dit is niet consequent. Sterker nog, het remt investeringen in woningverbetering als verduurzaming. Het is ook niet klantgericht. De minister stimuleert hiermee dat corporaties huurders overlast geven van verbouwingen, terwijl corporaties met Stroomversnelling juist hard bezig zijn om woningverbetering in een heel korte periode tussen twee verhuringen te doen, zodat de huurders er geen last van hebben. Ik vind het niet logisch dat de renovatie niet meetelt als er huurders in een woning zitten en dat die wel meetelt als die tussen twee verhuurperiodes in zit. Ik zie dat de heer Ronnes ook daarover een amendement heeft ingediend.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik hoor mevrouw Schouten een parallel trekken met Stroomversnelling. Ik dacht dat we recentelijk een wetsvoorstel hadden aangenomen om de kosten daarvan buiten het huurbedrag te houden. De Partij van de Arbeid vindt dat er ook voor labelsprongen zo'n soort maatregel moet komen. Als je het in de huren stopt, gaan de huren allemaal omhoog en gaat de liberalisatie verder. Dan ga je de huren minder dempen en kom je eerder boven de liberalisatiegrens. Is dat wat mevrouw Schouten wil?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dan is dit wetsvoorstel ook niet consequent. Als het gebeurt bij mutatie, dus als er een nieuwe bewoner komt, telt het volgens deze wet wel mee maar als het gebeurt terwijl er mensen wonen, telt het niet mee. Ik zou zeggen: trek dan gewoon één lijn. Wat mij betreft moet het niet meegeteld worden, anders zet je een rem op verduurzaming.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Wat betreft de woningverbetering kan ik een beetje meevoelen, maar wat de energieaanpassing betreft, lijkt het mij heel onverstandig om dat in de huur te stoppen. Op die manier liberaliseer je meer woningen. Het is veel verstandiger om net zo'n maatregel als de epv uit te vinden voor de labelsprongen. Ik doel dus op een energieprestatievergoeding naast de huur.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dat is een nieuw voorstel waarover ik even na zou moeten denken. De logica van het ene wel en het andere niet meetellen, zie ik niet helemaal. Misschien kan de minister daar meer inzicht in bieden.

Een onjuiste toepassing van de maximale huursomstijging kan niet door individuele huurders bij de Huurcommissie worden ingebracht als argument tegen de voorgestelde huurstijging van de individuele woning. Het gaat hier dus om de individuele huurder. Een corporatie kan bij overschrijding wel een aanwijzing krijgen. Mij is niet duidelijk hoe hier toezicht op wordt gehouden. Kan de minister dit toelichten? Wie gaat bekijken of een corporatie niet over de huursom heen gaat? Is de minister het met mij eens dat we hierop maximale transparantie voor de huurders moeten proberen te organiseren, zodat zij zelf ook kunnen bekijken of de huren binnen de vastgestelde huursom blijven?

De huursombenadering kan vanwege aanpassingen bij de Belastingdienst pas volledig ingaan in 2017, schreef de minister ons. Komend jaar hebben we een soort mix van huurverhoging op grond van inkomen en de huursombenadering. Kan de minister uitleggen waarom hij niet kiest voor één invoeringsdatum? Dit zou kunnen door de peildatum van de huursom van 1 juli 2016 naar 1 januari 2017 te verschuiven. Dat maakt de jaarlijkse doorrekening voor corporaties eenvoudiger. Als zij in maart 2017 de nieuwe huurstijging gaan bepalen, weten zij al wat de huursom op 1 januari was en hoeven ze alleen nog maar de huursom van 31 december in te schatten. Graag krijg ik hierop een reactie.

De huursom geldt niet voor particuliere en commerciële verhuurders, zelfs als het gaat om sociale huurwoningen. Voor particuliere en commerciële verhuurders geldt alleen de maximale huurprijsstijging per woning van inflatie plus 2,5%. Kan de minister uitleggen waarom er voor huurwoningen onder de €710 van deze verhuurders wel huurtoeslag kan worden gegeven en wel verhuurderheffing wordt gevraagd, maar niet de huursombenadering zou kunnen gelden? Waarom behandelt de minister particuliere en commerciële verhuurders met meer dan tien woningen in de gereguleerde huursector niet hetzelfde als corporaties? Ik overweeg op dit punt een amendement in te dienen. Woningen die onder de gereguleerde huursector vallen, zouden altijd onder de huursombenadering moeten vallen.

Ik ga over op de inkomenstoets. De inkomensafhankelijke component valt niet binnen de huursombenadering wanneer er in een prestatieafspraak is afgesproken dat de extra huurinkomsten gebruikt worden voor investeringen. Zo'n investeringsprikkel is natuurlijk mooi, maar hoe gaat de minister controleren dat het in de lokale prestatieafspraken echt om extra investeringen gaat? Kunnen corporaties dit niet gewoon makkelijk toerekenen naar investeringen die ze al van plan waren? Is het daardoor niet een papieren tijger? Hoe kunnen we hardmaken dat die extra opbrengsten ook echt voor extra investeringen worden ingezet?

Ik heb ook nog een vraag over de inkomenstoets en de gevolgen daarvan op de wat langere termijn. Concreet betekent de inkomenstoets dat huurstijgingen van inflatie plus 4% straks mogelijk worden voor inkomens boven de €39.000. Voor inkomens onder de €44.000 is dat op dit moment nog inflatie plus 2%. Dat is echt een behoorlijke verruiming. Het is precies deze groep die net overal buiten valt: men heeft geen recht meer op huurtoeslag, men kan nog niet op de koopmarkt terecht en in het middensegment zijn er onvoldoende woningen. Over dat laatste hebben we het al vaak gehad. Deze groep krijgt dus te maken met behoorlijk forse huurverhogingen, maar kan eigenlijk geen kant op. Ik worstel hiermee. Ik vraag me af hoe we de groep tegemoet kunnen komen die op verschillende plekken klappen krijgt. Dat gaat helemaal gelden als straks ook de inkomensgrens naar beneden wordt bijgesteld, naar rond de €34.000. Er valt dan een heel grote groep onder de inflatie plus 4%. Ik overweeg om op dit punt een motie in te dienen, maar als de minister een goed antwoord geeft, zal dat niet nodig zijn. Ik vraag mij of af de Kamer een nieuw weegmoment moeten krijgen. Als de discussie over de lagere inkomensgrenzen hier weer plaatsvindt, moeten wij dan niet gaan vaststellen wat het percentage huurverhoging voor deze groep mag zijn? Want dat die grens zomaar onder de inflatie plus 4% komt te vallen, staat voor mijn fractie nog niet vast. Misschien kan de minister dit al toezeggen.

De heer Bashir (SP):
Dit was ook een van de punten in mijn betoog. Het gaat om mensen, gezinnen, die €40.000 of meer verdienen. Dan heb je het bijvoorbeeld over twee leraren op de middelbare school of over een politieagent en een kassamedewerkster; ik zeg maar wat. Ons verzoek zou zijn om de grens te verhogen naar €65.000. Mensen met inkomens tot en met €65.000 geef je dus geen huurverhoging meer van 5%, zoals nu het geval is. Voor die mensen doe je dat gewoon gematigd, ook gezien het gegeven dat de huren in de afgelopen tijd al gigantisch zijn gestegen. Kan de ChristenUnie dit voorstel volgen?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik vind dat de grens van €65.000 wel heel hoog is. Het gaat mij precies om de groep die enerzijds net geen recht meer heeft op huurtoeslag en anderzijds geen kant op kan. Met een inkomen van €65.000 heb je toch wat meer mogelijkheden. Het gaat vooral om de groep mensen die nu een inkomen tussen de €39.000 en €44.000 heeft en straks zelfs tussen de €34.000 en €44.000. Dat is echt de modale groep; laat ik die mensen zo maar eens noemen. Dat is de groep waarop ik alle aandacht wil vestigen, omdat de groep met een inkomen dat daar bovenuit stijgt, toch wel iets zelfredzamer is dan de groepen waar de SP doorgaans voor opkomt.

De heer Bashir (SP):
Ook die groepen hebben de afgelopen tijd heel veel huurverhogingen gekregen. Als je voor leefbaarheid in de wijken bent, moet je ook ervoor zorgen dat er gemengde wijken zijn. Mensen die net wat meer verdienen, moeten ook in die wijken blijven wonen. Als je al de huren van mensen met een inkomen vanaf €45.000 gaat verhogen, zoals de ChristenUnie nu voorstelt, jaag je die mengen weg. Dan heb je het over iemand die €23.000 verdient en iemand die €22.000 verdient, mensen die samen dus €45.000 verdienen. Dat zijn toch geen hoge inkomens? Dat zijn gewone mensen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dat laatste ontken ik niet. Over het algemeen zijn ook mensen met hoge inkomens gewone mensen. Het punt is meer dat die groep misschien wat meer alternatieven heeft dan de groep die daar net onder zit, bijvoorbeeld omdat deze mensen wel wat makkelijker een hypotheek kunnen krijgen en omdat zij net een wat duurdere huurwoning in de niet-gereguleerde sector kunnen krijgen. De groep daaronder zit klem. Wij voeren hier al jaren discussies over de vraag hoe wij het middensegment beter kunnen krijgen. Ik zie dat dat nog niet gebeurt, maar die groep krijgt straks wel inflatie plus 4%. Bovendien wordt die groep steeds wat groter. Daar zit mijn zorg. Als we nu niet bekijken wat we daaraan moeten doen, ontstaat daar een soort stille armoede.

Ik kom op het punt van de tijdelijke huurcontracten. Laat ik eerst maar even aangeven waar het wat ons betreft prima is geregeld: de contracten voor promovendi. Dat sluit ook goed aan bij het wetsvoorstel over de jongerencontracten dat we net hebben behandeld. Dat kan op steun van de ChristenUnie rekenen.

Een onderdeel waarmee ik echt moeite heb, is het onderdeel van de grote gezinnen. Het is natuurlijk prima als corporaties kleinere huisvesting aanbieden aan grotere gezinnen waarvan de kinderen zijn uitgevlogen. Tot nu toe gebeurt dat vaak op basis van maatwerk, overleg en gesprekken. Dit wetsvoorstel zorgt er echter voor dat er straks een plicht is om te verhuizen van een grote woning naar een kleinere woning. Maar dan kun je wel in een problematische situatie terechtkomen. Want hoe duurzaam is het als je kinderen uitvliegen? Als je kind bijvoorbeeld net een jaar op kamers is en het gaat niet en het komt weer naar huis, is dan toch de situatie ontstaan dat het gezin onder de grens is gezakt? Ook kan je huishouden door een echtscheiding opeens gehalveerd zijn. Met dit wetsvoorstel kom je ook dan direct in de problemen. Voorts speelt het feit dat die gezinnen nog andere kinderen kunnen hebben die ook geworteld zijn in zo'n wijk. Ze gaan daar naar school en ze hebben hun vriendjes en vriendinnetjes in de straat. Ze moeten dan allemaal verhuizen omdat dit nu in de wet staat. Ik kan maar beter gewoon duidelijk zijn: wij willen dit onderdeel schrappen. Ik heb daarop ook een amendement ingediend. Maatwerk en gesprekken, zoals dat nu gaat, lijken mij prima. Maar hoe groot is het probleem? Volgens mij is het allemaal goed te overzien. Juist als we dit nu vastleggen, gebeuren er zaken die wij niet willen.

De lastigste vraag heb ik voor het laatst bewaard. Die vraag gaat met name over de eenjaarscontracten en de vijfjaarscontracten voor onzelfstandige woningen. Wat de ChristenUnie betreft moeten deze contracten in ieder geval niet als een proeftijd worden gebruikt, maar daar zit toch wel een soort van zorg. Ik zit te puzzelen over een amendement om te kijken op welke wijze we dat kunnen voorkomen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door zo'n contract één keer mogelijk te maken en dan het volgende contract voor onbepaalde tijd op te stellen, zodat wordt voorkomen dat er straks allemaal eenjaarscontracten achter elkaar worden geplakt. Vraag daarbij is dan ook nog hoeveel rechten zo iemand heeft.

Dan kom ik op een meer principieel punt: kun je een tijdelijk huurcontract van rechtswege laten vervallen? Ik had het daar net met de heer Van der Linde ook al over. Hoe verhoudt dat zich tot internationale verdragen, bijvoorbeeld het woonbeschermingsartikel? Naar ik heb begrepen is dat artikel 11. Kan de minister daar eens op reflecteren? Want als een contract van rechtswege vervalt, kun je wel naar de rechter gaan, maar dan zal de rechter zeggen dat het van rechtswege is vervallen. Ik meen echter dat het een principieel recht is dat mensen zelf kunnen aangeven waarom zij denken dat het wel of niet terecht is dat zo'n contract eindigt of wat de omstandigheden zijn waarom dat contract niet zou moeten eindigen. Daarom zoek ik naar meer bescherming voor de tijdelijke contracten van een jaar.

Wat ons betreft moet het ook mogelijk zijn om, als iemand na een jaar een volgend contract krijgt aangeboden waarin de huur extreem is gestegen, dat te toetsen. Ook dat onderdeel zit niet in het wetsvoorstel. Men zit op zo'n moment echter in een afhankelijkheidsrelatie. We hebben dat met de huurbescherming wel geregeld en hier zou dat ook moeten gelden.

Ik heb ook een amendement ingediend waarin staat dat, net als bij de jongerencontracten, de opgebouwde inschrijfduur behouden blijft bij contracten voor bepaalde tijd. Zo wordt voorkomen dat iemand die bijvoorbeeld vanwege een echtscheiding akkoord gaat met een contract voor een jaar, zijn totale opgebouwde inschrijfduur verliest. Dat lijkt me zinvol voor iedereen, ook om de kansen op doorstroming te vergroten.

Dan heb ik nog een aantal specifieke vragen over de eenjaarscontracten. De minister noemde een hele reeks doelgroepen die gebaat zou zijn bij een contract voor een jaar, onder meer arbeidsmigranten, expats en mensen die in een noodsituatie snel tijdelijke woonruimte nodig hebben. Alleen in een ruime huurmarkt, met voldoende aanbod voor permanente bewoning, zal uitsluitend door de juiste doelgroepen huurders van de mogelijkheid van tijdelijke huur gebruik worden gemaakt en niet door huurders die op zoek zijn naar een permanente, bestendige woonruimte. Kan en wil de minister tussentijds monitoren of dat niet een soort proefcontract wordt? Hoe gaat hij dat doen? Wat doet de minister als toch blijkt dat er op grote schaal oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de eenjaarscontracten?

Ik vraag mij ook af of contracten voor de duur van maximaal een jaar passend zijn voor alle doelgroepen die de minister noemt, gezien de enorme diversiteit. Ik wil er één groep specifiek uithalen. Dat betreft de mensen uit de maatschappelijke opvang. Het kan zijn dat iemand uit de maatschappelijke opvang komt en heel snel een woning nodig heeft. Volgens mij geldt daarvoor nu een urgentieverklaring. Waarom zou dat niet afdoende zijn? Waarom moet er toch nog een extra eenjaarscontract komen? Maakt dat die mensen niet extra kwetsbaar? Dat zijn niet de mensen die het meest zicht hebben op al hun rechten en op hoe zij eventueel kunnen doorstromen naar een permanente woning. Heeft de minister dit ook besproken met instellingen zoals de ggz en de reclassering? Is hij daar eventueel toe bereid, om te vragen wat dat volgens hen betekent voor hun cliënten of oud-cliënten?

Ik zie tegelijkertijd ook dat de huurbescherming in dit voorstel beter is dan bij allerlei precaire woonvormen, zoals antikraak. Maar hoe zorgen we dan ook dat die precaire woonvormen minder worden gebruikt? Kan de minister dat wat beter onderbouwen?

Ik kom bij de vijfjaarscontracten voor onzelfstandige woningen. Een aanleiding voor het voorstel is de afspraak in het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom dat tijdelijke huurovereenkomsten mogelijk worden gemaakt. Het voorstel gaat echter verder en maakt het vijfjaarscontract mogelijk voor alle onzelfstandige huurwoningen. Het beperken van deze contracten tot vergunninghouders staat op gespannen voet met het discriminatieverbod. Door gemeenten wordt vaak beoogd om in die complexen ook andere doelgroepen te huisvesten. Ook hier overweeg ik om te bekijken om dit niet van rechtswege te beëindigen, maar om een toets door de rechter mogelijk te maken, als iemand vindt dat nog een keer bekeken moet worden of dat contract kan komen te vervallen.

Belangrijker nog is de vraag hoe de minister voorkomt dat dit contract, dat eigenlijk op een speciale groep ziet, niet te pas en te onpas gebruikt gaat worden. We hoorden bijvoorbeeld vandaag dat studenten bang zijn dat dit het alternatief wordt voor een campuscontract. Gaat de minister dat monitoren? Of ziet hij dat daar nog aanvullende maatregelen nodig zijn?

De heer Albert de Vries (PvdA):
Voorzitter. De Partij van de Arbeid wil weer naar een inflatievolgend huurbeleid. Met dit wetsvoorstel wordt een goede stap in die richting gezet. Bovendien betekent de huursombenadering een rem op de liberalisatie van sociale woningen. Daar zijn wij een voorstander van. Wij vinden ook dat het segment middeldure huurwoningen moet worden uitgebreid, maar liever door nieuwbouw dan door het overhevelen van sociale woningen. Zolang er nog een tekort is in de sociale voorraad, moeten we daar erg voorzichtig mee zijn.

Wij vinden het gerechtvaardigd dat de huurharmonisatie wordt voortgezet en aanvaardbaar dat daarvoor een kleine plus in de huursom is ingeruimd. Een huishouden dat al heel lang in een woning woont en er in inkomen op vooruit is gegaan, betaalt nu voor een zelfde woning vaak minder dan de buren die er pas zijn komen wonen en een aanmerkelijk lager inkomen hebben. Dat is scheef. De huursombenadering is een goed middel om huurmatiging en het rechttrekken van onredelijke verschillen te combineren.

De voorzitter:
U kijkt zo uitnodigend naar de heren Bashir en Madlener …

De heer Bashir (SP):
De eerste zin van de heer De Vries was dat de PvdA voor inflatievolgend huurbeleid is. Kan de heer De Vries aanwijzen waar in dit wetsvoorstel inflatievolgend huurbeleid staat? Zoals ik het lees, staat er dat de huren nog steeds omhoog kunnen gaan. Voor wat hogere inkomens, bijvoorbeeld mensen die €40.000 verdienen, kunnen de huren met 5% verhoogd worden. De totale huursom wordt verhoogd met de inflatie plus 1%.

De heer Albert de Vries (PvdA):
De heer Bashir heeft niet helemaal goed geluisterd. Wij willen graag weer naar inflatievolgend huurbeleid en we vinden dit een goede eerste stap. Wij zien ook dat er nog verhogingen in dit voorstel zitten die wij gaandeweg wel wat verder naar beneden zouden willen hebben, maar dat zal stapsgewijs moeten. Wij hopen dat die 1% vooral ingezet wordt voor de huurharmonisatie, en dat mensen die al boven 80% zitten van wat maximaal redelijk is, nauwelijks meer met huurverhogingen boven inflatie te maken krijgen. Dat zal waarschijnlijk de praktijk zijn met dit voorstel.

De heer Bashir (SP):
Dat laatste is wel in het sociaal huurakkoord opgenomen maar niet in het wetsvoorstel van de minister. Ik ben dus wel benieuwd wat de heer De Vries daarmee bedoelt. De heer De Vries begon zijn inbreng met te zeggen dat hij naar inflatievolgend huurbeleid wil, maar wie heeft het voor het zeggen in dit land? Dat is de PvdA, samen met de VVD. Zij regeren. Als de heer De Vries dus wil dat de huren de inflatie volgen, laat hij dat dan ook regelen. Waarom regelt hij dat niet, als hij dat wil?

De heer Albert de Vries (PvdA):
De heer Bashir denkt dat je het zelf voor het zeggen hebt, als je met z'n tweeën regeert. Dat is helaas niet zo. Nederland is een coalitieland, dus we moeten met elkaar afspraken maken. Ik verhul helemaal niet dat dit wetsvoorstel daar alle kenmerken van heeft. Er zijn compromissen gesloten. Ik zie echter wel het perspectief dat de huren naar beneden zullen gaan, nadat ze jarenlang omhoog zijn gegaan. Dat vind ik echt een goede stap in de richting van weer een periode met inflatievolgend huurbeleid. Ik ben het met de heer Bashir eens dat er daarvoor nog wel een paar stappen gezet moeten worden.

De heer Madlener (PVV):
Zouden er soms verkiezingen aan zitten te komen? Dat zou je bijna denken. Wat ik hier hoor van de PvdA, is voor de mensen toch niet te verteren! Onder dit kabinet zijn de huren ongekend verhoogd. Ze zijn verhoogd met 11% onder dit kabinet, in drie jaar tijd. Ik heb het uitgerekend. Het is toch werkelijk een gotspe dat de PvdA nu zegt toe te willen naar een inflatievolgend huurbeleid? Hoe durft de PvdA dat hier nu te berde te brengen? Hoe is het mogelijk dat de PvdA de mensen zo op kosten jaagt? Gaat de PvdA al die huurverhogingen ook aan de mensen teruggeven, want de huurverhogingen blijven gewoon bestaan?

De heer Albert de Vries (PvdA):
De heer Madlener constateert dat er de afgelopen jaren inderdaad forse huurverhogingen zijn geweest. De heer Madlener heeft waarschijnlijk ook meegekregen dat we uit een behoorlijk diepe crisis zijn gekomen en dat er 51 miljard is bezuinigd door dit kabinet. Iedereen heeft daar zijn steentje aan moeten bijdragen. Dat betekent ook dat er in de huursector extra middelen zijn aangeboord om die bezuinigingen te kunnen betalen. Nu we echter uit die crisis komen, zien we weer perspectief om in de richting van een inflatievolgend huurbeleid te gaan. Dit zien we als een eerste stap. We zijn er nog lang niet, maar een eerste stap, daar zijn we blij mee.

De heer Madlener (PVV):
Ik durf hier te beweren dat die verhoging van de huren de crisis juist hebben verergerd in Nederland. Het is juist door het gebrek aan koopkracht geweest bij de Nederlandse burger, door al die belastingverhogingen van de PvdA, dat we in zo'n diepe crisis terecht zijn gekomen. Hoe komt de heer De Vries hierbij? Ik heb jarenlang moties ingediend om de huurverhoging te beperken tot inflatieniveau. De PvdA stemde daar altijd tegen. Nu, vlak voor de verkiezingen, zegt ze dat een en ander moet worden beperkt tot inflatieniveau. Het is toch werkelijk niet te geloven.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik geloof echt dat de heer Madlener de discussies in die jaren niet meegemaakt heeft, want er zijn echt zware bezuinigingen toegepast en daar hebben ook de huurders hun steen aan bijgedragen en dat heeft pijn gedaan. Na deze periode van huurverhogingen klimmen we weer uit het dal, dankzij het bezuinigingsbeleid en dankzij het feit dat de economie weer op orde komt. Wij vinden dat we daarom ook de huurders weer kunnen ontzien. Dat is het perspectief waar de Partij van de Arbeid voor wil gaan.

Wij verwachten dat de huursombenadering het ook mogelijk maakt dat op lokaal niveau afspraken worden gemaakt dat mensen met een laag inkomen die vanwege hun beperking niet meer in hun eigen huis kunnen wonen, tegen een aangepaste huurprijs naar een vaak dure, voor hen geschikte aangepaste zorgwoning kunnen verhuizen. Verhuurders kunnen de huurderving wat ons betreft binnen de huursom compenseren. Door het passend toewijzen dreigen deze mensen met de laagste inkomens anders geen toegang te krijgen tot een zorgwoning. Wij vragen de minister of hij bereid is om dit in overleg met Aedes, de Woonbond en de VNG aan de orde te stellen.

De PvdA is er geen voorstander van om voor energiemaatregelen huurverhogingen buiten de huursom om mogelijk te maken. Het is maar de vraag of de besparing van een labelsprong voor de individuele huurder daadwerkelijk opweegt tegen de extra huur. Wij zien wat betreft investeringen in labelsprongen veel meer in een vergelijkbare regeling als die welke recent voor de nul-op-de-meterwoningen mogelijk is gemaakt. We weten dat er op een regeling wordt gestudeerd en vragen de minister hiervoor in de loop van het jaar met voorstellen te komen. Wil hij dat toezeggen?

De voorbereiding van het wetsvoorstel heeft heel veel tijd in beslag genomen. Wij begrijpen dat het, ondanks de haast die er nu wordt gemaakt met de invoering van de huursombenadering per 1 juli, toch problematisch is. Als het voor een zorgvuldige invoering nodig is, kunnen we ermee leven dat de invoering van de huursombenadering wordt opgeschort tot 1 januari 2017. Berekening van de huursom per kalenderjaar heeft uitvoeringstechnisch ook voordelen, maar we willen dan wel de absolute garantie dat voor de zittende huurders per 1 juli al wel de beloofde huurmatiging ingaat. Als die toch wordt verschoven naar 1 januari, overweegt de PvdA een motie in te dienen waarin veiliggesteld wordt dat de huren per 1 juli met niet meer dan 0,4% boven inflatie omhooggaan in plaats van de 1,5% die het anders zou zijn.

De heer Bashir (SP):
De minister stelt voor dit jaar een overgangsjaar voor. Het inflatievolgend huurbeleid plus 1% gaat pas vanaf 2017 in. De SP-fractie stelt voor om het inflatievolgend huurbeleid al dit jaar in te voeren, dus vanaf 1 juli 2016. Bijkomend voordeel is dat heel veel woningcorporaties dan geen inkomensgegevens meer nodig hebben. Je weet dan namelijk waar je aan toe bent en volgt gewoon de inflatie. Is de PvdA-fractie het daarmee eens?

De heer Albert de Vries (PvdA):
Wij willen dat de huurverhoging op 1 juli 2016 maximaal 0,4% boven de inflatie zit. Dat gaat dan niet naar inkomen, maar geldt voor de hele groep.

De heer Bashir (SP):
De heer De Vries zei zelf net dat hij voor inflatievolgend huurbeleid is. Dat kunnen we dus regelen vanaf 1 juli 2016.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Je kunt dat op papier regelen, maar de heer Bashir denkt dat alles …

De voorzitter:
De heer Bashir was nog niet klaar met zijn vraag.

De heer Bashir (SP):
Het huurbeleid heeft de afgelopen tijd gigantische gevolgen gehad voor de huurders. Mensen hebben tot meer dan 28% huurverhoging voor de kiezen gekregen. We kunnen ze niet blijven confronteren met nog meer huurverhoging. Gaat de PvdA-fractie het voorstel van de SP steunen om de huren de inflatie te laten volgen?

De heer Albert de Vries (PvdA):
Wij hebben geleerd dat we in deze Kamer samen naar meerderheden moeten zoeken en compromissen moeten sluiten. Wij vinden dat we een heel eind zijn gekomen ten aanzien van de huurmatiging. Op 1 juli worden de huren niet verder verhoogd dan 0,4% boven de inflatie, als de motie die wij overwegen in te dienen, zou worden aangenomen. Dat is een gigantisch goede stap in de richting van een inflatievolgend huurbeleid. Wij tellen onze zegeningen. De SP kan gratis verder willen springen, maar helaas zullen wij daar geen meerderheid voor halen. Ook als wij met het SP-voorstel mee zouden stemmen, zou daarvoor geen meerderheid in deze Kamer zijn. Wij willen graag dat er straks een haalbaar voorstel door de Kamer komt.

De PvdA constateert dat voor particuliere verhuurders geen huursom kan worden ingevoerd en heeft er moeite mee dat de minister ervoor kiest om de maximale huurverhoging voor deze verhuurders vast te stellen op 2,5% boven inflatie. Wij betreuren zeer dat de koepels IVBN en Vastgoed Belang niet om tafel wensen te gaan met Aedes en de Woonbond voor het sluiten van een sociaal woonakkoord. Wij zouden graag zien dat de minister alsnog afspraken maakte met de particuliere verhuurders over huurmatiging, vooral een matiging van de huren voor de woningen die nu al een huur kennen van meer dan 80% van wat volgens het woningwaarderingsstelsel maximaal redelijk is. Ook op lokaal niveau zouden gemeenten en huurders in gesprek kunnen gaan met particuliere verhuurders om de huren te matigen. Daarbij zou behalve naar de waarde van de woning ook naar de betaalcapaciteit van de huurder gekeken kunnen worden. Is de minister bereid om alsnog met de koepels van particuliere verhuurders in gesprek te gaan?

Aedes en de Woonbond spraken in hun sociaal woonakkoord af dat zij op basis van een ABF-rapport zullen komen met voorstellen om het scheefwonen aan te pakken, voorstellen om de mensen met een hoger inkomen die in een relatief goedkope huurwoning wonen in beweging te krijgen, en voorstellen om mensen tegemoet te komen die met een laag inkomen in een relatief dure woning wonen. Die voorstellen zijn er nog steeds niet. Als die er alsnog komen, is de minister dan bereid om alsnog een wijziging op een later moment te overwegen en daarmee de Woonbond en Aedes te triggeren om alsnog afspraken te maken?

De minister heeft zelf de keuze gemaakt voor een driejaarlijkse inkomenstoets. De PvdA snapt de drang om mensen met een relatief hoger inkomen te bewegen om te verhuizen naar een middeldure huurwoning of een koopwoning, maar dan moeten die woningen er wel zijn of heel snel komen. Nogmaals, hoe ziet de minister dat? Met een vingerknip zijn die woningen er niet allemaal. Mensen meer laten betalen om ze te bewegen om te vertrekken naar een alternatieve woning die niet beschikbaar is, lijkt ons onredelijk. Bovendien wil de PvdA vasthouden aan het principe van gemengde wijken. Als het erom gaat dat mensen met hogere inkomens versneld via harmonisatie naar een huurniveau worden gebracht dat dichter bij het maximale huurniveau ligt, vinden wij dat weer wel acceptabel. Als de inkomenstoets dat effect heeft, steunen wij die. Voor deze situaties zou zonder al te veel problemen gekozen kunnen worden voor een jaarlijkse inkomenstoets. Die is eenvoudig uit te voeren en voorkomt dat mensen die met inkomensdaling te maken krijgen lange tijd op terugbetaling moeten wachten en twee jaar lang bezwaar moeten maken tegen een voorgestelde huurverhoging. De PvdA vraagt zich af waarom bij het bepalen van de huishoudens die vrijgesteld worden van de inkomenstoets niet is gekeken naar de cijfers van het Nibud. Wij vragen ons af wat de Raad van State daarover heeft gezegd. De cijfers van het Nibud laten toch duidelijk zien dat vooral de meerpersoonshuishoudens met vier of meer personen en zelfs met een inkomen ruim boven €39.000 nauwelijks ruimte hebben voor huurverhogingen. Wij vragen de minister om met name deze groep vrij te stellen van de inkomenstoets en de extra huurverhoging.

Het wetsvoorstel voorziet niet in maatregelen om het dure scheefwonen terug te dringen. En dat vindt de PvdA nou scheef. Juist huishoudens met een laag inkomen zitten bij een te hoge huur in de knel. Zij zouden vrijgesteld kunnen worden van huurverhoging of in aanmerking gebracht kunnen worden voor huurverlaging of corporaties zouden hen met voorrang kunnen helpen bij het vinden van een goedkopere woning. Waarom heeft de minister dit niet in zijn voorstel opgenomen? Scheefheid heeft toch twee kanten? Of zegt de minister dat hierover op lokaal niveau afspraken moeten worden gemaakt vanwege de grote verschillen die er op de woningmarkt tussen regio's bestaan? Is de minister dan tenminste bereid om daar met Aedes en de Woonbond nog een keer goed over te spreken?

Ik kom bij de tijdelijke huurcontracten voor specifieke doelgroepen. Door gebruik te maken van de bepaling "dringend eigen gebruik" moet de verhuurder na het einde van een huurcontract de woning weer opnieuw verhuren aan iemand uit de doelgroep. De garantie dat hierop stipt wordt gehandhaafd, is voor ons belangrijk. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat de vorige huurder dan naar de rechter kan voor schadevergoeding, maar dat is wel een erg wankele vorm van handhaving met bovendien een hoge drempel. Ligt het niet voor de hand dat de minister als systeemverantwoordelijke door middel van toezicht door de Autoriteit woningcorporaties van de ILT handhavend kan optreden tegen verhuurders die bij herhaling deze bepaling overtreden?

De maatregelen om het beperkte aantal grote sociale huurwoningen te bestemmen voor gezinnen begrijpen we, maar dat vraagt wel veel meer zorgvuldigheid dan in het wetsvoorstel is opgenomen. Het kan niet zo zijn dat gezinnen die kleiner zijn geworden, gevraagd wordt te verhuizen zonder te zorgen voor een alternatieve passende woning in, als het kan, dezelfde woonomgeving. Wij vinden een zorgplicht vergelijkbaar met een beroep op "dringend eigen gebruik" voor een aangepaste zorgwoning ten minste noodzakelijk. Wij hebben hiertoe een amendement ingediend.

Het vierde punt zijn de huurcontracten van een jaar. De introductie van tijdelijke huurcontracten zou de PvdA zelf niet in deze vorm hebben voorgesteld. Wij zijn dan ook zeer kritisch op een juiste toepassing. In de eerste plaats zouden wij de toezegging willen krijgen dat deze contracten toegepast moeten worden in gevallen waar nu nog oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de bepaling "gebruik naar zijn aard van korte duur", een bepaling bedoeld voor vakantiewoningen voor tijdelijke bewoning en na ziekenhuisopname, maar die nu ook toegepast wordt voor groepen die voor werk of studie tijdelijk elders moeten wonen, voor huurders die een wisselwoning nodig hebben, huurders met begeleiding of in noodopvang en huurders met wie een tweede- of laatstekanscontract wordt afgesloten. Wij zouden dit voor deze groepen een enorme verbetering vinden, omdat ze met het oneigenlijke gebruik van de bepaling "gebruik naar zijn aard van korte duur" geen enkele vorm van rechts- en huurbescherming hebben. Is de minister dat met ons eens?

In de tweede plaats willen wij de harde toezegging van de minister dat contracten voor onbepaalde tijd de norm blijven en dat hij nauwgezet zal monitoren dat de tijdelijke huurcontracten niet op grote schaal worden ingezet voor een soort proefperiode. De minister stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat hij naast een evaluatie na vijf jaar ook tussenmetingen kan verrichten. Wij willen graag dat die tussenmetingen zich dan vooral richten op misbruik van tijdelijke contracten als proefperiode. Verder vinden wij het werken met tijdelijke contracten door corporaties vanwege hun doelstelling minder passend. Wij hebben een amendement ingediend dat regelt dat zij tijdelijke contracten alleen kunnen inzetten voor de eerdergenoemde doelgroepen, waarvoor een tijdelijk contract een verbetering met zich brengt. Verder vinden wij het bij tijdelijke contracten ongewenst dat de huurder tussentijds niet kan opzeggen. Als hij de huur voor de volledige looptijd van het contract moet betalen, ook als hij eerder een andere woning met een huurcontract voor een onbepaalde tijd heeft gevonden, ontstaan onaanvaardbare betalingsproblemen. Ook op dit punt hebben wij een amendement ingediend.

In de wet is opgenomen dat de huurder ook na afloop van een eenjaarscontract een toets kan vragen van de redelijkheid van de aanvangshuur. Nu staat er expliciet binnen achttien maanden. Wij zouden het beter vinden als deze bepaling algemener wordt geformuleerd, namelijk dat bij tijdelijke contracten tot zes maanden na afloop ervan een dergelijke toets gevraagd kan worden. Daar heb ik samen met collega Van der Linde een amendement over ingediend.

Wij vinden dat er meer duidelijkheid gewenst is over de overgang van een tijdelijk huurcontract naar een contract voor onbepaalde tijd. Het Burgerlijk Wetboek regelt nu voor woonruimte dat een tijdelijk huurcontract automatisch overgaat in een contract voor onbepaalde tijd als het gebruik met goedvinden van de verhuurder wordt voortgezet. Wij nemen aan dat dit zo blijft. In de toelichting op het wetsvoorstel staat echter dat het eenjarige contract van rechtswege wordt beëindigd. Dat achten wij in strijd met de bedoeling van het Burgerlijk Wetboek. Een nieuw huurcontract betekent namelijk dat de verhuurder de huurder kan confronteren met een aanmerkelijk hogere huur. Wij vinden dat de huurder daartegen beschermd moet worden. Ook achten wij het gewenst dat ten minste drie maanden voor de afloop van een tijdelijk contract door de verhuurder duidelijkheid wordt verstrekt over de vraag of voortgezet gebruik mogelijk is. Wij nemen aan dat de minister het met ons eens is dat de huurder tijdig moet weten waar hij aan toe is. Is hij bereid om dat in zijn wetsvoorstel te borgen?

De heer Madlener (PVV):
Voorzitter. Het huurwoningmarktbeleid van dit kabinet lijkt eerder op een ordinaire belastingverhoging. Ik ben er net in een interruptiedebatje achter gekomen dat de PvdA het verschil niet weet tussen bezuinigingen en belastingverhoging. Dat zijn toch heel andere dingen.

De huren zijn de afgelopen jaren enorm verhoogd. De PVV heeft tegen al deze huurverhogingen gestemd en hier constant moties ingediend om die huurverhogingen van de baan te krijgen. Dat is helaas niet gelukt en daardoor hebben de meeste huurders de afgelopen drie jaar 11% huurverhoging voor de kiezen gehad. Deze huurverhogingen rekenen natuurlijk gewoon door, als rente op rente. Als ik reken met de 2,5 miljoen sociale huurwoningen in dit land en een gemiddelde huurprijs van €500 per maand, kom je uit op extra inkomsten van de corporaties van ongeveer 1,7 miljard. Dat is heel toevallig, want dat is ook ongeveer de hoogte van de verhuurderheffing. De corporaties hebben dus ruimte gekregen van deze regering om de huur met 1,7 miljard te verhogen — het zal wat minder zijn, maar ongeveer — en tegelijkertijd heeft de regering die corporaties afgeroomd met 1,7 miljard. De corporaties zijn daarmee een verlengstuk van de Belastingdienst geworden. Dat is hoe het PvdA- en VVD-beleid, gesteund door D66, ChristenUnie en SGP, eruit heeft gezien: een ordinaire belastingverhoging op een moment van economische crisis, waarin mensen juist koopkrachtverbetering nodig hebben in plaats van belastingverhogingen.

De PVV wil sociale huurwoningen betaalbaar houden voor mensen met een kleine beurs, maar ook voor mensen met een middeninkomen. Dat is ook goed voor onze economie, want die 2,5 miljoen huishoudens vormen een enorm grote groep consumenten. Het extra belasten van deze groep door middel van huurverhogingen is niet alleen schadelijk voor hun portemonnee, maar ook voor onze economie. Het geld wordt afgeroomd bij de burger en komt terecht bij de overheid, die daar geen goede dingen mee doet. Dat is duidelijk. Het wordt aan Europa gegeven, aan asielzoekers en noem maar op.

Wat is scheefwonen nu eigenlijk? Het lijkt een beetje op de genivelleerde krentenbollen van Mark Rutte tijdens de verkiezingscampagne. Je koopt een zak krentenbollen en je betaalt ineens meer dan je buurman omdat jij iets meer verdient. Dat noemde de heer Rutte nog zeer onwenselijk tijdens de verkiezingen. Ik noem een ander voorbeeld. Stel dat een Kamerlid, ikzelf, in een Opel Corsa rijdt. Dan zegt het kabinet tegen dat Kamerlid: "Je verdient €80.000 per jaar en dan rijd je in een Opel Corsa, dat is veel te goedkoop voor jouw salaris. Je zou minstens in een Mercedes moeten rijden. Dat levert meer belasting op." Dan zou ik dus een soort boete krijgen omdat ik een scheefrijder ben. Ik rijd in een te goedkope auto. Ik wil het kabinet overigens niet op ideeën brengen, dus ik hoop dat dit weer snel wordt vergeten.

Het is echter toch te gek voor woorden? Ik heb toch vrijheid om te kiezen waar ik mijn geld aan wil besteden? Ik snap dat dat minder belasting oplevert voor het kabinet, maar ik heb gewoon geen zin om een dure auto te kopen met al die bpm. We hebben in Nederland de hoogste autokosten van Europa. Als ik daar geen zin in heb, maar het aan iets anders wil besteden, is dat gewoon persoonlijke vrijheid. Daar zijn wij ook voor.

Er worden allemaal belastingen verhoogd en er wordt belasting binnengeharkt over de rug van de burgers. Dat is de werkelijkheid. Het is helemaal niet te doen om de woningmarkt. Een gezonde woningmarkt betekent helemaal niet dat de ene burger veel meer betaalt voor hetzelfde huis of dezelfde krentenbol of dezelfde auto. De burger moet keuzevrijheid hebben en zelf bepalen of hij of zij in een goedkope woning wil wonen of zijn geld aan iets anders wil besteden. Is het erg dat er mensen met een hoger inkomen in die betaalbare woningen wonen? Die staan vaak in achterstandswijken. Ik denk dat we blij mogen zijn dat er nog mensen met een beetje koopkracht in sociale woningen wonen. Daardoor krikken ze het inkomensniveau in de verslechterende woonwijken op.

We moeten niet doen alsof die sociale huurwoningen met 100% belastinggeld zijn betaald en om niet aan dikverdieners cadeau worden gedaan. Zo is het helemaal niet. Er wordt tot maar liefst €700 per maand betaald voor een eenvoudige woning. We hebben het hier echt niet over misstanden. Het zijn echt geen cadeautjes van de belastingbetaler aan dikverdieners. Als een verhuurder of woningcorporatie goed op de kosten let, is het gewoon mogelijk om rendabel te zijn, ook met een sociale huurwoning. Daarnaast staan de meeste sociale huurwoningen zeer goedkoop in de boeken en zijn ze grotendeels afgeschreven. Ik wil ook wijzen op de particuliere verhuurders, want ook zij zouden gebonden zijn aan een veel lager maximum.

We zijn op zich niet tegen doorstroming. Doorstromen doe je natuurlijk graag als je erop vooruitgaat. De meeste mensen willen graag een hogere huurprijs of een duurdere koopwoning, maar dan moeten ze er natuurlijk wel een echt betere woning voor krijgen en het geld voor hebben. Daar wringt de schoen. In Nederland is de sociale huurwoning soms beter van kwaliteit dan een duurdere woning. De PVV wil mensen niet het huis uit jagen, maar gelooft in doorstroming door verleiding, door een echt beter huis aan te bieden voor iets meer geld en keuzevrijheid. Zorg voor koopkracht, zodat mensen geld hebben om uit te geven.

De meeste mensen willen nu eenmaal graag een wooncarrière. Het is echt niet zo dat er mensen zijn die op jonge leeftijd dromen om hun hele leven in een sociale huurwoning te blijven zitten. Zo is het niet. Mensen willen graag een wooncarrière. Dat is soms een betaalbare woning als ze starten en naar een wat grotere woning als ze kinderen krijgen, en misschien ooit wel naar die vrijstaande woning. Dat is een drijfveer voor mensen om hard te werken, om hun best te doen.

Als die doorstroming niet op gang komt, heeft dat heel andere redenen. Het komt vooral het aanbod. Laten we zorgen dat het aanbod van aantrekkelijke woningen verbetert. Zorg dat mensen wat geld te besteden hebben om te kunnen kiezen. Het vertrouwen in de toekomst is heel laag, mede door het kabinetsbeleid. Als je geen vertrouwen in de toekomst hebt of je zomaar je baan kwijt kunt zijn omdat je zzp'er bent, ga je niet zo makkelijk hogere verplichtingen aan. Dat doe je ook niet als je €40.000 per jaar verdient, want zo veel is dat niet. Die €40.000 is zomaar weer weg als je je baan kwijtraakt. Het zijn natuurlijk heel onzekere tijden geworden. Ik begrijp dus dat mensen helemaal niet staan te springen om naar zo'n heel dure woning te gaan, met alle verplichtingen van dien. Het is echt niet zo dat je weer eventjes je boel oppakt en teruggaat naar je sociale woning, met al die wachtlijsten en asielzoekers, die voorrang hebben.

Als huurders willen opzeggen, is de termijn nu wettelijk altijd één maand huur. Met één maand huur kun je altijd van je huurcontract af, ook als dat een tijdelijk contract is of als het bij een particuliere verhuurder is. Dat is eigenlijk wel mooi. Mijn vraag is of dat zo blijft. Het kan toch niet zo zijn dat je straks als huurder ineens allerlei boetes krijgt?

We hebben het al gezien: als je een soort proeftijd hebt van een jaar, betrek je niet zomaar even een woning. Je moet immers gordijnen en vloerbedekking kopen en misschien het huis nog even opknappen. Dat zijn allemaal kosten. Dan zit je toch een beetje vast. Als dan de verhuurder zegt dat je er wel mag blijven wonen, maar dat je wel extra huurverhoging krijgt, dan heb je toch niet echt vrijheid. Dan ben je als huurder toch een beetje bedrogen. Dat is niet zozeer een proeftijd, als wel een vorm van oplichting. Het is een lokkertje. Vervolgens kun je betalen. Dat is natuurlijk ook niet de bedoeling. Ik wil graag dat de minister daarop reageert. Ik wil dat hij in ieder geval uitsluit dat er na die proeftijd van een jaar huurverhogingen komen.

Het probleem van de wachtlijsten van die goedkope huurwoningen wordt enorm versterkt door het opengrenzenbeleid van dit kabinet. We weten dat allemaal. Nederland heeft geen sociale huurwoningen, maar laat wel honderdduizenden asielzoekers en familieleden van asielzoekers toestromen zonder dat er voldoende woningen zijn. Ik vind het een schande dat een minister voor Wonen hier totaal geen oog voor heeft en op mijn vragen over hoe dat kan en of hij daar een punt van wil maken in het kabinet antwoordt: dat zijn internationale verdragen; daar ga ik niet over. Maar hij is wel de minister voor Wonen! Hierdoor ontstaan enorm grote problemen op de woningmarkt, niet alleen met de wachtlijsten maar ook met criminaliteit in de wijken. Wij kennen het allemaal; de fouten van de jaren negentig worden hier herhaald.

De heer Albert de Vries (PvdA):
De zender van de heer Madlener is altijd goed gericht, maar staat de ontvanger ook weleens aan? Er is in de Kamer uitgebreid gesproken over het bouwen van extra semipermanente woningen. De Partij van de Arbeid heeft een plan ingediend om 100.000 extra woningen te bouwen, juist om die extra vluchtelingenstroom op te kunnen vangen en te voorkomen dat er verdringing tot stand komt. Is dat de heer Madlener allemaal ontgaan?

De heer Madlener (PVV):
Het is mij niet ontgaan dat de PvdA met vrij onhaalbare plannen komt. Ik heb die woningen nog niet zien staan. Ik heb ook niet gehoord wie ze betaalt. Ik denk dat dat weer de Nederlandse burger zal zijn, die extra belastingverhogingen of misschien huurverhogingen krijgt. Dat is niet goed voor ons land, en niet alleen qua wonen. Dat zijn niet-westerse allochtonen grotendeels. Die willen helemaal geen westerling worden. Die willen gewoon hun eigen cultuur meenemen. Die gaan zich niet aanpassen. Die hebben geen werk. Die worden werkloos, crimineel. Wij weten het allemaal. Dat moet je niet doen.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik neem afstand van al die generalisaties. Ik wil even terug naar waar wij het over hadden. Dat honderdduizendwoningenplan was voorzien van allerlei berekeningen, zowel van de grondkosten als de bouwkosten. Daar lagen rekenmodellen bij, alleen heeft de heer Madlener daar niet naar willen kijken, want hij wilde putten uit zijn eigen makelaarsverleden. Hij was niet geïnteresseerd in die plannen. Om nou te zeggen dat de plannen onhaalbaar zijn terwijl ze kant-en-klaar klaarliggen is eenzijdig.

De heer Madlener (PVV):
Ik heb de plannen van de PvdA mogen inzien. Ik zag daarin vrij onhaalbare woningprijzen. Ik geloof dat je voor €30.000 een woning moet kunnen bouwen, inclusief de grond, de voorzieningen, de wegen en de riolering. Alles zit erop en eraan voor €30.000. Ik denk dat heel veel Nederlanders denken: potverdikkeme, dat zou ik ook wel willen, maar voor mij doen ze dat niet, maar wel voor de asielzoekers! En dat is de waarheid! En er is er nog geen een gebouwd. Wat ons betreft krijgen ze een tent.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Dat is uitlokking. Wij hebben bepleit om 100.000 woningen te bouwen voor alle woningzoekenden, niet exclusief voor asielzoekers. En het is echt storend dat je niet naar elkaar luistert als je met elkaar in debat bent. Dat gaat mij echt een beetje tegenstaan in deze debatten.

De heer Madlener (PVV):
Ik wens de PvdA veel succes bij het beloven van 100.000 woningen voor bijna niks. Ik wens de heer De Vries veel succes, maar hij weet toch dat de realiteit heel anders is? Wij leven in een dichtbevolkt land. De grondprijzen zijn hoog. De gemeenten, ook PvdA-gemeenten, hebben het in de boeken staan voor torenhoge prijzen. En dan komt de heer De Vries even gratis grond uitdelen? Hij gelooft het toch zelf niet? Maar goed, ik help het hem hopen. Ik hoop dat er heel veel Nederlanders in van die mooie, fijne betaalbare woningen komen. Voorlopig zie ik alleen maar dat mensen hun huis uit gepest worden. Dat is de andere kant. De PVV vindt het ook een schande dat asielzoekers, die niets gepresteerd hebben voor ons land, wel gelijk een woning krijgen en voorrang krijgen op een sociale huurwoning. Het kabinet zet de grenzen open en is blind voor de gevolgen.

De Kamer heeft op 8 oktober een motie aangenomen om die voorrang voor asielzoekers te beëindigen en terecht na alle commotie in het land. Mensen zijn natuurlijk heel boos hierover. Ze moeten jarenlang op een wachtlijst staan en dan gaat er zo iemand voor. De Kamer heeft een motie aangenomen om dat te beëindigen. Ik zie echter niets. We zijn inmiddels maanden verder. Het kabinet heeft nu pas een voorstel naar de Raad van State gestuurd en zegt dat het misschien net voor het zomerreces naar de Kamer komt. Daarna moet het dan nog naar de Eerste Kamer en moet er nog een advies volgen. De minister lijkt helemaal geen zin te hebben in dit voorstel. Hij denkt: als ik het maar voldoende rek, hebben we straks verkiezingen en hoef ik die lastige boodschap niet uit te leggen. Zo werkt het niet. Ik heb daarom een amendement ingediend dat met één pennenstreek bereikt wat de Kamer heeft beloofd: het schrappen van voorrang voor asielzoekers. Het amendement is ingediend en als het aangenomen wordt, is het klaar. Het is dan onderdeel van de wet en het probleem is opgelost. De belofte van de Kamer is dan ingelost. Ik ben benieuwd wat de belofte van deze Kamer waard is.

De heer Bashir (SP):
Ik hoor dat de heer Madlener van de PVV een amendement heeft ingediend waarmee in een keer alle problemen worden opgelost. Ik ben benieuwd naar de inhoud ervan. Laten we een fictief scenario voor ons zien, waarin de grenzen dicht zijn en er geen enkele asielzoeker Nederland meer binnenkomt. Zijn de wachtlijsten dan opgelost? Hebben we dan geen wachtlijsten meer van zeven of acht jaar?

De heer Madlener (PVV):
De wachtlijsten zijn dan niet alleen voor een deel opgelost, maar ook de integratieproblemen, extra criminaliteit, extra zorg, de scholen, noem maar op. Al deze problemen zullen een stuk minder groot zijn. Geloof mij, ons land kan de komst van honderdduizenden niet-westerse allochtonen niet aan. Wij hebben dit in de jaren negentig gezien. De heer Bashir heeft dit ook in zijn wijken gezien. Wij moeten niet de fouten van de jaren negentig herhalen. We moeten dat echt niet doen. Ik hoop dat ook de SP een keer gaat inzien dat de achterban van de SP niet zit te wachten op het binnenhalen van al die problemen.

De heer Bashir (SP):
Op het moment dat je de grenzen dichtgooit, zijn de wachtlijsten niet weg. Die blijven nog steeds bestaan. Je moet dan nog steeds zeven of acht jaar wachten om een sociale huurwoning te krijgen. De reden hiervoor is dat er te weinig wordt gebouwd. Er wordt amper gebouwd. Daaraan moet iets worden gedaan. Je moet bouwen, bouwen, bouwen. Ik heb de PVV-fractie net gehoord en hierover is niets gezegd. De heer Madlener zegt nu dat de problemen zijn opgelost als de grenzen worden gesloten. Dat is niet waar. Hij draait mensen een rad voor de ogen. Wees nou eerlijk! Zeg waar het op staat en ga geen dingen vertellen die niet kloppen!

De heer Madlener (PVV):
Ik heb zojuist de heer Bashir gehoord over 100.000 extra woningen. Weet hij hoeveel asielzoekers Nederland de komende jaren binnenkrijgt die allemaal zo'n woning nodig hebben? Ik denk dat we het met die 100.000 niet eens halen. Waar heeft hij het over dat het de problemen niet oplost? Natuurlijk, daar moet je mee beginnen. Ik vind dat de heer Bashir totaal de plank misslaat als het gaat over wat er moet gebeuren. Ik ben het ermee eens dat er moet worden gebouwd, echter niet alleen maar in de sociale sector. Daarover verschillen wij van mening. Wij hebben 2,5 miljoen sociale woningen in Nederland. Dat zijn in het algemeen hele eenvoudige, sobere en goedkope woningen. Dat is goed en die zijn ook nodig. Wat aan de markt moet worden toegevoegd, zijn woningen die over meer kwaliteiten beschikken. Die kunnen ook iets duurder zijn. Er zijn genoeg mensen die naar een mooiere, betere woning willen doorstromen en die daarvoor ook het geld hebben. Als je dat voor elkaar krijgt, wordt Nederland een beetje mooier, komt de doorstroom op gang en zijn we allebei tevreden.

De heer Ronnes (CDA):
Voorzitter. Doorstroming in de huurmarkt is een goede zaak. Idealiter woont iedereen die in een huurwoning wil wonen daar op een passende manier. Daarbij hoort een huurprijs die past bij de kwaliteit van de woning en bij het inkomen van de huurder. De praktijk is echter dat die ideale situatie ver te zoeken is. Veel mensen hebben een te hoog inkomen in relatie tot een lage huurprijs. Minister Blok wijst hier wel vaker op. Er zijn echter ook te veel mensen die te maken hebben met een klein inkomen en een hoge huur. Dit zijn 300.000 dure scheefwoners. Dit zijn bijvoorbeeld mensen die hun inkomen zagen dalen, omdat ze hun baan zijn kwijtgeraakt door de crisis. Door het beleid van dit kabinet is de bereidheid om te verhuizen onder huurders nog verder afgenomen. Veel mensen verhuizen niet, omdat het toekomstige huurbeleid onzeker is. Net als de koopsector heeft de huursector behoefte aan rust. Er moeten niet elk jaar nieuwe regels komen. Huurders kunnen dan met enige zekerheid plannen maken en een huis zoeken dat bij hen past, zowel qua kwaliteit als qua huurprijs. De CDA-fractie hoopt dat met deze wet de rust nu eindelijk terugkomt. Ziet de minister deze wet als sluitpost of komen er nog andere systeemwijzigingen naar de huurders toe?

Ik wil in mijn betoog onder vier afzonderlijke kopjes een aantal zaken behandelen. Het eerste kopje is "de huursombenadering", het tweede "tijdelijke huur", het derde "de ingangsdatum van de huursombenadering" en het vierde "de inkomenstoets".

De huursombenadering geeft verhuurders de mogelijkheid om op termijn de huurprijs beter aan te laten sluiten op de kwaliteit van een woning. Het nieuwe huurbeleid kan de doorstroming onder de huidige huurders bevorderen. Daar is iedereen het wel over eens. Maar waarom gaat de huursombenadering niet gelden voor de particuliere verhuurders? Als de particuliere verhuurders hier niet in mee moeten marcheren, kunnen de huren in de particuliere sector meer stijgen dan bij de woningcorporaties. In feite wordt de markt van particuliere verhuurders hiermee op een gênante manier gefêteerd. Vindt de minister het een goede ontwikkeling dat de verschillen zo groot worden? In de wet staat dat bij het bepalen van de huursom de huurharmonisatie bij de mutatie volledig meetelt. Dit geldt ook als een woning wordt geliberaliseerd. Wij denken dat wanneer deze huurharmonisatie bij liberalisatie in haar geheel in de huursom wordt meegeteld, er veel minder ruimte beschikbaar zal zijn voor huuraanpassingen bij sociale huurwoningen. Daardoor wordt de bedoelde werking van de huursombenadering ingeperkt. Het CDA wil dat het in situaties waarin woningen worden geliberaliseerd zo wordt geregeld dat alleen dat deel van de huuraanpassing tot de liberalisatiegrens wordt meegeteld in de huursom. Het bedrag dat boven de liberalisatiegrens komt, telt dan niet mee in de huursom en moet worden geoormerkt voor investeringen in nieuwe sociale huurwoningen als dit lokaal in prestatieafspraken is of wordt vastgelegd.

Tegen liberalisatie van huurwoningen heeft het CDA dus helemaal geen bezwaar, mits er aan de onderkant weer woningen bij komen. Dat kan zoals gezegd met lokale prestatieafspraken mooi worden geregeld. De Amsterdamse huurmarkt is iets anders dan die van Ameland. Het liberaliseren van duurdere huurwoningen kan zelfs het gat vullen in de huurmarkt van woningen met een huur rond €800. Daar is veel vraag naar, maar corporaties mogen ze niet bouwen en de markt doet dat gewoonweg niet. Op die manier creëren we een investeringsimpuls. Juist waar huurwoningen uit het sociaal gereguleerde deel vallen, is zo'n impuls logisch. Aan de bovenkant vallen dure huurwoningen uit een systeem en aan de onderkant krijgen we nieuwe betaalbare huurwoningen erbij. Voor deze wijziging hebben we een amendement opgesteld.

De berekening van de huursom is ons niet duidelijk in situaties van woningverbetering en -verduurzaming bij zittende huurders. Nu is het zo dat er bij woningverbetering en -verduurzaming huuraanpassingen worden gedaan die vallen onder de spelregels van de huurharmonisatie. De huurprijs kan dan niet meteen omhoog knallen, maar gaat soepeltjes omhoog. In de wet staat nu dat bij het bepalen van de huursom de huurharmonisatie bij de mutatie volledig meetelt. Dit geldt ook in situaties waarin tijdens de mutatie de woning wordt verbeterd of verduurzaamd en een nog betere kwaliteit krijgt. Wanneer de woning wordt verbeterd bij zittende huurders telt de huurverhoging die is gerelateerd aan de woningverbetering of -verduurzaming echter niet mee in de huursom. Hierbij wordt een verschil gemaakt dat ons erg onlogisch voorkomt. Bij mutatie wordt namelijk wel meegeteld, maar bij zittende huurders niet. Juist die mutatie is een geschikt moment voor een corporatie om een huurhuis onder handen te nemen. Door de harmonisatie volledig mee te tellen in de bepaling van de huursom zonder daarbij rekening te houden met de gerealiseerde woningverbetering zal een negatieve prikkel ontstaan op woningverbetering en -verduurzaming. De mogelijkheden om de geplande investering terug te verdienen worden daarmee immers beperkt. Tot slot is het ook een negatieve prikkel voor het realiseren van de klimaat- en energiedoelstellingen. We hebben ook voor deze wijziging een amendement ingediend.

Ik kom bij het onderdeel "tijdelijke huur". Het CDA vindt het positief dat er meer mogelijkheden voor tijdelijke huur komen. Met het initiatief van de ChristenUnie, dat betrekking had op jongeren en starters, waren we akkoord. De minister gaat echter een grote stap verder. Het is het verhaal van één vinger geven, waarbij de minister dan de hele hand pakt. Door het voorstel van de minister ontstaat de angst dat ook de woningcorporaties af willen van huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Met de nieuwe wet kan dat. Iedereen kan gewoon altijd een tijdelijk huurcontract van een jaar krijgen, terwijl wonen een grondrecht is. We kennen ook een wetshistorie waarvan de rode draad is dat we bij wet de kwetsbare positie van de huur willen beschermen. Dat staat overigens in tegenstelling tot wat net door de VVD-woordvoerder werd gezegd: dat corporaties met deze wet geen tijdelijke huurcontracten zouden kunnen geven. Dat kunnen zij met de huidige wet wel. Ik begrijp echter dat er een amendement in de maak is dat dat nog zal toevoegen.

Zoals het nu geformuleerd is, kunnen corporaties compleet overgaan op tijdelijke huurcontracten. Dat zullen ze waarschijnlijk niet doen. We kennen de corporaties als fatsoenlijke instellingen, maar als het niet bij wet wordt geregeld, zijn huurders afhankelijk van de welwillendheid van de toevallige corporaties. In hoeverre komt de wet feitelijk neer op afbraak van de huurrechtbescherming? De introductie van tijdelijke huurcontracten maakt het voor de verhuurders ook mogelijk om telkens opnieuw de huur op te trekken. Vooral particuliere verhuurders zullen hiervan gebruik willen maken, maar wie sluit uit dat een arme corporatie in nood dezelfde weg opgaat? Naast de baanonzekerheid hebben we voortaan ook te maken met de woononzekerheid. Daarom hebben wij hiervoor het amendement ingediend met de volgende strekking: bewerkstelligen dat de in de wet opgenomen mogelijkheid om tijdelijke huurcontracten af te sluiten wordt beperkt tot enkele doelgroepen en geen generieke mogelijkheid om tijdelijke huurcontracten aan te bieden, maar gericht op doelgroepen. Conform de initiatiefwet-Schouten zouden nu reeds de doelgroepen van jongeren en studenten benoemd kunnen worden. Dit zou je onder andere kunnen doen door andere doelgroepen later via een AMvB aan te wijzen. De Kamer wordt daarbij dan volgens ons amendement betrokken bij een voorhangprocedure. Overigens komt dit enigszins overeen met hetgeen door de Partij van de Arbeid is ingebracht.

In de wet is opgenomen dat corporaties één keer per drie jaar een inkomenstoets mogen uitvoeren bij zittende bewoners. Wanneer het inkomen hoger is dan de EU-doelgroepgrens, kan de corporatie per 1 juli een huurverhoging van maximaal de inflatie plus 4% vragen. Het CDA heeft al eerder aangegeven dat we een jaarlijkse toetsing veel beter vinden. Het wetsvoorstel leidt tot extra administratieve druk bij de corporaties, omdat zij voor ieder huishouden dienen bij te houden wanneer de inkomenstoets heeft plaatsgevonden en of er al dan niet een bezwaar is ingediend. Huurders zullen elk jaar moeten beoordelen of het gehanteerde inkomen en de daarop gebaseerde huurprijsaanpassingen nog van toepassing zijn. Dit zou kunnen leiden tot situaties waarin inkomensgegevens niet meer actueel zijn, waardoor huurders te maken krijgen met te hoge of te lage huurprijsaanpassingen. Volgens het CDA kan dat slimmer. Om zowel bij huurders als bij corporaties onnodige administratievelastendruk weg te nemen, is het beter om de inkomenstoets jaarlijks te doen. Daarmee wordt de kans op een onjuiste inkomensvaststelling en daarmee samenhangende bezwaarprocedures verkleind. Tevens wordt het risico verkleind op goedkope scheefheid in situaties waarin het inkomen van een huishouden boven de in de toets gehanteerde inkomensgrens is gestegen. Ook hierover hebben wij een amendement voorbereid en ingediend.

Het laatste punt is de ingangsdatum van de huursombenadering. Het CDA wil de ingangsdatum van de huursombenadering ter discussie stellen. In de wet staat dat voor de corporaties de huursombenadering per 1 juli 2016 wordt ingevoerd, waarbij de huursom wordt berekend over de periode van 30 juni tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar. Het CDA zou graag zien dat in de wet wordt opgenomen dat de huursombenadering op 1 januari 2017 ingaat en dat de periode waarover de huursom wordt berekend, loopt van 1 januari tot en met 1 januari van het daaropvolgende jaar. Ook daartoe is een amendement ingediend.

De heer Bashir (SP):
De heer Ronnes is uitgebreid ingegaan op allerlei uitvoeringskwesties met betrekking tot de grens van €39.000. Laten we het even over de groep zelf hebben. Volgens het kabinet, dat dit wetsvoorstel heeft geschreven, zijn mensen die meer dan €39.000 verdienen, de topverdieners. Is de fractie van het CDA het daarmee eens?

De heer Ronnes (CDA):
Nee, wij zijn het er niet mee eens dat dat topverdieners zijn, maar je zult wel naar een model toe moeten waarmee je beweging krijgt in de huurmarkt, zodat er betaald wordt naar de kwaliteit van de woning en zodat er ook naar het niveau van het inkomen wordt gekeken. Met deze systematiek wordt getracht om dat te doen. Het CDA erkent dat in die groep van €39.000 tot €44.000 nog de nodige pijn zit. Dat is al door de ChristenUnie gememoreerd en duidelijk op tafel gelegd. Daarover zijn ook vragen gesteld aan de minister. Wij wachten in deze termijn even af of er op dat punt nog bewegingen te verwachten zijn.

De voorzitter:
Tot slot, kort graag.

De heer Bashir (SP):
Die groep is de afgelopen tijd al flink meer huur gaan betalen, zelfs tot 28% meer in de afgelopen vijf jaar. Concreet kan dit gaan om twee mensen die ieder €20.000 verdienen. Dat zijn toch geen topverdieners?

De heer Ronnes (CDA):
Nee, dat hoort u mij ook niet zeggen.

De heer Bashir (SP):
Zij betalen toch ook niet meer belasting? Waarom zou je dan wel meer huur van hen moeten vragen?

De heer Ronnes (CDA):
Ik vind het mooi dat u het zo tracht te vertellen, maar dat is ook niet wat ik zeg. Ik heb aangegeven dat dit geen topinkomens zijn en dat je hier dus heel omzichtig mee om moet gaan. Je zult echter wel naar een systematiek toe moeten waarin uiteindelijk betaalbare kwalitatieve woningen ontstaan die toch enigszins in lijn liggen met het inkomen van de betreffende bewoners.

De heer Koolmees (D66):
Voorzitter. Al lange tijd maakt D66 zich ernstige zorgen over de staat van de woningmarkt. Een van de grootste problemen die de woningmarkt kent, is een gigantisch gebrek aan doorstroming. Daarom bespreken wij vandaag de Wet doorstroming huurmarkt. In een snelle procedure werd deze wet ons rond kerst in de schoot geworpen. Zij bestaat uit twee delen: in de eerste plaats uit de huursombenadering en in de tweede plaats uit het tijdelijk huren. Afgezien van het feit dat beide wetsvoorstellen over de huurmarkt gaan, kennen zij inhoudelijk amper samenhang en zouden zij best gescheiden behandeld kunnen worden. Dit soort koppelverkoop van wetsvoorstellen heeft zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer eerder gezien. Geen van beide Kamers was daarvan gediend. De Eerste Kamer voelde zich recent zo voor het blok gezet dat zij een motie aannam, de motie-Hoekstra, om dit soort koppelverkoop in de toekomst te voorkomen. Daarom de volgende, enigszins procedurele vragen aan de minister. Waarom heeft hij ervoor gekozen om in dit wetsvoorstel de tijdelijke huur en de huursombenadering te combineren? Zou dit herzien kunnen worden? Denkt hij dat de motie-Hoekstra hier van toepassing is?

Ik stap over op de inhoud. Eerst ga ik in op de huursombenadering en dan op het tijdelijk huren. In ons land wonen circa een half miljoen mensen in sociale huurwoningen, terwijl zij daarvoor eigenlijk een te hoog inkomen hebben. Dit belemmert de doorstroming. Daarom is in de huursombenadering een inkomensafhankelijke huurverhoging ingevoerd. Deze huurverhoging is gestoeld op een driejaarlijkse inkomenstoets. Voor D66 is deze drie jaar ietwat uit de lucht gegrepen. Vooral mensen met een flexibel inkomen — de heer Madlener sprak al over de zzp'ers — kunnen van die driejaarlijkse inkomenstoets flink de dupe worden. Zij kunnen wel een bezwaarprocedure beginnen als hun inkomen is gedaald, maar een dergelijke procedure duurt lang en succes is zeker niet verzekerd. Daarom lijkt het D66 het gemakkelijkst — ik heb ook de heren Van Vliet en Ronnes daarover gehoord — om in plaats van een driejaarlijkse een jaarlijkse inkomenstoets in te voeren. Erkent de minister de nadelen van een driejaarlijkse inkomenstoets en is hij bereid om deze toets te vervangen door een jaarlijkse inkomenstoets?

D66 is altijd voorstander geweest van de huursombenadering. Die zat ook in de afspraken in het woonakkoord. Wij zijn dan ook tevreden over het akkoord dat Aedes op dit punt met de Woonbond heeft gesloten. De huurverhoging in de huursombenadering kan immers een belangrijke rol spelen bij het wegwerken van de wachtlijsten en het verminderen van scheefwonen. Dat is positief. Deze huurverhoging kan echter ook vreemd uitwerken. Ik zal dit illustreren met een voorbeeld. Stelt u zich een gewone galerijflat voor. In die flat is elk huis hetzelfde: een mooie vierkamerwoning, een perfect gezinsonderkomen. In twee van die woningen wonen twee gezinnen, die ik voor het gemak de familie De Vries en de familie Van der Linden noem. Geen van beide gezinnen betaalt de maximale huur van €700, terwijl het inkomen van beide gezinnen boven de grens van €39.000 ligt. Beide gezinnen zijn dus scheefwoners. De familie De Vries woont er al vijftien jaar en betaalt een huur van €400 per maand. De familie Van der Linden is daar drie jaar geleden komen wonen en betaalt een huur van €600 per maand. Die huur is geharmoniseerd toen het gezin is verhuisd.

Beide gezinnen krijgen op basis van de nieuwe systematiek een huurverhoging, maar daarmee is iets vreemds aan de hand. De familie De Vries betaalt €20 per maand meer, zijnde 4% verhoging plus inflatie, en gaat dus van €400 naar €420 per maand. De familie Van der Linden gaat, eveneens op basis van 4% verhoging plus inflatie, €30 per maand meer betalen en gaat dus van €600 naar €630 per maand. Door de nieuwe systematiek wordt het verschil dus niet kleiner, maar juist groter. De familie Van der Linden betaalt straks per jaar €120 meer aan huur dan de familie De Vries. Het verschil in scheefwonen wordt dus alleen maar groter.

D66 vindt het uitermate onrechtvaardig dat de grootste scheefwoners door dit wetsvoorstel het meest worden ontzien. Dat is de uitwerking van de systematiek. Vindt ook de minister dit niet vreemd en weet hij hier geen andere oplossing voor? Zou het mogelijk zijn om bijvoorbeeld de 4% plus inflatie te baseren op de maximale huur, of op de maximaal toelaatbare huur volgens het woonwaardestelsel? Sorry voor de techniek! Of zou het mogelijk zijn om de huurverhoging in staffels in te voeren, zoals ook in het akkoord stond, op grond waarvan de mensen die minder dan 40% van de maximaal toelaatbare huur betalen een hogere huurvergoeding krijgen dan de mensen die minder dan 80% van de maximaal toelaatbare huur betalen? Het zijn allemaal heel ingewikkelde sommetjes, maar dit zit in de systematiek verweven.

Ik ga verder met mijn voorbeeld en ga terug naar de voornoemde galerijflat. Naast het gezin De Vries en het gezin Van der Linden woont een oudere heer, in eenzelfde vierkamerappartement. Deze heer — ik heb hem de heer Barry genoemd, want ik vind hem een beetje een oude mopperpot — is 30 jaar geleden al in de flat getrokken en betaalt daarom een huur van €250 per maand. Ook de heer Barry zou op basis van zijn huidige inkomen, dat hoog is, niet in een sociale huurwoning mogen wonen. Omdat hij echter gepensioneerd is, zal hij door het wetsvoorstel geen huurverhoging van 4% plus inflatie, maar helemaal geen huurverhoging krijgen. Voor gepensioneerden wordt namelijk een uitzondering gemaakt. D66 snapt niet waarom gepensioneerden als mijnheer Barry, die over genoeg inkomen beschikken, dus niet in een sociale huurwoning horen te wonen en derhalve scheefwonen — in feite is het de heer Barry die in de flat het meest scheefwoont — een vrijstelling krijgen op basis van het voorliggende wetsvoorstel. Waarom heeft de minister gekozen voor de vrijstelling voor gepensioneerden? Acht hij dit eerlijk, gegeven het grote verschil in inkomenspositie? Natuurlijk zijn er arme gepensioneerden en rijkere gepensioneerden, maar waarom heeft de minister juist gepensioneerden een uitzonderingspositie gegeven en niet bijvoorbeeld grote gezinnen of andere groepen? Graag een reactie. Ik zie dat de heer Barry wil reageren.

De heer Madlener (PVV):
Mijnheer Barry kan zich nog herinneren dat je pensioen 70% van je laatst verdiende inkomen was. Dat heb ik vroeger van mijn vader geleerd. Maar ja, toen kwam D66 en die wilde alles hervormen. Toen werd het ineens 70% van je middeninkomen. Bam, weg belofte! Toen kwam D66 met: die rekenrente moet toch eigenlijk heel anders berekend worden. Hup, korting eroverheen! Toen kwam D66 … En ga zo maar door. Oftewel: van die belofte die ik nog van mijn vader leerde — je pensioen is een goede investering, goed dat je dat doet, dat moet je opbouwen — is helemaal niets meer over. Dus mijnheer Barry zit in die flat met zijn pensioen, maar er is niets meer van zijn beloftes over, dankzij D66. Dus ik vind dat de heer Koolmees er ook wel even bij na mag denken wat hij voor de gepensioneerden heeft betekend.

De heer Koolmees (D66):
Zeker. Ik weet niet welke beloftes de vader van de heer Barry allemaal heeft gedaan. Ik had ze niet gedaan als ik de vader was geweest. Maar het gaat natuurlijk om de simpele vraag: wat is het inkomen? Bij alle mensen in huurwoningen gaan we namelijk uit van het inkomen. Het kunnen mensen zijn met een hoog inkomen. Als je gepensioneerd bent, kun je een hoog inkomen hebben. Je kunt ook gepensioneerd zijn en een veel lager inkomen hebben. Dan ben ik groot voorstander van een lagere huur voor die mensen. Natuurlijk. Maar als het inkomen echt veel hoger is, waarom zouden we dan een onderscheid maken tussen gepensioneerd en niet gepensioneerd?

De voorzitter:
Tot slot, kort graag.

De heer Madlener (PVV):
Omdat de gepensioneerden al meer dan genoeg gepakt zijn door D66. Maar afgezien daarvan zou ik ook veel liever willen dat iemand gewoon betaalt voor het huis dat hij huurt. En soms huur je al heel lang en heb je een wat lagere huur. Dat is nou eenmaal zo. Daar heb je dan geluk aan en dan blijf je misschien wat langer zitten, maar laten we er geen probleem van maken dat mensen te weinig huur betalen. Dat betekent namelijk dat ze meer geld overhouden en meer kunnen betalen in de winkels. Dan zijn de winkeliers ook weer blij; dan hoeven ze ook niet failliet te gaan. Dus een beetje koopkracht is ook wel fijn.

De heer Koolmees (D66):
Ik ben een groot voorstander van koopkracht; daarom heb ik ook de lastenverlichting gesteund. De heer Madlener kan echter niet ontkennen dat we wel degelijk een groot probleem hebben op de huurmarkt. We hebben niet voor niks al jaren, al decennia wachtlijsten waar mensen niet tussenkomen. Daar moeten we iets aan doen. Ik vind dit een goede stap in de goede richting, maar er zitten wel wat haken en ogen aan.

De voorzitter:
Mijnheer Bashir, een korte interruptie graag.

De heer Bashir (SP):
Het lijkt me een heel leuke wijk, lekker gemengd. Ik zou daar wel willen wonen, vooral naast de heer Barry. Maar ik begrijp het probleem niet. Het is een heel leuke, gemengde wijk met gevarieerde inkomens en gevarieerde mensen, die het naar hun zin hebben. Wat is het probleem?

De heer Koolmees (D66):
Het probleem is dat we in Nederland heel lange wachtlijsten hebben en dat een heleboel mensen niet op de woningmarkt terechtkunnen. Woningen die eigenlijk bedoeld zijn voor mensen met een laag inkomen, komen nu niet beschikbaar voor de mensen voor wie ze bedoeld zijn, omdat er mensen inzitten voor wie ze niet bedoeld zijn. Dat is een groot probleem, en er zijn nog meer problemen. Er is inderdaad ook een gebrek aan middensegment. Dat hebben we allemaal al gehoord vandaag. Er moet meer doorstroming en meer aanbod komen. Daar zijn we het allemaal over eens, maar het feit dat we al decennialang een verstoorde woningmarkt hebben, die leidt tot sociale problemen omdat mensen acht jaar moeten wachten op een goede woning, vind ik echt een groot probleem. Daar moeten we iets aan doen. Het is ook onze verantwoordelijkheid als parlement om daar iets aan te doen.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Bashir (SP):
Ik zie juist geen problemen, want mensen die veel verdienen, betalen ook veel belasting. Ze krijgen geen huurtoeslag en ze hebben geen hypotheekrenteaftrek. Ze betalen heel veel belasting. Ze dragen het meest bij van alle mensen die in die straat wonen. Als er echt een probleem is met de wachtlijsten, zou D66 gewoon moeten voorstellen dat er gebouwd wordt. En dat hoor ik de heer Koolmees niet zeggen.

De heer Koolmees (D66):
Ik vind het opvallend dat de heer Bashir al de hele avond een paar dingen door elkaar haalt in zijn betoog. Ik ben het er zeer mee eens dat we goed moeten kijken naar de inkomenspositie van verschillende groepen in de samenleving. Daar hebben we belastingen, toeslagen en een heleboel inkomensafhankelijke regelingen voor. Ik zie ook wel dat de groep waarover mevrouw Schouten zonet sprak, die net geen recht heeft op toeslagen en allerlei tegemoetkomingen, inderdaad buiten de boot valt. Dat heeft allemaal te maken met al die verschillende inkomensafhankelijke regelingen. Maar dan is het niet de oplossing om nog meer inkomensafhankelijke regelingen in de woningen te stoppen. Dan moet je er juist voor zorgen dat de woningmarkt beter gaat werken en er echt iets gebeurt aan de wachtlijsten.

De heer Van der Linde (VVD):
Deze Van der Linde woont in een koophuis, zoals u waarschijnlijk al had aangenomen. Ik ben wel enigszins gevoelig voor de sommetjes die u tovert, waarmee u betoogt dat het verschil groter gemaakt wordt. Het grote probleem is natuurlijk dat we, als we niet uitkijken, terechtkomen in allerlei ingewikkelde staffeltjes. Dan maken we het systeem helemaal onbegrijpelijk voor elke Nederlander. Waar is dat D66-plan van een paar jaar geleden gebleven? D66 zei toen: iedereen met een inkomen boven de €60.000 of €70.000 gaat óf zijn huurhuis kopen, óf vertrekt, óf gaat een marktconforme huur betalen. Dat vond ik wel elegant.

De heer Koolmees (D66):
Dat is alweer een aantal jaar geleden. Dat was voor het woonakkoord. In het woonakkoord en met deze wet worden een aantal stappen gezet om ervoor te zorgen dat de huren meer marktconform worden. Een onbedoeld effect van deze systematiek heeft te maken met de grootste scheefwoners. Laatst hadden we in de commissie een debatje over de cijfers van het woononderzoek. Daaruit blijkt dat 50% van de mensen met een inkomen boven de grens in een huurwoning woont met 50% tot 70% van de maximaal toelaatbare huur. Daar zitten dus de grootste scheefwoners. Ik heb hier ook mee geworsteld. Ik heb een amendement en een motie in voorbereiding voor een oplossing. In het woonakkoord zat een staffelbenadering, waardoor de grootste scheefwoners iets meer betalen. De arme scheefwoners konden echter tegemoetgekomen worden. Dat vind ik een sympathieke gedachte. Ik vraag de minister of hij dit herkent, of hij het met mij eens is en wat een mogelijke oplossing zou zijn, om vervolgens verder te gaan met de amendementen waarmee ik zit te worstelen.

De minister schreef in de antwoorden op de schriftelijke vragen dat het investeringsvermogen van corporaties ten gevolge van de huursombenadering zal dalen met 75 miljoen euro. Volgens de corporaties zal dit medio 2020 zijn opgelopen tot een veelvoud hiervan. Hierdoor zullen zij zowel in bestaande als in nieuwe woningen flink minder kunnen investeren. Daardoor zal de verduurzaming achterblijven; dat is in ieder geval mijn angst. In de grote steden geeft men aan dat eerder gemaakte afspraken over verduurzaming niet kunnen worden gehaald. Herkent de minister zich in de door de woningcorporaties gepresenteerde feiten en getallen? Denkt de minister dat woningcorporaties door de huursombenadering minder in duurzaamheid zullen investeren? Dit ligt in het verlengde van de discussie die mevrouw Schouten en de heer Ronnes net hebben neergelegd. Is de minister van plan hier iets aan te doen? Zo ja, wat dan precies?

Ik kom op tijdelijk huren. Voor D66 is huren voor onbepaalde tijd een beginsel waar we niet te veel aan moeten tornen. Een mens moet immers veel zekerheid hebben over het feit dat hij kan wonen. De situatie in sommige andere landen, waar tijdelijk huren echt de norm is, jaagt ons grote schrik aan. Tegelijkertijd zie ik bepaalde groepen waarvoor tijdelijke huren een uitkomst bieden. Ik denk dan aan jongeren en buitenlandse studenten. Dat heb ik vanmiddag bij de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Schouten ook gezegd. Het kan aanbod uitlokken en het kan de doorstroming bevorderen, maar kan de minister ons verzekeren dat huren voor onbepaalde tijd de norm blijft? Ik had hier een heleboel vragen over voorbereid, maar ik heb gezien dat er een amendement van de heer De Vries ligt, waarin al een beperking is opgenomen. Dat zijn wat mij betreft verbeteringen. Graag verneem ik de reactie van de minister op dit amendement. Dan kunnen we straks in tweede termijn bekijken of dit de goede kant opgaat.

Uit het wetsvoorstel blijkt dat een huurder met een tijdelijk contract binnen zijn jaartermijn zijn contract niet kan opzeggen. Dit gaat de flexibiliteit die een tijdelijk contract zou moeten bieden, juist tegen. Is de minister het met mij eens dat de huurder een tijdelijk contract van een jaar elk moment zou moeten kunnen opzeggen? Kan de wet worden aangepast zodat dit het geval is? Ook hierin is de heer De Vries mij voor geweest. Hij heeft namelijk een amendement ingediend waar ik sympathiek tegenover sta. Ik wacht echter de beantwoording van de minister af.

Dit wetsvoorstel verdient zeker niet de schoonheidsprijs. Het bevat twee onderdelen die amper onderlinge samenhang kennen. Beide onderdelen kunnen echter met enig schaven en hier en daar wat amendementen wel tot een fatsoenlijk wetsvoorstel worden gemaakt, dat de broodnodige verandering in ons huurstelsel teweeg kan brengen en de doorstroming kan bevorderen.

De vergadering wordt van 20.48 uur tot 21.00 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. We gaan verder met het debat over de Wet doorstroming huurmarkt.

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Ik zou graag een ordevoorstel willen doen. We behandelen een belangrijke wet vanavond en we kunnen natuurlijk proberen om die wetsbehandeling af te ronden. Ik begrijp dat er achttien amendementen zijn en bij de deelnemende collega's is er nogal wat verwarring over de vraag of we allemaal nog wel het overzicht hebben. Ik begrijp dat er vanavond twee nota's van wijziging aan de orde zijn. Dat alles in aanmerking nemende, is het misschien verstandig om de tweede termijn volgende week te doen zodat we alles even rustig op een rijtje hebben.

De voorzitter:
Ik bekijk of anderen dit voorstel steunen.

De heer Bashir (SP):
Namens de SP-fractie steun ik het voorstel.

De heer Madlener (PVV):
Mijn stem dreigt het ook nog te begeven, dus ook daarom steun ik dit voorstel.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Als die nota van wijziging komt, geef ik er de voorkeur aan om tien minuten te schorsen zodat we kunnen bekijken of we door kunnen gaan. Het is toch mooier als we het karwei vanavond kunnen afmaken.

De heer Van der Linde (VVD):
Ik maak ook liever het karwei af, maar als er behoefte is aan een schorsing, werk ik daar met alle plezier aan mee.

De voorzitter:
Met schorsing bedoelt u dat we het vanavond afmaken?

De heer Van der Linde (VVD):
Ja. Ik kan de amendementen tot nu toe vrij goed bijbenen, dus dat moet lukken.

De heer Ronnes (CDA):
Gezien de vele amendementen en de nota van wijziging die, zoals ik begrijp, nog gaat komen, is het denk ik heel gezond om die tweede termijn op een later moment te doen. Ik kan mij voorstellen dat de minister eerst zijn eerste termijn doet en dat we daarna even schorsen om te bekijken hoe we verdergaan.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Kennelijk komt er iets wat ik nog niet ken, dus ik kan nog niet beoordelen of dat ingewikkeld is. Ik vind het onderwerp wel belangrijk genoeg om het rustig te bekijken. In principe sta ik dus niet negatief tegenover een schorsing en doorgaan op een later tijdstip.

De voorzitter:
Er is geen meerderheid voor het houden van een tweede termijn op een ander tijdstip. Ik stel daarom voor dat de minister begint met het antwoord op de gestelde vragen. Ik wil de Kamerleden echter ook dringend verzoeken om te interrumperen op een moment dat het echt nodig is. Anders kunnen we hier vanavond, ook met een tweede termijn, tot vrij laat blijven hangen. Blijven zitten, bedoel ik. Sorry, ik moet het netjes formuleren.


Termijn antwoord

Minister Blok:
Voorzitter. Het ordedebat ging al over het tempo van de behandeling van deze wet. Ik wil allereerst de Kamer danken voor het feit dat de behandeling tot dit moment met zo veel spoed ter hand is genomen. De spoed bij dit wetsvoorstel heeft wat mij betreft met het volgende te maken. Als wij een effect op de huurmatiging willen bereiken en wij de Eerste Kamer ook voldoende tijd willen geven om nog naar deze wet te kijken, is het wel van belang dat er komende dinsdag over het wetsvoorstel gestemd zou kunnen worden. Huurmatigingen of -verhogingen gaan normaal gesproken immers op 1 juli in. Ik zeg hier nogmaals bij dat dit niet ten koste van de zorgvuldigheid moet gaan, maar het zou jammer zijn als het niet lukt om de huurmatiging die in de wet besloten zit, nog deze zomer van kracht te laten gaan.

Een aantal sprekers wees er al op dat deze wet meerdere componenten kent. Ten eerste is dat het introduceren van een maximale huursom. Ten tweede is dat een periodieke inkomenstoets. Ten derde is dat de introductie van enkele vormen van tijdelijke huur onder een aantal voorwaarden. De samenhang tussen die componenten, waar velen naar vroegen, is voor het kabinet duidelijk. Iedere ingreep op de huurmarkt, bijvoorbeeld het introduceren van een huursom, heeft onmiddellijk gevolgen voor het aanbod. Als ik over vraag en aanbod spreek, weet ik dat de heer Koolmees altijd kritisch naar mij kijkt. Ik zie hem nu ook knikken. Wat een huursom van inflatie plus 1% doet, is het verlagen van de gemiddelde ruimte voor huurverhoging. Die lag namelijk op gemiddeld inflatie plus 2,5%. Dat was het gemiddelde van de inkomensafhankelijke huurverhoging die er was. De econoom — maar ook iedereen die logisch nadenkt — realiseert zich dat dit minder inkomsten betekent en dus minder bouwen. Ik kijk in dit verband even naar de heer Bashir. Dat heeft dus gevolgen voor het aanbod.

Het heeft ook gedragseffecten, want als de huren minder stijgen, wordt het verschil tussen de marktwaarde van een woning en wat mensen betalen weer langzaam maar zeker groter. Dat duurt een aantal jaren, maar het verschil loopt op. Dit heeft dus ook een effect op de doorstroming. Eigenlijk zijn wij Kamerbreed van mening dat die doorstroming aandacht verdient. Daarom is in deze wet naar de balans gezocht. Het gaat allereerst om het uitvoeren van de afspraken uit het woonakkoord. De laatste openstaande afspraak uit het mij zeer geliefde woonakkoord is dat er een voorstel zou komen voor een huursom. Het heeft wat langer geduurd dan gepland, omdat men hoopte dat woningmarktpartijen zelf met een voorstel zouden komen. Uiteindelijk hebben twee belangrijke partijen een akkoord gesloten — helaas waren dat niet alle betrokken partijen — en het vastgeprikt op inflatie plus 1%. Die inflatie plus 1% wil ik volgen. Ik hecht zeer aan een overeenkomst tussen belangrijke partijen op de woningmarkt, maar ik loop aan tegen de effecten op de huurmarkt die ik net noemde. Die effecten op de huurmarkt kan ik deels ondervangen door het blijven hanteren van een inkomenstoets. Opvallend genoeg was dat een teer punt toen het drie jaar geleden werd geïntroduceerd, maar wordt er nu, ook aan de kant van verhuurders en aan de kant van veel corporaties, gezegd dat het toch een goed punt is. De inkomenstoets is dus één.

Een ander instrument is het tegelijkertijd, onder strikte voorwaarden, introduceren van tijdelijke huurcontracten. Dat is een al langer lopende discussie. Voor mijn tijd hebben de ChristenUnie en het CDA samen een motie ingediend waarin werd verzocht om te kijken naar de mogelijkheden voor tijdelijke huurcontracten. Ik meen dat dit nog in de tijd was van mijn voorganger, mevrouw Spies. Op grond daarvan is uitgebreid overleg gevoerd met woningmarktpartijen. Inderdaad is bevestigd dat er in een aantal situaties behoefte is aan meer ruimte voor tijdelijke huurcontracten. Deze wet geeft daar ook invulling aan. Omdat er op die manier ook nieuw aanbod kan loskomen, zorgt het introduceren van tijdelijke huurcontracten in deze wet weer tot het verzachten van de nadelen, van de huursom zoals die nu wordt ingevoerd. Dat is voor het kabinet reden om te zeggen: als één pakket vinden we dit een verantwoorde wet voor de doorstroming op en de betaalbaarheid van de huurmarkt. Als je er een onderdeel uit zou trekken, valt het evenwicht uit het pakket. Dan is het voor het kabinet ook geen wet meer die de noodzakelijke impuls aan de woningmarkt geeft.

De heer Ronnes (CDA):
Ik heb even een opmerking. De minister zegt dat uit onderzoek is gebleken dat er voor een aantal groepen behoefte bestaat aan contracten voor bepaalde tijd. Is het dan niet logisch dat je die doelgroep benoemt in de wetgeving die je maakt in plaats van dat je daarop een generieke vrijstelling geeft?

Minister Blok:
Beide zaken gebeuren. Soms is het nuttig om specifieke doelgroepen te noemen. De wet van mevrouw Schouten die wij eerder hebben besproken, ging daarop in. Maar in het voorstel zitten bijvoorbeeld ook grote gezinnen. Daarnaast is er ook van de kant van de aanbieders, zowel van woningcorporaties als van commerciële aanbieders, de vraag gekomen om tijdelijke huurcontracten mogelijk te maken. Daarbij denken ze bijvoorbeeld aan mensen die na een scheiding of relatiebeëindiging heel snel woonruimte nodig hebben maar die ook bereid zijn om die weer te verlaten, aan mensen die vanwege het aanvaarden van een baan tijdelijk snel woonruimte nodig hebben en— dat is nu eigenlijk juridisch niet mogelijk — aan mensen die bijvoorbeeld uit een maatschappelijke opvang of detentie komen en van wie niet goed kan worden ingeschat of zelfstandig wonen niet leidt tot overlast voor de omwonenden. Er is dus een heel aantal gevallen te bedenken, overigens ook aan de aanbodkant. Woningcorporaties zullen niet zo snel genegen zijn om dat eenjaarscontract in te zetten, maar we weten van particuliere verhuurders dat er terughoudendheid is met het aanbieden van woningen. We hebben eerder met elkaar gediscussieerd over het vreemde verschijnsel dat er, bijvoorbeeld in Parkstad Limburg, particuliere woningen leegstaan. De eigenaar heeft dus een lege woning en geen inkomsten, maar hij zet kennelijk niet de stap om toch te gaan verhuren. Als je spreekt met particulieren, zeker met de kleine particulieren, hoor je ook dat ze het gewoon eng vinden. Ze hebben het beeld dat ze nooit meer van elkaar af kunnen komen. Het is dus niet zozeer een proeftijd voor de huurder. Ik deel absoluut de notie die eigenlijk iedereen uitsprak: een huurcontract voor onbepaalde tijd is de norm, dat is de standaardregel. Maar er zijn situaties waarin het voor een verhuurder van groot belang kan zijn om te weten dat men, zonder ingewikkelde manoeuvres, ook na een jaar of een kortere periode weer uit elkaar kan gaan. Zo kun je dus extra aanbod creëren. Dat sluit goed aan bij andere maatregelen in dit wetsvoorstel, waarvan je logisch kunt concluderen dat zij het aanbod wat verminderen.

Ik zal de vragen in een aantal hoofdstukken beantwoorden, zoals ik meestal doe. Allereerst zal ik ingaan op een aantal algemene vragen over de woningmarkt, dan op de manier waarop de huursom is ingevoerd. Daarna zal ik ingaan op de manier waarop de inkomensafhankelijke huurverhoging wordt ingevoerd, dan op de manier waarop de tijdelijke huurcontracten worden ingevoerd en dan nog op een aantal losse onderwerpen. Daarna zal ik de amendementen van een advies voorzien.

Allereerst een aantal algemene vragen. De heer Bashir vroeg waarom in de realiteit de doorstroming niet wordt bevorderd. Hij onderbouwde dat met een onjuiste berekening, waarbij hij procenten en procentpunten door elkaar haalt, vrees ik. Hij zei dat uit cijfers van de Belastingdienst die ik aan de Kamer heb doen toekomen, blijkt dat er maar 3% extra doorstroming zou zijn in de afgelopen drie jaar. Dat klopt niet. Bij het deel van de huurders dat scheef woont, ongeveer een kwart, laten de cijfers van de Belastingdienst een afname zien van 26% naar 23%; ik rond het even af. Dat is ook het enige deel van de huurders waarbij die doorstroming wordt gestimuleerd. Bij het deel van de huurders waarbij de doorstroming wordt gestimuleerd, is de afname niet 3% maar drie procentpunt, dus 10%. Nogmaals, we krijgen een uitgebreide evaluatie, maar op een woningmarkt die naar zijn aard nooit erg snel reageert, vind ik een afname van 10% in drie jaar eerlijk gezegd heel hoopgevend.

Dan vroeg de heer Bashir — en hij brengt dat altijd met veel bravoure — waarom de minister geen woningen bouwt. Ook de heer Bashir weet dat ik niet zelf die stenen op elkaar stapel, maar dat de woningcorporaties, particuliere investeerders of ontwikkelaars dat doen. Zij bouwen op het moment dat zij een locatie kunnen krijgen en als zij de kosten van dat bouwen kunnen terugverdienen. Daarom luistert het ook zo nauw dat we nog wel de mogelijkheid bieden om die investeringen terug te verdienen. Daarom zal ik straks het amendement ontraden om de huurverhoging te bevriezen tot de inflatie, want dat zou betekenen dat alle kosten die gemaakt worden bij het bouwen van woningen, met niet meer dan de inflatie kunnen stijgen. Dat betekent dat het loon van de bouwvakker met niet meer dan de inflatie kan stijgen, dat het loon van de medewerker van de woningcorporatie met niet meer dan de inflatie kan stijgen, dat het loon van de mensen in de baksteenfabrieken en de cementfabrieken niet met meer dan de inflatie kan stijgen, dat de grondprijzen niet met meer dan de inflatie kunnen stijgen. Zo zit de wereld niet in elkaar. Voor een groot deel zal de heer Bashir dat ook niet willen, want hij wil helemaal niet dat de lonen van al die mensen die ik noem, met niet meer dan de inflatie stijgen. Om te kunnen blijven bouwen — een ambitie die ik deel met de heer Bashir — moet je het wel financieel mogelijk maken dat investeringen worden terugverdiend.

De heer De Vries vroeg naar een openstaand punt; dat de Woonbond en Aedes beiden zeggen dat scheefwonen een probleem is en dat zij dat samen willen aanpakken. Toen ik deze wet aankondigde, heb ik gezegd dat ik het mijn verantwoordelijkheid vond om met een voorstel te komen voor het aanpakken van zowel duur als goedkoop scheefwonen, want dat is een groot probleem, maar dat ik natuurlijk zou bekijken of er een voorstel komt van beide partijen waar ik mee uit de voeten kan. Ik moet helaas constateren dat dit voorstel niet is gekomen, terwijl ik het probleem groot vind. Dat is de reden waarom ik al in de Woningwet met het passend toewijzen een concrete maatregel heb genomen tegen duur scheefwonen, om lage inkomens te beschermen tegen te hoge huren. Nu er geen ander voorstel is gekomen, heb ik voor het dure scheefwonen een eenvoudiger voortzetting voorgesteld van de inkomensafhankelijke huurverhoging die ook al in het woonakkoord stond. Dan ga ik in op de vragen die gesteld zijn over de invulling van de huursom. Ik begin met de heer Bashir, die vroeg of ik verwacht dat de huren ook verlaagd worden door de huursombenadering. Ik verwacht dat dit allereerst door passend toewijzen gebeurt. Dat is daarvoor de meest gerichte maatregel. De huursombenadering sluit het niet uit. Technisch is het mogelijk, want zij berekent een gemiddelde huur, maar nogmaals, het grootste effect verwacht ik van die andere maatregel.

De heer Bashir vroeg ook waarom ik de staffel uit het sociaal huurakkoord niet ook in de wet heb gezet. In dat akkoord staat namelijk dat bij huren onder de 80% maximaal redelijk er een huurverhoging mogelijk is van inflatie plus 2,5% en bij huren tussen de 80% en 100% maximaal redelijk plus 0%. Ik heb dat niet gedaan, omdat in het sociaal huurakkoord staat dat voor dat deel lokale maatwerkafspraken mogelijk zijn, mits die niet hoger zijn dan 2,5%. Voor die huren onder de 80% kan de verhoging lokaal op een ander percentage vastgesteld worden. Die 2,5% kan overigens niet op een hoger, maar wel op een lager percentage vastgesteld worden, wat de heer Bashir deugd zal doen. Als ik dat in de wet zou afgrendelen, is dat lokale maatwerk dat net was afgesproken, niet meer mogelijk.

De heer Bashir vroeg met enkele anderen waarom particuliere verhuurders buiten die huursombenadering van inflatie plus 1% blijven. Daar heb ik een aantal redenen voor. Bij het sluiten van het woonakkoord is de afspraak gemaakt dat er een huursombenadering komt met behoud van verdiencapaciteit. Het gemiddelde van die inkomensafhankelijke huurverhoging was inflatie plus 2,5%. Een lagere huursom tast dus de verdiencapaciteit aan en daarmee het investeringsvermogen van verhuurders. Het akkoord tussen Aedes en de Woonbond is een prima en vrijwillig gesloten akkoord, maar de particuliere verhuurders waren daar niet bij betrokken. Ik vind het in strijd met mijn eerdere toezegging om tegen hen te zeggen: hoewel u niet aan tafel zat, ga ik uw verdiencapaciteit beperken. Ik vind dat niet zuiver in de zin van het maken van afspraken. Bovendien leidt het ook hier tot het beperken van het investeringsvermogen.

Ik heb ook nog twee praktische redenen. Particuliere verhuurders zijn over het algemeen klein en dan is het niet goed mogelijk om een gemiddelde huursom te berekenen. Als je tien woningen hebt, komt er maar eens in de paar jaar eentje vrij. Een tweede reden is dat ik bij de toegelaten instellingen, de woningcorporaties, over een toezichts- en sanctie-instrumentarium beschik in de vorm van de Woonautoriteit die maatregelen kan nemen. Bij particuliere verhuurders heb ik dat niet. In totaal heb ik dus vier redenen om hiervoor te kiezen. Bij particuliere verhuurders vindt er in feite een vereenvoudiging plaats van de ruimte die de inkomensafhankelijke huurverhoging biedt. Dat is overigens geen fêteren, zoals de heer Ronnes zei, want het verdienvermogen blijft gemiddeld hetzelfde.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Het valt me op dat de minister uitsluitend redeneert vanuit de portemonnee van de verhuurders en hij helemaal niet spreekt over de portemonnee van de huurders. Die huurders in de particuliere sector, dus ook in het gereguleerde deel daarvan, worden geconfronteerd met die 2,5%. Het lag volgens mij echt in de rede dat de minister nog eens was gaan praten met IVBN en Vastgoed Belang, om te bekijken of met name de huurders in het gereguleerde deel ontzien konden worden.

Minister Blok:
Het is niet zo dat het in totaliteit een huurverhoging is. Het is een gemiddelde. Voor sommigen zal het een verhoging zijn. Daarbij is het van belang dat degenen die recht hebben op huurtoeslag beschermd worden door die toeslag. Hogere inkomens zullen anders dan bij de inkomensafhankelijke huurverhoging een wat lagere huurverhoging hebben. Dus voor sommige mensen is het een vooruitgang en voor sommige andere mensen een achteruitgang.

Dan de vraag van de heer De Vries of ik wil praten met particuliere verhuurders. Ik ben natuurlijk altijd bereid om te gaan praten, maar, nogmaals, ik had wel de toezegging gedaan dat ik hun verdiencapaciteit niet zou aantasten en daar voel ik mij wel aan gehouden.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Dat snap ik, maar dan blijft het toch nog steeds binnen het uitgangspunt van die 2,5% gemiddeld totaal, om te spreken over de mogelijkheid om voor bepaalde groepen binnen dat gereguleerde deel die kwetsbaar zijn tot een lagere huur te komen. Ik verzoek de minister nogmaals daarover toch nog eens in gesprek te gaan. Dat verandert op zich zijn wetsvoorstel niet, maar het verzacht wel de pijn voor die huurders met een kleine portemonnee.

Minister Blok:
Ik zal nooit weigeren een gesprek aan te gaan. Ik zit natuurlijk regelmatig met zowel de sociale verhuurders als de commerciële verhuurders om de tafel. Dus ik zal het gesprek daarover graag beginnen, maar ik begrijp het wel als mij dan voor de voeten wordt geworpen: maar je had ons wel een toezegging gedaan.

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Het argument dat de minister noemde dat de meeste particuliere verhuurders klein zijn, vind ik niet echt doorslaggevend, want er zijn ook grote institutionele beleggers, maar dat even terzijde. Mijn zorg is dat bij een gemiddelde huurstijging van inflatie plus 2,5% de huren in de particuliere sector steeds verder af komen te liggen van de huren in de gereguleerde sector. Dat betekent dat je de doorstroming uiteindelijk niet bevordert.

Minister Blok:
Het gaat hier om de sociale huur, hè? Ik neem aan dat de heer Van Vliet met "doorstroming" doelt op de doorstroming vanuit de sociale huur naar de vrijesectorhuur. Voor vrijesectorhuur kennen we geen wettelijke beperking. En nogmaals, een lager percentage dan 2,5 betekent een beperking van de ruimte voor huurverhoging. Dat zou ik niet terecht vinden.

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Als er helemaal geen beperking is, groeien de huren toch juist steeds verder weg van alles wat gereguleerd is in Nederland? Hoe gaan we dan de doorstroming bevorderen? Dat was eigenlijk mijn vraag.

Minister Blok:
Ook 2,5% is gereguleerd. Niet gereguleerd is dat deel van de huurmarkt, het deel boven de €710 in de maand, waarvoor geen wettelijke beperking geldt. Ook de vrije sector blijft gereguleerd, maar in plaats van een inkomensafhankelijke huurverhoging, die je ook op gemiddeld 2,5% zou kunnen zetten, is het een platte 2,5% geworden.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Het loont dus wel om niet aan tafel te gaan zitten. Dat blijkt maar weer. We hebben het hier over de gereguleerde sector, waarvoor ook huurtoeslag wordt betaald. Straks ontstaat de situatie dat de corporaties zich netjes inhouden en ervoor zorgen dat de totale huursom niet boven inflatie plus 1% komt. Dan teren ze in op hun eigen vermogen, maar houden ze de huurtoeslag ook nog redelijk in de hand. Aan de andere kant geven wij de commerciële verhuurders de ruimte om de huren nog meer te laten stijgen. Bovendien doen ze een groter beroep op de huurtoeslag en houden ze zelf meer vermogen over. Hoe rechtvaardigt de minister dat onderscheid tussen die twee groepen?

Minister Blok:
Dat is een onvermijdelijk gevolg van het opgeven van de inkomensafhankelijke huurverhoging. De inkomensafhankelijke huurverhoging stelde ons gericht in staat om de laagste inkomens het meest te ontzien. Dat is tegelijkertijd de groep die een beroep doet op de huurtoeslag. Door te besluiten tot een huursom met behoud van verdiencapaciteit — nogmaals, ik sta volledig achter die afspraak — lopen wij aan tegen het feit dat het beroep op de huurtoeslag toeneemt. Die maatregel is namelijk minder op lage inkomens gericht. Nogmaals, het feit dat de Woonbond en Aedes uit zichzelf gezegd hebben dat zij de verdiencapaciteit wel willen beperken, vormt voor mij een reden om te zeggen dat ik daar wel aan mee wil werken. Ik neem wel flankerende maatregelen met het oog op de doorstroming en het aanbod, maar wil hier wel aan meewerken. Dat ontslaat mij echter niet opeens van de afspraak dat er bij een huursom behoud van verdiencapaciteit blijft.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Het weerhield de minister er ook niet van om de verhuurderheffing voor de commerciële verhuurders in te voeren. Dat lijkt mij dus niet het allersterkste argument. Als de Kamer hier besluit dat wij dat gaan doen, gaan wij het gewoon doen. Daarom heb ik ook een amendement ingediend. Ik vind het heel oneerlijk dat juist degenen die hun verantwoordelijkheid nemen en zeggen dat ze zich zullen beheersen, de corporaties, het deksel op de neus krijgen terwijl degenen die van tafel zijn weggelopen, de commerciële verhuurders, hier goed mee wegkomen. Maar goed, ik heb hierover een amendement ingediend. Ik hoop dat het de steun van de Kamer krijgt.

Minister Blok:
Ik zal dat amendement straks bespreken, maar mevrouw Schouten verwijt mij nu in feite dat ik mijn afspraak nakom. De afspraak was namelijk dat er een huursom zou komen met behoud van verdiencapaciteit. Die kan ik toch niet eenzijdig schenden?

De heer Bashir (SP):
De minister kan hier wetsvoorstellen indienen en de Kamer kan besluiten om die al dan niet goed te keuren. De minister kan dus wel degelijk een voorstel indienen van die strekking.

Ik wil even terugkomen op de vraag van de heer Van Vliet. Volgens mij heeft hij wel een punt: als je de huren in de sociale sector matigt en tegelijkertijd de huren in de vrije sector vrijgeeft, gaan die twee in de loop van de tijd heel erg uit elkaar lopen. Dat kan althans gebeuren. Daarmee bevorder je de doorstroming niet. Ik begrijp niet waarom de minister dat niet inziet en waarom hij daar niets tegen wil doen.

Minister Blok:
Hier is sprake van twee ernstige spraakverwarringen. De eerste komt voort uit de formulering van de heer Bashir dat de huren worden vrijgegeven. Ze worden niet vrijgegeven. De sociale huur in de particuliere sector kent een maximale wettelijke huurstijging die straks 2,5% bedraagt. Dat is gewoon het gemiddelde van de +1,5+2+4 die nu mogelijk is op grond van de inkomensafhankelijke huurverhoging, niet meer, niet minder. Het is niet vrijgegeven.

Er is geen effect op de doorstroming. Wat we hier normaal gesproken onder "doorstroming" verstaan, is doorstroming uit de sociale huur van mensen met inmiddels een beter inkomen naar ofwel de vrije sectorhuur of naar een koopwoning. Voor de vrijesectorhuur verandert er niets aan de ruimte voor huurverhoging.

De heer Bashir (SP):
Doorstroming is doorstroming. We introduceren nu toch niet ineens een nieuwe definitie voor "doorstroming", waarbij …

Minister Blok:
Volstrekt mee eens en daarom hanteer ik ook dezelfde definitie naar de vrije sector.

De heer Bashir (SP):
Dan is dat de definitie van de minister, maar niet van de SP-fractie. Als mensen doorstromen, stromen ze door. Zodra een gedeelte van de woningen wordt vrijgegeven, waarbij de minister over 2,5% spreekt, maar een ander gedeelte niet vrijkomt, leg je nieuwe belemmeringen op. Dat is natuurlijk niet te ontkennen. Als de vrije sector daarnaast de vrijheid behoudt om de huren wel te verhogen, worden nog eens extra belemmeringen opgeworpen.

Minister Blok:
Hier is echt sprake van een volstrekte spraakverwarring. De krapte zit in de markt voor sociale huurwoningen. Hoe groot die precies is, zullen we nog verder in kaart brengen, maar de krapte zit tot €710 en niet daarboven. Daar willen we meer aanbod, maar het deel waar de zorg zit van de heer Bashir is tot €710. Deze wet gaat alleen maar over dat deel als het gaat om de huurverhoging.

De voorzitter:
Ik stel voor dat u verder gaat, omdat u nog terugkomt op dit punt. Dan krijgt u de gelegenheid om daar nog iets over te zeggen.

Minister Blok:
Onder anderen de heer Van der Linde vroeg of elke woningverbetering nu onder de huursom valt. De wet is zo opgesteld dat een huurprijsverhoging door de woningverbetering bij een zittende huurder niet valt onder de beperking van de huursom. Dan mag die doorberekend worden zonder dat het consequenties heeft. Wanneer pas op het moment van mutatie de woningverbetering plaatsvindt, valt deze wel onder de huursombenadering. Volgens mij is dat ook de manier waarop het sociaal huurakkoord is opgeschreven. Dat zegt namelijk iets over wat wordt meegenomen bij woningverbetering en wat er gebeurt bij een mutatie.

De heer Van Vliet en anderen na hem vroegen of het logisch is dat de huurstijging die verdergaat dan tot de liberalisatiegrens ook meegenomen wordt in de huursomberekening. Het woonakkoord tussen Aedes en de Woonbond geeft aan dat ook liberalisatie valt onder de huursomberekening. Ik lees er niet in dat dit stuk er dan buiten valt. Ik heb in deze wet geprobeerd om deze afspraak netjes over te nemen.

Mevrouw Schouten vroeg hoe toezicht wordt gehouden op het correct toepassen van de huursom en op het correct toepassen van de extra ruimte van 4% als ook wordt afgesproken dat die ingezet worden voor extra investeringen. In beide gevallen kan uiteindelijk de Woonautoriteit daar toezicht op houden. Het lijkt me logisch dat eerst de huurdersvertegenwoordiging aan de bel trekt, maar uiteindelijk kan de Woonautoriteit optreden.

De heer De Vries vroeg of ik nog steeds van plan ben om met een onderzoek te komen of in de energieprestatievergoeding niet alleen de nul-op-de-meterwoningen, Stroomversnelling en soortgelijke projecten kunnen komen, maar ook labelstappen. Ik heb een paar weken geleden in een debat gezegd dat ik dat zorgvuldig zou onderzoeken. Ik kan niet hard garanderen dat dat lukt, want het is gewoon ingewikkeld om een energieprestatievergoeding te gaan berekenen op het moment dat de energierekening niet naar gemiddeld nul gaat. Mijn bereidheid om dat zorgvuldig te onderzoeken blijft echter staan. We moeten samen bekijken of het uiteindelijk werkbaar is.

De heer Ronnes vroeg — ook anderen gingen daarop in — of het niet logischer is om de huursombenadering in te laten gaan per 1 januari 2017. Ik weet dat ook woningcorporaties daar met het oog op de eenvoud om hebben gevraagd. Technisch kan dat. Het betekent echter wel dat dan de bescherming van de huurders die uitgaat van de huursombenadering ook pas een halfjaar later ingaat. Als je ook dat zou willen repareren, moet je per 1 juli een aanvullende maatregel nemen om die bescherming op dat moment in te laten gaan. De heer Ronnes heeft samen met de heer Van Vliet een amendement ingediend. Ik sta daar op zich positief tegenover. Het zou dan echter wel zuiver zijn als gecombineerd daarmee de huursom — dat zal dan het aangrijpingspunt zijn, want die staat ook al in de huidige wet — per 1 juli zodanig beperkt wordt — dan kom je op 0,4% of 0,5%, dat moet ik even precies uitrekenen — dat dit jaar de huurders een huurverhoging zullen zien die eenzelfde effect zal hebben als in het geval de wet al van kracht zou zijn. Op die voorwaarde is het amendement van de heer Ronnes en Van Vliet mogelijk. Hiermee heb ik de vragen over de huursom beantwoord.

Ik ga over op de vragen over de inkomensafhankelijke huurverhoging. In reactie op de heer Bashir heb ik al gezegd dat de percentages van doorstroom bij de hogere inkomens anders gelezen moeten worden. Ik heb ook al tegen de heer Bashir gezegd waarom ik niet ben voor een huurverhoging die beperkt wordt tot de inflatie: dat beperkt de investeringscapaciteit zeer.

De heer Van der Linde vroeg, net als velen na hem, of het toch niet wenselijk zou zijn om in plaats van een driejaarlijkse inkomenstoets de jaarlijkse inkomenstoets te handhaven. Ik had de inkomenstoets ooit eens op vijf jaar geprikt. Daarna heb ik die naar aanleiding van een motie van de heer Van Vliet, ik meen ook met de heer Ronnes, al teruggebracht naar drie jaar. Ik heb nu een duidelijk signaal van Aedes. Die zegt: één keer per jaar is voor ons eigenlijk makkelijker dan eens in de drie jaar, dan stellen we het systeem daar gewoon op in. De heer Van Vliet heeft zelf nog een keer bij de staatssecretaris van Financiën geïnformeerd. Dat had ik inmiddels ook gedaan. Hij geeft hetzelfde signaal, namelijk dat het eigenlijk voor iedere grote administratie makkelijker is om een jaarlijkse routine te hebben dan een driejaarlijkse. De heer Ronnes wees er ook op dat dit het makkelijker maakt voor de huurder in het geval van frequente inkomenswijzigingen. Het amendement dat daarop is ingediend, is dus wat mij betreft goed uitvoerbaar.

De heer Van Vliet vroeg — de heer Koolmees ging daar eigenlijk ook op in — of een opslag van 4% op de inflatie voldoende krachtig is om doorstroming van mensen met hogere inkomens echt te bevorderen. De eerste cijfers van de Belastingdienst zijn hoopgevend. Nogmaals, we gaan dit uitgebreider evalueren. Ik kan niet uitsluiten dat we op grond van die evaluatie zeggen: we willen toch nog eens aanvullende maatregelen overwegen. Ik vind het wel logisch om dat op dat moment te doen. Het zal in de loop van komend jaar zijn.

De 4% die we nu hebben afgesproken komt uit het woonakkoord. Ik gaf al eerder aan dat ik zeer erkentelijk ben voor de partijen die het woonakkoord gesloten hebben. Ik was ook voornemens me daaraan te houden. Ik zou voor dit moment dus zeggen: laten we gewoon de evaluatie afwachten en dan nog eens kijken of er reden is tot aanpassen.

Mevrouw Schouten vroeg waarom de grens voor de huurverhoging voor hogere inkomens op een kleine €39.000 is gelegd, de grens die momenteel ook voor de toewijzing wordt gehanteerd. Zij en anderen vroegen of het nu voor de middeninkomens wel een logische grens is. De heer De Vries en de heer Van Vliet vroegen ook of de middeninkomens qua inkomen niet een kwetsbaarder groep zijn dan de ouderen, die in het huidige voorstel worden uitgezonderd. De Raad van State wees daar ook op. Na het advies van de Raad van State heb ik eerlijk gezegd getwijfeld of ik hem direct zou volgen. Op andere punten heb ik de Raad van State gevolgd. Het is mogelijk zonder grote effecten voor het verdienvermogen van de woningcorporaties de middeninkomens te ontlasten door de vrijstelling te verschuiven van 65-plussers naar middeninkomens. Dat zou ik kunnen doen door een grens te gaan hanteren voor huishoudens met kinderen.

De heer De Vries vroeg naar de cijfers van het Nibud. Het Nibud geeft aan dat je niet in zijn algemeenheid kunt zeggen dat mensen met een inkomen rond de €39.000 een probleem hebben met woonlasten, maar dat het probleem zich specifiek voordoet bij gezinnen met kinderen. Er zijn geen amendementen op dit gebied ingediend. Ik wilde, alles afwegende, met een nota van wijziging komen waarin ik die schuif uitvoer. Die zal vanavond uw kant op komen. De vrijstelling voor AOW-gerechtigden vervalt dan. Die wordt vervangen door een vrijstelling van huishoudens van vier of meer leden. In feite gaat het om middeninkomens met kinderen.

De heer De Vries vroeg hoe wij ervoor zorgen dat er voldoende middeldure huurwoningen beschikbaar zijn. In het debat naar aanleiding van de wet van mevrouw Schouten heb ik een pakket maatregelen genoemd die wij daarbij nemen. Omdat wij krap in de tijd zitten, verwijs ik kortheidshalve daarnaar.

De heer Madlener (PVV):
Ik moet het nog even op me laten inwerken dat de 65-plussers vanavond ineens de klos zijn, zoals gewoonlijk bij dit kabinet. Dat is dan ten gunste van gezinnen met twee kinderen, als ik het goed heb. Dat overvalt me. Ik vind het wel heel makkelijk dat er tussen deze twee inkomensgroepen geschoven wordt. Het gaat om koopkracht en inkomen dat beide groepen hard nodig hebben, of het nu 65-plussers zijn of mensen met kinderen. Vindt de minister het normaal om dat zomaar even te doen?

Minister Blok:
Ik doe dat niet zomaar. Ik gaf aan dat de Raad van State hierop heeft gewezen, dat ik op dat moment in dubio stond of ik dat advies zou volgen en dat ik de Kamer, hoop ik, goed heb gehoord. Dat beoordeelt de Kamer straks. In ieder geval is het mogelijk om op deze manier die schuif te doen zonder het verdienvermogen van verhuurders ernstig aan te tasten. Dat is dus niet zomaar. Dat is op grond van inmiddels twee duidelijke signalen: een van de Raad van State en een van een aantal collega's die vragen of ik de middeninkomens kan ontzien.

De heer Madlener (PVV):
Ik vind het werkelijk niet te geloven wat ik hier hoor, want juist de 65-plussers hebben de afgelopen jaren al zo veel ingeleverd onder dit kabinet, en nu worden ze weer gepakt! Natuurlijk gun ik de gezinnen meer koopkracht, maar niet ten koste van de ouderen. Als de minister iets wil doen aan de koopkracht van gezinnen, dan moet hij dat vooral doen, maar dat moet hij niet bij de ouderen weghalen, want dat kan echt niet meer.

Minister Blok:
De berekeningen van het Nibud en het advies van de Raad van State geven aan dat de grootste knelpunten over het algemeen niet bij AOW'ers zitten maar bij grotere huishoudens met in feite een lager middeninkomen. Nogmaals, dat zijn twee sterke signalen, die voor mij reden zijn om nu te zeggen: ik stuur u een nota van wijziging waarin die schuif plaatsvindt.

De heer Koolmees (D66):
Ik heb een feitelijke vraag om het goed te begrijpen. Dit geldt dus voor ouderen boven de 65 jaar met een inkomen boven de €39.000 en voor gezinnen met minimaal twee kinderen tussen de grens van mevrouw Schouten, €33.000, en €43.000? Of is het weer een andere inkomenscategorie?

Minister Blok:
De vrijstelling voor de ouderen vervalt dan. Mijnheer Barry krijgt dan dezelfde huurverhoging als de twee buren. Hij heeft het aantal kinderen van de buren niet genoemd, maar als een van de buren een huishouden heeft van vier of meer personen, dus een doorsneegezin of een wat groter gezin, dan zal daarvoor het maximum 2,5% zijn in plaats van 4%.

Ik wil beginnen aan de vragen over de tijdelijke huurcontracten. Ik begin weer bij de heer Bashir. Hij vroeg of ik geen effecten op de leefbaarheid verwacht door tijdelijke contracten en of ik dus geen maximumpercentage per verhuurder zou moeten stellen. Het huurcontract voor onbepaalde tijd blijft wat mij betreft de norm. Ik zal zo overigens ook ingaan op het amendement-Albert de Vries over de positie van woningcorporaties. Ik verwacht überhaupt niet dat verhuurders opeens gaan overstappen op heel veel tijdelijke huurcontracten, want voor een verhuurder is het vooral van belang dat de woning verhuurd blijft. Het steeds weer moeten wisselen van huurder betekent over het algemeen ten minste één maand geen huur. Dat is een verhuisperiode, waarin vaak ook het nodige schilder- en herstelwerk plaatsvindt. Dus daar verwacht ik geen massaal gebruik van. Die combinatie leidt ertoe dat ik ook geen effecten op de leefbaarheid verwacht.

De heer Bashir vroeg welke garanties een huurder heeft op een andere woning als zijn tijdelijke contract afloopt. Het is natuurlijk niet zo dat iedere huurder die een tijdelijk contract sluit, die garantie wil. Dit blijkt ook duidelijk uit het onderzoek dat we daarnaar hebben gedaan. Er is een hele groep mensen die op zoek zijn naar tijdelijke woonruimte. Het zijn mensen die vanwege werk of opleiding ergens tijdelijk willen wonen of na een scheiding snel onderdak willen. Voor een deel van de mensen zal die behoefte niet bestaan. Voor de mensen die die mogelijkheid wel nodig hebben, heeft mevrouw Schouten een amendement ingediend waarin wordt gevraagd om de inschrijfduur te laten doorlopen tijdens zo'n tijdelijk huurcontract. Dit is parallel aan haar eigen initiatiefwet. Ik sta sympathiek tegenover dat amendement. Ook op die manier zou de resterende zorg op dit gebied aangepakt kunnen worden.

De heer Bashir en anderen vroegen hoe kan worden voorkomen dat na een tijdelijk huurcontract direct een nieuwe huurprijs wordt afgesproken. Aanvankelijk stond dat niet in de wet omdat het mijn inschatting was dat het niet erg logisch is om als verhuurder eerst een relatief lage huurprijs te vragen en die na een jaar te verhogen. Normaal gesproken zul je meteen de juiste huurprijs willen vragen. Nu ik deze zorg hoorde, van de heer Bashir tot en met mevrouw Schouten, heb ik in een nota van wijziging helder gemaakt dat het moment van overgang van een tijdelijk huurcontract naar een huurcontract voor onbepaalde tijd, expliciet niet gebruikt kan worden voor het aanpassen van de huur, anders dan met het wettelijk toegestane huurpercentage. Als het goed is, is deze nota al bij de Kamer.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik waardeer het echt dat de minister ons probeert tegemoet te komen in nota's van wijziging, maar het wordt een hypothetische discussie als wij die hier nog niet hebben. Ik vind het ingewikkeld worden, want ik heb ook op dat punt amendementen ingediend. Welke oplossing is hiervoor mogelijk, voorzitter?

Minister Blok:
Mijn voorstel is dat ik eerst de vragen beantwoord. Ik zal ook de amendementen een voor een bespreken. De Kamer is begonnen met een ordedebat. De Kamer gaat zelf over de orde. Ik gaf aan dat de tijdsdruk is gelegen in het feit dat de huurmatiging op tijd van kracht moet zijn. Het is niet in strijd hiermee om later deze week de tweede termijn te plannen. Het zou wel jammer zijn als de stemming niet komende dinsdag zou kunnen plaatsvinden. Enige ervaring met de Eerste Kamer heeft geleerd dat anders de Eerste Kamerleden boos gaan kijken, omdat zij te weinig tijd krijgen. De Kamer krijgt beide nota's van wijziging overigens vanavond.

De voorzitter:
Hoe laat zal dat zijn, vanavond?

Minister Blok:
Ik hoor dat ze er al zijn en dat hoopte ik ook. Ik begrijp dat mevrouw Schouten zegt dat ze ze nog wil kunnen lezen.

De voorzitter:
Ze wil tijd hebben.

Minister Blok:
De week is nog jong en ik zou het waarderen als er dinsdag gestemd kan worden.

De voorzitter:
Hoever bent u met de beantwoording?

Minister Blok:
Ik denk dat ik daarmee in een halfuur klaar moet kunnen zijn. Dat is een beetje afhankelijk van de vragen die nog gesteld gaan worden.

De heer Bashir vroeg of ik bereid ben om de opzegtermijn voor de huurder in te korten. De heer De Vries heeft hierover een amendement ingediend, waarin staat dat de huurder niet kan worden gebonden aan de vaste termijn, of dit nu om een contract voor één jaar of voor vijf jaar gaat, en tussentijds moet kunnen opzeggen. Ik heb ook hier sympathie voor — ik hoop niet dat ik mevrouw Schouten daarmee verder in verwarring breng — want ik begrijp dat op dit punt het belang voor de huurder groter is. Ik hoop dat ik op dat punt de heer Bashir tegemoet kom.

De heer Bashir vroeg, net als iedereen na hem, of het vaste huurcontract de norm blijft. Ja, dat blijft wel degelijk de norm. De mogelijkheden voor tijdelijke huurcontracten die worden geïntroduceerd zijn zeer streng geclausuleerd. Het enige contract dat niet op een specifieke doelgroep gericht is, is het jaarcontract. Daarover wordt expliciet gezegd: maximaal één jaar en maar één keer.

De heer Van Vliet vroeg of ik de effecten van deze wet niet alleen bij de evaluatie na vijf jaar wil monitoren, maar ook in de Staat van de Woningmarkt, die jaarlijks verschijnt. Ik ben graag bereid om met de beschikbare gegevens jaarlijks daarop in te gaan in de Staat van de Woningmarkt. Bij de evaluatie ga je natuurlijk een slag dieper en probeer je allerlei bijeffecten en tweede-orde-effecten te doorgronden, maar de Staat van de Woningmarkt en de Staat van de Volkshuisvesting verschijnen ook om een jaarlijkse tussenstand te geven.

De heer De Vries vroeg of ik zorgvuldig wil bijhouden of de tijdelijke contracten niet te pas en te onpas worden gebruikt. Ik gaf al aan dat onbepaalde tijd de norm blijft. Ik zal bijhouden of er geen wildgroei ontstaat. Nogmaals, ik verwacht dat niet, maar daarom ben ik des te meer bereid om daarover openheid te geven.

Mevrouw Schouten vroeg waarom mensen met een psychiatrische achtergrond genoemd worden als een van de doelgroepen voor tijdelijke contracten. De reden daarvoor is dat dit uit de rondvraag is gekomen naar aanleiding van de motie uit 2011 waarin de regering werd verzocht om te inventariseren waar de maatschappelijke behoefte leeft voor tijdelijke contracten. Mensen uit de maatschappelijke opvang of met een ggz-achtergrond willen zelf vaak graag de stap naar zelfstandige woonruimte zetten. De samenleving vindt dat ook van belang. Dat is wel een stap. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat er tijdelijk extra begeleiding is, maar ook dat omwonenden zich zorgen maken. Woonoverlast is ontzettend ingrijpend voor buren, bovenburen, mensen uit de buurt. Het kan mensen over de drempel helpen wanneer je kunt zeggen: we doen een contract voor een jaar en bekijken of het goed loopt; mocht het echt niet goed lopen, dan kunnen we weer uit elkaar. Dat kan voor zo'n buurt echt gemoedsrust geven. Daarmee kun je mensen met een psychiatrische achtergrond die nu soms niet zo'n woning zouden krijgen, alsnog die kans bieden.

Mevrouw Schouten vroeg of een contract voor bepaalde tijd in strijd zou zijn met internationale verdragen, met name met artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Naar onze overtuiging is het niet in strijd daarmee. We hebben er zelf een oordeel over gevormd. Over het algemeen kijkt de Raad van State ook zeer kritisch naar eventuele strijdigheid met internationale verdragen, maar ik wil mij niet achter de raad verschuilen. Mijn eigen oordeel is dat het niet daarmee in strijd is.

De heer De Vries vroeg hoe we ervoor kunnen zorgen dat het te ruime gebruik van "dringend eigen gebruik" wordt teruggedrongen door de mogelijkheden die deze wet biedt. Door deze mogelijkheid te bieden, is er voor verhuurders natuurlijk al veel minder reden om gebruik te maken van de zeer beperkte mogelijkheden die de wet tot dit moment biedt. Ik gaf al aan dat ik de wet wil monitoren en daarbij ook echt wil bekijken of er geen sprake is van een wildgroei. Dat komt natuurlijk boven op de mogelijkheid die een individuele huurder altijd heeft om zijn recht bij de rechter te halen, maar dat ontslaat mij niet van de toezeggingen die ik zojuist heb gedaan.

De heer De Vries vroeg hoe we ervoor zorgen dat een huurder weet dat hij ook een tijdelijk huurcontract kan omzetten in een huurcontract voor onbepaalde tijd. Natuurlijk zullen wij de normale informatieverstrekking over deze wetswijziging doen zoals wij dat ook anders doen, zowel via betrokken organisaties als via onze eigen website. Het hanteren van een opzegtermijn, waarnaar ook mevrouw Schouten vroeg, lijkt mij niet verstandig bij een contract voor bepaalde tijd. Wanneer je namelijk een contract aangaat voor een jaar of korter — de ruimte die de wet nu biedt — is het wel van belang dat beide partijen zich realiseren: wij maken nu deze afspraak. Natuurlijk kan een huurder, als hij toch verlenging wil, bijvoorbeeld drie maanden voor het einde van het huurcontract heel goed vragen: kunnen we het eens worden over verlenging? Ik heb zojuist toegezegd dat ik middels een nota van wijziging waarborg dat er dan geen huursprongen zullen plaatsvinden, maar het zou verwarrend zijn om dan ook nog een opzegtermijn in de wet te introduceren. Dan is immers niet meer helder of het nou echt voor bepaalde tijd was of niet. Nogmaals, ik vind wel dat dit voor beide partijen helder moet zijn.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik vroeg niet om een opzegtermijn; ik vroeg of de huurder tijdig kenbaar gemaakt kan worden of de verhuurder instemt met verlenging. Dat is net iets anders, maar dat is wel belangrijk voor de huurder.

Minister Blok:
Ja, maar dan is het wel logisch dat de vraag van de huurder komt. Die tijdigheid zal dus ook door een tijdige vraag van de huurder ingevuld moeten worden en dat is natuurlijk heel goed mogelijk. Hiermee hoop ik de specifieke vragen over het tijdelijke huurcontract beantwoord te hebben. Nu kom ik, voordat ik aan de amendementen toekom, bij het laatste hoofdstukje over een aantal andere onderwerpen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Mijn vraag ging er ook niet over of er een opzeggingsbriefje wordt gestuurd, maar over hoe het van rechtswege laten vervallen van het contract zich verhoudt tot de huurbescherming.

Minister Blok:
Als je nog een extra actie nodig zou maken voor het beëindigen van een contract voor bepaalde tijd — het wetsvoorstel gaat daarbij uit van maximaal een jaar; dat kan dus ook zes maanden zijn — creëer je als wetgever eigenlijk twijfel over het contract voor bepaalde tijd. Nogmaals: dat contract moet wat mij betreft niet de standaard zijn. Beide partijen moeten zich ook goed realiseren dat het contract voor een bepaalde tijd geldt. Dat betekent dat het contract na die zes maanden of maximaal twaalf maanden afloopt als er geen actie wordt ondernomen. Als je daar toch nog een actie aan toevoegt, kun je verrassing en boze gezichten krijgen. De een zegt dan: we hadden het toch voor een bepaalde tijd afgesproken? En de ander zegt dan: ja, maar je hebt me niets laten weten. Dat creëert onhelderheid.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik zou bijna denken dat het omgekeerde het geval is. We hebben in Nederland een vrij goed doordacht stelsel van huurbescherming. Gelet op de opmerkingen in dit debat, hechten alle Kamerfracties daaraan. Als je van rechtswege een contract laat vervallen, kun je als huurder wel naar de rechter gaan, maar die zal dan zeggen dat de klacht niet ontvankelijk is, omdat het contract van rechtswege is komen te vervallen. Juist die extra waarborg zouden we toch moeten willen inbouwen als je enerzijds wat flexibiliteit wilt inbouwen en anderzijds de huurbescherming overeind wilt houden? Dan is het niet van rechtswege laten vervallen toch een goede oplossing?

Minister Blok:
In het door mevrouw Schouten genoemde voorbeeld zal een gang naar de rechter niet uitmaken. De gang naar de rechter zal dan immers gemaakt worden wanneer de brief met de aanzegging komt. Dan zal de rechter nog steeds zeggen: u had met elkaar een huurcontract voor bepaalde tijd afgesproken en de aanzegging bevestigt alleen maar wat u al had afgesproken.

De heer Bashir vroeg hoe ik voorkom dat koopwoningen te lang leeg blijven staan, terwijl er op een aantal plaatsen toch een vraag naar huurwoningen is. Hiervoor is de Leegstandswet al een keer gewijzigd. Daardoor werd het mogelijk om te koop staande koopwoningen tijdelijk, vijf jaar, te verhuren. Daarnaast heb ik al aangegeven dat ik ook voor woningen die niet of niet meer te koop staan, juist door het introduceren van de mogelijkheid van tijdelijke contracten een zetje wil geven aan particulieren die het nog steeds griezelig vinden om hun huis te verhuren.

De heer Bashir voegde daar, ongetwijfeld ook naar aanleiding van de vraag vanuit Limburg, aan toe dat dit specifiek voor statushouders interessant kan zijn. Hij wees erop dat er dan ook geen verhuurderheffing betaald hoeft te worden. We hebben later deze week een VAO-debat daarover, maar ik heb er in het algemeen overleg al op gewezen dat er helemaal geen verhuurderheffing betaald hoeft te worden als een particulier de verhuurder is. Die heffing gaat immers pas in vanaf tien sociale huurwoningen. Het probleem voor die particulier is dus al opgelost.

De heer Bashir vroeg of ik door het introduceren van deze wet de mogelijkheid van antikraakovereenkomsten, de gebruiksovereenkomsten, wettelijk wil verbieden. Ik verwacht wel dat het minder noodzakelijk zal zijn om daarvan gebruik te maken, maar verbieden vind ik niet logisch. Antikraakcontracten worden immers heel vaak ingezet bij niet-woningen. Ik ben een keer op verzoek van de SP op werkbezoek gegaan met de Bond Precaire Woonvormen. Ik had de mensen van de SP gevraagd om mij te laten zien waar naar hun smaak de knelpunten zitten. Dat was een prima werkbezoek. De eerste plek die ik bezocht, was een leegstaande voetbalkantine in Rotterdam, waar een kunstenaar zijn atelier had, maar ook regelmatig overnachtte. Dat is een voorbeeld waarvan ik denk: gelukkig dat een dergelijk gebouw niet leeg staat en gelukkig dat de kunstenaar een atelier heeft waar hij ook kan verblijven. Ik zou dat zeker niet onmogelijk willen maken, maar ik verwacht wel dat er minder gebruik van gemaakt hoeft te worden.

De voorzitter:
De heer Bashir. Kort graag.

De heer Bashir (SP):
Nu de minister zo veel nieuwe tijdelijke vormen van huurcontracten introduceert, is het toch logisch om ook deze antikraakcontracten om te zetten in een van die nieuwe vormen? Wij hebben die antikraakcontracten volgens mij helemaal niet meer nodig, want wij kunnen overgaan op tijdelijke huurcontracten, waarin bijvoorbeeld een periode van een jaar wordt afgesproken. De minister kan zelfs een nieuw regime introduceren. In de nieuwe situatie hebben de betrokken mensen eigenlijk helemaal geen rechten. Ik kan mij niet voorstellen dat de minister deze situatie wenselijk vindt.

Minister Blok:
Het voorbeeld dat ik zojuist noemde — het is jammer dat de heer Bashir daar niet op ingaat, want het is uit het leven gegrepen — kan ik niet oplossen via deze wet. Ik vind het maatschappelijk wenselijk dat die voetbalkantine, of een bedrijfsgebouw, op die manier een goede bestemming krijgt. Ik kan wel de noodzaak verminderen om de vorm van een gebruikscontract te kiezen, maar ik vind het maatschappelijk schadelijk om gebruikscontracten helemaal te verbieden.

De voorzitter:
Tot slot de heer Bashir.

De heer Bashir (SP):
De minister gebruikt nu het woordje "verbieden", maar ik heb het over het omzetten van dergelijke contracten in contracten op basis waarvan ook de huurder bepaalde rechten heeft. Wij hebben zo meteen mensen die gebruikmaken van een antikraakcontract waarbij zij helemaal geen rechten hebben. Zij kunnen elk moment uit huis gezet worden en zij hebben amper rechten. De minister introduceert nu veel nieuwe vormen. Ik vind het vreemd dat hij niet meteen ook deze groep meeneemt.

Minister Blok:
Nu ontstaat de mogelijkheid om een dergelijke omzetting te doen. De huurder die nu een gebruiksovereenkomst heeft, kan naar de verhuurder stappen en zeggen: het is nu mogelijk om een contract te sluiten voor een halfjaar of een jaar, kunnen wij dat doen? In het geval van de voornoemde voetbalkantine of een bedrijfsgebouw ligt dat niet erg voor de hand, want er zal geprobeerd worden om die gebouwen weer snel te verhuren. Ik zou het jammer vinden als door het volgen van het voorstel van de heer Bashir die verhuur überhaupt niet meer mogelijk is en die voetbalkantine of dat bedrijfsgebouw dus helemaal leeg blijft staan.

De voorzitter:
Gaat u verder.

Minister Blok:
Vandaar dat ik het voorstel van de heer Bashir niet volg.

De heer Bashir en ook de heer De Vries vroegen …

De voorzitter:
Op hetzelfde onderwerp is er een korte interruptie van de heer De Vries.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Het debat gaat nu een beetje over de randen van "naar aard van korte duur", maar de kern van het probleem is dat mensen nu rechteloos zijn, terwijl dat zou kunnen worden ondervangen door vaker gebruik te maken van tijdelijke huurcontracten. Ik denk dan aan mensen die voor hun werk tijdelijk ergens moeten wonen, of buitenlandse studenten, of anderen; er zijn voorbeelden zat. Zou de Kamer niet kunnen uitspreken, opdat de jurisprudentie straks die kant op gaat, dat als het logisch is om een tijdelijk huurcontract te gebruiken, er dan geen gebruik gemaakt zal worden van het "naar aard van korte duur"-contract?

Minister Blok:
Volgens mij zal ook een rechter dat zo interpreteren. Dat is echter iets anders dan het overgaan tot een verbod.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Dat vraag ik ook niet. Het is echter wel verstandig dat wij heel duidelijk uitspreken dat wij het in voorkomende gevallen logisch vinden dat er iets meer rechtsbescherming is voor dit soort categorieën van tijdelijk gebruik. Daar zitten natuurlijk randen aan. Ik snap dat wij die niet allemaal kunnen benoemen en in de wet kunnen vastleggen, maar ik vind dat wij wel moeten uitspreken dat de bedoeling is dat de rechtsbescherming verstevigd wordt.

Minister Blok:
Ik volg de redenering van de heer De Vries. Het is absoluut mijn ambitie om, in de gevallen waarin wij deze contracten kunnen inzetten en wij dus de oude vorm niet meer nodig hebben, dit ook te doen. Anders zou ik hier nu ook niet staan. Maar ik ben het ook met de heer De Vries eens dat je het niet helemaal dicht moet schroeien, of het nu gaat om de voetbalkantine of het klassieke voorbeeld van de vakantiewoning, naar zijn aard van korte duur.

Zowel de heer Bashir als de heer De Vries …

De heer Madlener (PVV):
Voorzitter, …

De voorzitter:
Ik wil de minister ook de gelegenheid geven om de andere vragen te beantwoorden.

De heer Madlener (PVV):
Ik heb een vraag op het punt van het huurcontract voor één jaar maximaal. Ik ken nogal wat gevallen waarin mensen dat best zouden willen. Je wilt tijdelijk een huis huren omdat je een huis aan het bouwen bent of omdat je ergens tijdelijk werkt. Verhuurders zullen dat ook graag willen. Die hebben immers een huis leeg staan dat ze tijdelijk kunnen verhuren. Maar een jaar is wel kort, en als mensen na een jaar nog willen verlengen met een jaar, is dat volgens mij niet mogelijk.

Minister Blok:
Allereerst ben ik blij dat de heer Madlener positief is over dit onderdeel van de wet. De heer Van der Linde heeft een amendement ingediend dat aansluit bij de opmerking van de heer Madlener. Van dat amendement wilde ik zo meteen gaan zeggen dat ik er positief tegenover sta. Het houdt volgens mij nog steeds in dat het verlengen één keer kan. Dat past ook in de geest van de wet. Je kunt dus, in het voorbeeld van de heer Van der Linde, niet vier keer zes maanden doen. Het is één keer, maar dan maximaal twee jaar.

De voorzitter:
Weet u welk nummer dat amendement heeft?

Minister Blok:
Ik zal zo meteen alle amendementen aflopen, maar ik noem het even omdat het beantwoordt aan de zorg van de heer Madlener.

De voorzitter:
Oké. Het is overigens het amendement op stuk nr. 24.

De heer Madlener (PVV):
Eén jaar met maximaal één jaar verlengen, lijkt mij veiliger. Dan zullen mensen zich wat meer realiseren: het is nog één jaar en dan houdt het op. Want het is heel wat om al na één periode op straat te staan. Maar goed, twee jaar is al beter dan één jaar.

De voorzitter:
Gaat u verder.

Minister Blok:
Zowel de heer Bashir als de heer De Vries vroeg waarom in deze doorstroomwet wel maatregelen tegen goedkoop scheefwonen zijn opgenomen en niet tegen duur scheefwonen. Dat is omdat duur scheefwonen al via passend toewijzen wordt aangepakt. Ik kijk even naar de balans tussen de kritiek van de Woonbond aan de ene kant en Aedes aan de andere kant. Zij zijn het helaas niet eens geworden over de aanpak van scheefwonen. Aedes is het niet eens met mijn aanpak van te duur scheefwonen, dus de huursombenadering, terwijl de Woonbond het helaas niet eens is met mijn aanpak van goedkoop scheefwonen, de inkomensafhankelijke huurverhoging. Ik vind echter dat ik, omdat dit probleem van beide vormen van scheefwonen zo dringend is, dit voorstel toch als minister aan de Kamer moet voorleggen.

De heer Koolmees vroeg of dit wetsvoorstel, met name door het aspect van de huursom, nog voldoende ruimte laat om te investeren. Het gevolg voor het investeringsvermogen heb ik met de Kamer gedeeld. Natuurlijk leidt het tot enige beperking. Dat is ook de reden waarom ik begon met aan te geven dat ik een pakket van maatregelen neem naast die huursom. In het laatste Sectorbeeld is de huursom zelf niet doorgerekend, maar wel alle eerdere wetgeving op basis van het woonakkoord, ook het passend toewijzen. Verder is conservatief, inflatievolgend doorgerekend. Dus met een Sectorbeeld dat toch echt laat zien dat er een goede investeringsruimte overblijft, ben ik niet bezorgd dat dit niet meer het geval zou zijn.

Dan wil ik nu ingaan op de amendementen.

De voorzitter:
Voordat u daarop ingaat, wil ik toch terugkomen op het ordevoorstel dat aan het begin van de eerste termijn is gedaan door de heer Van Vliet, en op de opmerking van mevrouw Schouten over de nota's van wijziging. Dat zijn er een stuk of twee. Ik wil bekijken of het mogelijk is dat toch schriftelijk wordt gereageerd op de amendementen en dat wij later deze week een tweede termijn houden. Dan hebben de Kamerleden de tijd gehad om de reacties te lezen en de nota's van wijziging te bestuderen.

De heer Koolmees (D66):
Ik ben op zich voorstander van die benadering, maar ik zou wel graag nu een mondelinge reactie krijgen op de amendementen. Dat scheelt een hoop werk omdat de ambtenaren van de minister het dan niet meer allemaal hoeven op te schrijven. Dat gaat ook een stuk sneller én we kunnen het meewegen in onze overwegingen in de fractie.

De heer Ronnes (CDA):
Daar geeft het CDA ook de voorkeur aan.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Wat er nu al ligt, kan wat mij betreft mondeling worden becommentarieerd. Er komen echter ook nog verschillende dingen aan, en die zullen nog wel van commentaar voorzien moeten worden.

De heer Madlener (PVV):
Ik vind het voorstel van de voorzitter om het schriftelijk te doen juist heel goed. Dan kunnen we de tweede termijn later deze week houden.

De voorzitter:
Het hangt er ook van af of de reactie van de minister op de amendementen lang of kort duurt. Dat kan ik niet inschatten.

De heer Albert de Vries (PvdA):
De minister kan het meestal vrij kort houden, dus ik zou het op prijs stellen dat we die reactie nu krijgen. Dan kan ik meegaan met uw voorstel, voorzitter.

De heer Van der Linde (VVD):
Akkoord.

De voorzitter:
Dan stel ik voor dat de minister kort reageert op de ingediende amendementen.

Minister Blok:
Dat zal ik doen, voorzitter.

Ik begin met het amendement op stuk nr. 9 van mevrouw Schouten. Dat amendement stelt voor dat de inschrijfduur wordt behouden, ook bij huurovereenkomsten voor korte tijd. Ik vind dit een sympathiek amendement, dus het oordeel erover laat ik graag aan de Kamer.

Het amendement op stuk nr. 11 van de heer Ronnes stelt voor om het deel van de huurprijsverhoging dat boven de liberalisatiegrens uit gaat, niet mee te nemen in de huursombenadering. Dit amendement moet ik ontraden, omdat een juiste interpretatie van de afspraak dat ook liberalisatie onder de huursominhoud valt, inhoudt dat de hele sprong eronder valt. Zodra een woning geliberaliseerd is, valt zij er overigens niet meer onder; even voor de goede orde. Het is eenmalig in dit geval.

De heer Ronnes vraagt in zijn amendement op stuk nr. 12 om woningverbetering op het moment van mutatie buiten de huursom te laten vallen. Die valt al buiten de huursom als het tussentijds plaatsvindt. In de uitvoering is dat niet makkelijk. Het is namelijk niet goed mogelijk om bij een huurverhoging op het moment van mutatie heel scherp te zien welk deel precies het gevolg is van optrek in verband met de marktomstandigheden en welk deel het gevolg is van een al eerder gedane verbouwing, want daar hebben we het dan over. De heer De Vries gaf terecht aan dat dit voor echte nul-op-de-meterrenovaties niet nodig is, omdat daarbij gebruikgemaakt kan worden — als de Eerste Kamer die wet ook goedkeurt — van de wet op de energieprestatievergoeding. Ik ben bereid dit amendement aan het oordeel van de Kamer over te laten. De Kamer moet zich echter wel realiseren dat de precieze afbakening van welk deel van de huurverhoging het gevolg is van woningverbetering en welk deel het gevolg is van het optrekken naar marktconformiteit, niet heel goed te knippen is.

De heer Bashir vraagt in zijn amendement op stuk nr. 13 de inkomensgrens voor de inkomenstoets te verhogen tot €65.000. Dat vind ik echt buiten alle proporties. Daarmee wordt eigenlijk gezegd dat er zelfs bij een inkomen van bijna twee keer modaal recht zou bestaan op een sociale huurwoning met beperkte huurverhoging. Zo houden we zeker weten nog heel lang grote tekorten aan sociale huurwoningen.

De heer Bashir (SP):
Dit amendement stelt voor om mensen die twee keer €20.000 verdienen vrij te stellen. In de Kamer is ook voorgesteld om de inkomensgrens naar boven te verschuiven, zodat meer mensen minder huurverhoging krijgen. Is de minister het helemaal oneens met deze oproep vanuit de Kamer?

Minister Blok:
De heer Bashir heeft het over twee keer €20.000. In het amendement lees ik over de verhoging van de inkomensgrens tot €65.000. Dat is bijna twee keer modaal en niet twee keer €20.000.

De heer Bashir (SP):
De minister wil mensen met inkomens van twee keer €20.000 ook gigantische huurverhogingen geven. Dit amendement stelt die mensen daarvan vrij. Als de minister zegt dat hij wel bereid is om de grens naar boven te verschuiven, dus naar €50.000, dan komt hij ons in ieder geval tegemoet. De SP wil een inkomensgrens van €65.000; daarboven ben je volgens de SP iemand die veel verdient en dus ook wat kan bijdragen, maar daaronder moet er geen huurverhoging zijn.

Minister Blok:
Ik blijf het ontraden. Ik ben het fundamenteel oneens met de stelling dat mensen met een inkomen van bijna twee keer modaal überhaupt in een sociale huurwoning zouden moeten wonen en ook nog een gematigde huurverhoging zouden moeten krijgen.

De voorzitter:
Dat is een verschil van mening.

De heer Bashir (SP):
Ik vind het erg vervelend dat de minister geen antwoord geeft op mijn vraag. Ik heb het niet over mijn amendement, maar over de vraag die ook vanuit de Kamer is gesteld; namelijk om de inkomensgrens te verhogen.

De voorzitter:
Mijnheer Bashir, we hebben het over amendementen en er is gewoon een verschil van opvatting.

Minister Blok:
In zijn amendement op stuk nr. 14 stelt de heer Bashir dat de totale gemiddelde huurstijging gesteld moet worden op slechts de inflatie. Ik ben daar in het debat uitgebreid op ingegaan. Ik ontraad het amendement.

In zijn amendement op stuk nr. 15 stelt de heer Bashir dat er geen uitzondering moet zijn voor de inkomensafhankelijke huur, dus inflatie plus 4% voor hogere inkomens bij berekening van de huursom. Dat betekent dat de daarmee gecreëerde investeringsruimte niet meer beschikbaar komt. Het leidt dus gewoon weer tot minder woningen en dat is in strijd met de andere wens van de heer Bashir. Ik ontraad dus ook dit amendement.

Mevrouw Schouten vraagt in haar amendement op stuk nr. 17 om de opzeggingsgrond van het huurcontract voor grote gezinnen geheel te schrappen. De wens om specifiek voor woningen voor grote gezinnen een opzeggingsgrond te creëren, komt uit de maatschappelijke consultatie. Er is maar een beperkt aantal sociale huurwoningen beschikbaar voor echt grote gezinnen. Ik deel de analyse dat het bij een beperkt aanbod redelijk is om, als de noodzaak vervalt, aan de gezinnen te vragen om de stap te zetten naar een woning die minder ruim is, op voorwaarde dat er een ander groot gezin is dat behoefte heeft aan die woning. Zo is de wet op dit punt ook geformuleerd. Ik dacht dat de heer De Vries nog een amendement had ingediend over de begeleiding naar andere woonruimte. Ik sta daar positief tegenover. Aangezien dit een nadrukkelijke wens is uit de maatschappelijke consultatie, moet ik het amendement ontraden waarin mevrouw Schouten vraagt om de opzeggingsgrond helemaal te schrappen.

In zijn amendement op stuk nr. 18 stelt de heer De Vries voor om voor corporaties de mogelijkheid van jaarcontracten niet ongeclausuleerd, maar uitsluitend voor specifieke doelgroepen, toe te staan. Ik begrijp de zorg van de heer De Vries. Ik gaf al aan dat ik niet verwacht dat corporaties hier uitgebreid van zullen gebruikmaken, maar ik zie ook geen bezwaar in het expliciet in de wet vastleggen dat corporaties, uiteindelijk de sociale verhuurders bij uitstek, tijdelijke contracten specifiek alleen voor deze doelgroepen mogen inzetten. Ik laat het oordeel over het amendement op stuk nr. 18 dus graag aan de Kamer.

De heer De Vries wil met zijn amendement op stuk nr. 19 de huurder de mogelijkheid bieden om een contract voor bepaalde tijd toch tussentijds op te zeggen. Ik gaf al eerder aan dat ik die wens begrijp. Ik heb die ook van meerdere sprekers gehoord. Het oordeel over het amendement op stuk nr. 19 laat ik dus graag aan de Kamer.

Het amendement waar ik zojuist op doelde, was het amendement op stuk nr. 20 van de heer De Vries. In dat amendement gaat hij in op woningen voor grotere gezinnen. Net zoals de wet nu al aangeeft bij woningen specifiek voor gehandicapten en ouderen, wordt in dit amendement gevraagd om de verhuurder de verplichting op te leggen om andere passende woonruimte beschikbaar te stellen. Dat begrijp ik. Ik hoop dat ik daarmee toch ook een beetje tegemoet kan komen aan de zorgen van mevrouw Schouten. Het oordeel over het amendement op stuk nr. 20 laat ik dus ook graag aan de Kamer.

In zijn amendement op stuk nr. 21 vraagt de heer Bashir om zowel particuliere verhuurders als geliberaliseerde contracten onder de huursombenadering te brengen. Voor geliberaliseerde contracten zou ik dit sowieso zeer onlogisch vinden, want daarvoor geldt op dit moment überhaupt geen wettelijk maximum. Wat betreft de particuliere verhuurders gaf ik al een aantal redenen aan. Voor mij is het heel cruciaal dat de gemiddelde huurruimte op deze manier gelijk blijft. Nog los van de andere praktische bezwaren die ik heb genoemd, acht ik mij gebonden aan mijn toezegging dat ik de verdiencapaciteit niet eenzijdig zal beperken. Het amendement op stuk nr. 21 ontraad ik dus.

In het amendement op stuk nr. 22 vragen de heren Ronnes en Van Vliet om de huursomberekening per 1 januari in te laten gaan in plaats van per 1 juli. Ik stel voor dat ik schriftelijk laat weten op welk percentage ik dan de huursom per 1 juli van dit jaar zou moeten vaststellen. In combinatie met zo'n huursomberekening voor dit jaar laat ik het amendement graag aan het oordeel van de Kamer.

De heer Ronnes (CDA):
Tegen de minister wil ik zeggen: akkoord. Hij kan het amendement in ieder geval zo lezen.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik heb in mijn eerste termijn aangekondigd dat ik een motie zal voorbereiden die ziet op die 0,4%. Ik stel het eigenlijk wel op prijs om die te kunnen indienen.

Minister Blok:
Dat recht zal ik de heer De Vries niet ontnemen. Er is zelfs een kans dat ik zal zeggen dat ik de motie ga uitvoeren.

De heer Ronnes heeft opnieuw samen met de heer Van Vliet een amendement ingediend met de vraag om de inkomenstoets jaarlijks in plaats van driejaarlijks te laten plaatsvinden. Ik heb al aangegeven dat ik dat sympathiek vind. Het amendement op stuk nr. 23 laat ik dan ook graag aan het oordeel van de Kamer.

Het amendement op stuk nr. 24 van de heer Van der Linde vraagt om conform de oorspronkelijke vorm van de wet, en ook conform de wens die oorspronkelijk uit de consultatie is gekomen, tijdelijke huur op maximaal twee jaar te zetten in plaats van één jaar, maar wel met alle beperkingen die we hebben afgesproken. Ik laat het oordeel over dat amendement ook graag aan de Kamer.

Het amendement op stuk nr. 25 van mevrouw Schouten overlapt volgens mij sterk met het amendement van de heer Bashir dat particuliere verhuurders onder de huursombenadering brengt. Het amendement van de heer Bashir gaat weliswaar nog verder — ik zie mevrouw Schouten knikken — maar ik ontraad het amendement op stuk nr. 25 om dezelfde reden.

Hiermee hoop ik alle amendementen van advies te hebben voorzien.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 26 is nog niet van advies voorzien en ook het amendement op stuk nr. 7 van de heren Madlener en Wilders niet.

Minister Blok:
Het amendement op stuk nr. 26 van mevrouw Schouten vraagt om de huurprijs voor de tweede overeenkomst op redelijkheid te toetsen. Volgens mij is de noodzaak daarvan vervallen door de nota van wijziging die ik heb ingediend waarin staat dat de huurprijs niet kan worden aangepast, anders dan met de wettelijk toegestane huurverhoging.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Er zit nog een onderdeel in het amendement, namelijk dat er, om te voorkomen dat de kortdurende contracten steeds als een soort proefcontract worden gebruikt, als er een verlenging komt, meteen een contract voor onbepaalde tijd uit voortkomt.

Minister Blok:
Dan moet ik het amendement nog iets grondiger lezen. Ik kom daar schriftelijk op terug.

Het amendement op stuk nr. 7 van de heren Wilders en Madlener vraagt om nu in de Huisvestingswet de voorrang voor statushouders te schrappen. Zoals de heer Madlener zelf ook al constateerde, heb ik een soortgelijk voorstel naar de Raad van State gestuurd. Ik vind dit een ingrijpend voorstel van het type dat een normale wetsbehandeling zou moeten hebben. Om die reden ontraad ik het amendement nu en kom ik met een advies van de Raad van State op hetzelfde onderwerp graag bij de Kamer terug.

De voorzitter:
Een korte vraag, mijnheer Madlener.

De heer Madlener (PVV):
Dit is een heel belangrijk voorstel, want er is veel maatschappelijke commotie omtrent de voorrang van asielzoekers en statushouders. Ik vind dat de minister treuzelt; het duurt allemaal zo lang. Ik heb begrepen dat de minister heeft aangegeven dat het advies van de Raad van State wordt afgewacht en dat het pas tegen het zomerreces naar de Kamer komt. Dan gaat het reces er weer overheen. Voor je het weet, zijn er weer verkiezingen. Is dit nu gewoon een treuzelactie van de minister? Hij kan dit immers nu gewoon regelen. Dan zijn we ermee klaar.

Minister Blok:
Nee, dit is geen treuzelactie. Ik heb aangegeven waarom de wet de maatregelen bevat die hij nu bevat. Die hebben allemaal betrekking op de doorstroming. Het vraagstuk van de huisvesting van statushouders is belangrijk. Dat is ook de reden waarom ik een wetsvoorstel naar de Raad van State heb gestuurd. Het vraagt natuurlijk wel een zorgvuldige behandeling. Die zal dus ook plaats kunnen vinden nadat het terug is van de Raad van State.

De voorzitter:
Mijnheer Van Vliet, één vraag.

De heer Van Vliet (Van Vliet):
Jazeker. Die vraag is ook aan u gericht, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Vertel.

De heer Van Vliet (Van Vliet):
We zullen de tweede termijn later deze week doen, donderdag. Is het ook in uw visie een handig idee om dit te doen, direct in aansluiting op het VAO Krimp met deze minister? Dat is om 10.15 uur. Als we dat aansluitend bij dat VAO doen, zijn we daarna met een korte tweede termijn klaar. Dat zou heel handig zijn.

De voorzitter:
Ik begrijp uw voorstel, maar dat gaat niet helemaal lukken. Het vindt waarschijnlijk wel op donderdag plaats, en in elk geval niet laat op de avond. U krijgt een nieuw schema toegestuurd. Dank u wel voor het meedenken, mijnheer Van Vliet.

De heer Bashir (SP):
We hebben twee nota's van wijziging ontvangen. In een daarvan staat dat de ouderen straks ook een gigantische huurverhoging gaan krijgen. Daar staat een toelichting bij. We hebben ook nog een andere nota van wijziging gekregen, waar weinig toelichting in staat. Ik verzoek de minister om nog een keer naar die nota te kijken en ons een volledige toelichting toe te sturen.

Minister Blok:
Ik ben graag bereid om nog eens te bekijken of die toelichting aan helderheid kan winnen. Ik noemde al een belangrijk punt, namelijk de zorg van mevrouw Schouten en anderen over het voorkomen van huursprongen bij het omzetten van een contract voor bepaalde tijd in een contract voor onbepaalde tijd.

De heer Ronnes (CDA):
Ik heb nog een vraag naar aanleiding van die nota's van wijziging, zodat de minister die eventueel kan betrekken bij een schriftelijke aanvulling. Hij geeft aan dat er een bedrag verschoven moet worden van pensioengerechtigden naar gezinnen, omtrent de €39.000-grens. Over welk bedrag spreken we dan? Kan hij zeggen of het totale financiële plaatje dat onder de wet ligt — niet bij het Rijk, maar bij de uitvoerende organisaties — ruimte biedt om voor beide groepen een oplossing te vinden?

De voorzitter:
Heeft de heer Madlener ook een vraag die meegenomen moet worden bij die schriftelijke reactie?

De heer Madlener (PVV):
Inderdaad op ditzelfde punt. De gepensioneerden waren aanvankelijk uitgezonderd, om een heel goede reden, maar dat lijkt ineens van tafel te zijn. Ik zou daar ook een uitgebreide toelichting op willen. Wat betekent dit in de komende jaren voor de koopkrachtplaatjes van de ouderen die al zo hard gepakt zijn door dit kabinet? Vindt de minister dit wel fatsoenlijk?

Minister Blok:
Ik zal de gevraagde berekeningen graag voor donderdag aan de Kamer doen toekomen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:
Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van de eerste termijn van de zijde van de regering. De beraadslaging zal donderdag worden voortgezet. Ik dank de minister, de Kamerleden en de mensen die dit debat op de een of andere manier volgen.

Sluiting

Sluiting 22.34 uur.