Plenair verslag Tweede Kamer, 104e vergadering
Donderdag 2 juli 2015

  • Aanvang
    9:00 uur
  • Sluiting
    0:50 uur
  • Status
    Gecorrigeerd

Opening

Voorzitter: Arib

Aanwezig zijn 146 leden der Kamer, te weten:

Agema, Arib, Van Ark, Azmani, Bashir, Beertema, Berckmoes-Duindam, Bergkamp, Berndsen-Jansen, Bisschop, De Boer, Van Bommel, Bontes, Bosma, Bosman, Bouwmeester, Ten Broeke, Bruins Slot, Van der Burg, Cegerek, Van Dam, Van Dekken, Tony van Dijck, Jasper van Dijk, Otwin van Dijk, Dijkgraaf, Pia Dijkstra, Remco Dijkstra, Dik-Faber, Dikkers, Duisenberg, Eijsink, Elias, Fokke, Fritsma, Van Gerven, Gesthuizen, Geurts, De Graaf, Grashoff, Graus, Groot, Günal-Gezer, Hachchi, Harbers, Rudmer Heerema, Pieter Heerma, Helder, Van Helvert, Hoogland, Houwers, Jacobi, Jadnanansing, Karabulut, Keijzer, Kerstens, Klaver, Van Klaveren, Klein, Knops, Kooiman, Koolmees, Krol, Kuiken, Kuzu, Van Laar, De Lange, Leenders, Leijten, De Liefde, Van der Linde, Lodders, Lucas, Maij, Marcouch, Van Meenen, Merkies, Van Miltenburg, Mohandis, Monasch, Moors, Agnes Mulder, Anne Mulder, Neppérus, Nijboer, Nijkerken-de Haan, Van Nispen, Omtzigt, Oosenbrug, Van Oosten, Oskam, Ouwehand, Öztürk, Pechtold, Potters, Van Raak, Rebel, Recourt, Roemer, Rog, Ronnes, De Roon, Rutte, Samsom, Schouten, Schouw, Schut-Welkzijn, Segers, Servaes, Siderius, Sjoerdsma, Slob, Smaling, Van der Staaij, Straus, Tanamal, Taverne, Teeven, Tellegen, Thieme, Van Tongeren, Van Toorenburg, Ulenbelt, Van Veen, Van Veldhoven, Veldman, Verhoeven, Vermeij, Visser, Van Vliet, Voordewind, Voortman, Jan Vos, Mei Li Vos, Albert de Vries, Aukje de Vries, Vuijk, Van Weyenberg, Van Wijngaarden, Wilders, Wolbert, Van 't Wout, Ypma, Yücel, Ziengs en Zijlstra,

en de heer Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, viceminister-president, de heer Blok, minister voor Wonen en Rijksdienst, mevrouw Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de heer Dekker, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de heer Dijkhoff, staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de heer Dijsselbloem, minister van Financiën, mevrouw Hennis-Plasschaert, minister van Defensie, de heer Kamp, minister van Economische Zaken, de heer Koenders, minister van Buitenlandse Zaken, mevrouw Mansveld, staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, de heer Plasterk, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de heer Van Rijn, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mevrouw Schippers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mevrouw Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, minister van Infrastructuur en Milieu, en de heer Van der Steur, minister van Veiligheid en Justitie.

De voorzitter:
Ik open de vergadering van donderdag 2 juli, de laatste dag voor het reces, en heet iedereen van harte welkom.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat er geen afmeldingen zijn.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

Hamerstuk

Hamerstuk

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Metrologiewet en de Waarborgwet 1986 houdende aanpassingen in het toezicht (34217).

Dit wetsvoorstel wordt zonder beraadslaging en, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

Verzoekschriften

Verzoekschriften

Aan de orde is de behandeling van:
- verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven (34028, nrs. 23 en 24).

De voorzitter:
Ik stel voor, overeenkomstig de voorstellen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

Vreemdelingen- en asielbeleid

Vreemdelingen- en asielbeleid

Aan de orde is het VAO Vreemdelingen- en asielbeleid (AO d.d. 04/06).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van harte welkom en geef mevrouw Gesthuizen namens de SP-fractie als eerste spreker het woord. De spreektijden zijn twee minuten, inclusief het indienen van moties.

Mevrouw Gesthuizen (SP):
Voorzitter. Ik heb drie moties, dus ik ga ze meteen indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende:

  • dat het kabinet bij brief van 14 augustus 2014 nog heeft bevestigd dat in de hele Russische Federatie onder zowel overheidspersoneel, waaronder de politie, als de Russische bevolking een grote mate van intolerantie en vooroordeel bestaat ten aanzien van homoseksualiteit en ten aanzien van personen die behoren tot een LHBT-gemeenschap;
  • dat uit het 85 pagina's tellende rapport Licence to Harm van Human Rights Watch uit december 2014 duidelijk blijkt dat in heel Rusland geweld en discriminatie tegen LHBT's voorkomt en dat dit door de autoriteiten oogluikend wordt toegestaan;
  • dat zodoende ook niet meer van asielzoekers uit de Russische Federatie die behoren tot de LHBT-gemeenschap wordt verwacht dat zij bij de Russische autoriteiten om bescherming hebben gevraagd;
  • dat hiermee duidelijk is dat aanvallen op mensen van de LHBT-gemeenschap door heel Rusland voorkomen en dat de Russische autoriteiten eveneens in de gehele Russische Federatie falen in hun beschermende taak;

verzoekt de regering, deze constateringen nadrukkelijker dan nu het geval is mee te laten wegen bij de toetsing van asielaanvragen van personen afkomstig uit Rusland die behoren tot de LHBT-gemeenschap en bij de toetsing van deze aanvragen uiterst terughoudend te zijn met het tegenwerpen van een vestigingsalternatief elders in Rusland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Gesthuizen, Schouw, Voortman en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2014 (19637).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende:

  • dat het kabinet bij brief van 14 augustus 2014 nog heeft bevestigd dat in de hele Russische Federatie onder zowel overheidspersoneel, waaronder de politie, als de Russische bevolking een grote mate van intolerantie en vooroordeel bestaat ten aanzien van homoseksualiteit en ten aanzien van personen die behoren tot een LHBT-gemeenschap;
  • dat uit het 85 pagina's tellende rapport Licence to Harm van Human Rights Watch uit december 2014 duidelijk blijkt dat in heel Rusland geweld en discriminatie tegen LHBT's voorkomt en dat dit door de autoriteiten oogluikend wordt toegestaan;
  • dat hiermee duidelijk is dat aanvallen op mensen van de LHBT-gemeenschap in heel Rusland voorkomen en dat de Russische autoriteiten falen in hun beschermende taak;

verzoekt de regering, LHBT's uit Rusland voortaan aan te merken als kwetsbare minderheidsgroep,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Gesthuizen en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2015 (19637).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat momenteel in Nederland door de overheid geen cijfers worden bijgehouden met betrekking tot de aantallen asielverzoeken op grond van seksuele oriëntatie en genderidentiteit die worden toegewezen of afgewezen;

voorts constaterende dat dergelijke cijfers in België wel worden bijgehouden en dat bijvoorbeeld het COC in Nederland al eerder heeft verzocht in Nederland ook tot dit soort registratie over te gaan;

overwegende dat dergelijke cijfers, indien geanonimiseerd en uitgesplitst naar land van herkomst, de transparantie van het LHBT-asielbeleid en de mogelijkheden voor de evaluatie daarvan ten goede zouden komen;

verzoekt de regering, de mogelijkheid te onderzoeken om het aantal verleende en afgewezen verzoeken op grond van seksuele oriëntatie en genderidentiteit geanonimiseerd te registreren met daarbij de vermelding om welk land het gaat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Gesthuizen, Voordewind, Voortman en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2016 (19637).

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb een zeer bescheiden aantal moties, namelijk één. We hebben het in het debat gehad over de verdwijningen van alleenstaande minderjarige asielzoekers. We hebben van de speciale rapporteur mensenhandel begrepen dat het ook kinderen betreft uit de beschermde opvang. Afgelopen dinsdag hebben we in het vragenuur aandacht voor dit onderwerp gevraagd. Ik wil via deze motie tot een Kameruitspraak komen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er vorig jaar 110 alleenstaande minderjarige vreemdelingen zijn verdwenen uit de opvang, waarvan 10 kinderen uit de beschermde opvang, en dat de verantwoordelijke diensten veelal niet weten of deze kinderen gevaar lopen;

overwegende dat de overheid een bijzondere verplichting heeft om alleenstaande minderjarige vreemdelingen te beschermen op grond van artikel 20 van het Kinderrechtenverdrag, terwijl de artikelen 34 en 36 bovendien de overheid de verplichting opleggen om kinderen te beschermen tegen elke vorm van exploitatie of seksueel misbruik;

verzoekt de regering, deze verdwenen kinderen op gelijke voet te behandelen als Nederlandse vermiste kinderen en tevens te komen met een actieplan om deze verdwijningen tegen te gaan, en de Kamer hierover voor de aankomende begrotingsbehandeling te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2017 (19637).

De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter. Ik wil graag een motie indienen, waarvan de inhoud voor zich spreekt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat van alle vreemdelingen die in het kader van de laatste pardonregeling tevergeefs een verblijfsaanvraag hebben ingediend slechts 30 uit Nederland zijn vertrokken;

overwegende dat de structurele variant van het kinderpardon mede debet is aan dit lage vertrekcijfer doordat afgewezen vreemdelingen blijven proberen een verblijfsvergunning te bemachtigen en daardoor niet uit Nederland vertrekken;

verzoekt de regering, het structurele kinderpardon ongedaan te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2018 (19637).

De heer Oskam (CDA):
Voorzitter. We hebben op 4 juni een goed debat gehad, maar er blijft een aantal aspecten over waarop het kabinet nog onvoldoende actie onderneemt, als gevolg van de verhoogde asielinstroom. Ik heb al eerder een motie ingediend over de mogelijke verdringingseffecten bij sociale huurwoningen als gevolg van duizenden statushouders die op een woning wachten. Dat aantal loopt op naar 15.000. De wachtlijsten bij de gemeenten nemen toe. Wat kunnen we in en na het zomerreces verwachten van de zijde van het kabinet om de gemeenten hierin te helpen?

Ook bij het COA zijn er huisvestingsproblemen. Ook daarover hebben we veelvuldig gesproken. Er is nu een extra aandachtspunt bij gekomen. De staatssecretaris heeft ongetwijfeld kennis genomen van het rapport Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, dat periodiek verschijnt. Hierin staat dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten concrete aanwijzingen hebben dat onder in Nederland verblijvende asielzoekers actief wordt geronseld voor de jihad. Deelt de staatssecretaris de mening van de CDA-fractie dat asielzoekerscentra beheersbaar moeten zijn en dat hier toezicht op moet worden gehouden om mogelijke ronselaars uit te sluiten? Deelt hij de mening dat dat lastiger is bij een asielzoekerscentrum waar bijvoorbeeld 800 asielzoekers zitten dan bij een kleinschaliger centrum? Wil hij het punt van de kleinschaligheid vanwege het dreigingsbeeld bespreken met het COA? We hebben de indruk dat dat op dit moment onvoldoende gebeurt. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat volgens de meest recente rapportage Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland de inlichtingen- en veiligheidsdiensten concrete aanwijzingen hebben dat onder in Nederland verblijvende asielzoekers actief wordt geronseld voor de jihad;

overwegende dat de spanningen in asielzoekerscentra het afgelopen jaar zijn toegenomen;

verzoekt de regering, in overleg met het COA en inlichtingen- en veiligheidsdiensten een plan van aanpak op te stellen om in alle asielzoekerscentra adequaat ronselpogingen te herkennen, te registreren en handhavend op te treden, en de Kamer over de resultaten hiervan middels het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland periodiek te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Oskam en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2019 (19637).


Termijn antwoord

Staatssecretaris Dijkhoff:
Voorzitter. Mevrouw Gesthuizen heeft op stuk nr. 2014 een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht uiterst terughoudend te zijn met het tegenwerpen van een vestigingsalternatief elders in Rusland. In bepaalde gevallen wordt inderdaad de conclusie getrokken dat de betreffende persoon wel veilig in Rusland kan leven als die persoon een andere woonplaats kiest. Dat wordt wel individueel getoetst, dus er wordt niet categorisch tegen iedereen gezegd: er zijn plaatsen waar het wel kan, gaat u daar maar heen. De motie vraagt om terughoudendheid in het tegenwerpen hiervan. Dat vind ik een beetje dubbel, omdat we in mijn ogen dit beleid momenteel terughoudend toepassen. Ik denk dus dat de motie vraagt om er nog terughoudender in te zijn. Zolang we onder het huidige ambtsbericht werken, ben ik eigenlijk van plan om het te doen zoals we het nu doen: terughoudend zijn in de mate waarin we nu terughoudend zijn bij het tegenwerpen hiervan, en herziening van dit element bij het volgende ambtsbericht. Ik ben het er echter niet mee eens de terughoudendheid tussentijds nog groter te maken, en daarom ontraad ik deze motie.

Datzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 2015, waarin wordt verzocht om lhbt's uit Rusland voortaan aan te merken als kwetsbare minderheidsgroep. Ik handel op basis van het ambtsbericht dat ik nu heb, en op grond van die informatie acht ik het niet nodig om dit te doen. Mocht in een volgend ambtsbericht geconstateerd worden dat de situatie verslechterd is, dan zal ik natuurlijk op grond van dat ambtsbericht bepalen wat er nodig is. Ik ontraad echter om er op dit moment een wijziging in aan te brengen.

De motie op stuk nr. 2016 verzoekt om te registreren. Ik kan me die behoefte op zich voorstellen, maar het IND stuurt niet op aantallen. Als er tien mensen komen, die allemaal recht hebben op verblijf, dan is er sprake van een 100%-score. Als er bij de volgende tien niemand tussen zit met het recht op verblijf, heb je een 0%-score. In beide gevallen kun je daar geen consequenties aan verbinden. Het percentage zegt niets over wat er gebeurt in het beleid, omdat ieder individueel geval consciëntieus bekeken wordt. Ik ben dus niet zo'n fan van registreren, want dat is meer dan een kwestie van even invullen en uit de computer halen. Dit is allemaal erg intensief werk dat heel veel geld kost. Als de Kamer er bij meerderheid prijs op stelt, zal ik het natuurlijk gewoon uitvoeren, maar zelf vind ik het niet proportioneel om al die tijd en al dat geld eraan te besteden met als doel getallen te verkrijgen, waarvan het nog maar de vraag is of ik ze openbaar mag maken. Ik heb er namelijk een substantieel aantal nodig om te voorkomen dat het alsnog herleidbaar is tot individuen; daarmee zouden we een probleem kunnen veroorzaken. Daarnaast zegt het in mijn ogen niets over de effectiviteit of over hoe het beleid wordt uitgevoerd. Daarom ontraad ik ook deze motie.

Mevrouw Gesthuizen (SP):
Ik heb geen vraag maar een opmerking. Omdat de staatssecretaris bij het behandelen van de moties op stukken nrs. 2014 en 2015 zo nadrukkelijk heeft verwezen naar een nieuw ambtsbericht, zou ik me kunnen voorstellen dat ik deze moties aanhoud, erop vertrouwende dat de regering de komende maanden geen onnodige risico's neemt met mensen die terug moeten naar de Russische Federatie, en dat zij zelf de situatie in Rusland in de gaten zal houden. Ik houd deze moties dus aan.

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Gesthuizen stel ik voor, haar moties (19637, nrs. 2014 en 2015) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Dijkhoff:
Ik proef ook dat de Kamer het ambtsbericht snel wil hebben. Dat verzoek zal ik overbrengen aan de collega van Buitenlandse Zaken, zodat we daar deze zomer voortvarend naar kunnen handelen.

Dan kom ik bij de motie van de heer Voordewind op stuk nr. 2017. "Verdwenen" in onze betekenis van "niet meer bij ons bekend" is iets anders dan de connotaties die "verdwenen" in de volksmond oproept. Ik kan niet uitsluiten dat er geen enkel geval is waarin er iets aan de hand is, maar als onze medewerkers dat vermoeden hebben, dan wordt dat ook meteen gerapporteerd en wordt daar serieus onderzoek naar gedaan. In die zin doen we dat dus al. Ik herken dus niet het beeld dat deze kinderen in een achtergestelde positie zouden verkeren. In het vragenuur hebben we van gedachten gewisseld over de koppeling met het rapport dat van de week is gepresenteerd. In reactie op dat rapport zal ik daarop terugkomen. Ik vind het te voorbarig om daarnaast nog met een heel actieplan te komen. Daarom ontraad ik de motie.

De heer Fritsma verzoekt in zijn motie op stuk nr. 2018 het beleid dat we hebben ingezet op basis van het regeerakkoord, terug te draaien. Ik snap zijn wens, maar ik zal die niet honoreren. Ik ontraad deze motie. Ik heb in de tussentijd geen signalen ontvangen die ons op een ander standpunt zouden brengen.

Ik kom bij de motie op stuk nr. 2019 van de heer Oskam en de heer Voordewind. Daarover wil ik zeggen dat we al veel doen. Wat de indieners beschrijven, voel ik als een ondersteuning. Wat we nu doen, is de mensen bij het COA alert maken. De meldingen waarnaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme verwezen wordt, komen daaruit ook voort. We moeten er natuurlijk wel voor waken dat we, onder het mom "liever een keer te veel gemeld dan te weinig", het aantal meldingen gaan tellen alsof er daarbij per se sprake was van ronselen. We zullen dit echter blijven doen. Deze motie steunt mijn voornemen om de ronselpogingen te blijven herkennen en te blijven melden, en daarover te rapporteren in het Dreigingsbeeld Terrorisme. De motie is dus ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel erover aan de Kamer. Daarbij wil ik wel zeggen dat bij het COA op meerdere factoren wordt bekeken hoe we het doen. We hebben nu niet het beeld dat er heel veel ronselpraktijken zijn, die we door de grootschaligheid zouden missen. Opgelopen spanningen hebben ook vaak te maken met de samenstelling van de populatie in een asielzoekerscentrum en hebben niet per se een jihadistische achtergrond. Dat wilde ik er nog even bij vermelden.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we hiermee aan het eind gekomen van dit VAO. Over de ingediende moties zullen we vanavond stemmen.

De heer Oskam (CDA):
Op zo'n laatste dag gaat het natuurlijk vaak over moties, maar ik heb ook een vraag gesteld over de wachtlijsten.

Staatssecretaris Dijkhoff:
Ja, dat spreekt voor zich. Er is geen kerstregime, dus ik zal hem beantwoorden. Ik heb nu geen concrete lijst voor de heer Oskam. Ik ben daar namelijk mee bezig. Ook zijn wij breed in het kabinet aan het bekijken hoe we dit het beste kunnen aanpakken. Ik spreek er ook met de VNG over; dat is toevallig morgen. Ik zal de Kamer op de hoogte blijven houden van de voortgang op dit dossier. De heer Oskam kan er gerust op zijn dat we gemeenten niet alleen blijven aansporen op hun wettelijke plicht, maar nu ook actief de slag gaan maken om hen te helpen en te bekijken waar belemmeringen kunnen worden weggenomen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voor zijn antwoorden. Over de ingediende moties wordt vanavond gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Decentralisatie jeugdzorg

Decentralisatie jeugdzorg

Aan de orde is het VAO Decentralisatie jeugdzorg (AO d.d. 29/04).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van harte welkom. De spreektijd in dit VAO is twee minuten per fractie, inclusief het indienen van moties.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Ik zal mij beperken tot het indienen van twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het terugdringen van bureaucratie een van de doelen is van de jeugdzorgdecentralisatie;

constaterende dat zorgaanbieders sinds de jeugdzorgdecentralisatie te maken krijgen met verschillende informatie-uitvragen, verantwoordingssystemen en contracten van gemeenten;

overwegende dat het onwenselijk is dat zorgverleners plaats moeten maken voor ICT-specialisten en accountants;

verzoekt de regering, in overleg met de VNG te komen tot een uniforme standaard voor de verantwoordingsinformatie op basis van outcome die gemeenten vragen van gecontracteerde zorgaanbieders, teneinde de administratieve lasten voor zorgaanbieders zo veel mogelijk te beperken;

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 473 (31839).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering bij het vaststellen van het jeugdzorgbudget voor 2016 en verder overweegt om af te wijken van de bestuurlijke afspraak met gemeenten om de uitgaven aan jeugdzorg in 2013 als startpunt te hanteren;

overwegende dat het slagen van de decentralisatie van de jeugdzorg gebaat is bij een stabiel budget en het vasthouden aan de gemaakte bestuurlijke afspraken;

verzoekt de regering, bij het vaststellen van het budget voor jeugdzorg in 2016 en verder de uitgaven aan jeugdzorg in 2013 als startpunt te nemen, in lijn met de daarover gemaakte bestuurlijke afspraken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 474 (31839).

Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik heb een vraag over de eerste motie. We hebben in het debat uitgebreid gesproken over standaardisering en het belang daarvan. Er is bekend dat gemeenten dat onvoldoende weten. Er is de toezegging gedaan dat er met de VNG over gesproken wordt. Wat voegt deze motie nog toe ten opzichte van die toezegging van de staatssecretaris?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Wat dit toevoegt, is dat wij aangeven dat wij het belangrijk vinden dat die landelijke standaard er komt. Ik ben heel blij dat de staatssecretaris overlegt, maar hij heeft niet aangegeven wat zijn doel is met het overleg. Vandaar dat ik het nodig vond om dit toch nog even aan te scherpen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik vind het belangrijk dat de Kamer een toezegging van de staatssecretaris serieus neemt. Daarom maak ik deze opmerking. Ik vond dat die toezegging duidelijk was. We weten allemaal dat het niet mogelijk is om die standaarden op te leggen, want dat hebben we zelf uit de wet geamendeerd. Wat voegt deze motie dus toe?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dat heb ik volgens mij helder aangegeven. Ik ben altijd zeer terughoudend met het indienen van moties. Dat is echt waar, mevrouw Van der Burg. Ik dien vandaag nog geen handjevol moties in. Ik vind deze opmerking dus een beetje raar. Wij zijn hier heel precies in. Ik vond de toezegging op dit punt niet hard genoeg, vandaar deze aanscherping van mij en mevrouw Ypma.

Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. We hebben het gehad over de professionele wijkteams. Daar heb ik de volgende motie over.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat kinderen en gezinnen die zorg en ondersteuning nodig hebben adequaat en professioneel geholpen dienen te worden;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat zorgverlening door wijkteams geboden wordt door hiertoe gekwalificeerde professionals,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 475 (31839).

Mevrouw Kooiman (SP):
Instellingen en gemeenten geven aan dat zij steeds meer met enorme wachtlijsten te maken krijgen, wat goede zorg voor kinderen en gezinnen niet ten goede komt. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de staatssecretaris van VWS, gezien het feit dat deze in de nieuwe Jeugdwet systeemverantwoordelijke is, erop toe hoort te zien dat er geen onnodige wachtlijsten ontstaan;

overwegende dat steeds meer gemeenten en instanties aangeven dat de wachtlijsten oplopen, hetgeen goede zorg voor kinderen en gezinnen in de weg staat;

verzoekt de regering, de informatie over de wachtlijsten onderdeel uit te laten maken van de landelijke monitor jeugdhulpgebruik,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 476 (31839).

Mevrouw Keijzer (CDA):
Voorzitter. Nederland heeft een heel lange grens. Die loopt van Groningen naar Limburg en uiteindelijk naar Zeeland. Ook daar zitten kinderen op school. Soms staan de huizen waar die kinderen wonen net aan de andere kant van de grens. De vraag is hoe deze kinderen op de scholen in Nederland de jeugdzorg krijgen waar zij, naar de mening van het CDA, recht op hebben. Daar is over gedebatteerd, ook in de Eerste Kamer. De staatssecretaris heeft daar toegezegd dat hij met een oplossing hiervoor zou komen. Ons bleek op een gegeven moment dat die oplossing er niet was. Toen hebben wij schriftelijke vragen ingediend. Daar kwam een antwoord op dat nogal teleurstellend was. Eigenlijk zei de staatssecretaris: dit is het probleem, en dit is het probleem. Wij willen een oplossing. De staatssecretaris heeft die ook al toegezegd in de Eerste Kamer. Vandaar dat wij de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat jeugdigen die in het buitenland wonen maar voorheen in Nederland voor ggz waren verzekerd via de Zorgverzekeringswet, deze zorg nu niet meer vergoed krijgen vanwege het woonplaatsbeginsel in de nieuwe Jeugdwet;

constaterende dat dit ook geldt voor "grenskinderen" die wel in Nederland naar school gaan, terwijl ook voor hen integrale zorg op school en daarbuiten van groot belang is;

constaterende dat de staatssecretaris tijdens de behandeling van de Jeugdwet in de Eerste Kamer heeft toegezegd dit specifieke probleem met de VNG te zullen bespreken om daarvoor een oplossing uit te werken;

constaterende dat deze oplossing vooralsnog niet uitgewerkt is;

verzoekt de regering, alsnog met de VNG in overleg te gaan met als doel een maatwerkoplossing mogelijk te maken voor jongeren met ggz-problematiek die net over de grens wonen en in Nederland naar school gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Keijzer en Van Helvert. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 477 (31839).

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):
Voorzitter. Ik vervang mijn collega, mevrouw Berndsen. Het is dus vooral een kwestie van het voorlezen van een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat medisch specialistische jeugdhulp niet door elke gemeente of in iedere regio aangeboden kan worden;

constaterende dat het onduidelijk is hoe de objectieve herverdeling van de AWBZ-middelen zal uitpakken en of er sprake zal zijn van een reservering vooraf voor de waarborging van medisch specialistische jeugdhulp;

overwegende dat een keuze voor géén reservering vooraf tot gevolg kan hebben dat er vanuit instellingen een kleiner budget overblijft om te investeren in medisch specialistische jeugdhulp;

van mening dat in het nieuwe stelsel ruimte moet zijn voor medisch specialistische jeugdhulp;

verzoekt de regering, waar nodig financieel te waarborgen dat medisch specialistische jeugdhulp beschikbaar blijft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Pia Dijkstra en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 478 (31839).

Mevrouw Van der Burg (VVD):
Voorzitter. Wij hebben een aantal weken geleden een goed en belangrijk debat gevoerd over standaardiseringen. Ik heb daar net een vraag over gesteld aan mevrouw Voortman en nu stel ik dezelfde vraag aan de staatssecretaris. Wat voegt een motie toe ten opzichte van de toezegging die tijdens het debat is gedaan? De staatssecretaris heeft mij een toezegging gedaan over de outcome. Aan collega's en aan mij heeft hij verder toezeggingen gedaan over standaardisering, het inschakelen van het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING), en het ervoor zorgen dat er kennis komt bij de gemeenten en dat er standaarden zijn. Dat laatste is een van de grote problemen. Qua outcome moet er gestuurd worden op resultaten, want dat beperkt de administratieve lasten enorm. Wij hebben namelijk niet alle gegevens nodig. We willen gewoon weten hoe het werkt en wat het resultaat is.

Nu kom ik op een ander punt. Door een amendement van mevrouw Ypma en mij is in de wet verankerd dat gemeenten op outcome moeten inkopen dan wel sturen bij de zorgaanbieders. In heel veel gemeenten gebeurt dit gewoon nog niet, terwijl dit wel in de wet staat. Wat gaan we daaraan doen? Ik heb al gevraagd of het Ondersteuningsteam Decentralisaties de gemeenten daarbij kan helpen, want het is lastig om dat in te voeren, maar wel buitengewoon belangrijk, ook in het kader van de administratieve lasten. Wat gaat de staatssecretaris doen om ervoor te zorgen dat de gemeenten gaan sturen op outcome?

Dat brengt mij bij een concreet probleem. In een groep gemeenten in de omgeving van Den Haag en ook in Den Haag zelf hebben raadsleden van mijn partij via amendementen het initiatief genomen om in alle lokale en ook regionale kaders voor elkaar te krijgen dat er op outcome gestuurd zal worden. In zeven van de tien gemeenten zijn die amendementen aangenomen, maar nog probeert men om er onderuit te komen door te zeggen: ja, maar er zijn enkele gemeenten waar dit niet aangenomen is en daarom gaan we het misschien toch niet doen. Ik vind dit onvoorstelbaar, want het staat gewoon in de wet. Hoe gaan wij dit dus communiceren en regelen? Want laten we wel wezen, volgens de VVD hebben de gemeenten alle beleidsvrijheid binnen de wet, maar ze moeten wel de kaders van de wet respecteren.

Mevrouw Ypma (PvdA):
Voorzitter. Met het aannemen van een wet hebben wij nog niet geregeld dat kinderen eerder de juiste zorg, ouders meer de regie en professionals meer vertrouwen krijgen. Om die reden dien ik samen met mevrouw Voortman een motie in over het terugdringen van de administratieve lasten. Verder maak ik mij zorgen over de expertise in de wijkteams en het aantal kinderen dat in de crisisopname terechtkomt in plaats van bij pleeggezinnen thuis. Daarom heb ik de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat wij signalen krijgen dat de instroom in de tweedelijns jeugdzorg afneemt (beoogd doel) maar de crisisopname toeneemt (geen beoogd doel);

overwegende dat kinderen zo vroeg mogelijk de juiste hulp moeten krijgen en wijkteams voldoende expertise moeten hebben;

overwegende dat in de pleegzorg alarmoverleg plaatsvindt vanwege de drastische afname van het aantal kinderen;

verzoekt de regering, met de VNG in overleg te gaan over de beschikbaarheid van expertise in de wijk, door bijscholing, goede samenwerking met tweede lijn of jeugdbeschermers en specialisten uit de LVB en JGGZ in het wijkteam;

verzoekt de regering voorts, bij de VNG aan te dringen op uitvoering van het amendement-Ypma over "inhuisplaatsen" zodat bij íéder kind dat niet meer thuis kan wonen, wordt gekeken of er een pleeggezin of gezinshuis beschikbaar is alvorens kinderen te plaatsen op een leefgroep,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 479 (31839).

Mevrouw Ypma (PvdA):
Voorzitter. Vanwege de tomeloze inzet van de griffie, maar ook van het ministerie van VWS, de staatssecretaris en zijn ondersteuning, heb ik voor hen een bedankje meegenomen.

De voorzitter:
Hartelijk dank. Dit zal zo in de Handelingen worden vermeld, maar wij kunnen deze doosjes chocolade natuurlijk niet als bijlage opnemen.

Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken tot alle moties zijn gekopieerd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Termijn antwoord

Staatssecretaris Van Rijn:
Voorzitter. Ik beperk mij tot een duiding van de moties. Ik zal daarbij de opmerking van mevrouw Van der Burg meenemen.

Ik begin met de motie op stuk nr. 473. Ik verkeer in een dilemma. Wij hebben hierover uitgebreid gesproken tijdens het debat. Wij hebben met elkaar vastgesteld dat het noodzakelijk is om tot een verdere standaardisering te komen om de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken en daaraan te verbinden dat gemeenten zo veel mogelijk werken op basis van outcome. In de landelijke werkgroep van VNG en zorgaanbieders bewerkstelligen we dat de administratieve lasten worden teruggedrongen en er een werkagenda informatievoorziening wordt gemaakt. Dat is dus in gang gezet. Ik kan er natuurlijk ook niet tegen zijn. Het is namelijk heel belangrijk dat die administratieve lasten worden teruggedrongen.

Ik heb wel twee kanttekeningen. Mijn eerste kanttekening is dat er wordt gesproken over een uniforme standaard voor de verantwoordingsinformatie. Ik weet niet of het voor alle gemeenten uniform kan zijn. Voor een deel is het namelijk gekoppeld aan de contracten die gemeenten hebben gesloten. Ik wil het wel zo veel mogelijk uniform doen. Dat is het streven, maar we moeten enige ruimte aan de gemeenten laten en bekijken of er redenen zijn voor gemeenten en zorgaanbieders om specifieke afspraken te maken.

Mijn tweede kanttekening is dat er in de wet al staat dat het op basis van outcome moet gebeuren. Daar zijn we ook voor. Het zal echter wel even tijd kosten, ook voor gemeenten. Mevrouw Van der Burg wees er ook al op. Het gaat meestal niet vanzelf. Het zijn dus twee afzonderlijke acties. De eerste is om zo veel mogelijk te uniformeren. De tweede is om dit zo veel mogelijk te doen op basis van outcome. Dit is overigens ook conform de wet. Als ik deze kanttekeningen mag plaatsen bij de motie, laat ik het oordeel aan de Kamer.

In de motie op stuk nr. 474 worden we verzocht om 2013 als startpunt te nemen bij het vaststellen van het budget voor 2016. We hebben uitgebreid met de VNG gesproken en onderhandeld over de meicirculaire 2015. We hebben afgesproken om zo zuiver mogelijk weer aan de startstreep te komen. Daarbij speelde van alles, waaronder de vraag wat een zo zuiver mogelijke startstreep is. We hebben eerst gesteld dat dit gold voor de realisatiecijfers van 2013. Toen kwamen de nieuwe realisatiecijfers van 2014. Vervolgens zijn nieuwe bestuurlijke afspraken gemaakt. Die zijn afgestemd met de VNG, ook samen met de Wmo. Deze bestuurlijke afspraken zijn gemaakt en hebben hun weerslag gevonden in de meicirculaire. We moeten er geen nieuwe afspraken meer over maken. Daarom ontraad ik de motie.

In de motie op stuk nr. 475 wordt de regering verzocht ervoor te zorgen dat zorgverlening door wijkteams geboden wordt door hiertoe gekwalificeerde professionals. Dat staat in de Jeugdwet. Dat is één. Het tweede is dat de regering daar niet voor moet zorgen. Dat is namelijk aan de gemeenten. Zij zijn verantwoordelijk voor de Jeugdwet en de wijze waarop daarmee gewerkt wordt. Dat kan met wijkteams, maar het kan ook op een heel andere manier. Om die reden ontraad ik de motie.

In de motie op stuk nr. 476 worden we verzocht de informatie over de wachtlijsten deel uit te laten maken van de landelijke monitor jeugdhulpgebruik. Laten we even naar het verleden kijken. We hebben ervaringen met wachtlijstinformatie. Die had een zeer beperkte waarde. Vaak ging het om een momentopname. Er werd eerder gestuurd op wachtlijsten dan dat er kinderen werden geholpen; ik overdrijf nu even. We hebben afgesproken om samen met het CBS een vrij uitgebreide monitor te maken over het jeugdhulpgebruik en over van alles en nog wat waarover we in deze Kamer monitors hebben afgesproken. Als we signalen krijgen van gemeenten of de VNG dat de wachtlijsten dreigen toe te nemen, zal dat uiteraard onderwerp van gesprek zijn. Sterker nog, we hebben in de afgelopen periode al regelmatig over signalen gesproken. Ik voel er echter niet voor om net als vroeger informatie over wachtlijsten deel te laten uitmaken van de landelijke monitor. Dan spannen we het paard weer achter de wagen. Daarom ontraad ik de motie.

In de motie op stuk nr. 477 wordt de regering verzocht met de VNG in overleg te gaan om een maatwerkoplossing mogelijk te maken voor jongeren met ggz-problematiek die over de grens wonen. Ik merk dat mevrouw Keijzer niet tevreden is met de antwoorden hierover. We hebben wel met elkaar geregeld wie er wel of geen recht hebben op zorg conform de Jeugdwet. We hebben onderkend dat er in de grensstreken problemen kunnen zijn, omdat dit natuurlijk niet van de ene op de andere dag geregeld kan worden. Daarvoor hebben we in 2015 een overgangsregeling gemaakt. Zo kan iedereen een beetje wennen aan de nieuwe situatie dat hij in zijn woonplaats die zorg moet krijgen. Het staat gemeenten natuurlijk vrij om maatwerkoplossingen te bieden, maar ik kan geen rechten regelen die niet in de Jeugdwet zijn geregeld. Om die reden ontraad ik de motie.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Nu hebben we volgens mij toch een akkefietje met elkaar. In de Eerste Kamer heeft de staatssecretaris gezegd: ik wil graag toezeggen dat ik dit specifieke probleem met de VNG zal bespreken om daarvoor een oplossing uit te werken. Er staat niet achter: alleen voor 2015. Hier staat dat dit een reëel probleem is dat opgelost moet worden. Ik wil graag dat de staatssecretaris daarop reflecteert. Ook wil ik van hem weten hoe dat dan moet in de praktijk. Je kind zit de hele dag op school. Daar is zorg en ondersteuning nodig. Hoe moet dat dan?

Staatssecretaris Van Rijn:
Juist om die reden is er gekozen voor de oplossing die u geen oplossing vindt. Dit is een overgang van rechten en wetten. Die hebben we bewust met elkaar gemaakt. Vervolgens is er oog voor dat de ouders met kinderen in de grensgebieden die dit raakt, tijd moeten hebben om tot een oplossing te komen. Dat is de reden waarom we een overgangsregeling hebben gemaakt. U bent niet tevreden met die overgangsregeling, dat is een andere kwestie, maar we hebben wel te maken met de wetten waarin staat waar men wel en geen recht op heeft. Voor degenen die te maken hebben met een plotselinge overgang hebben we die overgangsregeling gemaakt. Ik blijf dus bij mijn oordeel over de motie.

De voorzitter:
Een korte opmerking.

Mevrouw Keijzer (CDA):
De staatssecretaris doet wel zijn eigen positie geweld aan. Hij staat in de Eerste Kamer, daar belooft hij dingen en vervolgens maakt hij een bypass en voert hij ze niet uit. Ik ben benieuwd hoe de komende debatten met deze staatssecretaris in de Eerste Kamer zullen verlopen.

Staatssecretaris Van Rijn:
Daar zie ik dan ook naar uit, want op grond van die toezegging is een overgangsregeling gemaakt voor 2015. Daar bent u misschien niet tevreden over, dat is een andere kwestie, maar u kunt niet zeggen dat er geen gevolg aan gegeven is.

In de motie op stuk nr. 478 wordt de regering verzocht waar nodig financieel te waarborgen dat medisch-specialistische jeugdhulp beschikbaar blijft. We hebben geen geoormerkte budgetten in de jeugdhulp. Wel hebben we in de wet geregeld dat er voor de jeugdhulp in de eerste lijn en de tweede lijn een raming wordt gemaakt van de budgetten en dat er ook passende hulp moet worden gegeven als dat aan de orde is. Dus: aan de voorkant waar het kan en medisch-specialistische hulp waar dat nodig is. Dat is de jeugdhulpplicht zoals die ook in de Jeugdwet staat. Dan moeten we niet een aparte financiële waarborg en een apart budget voor de medisch-specialistische zorg beschikbaar maken. Om die reden ontraad ik de motie.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 479 over de noodzaak tot inhuisplaatsing en het overleg daarover. De inhuisplaatsing maakt deel uit van de Vernieuwingsagenda Jeugd die ik al in april naar de Kamer heb gezonden. Het is inderdaad zo dat gemeenten verantwoordelijk zijn dat kinderen die niet meer bij de eigen ouders kunnen wonen, in de pleegzorg of in een gezinstehuis worden geplaatst, tenzij dit aantoonbaar niet in het belang is van de jeugdigen. De voorkeur gaat dan ook uit naar inhuisplaatsing. We werken er samen met de Alliantie Kind in Gezin hard aan om inhuisplaatsing als standaard binnen de jeugdhulp te implementeren. Daarnaast heeft Jeugdzorg Nederland het initiatief genomen om met steun van VWS een landelijke wervingscampagne te starten om aandacht te vragen voor het pleegouderschap om daarmee meer pleegouders te werven. Ik ben en blijf bereid ervoor te zorgen dat gemeenten en zorgaanbieders samen met VWS nader met elkaar in overleg treden over hoe inhuisplaatsing verder gestimuleerd kan worden. Ik hoop dat met deze toezegging mevrouw Ypma zou willen overwegen om nog eens naar de motie te kijken.

Mevrouw Ypma (PvdA):
Zeker, deze toezegging maakt het tweede verzoek in de motie overbodig. Kan de staatssecretaris misschien ook ingaan op het eerste verzoek in de motie, namelijk om met de VNG in overleg te gaan over de beschikbaarheid van expertise in de wijkteams?

Staatssecretaris Van Rijn:
Ja, dat wil ik doen. Ik wijs er overigens op dat onder leiding van een ex-wethouder van Rotterdam ook al gekeken is naar wat er in den lande gebeurt op het gebied van de wijkteams, zodat datgene wat in de wet geregeld is, ook in de praktijk gerealiseerd wordt. Ik ben, zoals gezegd, bereid om dat ook met de VNG te bespreken.

Mevrouw Ypma (PvdA):
Met deze twee toezeggingen heb ik mijn doel bereikt en is mijn motie overbodig, zodat ik die kan intrekken.

De voorzitter:
Aangezien de motie-Ypma (31839, nr. 479) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Over de ingediende moties zal vanavond worden gestemd.

Tabaksontmoedigingsbeleid

Tabaksontmoedigingsbeleid

Aan de orde is het VAO Tabaksontmoedigingsbeleid (AO d.d. 23/06).


Termijn inbreng

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik wil drie moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat niet ieder schoolplein rookvrij is;

van mening dat schoolpleinen voor kinderen zijn en roken daar niet thuishoort;

verzoekt de regering om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om scholen zonder rookvrij schoolplein te sanctioneren per 1 januari 2017 en de Kamer hierover uiterlijk 1 oktober 2015 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dik-Faber en Rebel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (32011).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de naleving van verkoop van tabaksproducten via automaten niet op orde is;

overwegende dat de horeca 100% rookvrij wordt en het daarom merkwaardig is om in de horeca tabaksproducten te verkopen;

verzoekt de regering, met de horeca afspraken te maken over het uitfaseren van tabaksautomaten en de Kamer hierover eind 2015 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (32011).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vermindering van het aantal verkooppunten bijdraagt aan verminderde zichtbaarheid van tabak en effectievere handhaving;

overwegende dat steeds meer landen een vergunningenstelsel invoeren voor een effectief handhavingsbeleid, hetgeen bovendien kan leiden tot vermindering van het aantal verkooppunten;

overwegende dat uit onderzoek blijkt dat "zien roken, doet roken" is;

verzoekt de regering, nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor de introductie van een vergunningenstelsel;

verzoekt de regering tevens, voorstellen aan de Kamer voor te leggen voor vermindering van het aantal verkooppunten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (32011).

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
De ChristenUnie pleit al jaren voor het invoeren van een display-ban. Mijn collega, mevrouw Rebel, heeft daarvoor een motie voorbereid die wij mede hebben ondertekend.

Mevrouw Agema (PVV):
Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de waterpijp onder de Tabakswet valt en daarmee onder het algehele rookverbod in de horeca;

concluderende dat de exploitatie van een waterpijpcafé (of shishalounge) daardoor materieel onmogelijk is, omdat het feitelijk net zoiets is als de exploitatie van een "rookcafé" hetgeen materieel ook niet kan;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat het algehele rookverbod in de horeca ook gehandhaafd en dus 100% beboet wordt in waterpijpcafés (of shishalounges),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (32011).

De heer Van Gerven (SP):
Voorzitter. Iedere roker die je het vraagt, zegt: laat jongeren niet beginnen. Ons tabaksontmoedigingsbeleid moet er dan ook op gericht zijn te voorkomen dat een nieuwe generatie verslaafden en rokers ontstaat. Iedereen weet echter ook dat de tabaksindustrie zich juist richt op jongeren. Hoe jonger, hoe bevattelijker voor verslaving en hoe meer garantie voor lang gebruik tijdens het leven. Daar is een reclame op gericht. Ondanks het feit dat we de motie van de PvdA over het in het zicht verkopen van de pakjes sigaretten en shag wat vrijblijvend vinden, zullen we die toch steunen. Laten we die stap maar eens zetten.

Wij dienen graag een motie in over de handhaving van de verkoopleeftijd voor alcohol en tabak. Want niet alleen zijn de cijfers abominabel slecht, ons is ook een schrijven van de industrie onder ogen gekomen van één dag na ons overleg, waarin men erover pocht nog drie jaar de tijd te krijgen om de naleving van de leeftijd op orde te krijgen. Herkent de staatssecretaris die uitspraak? Wij niet. Hij sprak er toch over dat er volgend jaar een substantiële verbetering te zien moet zijn, omdat er anders maatregelen komen, of wetgeving? De SP dient daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de handhavingscijfers als het gaat om verkoop van alcohol en tabak aan jongeren erg teleurstellend zijn;

constaterende dat de staatssecretaris heeft aangegeven dat volgend jaar het nalevingspercentage fors hoger moet zijn;

constaterende dat de handhavingscijfers, ondanks forse inspanningen, de afgelopen jaren niet wezenlijk zijn verbeterd;

van mening dat het verstandig is om maatregelen en/of wetgeving voor te bereiden voor het geval dat volgend jaar de naleving niet substantieel verbeterd is, teneinde geen tijd te verliezen als blijkt dat de naleving inderdaad achterblijft;

verzoekt de regering, maatregelen en/of wetgeving voor te bereiden die snel in werking kunnen treden als in 2016 blijkt dat de nalevingscijfers van de verkoopleeftijd voor alcohol en tabak niet substantieel verbeterd zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (32011).

Mevrouw Rebel (PvdA):
Voorzitter. Mijn partij is blij met de voortvarendheid van deze staatssecretaris op dit dossier. Ik heb een drietal moties om hem met enige druk verder voortvarend op dit dossier te laten zijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat supermarkten tabaksproducten zichtbaar en aantrekkelijk uitstallen;

overwegende dat kinderen fijngevoelig zijn voor merkherkenning;

van mening dat blootstelling van tabaksproducten aan kinderen ongewenst is;

verzoekt de regering, in 2015 met de supermarktbranche een convenant te sluiten waarin wordt toegewerkt naar een displayban voor tabaksproducten en de Kamer daar uiterlijk 1 januari 2016 over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rebel en Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (32011).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de slaagkans van een aankooppoging bij tabaksautomaten voor minderjarigen hoog is;

van mening dat horeca-aanbieders de leeftijdsgrens bij tabaksautomaten onvoldoende handhaven;

verzoekt de regering, nog in 2015 tot nadere afspraken te komen met Koninklijke Horeca Nederland die leiden tot verbeterde naleving van de leeftijdsgrens voor tabaksautomaten en de Kamer daar uiterlijk 1 januari 2016 over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rebel en Pia Dijkstra. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (32011).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bewustwording van de gevaren van tabak beter kan bij middelbare- en mbo-scholieren;

van mening dat een nieuwe publiekscampagne nodig is die goed aansluit bij de belevingswereld van middelbare- en mbo-scholieren;

verzoekt de regering, een publiekscampagne voor 2016 met rolmodellen gekoppeld aan een voorlichtingshulplijn uit te werken en de Kamer daar uiterlijk 1 december 2015 over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rebel, Pia Dijkstra en Bruins Slot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (32011).

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):
Voorzitter. We hebben in het AO over tabaksontmoediging gewisseld dat er meer maatregelen nodig zijn om het tabaksgebruik terug te dringen. Ik heb mede daarom een paar moties van de Partij van de Arbeid medeondertekend. Zelf heb ik nog de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Wereldgezondheidsorganisatie stelt dat verhoging van de accijns op tabak de meest effectieve maatregel is om tabaksgebruik terug te dringen;

constaterende dat uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat een ruime meerderheid van de bevolking overheidsbeleid om tabaksmiddelen duurder te maken steunt;

constaterende dat onderzoek van Trimbos stelt dat een prijsverhoging van tabak leidt tot een verlaging van de consumptie en daarmee significante winst voor de volksgezondheid oplevert;

verzoekt de regering, te onderzoeken wat de effecten zijn van een substantiële jaarlijkse verhoging van de tabaksaccijns op tabaksgebruik onder jongeren en de volksgezondheid, in acht nemende wat de neveneffecten zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Pia Dijkstra. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (32011).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Termijn antwoord

Staatssecretaris Van Rijn:
Voorzitter. Ik begin met de motie van de leden Dik-Faber en Rebel op stuk nr. 36 over rookvrije schoolpleinen. Zoals ik in het debat al zei, streven wij ernaar om schoolpleinen 100% rookvrij te krijgen. In de komende twee jaar doe ik een flinke schep bovenop het beleid. Samen met de drie onderwijsraden, het Longfonds, de GGD en het Trimbos-instituut werken we toe naar die 100% rookvrije scholen, ook in het mbo. De kennis en expertise van het Longfonds worden gekoppeld aan het netwerk en de aanpak van het programma De gezonde school en genotmiddelen, waarmee de effectiviteit groter wordt. Ik hecht eraan om die aanpak, met eigenlijk een soort verleidingsstrategie, te kunnen doorzetten. Mocht nu blijken dat deze er niet toe leidt dat de schoolpleinen 100% rookvrij worden, dan moeten we inderdaad verdergaande maatregelen nemen. Gevraagd wordt om te streven naar 100% rookvrije schoolpleinen op 1 januari 2017, en te kijken of wij de Kamer voor het einde van dit jaar kunnen informeren over de stand van zaken. Ik wil het oordeel over de motie aan de Kamer laten, met als kanttekening de voortzetting van het verleidingsprogramma met die 100% als doel, zodat we met elkaar kunnen kijken of nadere maatregelen nodig zijn.

Ik kom dan bij de motie op stuk nr. 37, waarin mevrouw Dik-Faber vraagt of ik met de horeca afspraken wil maken over het uitfaseren van tabaksautomaten. Ik wil en ben in gesprek met de branchevereniging. Ik wil de branche aanspreken op het feit dat we een wet hebben op basis waarvan de leeftijdsgrens gewoon moet worden nageleefd. Ik wil eigenlijk geen nadere afspraken maken over uitfasering. Men moet gewoon de wet naleven. Als dat onvoldoende resultaat heeft, kunnen we vervolgens overwegen of verdere stappen nodig zijn en kijken of in de tussentijd extra toezicht nodig is. Ik dacht dat we dat in het debat ook hadden gezegd. Op dit moment zou ik de motie willen ontraden. Ik doe daarbij de toezegging dat we met de branche in overleg zijn, dat ik de branche zal aanspreken op goede naleving en dat we aanvullend met elkaar zullen spreken over mogelijke nadere maatregelen als die naleving niet goed is.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik wil graag een interruptie plegen.

De voorzitter:
Ja, ik zag u, mevrouw Dik-Faber. Ik wil u vragen om interrupties echt heel kort te houden, en ze alleen te plegen als ze betrekking hebben op de ingediende motie.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Fijn dat de staatssecretaris met de horecabranche spreekt over de naleving. Dat moet ook gewoon gebeuren. Het blijft echter merkwaardig dat er zo veel verkooppunten voor tabak zijn op plekken waar niet meer gerookt wordt. Ook dat element staat in de motie. Ik zeg niet dat tabaksautomaten morgen allemaal uit de horeca moeten verdwijnen, hoewel dat misschien wel mijn diepste wens is. Ik vraag om stapsgewijs te kijken hoe, zoals ook in het debat aan de orde is geweest, we een verandering van eigenaar of vergelijkbare momenten kunnen aangrijpen om de automaten uit de horeca weg te halen. Wil de staatssecretaris daarnaar kijken?

Staatssecretaris Van Rijn:
Ik wil mevrouw Dik-Faber toezeggen dat ik de sector in het overleg zal aanspreken op naleving van de wet. Dan zullen ongetwijfeld ook andere mogelijkheden aan de orde komen. We hadden al afgesproken dat ik de Kamer zou informeren over de nieuwe nalevingscijfers en over de vraag of er goed gehandhaafd wordt. Aan de hand daarvan kunnen we beoordelen of nadere maatregelen nodig zijn. Ik zal dit dus betrekken bij mijn overleg met de sector.

Ik kom dan toe aan de motie op stuk nr. 38, waarin wij worden verzocht om een vergunningsstelsel in te voeren. Naar mijn mening doen we al heel veel en staat er ook nog veel te gebeuren om ervoor te zorgen dat jongeren niet meer beginnen met roken. Een vergunningsstelsel is ook door andere landen overwogen, maar het brengt met zich mee dat we administratieve lasten aan het systeem toevoegen. Daar komt bij dat er een registratiesysteem moet zijn dat we moeten bijhouden. Dat heeft centraal en decentraal impact. Ik vind dat we die organisatorische energie beter kunnen benutten om door te gaan met ons beleid en onze campagne om ervoor te zorgen dat mensen worden ontmoedigd om te gaan roken. Ik verwacht van deze maatregel dus eigenlijk niet veel extra's. Ik wijs erop dat ook in Noorwegen, een land waar vergaande maatregelen zijn overwogen, uiteindelijk is afgezien van de introductie van een vergunningsstelsel, juist vanwege de administratieve lasten. Om die reden ontraad ik de motie.

Ik kom op de motie op stuk nr. 39. In het debat over het rookverbod voor waterpijpen hebben wij hier uitgebreid over gesproken. Als er tabak in waterpijpen zit, dan wordt dat gewoon gehandhaafd, zoals ook in andere gelegenheden. Ik heb mevrouw Agema toegezegd dat ik nader onderzoek doe naar de aard en samenstelling van die waterpijpen. Ook als er geen tabak in zit, kunnen er schadelijke stoffen in zitten die à la de e-sigaret ertoe moeten leiden dat wij nadere maatregelen nemen. Om die reden zou ik de motie op dit moment willen ontraden tot nadat wij dat onderzoek hebben afgerond.

Mevrouw Agema (PVV):
Wij weten allemaal dat de Partij van de Arbeid structureel de PVV discrimineert door categoraal tegen al onze moties te stemmen, maar dat betekent nog niet dat de staatssecretaris de Partij van de Arbeid daarbij hoeft te helpen door standaard mijn moties te ontraden. Ik heb gelijk met deze motie. Er wordt niet gehandhaafd bij waterpijpcafés. Dat lazen wij in de rapportage. Wij weten allemaal dat de waterpijp onder de Tabakswet valt. De enige juiste conclusie is een "oordeel Kamer" bij deze motie.

Staatssecretaris Van Rijn:
Ik kijk bij alle moties naar de inhoud en probeer te beargumenteren waarom ik ze aan het oordeel van de Kamer wil overlaten of ze wil ontraden. Als er tabak in de waterpijp zit, wordt er gewoon gehandhaafd. Uit de rapportages van de Voedsel- en Warenautoriteit hebt u kunnen zien dat er ook gewoon boetes en waarschuwingen zijn uitgedeeld. Ik blijf bij mijn oordeel.

Ik kom op de motie op stuk nr. 40. Daarin wordt de regering verzocht om wetgeving voor te bereiden die snel in werking kan treden als de nalevingscijfers van de verkoopleeftijd niet substantieel verbeterd zijn.

De voorzitter:
Mevrouw Agema wil nog iets zeggen over de vorige motie.

Mevrouw Agema (PVV):
Ik ga mijn motie intrekken en weet u waarom? Als de motie straks weer standaard verworpen wordt, kunnen al die waterpijpcafés met dit verhaal van de staatssecretaris gewoon hun goddelijke gang gaan. Ze kunnen net zo goed "rookcafé" op de gevel zetten.

De voorzitter:
Aangezien de motie-Agema (32011, nr. 39) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Van Rijn:
Bij de motie op stuk nr. 40 vroeg de heer Van Gerven mij of ik herken dat men drie jaar de tijd krijgt. Dat herken ik niet. Daar hebben wij ook nog niet over gesproken; dat zal nog gebeuren. Ik zal de sector aanspreken op de handhavingscijfers, die sterk moeten verbeteren. Om die reden handhaaf ik mijn toezegging dat ik met de sector in overleg ga om ervoor te zorgen dat de handhavingscijfers zullen verbeteren, zodat de naleving van de wet op orde komt, in elke sector waarmee ik spreek.

De heer Van Gerven (SP):
Ik citeer de opmerking van de tabaksdetailhandel in reactie op het cijfer dat maar in een derde van de gevallen de wet effectief wordt nageleefd: "Als overheid en verkooppunten beter gaan samenwerken, kan en wil de NSO de ambitie waarmaken dat over drie jaar het nalevingspercentage in de tabaksdetailhandel fors hoger is." Dat schrijft de NSO. Moet de overheid niet een stok achter de deur hebben, in dit geval wetgeving, zodat er niet over drie jaar een mogelijk substantieel betere naleving is, maar dat die volgend jaar al gerealiseerd kan worden?

Staatssecretaris Van Rijn:
Dat is precies wat ik in het debat heb gezegd. Ik heb gezegd dat wij een wet hebben die nageleefd moet worden. De cijfers zijn niet goed. Ik ga in overleg met de branche om ervoor te zorgen dat men op zo kort mogelijke termijn de nalevingscijfers gaat verbeteren. Daar zal men voorstellen voor doen; kennelijk zijn er al een paar. Als de nalevingscijfers onvoldoende zijn, zullen wij nadere maatregelen nemen. In het debat heb ik dat al gezegd.

De voorzitter:
En dat debat hoeven wij nu niet opnieuw te voeren.

De heer Van Gerven (SP):
Ik constateer dat de branche ervan uitgaat dat het over drie jaar substantieel beter moet zijn. Dat duurt veel te lang. De staatssecretaris weet niet zeker of het volgend jaar gebeurt. Is het niet verstandig om op dit punt wetgeving klaar te hebben liggen?

Staatssecretaris Van Rijn:
Nogmaals, wij hebben een wet en wij spreken de sector aan op de naleving ervan. Dat moeten wij serieus nemen. Wij kunnen nu over als-danvragen spreken. Als de naleving onvoldoende snel op orde komt, dan zullen wij nadere maatregelen voorbereiden. Daar zullen we ook in deze Kamer over spreken. Ik heb in het debat aangegeven dat ik het resultaat van het overleg met de branches aan de Kamer zal melden. Dan kunnen we transparant met elkaar bespreken of het een voldoende snel pad is. Ik wil daar nu niet op vooruitlopen, omdat ik vind dat er een open en eerlijk overleg moet plaatsvinden. Er is echter wel één conditie: we hebben een wet en die moet nageleefd worden. De branches moeten zich daaraan houden. Gebeurt dat niet, dan worden er nadere maatregelen overwogen. Ik ga daar nu niet op vooruitlopen, maar het gaat wel gebeuren als dat aan de orde is. Deze motie vind ik dus sympathiek, maar voorbarig. Laten we dit overleg een kans geven. Maar de heer Van Gerven vindt mij aan zijn zijde als de nalevingscijfers niet voldoende zijn: dan moeten we nadere maatregelen overwegen.

In de motie op stuk nr. 41 wordt verzocht om nog dit jaar een convenant met de supermarktbranche te sluiten en te komen tot een display-ban. Ik heb in het debat al gezegd dat ik bereid ben om met de supermarktbranche in gesprek te gaan, met het doel een convenant te sluiten. Ik wijs er echter op dat voor het sluiten van een convenant twee partijen nodig zijn. It takes two to tango. Ik kan dus niet toezeggen dat een convenant dit jaar haalbaar is. Ik kan wel iets zeggen over mijn intentie, maar het moet blijken of die intentie wederzijds is. Nogmaals, voor een convenant zijn twee partijen nodig. Als de indieners het ermee eens zijn dat ik deze inspanning wil plegen, dat het mijn intentie is om te komen tot een convenant en dat ik de Kamer daar aan het einde van het jaar over zal rapporteren, dan laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

Ik kom op de motie op stuk nr. 42. In deze motie wordt het kabinet verzocht om tot een verbeterde naleving van de leeftijdsgrens voor de tabaksautomaten te komen en nog dit jaar een convenant af te sluiten. Ik zal ook deze branche aanspreken op deze cijfers en de naleving van de wet. Ik voel er echter niet voor om hierover een convenant af te sluiten. Deze branche moet zich gewoon aan de wet houden en dat betekent dat hij conform de wet moet handelen. Ik ben bereid om met Koninklijke Horeca Nederland in gesprek te gaan om de handhaving te verbeteren en om daar nadere afspraken over te maken. Ik ben ook bereid om de Kamer daar dit jaar over te informeren. Als de indieners het ermee eens zijn dat er, in plaats van het afsluiten van een convenant, overleg wordt gevoerd om tot nadere afspraken te komen, dan laat ik het oordeel aan de Kamer. Het naleven van de wet is namelijk niet tweezijdig: de wet moet gewoon worden nageleefd.

Mevrouw Rebel (PvdA):
In de motie noemen we ook "nadere afspraken". In zoverre staat er exact wat de staatssecretaris wil. Overigens klopt het: it takes two to tango. Dat geldt voor deze en de vorige motie. Maar iemand moet leiden en in dit geval denk ik dat de staatssecretaris dat moet zijn. Ik ga akkoord met wat de staatssecretaris zegt, maar in mijn versie van de motie staat "nadere afspraken" en wordt het woord "convenant" niet genoemd.

Staatssecretaris Van Rijn:
Mevrouw Rebel heeft gelijk. Ik laat het oordeel aan de Kamer.

In de motie op stuk nr. 43 wordt het kabinet gevraagd een publiekscampagne te ontwerpen, met rolmodellen en een voorlichtingshulplijn, en daar de Kamer op 1 december over te informeren. Dit acht ik ondersteuning van beleid en ik laat het oordeel aan de Kamer.

Dan hebben we nog de motie op stuk nr. 44 van mevrouw Dijkstra. Ik denk dat we geen nieuw onderzoek nodig hebben om vast te stellen dat accijnsverhoging een effectief middel kan zijn om jongeren ervan te weerhouden met roken te beginnen. Dat zal ik niet ontkennen. Uit de onderzoeken die ik aan de Kamer heb gestuurd, blijkt dat ook. Tegelijkertijd spelen er nog andere aspecten een rol, ten aanzien van bijvoorbeeld de exportpositie en de illegale handel. Ook is er de vraag hoe het zit met mensen die verslaafd zijn en die je dan weer op kosten jaagt. Er zijn dus nog allerlei andere aspecten. We hebben volgens mij geen onderzoek nodig om te constateren dat een prijsverhoging van producten tot minder gebruik leidt. Nieuw onderzoek voegt niets toe aan die constatering. We hebben echter wel met elkaar een afweging te maken of dat een effectief middel is, gelet op de andere omstandigheden. We zullen uiteindelijk met elkaar een politieke afweging moeten maken over wat het meest effectieve pakket is. Om die reden ontraad ik de motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Hiermee zijn we aan het einde gekomen van dit VAO. Over de ingediende moties zullen we vanavond stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Notitie antidemocratische groeperingen

Notitie antidemocratische groeperingen

Aan de orde is het VAO Notitie antidemocratische groeperingen (AO d.d. 24/06).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom en geef de heer Heerma namens het CDA als eerste spreker het woord. De spreektijden zijn twee minuten, inclusief het indienen van de moties.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Voorzitter. Wij hebben met elkaar in een aantal fasen een goed debat gehad over het vraagstuk van de weerbaarheid van onze democratie. Alvorens ik een motie indien, wil ik waardering uitspreken voor de wijze waarop het kabinet en deze ministers hebben aangetoond het belang van dit onderwerp serieus te nemen. Dat is misschien nog wel het meest nadrukkelijk uiteengezet door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in tweede termijn vorige week, toen hij het verschil in insteek van dit kabinet ten opzichte van de oorspronkelijke discussie met minister Donner in 2006 uiteenzette.

Op basis van de discussie in het debat, het "oordeel Kamer" over de motie en de uiteenzetting daarover door het kabinet in de debatten, heb ik er veel vertrouwen in dat de Kamer de motie kan ondersteunen. Ik ben zeer benieuwd wat het kabinet gaat doen ter uitvoering van de motie. Ik wil daarom de oorspronkelijke motie, die bij de begrotingsbehandeling afgelopen najaar is ingediend, opnieuw indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in een weerbare democratie geen ruimte is voor groeperingen die de democratische rechtsorde misbruiken om deze rechtsorde omver te werpen en af te schaffen;

overwegende dat hiervan onder meer sprake is wanneer groeperingen de sharia zouden bepleiten;

overwegende dat ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stelt dat de sharia inherent strijdig is met het EVRM;

verzoekt de regering, voorstellen te doen om groeperingen wier doelstellingen onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven van onze democratische rechtsorde te kunnen verbieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Pieter Heerma, Dijkgraaf en Potters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 258 (29279).

De heer Van Dam (PvdA):
In het AO hebben we uitgebreid gedebatteerd en ook gehoord hoe de regering uitvoering wil geven aan deze motie, als die wordt aangenomen. De heer Heerma dient de motie zo in. Mag ik daaruit opmaken dat hij ook beoogt dat de motie wordt uitgevoerd zoals het kabinet heeft aangegeven, namelijk door een internationale vergelijking te maken en verder in te gaan op de vraag wanneer sprake is van een voldoende naderend gevaar, het clear and present danger, en dat op basis daarvan wordt beoordeeld of verdere maatregelen noodzakelijk zijn? Dat is kort samengevat hoe het kabinet heeft toegezegd dat uitvoering zal worden gegeven aan deze motie. Beoogt de heer Heerma dat ook? Hij dient geen aangescherpte motie in, maar de motie die hij de vorige keer ook heeft ingediend.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik dien de motie opnieuw in, omdat ik in het afgelopen meireces niet het scherpste moment uit mijn Kamercarrière had en de aangehouden motie was verlopen. Daarom is er een noodzaak om de motie opnieuw in te dienen. De motie die was ingediend, heeft "oordeel Kamer" gekregen van het kabinet. Wij hebben de debatten gebruikt om dat oordeel met het kabinet te bespreken en om te horen op welke wijze het kabinet de motie zal uitvoeren. De intentie van de indieners staat duidelijk in de motie. De heer Van Dam vraagt of ik het kabinet de ruimte geef om als de motie wordt aangenomen — dat is het haakje dat misschien mist in zijn vraagstelling — te zeggen wat het voornemens is te doen. De basispositie van het kabinet was: het is niet nodig. Ik wil het kabinet die ruimte geven. Daarbij gaan de indieners ervan uit dat dat tot voorstellen zal leiden. Zodra die er al dan niet zijn, voeren we opnieuw het debat met elkaar.

De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Van Dam.

De heer Van Dam (PvdA):
Ik wil het iets scherper krijgen, want dat is belangrijk voor de afweging die mijn fractie moet maken. De uitvoering zoals het kabinet die al min of meer heeft toegezegd als deze motie wordt aangenomen, kan op onze instemming rekenen. Is dat ook de reden waarom de heer Heerma de motie nu indient? Beoogt hij ook dat het kabinet uitvoering aan de motie geeft zoals het in het AO heeft aangegeven?

De heer Pieter Heerma (CDA):
De motie was ingediend. De enige reden om die opnieuw in te dienen, was dat de termijn was verlopen. Het kabinet heeft die motie "oordeel Kamer" gegeven en heeft aangegeven hoe het die zal uitvoeren. Ik heb hier geen pleidooi gehouden dat dat schandelijk is. Ik heb het kabinet een compliment gegeven voor het feit dat het deze discussie serieuzer lijkt op te pakken dan een voorgaand kabinet heeft gedaan, toen het CDA deze discussie opstartte.

De heer Van Weyenberg (D66):
Het klopt dat het kabinet een breder en weerbaarder democratiebegrip hanteert dan minister Donner toentertijd deed. In deze motie wordt echter om maatregelen gevraagd. Het kabinet heeft gezegd dat het geen actie gaat ondernemen en geen maatregelen gaat nemen, maar wel een goede internationale vergelijking gaat maken. Dat lijkt mij overigens ook waardevol, maar het zijn geen maatregelen. De heer Heerma vraagt om maatregelen. Kan hij gewoon antwoord geven op de vraag van de heer Van Dam? Hij draait er wel erg omheen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
De intentie van de indieners van de motie was bij de begroting duidelijk en is niet veranderd. Ik kan in antwoord op de vraag van de heer Van Weyenberg alleen maar zeggen dat ik mij meer kan vinden in de samenvatting van het debat die de heer Van Dam zojuist gaf, dan in de suggestieve samenvatting van de heer Van Weyenberg. Als hij denkt dat het kabinet slechts met de motie gaat doen wat hij zegt, zou hij deze misschien gewoon moeten steunen. Ik vraag me dan wel af of de heer Van Weyenberg daar op termijn spijt van krijgt, gegeven zijn eigen insteek in het debat.

De voorzitter:
Tot slot, de heer Van Weyenberg.

De heer Van Weyenberg (D66):
De reden om de motie niet te steunen is niet dat er wordt gezegd: kabinet, doe eens een onderzoek. Dat vind ik prima en dat is ook wat het kabinet gaat doen. Daarin zie ik geen bezwaar. In de motie wordt echter gevraagd om maatregelen. Ik herhaal gewoon de vraag die de heer Van Dam stelde: is een onderzoek doen inderdaad het enige wat de heer Heerma met zijn motie beoogt?

De heer Pieter Heerma (CDA):
Misschien moet de heer Van Weyenberg het transcript van het debat nog maar eens nalezen. Het kabinet heeft een stuk meer ruimte geboden. Daarom heeft het ook het oordeel over de motie aan de Kamer gegeven. Dat is uiteengezet in het debat. De heer Van Weyenberg mag het interpreteren zoals hij wil. De discussie over de weerbaarheid van onze democratie en de vraag of de regels die wij hebben voldoende ruimte bieden om partijen te verbieden die de democratie willen afschaffen, loopt al jaren. De indieners van de motie hebben daar een mening over. Dat is niet de mening van de heer Van Weyenberg. Als de motie wordt aangenomen, waar ik veel vertrouwen in heb, verwacht ik dat het kabinet een onderzoek gaat doen. Ik ga er ook vanuit dat we hier voorstellen zullen zien om de democratie weerbaarder te maken.

De heer Potters (VVD):
Misschien is het een beetje een oneigenlijke methode, maar via deze weg wil ik reageren op de heer Van Weyenberg. Er staat duidelijk dat de regering wordt verzocht om voorstellen te doen om groeperingen te kunnen verbieden. Er wordt dus een rechtsvergelijking gedaan en het kabinet kijkt of er nog nadere voorstellen nodig zijn en wat de voorstellen zijn, om daarmee met elkaar te voorkomen dat de democratie op een niet-democratische manier kan worden afgeschaft. Dat is volgens mij de duiding die wordt bedoeld.

De heer Van Weyenberg (D66):
Mijn partij vindt ook dat er maatregelen genomen moeten worden als een partij in doelstelling en actie — dat is immers de lijn van het kabinet — de democratie omverwerpt. Volgens het kabinet kan dat ook al. De heer Potters moet dus wel bij de feiten blijven en niet het standpunt van mijn fractie verdraaien.

De heer Van Dam (PvdA):
Voorzitter. We hebben in twee ronden een boeiend debat gevoerd in het algemeen overleg. In het debat werd gefocust op twee onderwerpen. Het eerste heeft de heer Heerma zojuist naar voren gebracht. Ik zou graag willen dat de discussie een stap verder wordt gebracht, zonder dat ik meteen de conclusie deel die in het dictum van de motie staat. Ik begrijp dat de heer Heerma dezelfde motie indient. Dat moet, want ze was verlopen. Hij had er echter ook voor kunnen kiezen om een motie in te dienen die verder gaat dan de vorige. Dat doet hij niet. Hij dient dezelfde motie in. Daarmee zitten we op het punt waarover we uitgebreid gedebatteerd hebben, namelijk dat het kabinet nader onderzoek zou kunnen doen. Hoe wordt hier internationaal over gedacht? Is voldoende scherp wanneer er sprake is van naderend gevaar? Is het huidige instrumentarium toereikend of is er een reden om het instrumentarium verder aan te scherpen? Met die uitleg — als dat de stap is die het kabinet straks gaat zetten — ben ik positief over de wijze waarop dit debat een verder vervolg kan krijgen.

Het tweede deel van het debat ging erover dat een weerbare democratie ook een weerbare samenleving vergt. Een weerbare samenleving is gestoeld op gedeelde waarden. Ik vind dat we die veel vaker expliciet moeten maken en moeten uitdragen en overdragen, om zo de onderlinge verbondenheid in de samenleving te versterken. Daarvoor heb ik de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een weerbare democratie een weerbare samenleving nodig heeft waarin opvattingen die ingaan tegen de democratische en morele fundamenten van ons land weinig weerklank vinden en actief weerwoord krijgen;

overwegende dat een weerbare samenleving gedragen wordt door onderlinge verbondenheid die gestoeld is op gedeelde waarden;

overwegende dat het versterken van onderlinge verbondenheid en het uit- en overdragen van onze gedeelde waarden door de overheid ondersteund kunnen worden;

verzoekt de regering, uit te werken hoe op verschillende beleidsterreinen het uit- en overdragen van die gedeelde waarden en het versterken van de onderlinge verbondenheid in de samenleving in het beleid kunnen worden opgenomen of versterkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 259 (29279).

De heer Pieter Heerma (CDA):
De heer Van Dam heeft terecht een belangrijk deel van zijn termijn in het AO gebruikt om het belang van een weerbare samenleving te benadrukken. Het dictum van deze motie is vrij breed en algemeen. Waaraan denkt de heer Van Dam? Op welke terreinen zou hij voorstellen van het kabinet willen zien om die weerbaarheid van de samenleving te versterken?

De heer Van Dam (PvdA):
Zoals ook in het AO naar voren is gekomen, gaat het niet om maatregelen sec. Minister Asscher gaf heel duidelijk aan dat het al belangrijk is dat leden van het kabinet erover spreken. Maar ik zou dat graag op meerdere beleidsterreinen terug willen zien dan alleen maar op dat van integratie. In het cultuurbeleid zou er meer aandacht moeten zijn voor de onderlinge verbondenheid in onze samenleving en de waarden die we met elkaar delen en die deze samenleving hebben gevormd. Het wetenschappelijk instituut van het CDA heeft net een mooi rapport het licht doen zien dat raakt aan dit thema, waarin ook werd gewezen op mediabeleid en de belangrijke verbindende functie die media in onze samenleving spelen. Daarvoor zou binnen het mediabeleid meer aandacht moeten zijn. Ik deel die mening. Ik zou dat graag wat meer terugzien. Ik kan me voorstellen dat de minister van BZK op het punt van burgerschap en grondrechten initiatieven ontplooit om daarover meer te spreken in de samenleving. Dat zijn een paar voorbeelden, maar er zijn er vast nog meer te noemen. Ik geef het kabinet graag de vrije hand om creatief te zijn.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter. Collega Öztürk zit in de trein, ik sta hier ter vervanging van hem. Tot onze spijt was het VAO over integratieonderwerpen van de agenda gehaald. Maar aangezien het gaat over de weerbaarheid van onze democratie begin ik met de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Labyrinthonderzoek aantoont dat er serieuze tekortkomingen waren in het Motivactiononderzoek en dat het Motivactiononderzoek geen representatief beeld gaf van de opvattingen van Turks-Nederlandse jongeren;

overwegende dat de directeur van Motivaction de minister heeft afgeraden om het Motivactiononderzoek te publiceren, omdat er meer duiding nodig was;

overwegende dat de minister het onderzoek toch heeft gepubliceerd;

overwegende dat de minister in interviews en in bijdragen in debatten over Turks-Nederlandse jongeren in het algemeen heeft gesproken, terwijl het Motivactiononderzoek niet representatief was;

overwegende dat de minister hierdoor de beeldvorming rondom Turks-Nederlandse jongeren verder heeft verslechterd en daarmee hun toch al lage kansen op de arbeidsmarkt verder heeft verkleind;

draagt de minister op, excuses te maken aan de Turks-Nederlandse jongeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 260 (29279).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de discussie over de aanpak van antidemocratische groeperingen de islamofobie en moslimhaat in onze samenleving verder vergroot;

constaterende dat er met de PVV en de SGP mogelijk al twee antidemocratische groeperingen in het Nederlandse parlement zitten;

verzoekt de regering, een onafhankelijk bureau zorgvuldig en principieel te laten onderzoeken in hoeverre de partijstandpunten en uitspraken van de PVV en van de SGP strijdig zijn met onze rechtsstaat en/of Grondwet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 261 (29279).

De voorzitter:
Het VAO integratie is overigens niet van de agenda afgehaald maar wordt na het zomerreces opnieuw ingepland. Daar bestond een meerderheid voor.

De heer Van Raak (SP):
Omdat de heer Kuzu net een motie heeft ingediend in verband met een algemeen overleg dat nog niet is afgerond, zou ik hem willen vragen om die motie in te trekken en in te dienen als we het debat daarover hebben gevoerd. Als we in deze Kamer namelijk moties gaan indienen over debatten die nog gaan komen, dan wordt het op zijn minst een rommeltje.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Er zit wat tijdsdruk op. 90% van de Turks-Nederlandse jongeren geeft op dit moment aan dat ze de minister om excuses vragen. Er is overigens wel een parallel met dit AO. We hebben het over antidemocratische groeperingen, we hebben het over de weerbaarheid van onze democratie. Deze discussie was aangewakkerd omdat het de weerbaarheid van onze democratie onder druk zou zetten. Ik zie dus zeker raakvlakken.


Termijn antwoord

Minister Asscher:
Voorzitter. In het debat ging het terecht over het zoeken naar de juiste balans tussen grote democratische vrijheden, waarbij partijen ook standpunten moeten kunnen innemen die ongemakkelijk zijn en schuren, en de verantwoordelijkheid die we met elkaar hebben om de democratie zelf te beschermen, ook als die via de democratie zelf in gevaar kan worden gebracht. Bij het begrotingsdebat in november hebben we er hier de eerste keer over gesproken, en daarna een aantal keren zeer intensief. Ik denk dat het kabinet het eens is met de indieners dat er alle reden is om dat vraagstuk nu opnieuw te bekijken, om het indringend te bekijken. De dreigingen voor de democratie zijn anders dan vroeger, de fenomenen zijn anders dan vroeger, de organisaties zijn anders dan vroeger, maar het instrumentarium is hetzelfde als vroeger. In onze reactie hebben we al laten zien dat er wel degelijk een instrumentarium is om de democratie te verdedigen, maar dat er alle reden is om bijvoorbeeld juist het criterium van het naderend gevaar, met het oog op die veranderingen in de wereld, opnieuw te bekijken, en dat wij met voorstellen zullen komen als wij mogelijkheden zien om dat te verbeteren. Met andere woorden: het preadvies over de motie op stuk nr. 258 blijft: oordeel Kamer. Ik kon mij goed vinden in het interruptiedebat tussen de heren Van Dam en Heerma, waarmee het algemeen overleg gecodificeerd werd in de lezing van de voorliggende motie.

De motie van de heer Van Dam op stuk nr. 259 gaat over de intrinsieke weerbaarheid van onze democratie, dus het niet met juridische middelen maar van binnenuit beschermen van de weerbaarheid. Er is natuurlijk al heel veel wat daarvoor zorgt. Dat is in de eerste plaats onze volksaard en het feit dat de democratie gedragen wordt. In de tweede plaats is dat wat kinderen in het onderwijs leren en wat ze meekrijgen. Maar ook hiervoor geldt dat het bepaald geen kwaad kan om in deze complexe periode te gaan bekijken hoe we op verschillende terreinen juist het explicieter overdragen van die waarden zouden kunnen verbeteren. Door het altijd impliciet te laten, ontneem je mensen soms de kans om deelgenoot te zijn van die waarden, om ze zelf te verinnerlijken en uit te dragen. Ook die motie zou ik dus oordeel Kamer willen laten.

De motie op stuk nr. 260 van de heer Kuzu draagt de minister op om excuses te maken. Ik weet niet zeker of dat iets is waar je over preadviseert. Als dat zou moeten, zou ik dat ontraden.

De motie op stuk nr. 261 zal mijn collega Plasterk behandelen.

De voorzitter:
Voordat de minister zijn oordeel uitspreekt over de motie op stuk nr. 261, wil ik toch opnieuw checken of er voldoende ondersteuning is voor het indienen van deze motie. Ik werd er namelijk op geattendeerd dat er geen vier Kamerleden waren die haar ondersteunden.

Ik vraag dus opnieuw of de motie op stuk nr. 261 van de heer Kuzu voldoende wordt ondersteund. Ik zie dat dat het geval is. Dan maakt de motie deel uit van de beraadslaging.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik maak een punt van orde. Ik vind soms van alles van moties, maar ik vind dat leden altijd het recht hebben om moties in te dienen. Daarom ondersteunt mijn fractie de indiening. Dit is geen inhoudelijke steunbetuiging. Ik hecht eraan om dit te benadrukken tegenover de mensen die de procedures niet, zoals wij, elke dag volgen.

De voorzitter:
Natuurlijk. Ik denk dat dat voor veel collega's geldt. Toch moeten vier Kamerleden volgens het Reglement van Orde de motie ondersteunen, om haar deel te kunnen laten uitmaken van de beraadslaging.

De heer Segers heeft nog een vraag.

De heer Segers (ChristenUnie):
Ik heb een vraag naar aanleiding van de motie van collega Van Dam. Ik zou iets preciezer willen weten wanneer een en ander wordt uitgewerkt en wanneer we voorstellen zien. Is dat rond de begrotingsbehandeling? Is dat onder andere bij de behandeling van de nieuwe Mediawet? Dit heeft zo veel raakvlakken met zo veel beleidsterreinen dat het wel mooi zou zijn om enigszins zicht te hebben op de manier waarop dit gaat landen.

Minister Asscher:
Zou de motie worden aangenomen, dan moeten wij ons daarover verstaan in het kabinet. De motie raakt inderdaad talloze beleidsterreinen, dus we moeten even bekijken wie dat gaat coördineren en op welke manier. Ik denk dat het goed is om de Kamer na de zomer te laten weten hoe we de motie willen uitvoeren. Dat is dan nog niet het afdoen daarvan, maar een routeplanner: hoe gaan we ermee om en wat betekent het concreet? Ik wil daar wel serieus werk van maken als die motie het zou halen.

Voorzitter, ik zou u willen vragen om mijn collega Plasterk het woord te geven over de motie op stuk nr. 261.

De voorzitter:
Dan is nu het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Minister Plasterk:
Voorzitter. Ook onder verwijzing naar het debat dat wij eerder hebben gehad, zou ik de motie op stuk nr. 261 met klem willen ontraden. Het zou een buitengewoon onwenselijke weg zijn als we een bureau zouden vragen om door de kiezers gekozen politieke partijen te gaan beoordelen op de inhoud van hun standpunten. Zoals we uitgebreid hebben besproken, is het aan de rechter om te bepalen of politieke organisaties verboden zouden moeten worden. Voor zover dat niet het geval is, kent de Nederlandse wet, anders dan bijvoorbeeld de Duitse wet, geen "Parteiengesetz" waaraan de inhoudelijke opvattingen van politieke partijen worden getoetst. Ik zou de motie dan ook willen ontraden. Ten slotte en misschien ten overvloede merk ik op dat het niet ongebruikelijk is dat politieke partijen opvattingen hebben die in strijd zijn met de Grondwet. Zo ken ik politieke partijen die vinden dat de kroonbenoeming van de burgemeester uit de Grondwet verwijderd zou moeten worden. Die opvatting is in strijd met de Grondwet. Dat op zichzelf levert in deze Kamer geen bezwaar op.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Dank u wel. Hiermee zijn we aan het eind gekomen van dit VAO. Over de ingediende moties zullen we vanavond stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Gevolgen Wet hervorming kindregelingen op kinderalimentatie

Gevolgen Wet hervorming kindregelingen op kinderalimentatie

Aan de orde is het VAO Gevolgen van de Wet hervorming kindregelingen (WHK) op kinderalimentatie (AO d.d. 03/06).


Termijn inbreng

De heer Pieter Heerma (CDA):
Voorzitter. Een aantal weken geleden hadden wij een debat met deze minister over de effecten die de Wet hervorming kindregelingen in de praktijk heeft op uitspraken rondom alimentatie. Dat was een vrij complex debat, waarin de minister de Kamer vooral heeft voorgehouden dat er een scheiding der machten is en de rechter zijn eigen afwegingen maakt. Ik heb de minister daarin goed gehoord. Volgens mij heeft de hele Kamer de minister daarin goed gehoord, maar tegelijkertijd blijft er in de Kamer een gevoel over van: met welke intentie is die wet destijds aangenomen? Wat was het motief dat wij hier als wetgever hadden bij het aannemen van deze wet? Ik wil dat graag vastleggen in de volgende motie. De minister hoeft daarover volgens mij strikt genomen niet per se een oordeel te geven, maar ik vraag hem toch om er een appreciatie van te geven, mede gelet op de discussie in het algemeen overleg en zijn waarschuwing om niet in de scheiding der machten te treden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door rechters verschillend is omgegaan met de toekenning van de alleenstaande-ouderkop na de hervorming van de kindregelingen;

constaterende dat als gevolg van de alimentatienormen de alleenstaande-ouderkop in vermindering wordt gebracht op de behoefte van het kind;

overwegende dat de inkomenseffecten hiervan groter zijn naarmate het inkomensverschil tussen de niet-verzorgende ouder en de verzorgende ouder groter is;

spreekt uit dat de alleenstaande-ouderkop tot doel heeft om ondersteuning te bieden aan de alleenstaande verzorgende ouder in de kosten van verzorging van kinderen, om de armoedeval te verminderen en om werken meer lonend te maken;

spreekt uit dat de koppeling van de alleenstaande-ouderkop aan het kindgebonden budget een louter technische keuze is geweest om bovenstaande doelen te bereiken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Pieter Heerma, Yücel en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (33716).

Mevrouw Siderius (SP):
Voorzitter. We hebben een zeer complex en technisch debat met elkaar gevoerd. De minister heeft gezegd dat hij wil wachten op de uitspraken van de Hoge Raad voordat hij wil bekijken of er veranderingen of wetswijzigingen nodig zijn. Dat duurt de SP-fractie te lang. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de wijzigingen in de kindregelingen in veel situaties onbedoelde effecten hebben voor de hoogte van de kinderalimentatieplicht aan de verzorgende ouder;

constaterende dat rechters verschillend omgaan met de richtlijn alimentatienormen vanwege een verschillend inzicht in de interpretatie van de Wet hervorming kindregelingen, waardoor er rechtsverschillen ontstaan tussen alimentatieplichtige ouders;

verzoekt de regering, te komen tot verschillende scenario's om de effecten op de omvang van de kinderalimentatie te optimaliseren en deze aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (33716).

De heer Van Wijngaarden (VVD):
Voorzitter. Ik wil graag nog even ingaan op de motie van de heer Heerma en de mede-indieners. Dat is een bijzondere motie, want het is een "spreekt uit"-motie, wat niet zo veel voorkomt in deze Kamer, en er loopt nog een procedure bij de Hoge Raad. Voor de zorgvuldigheid van het debat vind ik het goed om nog even aan de minister te vragen hoe hij de gevolgen van deze motie voor zich ziet. In hoeverre verwelkomt hij die gevolgen? Hoe verhoudt dit zich tot de trias politica? Er loopt immers nog een procedure bij de Hoge Raad, en daar wil ik niet te makkelijk overheen stappen. Ik krijg daar dus graag een waardering van.

De heer Van Weyenberg (D66):
Dat is een terechte zorg. Ik kan de collega ervan verzekeren dat deze motie op geen enkele manier een uitspraak doet richting onafhankelijke rechters. De motie is ingegeven door het feit dat er juist discussie lijkt te zijn over wat de minister en misschien ook de Kamer met de wet hebben bedoeld. De motie is dus bedoeld als verduidelijking. We willen niet treden in de verantwoordelijkheden van onafhankelijke rechters, want dat is een zeer hoog goed; dat ben ik graag met de VVD-fractie eens.

De heer Van Wijngaarden (VVD):
Ik denk dat deze motie het recht interpreteert. Dat doet de Hoge Raad ook. Of daar spanning tussen zit, moeten we nog zien.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik interpreteer de motie anders. Wat mij betreft geeft zij een interpretatie van wat de wetgever heeft bedoeld. Ik vind dat wel een vrij principieel onderscheid.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik wil dat laatste graag bevestigen. Ik hoop dat de VVD-fractie ziet dat de indieners van deze motie niet de intentie hebben om te interpreteren. Zij willen aangeven wat de intentie was van de wetgever, van de Kamer, bij de behandeling van deze wet. Dat is wel een verschil.

De heer Van Wijngaarden (VVD):
Ik ben het CDA zeer erkentelijk voor deze geruststelling. Ik vind dat goed om te horen. Ik hoor graag hoe de minister dit ziet.


Termijn antwoord

Minister Asscher:
Voorzitter. Ik begin met de motie op stuk nr. 34 van de heer Heerma, mevrouw Yücel en de heer Van Weyenberg. Ik omarm deze motie en laat het oordeel daarover aan de Kamer. De motie sluit precies aan bij het debat dat wij tijdens het algemeen overleg hebben gevoerd. Ik heb aangegeven dat het geen beleidsmatige keuze kon zijn geweest toen wij de wetsbehandeling hier deden, omdat ik mij toen niet bewust was van die keuze. Het was een technische en dus niet beleidsmatige keuze. Naar aanleiding van mijn verdediging van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer is er door sommigen een ander oordeel geveld. Maar tegen de woordvoerder van de VVD-fractie zeg ik uitdrukkelijk dat wij op geen enkele manier direct of indirect moeten interfereren met lopende procedures. Sterker nog, als wij dat zouden doen, zouden we weer een heleboel rechtsongelijkheid ten opzichte van andere rechterlijke uitspraken veroorzaken. Desalniettemin is het volgens mij goed dat met deze motie wordt uitgesproken wat het karakter was van de wetsbehandeling toentertijd. Ik spreek de hoop uit dat dit mag helpen bij toekomstige interpretaties van dit onderdeel van onze wetgeving.

In haar motie op stuk nr. 35 verzoekt mevrouw Siderius de regering om te komen tot verschillende scenario's om de effecten op de omvang van de kinderalimentatie te optimaliseren en deze aan de Kamer voor te leggen. Ik heb moeite met deze motie, omdat daarin een aantal aannames zitten. Een daarvan is dat wij zouden weten of het erover eens zouden zijn wat de optimale effecten op de omvang van de kinderalimentatie zouden zijn. En dat is natuurlijk niet zo. Zoiets hangt uiteindelijk toch heel erg af van de omstandigheden van het geval en de verhouding tussen degenen die over de kinderalimentatie afspraken moeten maken dan wel daarvoor bij een rechter komen. Als je die twee argumenten al niet voldoende vindt, is een volgend argument ten slotte dat het in dit geval ook een doorkruising zou betekenen van een heleboel lopende procedures, onder andere bij de Hoge Raad. Dit zou negatieve gevolgen met zich kunnen brengen. Dus als je de eerste twee argumenten al niet overtuigend zou vinden, dan zou een volgend argument zijn dat ik dit moment niet geschikt vind. Daarom ontraad ik de motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Over de ingediende moties zullen wij vanavond stemmen.

De vergadering wordt van 11.01 uur tot 11.05 uur geschorst.

Arbeidsomstandigheden

Arbeidsomstandigheden

Aan de orde is het VAO Arbeidsomstandigheden (AO d.d. 28/05).


Termijn inbreng

De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. Ik dien graag de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de ondernemingsraad van de Inspectie SZW via de FNV een klacht heeft ingediend bij de International Labour Organization (ILO);

constaterende dat er vanuit de Kamer behoefte is aan een gesprek hierover met de ondernemingsraad van de Inspectie SZW en de minister hiertoe geen toestemming heeft gegeven;

verzoekt de regering, de Kamer toestemming te verlenen om met de ondernemingsraad van de Inspectie SZW te spreken over de klacht die via de FNV is ingediend bij de ILO,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 251 (25883).

De heer Ulenbelt (SP):
Ik kan in Nederland met iedere ondernemingsraad die dat wil, het gesprek aangaan — daarvoor hoeven zij geen toestemming te hebben van hun directeur — behalve met de ondernemingsraden van de overheid. Ik heb de motie heel klein gemaakt. Ik verzoek de minister om over deze klacht met de ondernemingsraad te kunnen spreken.

De heer Kerstens (PvdA):
Voorzitter. De minister heeft op 1 juni de aftrap gegeven voor de campagne tegen pesten op het werk. De Partij van de Arbeid is daar erg blij mee. Bewustwording van dit grote probleem en erkenning zijn belangrijk, maar echt belangrijk zijn het voorkomen en aanpakken van pesten op het werk. Het is goed dat de minister juist daarover, op verzoek van de Kamer, met sociale partners in gesprek gaat om te komen tot een actieplan.

Dan nog enkele korte opmerkingen over de asbestverwijderingsbranche. Over dit thema spreken wij vaak met de minister. Om te helpen bij het onderzoek naar eventuele mogelijkheden voor verbetering van het huidige stelsel dan wel naar de vraag of er wellicht een alternatief nodig is, heb ik een motie voorbereid. Zij luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het systeem van zelfregulering in de asbestverwijderingsbranche lacunes blijft vertonen, waardoor nog te vaak sprake is van onveilige situaties die ernstige gezondheidsschade tot gevolg kunnen hebben;

overwegende dat de regering op verzoek van de Kamer onderzoekt welke verbeteringen en aanpassingen in bedoeld systeem nodig zijn alsook of er eventuele alternatieven mogelijk zijn;

in overweging nemende dat, zo is diverse malen gebleken, het bestaan van meerdere zogenaamde "certificerings- en keuringsinstellingen" niet bevorderlijk is voor de kwaliteit van certificering;

verzoekt de regering, bij bovenbedoeld onderzoek uitdrukkelijk ook de mogelijkheid van één certificerings- en keuringsinstelling te bezien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 252 (25883).


Termijn antwoord

Minister Asscher:
Voorzitter. Ik heb eerder aangegeven …

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. Excuses, maar ik vind het ingewikkeld om naar het antwoord van de minister te luisteren als ik nog niet over de tekst van de moties beschik. Volgens mij is het gebruik dat wij even wachten tot wij de moties hebben. Dat geldt voor de minister, maar ook voor ons.

De voorzitter:
Dat is prima. Wij wachten daar even op.

Heeft de heer Van Weyenberg de moties nu ontvangen? Zijn collega's ook? Dan geef ik het woord aan de minister.

Minister Asscher:
Voorzitter. Ik begin met de motie op stuk nr. 251. We hebben hier eerder over gesproken. De heer Ulenbelt kent mijn standpunt hierover. Hij heeft aangekondigd een uitspraak van de Kamer te vragen. Die wacht ik af, maar ik ontraad de motie.

De motie op stuk nr. 252 gaat over mogelijke alternatieven. Ik heb de Kamer toegezegd in 2016 de balans op te maken, zodat we in 2017 de werking van het stelsel van asbestcertificering kunnen evalueren. Daarin zal ik uiteraard de rol van de cki's (certificerings- en keuringsinstellingen) meenemen. In de evaluatie wordt indien nodig ook aandacht besteed aan eventuele alternatieven en ik ben bereid om dit alternatief daarbij te betrekken. Ik laat de motie dus aan het oordeel van de Kamer.

De heer Ulenbelt (SP):
Tijdens het algemeen overleg had ik de indruk dat de minister het aan het oordeel van de Kamer zou laten. Als de Kamer de motie aanneemt, voert de minister die dan uit?

Minister Asscher:
Zeker.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Dank u wel. Over de ingediende moties zullen we vanavond stemmen. We proberen een aantal woordvoerders voor het volgende debat te benaderen, zodat we misschien wat eerder kunnen beginnen. Als dat lukt, doen we dat, maar anders beginnen we om 11.30 uur.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Ontslaan flexkrachten als gevolg van Wwz

Ontslaan flexkrachten als gevolg van Wwz

Aan de orde is het debat over bedrijven die flexkrachten ontslaan als gevolg van de Wet werk en zekerheid (Wwz).


Termijn inbreng

De voorzitter:
De spreektijd per fractie is precies vier minuten. Ik geef het woord aan de heer Ulenbelt van de SP-fractie.

De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. Ik begin met een citaat van de minister: "Mensen zoeken zekerheid. Of ze nou minister of monteur zijn, of ze nou advocaat of alfahulp zijn. Met de Wet werk en zekerheid willen we die mensen helpen." Dat zei de minister van de week op een bijeenkomst van de Vereniging Arbeidsrecht Advocaten Nederland. De minister wordt niet moe om zijn goede bedoelingen uit te leggen. Het afgelopen weekend hebben we dat paginagroot in alle kranten kunnen zien. Maar in diezelfde kranten staan ook alarmerende berichten. Voor de ingangsdatum van de Wet werk en zekerheid is het aantal ontslagverzoeken de afgelopen maand verdubbeld. Mijn vraag aan de minister is: hoe gaat het UWV daarmee om? Is er extra controle op deze toch wel verdachte ontslagaanvragen? Gaat het UWV bij de geringste twijfel geen ontslag verlenen? Wil de minister de Kamer rapporteren over de aard van die ontslagverzoeken en wat ermee gaat gebeuren en ermee is gebeurd?

De minister sprak ING aan, sprak Nationale-Nederlanden aan op het dumpen van flexwerkers. Gaat de minister ook andere bedrijven aanspreken, zoals de Laurentius Stichting in Delft, de Openbare Scholengemeenschap Piter Jelles, de Hanzehogeschool, de rechtbank Noord-Holland, kinderopvang Humanitas, Dak kindercentra, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, DUO, PostNL, Randstad, Olympia, Manpower, Start People, Adecco, Eurojob en de Rabobank, om er maar een paar te noemen? Dit zijn bedrijven die het CNV ons meldt als bedrijven die flexwerkers dumpen.

Beter dan bellen, kan de minister de wet aanpassen. Ook het CNV stelt in de resultaten van zijn meldpunt vast dat zijn bevindingen erop wijzen dat het hier niet gaat om een tijdelijke reactie op de invoering van een nieuwe wet, maar dat dit het vooruitlopen is op de situatie na 1 juli. Het verwacht en ziet aanwijzingen dat dienstverbanden blijvend zullen worden vervangen door goedkope flexkrachten. Mijn partij heeft ervoor gewaarschuwd dat door de opzet van deze wet de draaideur voor mensen met onzeker werk sneller gaat draaien. Bij de wetsbehandeling hebben we ook voorstellen gedaan om dit te voorkomen door voor flex korter dan twee jaar ook een ontslagvergoeding te geven en de WW-premie voor bedrijven met veel flex te verhogen en die voor vast te verlagen. Ik ben het wel gewend dat de minister niet luistert naar de SP, nou ja, wel luistert, maar niet doet wat wij graag willen, maar misschien wil hij wel luisteren naar het onderzoek van Berenschot en ADP. Dat is een onderzoek onder 800 hr-functionarissen, van wie 6% verwacht dat de Wet werk en zekerheid niet tot vaste contracten zal leiden maar juist tot flexcontracten van maximaal 23 maanden. Dat is toch een conclusie die de minister moet alarmeren? Waarom wil de minister drie jaar wachten om de wet aan te passen? Je ziet een ijsberg opdoemen. Een verstandige kapitein verlegt dan toch zijn koers? Of wil de minister al zijn goede bedoelingen op de klippen laten lopen?

De minister zegt in bijna alle kranten dat hij de veramerikanisering van de arbeidsmarkt wil stoppen. Hij doet een moreel appel op werkgevers. Hr-managers geven aan dat dit niet werkt. Als de minister nu niets doet, dan is hij zelf schuldig aan de veramerikanisering van de Nederlandse arbeidsmarkt. Heel onwenselijk.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Voorzitter. Gisteren is de Wet werk en zekerheid ingegaan. Ergens vannacht gaat het zomerreces in. Het is goed dat we dit debat nog met elkaar voeren voordat het zomerreces begint. Immers, de noodroepen over de effecten van deze wet stapelen zich op. Van allerlei kanten klinken signalen dat tijdelijke werknemers geen vast contract krijgen maar er eerder uit zullen vliegen. De draaideur van de arbeidsmarkt is dan niet gestopt, maar die gaat sneller draaien. De belofte van een vast contract is verworden tot de realiteit van een zeker ontslag. Slechts 6% van de hr-managers in Nederland denkt dat deze wet tot meer vaste banen gaat leiden. Wetenschappers en arbeidsmarktjuristen stellen dat met het terugbrengen van de ketenregeling naar twee jaar het omgekeerde zal worden bereikt van wat we hebben beoogd.

Het einde van de ketenregeling en het begin van de transitievergoeding lijken samen ook tot een dubbele drempel te leiden voor het vaste contract. Dit wordt nog nijpender als je beseft dat laagopgeleiden nu al twee keer zo vaak een flexcontract hebben als hoogopgeleiden. Wordt het effect met deze wet dan niet nog groter? Worden kansarmen niet nog kansarmer? Is de minister bereid om de ketenregeling terug te brengen tot de oorspronkelijke drie jaar, conform de diverse amendementen die door diverse partijen in de Kamer, van links tot rechts, bij de wetsbehandeling zijn ingediend? De heer Ulenbelt had het daar ook al over. Is de minister bereid om, zoals destijds bij het debat geuit door collega Voortman en door mijzelf, dus door GroenLinks en het CDA, meerjarencontracten mogelijk te maken, juist om die brug tussen vast en flex te slaan?

Eerder dit jaar riep het CDA de minister op om tot een voorjaarsoverleg met werkgevers en werknemers te komen over de kille verhouding in de polder, zeg maar over de gladjakkers en labbekakken, maar vooral over de gevolgen van deze wet en de problemen die bijvoorbeeld ontstaan bij de seizoensarbeid. In een debat in april omarmde de minister deze suggestie voor een voorjaarsoverleg, maar sindsdien hebben we er niets meer over gehoord. Kan de minister vertellen wat er sindsdien is gedaan en of er geen kans is gemist doordat dit voorjaarsoverleg er niet is gekomen?

De minister stelt op diverse momenten dat bedrijven zich aan de letter en de geest van de wet moeten houden en dat de overheid hierbij het goede voorbeeld moet geven. In de brief die wij hebben ontvangen van minister Blok, naar aanleiding van een motie van collega Van Weyenberg, Mulder en mijzelf, staat echter dat de ketenregeling in de Wet werk en zekerheid niet geldt voor ambtenaren; voor hen geldt immers het ambtenarenrecht. Bedrijven riskeren de toorn van deze minister als flexwerkers eruit gaan. Zij moeten zich immers aan de letter en de geest van de wet houden. Maar staat in deze brief niet dat de letter van de wet daarmee niet voor ambtenaren geldt?

Afgelopen weekend zagen we, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wet, en voor ons ook vooruitlopend op dit debat, de minister op tal van plaatsen interviews geven. In die interviews heeft hij een aantal signalen afgegeven. Een heel belangrijk signaal voor mijn fractie betrof de seizoensarbeid en de erkenning van mogelijke problemen daar door de minister. Hij legde de bal echter wel heel eenzijdig bij de polder. Hij zette de deur voor aanpassing op een kiertje, maar dat kiertje is voor de sociale partners niet groot genoeg om doorheen te passen. Dat is zeker zo gegeven de minder dan warme verhoudingen in de polder van dit moment. Waarom worden vakbonden en werkgevers niet actief uitgenodigd om een aanpassing voor de seizoensarbeid te bespreken? Is de minister bereid om die uitnodiging alsnog aan werkgevers en werknemers te doen en met hen het gesprek aan te gaan over een aanpassing voor de seizoensarbeid, zodat de problemen die de minister in zijn interviews afgelopen weekend erkende, kunnen worden voorkomen?

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. Gisteren was het zover en ging de Wet werk en zekerheid in. In die wet zit een heel aantal zaken die mijn fractie vol overtuiging heeft gesteund, bijvoorbeeld met betrekking tot de WW-duur en ook het beperken van soms heel hoge ontslagvergoedingen. Maar er zitten ook elementen in, waarover we bij de behandeling uitgebreid hebben gesproken en waarvan de effecten vooraf toch minder duidelijk zijn. Komen de goede bedoelingen ook uit?

Dat geldt bijvoorbeeld voor de ketenbepaling, waardoor bedrijven nog maar drie tijdelijke contracten in twee jaar mogen aanbieden in plaats van in drie jaar. Die zorgt er ook voor dat er niet drie maar zes maanden tussen afzonderlijke contracten moet zitten. Dat lijkt nu voor problemen te zorgen, bijvoorbeeld bij de bedrijven met seizoenswerkers, in de land- en tuinbouw, campings, vakantieparken, attractieparken of ijssalons. Veel mails bereiken ons. De minister ziet inmiddels dat probleem ook, zoals bleek uit de interviews dit weekend. Maar welke actie gaat hij daar nu aan verbinden? Hij gaat toch niet wachten op de evaluatie van drie jaar? Die indruk kreeg ik een beetje. Kan de minister toezeggen dat hij bij problemen veel eerder zal ingrijpen?

Klopt het nu dat sectorale bonden best zaken zouden willen doen met werkgevers, bijvoorbeeld in de recreatiebranche en in andere branches, maar dat die sectorale vakbonden dat niet mogen van de bazen van de FNV, dus dat er een soort polderban is om nu iets te gaan doen? Het zou toch bedroevend zijn als polderprestige ertoe zou leiden dat de top van de polder voorkomt dat we acties ondernemen waar in de sector eigenlijk behoefte aan is? Dat laat de minister toch niet gebeuren? Is hij bereid dan ook zelf met sectoren in gesprek te gaan, daar het initiatief te nemen, te kijken waar nu knelpunten zitten en dan ook in te grijpen?

De heer Pieter Heerma (CDA):
De heer Van Weyenberg onderstreept de problemen die gaan ontstaan in de seizoensarbeid. Ik vind het heel goed dat D66 expliciet aangeeft dat die zullen optreden. De heer Van Weyenberg vraagt ook aan de minister: dit laat u toch niet gebeuren? Mogen we daaruit afleiden dat de D66-fractie ook dit debat is ingegaan met de intentie om te voorkomen dat het wel gaat gebeuren en om de minister als die niet bereid is stappen te zetten daartoe via een Kameruitspraak te bewegen? De D66-fractie heeft namelijk stevige woorden gesproken over de risico's die worden gelopen.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ja, ik hoop natuurlijk dat de minister, die volgens mij dit probleem erkent, daaraan ook de conclusie wil verbinden dat hij als er sprake is van een patstelling in de polder ook zelf initiatieven zal nemen, zodat er geen seizoenswerkers thuis komen te zitten vanwege allerlei prestigedebatten in de polder. Dus volgens mij heeft de heer Herma mij heel goed gehoord.

In het vorige debat over de Wet werk en zekerheid heeft D66 samen met de heren Heerma en Mulder een motie ingediend om niet met twee maten te meten. "De overheid moet dezelfde regels hanteren in letter en in geest", om de minister te citeren. In dat licht wil ik toch het volgende aan de minister vragen. Is het niet gek dat op dit moment op zijn eigen ministerie mensen nog steeds wel drie contracten in drie jaar mogen krijgen? Dat is namelijk hoe het voor ambtenaren nog steeds is geregeld. Voor hen geldt de Wet werk en zekerheid niet. Artikel 6, lid 6 van het Algemeen Ambtenarenreglement is namelijk helemaal niet veranderd. Daarin staat gewoon dat je nog drie contracten in drie jaar mag aanbieden. Is dat niet raar?

Nu snap ik dat de minister gaat zeggen dat daarvoor eerst de initiatiefwet van D66 en het CDA in de senaat moet zijn aangenomen om het ambtenarenrecht te normaliseren. Ik deel die hoop natuurlijk van harte met hem, maar is het niet bijzonder dat in afwachting van de inwerkingtreding van die wet, die nog in de senaat moet worden aangenomen — daar mag ik ook helemaal niet op preluderen — er nu dus een veel ruimere ketenbepaling geldt bij de overheid dan waar de minister nu bedrijven aan moet houden?

In dat verband heb ik nog een specifieke vraag over DUO. In de brief die het kabinet op 29 mei naar de Kamer stuurde staat klip en klaar: "Payrollmedewerkers die structurele werkzaamheden verrichten, worden door het Rijk in dienst genomen. Dat geldt in ieder geval voor payrollmedewerkers met een arbeidscontract voor onbepaalde tijd." Maar bij de Dienst Uitvoering Onderwijs worden payrollers met een contract voor onbepaalde tijd er toch gewoon uitgegooid. Van de 49 die er zijn, mogen er maar 30 blijven, 19 worden ontslagen. Ik vraag de minister het volgende. Is dat getal van 19 toeval, of heeft dat er iets mee te maken dat je als je er 20 zou ontslaan in de procedure van collectief ontslag terechtkomt? Het getal maakte mij wat argwanend. Klopt het nou dat 19 mensen hun baan verliezen, ondanks de beloftes in de kabinetsbrief? Ik twijfel niet aan de intenties van de minister. Is de minister bereid om wat het kabinet klip-en-klaar in die brief heeft geschreven gestand te doen, onder het motto dat belofte schuld maakt? In de brief staat dat wie nu als payroller een contract voor onbepaalde tijd bij DUO heeft, bij DUO in dienst komt. Ik hoop dat de minister dat gewoon gaat uitvoeren.

De heer Ulenbelt (SP):
De heer Van Weyenberg richt zijn pijlen op de overheid als werkgever, maar in zijn bijdrage rept hij met geen woord over al die mensen bij andere bedrijven die nu gedumpt worden. De heer Van Weyenberg heeft voor deze wet gestemd. Hij wist dat dit ging gebeuren. Vindt hij nou achteraf dat onze ideeën om flex duurder te maken dan vast een oplossing zouden kunnen zijn?

De heer Van Weyenberg (D66):
In alle eerlijkheid vind ik dat het de heer Ulenbelt zou passen om hierin iets terughoudender te opereren. Een wet die zelfs elementen van zijn initiatiefwetsvoorstel meeneemt, is immers weggestemd vanwege de WW-bepaling en het ontslagrecht. Zijn fractievoorzitter gaf dit deel van de wet een 10, als ik het mij goed herinner. Ik begrijp deze kritiek dus eerlijk gezegd niet. Elke keer als wij zeggen: pas nou op dat het gat tussen flex en vast niet te groot wordt, en dat je vast niet zo goed beschermt dat er geen banen meer komen, zit de heer Ulenbelt in de hoogste boom. Ik vind deze toon verrassend, omdat de SP er bij deze wet voor koos schone handen te houden. Ik was in deze wetsbehandeling veel liever samen met de SP opgetrokken, net als veel andere fracties. De SP koos ervoor buitenspel te gaan staan. Ik vind dit dan eerlijk gezegd krokodillentranen. In mijn inbreng over bijvoorbeeld seizoenswerkers en met vragen over de ketenbepaling heb ik meer dan genoeg aangetoond dat mijn fractie zorgen heeft. Ik sta voor mijn handtekening. De SP durft die handtekeningen in de praktijk nooit te zetten.

De heer Ulenbelt (SP):
Het is mooi dat de heer Van Weyenberg toegeeft dat hij vuile handen heeft. Ik geef hem nu de gelegenheid om zijn handen schoon te wassen.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik verzoek de heer Ulenbelt om dat terug te nemen. Ten eerste citeert hij mij onjuist. Mijn partij neemt verantwoordelijkheid. Ik raad de SP aan om dat lef ook eens te tonen.

De heer Ulenbelt (SP):
De heer Van Weyenberg geeft geen antwoord op de vraag wat er moet gebeuren met de mensen die nu gedumpt worden, dankzij de wet die gesteund is door D66. Ik heb een heel rijtje bedrijven genoemd. Er zijn er meer. Wat is de oplossing van D66 daarvoor?

De heer Van Weyenberg (D66):
Dat is niet de oplossing van de SP, want die zorgt ervoor dat er nog veel minder mensen bij een werkgever in vaste dienst komen. Ik heb gevraagd of de flexibiliteitsbepalingen passend zijn, en of we daarover niet in gesprek moeten gaan met de sectoren. Ik heb seizoensarbeid eruit gelicht als een sector waarover ik veel zorgen hoor. Eerlijk gezegd snap ik de hoge toon van de heer Ulenbelt niet.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Wij konden er dit weekend niet omheen: minister Asscher wil een fatsoenlijke arbeidsmarkt. Zeker weet hij het nog niet, maar hij hoopt wel dat de Wet werk en zekerheid daarbij gaat helpen. Is de wet nodig? Ja, hij is nodig. Er is namelijk sprake van doorgeslagen flex. Een van de werkgevers sprak zelfs over flexwerkers als "arbeidsrechtelijke risico's" als zij door de Wet werk en zekerheid recht krijgen op een vast dienstverband. Dat is economisme ten top.

We moeten inderdaad naar een fatsoenlijke arbeidsmarkt. Hoewel ik de intenties van de minister geheel deel en hem daar ook om waardeer, wordt steeds minder zeker dat deze wet daar ook voor zal zorgen. We kregen bericht na bericht dat bedrijven en zelfs overheidsorganisaties flexwerkers ontslaan om de transitievergoeding maar niet te hoeven betalen, of omdat er dan een recht op een vast contract zou ontstaan. Uit onderzoek blijkt dat slechts 6% van de hr-professionals verwacht dat de wet zal zorgen voor meer vaste contracten. Ze verwachten wel meer externe inhuur en snellere beëindiging van vaste contracten.

GroenLinks heeft voor deze wet gestemd, maar tegen het flexdeel. We hebben nog steeds twijfels, want flex moet duurder zijn dan vast en daarvoor zorgt deze wet niet. Wij vinden dat we de schade nu moeten beperken. Drie jaar wachten op een evaluatie is te lang. Hoeveel mensen zullen in die tijd hun baan zijn kwijtgeraakt, terwijl ze die ook hadden kunnen behouden? Ik doe daarom een aantal voorstellen om de wet te repareren. Ten eerste moeten ook flexwerkers vanaf dag één recht krijgen op een transitievergoeding. Zo worden tijdelijke krachten niet meer net voor de grens van twee jaar ontslagen om het betalen van de vergoeding maar vooral te ontlopen. Ten tweede moet de maximale tijd die je flexibel bij een werkgever mag werken, drie jaar blijven, want twee jaar blijkt echt te kort. En ten derde wil GroenLinks dat een tweede meerjarig contract mogelijk wordt. In reactie op een eerdere motie van de heer Heerma en mij legde de minister uit waarom hij dat geen goed idee vond, gebaseerd op vooral theoretische voor- en nadelen. Sterker nog, door zijn brief werd mij nog veel duidelijker hoe dit eruit zou moeten zien: de mogelijkheid van een tweede contract met een duur van drie tot vijf jaar dat niet tussentijds opzegbaar is. Dat is nog altijd beter dan een eenjarig contract of zelfs helemaal geen contract. Ik verzoek de minister dan ook om in gesprek met werkgevers en werknemers te gaan over wat zij van zo'n optie vinden in plaats van alleen op basis van een theoretische exercitie te zeggen dat het geen goed plan is. Graag een reactie van de minister.

In het vorige debat over de Wet werk en zekerheid is veel gesproken over de voorbeeldrol van de overheid als werkgever, maar de overheid kan meer doen. Organisaties in bijvoorbeeld zorg en welzijn kampen met een grote onzekerheid over financiering voor volgende jaren. Ik denk daarbij ook aan Rijk en gemeenten, die eenjarig in plaats van vierjarig aanbesteden. Ze verstrekken incidentele in plaats van structurele subsidies. Het is logisch dat je mensen dan niet in dienst neemt. Daarnaast worden zaken als catering en schoonmaak vaak uitbesteed aan bedrijven. En die geven geen vaste dienstverbanden, omdat ze niet weten hoe lang ze de opdracht blijven doen. Kunnen wij daar nou niks aan doen, bijvoorbeeld door meerjarig aanbesteden en subsidiëren te stimuleren, zodat de overheid geen onnodige onzekerheid laat bestaan bij organisaties waar overheidsgeld heen gaat? Zou de minister kunnen onderzoeken welke mogelijkheden daartoe zijn?

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Volgens mij deelt de Partij van de Arbeid de analyse van GroenLinks dat flex, zeker aan de onderkant van de arbeidsmarkt, te goedkoop is. De fractie van GroenLinks doet drie voorstellen, maar daarvan is er maar één die flex ietsje duurder maakt, namelijk de ontslagvergoeding. De andere twee voorstellen maken flex meer flex, namelijk meer contracten achter elkaar en meerjarige dienstverbanden. Is er niet een veel fundamenteler oplossing voor dit probleem nodig?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dat zou kunnen, maar dit zijn wel voorstellen die denk ik tot oplossingen leiden waar mensen nu mee te maken hebben. Vanuit mijn andere portefeuille, de zorg, kom ik regelmatig mensen tegen die tijdelijk contractje op tijdelijk contractje krijgen. Als deze mensen de keuze krijgen tussen steeds zo'n contractje of, nog erger, maar op straat komen te staan, dan is dat altijd nog beter. Vast is het best, daarover zijn wij het eens. Maar als dat niet mogelijk is, kijk ik naar wat wel mogelijk is.

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ook dat deel ik, alleen niet de conclusie. Ik wil uiteindelijk toch het ideaal nastreven om ervoor te zorgen dat zeker als het gaat om de publieke sector, zeker als het gaat om de onderkant van de arbeidsmarkt, de mensen toch gewoon structureel werk doen en dus een vast contract verdienen. Ik hoop op de werking van deze wet.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik heb daarnet het voorstel gedaan dat Rijk en gemeenten bij aanbestedingen kritischer kunnen zijn. Misschien moeten ze niet meer continu zo kort aanbesteden. Ik reken op de warme steun van mevrouw Vermeij.

De heer Anne Mulder (VVD):
Op 7 mei hoorde ik voormalig collega Van Ojik op BNR Nieuwsradio over seizoenswerk zeggen dat de wet wel iets verruimd zou mogen worden voor mensen die echt flexwerk verrichten. Van Ojik zei dat je werkgevers wellicht tegemoet kunt komen bij bijvoorbeeld seizoenswerk op campings. Wat vindt collega Voortman van deze opmerkingen van onze voormalige collega Van Ojik?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik ben het daarmee eens.

De heer Anne Mulder (VVD):
Wat gaat u doen om te bereiken wat de heer Van Ojik heeft gezegd? Hoe gaat u de wet wat verruimen voor werkgevers?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Wij hebben helaas maar heel weinig spreektijd. Anders had ik er zelf een voorstel voor gedaan, maar ik vertrouw erop dat er fracties zullen zijn die dit wel aan de orde stellen. Die kunnen rekenen op onze steun.

De heer Anne Mulder (VVD):
Dat is wel erg makkelijk. Wat wil GroenLinks nou concreet doen voor seizoenswerkers op campings?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Je hebt het dan over mensen die gewoon echt heel kort werken. Ik vind dat de wet daarvoor iets verruimd mag worden, precies zoals de heer Van Ojik al aangaf.

De heer De Graaf (PVV):
Voorzitter. Een hoop vragen die de PVV ook aan de orde had willen stellen, zijn al gesteld. De "draaideur" stond ook in mijn tekst. Laten we hem nog een beetje verder aanjagen: hij begint ondertussen een ventilator te worden. Dat is bij de warmte misschien prettig, maar voor de mensen die het betreft, is het absoluut onprettig. Ook de opmerking over de beweging van flexcontracten na 23 maanden kunnen we van harte ondersteunen. Dat stuk valt dus meteen al weg; dat scheelt minuten.

De minister wil pas na drie jaar evalueren en bijsturen. Op de opmerkingen die daarover gemaakt zijn, willen wij ook graag een reactie van de minister. Worden de fenomenen die we voor 1 juli, dus voor gisteren, hebben gezien, na de zomer alvast geëvalueerd? We vinden het ongelooflijk dat deze minister, de vormgever van deze wet, de werkgevers de maat gaat nemen omdat zij niet goed met hun mensen om zouden gaan. De minister die daar in het ministersvak zit, is juist de aanjager van de onzekerheid op de arbeidsmarkt. Werknemers worden juist minder beschermd op dit moment. We hebben het al over de beweging naar die flexcontracten van 23 maanden gehad.

Natuurlijk is baanzekerheid het streven — dat snappen we allemaal — maar volgens de PVV-fractie hebben mensen liever een tijdelijke baan in de oude situatie dan helemaal geen baan. We zagen de afgelopen tijd de berichten in de krant dat heel veel mensen juist nu hun baan kwijtraken. Ik heb enkele van die mensen gesproken en zij zijn bang dat hun werk wordt ingevuld door mensen uit onder andere Oost-Europa. Dat is allemaal zo dankzij deze Wet werk en zekerheid. Daarom hebben wij hem ook niet gesteund.

Er moet zorgvuldig uitvoering worden gegeven aan de Wwz, zegt het kabinet. Naar de letter en de geest van deze wet moet worden gehandeld. Kan de minister aangeven bij welke wet dat niet het geval moet zijn? Anders kun je beter geen wet maken. Kan de minister daar opheldering over geven?

We hebben de zorgelijke berichten gezien over de ontslagen die vallen. Kan de minister de opmerking ondersteunen dat je hieruit kunt afleiden dat deze rechtstreeks uit deze wet zijn te herleiden? Kan de minister ook aangeven hoeveel mensen nu al hun baan zijn kwijtgeraakt door de Wet werk en zekerheid?

Dat was mijn laatste vraag. Dat scheelt weer twee minuten op het schema van vandaag.

De voorzitter:
Dank voor de medewerking.

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Voorzitter. Ik wil met twee voorbeelden beginnen, omdat ze vandaag op mijn bureau kwamen. Ik had vanochtend een bijzonder gesprek met een buschauffeur van 62 jaar uit Noord-Brabant. Hij werkte via een uitzendbureau — dat was een wat vreemde constructie, maar dat gebeurt vrij veel in het openbaar vervoer — en hij had het afgelopen halfjaar, en de jaren daarvoor overigens ook, wel 40 uren per week op de bus gezeten. Hij was een zeer gewaardeerde medewerker. Toen hij echter eens vroeg hoe het met zijn contract stond, kreeg hij te horen: voor 1 juli vlieg je eruit. Hij was natuurlijk boos, behoorlijk boos. Hij was boos op zijn werkgever, maar ook op ons als wetgever. We kregen vanochtend echter het aardige bericht dat hij zat te wachten op de brief waarin hij zijn vaste contract zou krijgen, omdat het toch gelukt was om dat te realiseren. Maar ik had vanochtend niet dat gesprek vanwege die goede uitkomst, maar vanwege twee fantastische opmerkingen die hij plaatste.

Allereerst vroeg hij zich in gemoede af of zijn arbeid alleen om het geld ging. Zijn tweede opmerking ging meer over mij persoonlijk, als wetgever. Hij zei tegen mij: u hebt het wel goed bedoeld, wetgever, maar gaat iedereen er ook goed mee om? Dat vond ik wel een mooie constatering. Volgens mij geven zelfs degenen die deze wet niet hebben gesteund, deze wet op onderdelen een 10. De bedoeling van deze wordt ruim ondersteund. Maar twee dagen nadat de wet is ingegaan, zien we hoe het in de praktijk werkt, en wat komen we dan tegen?

Het valt zeker op dat de stilte waarmee de wetsbehandeling werd omgeven, voorbij is. Er is ruim aandacht voor de wet en de laatste weken komen er flink wat problemen ter sprake.

O ja, voordat ik het vergeet, geef ik nog het tweede voorbeeld. Dat ging inderdaad over de camping. Een mijnheer mailde mij dat zijn vrouw al een jaar of zeven naar volle tevredenheid zes maanden op de camping werkt. Hij vroeg zich af of dit wel zo kon blijven, omdat hij toch signalen had gehoord. Ik hoop zeer dat dat zo kan blijven.

Om maar met dat seizoenswerk te beginnen: ik hoop ook zeer op een overleg tussen de sociale partners. Ik las de vele interviews van deze minister het afgelopen weekend. Hij zei dat zijn deur open staat. Ik vraag aan de minister of ze al binnen zijn gekomen. Wij hebben zojuist een bericht van de heer Heerts gekregen. Ook hij zegt dat er overleg wordt gevoerd. Ik vraag aan de minister of dat zo is en of dat overleg op korte termijn iets zal opleveren.

De voorzitter:
Ik denk dat het handig is dat mevrouw Vermeij haar betoog afrondt. Daarna is er gelegenheid om te interrumperen.

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Prima, dan maak ik mijn betoog af.

Ik heb nog een paar overige vragen. Met de wet alleen ben je er nog niet. Hoe die wet werkt, is ook vrij belangrijk. Daarvoor is het nog echt te vroeg, maar er is wel een drietal fundamentele vragen te stellen. In hoeverre hebben de geschetste problemen van de afgelopen tijd te maken met de overgang van het ene regime naar het andere? In hoeverre is sprake van een echt probleem? Hierover wil ik ook de minister horen.

Een tweede grote vraag heeft te maken met het feit dat onderdelen van deze wet die mijn fractie zeer van harte steunt eigenlijk onbelicht blijven. Ik noem er twee. Het werken gedurende je WW wordt nu mogelijk. Een deel daarvan kun je dus behouden. Ik wil dit nogmaals benadrukken, omdat ik denk dat veel mensen dit nog niet weten.

Ik denk dat het volgende punt deels de oorzaak is van de recente hausse aan berichten die wij over de Wet werk en zekerheid krijgen. Ondanks de uitgebreide communicatiecampagne merken wij dat werknemers en met name kleine ondernemers nog onvoldoende kennis en kunde hebben kunnen opdoen van deze wet. Hoe gaan wij in de komende maanden daarmee om?

Het derde onderdeel dat voor mijn fractie ongelooflijk belangrijk is en waaraan we veel meer aandacht zouden moeten besteden, wat volgens mij zeer gedeeld wordt door een flink aantal fracties in deze zaal, is de transitie van werk naar werk bij dreigend ontslag. Ook hiervoor zijn de sociale partners aan zet. Ik hoop dat zij ook op dat punt snel met goede voorstellen zullen komen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Op de dag dat de Kamer besloot dat dit debat voor de zomer gehouden moest worden, was er in de NRC een groot artikel over de zorg in deze Kamer over de wet. Mevrouw Vermeij sprak daarin namens de PvdA-fractie specifiek haar zorg uit over de effecten in de seizoensarbeid. Ik hoor haar in dit debat daarover vragen aan de minister stellen. Is zij met een aantal andere fracties in dit huis van mening dat de minister ook zelf actief een uitnodiging moet laten uitgaan naar werkgevers en werknemers voor een gesprek over hoe die problemen in de seizoensarbeid kunnen worden voorkomen? Anders komen mogelijk in deze zomer al kleine familiebedrijven in de seizoensarbeid in de problemen. Dat moeten wij toch willen voorkomen. Dat kunnen we niet naar het najaar verplaatsen.

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Zover ben ik niet. Ik wil eerst horen of de betrokken partijen, zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties, aan tafel zitten om dit probleem te bespreken en welke gesprekken ze op dit moment voeren. Die informatie heb ik nog niet.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik heb nog twee vragen over de zorg die de PvdA-fractie zowel in de NRC als hier in het debat uitdraagt. Wat zou ertegen zijn voor de minister om hen actief uit te nodigen? Dat bespoedigt een oplossing alleen maar. Sluit de PvdA-fractie niet uit dat, als zij in dit debat er niet van overtuigd raakt dat er schot zit in die gesprekken, de minister de bonden en de werkgevers alsnog voor een gesprek zal moeten uitnodigen?

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ja, maar wel in die volgorde. Dat is het antwoord op de laatste vraag van de heer Heerma. Wat zijn eerste vraag betreft, ben ik zeer vereerd dat hij zo veel vertrouwen heeft in deze minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dat heeft de PvdA-fractie ook.

De heer Van Weyenberg (D66):
Een van de punten is dat je nu in sectoren wel mag afwijken van de ketenbepaling voor bepaalde specifieke functies en werk, maar dat dit niet geldt voor de bepaling dat er tussen contracten zes maanden moet zitten. Dat lijkt nu net te knellen. Is mevrouw Vermeij het met D66 eens dat als daar een knelpunt zou zitten, we daarvoor de wet gewoon zouden moeten kunnen aanpassen?

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Nee, want ik kijk ook heel specifiek naar sectoren waar dit probleem zich voordoet. Ik ben het er niet mee eens dat dit generiek, over de hele linie, moet worden gedaan. Dat vroeg de heer Van Weyenberg ook niet, maar ik benadruk het toch graag nog even, omdat wij weten dat er de afgelopen decennia ongelooflijk veel sectoren misbruik hebben gemaakt van al die bepalingen. Dat gebeurde overigens ook op kosten van de overheid: negen maanden erin, drie maanden eruit. Het waren trouwens niet alleen gewone bedrijven die zo werkten, het gebeurde ook in de semipublieke sector. Dat willen we niet. Ik zie wel een specifiek probleem bij de seizoensarbeid waarbij er zes, zeven of acht maanden per jaar werk is voor mensen die men daar jaar in, jaar uit, voor wil gebruiken, wat al dan niet tot grote tevredenheid van deze mensen leidt.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik had het niet voor niets over werk waarvan de intrinsieke aard bepaalt dat het knelt. Ik bedoelde seizoenswerk, zoals in de recreatiesector wordt uitgevoerd. Ik ben blij dat mevrouw Vermeij dit zo ziet. Ik heb nog een tweede vraag. Als het kabinet een brief naar de Kamer stuurt, waarin staat dat iemand die een contract voor onbepaalde tijd heeft bij een payrollorganisatie, een vast contract bij DUO krijgt, vindt u dan niet dat belofte schuld maakt?

Mevrouw Vermeij (PvdA):
De vraag hoe dat precies zit, hebt u al gesteld. Ik vind het ingewikkeld om over heel individuele contracten te spreken. We hebben hier echter vrij stevige woorden gewisseld over het handelen naar letter en geest van de wet, zowel in de richting van ING als van de overheid zelf.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Het voordeel van al die interviews is dat je best veel informatie krijgt. In een interview in het AD heeft de minister gezegd dat hij werkgevers en werknemers oproept om naar hem toe te komen als zij knelpunten ervaren. Hij gaf er als disclaimer bij dat de oplossing beide kanten moet dienen. We hebben gezien dat er bij de seizoensarbeid een probleem zit. Mevrouw Vermeij wil dat de sociale partners dat eerst zelf proberen op te lossen. De minister heeft echter al aangegeven dat hij bepaalde uitzonderingen heeft gemaakt. Is mevrouw Vermeij van mening dat de minister ook op dit punt gewoon kan instappen? Hij heeft immers zelf de oproep gedaan.

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Dat is een vraag die mevrouw Schouten aan de minister moet stellen. Is hier sprake van een knelpunt en hebben de sociale partners al opgebeld om te vragen of ze mogen langskomen? Dat is geen vraag aan mij.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik leg het aan mevrouw Vermeij voor omdat de Kamer een duwtje in de goede richting kan geven. We kunnen de minister ook vragen om naar de specifieke casus van de seizoensarbeiders op de campings te kijken. Het seizoen breekt nu aan, we hebben een probleem. We kunnen tegen de minister zeggen: doe er iets aan en ga met de partijen aan tafel, zoals u zelf hebt opgeroepen.

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Maar dan is mijn antwoord klip-en-klaar: nee. Ik vind dat de sociale partners, zowel de werknemers- als de werkgeversorganisaties, hierover zelf het gesprek moeten openen. Ze moeten zelf erover van gedachten wisselen en voor een oplossing zorgen, met de wet in de hand en het doel om zo veel mogelijk werknemers te laten werken naar tevredenheid van werkgevers. Ik weet helemaal niet of ze dat hebben gedaan en wat daaruit is gekomen. Mocht het knellen en niet lukken, dan zou ik de minister adviseren om ze uit te nodigen. Sterker nog, laat ze zelf het initiatief nemen om bij hem langs te gaan. Dat was immers de oproep die de minister deed.

De heer Ulenbelt (SP):
Mevrouw Vermeij vraagt aan de minister of het dumpen van flexwerkers tijdelijk is en of het een probleem is. Mevrouw Hamer en ik hebben een initiatiefwet gemaakt en wij zagen dit probleem aankomen. Daarom hebben wij voorstellen gedaan voor een ontslagvergoeding vanaf dag één en een hogere WW-premie bij meer flexwerkers. Is de Partij van de Arbeid bereid om dat prachtige voorstel van mevrouw Hamer opnieuw aan de orde te stellen?

Mevrouw Vermeij (PvdA):
De heer Ulenbelt heeft meer voorstellen gedaan. Op een van de voorstellen wachten wij nog. Dat gaat over de uitwerking van de motie van mevrouw Hamer over payrolling. Overigens is dat initiatief ingehaald door een prachtig sociaal akkoord, dat helaas niet helemaal gesteund is door de SP, en de Wet werk en zekerheid waarin ongelooflijk veel van die ideeën zitten, namelijk op zoek naar een nieuwe balans, wat betekent flex met meer zekerheden. Dat gaan we ook doen. Daartegenover staan vast minder vast en een eerlijker ontslagstelsel. Dat steunen wij van harte. De wet is twee dagen van kracht. Het lijkt me een goede zaak om dat nauwlettend te volgen.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Ulenbelt (SP):
Dat is een lang antwoord, maar het is geen antwoord op mijn vraag. De problemen die we nu zien, worden ook door hr-managers en anderen gesignaleerd: dit leidt tot een snellere draaideur en meer flexcontracten van 23 maanden. Wij hadden het indertijd door en mevrouw Hamer had het door. Mevrouw Vermeij begint het ook door te krijgen. Maar dan moet ze toch de oplossing van mevrouw Hamer omarmen?

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Met deze wet in de hand hoeven we snellere draaideuren niet te accepteren. Maar we moeten wel blijven opletten. Het voorbeeld dat ik vanmorgen gaf heeft een goede afloop, namelijk wél een vast contract voor een 62-jarige, en dat zou op meer plekken moeten gebeuren. Dat vergt, naast deze wet, actief werknemerschap en goed werkgeverschap. Daar kunnen wij samen voor strijden, mijnheer Ulenbelt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Mevrouw Vermeij en ik hadden net al eventjes een debatje over de vraag wat de overheid zelf kan doen. Terecht heeft deze minister de DUO teruggefloten, toen deze mensen die net niet aan de eis van twee jaar voldeden, wilde ontslaan. Maar de overheid kan ook andere dingen doen, zoals bij aanbestedingen en de korte termijn waarop subsidies worden verstrekt. Moet daar ook niet eens wat aan gebeuren? Is dat ook niet een van de onderliggende problemen die ervoor zorgen dat werkgevers mensen zo kort in dienst nemen?

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Er is een wereld te winnen in de aanbestedingsvoorwaarden die de overheid zelf stelt. Ik ben er wat huiverig voor om vanaf hier de gemeenten op te dragen hoe ze dat precies moeten invullen. Maar dat debat wil ik altijd met u aangaan. Ik denk dat dat op veel plekken nog veel beter kan, ook als het gaat om de kortlopende subsidievoorwaarden. Maar we moeten wel beseffen dat we dat niet tussen nu en twee minuten veranderen. Maar dat debat wil ik zeker met u aangaan.

De voorzitter:
Tot slot.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dat vind ik fijn om te horen. Terecht geeft mevrouw Vermeij aan dat we dat hier niet even per decreet kunnen besluiten. Maar misschien is het wel een idee om de minister te vragen over dit onderwerp in overleg te gaan met lokale overheden en sociale partners. Wat vindt mevrouw Vermeij daarvan?

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ik zou eerst met u het debat willen aangaan.

De heer Anne Mulder (VVD):
Voorzitter. De wet waarover we het hebben, is net ingegaan. De minister noemde het spannend hoe deze wet uit gaat pakken, en de VVD voelt dezelfde spanning. Er is veel discussie of deze wet gaat doen wat ze moet doen. Gisteren kreeg ik bijvoorbeeld van mevrouw De Blécourt, arbeidsrechtjurist, een grote poster waarop ze omschreef hoe ingewikkeld deze wet eigenlijk is. Wij zijn zeer benieuwd.

Een paar maanden geleden heeft de VVD al aandacht gevraagd voor de seizoenwerkers. Hoe pakt dit voor hen uit? De minister heeft toen toegezegd, in januari, een half jaar na inwerkingtreding van deze wet, te komen met een beeld van de situatie van het seizoenwerk. In een van de talloze interviews van afgelopen zaterdag konden we op NU.nl lezen dat de minister inmiddels niet meer wil wachten tot januari, maar dat hijzelf het probleem ziet en erkent. Het gevaar dreigt dat bedrijven krimpen. Dan is het werk weg. In het artikel stond "Asscher staat open voor aanpassen Ontslagwet voor seizoenwerk". Het is goed dat de minister bereid is eventueel te komen tot aanpassing van de wet. Hij zei ook dat hij graag wil dat, als er problemen zijn, de brancheverenigingen en de vakbonden samen naar hem toekomen om te bekijken wat we kunnen doen.

Wat hoort de VVD over deze wet? Ik heb de afgelopen dagen gesprekken gevoerd met OnderhoudNL, de branchevereniging van schilders, glaszetters en mensen die renovaties plegen. Die zeiden tegen mij: mijnheer Mulder, wij praten hierover met de vakbond, met CNV en FNV. Zij noemden er ook de namen bij, namelijk de heer Peter Roos van FNV en de heer Roel van Dijk van CNV, die zeggen dat ze het probleem wel erkennen, maar dat ze dat van hun bovenban eigenlijk niet mogen zeggen. Toen ik doorvraag bij de heer Maas zei hij: vermoedelijk zit mevrouw Mariëtte Patijn, de cao-coördinator van de FNV, hierachter. Zij begint in de polder inmiddels de bijnaam "mevrouw njet" te krijgen. Ik weet niet of het waar is, maar dat is wat ik opvang.

De heer Ulenbelt (SP):
Volgens mij hebben wij in de Tweede Kamer het goede gebruik om mensen die hier niet aanwezig zijn en die zich niet kunnen verdedigen in het debat, niet zwart te maken, te beschimpen of wat dan ook. Ik verzoek de heer Mulder dus om deze woorden terug te nemen, en om hierbuiten het openbare debat met haar aan te gaan.

De voorzitter:
Ik had net de opmerking willen maken dat het ongebruikelijk is om namen van collega's of anderen te noemen als ze zich niet kunnen verweren. Maar goed, dat heeft collega Ulenbelt al goed verwoord.

De heer Anne Mulder (VVD):
Ik realiseer me dat. Ik was ook niet van plan om dit te doen, totdat ik op NU.nl las dat de heer Heerts heeft gezegd dat ik die verhalen uit mijn duim zuig. De heer Heerts is de voorzitter van de FNV. Dat is de reden om het dan ook maar gewoon zo te zeggen. Nu men zegt dat ik verhalen uit mijn duim zuig, noem ik gewoon naam en toenaam. Ik realiseer me heel goed dat mensen zich niet kunnen verdedigen. Maar, ook gelet op de afgelopen weken, ik denk dat men in de vakbond ook niet op zijn of haar mondje is gevallen. Ik heb het met grote terughoudendheid gedaan. Nu er echter wordt gezegd dat de VVD verhalen uit de duim zuigt, zeg ik het toch.

De voorzitter:
U mag zich verweren, maar u mag het niet persoonlijk maken. Dat is het probleem.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik vind dat u dat inderdaad heel terecht zegt. Toevallig is mevrouw Patijn een voormalig collega van mij bij FNV Bondgenoten. Ik kan de heer Mulder verzekeren dat die bijnaam absoluut onterecht is. Maar misschien moet de heer Mulder zelf eventjes het gesprek met mevrouw Patijn aangaan.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik heb een vraag aan de heer Mulder over de andere namen die hij noemde. Hij geeft aan signalen te hebben gekregen van bepaalde sectorale onderhandelaars. Wisten deze personen dat de heer Mulder hun namen zou gaan noemen in het debat? Als het antwoord op die vraag nee is, dan was het ook niet zorgvuldig om dat hier wel te doen. Ik heb ook signalen gekregen dat er druk ligt bij bepaalde bedrijven om vast te houden aan afspraken die er zijn gemaakt. We zijn als Kamer echter ook verantwoordelijk voor de namen die wij hier noemen, zeker als die personen daarin niet gekend zijn.

De heer Anne Mulder (VVD):
Het antwoord op de vraag is: nee. Ik doe het ook met een zekere terughoudendheid. Ik houd me in, maar het maakt mij ... Volgens mij wil de heer Heerma eerst een ander punt maken voordat ik op de inhoud terugkom. Dat lijkt me beter.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik roep de heer Mulder op om hier in het vervolg zorgvuldiger mee om te gaan. Ook wij krijgen signalen, maar om mensen op werknemersniveau in een Kamerdebat te gebruiken, terwijl ze daarin niet gekend zijn, vind ik erg onzorgvuldig. Ik roep de heer Mulder met klem op om dat niet meer te doen. Als hij iets te zeggen heeft tegen hoge bestuurders bij vakbonden, dan kan dat in het debat, want hoge bomen vangen veel wind. Maar om op deze manier werknemers erbij te betrekken, vind ik echt onzorgvuldig en dat moet hij niet meer doen.

De voorzitter:
Volgens mij is dit punt helder.

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Ik zou de heer Mulder willen meegeven dat het inhakken op personen in dit huis en op de vakbeweging de oplossingen voor echte problemen niet naderbij brengt.

De heer Anne Mulder (VVD):
Ik neem ontzettend goed kennis van de woorden van mijn collega's. Ik ben daar zelf ook heel terughoudend in, maar ik voel een ingehouden woede in mij. Misschien houdt de FNV het niet tegen, maar het zou toch heel cynisch zijn — de heer Van Weyenberg gebruikte het woord "prestige" — als je uit politiek-strategische overwegingen seizoenswerkers aan de kant laat staan. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van wat we met zijn allen zouden willen? Daar ben ik boos om, als dat het geval is. Ik noemde in een eerder debat de heer Han Fleuren, een boomkweker, die sprak over de cao open teelten. Hij zei: we proberen seizoenswerk aan de orde te stellen, en wat doet de vakbond? Die zegt dat het vooral een probleem van de werkgever is; dat nemen wij mee, maar daar willen wij andere zaken voor terug. Er is blijkbaar in de polder geen houding van: we lossen dat seizoenswerk samen op. Blijkbaar wordt er een onderhandelingsspel gespeeld. Dat zou gewoon jammer zijn voor de seizoenswerkers die aan het werk willen! Daar zouden ondernemers en vakbonden zich druk over moeten maken! Die woede maakt dat ik deze namen heb genoemd, maar ik zal mijn leven beteren.

De heer Van Weyenberg (D66):
Dat lijkt me een belangrijke toezegging van de heer Mulder.

De voorzitter:
Die staat in de Handelingen.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik heb het ook over polderprestige gehad, maar absoluut geen namen genoemd, want dat vond ik niet gepast.

Ik heb een andere vraag. Woede is één ding en ik vind die interessant, maar de grote vraag is natuurlijk: wat gaat u er dan aan doen? Ik parafraseer daarmee de vraag die de heer Mulder zojuist aan mevrouw Voortman stelde. Want iets te vaak constateer ik woede bij de heer Mulder over dingen in de polder, en lege handen als we met moties proberen om daar wat aan te veranderen.

De heer Anne Mulder (VVD):
Mijn fractie wil het volgende doen. Dat zal ik ook voorstellen. Het sociaal akkoord is gesloten tussen werkgevers en werknemers. Het ligt dan enorm voor de hand dat zij ook gaan praten over een oplossing. Zij moeten constructief gaan praten. Dat is ook mijn vraag aan de minister. Hoe zorgt hij ervoor dat partijen aan tafel gaan zitten en constructieve oplossingen gaan vinden voor het seizoenswerk? En wat gaat de minister doen als de sociale partners daar niet uit komen? Dat is mijn slotvraag. Dank u.

De heer Van Weyenberg (D66):
Dat is wel opvallend. Ik betwijfel of de toon van de heer Mulder heeft bijgedragen aan de kans op constructieve oplossingen. Maar wat vindt hij nu zelf? Hij kijkt eigenlijk alleen nog maar naar de minister. Na de grote woede, om de heer Mulder te citeren, vind ik de vraag "wat gaat de minister doen?" wel een ontzettend zwaktebod.

De heer Anne Mulder (VVD):
Het begint bij de partijen die het sociaal akkoord hebben gesloten. Ik vind dat zij als eerste aan zet zijn om te bekijken hoe ze dit constructief kunnen oplossen. Als dat lukt, zou dat fijn zijn. Als dat niet lukt, is er een verantwoordelijkheid voor de minister van Werkgelegenheid om die kar vlot te trekken.

De voorzitter:
Dan geef ik tot slot het woord aan mevrouw Schouten van de ChristenUnie … Mevrouw Voortman, u moet wel een beetje snel zijn als u wilt interrumperen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Excuses, voorzitter, en dank voor uw coulance.

Ik heb zonet ook een aantal voorstellen gedaan. Een van die voorstellen was om de mogelijkheid te bieden om het tweede contract langer te laten duren. Wat zou de heer Mulder daarvan vinden?

De heer Anne Mulder (VVD):
Dat is op zichzelf een interessant voorstel, maar de vraag is of dat nu aan de orde is. Ik wil eerst weten hoe de minister deze problemen oplost, voordat we de Wet werk en zekerheid wederom gaan aanpassen. Ik heb echter goed geluisterd naar mevrouw Voortman, en ook naar wat ze in haar termijn zei over seizoenswerk op campings. Ik blijf naar haar luisteren, maar ik bekijk eerst hoe de minister zaken kan oplossen binnen de wet zoals die nu is.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dat kan natuurlijk niet. De heer Mulder daagde mij uit om aan te geven welke voorstellen ik doe. Dus op het moment dat ik een voorstel doe, moet hij ook aangeven wat hij daarvan vindt. Het is nu hom of kuit. Wat vindt de heer Mulder ervan?

De heer Anne Mulder (VVD):
Ik vind het interessant wat mevrouw Voortman zegt. Eigenlijk rent zij misschien een een beetje voor de troepen uit. Dat vind ik opvallend, maar ik kijk eerst naar de minister en naar de sociale partners. Wat kunnen zij doen? Maar ik houd de voorstellen van mevrouw Voortman in gedachten. Als dit aan de orde zou komen, doe ik mogelijk weer een beroep op haar steun. Zij loopt iets te ver voor de VVD uit, wat overigens een compliment is.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb de minister dit weekend gemist. In het Reformatorisch Dagblad welteverstaan, want in alle andere kranten stond hij wel. De boodschap van de minister in de meeste van die interviews was dat hij de werknemer niet als een kostenpost wil beschouwen en dat flexwerkers recht hebben op een betere bescherming. Laat ik meteen maar duidelijk maken dat dit ook de reden is waarom wij de Wet werk en zekerheid hebben gesteund. Het is een terechte oproep van deze minister. We moeten werknemers inderdaad niet beschouwen als een post die met name kosten met zich meebrengt. Het gaat om de intrinsieke waarde van de werknemer en om wat hij kan betekenen voor een bedrijf. Gelukkig zie ik ook veel werkgevers die er op die manier naar kijken.

Dat kan echter niet verhullen dat de aanloop van deze wet nogal schoksgewijs is verlopen. Daar gaat meteen mijn vraag over. De minister geeft in de diverse interviews aan dat hij de wet gaat monitoren. Hij zal de jurisprudentie afwachten om te bezien hoe de wet wordt ingevoerd en of zich daarbij problemen voordoen. Ik vind dat een enigszins passieve houding. Heeft de minister er zicht op hoeveel mensen er min of meer gerelateerd aan de invoerdatum van deze wet ontslagen zijn? Weet hij wat voor effect deze wet al voor de ingangsdatum heeft gehad? Heeft hij dat al gemonitord? Ik wil daar graag meer van horen.

Wij hebben het reeds vaak gehad over de positie van de overheid zelf. Helaas bereiken mij nog steeds signalen dat het bij gemeenten en het Rijk nog niet overal even goed gaat. Bereiken deze signalen de minister ook? Is hij met mij van mening dat de overheid als eerste het goede voorbeeld moet geven door deze mensen wel een contract aan te bieden en ze niet naar huis te sturen omdat deze wet nu eenmaal ingaat? Graag krijg ik een concreet antwoord hierop.

Nu komen wij op het springende punt van vandaag, de seizoensarbeid. Er zijn inderdaad veel campinghouders die zich op dit moment een beetje in paniek afvragen wat zij moeten gaan doen. Ik zei al in een interruptie dat de minister heeft gezegd dat mensen met dit soort problemen van harte welkom zijn en dat hij samen met hen zal bekijken hoe die opgelost kunnen worden. Maar ik krijg signalen dat die werkgevers al langs zijn geweest bij de minister en dat hij vervolgens zei: ga eerst maar met de sociale partners bekijken hoe je daar moet uitkomen. Dat strookt volgens mij niet met de oproep van de minister zelf in al die kranten. Kan hij dat beamen? Wat gaat de minister wél zelf doen als de sociale partners er niet uit blijken te komen? Zojuist is er op NU.nl een interview verschenen met de heer Heerts, maar er zijn al langer gesprekken gaande. Dat weet de minister ook. Is de minister van plan om hier zelf in te stappen om zo een oplossing te genereren voor het specifieke geval van seizoensarbeid bij campings?

Nu kom ik op de rol van de sociale partners in het geheel. Ik heb al in eerdere debatten gezegd dat zij degenen waren die dit sociaal akkoord hebben gesloten. Zij kwamen overeen dat we bijvoorbeeld een transitievergoeding kregen en dat we naar flexcontracten van maximaal twee jaar gingen. Wij hebben hier intensieve discussies over gevoerd waarin wij onze twijfels hebben geuit. Want hoe gaat deze wet uitwerken? Dat vind ik nog steeds een ingewikkelde vraag. We zullen de vinger aan de pols houden. Is de minister wederom bereid om de sociale partners op hun verantwoordelijkheid aan te spreken? Hoe communiceren zij daarover met hun eigen achterban? Hoe acteren zij hierop?

De voorzitter:
Hiermee zijn wij aan het einde van de eerste termijn van de Kamer gekomen. Ik stel vast dat de minister graag een korte schorsing wil.

De vergadering wordt van 12.15 uur tot 12.25 uur geschorst.


Termijn antwoord

Minister Asscher:
Voorzitter. Het is een speciaal moment om dit debat te voeren. Gisteren is de Wet werk en zekerheid in werking getreden. Ongeveer een jaar geleden werd de wet door de Eerste Kamer aangenomen. Er is veel werk aan besteed en de wet roept veel verwachtingen op, maar hij riep ook veel discussie op in de afgelopen tijd. Het is goed dat wij beseffen dat al jaren wordt gesproken over de bescherming van mensen met onzeker werk en een tijdelijk contract, over het ontslagrecht in Nederland en de wisselwerking daartussen, en over de WW. Vervolgens zie je dat men het eens is over de wens om mensen eerder aan het werk te helpen en meer zekerheid te bieden, maar dat men het volstrekt oneens is over de weg daarnaartoe. Een deel van de partijen zegt dat je het ontslagrecht eigenlijk vergaand zou moeten versoepelen, dat je mensen veel minder zou moeten beschermen en dat je niet zo veel regeltjes zou moeten hebben. Een ander deel zegt: je moet flex zo duur en zo ingewikkeld mogelijk maken.

Nederland heeft zich jarenlang met veel plezier en veel passie in dit debat begeven, maar men kwam er niet uit. Alle pogingen daartoe zijn gestrand. Twee jaar geleden hebben werkgevers en werknemers gezegd dat naar hun mening een balans mogelijk is waarbij alle vormen van flexibele arbeid behouden blijven, de kosten voor ontslag worden gereduceerd, meer eenduidigheid kan worden bereikt en een betrokkene bij vast werk na twee jaar toe is aan een vast contract. Nu wij net over de drempel van die nieuwe wet zijn gestapt, dient de vraag zich aan of dat zal lukken.

Dat weten wij niet zeker; dat is altijd het geval bij dit soort grote veranderingen. Ik denk dat wij er alles aan hebben gedaan om ervoor te zorgen dat het gaat lukken. Vervolgens is het afhankelijk van de werkgevers en werknemers in ons land en overigens ook van de vraag hoe het met de bedrijven en sectoren gaat. Intussen vallen 400.000 werknemers onder een cao waarin deze afspraken zijn neergelegd en die zekerheid is vastgelegd. Daarom heb ik het spannend genoemd. Ik erken en herken die spanning bij de heer Mulder en ik vind het mooi dat wij hetzelfde willen bereiken.

Dan is er natuurlijk wel veel discussie over de vraag wat er in bepaalde sectoren gebeurt. Het onderwerp seizoenswerk is daarbij al eerder aan de orde geweest. Ik weet dat een aantal Kamerleden — ik noem onder anderen de heren Mulder en Heerma — daar met grote vasthoudendheid aandacht voor hebben gevraagd. Ik heb daar ook al eerder naar geluisterd toen wij spraken over het risico van de terugwerkende kracht bij de transitievergoeding.

Ik heb afgelopen weekend in de media een en ander verteld over de nieuwe wet; sommige leden hebben daarop gewezen. Ik heb dit vooral gedaan omdat ik het belangrijk vindt om de doelen van de wet nog eens voor het voetlicht te brengen. Ik heb de indruk dat ik dit mede namens de Kamer heb gedaan, want over die doelen zijn wij het zeer eens. Ik heb inderdaad gezegd dat ik de verhalen over het seizoenswerk ook hoor en dat ik mij realiseer dat het voor sommige bedrijven inderdaad lastig is. Ik zeg niet dat het onoplosbaar is, want de wet biedt allerlei mogelijkheden voor allerlei contractvormen, maar het is wel lastig. Ik heb daaraan toegevoegd dat mijn deur openstaat. Wat betekent dit? Als sociale partners op basis van een gezamenlijke probleemanalyse tot de conclusie komen dat er iets moet gebeuren en als zij een oplossing hebben die in beider belang is, dan zou ik als minister wel gek zijn als ik zou zeggen: ga heen. Ik wil zo'n oplossing dan zeer welwillend bekijken. Dat kan ook in het weekend en 's avonds. Die deur staat open.

Dan is het vervolgens de vraag of men wel met elkaar praat, want iedereen doet zo ontzettend onaardig. Ik vind het vervelend dat mensen zo onaardig tegen elkaar doen, dat vind ik altijd vervelend, en het helpt niks. Als mensen de bazen van werkgevers of de bazen van werknemers allemaal lelijke dingen horen zeggen, denken zij: blijkbaar gaat het heel slecht en is dat Nederlandse model waarmee je probeert samen veranderingen door te voeren, er niet meer of vinden wij dat niet meer belangrijk. Ik vind dat zeer betreurenswaardig. Naar mijn mening hebben werkgevers en werknemers in dit land veel meer gemeenschappelijke belangen dan verschillen. Die verschillen zijn er ook. Dat is mij bekend en ik weet dat er werkgevers zijn die werknemers inderdaad alleen zien als een lastig machineonderdeel dat je zo goedkoop mogelijk zou willen vervangen. Ik weet echter ook dat men in het overgrote deel van de Nederlandse bedrijven hecht aan de werknemers en dat het overgrote deel van de werknemers loyaal is aan de bedrijven waar zij werken. Zij zijn dus ook gevoelig voor de economische problemen waar die bedrijven mee kampen. Mijn oproep is dus om het iets normaler van toon te houden. Ik denk dat het ook niet goed is om Kamerleden te beschuldigen van liegen. Ik kan me dus heel goed voorstellen dat de heer Mulder zich aangesproken voelde. Ik ben echter ook blij dat hij er geen gewoonte van zal maken om mensen die verder niet tot de heel hoge bomen van de vakorganisatie of de werkgeversorganisatie behoren, hier op te voeren. Dan krijg je namelijk een welles-nietesdebat dat we hier niet kunnen verifiëren.

Hoe zit het dan? Zijn ze met elkaar in gesprek of wordt dit eigenlijk verboden? Ik kreeg vanochtend een e-mail van mevrouw Patijn, namens Gerard van der Grind van LTO. Die naam mag ik hier ook noemen. Daarin staat het volgende: "Er staat vandaag een debat gepland over de Wet werk en zekerheid. Ongetwijfeld zal het seizoenswerk in de land- en tuinbouw aan de orde komen. We willen bij dezen graag laten weten dat FNV en LTO in overleg zijn om een regeling te treffen voor seizoenswerk in deze sectoren, waarbij beide partijen de bereidheid hebben om te komen tot een goede oplossing. We proberen tot centrale afspraken in de land- en tuinbouwsector te komen. We willen binnenkort verdergaan met het overleg en hopen dat u dit nog mee kunt nemen in het debat." Daarna volgt een 06-nummer waarop de scribent bereikbaar is, maar dat zal ik hier niet noemen.

Dit bericht, aan de vooravond, of liever gezegd in de voorochtend van een debat over deze belangrijke wet, neem ik serieus. De beide betrokken partijen gaan in overleg om tot een oplossing te komen. Ongetwijfeld zijn er mensen die zullen zeggen: het mag niet of het wordt geblokkeerd. Beide kanten, zowel de LTO- als de werknemersgeledingen in deze sector, kunnen soms de neiging hebben te denken dat ze via publiciteit of via het parlement een betere onderhandelingspositie bereiken dan gewoon via een gesprek. Ik weet zeker dat de Kamer daar geen partij in wil zijn, omdat we met elkaar van mening zijn dat de sociale partners aan zet zijn. Zij hebben aangegeven dat ze er in belang van beide partijen mee bezig zijn en dat ze gericht zijn op een oplossing. Ik nodig hen in de maand augustus bij mij aan tafel uit om te vertellen hoe het loopt, om het niet in de vergetelheid te laten raken. Ik ben echter niet van plan om mij inhoudelijk met hun gesprek te bemoeien. Dat zou namelijk niet passend zijn. Ze kunnen zelf veel beter bepalen wat in het belang is van de sector en van de werknemers in de sector.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik ben het niet helemaal met de minister eens. Als er sprake is van een patstelling en dit tot werkloosheid leidt, komt de politiek natuurlijk wel degelijk in beeld. Dan kijken we niet alleen maar naar de polder. Ik ben echter blij met wat de minister net heeft verteld. Het lijkt me goed nieuws. Al veel te lang hebben we gehoord dat dit gesprek niet op gang komt. Ik hoop dat dit er ook toe leidt dat er wordt geleverd.

Ik heb twee vragen aan de minister. Ten eerste. Hij noemt nu de land- en tuinbouw. Dat is mooi. Veel partijen hebben echter ook zorgen geuit over de recreatiesector en het toerisme. Loopt daar een soortgelijk constructief overleg? Dat zou mijn fractie buitengewoon verwelkomen.

Ten tweede. Als blijkt dat bijvoorbeeld de bepaling dat je zes maanden niet in dienst moet zijn geweest om een nieuwe keten te laten gelden een oplossing in bepaalde sectoren in de weg staat, is de minister dan bereid om kritisch naar de wet te kijken?

Minister Asscher:
Met het eerste deel van de stelling van de heer Van Weyenberg ben ik het in algemene zin eens. Een langdurige patstelling, waarin partijen er niet op gericht zijn om zich in een ander te verplaatsen, komt vanzelf terug bij de politiek. We moeten echter ook oppassen voor het omgekeerde, namelijk dat onderhandelende partijen denken dat ze op een kunstmatige manier hun positie kunnen versterken door het via het parlement of de minister te doen. Ik denk echter dat we elkaar daarin goed verstaan.

Het tweede punt zou daartoe aanleiding kunnen geven. Als ik zeg dat ik die zes maanden zal schrappen als men er niet uit komt, worden de posities van degenen die daarover onderhandelen, veranderd. Die uitspraak wil ik dus niet doen. De wet bevat echter wel de mogelijkheid om na een gezamenlijk verzoek van werknemers en werkgevers en na mijn beoordeling daarvan de ketenbepaling als geheel niet van toepassing te verklaren. Dan heb je dus ook geen last van die periode van zes maanden. Die mogelijkheid bestaat dus. De wet biedt die. Veel verder dan dat wil ik nu ook niet gaan. Dat hoef ik ook niet, omdat ik denk dat de wet, naast de mogelijkheden die er al zijn binnen de contracten en binnen de cao om af te wijken van de hoofdbepalingen van de wet, ook deze mogelijkheid bevat. Deze is onlangs nog toegepast op de remplaçanten.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik meende uit de interviews met de minister begrepen te hebben dat hij die afwijking vanwege de intrinsieke aard van de werkzaamheden wel zag bij de 6x4, dus het aantal contracten in een aantal jaren, maar niet bij de tussenliggende periode van zes maanden. Als de minister nu expliciet bevestigt dat dit ook kan, vind ik dat al winst in dit debat. Ik heb hem ook nog gevraagd hoe het in andere sectoren dan de land- en tuinbouw zit, omdat ik mij bijvoorbeeld over vakantie- en attractieparken en ijssalons grote zorgen maak.

Minister Asscher:
Op het moment dat je 6x4 niet meer nodig hebt, kun je dat dus met een veelheid aan tijdelijke contracten oplossen. Dan doet de tussenliggende periode er dus weer minder toe. Mij is niets bekend van een dergelijk gesprek uit de recreatiesector, maar daar geldt grosso modo wel hetzelfde voor. Hoewel ik denk dat bij de seizoensarbeid beter te definiëren en af te bakenen valt wat er nodig is en in welk seizoen, zie je natuurlijk meer verschillen in die recreatiesector, wat ook een bredere sector is. Ook daarvoor geldt dat op het moment dat werkgevers en werknemers samen optrekken en zich samen bij mij melden, ik dat gesprek met ze aanga. Het is dan niet zo van "we hebben twee werknemers aangewezen die nu het belang van de werknemers vertegenwoordigen", maar als het een serieuze representatie met zich meebrengt, moet ik daar serieus naar kijken. Dat wil ik ook doen. Eigenlijk is dat conform hetgeen de heer Mulder zei: juist als minister van Werkgelegenheid wil je de regels zo maken dat de balans voor iedereen beter wordt en dat je vervolgens met maatwerk, met specifieke sectoren en met specifieke cao's rekening houdt, zodat binnen die balans een optimum gevonden kan worden.

De heer Pieter Heerma (CDA):
De e-mail die de minister zojuist voorlas, is volgens mij een positief signaal, ook omdat die door de werkgevers en de werknemers ondertekend is. De minister heeft volgens mij in interviews ook aangegeven dat hij behoedzaam en voorzichtig is om een stap te zetten die een van beide partijen zou bevoordelen. Omdat dit signaal nu van beide kanten gekomen is en omdat de problemen in de seizoensarbeid mogelijk al snel bij individuele familiebedrijven en kleine ondernemers aan de orde kunnen zijn, is enige spoed in dit proces nodig. Is de combinatie van die twee elementen dan ook niet aanleiding voor de minister om hen actief uit te nodigen om het gesprek hierover te voeren, ook omdat hij zelf heeft aangegeven dat hier echt wel problemen liggen?

Minister Asscher:
Dat heb ik zojuist gedaan. Ik heb gezegd dat ik ze zal uitnodigen om in augustus bij mij langs te komen en verslag uit te brengen van die gesprekken, niet omdat ik ga zeggen wie er dan gelijk heeft, maar omdat ik juist deze e-mail wil opvatten als een positief signaal.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Excuus, dan heb ik dat gedeelte van de beantwoording niet voldoende meegekregen. Het is positief dat de minister dat wil doen en dat hij dat ook al deze zomer wil gaan doen. Op welke termijn kunnen we daar als Kamer in schrift een terugkoppeling van krijgen, gegeven de brede zorgen die hierover leven en de problemen die op korte termijn kunnen gaan opspelen?

Minister Asscher:
Ik zal u er aan het begin van het parlementaire jaar verslag van uitbrengen of men op mijn uitnodiging is ingegaan en zo ja, wat dat heeft opgeleverd. En zo nee, dan wordt het een kort briefje.

De heer Klein (Klein):
De minister heeft het zo-even gehad over de land- en tuinbouw en de reactiesector. In eerdere overleggen en in een eerdere brief zijn de problemen in het primair onderwijs aan de orde geweest. Verder heeft de minister het gehad over gesprekken met de sportbonden waar het gaat over trainers. In feite krijg je hierdoor een cumulatie van verschillende sectoren die deze zesmaandentermijn als een groot bezwaar zien. Kan de minister aangeven wat daarvan het gevolg is waar het gaat om de gesprekken die hij erover heeft gevoerd tot nu toe?

Minister Asscher:
Ik zie bij het primair onderwijs een verandering plaatsvinden; ik zie daar een trendbreuk. Na flinke discussies vorig jaar rond de invoering en na hier en daar zorgelijke meldingen van schooldirecteuren, zie je dat veel schoolbesturen en ook de PO-Raad het nu op een andere manier aanpakken. Er ontstaan creatieve oplossingen, samenwerkingsverbanden en pools waarbinnen invalkrachten in dienst genomen worden. Dat vind ik zeer positief. Het is namelijk ook wel aardig om iets positiefs te zeggen over hoe het onderwijs hiermee omgaat. Anders dan bij de voorbeelden die zo-even werden genoemd, waren het de werknemersgeledingen die behoefte hadden aan de ketenbepaling in deze vorm en waren het de werkgevers die hier zorgen over hadden. De problemen in het primair onderwijs zijn daarmee niet allemaal van de baan. Je ziet dat met name de kleinere, de eenpitsschoolbesturen, die niet in een regio zitten waar zo'n samenwerkingsverband tot stand is gekomen, nu nog problemen voorzien. Daarvoor geldt dat de cao met een jaar is verlengd. Men heeft dus in ieder geval tot 1 juli 2016 de tijd om oplossingen te vinden. Ik voel me echter wel degelijk medeverantwoordelijk voor het helpen oplossen van dat probleem. Dat vergt echter niet een aanpassing van wet en ook niet een uitzondering van de ketenbepaling, maar dat vergt dat je bekijkt op welke wijze je met name die heel kleine partijen daarbij van dienst zou kunnen zijn.

De heer Klein heeft nog een sector genoemd: de sportbonden. Ook daarvoor geldt dat de belangrijkste verandering kan en moet komen vanuit de organisaties zelf. Ik heb aangegeven dat ik graag bereid ben om te helpen met voorlichting over professionalisering. Die ontwikkeling maakt men daar toch door. Voor een aantal heel specifieke sportfuncties is men bij mij gekomen met een verzoek om uitzondering. In twee gevallen heb ik die ook toegestaan. Het ging daarbij om de coaches betaald voetbal en de voetbalspelers zelf.

De heer Klein (Klein):
Misschien mag ik de minister vragen om begin 2016 aan te geven wat we nu in totaal aan afspraken hebben? Het begint al een hele trits te worden. Misschien is het verstandig om de Kamer daarover te informeren.

Minister Asscher:
Ik heb de toegezegd om de Kamer een blik op de invoering te bieden bij de begrotingsbehandeling. Nogmaals, ik zou degenen die zeggen "wat wacht je lang met evalueren", toch willen voorhouden dat de normale termijn om het effect van een wet te bekijken vijf jaar is; voor de ketenbepaling zijn we naar drie jaar gegaan. Vergaande conclusies, een dag na invoering van de wet, zijn dan ook wat prematuur. Ik heb de Kamer beloofd een blik te geven op hoe de invoering is verlopen. Het gaat dan om vragen als: hoe is de invoering van de nieuwe WW verlopen waarover we de afgelopen weken een paar keer hebben gesproken. Maar ook: wat zie je nu in de praktijk gebeuren? Ik zal dan ook een update geven van het gebruik van eventuele uitzonderingen die de wet mogelijk maakt, zodat de Kamer een totaaloverzicht heeft van in welke sectoren die wel en in welke sectoren die niet hebben plaatsgevonden.

Enkele sprekers hebben aangegeven dat zij de wet eigenlijk nu al zouden willen wijzigen, tamelijk ingrijpend zelfs. In ieder geval hebben zij die suggestie gedaan. Het gaat dan over de ketenbepaling naar drie jaar, zoals door de leden Heerma en Voortman is geopperd, maar ook over de transitievergoeding vanaf dag één, zoals door de leden Ulenbelt en Voortman is geopperd. Het begin van mijn betoog strekte ertoe dat het het zoeken naar een balans is. In het zoeken naar die balans is het verleidelijk om steeds aan de knopjes te blijven draaien, maar dat maakt ook heel kwetsbaar. Immers, op het moment dat je het ene doet, zullen een heleboel anderen zeggen dat de balans wordt verstoord in het nadeel van het andere, of juist in het voordeel van het andere. Daarom ben ik daar niet voor. Ik begrijp heel goed dat, als we tot de conclusie komen dat de wet onvoldoende bijdraagt aan de door ons allemaal gewenste fatsoenlijke arbeidsmarkt in Nederland, je zult moeten kijken hoe je die balans kunt verbeteren. Het gaat uiteindelijk immers om het doel dat we hier nastreven. Het lijkt mij echter te vroeg om op 2 juli tot die conclusie te komen, zonder dat je hebt kunnen zien wat het daadwerkelijke effect is. We praten nu over verwachtingen, inschattingen, transitieproblemen en over bedrijven die hun risico's wilden vermijden op het moment dat de nieuwe wet werd ingevoerd. Je kunt dus nog niet het effect van de wet zelf zien. Ik vind het dan ook te vroeg om nu al dit soort heel ingrijpende wijzigingen door te voeren.

De heer Ulenbelt (SP):
Echter, 6% van de mensen die in de dagelijkse praktijk vanaf gisteren met deze wet werken, de bazen personeelszaken, zegt dat het leidt tot vaste banen. Er wordt ook gezegd dat het, wat ik eerder ook al heb betoogd, leidt tot draaideurcontracten van 23 maanden. De minister moet dat toch zien aankomen? Er wordt reclame voor gemaakt op hr-sites enzovoorts. De minister kan toch niet blind zijn voor de tweedeling die eraan zit te komen?

Minister Asscher:
Ik heb al eerder aangegeven dat je zeker weet dat niet iedereen nu een vast contract zal krijgen maar dat het erom gaat of de wet een verbetering biedt voor meer mensen dan het oude recht. Inderdaad wordt er gereageerd op die wet. Er worden constructies bedacht, men verzint van alles. Maar dat zegt echt nog niet hoe het straks in de praktijk zal gaan werken, want er gaat meer een rol spelen. Daarom is het ook goed om de goede voorbeelden te noemen, die we nu ook zien, van een aantal grote collectieve arbeidsovereenkomsten, van een aantal bedrijven die juist een andere keuze maken. Dat leidt niet tot grote berichtgeving in de media, maar het is minstens even relevant. Van sectoren die een keuze maken, die wat loonruimte inleveren, maar die ervoor zorgen dat veel meer mensen een dienstverband krijgen. Of het nu de ziekenhuis-cao of de nieuwe bouw-cao, RTL of het GVB in Amsterdam is: dat zijn keuzes die ook worden gemaakt. Met andere woorden, ja, ik zie dat er allerlei vormen van enquêtes zijn, ik zie dat er allerlei stellige uitspraken worden gedaan, maar het gaat om de praktijk van de wet, die wij nu nog niet kennen. Ik kan me heel goed voorstellen dat vanuit het perspectief van de heer Ulenbelt de wet zou kunnen worden verbeterd door een hogere WW-premie voor flexibele arbeid en een transitievergoeding vanaf dag één. Toch weet ik zeker dat dat door een aantal andere partijen zou worden gezien als een aanzienlijke verslechtering.

De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Ulenbelt.

De heer Ulenbelt (SP):
Als de mensen in het land het allemaal goed doen, hoeven we daar geen wetten voor te maken; dan doen die mensen het goed, in dit geval werkgevers en werknemers. Maar we maken toch een wet voor die gevallen waarin het niet goed gaat, waarvan de personeelsbazen en het CNV ook verwachten dat de draaideur harder gaat draaien, met meer mensen in de eerste twee jaar? Deze bedrijven overtreden de wet niet eens. Zij zijn niet illegaal. Daarom moet de minister ook steeds zeggen: ik doe een beroep op uw moraliteit. Maar daarvoor maken we toch geen wetten? Dus minister, jaag die boot nou niet richting ijsberg en doe nu wat.

Minister Asscher:
Dit dreigt een herhaling te worden. Het gaat ook niet om een beroep op de moraliteit, behalve dan dat alle wetten die wij maken ook gebaseerd zijn op een oordeel over wat je wel en niet wenselijk vindt voor de samenleving. Uiteindelijk zijn het de bedrijven die de afweging maken over de manier waarop zij de arbeidsrelatie met hun werknemers vormgeven. Daarvoor is het arbeidsrecht van eminent belang. Het arbeidsrecht is er niet alleen voor diegenen die het slecht doen; het reguleert de verhouding tussen werkgever en werknemer. Daarom wordt nu de keuze gemaakt, met steun van het overgrote deel van deze Kamer, dat mensen er na twee jaar aan toe zijn om wel of niet vast in dienst te komen. De afweging waarom dat in het ene geval wel zal gebeuren en in het andere geval niet, is niet voor ieder bedrijf en niet voor iedere werknemer hetzelfde. Dat verschilt van geval tot geval.

Daarbij zal bijvoorbeeld een rol spelen dat een werkgever heeft geïnvesteerd in een werknemer. Neem het voorbeeld van een goede lasser die hij misschien zes of zeven maanden heeft moeten opleiden voordat die vakbekwaam is. Een werkgever die na twee jaar tot de conclusie komt dat die persoon goed in het team past en een fijne collega is, komt voor de afweging te staan dat hij nu om ieder risico te vermijden deze persoon zal wegsturen en een ander dezelfde dure, intensieve opleiding zal geven, of dat hij met deze persoon verdergaat. Dat zijn afwegingen die je niet alleen kunt vatten in een 23-maandenconstructie. Inderdaad, het kan, je kunt mensen een contract geven dat voor die tweejaarstermijn afloopt. Maar ik geef u op een briefje dat je, ook met de voorstellen van de SP, daarmee niet iedereen in een vast contract hebt. Dat kan alleen als je alle bedrijven zou nationaliseren. En ook dat is uiteindelijk niet goed voor de werkgelegenheid.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De minister gaf net aan dat we eerst moeten bekijken hoe de wet in de praktijk werkt. Maar het interessante is natuurlijk dat je dat nu al voor een deel kunt zien. Kinderopvangorganisaties die mensen met een tijdelijk contract in dienst hebben, zeggen nu al: laten we mensen nu ontslaan, zodat we niet die transitievergoeding hoeven te betalen, zodat we nog niet op die termijn zitten. Dus daarvan worden mensen nu al de dupe. Wat doet het kabinet om dat soort situaties te voorkomen?

Minister Asscher:
Ik denk niet dat je op de tweede dag dat een wet van kracht is kunt zeggen dat je weet hoe die wet werkt. Je kunt wel zien dat bedrijven reageren op zo'n wet. Op een arbeidsmarkt van 8 miljoen mensen zijn er vele verhalen en vele reacties te vinden, dat is allemaal waar, maar oprecht kun je niet als het ontslagrecht na 70 jaar gewijzigd is, een jaar na die wijziging zeggen: wij weten hoe die wet uitpakt. Je kunt ook niet als het flexrecht na 20 jaar gewijzigd is, één dag na de inwerkingtreding zeggen: ik weet hoe die wet uitpakt. Je ziet bij grote veranderingen altijd dat daarop geanticipeerd wordt. Je ziet bij grote veranderingen altijd dat bedrijven die net uit de crisis komen eerst ieder risico mijden. In de kinderopvang is dat ultiem het geval. Uiteindelijk gaat het bij al die bedrijven en al die werknemers echter om de vraag wat de goede vorm voor de arbeidsrelatie is. Je kunt niet aan de hand van de voorbeelden op dag twee van de werking van de wet zeggen dat je al weet hoe de wet in de loop van de jaren zal uitpakken. Dat kan echt niet.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Bij de behandeling van de wet waren we natuurlijk ook al bezorgd dat dit een van de effecten zou zijn. Nu zien we dat er inderdaad werkgevers zijn die aangeven dat ze mensen geen twee jaar in dienst zullen houden, omdat ze niet weten of ze hen op de langere termijn wel in dienst kúnnen houden. In die zin maakt het niet uit dat de wet nog maar twee dagen van kracht is. We wisten van tevoren al dat dit de effecten konden zijn en dat zien we nu ook. Er is geen enkele reden om te denken dat werkgevers over een of twee jaar anders zullen handelen. Die onzekerheid zal er altijd zijn. Het is beter om nu wat te repareren en de wet alsnog tot een succes te maken dan om over drie jaar te moeten concluderen dat er zo veel mensen zijn die hun baan hebben verloren, en de wet dan aan te passen. Het is beter om hem nu te repareren.

Minister Asscher:
De opmerking "het maakt niet uit hoe lang de wet van kracht is" vind ik een wel heel opmerkelijke houding tegenover een wet waar je zelf voor hebt gestemd. Volgens mij maakt dat wél uit. Het is niet zo dat we drie jaar met de armen over elkaar gaan zitten wachten. We zijn permanent met elkaar in debat over de arbeidsmarkt, en dus ook over de werking van deze wet. We hebben ook al laten zien dat dit kan leiden tot aanpassing als dat nodig is. Om nu, op dag twee, te zeggen dat we de balans in de wet tussen werkgevers en werknemers eenzijdig verstoren, vind ik echt een miskenning van het gewicht van de wetgevingspraktijk en van dit huis. Er is een wet aangenomen waarvan je niet van tevoren alle effecten kent. Dat is bij alle wetten zo. Als je alles al weet, hoef je geen wet aan te nemen. We hebben afgesproken om vervroegd te evalueren, juist omdat dit heel belangrijk gevonden wordt. Dat geldt voor zowel mevrouw Voortman als voor mij. Op dag twee vind ik het buiten de orde om te zeggen: laten we de wet nu maar aanzienlijk wijzigen. Dan ben je pas echt aan het experimenteren. Ik vind dat niet verstandig.

Er is gevraagd of we dan gaan zitten wachten. Het antwoord daarop is nee. We blijven hiernaar kijken. Als mij problemen ter ore komen, wil ik daarop reageren. Daar ga ik in alle openheid met de Kamer over in debat. Ik ga niet alle partijen aanspreken. Ik denk dat degenen die verantwoordelijk zijn voor hun geledingen zelf een grote taak hebben, bijvoorbeeld in goede voorlichting over de ins en outs van de wet. Wat is wel en wat is niet aan de orde? Probeer daar zo realistisch mogelijk over te spreken. Dat is in het belang van werkgevers en werknemers.

De heer Heerma en mevrouw Voortman vroegen naar de mogelijkheid van langjarige tijdelijke contracten. Ik heb daarnaar gekeken, omdat zij hier ook tijdens de wetsbehandeling al over spraken. Het gaat dan om langjarige, niet tussentijds opzegbare contracten. Het voordeel daarvan zou zijn dat je langer in dienst bent, maar vanuit het perspectief van de werkgever is er het nadeel dat hij in die langjarige periode niets kan. Hij moet het hele contract uitbetalen. Bovendien zal daarna alsnog een transitievergoeding verschuldigd zijn. Daarom heb ik toen met sociale partners besproken of hier nou behoefte aan is en of dit nou voorziet in een behoefte in de markt. Zouden werkgevers hiervan gebruik gaan maken? Zou dat in het belang zijn van beide partijen? De boodschap was toen — ik zeg nadrukkelijk "toen" — unisono nee. Ik begrijp heel goed uit welke behoefte dit voortkomt. Ik wil wel aan de Kamer toezeggen dat ik deze mogelijkheid opnieuw zal voorleggen als ik de sociale partners uitnodig om mij hierover bij te praten. Destijds is door de Kamer een motie aangenomen die vroeg om hiernaar te kijken. Dat schept voor mij de verplichting om dat ook serieus te doen. Dat heb ik gedaan en ik ben toen tot het oordeel gekomen dat het niet veel zou opleveren. Ik zeg dus toe om daarover opnieuw met sociale partners in gesprek te gaan. Mocht het zo zijn dat men er nu anders tegenaan kijkt, of dat het toch aantrekkelijker is dan toen gedacht werd, dan kan dit wel degelijk een verbetering zijn.

De heer Ulenbelt vroeg naar de recente publicatie in de Volkskrant over ontslagaanvragen bij UWV kort voor gisteren. Daarin werd zelfs gesproken van een ontslaggolf. Ik denk dat dat woord niet past bij de aantallen waarover het nu gaat. Weliswaar is er in week 26 een toename in vergelijking met de weken ervoor, maar als je het aantal per maand of per kwartaal bekijkt, zie je nauwelijks een verandering. Het woord "ontslaggolf" vind ik echt een beetje hysterisch in het licht van de echte ontslaggolven die wij de afgelopen jaren in de crisis over ons heen hebben gekregen. Als je het op maand- of kwartaalniveau bekijkt, dan zie je amper iets. Ook eerder dit jaar heeft UWV pieken gezien die in de buurt kwamen van het aantal dat wij nu in de week voor 1 juli zagen.

Overigens sluit ik niet uit dat werkgevers snel voor 1 juli alsnog een ontslagaanvraag indienen om de transitievergoeding te ontlopen. Dat betekent dat ze nog net even gebruik willen maken van een onrechtvaardigheid in het oude ontslagrecht, waarin je via de ene route niets meekreeg en via de andere route de kantonrechtersformule. Een van de redenen waarom wij het ontslagrecht aanpassen, is juist dat wij denken dat een reële vergoeding, niet heel hoog maar ook niet gratis, voor iedereen beschikbaar zou moeten zijn en niet alleen voor de mensen die het voordeel hebben dat ze bij de kantonrechter terecht zijn gekomen.

Een ontslagaanvraag is niet hetzelfde als een ontslagvergunning. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, dan zal er geweigerd worden. UWV zal dat doen op de wijze waarop het dat altijd doet, dat wil zeggen zorgvuldig. Ik ga er niet bijzonder achterdochtig naar kijken, maar ik sta er wel op dat het precies zo zorgvuldig gaat als het bij iedere aanvraag hoort te gaan. Als er geen grond is, als er geen goede redenen zijn, wordt het niet toegestaan.

De heer De Graaf vroeg hoeveel mensen hun werk zijn kwijtgeraakt door de Wet werk en zekerheid. Mevrouw Schouten vroeg om het monitoren van de invoeringseffecten. Ik zal niet ontkennen dat er zeker relaties zijn. Je ziet dat bedrijven anticiperen, daarop vooruitlopen, hun risico's willen afdekken. Eerder heb ik aangegeven hoe ik daartegen aankijk. Ik kan er geen aantallen bij geven. Er bestaat geen registratie inclusief de aanleiding waarom een contract niet verlengd wordt. Daar kan een veelheid van gronden achter zitten. Het is zelfs denkbaar dat het gaat om iemand die toch al niet goed functioneerde, waarbij wordt gezegd dat het aan de wet ligt. Vice versa geldt dat ook. Je kunt ook iemand aannemen omdat zij mevrouw Schouten heet en je haar geweldig goed vindt. Er is dus geen volmaakte registratie van, maar ik zie wel degelijk dat er hier en daar overgangsproblemen zijn. Dit soort strategisch gedrag bij dit soort grote wetswijzigingen valt niet uit te sluiten of te vermijden. Ik vind het wel goed dat wij de in wet rekening houden met kleinere bedrijven. Dat is gebeurd met een amendement van de VVD inzake de transitievergoeding voor het mkb. Wij houden terecht rekening met oudere werknemers door gedurende een aantal jaren een hogere transitievergoeding mogelijk te maken. Op die manier dempen wij de overgangsproblemen, die er altijd zijn.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
De minister zegt dat hij geen exacte cijfers heeft, maar wij krijgen uit de media te horen dat er echt een piek in het aantal ontslagaanvragen te zien is. Ik neem aan dat de minister de krant ook leest en dat hij er misschien een telefoontje naar de kantonrechters tegenaan heeft gegooid. Wordt dat beeld herkend? Ziet men zo'n oploop? De minister spreekt van strategisch gedrag bij invoering van de wet, maar er komen steeds meer van dat soort strategische momenten, bijvoorbeeld straks na twee jaar. Dan ligt de keuze voor of iemand in vaste dienst moet worden genomen. Met andere woorden, dit gedrag blijft misschien nog wel even aanhouden. Onderkent de minister dat en, zo ja, wat heeft hij in zijn achterzak om te voorkomen dat dit echt praktijk gaat worden?

Minister Asscher:
Ik heb daarnet tegen de heer Ulenbelt gezegd dat wij UWV-cijfers hebben. Ik beschik niet over een totaaloverzicht van de aanvragen bij kantonrechters. Daar is ook geen registratie van. Een telefoontje met een aantal kantonrechters is prima voor de krant, maar dat is niet het soort informatie waar ik de Kamer heel veel dienst mee bewijs. Het zou bovendien heel onverstandig zijn als je bij de kantonrechter aangeeft: ik doe dit nu, want ik wil voordeel behalen met een goedkopere ontslagprocedure. Een goede kantonrechter zal dit niet onmiddellijk honoreren. Het is waar dat je strategisch gedrag ziet rond zo'n grote wijziging. Het is ook waar dat er nog veel meer strategische momenten komen. Dat verschilt natuurlijk. Je kunt niet zeggen: dat is 1 juli 2017 het geval. Dat verschilt. Dat hangt af van de termijnen die lopen, de cao's in de verschillende sectoren en de individuele arbeidsovereenkomst waarover het gaat. Dat is ook niet nieuw. Het is altijd zo dat er aan het einde van de dienstbetrekking een strategisch moment is waarop de vraag aan de orde komt of je met elkaar verder gaat of niet. Onder het oude recht, onder de oude ketenbepaling, was het ook al zo dat je na verloop van tijd voor de keuze komt te staan of het een vast dienstverband wordt of niet. Dat is veranderd. Het leven bestaat toch al uit een grote hoeveelheid strategische momenten. Dat geldt dus ook voor het arbeidsrecht. In die balans zijn inderdaad wijzigingen aangebracht met deze nieuwe wetgeving. Die balans moet ervoor zorgen dat mensen als er sprake is van vast en structureel werk, in meer gevallen de dienstbetrekking krijgen die daarbij hoort.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik zou ook willen dat het zo werkt. De minister zegt: ik weet het niet exact, maar er zit in ieder geval wel enige oploop in. Ik constateer echter uit een aantal gegevens dat dat strategische gedrag zich wel voordoet. Dat hadden we ook wel verwacht. Als we nog meer van dat soort strategische momenten krijgen, dan hoor ik de minister graag zeggen: let op beste mensen; als dit zo doorgaat, dan ga ik dit of dat van stal halen. Hij kan nu misschien al voorkomen dat het gaat gebeuren. Wat is zijn boodschap aan de praktijk?

Minister Asscher:
Dat zijn toch echt individuele afwegingen die een werkgever maakt ten opzichte van een werknemer. Je kunt niet in de beoordeling treden van een individueel bedrijf dat aan het einde van een tijdelijk contract komt te staan voor de vraag of het meneer X of mevrouw Y in dienst gaat nemen. Het zou ook niet passend zijn als ik nu zou zeggen: als men dan niet die keuze maakt, dan ... We weten dat er keuzes zijn op de arbeidsmarkt. Bedrijven hebben daarbij de verantwoordelijkheid om hun bedrijf gezond te houden en een verantwoordelijkheid als goed werkgever om netjes met hun mensen om te gaan. Zij hebben daar de spelregels voor die in dit huis worden gemaakt. De spelregels hebben we veranderd. Daar hebben we een andere balans in aangebracht. Als zij binnen die spelregels hun eigen keuzes maken, dan past het niet om daar nu weer allerlei andere elementen aan toe te voegen. Dat kan wel. Ik heb mevrouw Voortman alleen net voorgehouden dat het niet verstandig is op dat op 2 juli te doen. Je moet eerst bekijken of de wet inderdaad gaat doen wat hij behoort te doen. Je moet bekijken of men gewoon met de wet aan het werk gaat, nadat men aanvankelijk, zoals altijd, in sommige gevallen strategisch gedrag heeft vertoond. Een belangrijke geruststelling is wel dat ontslagaanvragen gewoon getoetst worden aan het geldende recht en dus niet hetzelfde zijn als ontslagvergunningen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik vind dat de minister zich hiermee toch te gemakkelijk ervan afmaakt. Hij heeft zelf op diverse momenten hier in de Kamer maar ook in alle interviews die hij de afgelopen week heeft gegeven, gezegd dat hij gaat ingrijpen als de wet niet doet wat hij moet doen. Ik heb hem eerst gevraagd of het beeld klopt dat er toch wel wat uitschieters zijn in het aantal ontslagaanvragen. Dat weet hij niet. Dat lijkt mij toch vrij nuttige informatie. Vervolgens heb ik hem gevraagd wat hij gaat doen als blijkt dat het wel zo is. Het antwoord daarop is: ja, dat moeten we dan allemaal maar later gaan bekijken. Dat is toch geen antwoord op al die mensen die nu ontslagen worden!

Minister Asscher:
Sorry, ik heb wel gereageerd op de cijfers over het aantal ontslagaanvragen bij het UWV. Je ziet daarin inderdaad dat er de afgelopen week een stijging is geweest. Die stijging billijkt niet het gebruik van het woord "ontslaggolf". Als je het bekijkt op maand- of kwartaalniveau, dan kun je dat niet zo groot maken. Bovendien is een ontslagaanvraag geen ontslagvergunning. De tweede bron die we hebben zijn de berichten van een aantal kantonrechters. Het kan heel goed dat kantonrechters het extra druk hebben rond de invoering van zo'n wet. Daar kun je nog niet uit afleiden dat we de wet moeten aanpassen. Als de beoogde doelen met deze wet onvoldoende worden bereikt, dan laten we die doelen niet varen, maar gaan we de wet aanscherpen, verbeteren en aanpassen. Dat heb ik wel gezegd. Ik weet dat we daar hetzelfde over denken. Ik vind het niet verstandig om naar aanleiding van een piekje in de ontslagaanvragen bij het UWV en een aantal kantonrechters dat het nu druk heeft, op 2 juli te zeggen: dan gaan we de wet dus aanpassen. Hoe je de wet moet aanpassen, dat is vers twee. Als we na verloop van tijd zeggen dat de wet toch aangescherpt moet worden, dan kun je twee kanten op. Je kunt de kant van de heer Mulder en de kant dat van de heer Ulenbelt op. Laat ik het zo maar zeggen. Ik denk dat het onverstandig is om daar nu een keuze in te maken. Ik heb daar ook wel mijn ideeën over, maar werknemers en werkgevers zeggen dat er nu een betere balans is gevonden dan onder het oude recht en dat wil ik respecteren. Dat moet nu in de praktijk gaan blijken.

De heer Ulenbelt (SP):
De minister was er als de kippen bij om ING en Nationale-Nederlanden, en DUO via de minister van Onderwijs, aan te spreken. Ik heb een hele serie bedrijven genoemd. Waarom gaat de minister die niet aanspreken?

Minister Asscher:
Ik zal niet alle bedrijven gaan aanspreken, maar als er een voorbeeld langskomt dat zo evident is als bij ING, dan zal ik daar niet over zwijgen.

De heer Ulenbelt (SP):
Dit is dus een uitnodiging aan het CNV en zijn meldpunt? Wordt er nu tegen hen gezegd "kom met je zaken naar de minister, dan gaat hij erachteraan"?

Minister Asscher:
Het CNV heeft van mij geen uitnodiging nodig. Dat is een heel actieve vereniging die heel enthousiast is.

De voorzitter:
Ik stel voor dat u verder gaat met de beantwoording van de resterende vragen.

Minister Asscher:
Ik kom op de vraag van de heer Mulder over de poster van de Vereniging Arbeidsrecht Advocaten Nederland, de VAAN. Daarop staat dat schema dat zij heeft gemaakt. Zij heeft dat op extreem groot papier uitgedraaid. Het is jammer dat de heer Mulder het niet heeft meegenomen. Ik zie iemand achter in de zaal het nu omhoog houden. Dit is de opgerolde versie. Je kunt er bijna de hele muur van de Tweede Kamer mee behangen. Laat ik er het volgende over zeggen. Ik heb een groot aantal arbeidsrechtjuristen in mijn familie. Ik verzeker u dat iedere wet op zo'n poster kan worden afgedrukt. Laat dat maar aan juristen over, zeker als het hun businessmodel is en zij hun geld willen verdienen door aan mensen te vertellen: poeh, dit is ingewikkeld; hier hebt u een heel goede, dure advocaat voor nodig. Dat begrijp ik dus allemaal, maar het is niet het enige waarnaar we moeten kijken. We moeten bekijken of er eenduidigheid is in de routes. In plaats van de mogelijkheid om te bekijken wat het goedkoopste is, ga je bij wanpresteren naar de kantonrechter en bij economische noodzaak naar het UVW. We moeten kijken naar de snelheid van de procedures. In de wet is vastgelegd dat er korte procedures zijn om een zaak te beoordelen. Dat is in het belang van de werkgever en de werknemer, want zij weten snel waar zij aan toe zijn. Voorts moet er een einde komen aan het onrecht dat de een niets krijgt en de ander een grote zak geld. Welk schema je ook maakt, die zaken staan buiten kijf.

Mevrouw Schouten vroeg waarom ik dan geïnteresseerd ben in de jurisprudentie. We weten dat er jurisprudentie gaat ontstaan. Dat is zeker in het begin belangrijk als een nieuwe wet wordt ingevoerd. Dat kun je griezelig vinden, maar het leidt ook tot rechtsvorming en meer duidelijkheid over de wijze waarop de rechter de wet uitlegt. Daarom zie ik daarnaar uit. Ik heb al eerder beloofd om dat nauwlettend in de gaten te houden.

De voorzitter:
Hoeveel tijd denkt de minister nog nodig te hebben voor de overige vragen?

Minister Asscher:
Niet zo veel meer.

De voorzitter:
Dan stel ik toch voor om eerst de vragen te doen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik had het idee dat dit blokje was afgerond. De vraag wat er na het aannemen van de wet gaat gebeuren met het ontslagrecht is ook bij de wetsbehandeling besproken. Het was daarbij interessant dat de VAAN juist heel expliciet zei: pas nu op; dit gaat ons heel veel werk opleveren en dat is niet de bedoeling. Het is dus niet zo dat de VAAN daar het signaal gaf "pas op; dit gaat ons werk ontnemen". De zorg was juist dat dit een stapeling van procedures zou opleveren. Door dit pleidooi te houden was zij dus eigenlijk een dief van haar eigen portemonnee, toch?

Minister Asscher:
Dat laatste is niet de zorg die mij het meest is bijgebleven, maar het klopt. De VAAN heeft op verschillende punten van de wet commentaar geleverd. Een aantal van haar suggesties om tot verbeteringen te komen, heb ik overgenomen, maar niet allemaal.

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Een heel korte, concrete vraag. Over drie jaar vindt een grote evaluatie van de wet plaats. De minister heeft in eerdere debatten over deze wet al aangegeven dat hij in het najaar, in ieder geval voor de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken, nog terugkomt op de werking van de wet. Mijn specifieke vraag, die eigenlijk ook aan de orde kwam in de discussie met mevrouw Schouten, is de volgende. Wat kun je kwalificeren als een overgangsprobleem, hoe erg dat ook is voor de individuele werknemer, en wat zou erop kunnen wijzen dat de wet niet helemaal werkt zoals wij die bedoeld hebben? Kan de minister daarop ingaan in de rapportage die hij ons al heeft toegezegd?

Minister Asscher:
Dat zal ik zeker doen. Dat zal een kwalitatieve duiding zijn; ik denk dat iedereen dat begrijpt. Toen ik de toezegging aanvankelijk deed, heb ik dat ook meegegeven. Het is geen totaalregistratie, maar ik ga echt mijn best doen — het zal ook wel weer gekleurd worden door de informatie die ik al dan niet heb — om bij de begroting een kwalitatieve duiding te geven aan wat ik zie. Ik zal indien mogelijk proberen om onderscheid te maken tussen wat je zou kunnen kwalificeren als een overgangsprobleem of iets wat weleens structureel zou kunnen gaan gelden voor de werking van de wet. Overigens is de grote evaluatie na vijf jaar. Na drie jaar evalueren we een deel van de wet vervroegd. Dat is, zo zeggen mensen die verstand hebben van wetsevaluaties, al hartstikke vroeg. Kijk naar het onderwijs. Op 1 juli 2016 eindigt het overgangsrecht. De wet is dan pas twee jaar in werking getreden als wij hem al gaan evalueren. Waarschijnlijk kun je er dan ook nog niet alles over zeggen.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik had wat zorg dat ik een bepaald onderdeel van een interview met de minister in een van de kranten zo moest lezen dat de minister eigenlijk zei: wat er ook gebeurt, die eerste drie jaar verander ik de wet niet. Ik heb hem vandaag toch goed begrepen dat als daartoe aanleiding is — hij wil daar niet op vooruitlopen — de wet al eerder zal worden veranderd, mocht blijken dat we echt tegen knelpunten aanlopen?

Minister Asscher:
Ik vind dat je nooit moet zeggen dat de wet nooit gewijzigd zal worden. Iedereen die zegt dat 70 jaar de normale termijn is voor het ontslagrecht, vind ik wel heel optimistisch over de houdbaarheid van deze wet. Ik zie aan het gezicht van de heer Van Weyenberg dat hij dit een net iets te afhoudend antwoord vindt. Ik kies er bewust voor om tegenwicht te bieden aan alle "supersnelevalueerders", mensen die nog voordat de wet in werking is getreden al weten wat er allemaal anders moet. Die duw ik echt terug. Maar het is natuurlijk niet zo dat je de wet niet kunt wijzigen. Het is ook niet zo dat we, als we het er met elkaar over eens zijn, Kamer en kabinet, dat verbetering mogelijk is, daarmee gaan wachten. Laten we de kwaliteit van het wetgevingsproces alsjeblieft hoog houden door serieus te evalueren als de wet zijn werk heeft kunnen doen. Natuurlijk, als verbeteringen mogelijk zijn, gaan we die niet uit de weg, zo heb ik ook bewezen, anderhalve maand geleden.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik vroeg ook niet om de wet vandaag aan te passen. Ik ben ook nieuwsgierig hoe die in de praktijk werkt. Ik ben blij dat die ban, die ik in het interview even meende te lezen, niet aan de orde is.

De voorzitter:
U hebt geen behoefte aan een tweede termijn, hoor ik?

De heer Van Weyenberg (D66):
Dit was een dusdanig lang antwoord, dat ik dacht: laat ik proberen om het kort samen te vatten.

De voorzitter:
Het is goed.

Minister Asscher:
De Kamer vindt terecht dat de overheid het goede voorbeeld moet geven. Dat vind ik ook. In reactie op de motie van de Kamer heeft collega Blok eind mei mede namens mij en de rest van het kabinet een brief gestuurd waarin staat hoe we als Rijk willen omgaan met de geest van de Wwz. Uitgangspunt is dat voor structureel werk vaste aanstellingen als ambtenaar worden geboden, niet wordt meegewerkt aan het omzeilen van allerlei bepalingen en uitzendkrachten alleen worden ingezet voor kortdurend tijdelijk werk. Eerder was al besloten dat payroll wordt afgebouwd bij het Rijk. Bij de verdere afbouw zal als uitgangspunt gelden dat payrollers die structureel werk verrichten, in dienst komen van het Rijk. Om die reden zijn 30 van de 49 payrollers in dienst genomen bij het Rijk. Er is gevraagd naar die overige 19 personen. Dat kan ik nu niet beoordelen, dat vergt een specifieke beoordeling van die 19 gevallen. Ik ga er even van uit dat mijn collega die brief, die mede namens haar is verstuurd, getrouw uitvoert.

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter?

De voorzitter:
Ik wil echt dat we een beetje vaart zetten met dit debat. U hebt al twee interrupties gehad, mijnheer Van Weyenberg. U mag één vraag stellen.

De heer Van Weyenberg (D66):
Het ging mij puur om DUO. De minister citeert de helft van de brief van minister Blok. Die zegt namelijk dat hij als lijn zal hanteren dat voor structurele werkzaamheden voor het Rijk mensen in dienst worden genomen, waarna een cruciale zin volgt: dit geldt in ieder geval voor de payrollmedewerkers met een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Dat is de zin die ervoor zorgt dat ik spanning proef tussen wat er nu bij DUO gebeurt en wat minister Blok namens het kabinet aan de Kamer heeft geschreven.

De voorzitter:
Dat was een toelichting.

Minister Asscher:
Dat ik een deel van de zin niet citeerde, deed ik niet bewust. Het klopt dat dat er staat. Hoe dat vervolgens in de praktijk wordt uitgevoerd, kan ik nu niet beoordelen aan de hand van de vragen van de heer Van Weyenberg. Hij heeft helemaal gelijk, dat staat in de brief namens het kabinet.

De heer Van Weyenberg en de heer Heerma vroegen ook hoe het zit met de ketenbepaling voor ambtenaren. Waarom geldt die niet? De aanpassingen van de Wwz zijn doorgevoerd in het Burgerlijk Wetboek. Dat geldt nu nog niet voor ambtenaren, dat is bekend. Voor hen geldt nog het ARAR. Nadat de Wet normalisatie rechtspositie ambtenaren is ingevoerd, geldt het BW voor iedereen die aan het werk is in dit land, dus ook voor ambtenaren. De ketenbepaling zoals die is maakt deel uit van het bestaande ARAR. Dat wijzigen, is niet iets wat je via de Wet werk en zekerheid doet. Dat kan bijvoorbeeld via de nieuwe cao waarover gesproken wordt en waarover de Kamer gisteren naar ik meen nog met minister Blok heeft gesproken. Ik zou het goed vinden als in de nieuw cao het ARAR ook wordt aangepast aan het BW, net zoals dat voor andere werknemers geldt; geen misverstand daarover.

De heer Ulenbelt stelde een vraag over duurdere flexibele arbeid. Dat kan. Sterker nog, het gebeurt al. In een aantal sectoren met een vrij hoge seizoensmatige WW-instroom kennen we premiegroepen voor de WW-sectorpremie. In de agrarische sector, de bouw, de horeca, het schildersbedrijf en de culturele instellingen wordt een hogere sectorpremie betaald bij korte dienstverbanden. Premiegroepen maken contracten die korter dan een jaar duren duurder dan contracten die langer dan een jaar duren. De sectorpremie WW voor korte contracten is in de praktijk drie tot zeven keer zo hoog als de sectorpremie voor langdurige contracten. In de agrarische sector bedroeg de sectorpremie in 2014 voor langjarige contracten 1% en voor korte contracten 7,6%. Voor het schildersbedrijf gaat het om 3,6% tegenover 15,9%.

Mevrouw Vermeij wijst erop dat ook de WW wijzigt, maar dat dit onderbelicht blijft. Dat is waar. Per 1 juli hebben we de inkomstenberekening in de WW. Overigens, de afgelopen twee weken is dat weer wat minder onderbelicht door de discussie over de ingrijpendheid van die wijziging. Werknemers moeten namelijk zelf hun inkomsten opgeven, zodat er een correcte verrekening kan plaatvinden, met als doel dat je van iedere verdiende euro 30 cent mag houden. Dat mag inderdaad nog wat breder bekend gemaakt worden. UWV verzorgt voorlichting over dit onderdeel van de wet. Op de site is ook uitgebreide informatie te vinden over de consequenties van de wijzigingen in de WW. Ook zijn de bestaande WW-gerechtigden met een brief geïnformeerd, namelijk dat de wet voor hen niets verandert. Nieuwe WW-gerechtigden worden al helemaal expliciet gewaarschuwd voor de veranderingen in de WW. Sinds half juni brengt UWV via radiospotjes de veranderingen onder de aandacht. Nieuwe WW-gerechtigden worden niet alleen per brief maar ook per app geïnformeerd.

Tot zover in eerste termijn.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we nu toegekomen aan de tweede termijn. Ik neem tenminste aan dat daaraan behoefte is. Dat is het geval, zie ik. De spreektijd is één minuut en twintig seconden, inclusief het indienen van moties.


Termijn inbreng

De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. Laat ik beginnen met een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat werkgevers minder vaak voor flexcontracten zullen kiezen indien flexwerkers voor hen duurder zijn dan werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;

overwegende dat de WW-premie en de ontslagvergoeding middelen zijn om de werkgeverslasten voor flexwerkers te verhogen en voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te verlagen;

constaterende dat hiertoe goede inhoudelijke argumenten zijn, aangezien het niet toekennen van een ontslagvergoeding aan werknemers met een tijdelijk contract van korter dan 24 maanden ongelijkheid schept en een ongewenste tweedeling met werknemers die een langer contract hebben en dat het instroomrisico in de WW voor flexwerkers vier keer hoger is dan voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;

verzoekt de regering om binnen zes maanden voorstellen aan de Kamer te presenteren waardoor de werkgeverslasten voor flexwerkers stijgen en voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ulenbelt en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72 (33818).

De heer Ulenbelt (SP):
Ik heb een déjà vu na de debatten over de Wet zekerheid en flex uit 1996. Toen werd ook gezegd: het komt allemaal goed. Dat we nu deze wet hebben, komt onder andere doordat in die tijd niet goed is geluisterd. Dus nogmaals, minister, wilt u de signalen van personeelsbazen en van bonden serieus nemen en dan onmiddellijk, maar dan ook onmiddellijk, maatregelen treffen om die tweedeling te voorkomen?

De heer Pieter Heerma (CDA):
Voorzitter. De afgelopen weken zijn in de media breed vanuit de Kamer maar ook door tal van werkgevers en werknemers zorgen geuit over deze wet, heel specifiek over de seizoensarbeid. Een oplossing leek niet in zicht. Ik ben blij dat de minister hier aangeeft dat werkgevers en werknemers zeggen samen tot een oplossing te willen komen, dat hij ze ook actief uitnodigt om deze zomer bij hem langs te komen en dat de Kamer hierover voor het nieuwe politieke seizoen een brief krijgt. Als het resultaat is dat ze er niet uit komen, hoeft er niet per se een korte brief te volgen, want het probleem is daarmee niet weg.

De minister zegt dat het te vroeg is om nu al een oordeel te hebben over de ketenregeling. Ik wil hem eraan herinneren dat diverse fracties bij de behandeling van de wet al …

De voorzitter:
U moet overgaan tot het voorlezen van de moties, anders komt u in de knel met uw spreektijd.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de verkorting van de ketenregeling tot twee jaar voor veel flexwerkers zal betekenen dat zij eerder hun baan verliezen;

van mening dat het niet wenselijk is dat de draaideur van de arbeidsmarkt sneller gaat draaien;

verzoekt de regering om de ketenregeling voor tijdelijke contracten terug te brengen naar de oorspronkelijke drie jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Pieter Heerma en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73 (33818).

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. Ik hoop inderdaad dat de minister ons in de loop van de zomer goed nieuws kan brengen, niet alleen over het seizoenswerk in de land- en tuinbouw maar zeker ook in bijvoorbeeld de recreatiesector. Ik verwacht inderdaad een lange brief als blijkt dat er problemen zijn en de polder er niet uitkomt. Volgens mij is dan de minister aan zet om zelf met voorstellen te komen.

Ik ben blij dat de minister zegt: ik sluit een wetswijziging niet uit als er problemen zijn; ik hoop dat het niet nodig is, maar als het zo is, zal ik optreden. Dat geldt wat mij betreft zeker ook ten aanzien van die drie versus zes maanden in de ketenbepaling.

Ik dien de volgende motie over DUO in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet op 29 mei schriftelijk aan de Kamer heeft toegezegd dat payrollmedewerkers met een arbeidscontract voor onbepaalde tijd door het Rijk in dienst worden genomen;

constaterende dat ondanks deze toezegging de Dienst Uitvoering Onderwijs voornemens is om 19 van de 49 payrollmedewerkers met een arbeidscontract voor onbepaalde tijd toch niet in dienst te nemen;

overwegende dat het kabinet niet alleen moet handelen naar de geest van het sociaal akkoord, maar ook zijn eigen beloften moet nakomen;

verzoekt de regering om, conform de brief van 29 mei, in ieder geval alle payrollmedewerkers met een arbeidscontract voor onbepaalde tijd ook daadwerkelijk in dienst te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74 (33818).

De heer Van Weyenberg (D66):
Belofte maakt schuld. Er kunnen redenen zijn waarom dat wellicht ingewikkeld is, maar dan had het kabinet het ook niet moeten beloven. Ik heb de minister goed gehoord. Hij hoopt dat het goed gaat in de praktijk. Ik ben ook bereid om de motie aan te houden, maar dan vraag ik de minister om voor het einde van het reces de Kamer te informeren over de vraag of de belofte ook is nagekomen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dien de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel werknemers met een tijdelijk contract hun baan verliezen, omdat de mogelijkheid om te werken met een flexibel contract is beperkt tot maximaal twee jaar;

overwegende dat een langer tijdelijk contract weliswaar niet de zekerheid van een vast contract geeft, maar wel meer keuzevrijheid en werkzekerheid voor flexwerkers biedt en een brug kan slaan tussen vast werk en flexwerk;

constaterende dat meerjarige contracten al mogelijk zijn, maar alleen als eerste contract;

verzoekt de regering om in overleg met sociale partners voorstellen te doen om meerjarige tweede contracten mogelijk te maken

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Pieter Heerma en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75 (33818).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat overheden veel organisaties, bijvoorbeeld op het gebied van zorg en welzijn, medefinancieren;

overwegende dat hierbij vaak wordt gewerkt met kortdurende financiering, waardoor deze organisaties geen vaste contracten kunnen bieden;

verzoekt de regering, in overleg met sociale partners te onderzoeken hoe, waar mogelijk, langduriger financiering door overheden kan worden bewerkstelligd, zodat organisaties die overheidsbudget krijgen, gemakkelijker mensen in vaste dienst kunnen nemen en/of meerjarencontracten kunnen bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76 (33818).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Rijk het goede voorbeeld heeft gegeven en schoonmakers weer in dienst neemt;

overwegende dat ook provincies, gemeenten en uitvoeringsorganisaties taken als schoonmaak, catering en beveiliging vaak nog uitbesteden;

verzoekt de regering, met voorstellen te komen om te stimuleren dat lagere overheden en overheidsorganisaties meer mensen in dienst nemen in plaats van uit te besteden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77 (33818).

Mevrouw Vermeij (PvdA):
Voorzitter. Geen moties van mijn hand en eigenlijk ook geen vragen. Ik wil alleen opmerken dat zo'n debat ook tot een goede oplossing kan leiden. Het overleg dat de minister heeft aangekondigd en waarover wij in de zomer zullen worden geïnformeerd, heeft grote steun van mijn fractie.

Wij zien een grote hervorming. Na 70 jaar wordt het ontslagrecht hervormd. Na twintig jaar vinden er grote veranderingen plaats ten aanzien flexibele arbeid. Na tien jaar wordt de WW opnieuw vormgegeven. Dat vraagt veel, van werknemers en van werkgevers en van de wijze waarop we het overleg in dit land hebben georganiseerd.

Ik ben blij met de toezegging dat we nog voor de behandeling van de begroting van Sociale Zaken een kwalitatieve analyse krijgen, naast een analyse van wat tijdelijke problemen zijn en wat wellicht structurele effecten van deze wet zijn. Hoe gaan we verder? Daar zullen we als Kamer nauwlettend op letten. Dat geld zeker voor de PvdA-fractie.

De heer Anne Mulder (VVD):
Voorzitter. Goed om te horen dat in de land- en tuinbouwsector wordt gesproken over het bedenken van een oplossing voor seizoenswerkers. Dat is in het belang van de ondernemers en van de werknemers in die sector. Wij begrijpen dat de minister zegt: als er in een sector problemen zijn met seizoenswerkers, zijn de sectoren eerst zelf aan zet. Wij begrijpen dat. Als de minister vooraf zegt "ik heb de oplossing", loop je het risico dat partijen op hun handen gaan zitten, en dat is niet bevorderlijk voor de oplossing. Tegelijkertijd rekenen wij erop dat de minister van Werkgelegenheid dat wel doet als partijen niet tot een oplossing komen en hun verantwoordelijkheid niet nemen, net zoals hij heeft laten zien bij de zogeheten terugwerkende kracht van de transitievergoeding. Daarvoor heeft hij zelf een oplossing geformuleerd.

Wij blijven benieuwd naar het zogeheten beeld, de stand van zaken, met betrekking tot seizoenswerkers dat is toegezegd voor januari, een halfjaar na inwerkingtreding van deze wet.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. Van mijn hand ook geen moties, omdat de minister inmiddels heeft toegezegd dat hij in overleg zal gaan om te bezien welke oplossingen kunnen worden gevonden voor de seizoensarbeiders. Daar danken wij hem ook hartelijk voor. Wij zijn erg benieuwd naar de uitkomst daarvan.

Dat gezegd hebbende, wil ik wel aangeven dat dit, zoals net in een interruptie al aan de orde kwam, niet het enige moment zal zijn. Dit zal door blijven gaan op sommige onderdelen. Dan wil ik graag dat de minister goed zicht houdt op de ontwikkelingen in de praktijk. Wij krijgen inderdaad een overzicht daarvan. Meer nog wil ik dat hij alvast gaat bedenken wat een middel kan zijn om te laten zien "dit is niet in de geest van de wet", zoals hij dat zelf noemt. Alleen maar zeggen dat het niet zo hoort, maakt niet zo veel indruk, helaas. Dan moet de minister ook iets kunnen leveren. Ik wil hem vragen om eventueel al in het najaar hierover na te denken, samen met de Kamer.

De heer Klein (Klein):
Voorzitter. Allereerst excuses dat ik de eerste termijn van de Kamer niet kon bijwonen. Ik moest namelijk het vrijzinnige geluid laten horen over de commerciële radiozenders.

Ik ben tevreden met de beantwoording van de minister in eerste termijn. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering met de Wet werk en zekerheid de intentie heeft de werknemer meer werkzekerheid te geven en werkloosheid tegen te gaan;

overwegende dat de werkloosheid onder 45-plussers nog altijd hoger is dan onder de andere leeftijdsgroepen;

overwegende dat het belangrijk is om de arbeidspositie van de 45-plusser aantrekkelijker te maken voor de werkgever;

verzoekt de regering, in overleg met de sociale partners 45-plussers niet onnodig extra duur te maken door overbodige en dus af te schaffen extra vrije dagen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78 (33818).

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik ben altijd heel kritisch op dat soort ouderendagen, maar hoe verwacht de heer Klein dat de minister dit zal gaan oplossen?

De heer Klein (Klein):
Door, zoals in de motie is aangegeven, in overleg te treden met de sociale partners, om met hen een goed overleg te hebben en aan te geven dat het wenselijk is om dit te doen.

De vergadering wordt van 13.30 uur tot 13.33 uur geschorst.


Termijn antwoord

Minister Asscher:
Voorzitter. Ik loop alleen even de moties langs. In de motie op stuk nr. 72 van de heer Ulenbelt en mevrouw Voortman wordt het doel dat we allemaal nastreven met concrete voorstellen ingevuld. Dat is sympathiek. Ik heb in het debat echter al aangegeven dat ik 2 juli te vroeg vind om dit soort voorstellen te gaan uitvoeren. Mijn verzoek zou zijn om de motie aan te houden. Als dat niet kan, moet ik haar nu ontraden.

In de motie op stuk nr. 73 wordt de regering verzocht om de ketenbepaling terug te brengen naar de oorspronkelijke drie jaar. Deze motie moet ik ontraden. Ik zie aan het gezicht van de heer Heerma dat hij wel teleurgesteld is, maar niet verrast.

De motie op stuk nr. 74 van Van Weyenberg is ondersteuning van beleid. Ik heb daar geen moeite mee.

In de motie op stuk nr. 75 wordt de regering verzocht om in overleg met sociale partners voorstellen te doen. Dat heb ik reeds toegezegd. Ik laat deze motie dus aan het oordeel van de Kamer. Ik hoop dat overleg op niet al te lange termijn te kunnen voeren.

De motie op stuk nr. 76 van mevrouw Voortman moet ik ontraden. Hierbij zouden de verschillende onderscheiden begrotingen een rol kunnen spelen, als de Kamer die behoefte voelt. Ik moet deze motie vanuit mijn positie echter ontraden.

Wat betreft de motie op stuk nr. 77: daar gaan lagere overheden zelf over. Dat wil echter niet zeggen dat mijn collega-minister Plasterk daar niet met hen over in gesprek kan en zal gaan. De motie moet ik ontraden, maar die toezegging wil ik wel doen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik wil even de toezegging bij de motie op stuk nr. 77 samenvatten. De minister geeft aan dat de minister van Binnenlandse Zaken hierover in overleg gaat met de andere overheden.

Minister Asscher:
Ja.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dan houd ik de motie op stuk nr. 77 aan.

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Voortman stel ik voor, haar motie (33818, nr. 77) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Bij de motie op stuk nr. 76 gaf de minister aan dat ik dit bij de te onderscheiden begrotingen aan de orde moet stellen. Dit lijkt mij echter juist een algemeen punt, dat bij al die begrotingen speelt. Dan is het toch logisch dat ik de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierop aanspreek. Hij heeft hier dan een coördinerende rol in, toch?

Minister Asscher:
Dat vind ik voor dit moment echt te ver gaan. Ik moet de motie dan gewoon ontraden.

De motie op stuk nr. 78 van de heer Klein moet ik ook ontraden. Dit is aan de cao-partijen: zij moeten zelf hun werk kunnen doen. Zoals blijkt uit de bouw-cao, slagen ze daar ook in. Mijn bemoeienis daarbij zal het proces niet vergemakkelijken.

De heer Anne Mulder (VVD):
Ik kon niet goed verstaan wat de minister zei over de motie op stuk nr. 75 van de collega's Voortman, Heerma en Van Weyenberg. Hij heeft dat reeds toegezegd, zei hij, maar heeft hij de motie nou ontraden of zei hij "oordeel Kamer"?

Minister Asscher:
Ik zei "oordeel Kamer". Ik heb net in het debat al aangegeven bereid te zijn dat overleg te voeren en, als er inderdaad behoefte aan is, met voorstellen te komen. Ik heb wel aan enig verwachtingsmanagement gedaan, omdat ik al eerder een rondje heb gedaan. Als mevrouw Voortman echter gelijk heeft en dit voorziet in een grote behoefte, dan ben ik daartoe bereid. Ik ga wel eerst dat overleg voeren, maar er staat ook "in overleg" en niet "na overleg". Om die reden laat ik de motie aan het oordeel van de Kamer.

De heer Ulenbelt (SP):
Er staat niet alleen maar "in overleg" gaan. Je gaat "in overleg" om iets te bereiken. Als de minister dit wel overneemt, snap ik niet waarom hij mijn motie niet overneemt. Als de minister consistent wil zijn, moet hij deze motie ontraden.

Minister Asscher:
Ik ben altijd erg blij met de consistentieadviezen van de heer Ulenbelt. Welke motie van de heer Ulenbelt zou ik anders moeten preadviseren?

De heer Ulenbelt (SP):
Die op stuk nr. 72. Maar het gaat mij om de motie-Voortman op stuk nr. 75, waarvan de minister zegt "oordeel Kamer".

Minister Asscher:
Ik heb net al in het debat aangegeven bereid te zijn om opnieuw dat overleg aan te gaan. Ik ben alleen maar bereid om daar voorstellen toe te doen als dat overleg iets zou opleveren. Dus ik zie die motie als een codificatie van dat deel van het debat dat wij met elkaar gevoerd hebben. Dat is echt wat anders dan nu eenzijdig ingrijpen in het overleg tussen werkgevers en werknemers over de premies.

De heer Klein (Klein):
Over consistentie gesproken, in mijn motie geef ik juist aan dat de minister alleen in overleg hoeft te treden. Hij heeft gelijk als hij zegt dat dat een aangelegenheid is van sociale partners, maar daarom vraag ik ook om in overleg te treden. Dat is wat de motie doet. Dat is consistent.

Minister Asscher:
Het verschil is dat het overleg waar mevrouw Voortman het over heeft, een overleg is met sociale partners over iets wat wij hier doen. De motie van de heer Klein ziet op een overleg dat echt aan sociale partners zelf is. Vandaar dat de heer Klein bij interruptie net de vraag kreeg: hoe wilt u dat eigenlijk bereiken? Nogmaals, sociale partners volgen dit debat op de voet. Die zitten allemaal ademloos voor de televisie. Die weten dat de heer Klein deze opvatting heeft. Wij voegen daar niets aan toe door een motie aan te nemen die mij vraagt om die opvatting nog eens over te brengen aan sociale partners.

De voorzitter:
Dank u wel. Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Over de ingediende moties gaan wij vanavond stemmen.

De vergadering wordt van 13.39 uur tot 13.52 uur geschorst.

Voorzitter: Van Miltenburg

Integratieonderwerpen

Integratieonderwerpen

Aan de orde is het VAO Integratieonderwerpen (AO d.d. 04/06).


Termijn inbreng

De heer Potters (VVD):
Voorzitter. Ik probeer het kort te houden. De minister heeft in zijn brief van 5 juni jongstleden het voornemen aangekondigd om Turkse imams op kosten van de Staat taalcursussen aan te bieden als ze in Nederlandse moskeeën komen werken. De VVD vindt dat volstrekt onwenselijk. Taalcursussen zijn en blijven een verantwoordelijkheid van de Turkse gemeenschap zelf. De kosten daarvan moeten niet worden afgewenteld op de Nederlandse belastingbetaler. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 3 juni 2015 aangeeft met o.a. een verwijzing naar de Duitse benadering dat hij met Diyanet de mogelijkheden wil bekijken om cursussen Nederlands aan te bieden aan imams die vanuit Turkije worden uitgezonden naar Nederland;

constaterende dat de regering in overleg is met de Marokkaanse regering teneinde de integratie van Marokkaanse Nederlanders te bevorderen;

overwegende dat dit kan leiden tot ongewenste beïnvloeding en segregatie;

overwegende dat het vreemd is om imams in het licht van inburgering anders te behandelen dan andere Turkse onderdanen en dat dit ook niet strookt met het principe van scheiding van kerk en staat;

overwegende dat Diyanet een organisatie is die vooral gericht is op het versterken van de band met Turkije van Turken in het buitenland;

verzoekt de regering, geen cursussen Nederlands aan te bieden of te financieren voor imams die vanuit Turkije of Marokko worden uitgezonden naar Nederland, de samenwerking met Diyanet te staken en zich niet afhankelijk te maken van de landen van herkomst voor de integratie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Potters en Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96 (32824).

De heer Marcouch (PvdA):
Ik begrijp dat de collega van de VVD moeite heeft met de financiering, maar de motie gaat veel verder. Als die uitgevoerd wordt, kan de minister niets doen met gemeenschappen die bijvoorbeeld aan Diyanet gelieerd zijn. Ik wijs op de maatschappelijke problemen met radicalisering en de ambities in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme die ertoe oproepen om die samenwerking vorm te geven en tegengeluiden te organiseren. Deze motie zorgt ervoor dat dat straks allemaal niet kan. Hoe gaat de heer Potters dat dan oplossen?

De heer Potters (VVD):
Volgens mij is de motie helder en is het niet verstandig om met Diyanet een echt sterke band aan te gaan, zeker niet als het gaat om de integratie in Nederland. Dat is echt onze verantwoordelijkheid. We moeten niet afhankelijk zijn van dergelijke buitenlandse organisaties voor onze integratie. Wij zijn in ieder geval heel terughoudend en als het even kan, hebben we liever geen samenwerking.

De heer Marcouch (PvdA):
De heer Potters zegt "als het even kan", maar in de motie staat expliciet dat er geen samenwerking moet zijn. Collega Potters weet ook dat Turkse onderdanen niet verplicht zijn om de Nederlandse taal te leren. Ze zijn daarvan vrijgesteld bij verdrag. De minister probeert juist te regelen dat deze mensen desondanks de Nederlandse cultuur leren kennen, de taal spreken en bijdragen aan het tegengaan van het maatschappelijke probleem van radicalisering. Dit gebeurt conform het plan dat de VVD ook geaccepteerd heeft, namelijk het plan voor het aanpakken van jihadisme en radicalisering. Deze motie maakt dat allemaal onmogelijk, want ze is veel explicieter dan de toelichting doet voorkomen.

De heer Potters (VVD):
Volgens mij gaat deze motie niet zover dat ze de aanpak van jihadisme en radicalisering in de weg staat. Ik denk dat het wel belangrijk is dat we een duidelijk signaal afgeven dat we in Nederland aan de Nederlandse integratie moeten werken en dat we niet afhankelijk moeten zijn van buitenlandse organisaties voor de integratie van de Turken in Nederland. De heer Marcouch heeft gelijk dat men in het kader van het associatieverdrag niet verplicht is om de Nederlandse taal te leren, maar volgens mij is het wel heel verstandig om dit te doen.

De heer De Graaf (PVV):
Voorzitter. Ik heb twee moties van de zijde van de PVV. Voor alle partijen die moeite hebben met de motie van de heer Potters en mevrouw Karabulut heb ik zelf een heel korte gemaakt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister van SZW van zins is om in samenwerking met Turkse organisaties in Nederland taalcursussen voor imams te realiseren;

overwegende dat dit geen taak is van de overheid;

verzoekt de regering, af te zien van dit plan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 97 (32824).

De heer De Graaf (PVV):
Mocht de overweging partijen beletten om voor te stemmen, dan ben ik bereid om de overweging eruit te halen en de motie te wijzigen.

Voor de tweede motie roep ik september 2010 in herinnering. Toen dienden de heer Cohen, de heer Pechtold, mevrouw Sap en de heer Roemer een motie in om het tegengaan van islamisering geen doelstelling van beleid te laten zijn. We hebben nu wereldwijd gezien wat er gebeurt als je niets doet tegen islamisering. Daarom heb ik de motie omgedraaid. Ze luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de islam inherent intolerant en uitsluitend is en daarmee integratie van verschillende bevolkingsgroepen in de weg staat;

overwegende dat diegenen die van elders naar Nederland zijn gekomen, alsmede hun kinderen en kindskinderen, van Nederlandse belastingbetalers en de Nederlandse overheid altijd ruimhartig de kans hebben gekregen om een bijdrage te leveren aan de samenleving;

overwegende dat maatregelen, en in het bijzonder die maatregelen die samenwerking met islamitische organisaties voorstaan, zullen leiden tot verdere segregatie en tot ongelijkwaardige behandeling van mensen;

verzoekt de regering, de-islamisering tot een belangrijke doelstelling van beleid te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden De Graaf en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 98 (32824).

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter. Nederland heeft een acceptatieprobleem. Dat blijkt wel uit de moties die zijn ingediend. Daarom heb ik de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er ten aanzien van discriminatie-incidenten een stijgende trend waarneembaar is;

overwegende dat er meer mensen zijn die geïntegreerde mensen zouden moeten accepteren dan er mensen zijn die nog zouden moeten integreren;

overwegende dat participatie en integratie onmogelijk zijn zonder acceptatie;

verzoekt de regering, terugkerend onderzoek te doen naar het acceptatiegehalte van de Nederlandse bevolking jegens Nederlanders met een migrantenachtergrond om zodoende het acceptatiegehalte in Nederland blijvend te kunnen monitoren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99 (32824).

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik heb vanochtend tijdens het VAO over antidemocratische groeperingen, een motie ingediend naar aanleiding van het onderzoek van Motivaction. Ik heb excuses van de minister geëist. De minister heeft aangegeven dat hij dat niet wil doen, ondanks het feit dat de directeur van Motivaction heeft gezegd dat de minister het onderzoek niet had moeten publiceren en dat hij daarmee een stigma heeft geplaatst op de Turks-Nederlandse bevolking. Waarom biedt de minister niet gewoon excuses aan?

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik vind de motie erg mooi en ik denk dat u een terecht punt hebt. We hebben een groeiend probleem: er is een kloof tussen allerlei groepen. Maar behelst uw motie ook dat ook het acceptatiegehalte onder Nederlanders, ongeacht hun achtergrond, onderzocht moet worden?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Dat is in het verleden gebeurd. Wanneer wij spreken over acceptatie, dan hebben we het over wederzijdse acceptatie. Daarbij gaan we uit van de principes en de grondrechten in onze Grondwet. Die zijn inderdaad leidend. Het gaat niet om eenzijdige acceptatie, maar om wederzijdse acceptatie, waarbij we de waarden en normen in Nederland moeten kennen.

Mevrouw Karabulut (SP):
U vraagt dus de minister om ook aandacht te besteden aan de vraag op welke wijze groepen tegenover elkaar staan. Of dat nu groepen zijn met een migrantenachtergrond of niet, het gaat juist ook om mensen met een migrantenachtergrond. Er zou moeten worden onderzocht hoe het ermee staat, zodat we met iedereen vooruitkomen.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik begrijp het punt van mevrouw Karabulut. Waar het om gaat, is dat er in het verleden heel veel onderzoeken zijn uitgevoerd naar de dingen die zij net aankaart. Daar is al heel veel informatie over beschikbaar. Maar wat wij graag willen toevoegen aan die hele discussie is dat het van twee kanten moet komen. Als we spreken over integratie, zeggen we al twintig jaar lang dat het van twee kanten moet komen. Maar we zijn al twintig jaar bezig om het eenzijdig te benadrukken. Wij willen het echt ook de andere kant op laten plaatsvinden.

De heer De Graaf (PVV):
Ik ga even door op hetzelfde thema van acceptatie die van beide kanten moet komen. In het AO heb ik de percentages genoemd die in Koran, soera's en Hadith staan over jodenhaat, ongelovigenhaat en de opdrachten om ongelovige joden, homo's en geloofverlaters vooral te beoorlogen, te vermoorden, te onthoofden. Het zijn hoge percentages die daarover gaan. Dat houdt in dat anderen dus niet worden geaccepteerd vanuit de islam. Waarom focust de heer Kuzu zich dan alleen maar op de ontvangende samenleving, in plaats van op degenen die hier gekomen zijn en wekelijks op vrijdag in de moskee deze ideologie krijgen toegediend?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Omdat de heer De Graaf dat al tien jaar doet vanuit de andere kant. Hij neemt de woorden "wederzijdse acceptatie" ook in de mond — dat is een vooruitgang voor de PVV, hoewel ik me wel afvraag of dat mag van de heer Wilders — maar als hij het heeft over percentages, vraag ik hem die toch nog eens langs de meetlat te leggen. Uw werkelijkheid is namelijk totaal niet de werkelijkheid zoals die is beschreven in de Koran zoals ik die lees. De heer De Graaf probeert keer op keer een beeld neer te zetten van mensen in onze samenleving die crimineel zijn, die mensen zouden willen onthoofden. De stelling van de heer De Graaf dat een miljoen mensen in dit land misdadigers zouden zijn, klopt helemaal niet en daar neem ik volop afstand van.

De heer De Graaf (PVV):
De heer Kuzu heeft geen afstand te nemen van zijn eigen leugens, want ik heb die dingen niet gezegd.

De voorzitter:
Probeer via de voorzitter te praten, maar probeer elkaar niet van leugens te betichten. Want dan komt er geen einde aan het debat.

De heer De Graaf (PVV):
Dan had u in moeten grijpen bij de heer Kuzu, voorzitter. Hij staat hier leugens te verkondigen en taqiyya te bedrijven.

De voorzitter:
Luister. Stel gewoon een vraag aan mijnheer Kuzu en doe dat via mij.

De heer De Graaf (PVV):
Als hij dan maar wel antwoord geeft, want anders maak ik er een persoonlijk feit van. Er gebeuren hier dingen die gewoon niet kunnen.

De voorzitter:
Probeer nou gewoon eerst die vraag te stellen!

De heer De Graaf (PVV):
Mijn vervolgvraag is de volgende, naast het persoonlijke feit dat ik maak over de vorige opmerkingen van de heer Kuzu, die op dit moment hartstikke trots is. Prima, geniet ervan.

De voorzitter:
Uw vraag.

De heer De Graaf (PVV):
Wat de heer Kuzu hier laat zien, is parlementaire jihad. Daar mag ik moeite mee hebben.

De voorzitter:
Wat is uw vraag?

De heer De Graaf (PVV):
Waarom accepteert de heer Kuzu niet dat ik gewoon feiten noem? Die feiten kent hij. Als hij die feiten ontkent, bedrijft hij taqiyya. Want die feiten staan keihard op schrift in de geschriften die hij leest. Waarom ontkent hij deze feiten?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter, via u, zeg ik dat de heer De Graaf zich probeert te profileren als theoloog, als islamkenner, maar dat doet hij vanuit een bepaald gevoel, een bepaald sentiment, dat volgekropt zit met haat. Dat is niet de islam zoals ik die ken. Dan kan hij persoonlijke feiten maken …

De voorzitter:
Probeert u antwoord te geven. Ik heb de heer De Graaf gevraagd om een vraag te stellen en ik vraag u om zich te beperken tot uw antwoord.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Zijn vraag is: ben ik hier bezig met een parlementaire jihad? Stel dat ik dat zou doen, dan is de heer De Graaf bezig met een parlementaire kruistocht.

De voorzitter:
De heer De Graaf vraagt of hij een persoonlijk feit mag maken. Natuurlijk mag hij dat doen.

De heer De Graaf (PVV):
Wederom over de opmerking over haat.

De voorzitter:
U voelt zich persoonlijk aangesproken.

De heer De Graaf (PVV):
Ik voel me persoonlijk aangesproken. De heer Kuzu voegt mij nog wat toe. Daarnaast is het zo dat de jihads nog steeds een reactie waren op de kruistochten.

De voorzitter:
Waarvan akte in de Handelingen. Ik geef het woord aan mevrouw Karabulut.

Mijnheer De Graaf, ik hoor dat u een correctie wilt aanbrengen. Dat kunt u doen via de correctiesite van de Handelingen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Van sommige debatjes zou je haast gaan denken dat de haat ervan afdruipt in de samenleving en dat de polarisatie groeit. Dat is soms misschien ook wel zo, maar gelukkig houd ik mij vast aan alle voorbeelden en alle collega's hier in deze zaal die staan voor die ene samenleving. We hebben onze rechtsstaat. Mensen die haat prediken, moeten we aanpakken. Voor mensen die op een gewelddadige wijze de democratie, de rechten van mensen willen afpakken, hebben we onze instrumenten. Laten we er met elkaar vervolgens voor zorgen dat we die groeiende kloof dichten in plaats van verder vergroten.

Dat gezegd hebbende, dien ik één motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voornemen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om geen vervolgonderzoek in te stellen naar de Turkse organisaties en stromingen in Nederland (TRSO's);

constaterende dat de aansturing en financiële stromen van deze organisaties soms onduidelijk zijn en hier sprake is van parallelle samenlevingen;

verzoekt de regering om vervolgonderzoek in te stellen naar de (buitenlandse) aansturing en financiële stromen van TRSO's in Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Karabulut en Potters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 100 (32824).

Mevrouw Karabulut (SP):
Dan heb ik nog één vraag aan de minister, over dat mislukte onderzoek onder Turks-Nederlandse jongeren, waarvan de minister afgelopen week heeft toegegeven: sorry, foutje, had ik niet zo moeten doen. Ik heb gelezen dat het onderzoeksbureau, Motivaction, destijds het volgende advies heeft gegeven aan de minister en zijn ambtenaren: publiceer dat onderzoek niet, doe eerst nader, verdiepend onderzoek, alvorens hiermee naar buiten te komen. Ik kan me die dag, net als bijna iedereen, nog herinneren. Er was heel veel nieuws over, en mijn vraag is: waarom heeft de minister dit advies in de wind geslagen?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Mevrouw Karabulut gaf aan dat de minister had toegegeven dat het een foutje was en dat hij sorry heeft gezegd. Ik heb dat nergens kunnen lezen. Hij heeft gezegd dat het betreurenswaardig is. Vindt mevrouw Karabulut dat minister Asscher officieel excuses moet aanbieden aan de Turks-Nederlandse jongeren die hij heeft gestigmatiseerd?

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik denk dat inmiddels dé Turks-Nederlandse jongeren in reactie op deze niet al te handige actie van de minister zijn opgestaan en de minister heel goed hebben laten weten hoe zij erover denken en hoe zij erin staan. Wat ik de minister vooral zou willen vragen, is niet zozeer dat hij excuses aanbiedt. Ik begrijp dat hij het gesprek volop is aangegaan. Ik zou hem vooral willen oproepen om zijn werk beter te doen. Eerlijk gezegd vraag ik mij de laatste tijd namelijk steeds vaker af waar het integratiebeleid van deze minister nog heen gaat. Heeft de minister zijn zaakjes nog wel helemaal op orde? Ik zou willen dat hij zich vooral daarop richt, en op al die positieve krachten die er in onze samenleving zijn, die echt iets willen maken van dat samenleven. Ik kan hierover nog verder uitweiden, maar laat ik het hier maar bij laten.

De voorzitter:
Daar is een VAO ook niet echt voor bedoeld.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Dat klopt helemaal. Mevrouw Karabulut heeft mij aan haar zijde als ze aangeeft dat bij het integratiebeleid van deze minister heel veel vraagtekens zijn te plaatsen. Maar mag ik concluderen en constateren dat de SP geen excuses wenst te ontvangen van deze minister richting Turks-Nederlandse jongeren?

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik zou graag horen dat de minister tegen de Kamer en deze jongeren zegt dat het niet goed is geweest en dat hij het zo niet had moeten doen.

De heer Van Weyenberg (D66):
De beste excuses zijn oprechte excuses en niet afgedwongen excuses, maar dat terzijde. Ik ben het regelmatig oneens met mevrouw Karabulut, ook op integratieterrein, maar ik sluit mij aan bij en ik wil haar complimenteren met haar beginopmerkingen en haar oproep met betrekking tot grondrechten, tolerantie en wederzijds respect en begrip.

De voorzitter:
Ik heb de heer Heerma zojuist per ongeluk overgeslagen, maar ik begrijp nu dat hij het woord niet wil voeren. De heer Van Weyenberg ziet daar ook van af. Hiermee is dan een einde gekomen aan deze termijn van de Kamer. De minister staat op; hij geeft daarmee aan dat hij direct kan antwoorden.


Termijn antwoord

Minister Asscher:
Voorzitter. De motie van de heer Potters en mevrouw Karabulut op stuk nr. 96 wekt de indruk dat er een enorm gevaar dreigt voor de scheiding tussen kerk en Staat en dat er verstrekkende plannen op stapel staan. Wat is er aan de hand? Turken zijn niet inburgeringsplichtig en ook Turkse imams zijn dus niet inburgeringsplichtig. Imams uit landen buiten de EU en landen zonder een associatieverdrag zijn dat wel. Ik acht het in het belang van onze samenleving als imams die naar Nederland komen, weten in welke samenleving zij terechtkomen en de Nederlandse taal spreken. Om die reden heb ik, mede op aandringen van de VVD, onze ambassade in Ankara gevraagd om taalcursussen en informatie over de Nederlandse samenleving en andere mogelijkheden om niet ter beschikking te stellen via de website. Die informatie en cursussen zijn beschikbaar voor iedere Turk en dus ook voor imams. Dat kost geld; alles kost geld.

Nu leek het mij goed om Diyanet — waarvan wij weten dat het imams naar Nederland uitzendt, dat mag — te vragen de imams die het naar Nederland stuurt, vooral gebruik te laten maken van de mogelijkheid om de Nederlandse taal te leren en kennis te nemen van de Nederlandse samenleving waarin zij werkzaam zullen zijn. In de motie van de heer Potters en mevrouw Karabulut wordt gesteld dat dit niet zou mogen, sterker nog, dat iedere samenwerking met Diyanet moet worden gestaakt en dat de regering zich niet afhankelijk mag maken van de landen van herkomst voor de integratie. Ik ben het met dit laatste zeer eens, dus dat verzoek vind ik prima. Het eerste en het tweede vind ik echter niet logisch, want je maakt dan juist een onderscheid tussen Turken die weliswaar niet inburgeringsplichtig zijn, maar wel gratis gebruik kunnen maken van het inburgeringsmateriaal, en imams die dat dan niet zouden mogen van de VVD en de SP. Ik ontraad de motie.

Hetzelfde geldt voor de motie van de heer De Graaf op stuk nr. 97. Hoewel de tekst daar wat kernachtiger is samengevat, ben ik het toch niet met hem eens.

Ik ontraad verder de motie van de heren De Graaf en Wilders op stuk nr. 98 waarin de regering wordt verzocht de-islamisering tot een belangrijke doelstelling van beleid te maken. Dat is geen doelstelling van het beleid. Mensen mogen zelf weten welke godsdienst zij belijden; als zij zich aan de Nederlandse wet en regels houden, is dat een individuele keuze. Het is een individuele keuze bij welke partij je wilt horen en welk geloof je aanhangt zolang je een ander die vrijheid ook maar gunt. Dat laatste moet zeker het geval zijn, maar dat mensen zelf mogen kiezen, lijkt mij vanzelfsprekend.

In de motie van de heer Kuzu op stuk nr. 99 wordt de regering verzocht onderzoek te doen naar het acceptatiegehalte van de Nederlandse bevolking jegens Nederlanders met een migrantenachtergrond. Hij brengt dit alsof dit iets ongelooflijk nieuws is. Ik heb heel goed nieuws voor hem: wij doen dit al. De eerstvolgende keer dat dit weer wordt onderzocht, is in januari 2016 als ook het onderzoek naar de opvattingen van bijvoorbeeld Turks-Nederlandse jongeren zal verschijnen. Ik ontraad de motie, want zij is overbodig.

Mevrouw Karabulut en de heer Potters vragen in de motie op stuk nr.100 om vervolgonderzoek naar de TRSO's. Ik heb al eerder gezegd dat wij hiernaar al veel onderzoek hebben gedaan, maar dat dit geen bevredigende resultaten oplevert. Dat wil niet zeggen dat de resultaten niet bevallen, maar wel dat wij er niet veel verder mee komen. Daarom is het beter betrokkenen aan te spreken op hun rol in de integratie en op dat terrein stappen te zetten, dan onderzoek te doen. Ik ontraad deze motie.

Tot slot hebben de heer Kuzu en mevrouw Karabulut gevraagd of ik nog eens wil ingaan op de kwestie van het Motivaction-onderzoek. Toen het second-opiniononderzoek naar het Motivaction-onderzoek verscheen, heb ik aangegeven dat het onderzoek rammelt en dat dat betreurenswaardig is. Ik heb ook gezegd dat ik niet de opdrachtgever en niet de uitvoerder van dat onderzoek ben en om die reden niet veel meer kan of wil doen dan wat ik daarover heb gezegd.

De voorzitter:
Mijnheer Van Weyenberg had zich als eerste voor een interruptie gemeld, maar mijnheer Kuzu krijgt voorrang.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Dank u wel, voorzitter. Dit is wel een heel slap antwoord van de minister. Deze minister heeft naar aanleiding van dat onderzoek een opvatting naar buiten gebracht. De directeur van Motivaction zegt dat dit nieuws is geworden en zo groot is gemaakt in de media door toedoen van de minister en dat daardoor Turks-Nederlandse jongeren een stigma is gegeven. Ik vind het echt getuigen van heel weinig zelfreflecterend vermogen dat de minister hier helemaal niet ingaat op zijn eigen rol. Daarom is mijn vraag nogmaals waarom de minister dat constant doet. Elke keer dat de minister hier een stigma opwerpt, zullen wij hier gewoon staan om hem daarop aan te spreken. Het advies zou echter volgens zijn: doet dat nooit …

De voorzitter:
De minister.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
… maar dan ook nooit meer.

De voorzitter:
De minister.

Minister Asscher:
Wat is nu die schandelijke opvatting die ik heb verkondigd? Uit een enquête volgt dat 90% van de Turks-Nederlandse jongeren sympathie zou koesteren voor IS. Die uitkomst heb ik zeer verontrustend genoemd. Het zou mij ongelofelijk verbazen als iemand in deze zaal die uitkomsten niet zeer verontrustend zou noemen, want het zijn zeer verontrustende uitspraken. Vervolgens blijkt dat het onderzoek rammelt. We weten dus niet wat de werkelijke mening is. Dat is betreurenswaardig, niet voor de heer Kuzu, maar voor jongeren die daar last van hebben. Ook in de toekomst zal ik het zeer verontrustend noemen als ik een onderzoek zie waaruit blijkt dat 90% steunt uitspreekt voor IS. In diezelfde reactie heb ik gezegd een kwalitatief vervolgonderzoek te willen laten uitvoeren. Er zaten immers ook ongerijmdheden in dat onderzoek. Dat kwalitatief vervolgonderzoek loopt nu. De uitkomsten daarvan krijgen wij in oktober en in januari. Dan kunnen wij verder spreken op basis van de gegevens die wij dan hebben.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
De eerste reactie van de minister was dat het zeer verontrustend was, maar een dag daarna heeft hij gezegd dat hij zich niet herkent in de resultaten van het onderzoek en dat meer duiding nodig is. Als een minister een fout maakt, zou hij toch ruiterlijk moeten toegeven dat hij dat niet handig heeft aangepakt? Dat zeggen wij niet alleen; dat zegt de directeur van Motivaction en dat zeggen Turks-Nederlandse jongeren. De minister heeft totaal geen zelfreflecterend vermogen en dat vind ik niet passen bij de rol van een minister. Jammer. Betreurenswaardig.

Minister Asscher:
De heer Kuzu doet allerlei constateringen voor eigen rekening. Dat kan. Ik heb zelf aangegeven waarom ik zo heb gereageerd. Ik vind zo'n uitkomst zeer verontrustend. De heer Kuzu heeft niet gezegd of hij dat ook zeer verontrustend vindt. Ik blijf er even van uitgaan dat dit wel het geval is. Vervolgens heb ik gezegd dat ik het betreurenswaardig vind dat het onderzoek blijkt te rammelen. Ik heb ook in mijn allereerste reactie gezegd dat er behoefte is aan meer kwalitatief vervolgonderzoek, omdat je uit een enquête niet kunt opmaken wat de achtergronden zijn van een uitspraak. Maar: ja, ik vond het zeer verontrustend.

De voorzitter:
Mijnheer Van Weyenberg.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik maak een persoonlijk feit.

De voorzitter:
Een persoonlijk feit is heel kort.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Als het zo zou zijn dat 90% van de Turks-Nederlandse jongeren IS-sympathisant zou zijn — dat is dus niet het geval — dan zou ik dat ook zeer verontrustend vinden. Maar dat is dus niet het geval.

De voorzitter:
Goed. Dat is genoteerd voor de Handelingen. Ik geef het woord aan de heer Van Weyenberg.

Minister Asscher:
Ik stel het wel zeer op prijs.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik blijf met zeer gemengde gevoelens terugkijken naar de hele gang van zaken rondom dat onderzoek; laat ik het mild formuleren. Ik heb op dat moment gevraagd om een feitenrelaas. In dat feitenrelaas stond niet dat Motivaction aan het ministerie en de opdrachtgever heeft geadviseerd om het onderzoek niet uit te brengen. Er wordt echter gesteld dat men dat advies wel heeft gegeven. Dat staat ook in de brief van Motivaction. Klopt dit? Als dat klopt, waarom stond dat dan niet in het door mij gevraagde antwoord op het feitenrelaas?

Minister Asscher:
Ik heb het feitenrelaas zo compleet mogelijk gegeven. Alle feiten die bij mij bekend waren, heb ik daarin vermeld. Volgens mij klopt het dus niet. Als er alsnog bronnen opduiken waaruit blijkt dat het wel zo is, zal ik dat onmiddellijk aan de Kamer melden. Het komt op mij over als iemand die onderzoek heeft gedaan waarvan een ander onderzoeksbureau zegt dat het niet zo best is en die dan de verantwoordelijkheid probeert af te schuiven.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik vind dit wel een belangrijke vraag. Volgens mij vindt de minister dat ook. Ik wil dus graag weten hoe dit zit, zodat het feitenrelaas ook helemaal klopt. Ik wil graag weten of er alsnog nieuwe informatie is. Ik vraag de minister of hij bereid is om daar iets aan te doen. De reden waarom ik mij eerder meldde, was omdat de minister in antwoord op de motie van de heer Potters en mevrouw Karabulut sprak over Diyanet. Heb ik hem goed begrepen dat hij ook aan andere Turkse religieuze organisaties die imams in Nederland hebben, hetzelfde aanbod heeft gedaan of zal doen? Dit onder het motto van: gelijke monniken, gelijke kappen.

Minister Asscher:
In antwoord op de eerste vraag zeg ik dat ik dat feitenrelaas heb gemaakt. Ik heb niet de neiging om dit opnieuw te maken, want ik heb dat echt naar beste vermogen gedaan. De discussie zal vast nog wel even doorpruttelen.

Dan kom ik op de tweede vraag. Het gaat mij natuurlijk niet om Diyanet. Het gaat mij erom dat mensen die hier komen, kennis hebben van de Nederlandse samenleving, waardoor ze hun werk beter kunnen doen. Als ze de taal spreken en de normen en waarden van die samenleving kennen, kunnen ze hier ook beter een rol spelen. Ook anderen moeten dus de mogelijkheid krijgen om de taal te leren en die cursus te doen. Diyanet is op dit moment de voornaamste uitzender van imams naar Nederland. Nogmaals, het ware beter geweest als in Nederland opgeleide imams vanuit de eigen imamopleiding de moskeeën waarover we het hebben, zouden bedienen. Zolang dat niet zo is, hebben we er wel belang bij dat men de taal spreekt en het land kent.

De heer Potters (VVD):
Misschien is het goed om even terug te gaan naar de brief van de minister. Hierin geeft hij aan dat hij met Diyanet de mogelijkheid gaat bekijken om cursussen Nederlands aan te bieden aan imams die vanuit Turkije worden uitgezonden naar Nederland. Dat is een actieve houding. Er wordt dus gezamenlijk naar gekeken. Het wordt betaald en men zorgt ervoor dat het gebeurt. Waar mevrouw Karabulut en ik echt bezwaar tegen hebben, is dat de Nederlandse Staat dit actief organiseert en ook nog eens betaalt, terwijl de Turkse gemeenschap dit prima zelf zou kunnen. Het is een heel ander vraagstuk als er iets is waar anderen en zijzelf gebruik van kunnen maken. Het gaat erom of de Nederlandse overheid zo'n actieve houding moet hebben om Diyanet hier, en dan ook nog financieel ondersteund, deze rol te laten vervullen. Of moet dit uit de gemeenschap zelf komen? Moeten we dat echt met Diyanet doen, terwijl we de achtergrond van deze organisatie kennen?

Minister Asscher:
Ik ben blij met deze vraag, want nu naderen we elkaar weer wat meer. In de vraag zit verborgen dat de heer Potters er minder bezwaar tegen heeft als de behoefte vanuit de Turkse samenleving zelf zou komen. Het gaat mij erom dat we er belang bij hebben dat mensen die hiernaartoe komen, de taal spreken en het land kennen. Dan is het handig om af te spreken met een organisatie die mensen hiernaartoe stuurt om dit te verzorgen. Ik vind het prima om met de heer Potters overeen te komen dat wij dit niet financieren. Dat vind ik uitstekend. Ook in Duitsland wordt 90% of 95% van de kosten niet door Duitsland gedragen. We hebben er belang bij dat mensen die hiernaartoe komen, weten in welk land ze komen werken en de taal spreken. Dan weten we elkaar dus toch weer beter te vinden dan ik dacht toen ik de overwegingen en de tekst van de motie zag.

De heer Potters (VVD):
Nu zegt u toch echt wat anders dan in uw brief. Uit de brief spreekt een actieve houding om samen deze cursussen aan te bieden op kosten van de Nederlandse Staat. Dat is nu dus anders. Mijn vraag blijft echter staan. Moet dit echt met Diyanet, terwijl we weten wat voor organisatie dit is? Wat ons betreft gebeurt dit bij voorkeur niet. Het zou het allerbeste zijn als het vanuit de Turks-Nederlandse gemeenschap wordt aangeboden. Laten we niet naïef zijn in onze keuze voor de organisatie die ons gaat helpen om deze cursussen aan te bieden. Ik vraag hierbij echt grote terughoudendheid van deze minister.

Minister Asscher:
Er staat niet in de brief "op kosten van de Nederlandse Staat". Er staat ook niet principieel dat je er niet bij zou kunnen helpen. En ja, een actieve houding is geboden. We hebben er immers belang bij dat mensen die een belangrijke rol spelen in het leven van heel veel jongeren en die hier komen werken, het land kennen en de taal spreken. Dat is een behoefte van de samenleving en van de jongeren zelf. Als je daarover afspraken maakt, ben je er nog geen onderdeel van. Het wil ook niet zeggen dat je naïef hoeft te staan tegenover een organisatie die inderdaad onder leiding staat van de Turkse overheid. Alleen, we weten dat die organisatie imams naar Nederland stuurt en we hebben er belang bij dat in ieder geval die organisatie zich inspant om ervoor te zorgen dat het mensen zijn die Nederlands spreken en de samenleving kennen.

Mevrouw Karabulut (SP):
De minister zegt dat het een behoefte van de Turks-Nederlandse samenleving is. Als die groepen elkaar weten te vinden, dan zie ik geen enkele rol voor de minister. Maar goed, de minister wil gewoon niet zien dat er ook een politiek element bij aan de orde is, namelijk een politieke beïnvloeding.

Mijn vraag gaat over mijn eigen motie. De minister zegt dat hij geen vervolgonderzoek wil doen, omdat dat nog nooit gelukt is. De minister heeft nauwe contacten — van parallelle samenleving naar bondgenoten — met al deze organisaties. Hij kan daar heel goed mee samenwerken. Hoe kan het dat hij dan niet in staat is om samen met hen inzichtelijk te maken wat de banden, de financiële stromen en al dat soort zaken zijn? Waarom zou dat dan niet lukken?

Minister Asscher:
Ik ga eerst in op de opmerking van mevrouw Karabulut. Natuurlijk zie ik de politieke dimensie die samenhangt met de discussie over de manier waarop moet worden omgegaan met imams die hiernaartoe komen. Ik ben ook van mening dat je ontzettend moet oppassen om de scheiding van Kerk en Staat niet te bederven. Hier is echter iets anders aan de hand. Het gaat over mensen die niet inburgeringsplichtig zijn, maar voor wie geldt dat wij er belang bij hebben dat ze wel de taal en de samenleving kennen. Het is volgens mij in het belang van de Nederlandse samenleving om daar afspraken over te maken, niet meer en niet minder.

We hebben een uitgebreide literatuurstudie laten doen. Volgens mij waren zowel mevrouw Karabulut als ik niet bijster enthousiast over de resultaten daarvan. Ik ben daarom van mening dat nader onderzoek weinig zal opleveren. Dat is mijn oordeel. Dat heb ik de Kamer vorig jaar september ook laten weten. Ik heb nu geen reden om aan de hand van de motie van mevrouw Karabulut daar anders over te oordelen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik vraag het nog een keer. De minister heeft een departement, hij heeft contacten en het zijn zijn bondgenoten. Hij kan toch de informatie opvragen? Van mij hoeft hij echt geen ander onderzoeksbureau of wat dan ook in te huren. Het is dat ik het een beetje druk heb, want anders zou ik minister misschien hiermee kunnen helpen. Dit moet toch lukken? Ik wil toch nog een keer aan de minister vragen om hier serieus naar te kijken.

Minister Asscher:
In de motie staat "verzoekt de regering om vervolgonderzoek in te stellen naar de (buitenlandse) aansturing en financiële stromen van de TRSO's in Nederland". Dat klinkt toch anders dan: zullen we eens even een belletje doen — mevrouw Karabulut biedt aan om te helpen — met het verzoek om meer informatie te verstrekken? Dat laatste, geen probleem! Dat staat ook in mijn brief. Ik heb ook de TRSO's aangesproken en gezegd: hoe transparanter, hoe beter. Dan heb je ook veel beter in beeld waar het geld vandaan komt en wat je agenda is. In de motie staat echt iets anders. Daarin staat "verzoekt de regering om een vervolgonderzoek in te stellen naar de "buitenlandse" aansturing en financiële stromen van de TRSO's in Nederland". Ik begrijp de behoefte eraan, maar ik denk dat het weinig oplevert. Om die reden ontraad ik de motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Ik dank de minister voor de antwoorden. We gaan meteen door met het volgende VAO.

Handhaving

Handhaving

Aan de orde is het VAO Handhaving (AO d.d. 1/7).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opnieuw van harte welkom. Het woord is aan mevrouw Schouten.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. Het is bijzonder om een VAO te mogen houden voordat het VAO is aangevraagd. Dat is hierbij dus rechtgezet. Ik hoor net dat ik dit niet had mogen zeggen van de voorzitter.

Ik heb drie moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Raad voor de rechtspraak bij de oorspronkelijke fraudewet zorgen heeft geuit over het punitieve karakter van de maatregelen zonder bijpassende rechtsbescherming op grond van artikel 6 EVRM;

overwegende dat de regering met een wetsvoorstel komt om de fraudewet aan te passen;

verzoekt de regering, het wetsvoorstel waarin de fraudewet wordt aangepast ter advies voor te leggen aan de Raad voor de rechtspraak,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten, Karabulut, Pieter Heerma en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 509 (17050).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat volgens de huidige beleidsregels vrijwilligerswerk bij een commerciële organisatie voor uitkeringsgerechtigden niet is toegestaan;

overwegende dat de minister tijdens het debat heeft aangegeven een eenmalige uitzondering te bieden voor uitkeringsgerechtigden die vrijwilligerswerk verrichten bij de start van de Tour en de Giro;

van mening dat het helder moet zijn voor uitkeringsgerechtigden wanneer vrijwilligerswerk wel en niet is toegestaan en willekeur hierbij voorkomen dient te worden;

verzoekt de regering, duidelijke beleidsregels op te stellen wanneer vrijwilligerswerk voor uitkeringsgerechtigden bij activiteiten met een commercieel karakter wel is toegestaan en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten en Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 510 (17050).

De voorzitter:
Ik ben normaal wel flexibel, maar op de laatste dag voor het reces …

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik weet het, voorzitter, maar het is gewoon een fout van mijn kant. Ik hoop dat u flexibel bent en dat ik zo nog een motie mag indienen.

De voorzitter:
Ik kijk naar de leden en ze knikken allemaal. Dankzij de collegialiteit van al uw collega's mag u dus zo meteen nog even terugkomen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Ik dien de volgende drie moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving te streng was, waardoor de afgelopen jaren mensen buiten hun schuld een boete hebben gekregen en dat een aantal gemeenten van plan is om deze boetes te herzien;

verzoekt de regering, gemeenten de ruimte te geven om alle boetebesluiten te herzien en hen hiervoor te compenseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 511 (17050).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voorkomen moet worden dat mensen die als gevolg van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving een boete opgelegd krijgen, schulden maken of nog dieper in de schulden raken;

constaterende dat de regering niet bereid is om toegang tot de schuldhulpverlening te garanderen voor mensen die als gevolg van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in financiële problemen raken, ondanks het advies van de Ombudsman;

verzoekt de regering, te voorkomen dat mensen door de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving worden uitgesloten van schuldhulpverlening en de wet hierop aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 512 (17050).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het strafrecht opzet moet worden aangetoond en dat dit bij het opleggen van forse boetes in het kader van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving wenselijk is;

overwegende dat het ophogen van de strafrechtelijke aangiftegrens naar €50.000 ertoe heeft geleid dat grootschalige fraude minder snel strafrechtelijk kan worden aangepakt en dat de Ombudsman concludeert dat de echte fraudeurs hierdoor niet worden geraakt;

constaterende dat verlaging van de strafrechtelijke aangiftegrens kan leiden tot een rechtvaardiger wijze van straffen en beboeten binnen de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving;

verzoekt de regering, in de voorgenomen wetswijziging van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving de strafrechtelijke aangiftegrens te verlagen naar €20.000,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 513 (17050).

De voorzitter:
Ik stel voor dat we mevrouw Schouten nu de gelegenheid geven om alsnog haar motie in te dienen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de beslagvrije voet binnen de huidige fraudewetgeving niet gerespecteerd wordt;

van mening dat de beslagvrije voet te allen tijde gegarandeerd moet worden, zodat mensen niet onder het bestaansminimum terechtkomen;

verzoekt de regering, zonder boetes te laten vervallen de beslagvrije voet ook binnen de fraudewetgeving te garanderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten, Karabulut, Pieter Heerma en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 514 (17050).

De heer Kerstens (PvdA):
Voorzitter. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik gisteren al door enkele mensen ben benaderd die blij waren met het besluit van het UWV om mensen in staat te stellen vrijwilligerswerk te doen rondom de start van de Tour en de Giro, zoals mevrouw Schouten net al zei. Ik heb samen met haar een motie ingediend om daar eens wat dieper op in te gaan.

Ik heb nog een andere motie en die wil ik nu indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op 1 juli 2015 de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) in werking is getreden;

constaterende dat er signalen zijn dat lagere overheden onvoldoende op de hoogte zijn van de grotere verantwoordelijkheden die zij in hun rol als opdrachtgever met ingang van 1 juli hebben als gevolg van de WAS;

verzoekt de regering, aanvullende actie te ondernemen om lagere overheden te wijzen op hun grotere verantwoordelijkheden in bovenbedoelde rol als gevolg van de inwerkingtreding van de WAS en de Kamer voor het eind van het jaar te informeren over de wijze waarop lagere overheden omgaan met hun nieuwe verantwoordelijkheden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 515 (17050).

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat fraude niet mag lonen;

constaterende dat in de praktijk blijkt dat mensen zich vergissen in de gegevens die ze moeten aanleveren;

overwegende dat wanneer inkomen vooraf wordt verrekend met de hoogte van de uitkering vergissingen kunnen worden voorkomen;

overwegende dat het UWV in de Wet werk en zekerheid deze inkomensverrekening vanaf 1 juli 2015 toepast;

overwegende dat gemeenten voor inkomensverrekening informatie uit Suwinet kunnen gebruiken;

vraagt de regering, in overleg met gemeenten te regelen dat gemeenten inkomens met uitkeringen kunnen verrekenen per 1 juli 2016,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Schut-Welkzijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 516 (17050).

De voorzitter:
Daarmee is een einde gekomen aan deze termijn van de Kamer. De minister heeft aangegeven dat hij direct kan antwoorden, maar hij wacht natuurlijk nog even op de moties.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Termijn antwoord

Minister Asscher:
Voorzitter, u bent niet te benijden vandaag. Dit zullen niet de laatste moties zijn waarover ik een preadvies mag geven. De motie op stuk nr. 509 verzoekt om het wetsvoorstel voor advies voor te leggen aan de Raad voor de rechtspraak. Het gaat dan met name om het punitieve karakter ervan en de verhouding tot artikel 6 van het EVRM. De Raad voor de rechtspraak is onderdeel van de rechterlijke macht. Hij adviseert de regering en de Staten-Generaal omtrent de algemeen verbindende voorschriften en te voeren beleid van het Rijk op het terrein van de rechtspleging. In dat kader wordt de raad bij ontwerpwetgeving om een uitvoeringstoets gevraagd. Dat is ook bij de Fraudewet gebeurd. Het gaat daarbij vooral over de uitvoerbaarheid voor de rechterlijke macht. Het past niet binnen de taakopdracht van de raad om punten van het regeringsbeleid die geen betrekking hebben op de rechtspleging van juridisch advies te voorzien. Het zou veel meer in de rede liggen om dat aan de Raad van State te vragen. Uiteraard is dit voorgelegd aan de Raad van State. Ik kan me haast niet voorstellen dat de Raad van State in zijn advies niet ingaat op dit element, juist omdat het heeft geleid tot een aanpassing van de Fraudewet. Met andere woorden: ik ontraad de motie in deze vorm.

De motie op stuk nr. 510 verzoekt de regering om duidelijke beleidsregels op te stellen over de vraag wanneer vrijwilligerswerk voor uitkeringsgerechtigden bij activiteiten met een commercieel karakter is toegestaan, en de Kamer daarover te informeren. Dat kan. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 511. Deze verzoekt de regering om gemeenten de ruimte te geven om alle boetebesluiten te herzien en ze hiervoor te compenseren. Met dat laatste ben ik het niet eens. Het zijn boetes die zij zelf geïnd hebben. Als gemeenten op hun besluit willen terugkomen, kunnen ze dat doen. Het is echter niet passend om de rekening daarvoor bij het Rijk neer te leggen. Ik ontraad dus deze motie.

De motie op stuk nr. 512 verzoekt de regering om te voorkomen dat mensen door de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving worden uitgesloten van schuldhulpverlening, en de wet hierop aan te passen. Deze mensen worden niet uitgesloten van schuldhulpverlening. Het gaat puur om de schuldsanering waaraan beperkingen zijn opgelegd. Ik ontraad de motie.

De motie op stuk nr. 513 verzoekt de regering om de strafrechtelijke aangiftegrens te verlagen naar €20.000. In het debat heb ik uitvoerig beargumenteerd dat het nuttig is om het bestuursrecht te kunnen gebruiken om snel te kunnen reageren en lik op stuk te geven. Vanzelfsprekend is het zo dat het Openbaar Ministerie kan afwijken van de aangiftegrens van €50.000. Er zijn zeven redenen op grond waarvan dat kan gebeuren. Ik ben van mening dat deze voldoende ruimte bieden om als dat wenselijk is, bijvoorbeeld omdat er ernstige bedenkingen zijn jegens de persoon, bij een lager bedrag het strafrecht in te zetten. Ik ontraad dus de motie.

De motie op stuk nr. 514 verzoekt de regering om, zonder boetes te laten vervallen, de beslagvrije voet ook binnen de fraudewetgeving te garanderen. De motie werd ingediend door mevrouw Schouten c.s. We hebben het hierover gehad. Ik zou haar willen verzoeken deze motie aan te houden. Op dit moment zou ik de motie willen ontraden. Ik heb dat gisteren in het debat ook al duidelijk gemaakt. Ik heb de indruk dat het mevrouw Schouten om een meer principiële kwestie gaat. Op zichzelf heb ik begrip voor die houding, ook bij andere Kamerleden. Maar is het niet beter om dit punt nog eens te hernemen bij de behandeling van de wet zelf? Op dit moment zou ik de motie moeten ontraden. Mijn verzoek is dus om de motie aan te houden.

In de motie op stuk nr. 515 wordt de regering verzocht om actie te ondernemen en lagere overheden te wijzen op hun grote verantwoordelijkheid in hun rol als gevolg van de inwerkingtreding van de WAS, en de Kamer voor het einde van het jaar te informeren over de manier waarop men daarmee omgaat. Dat kan. Dit sluit aan bij een deel van het Kamerdebat van gisteren. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.

De motie op stuk nr. 516 vraagt de regering om te regelen dat gemeenten inkomens per 1 juli 2016 met uitkeringen kunnen verrekenen. De motie is sympathiek en ze sluit aan bij onze gezamenlijke wens om te voorkomen dat mensen zich vergissen, en daarmee ook te voorkomen dat ze als fraudeur kunnen worden aangemeld. De termijn is echter niet haalbaar. Het is echt heel complex om zoiets voor elkaar te krijgen. We hebben al de nodige zorgen gehad over de wijziging in de WW, die gisteren is ingegaan. We hebben daar heel hard aan gewerkt. Door reeds bestaande informatiestromen was dat, ten opzichte van wat hier gevraagd wordt, toch nog een eenvoudige operatie. Mijn verzoek zou zijn de motie aan te houden. Dan kan ik uitzoeken wat een reëel tijdpad zou kunnen zijn en daar bij de Kamer op terugkomen. Als de motie nu wordt aangenomen, denken mensen dat het per 1 juli geregeld is en dat kan echt niet. Nogmaals, ik steun de gedachte die onder deze motie ligt.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik heb een vraag over mijn motie op stuk nr. 509. De wet is aangepast naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Raad voor de rechtspraak kijkt ook naar internationale wetgeving en andere wetgeving die hierbij betrokken moet worden. Juist omdat de wet op dit punt wordt aangepast, vanwege de opmerkingen van de Centrale Raad van Beroep, is het volgens ons heel goed dat de Raad voor de rechtspraak ernaar kijkt. Immers, die raad moet er straks mee werken en kan straks misschien toch nog geconfronteerd worden met tegenstrijdigheden. Als wij dat als Kamer willen, kunnen wij de raad om een uitspraak vragen. Ik zie het bezwaar niet. Wil de minister zijn oordeel heroverwegen?

Minister Asscher:
Het is heel normaal dat de Kamer zich wil laten adviseren over de juridische merites van ieder voorstel, maar de Raad van State is de meest geëigende adviseur. De Raad voor de rechtspraak, als onderdeel van de rechterlijke macht, bekijkt of iets voor de rechterlijke macht uitvoerbaar is. Wij hebben dat aan de orde gehad bij die alimentatiekwesties. Daar moet de rechter echt zijn werk in kunnen doen. Het probleem was hier niet dat de rechter de wet niet uitvoerbaar achtte of zijn werk niet kon doen of werd overspoeld door werk. Het probleem was dat de rechter de wet in strijd achtte met het EVRM. Voor advisering over de vraag of het EVRM van toepassing is, kun je naar de rechter of naar de Raad van State voor juridisch advies. Het is niet een vraag om aan de Raad voor de rechtspraak te stellen. Het gaat er niet om dat ik het verzoek niet met alle liefde zou willen doorgeleiden, maar het gaat erom dat datgene wat mevrouw Schouten zoekt, daar niet te vinden is.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dat moet dan maar blijken. Ik wil in geen geval dat wij de mogelijkheid laten liggen, juist omdat het bij de Fraudewet de Raad voor de rechtspraak zelf was die op het EVRM wees. Er is dus een relatie met internationale wetgeving. Mocht dat hier ook in het geding zijn, dan wil ik dat gewoon weten.

Minister Asscher:
Ik hoorde geen vraag.

Mevrouw Karabulut (SP):
De minister zegt dat de gemeenten bij het herzien van boetebesluiten zelf voor financiering moeten zorgen. Hij wil dat niet compenseren, maar het Rijk heeft gemeenten met 140 miljoen gekort in de veronderstelling dat zij minder zouden uitgeven omdat het allemaal uniform zou worden. Die veronderstelling geldt niet meer, want de rechter heeft gezegd: dit gaan wij zo niet doen. De minister past de wet aan. Zal het Rijk het geld terugstorten naar de gemeenten?

Minister Asscher:
Vanaf de uitspraak van de Raad van State is dat geldend recht. Vanaf dat moment hebben wij de bedragen aangepast. De gemeenten hebben dus meer geld tot hun beschikking en hoeven minder af te dragen, omdat wij ervan uitgaan dat na de uitspraak andere regels gelden. Als gemeenten onverplicht, terwijl dat op zichzelf geldend recht was, boetes die zij zelf hebben opgelegd gaan teruggeven, dan vind ik het niet passend om daarvoor de rekening naar het Rijk te schuiven. De gemeenten mogen dat doen, maar hoeven dat niet te doen. Er is geen enkele aanleiding om dan voor compensatie naar het Rijk te gaan.

Mevrouw Karabulut (SP):
Het getuigt toch van behoorlijk bestuur, waar de minister zich niet tegen zou moeten verzetten, zoals hij nu wel doet, wanneer gemeenten een gerechtelijke uitspraak respecteren en datgene wat het Rijk heeft gedaan, corrigeren? Vanwaar deze harde opstelling? Het is toch niet meer dan terecht om op zijn minst te kijken naar gemeenten die de behoefte hebben om dat te doen?

Minister Asscher:
Gemeenten die die rechterlijke uitspraak respecteren, worden daarvoor ook gecompenseerd. Die rechterlijke uitspraak geldt vanaf 24 november 2014. Het is ook niet zo heel bijzonder dat gemeenten een rechterlijke uitspraak respecteren, want daar zijn wij allemaal toe gehouden. Waar het om gaat, is gemeenten die onverplicht, ook op basis van de uitspraak van 24 november, boetes die zij zelf hebben opgelegd, willen terugstorten. Gemeenten die dat doen, moeten daarvoor niet de rekening naar een ander sturen. Als gemeenten onverplicht betalingen doen, moeten zij daarvoor zelf de rekening pakken.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Dank aan de minister dat hij mij steunt bij mijn inzet om vergissingen bij gemeenten te voorkomen. Ik heb in zijn antwoord gehoord dat hij nog tot september wil bekijken in hoeverre een snelle invoering van de inkomensverrekening bij gemeenten mogelijk is. Daartoe wil ik hem de gelegenheid geven. Ik houd de motie op stuk nr. 516 dus aan tot in september de brief komt.

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Schut-Welkzijn stel ik voor, haar motie (17050, nr. 516) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Ik dank de minister voor zijn komst naar de Kamer. We stemmen vanavond over de ingediende moties.

MIRT

MIRT

Aan de orde is het VAO MIRT (AO d.d. 2/7).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Er hebben zich zes sprekers gemeld. Mevrouw Van Veldhoven gaat als eerste spreken, want zij moet gelijk terug naar een ander debat waar zij ook aan deelneemt. Het is altijd heel chaotisch op een dag als deze.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Dank u wel. Het is de laatste dag van het jaar.

Voorzitter. We hebben met de minister uitgebreid gesproken over de Blankenburgtunnel. Mijn fractie blijft daar zorgen over hebben. Een goede inpassing is ontzettend van belang. We zien mogelijkheden, nu de kanteldijk niet nodig is voor de waterveiligheid. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit recent onderzoek blijkt dat voor waterveiligheid een kanteldijk bij de Blankenburgtunnel niet noodzakelijk is;

overwegende dat er zonder kanteldijk meer mogelijkheden ontstaan voor een betere inpassing van de Blankenburgtunnel;

overwegende dat de creativiteit van de markt ingezet kan worden om een veilige en groene inpassing van deze verbinding te vinden;

van mening dat het zonde zou zijn om opties zonder kanteldijk op voorhand uit te sluiten;

verzoekt de regering, in de aanbesteding van de Blankenburgtunnel ook een variant zonder kanteldijk mogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veldhoven en Van Helvert. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66 (34000-A).

Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Mijn medewerker luistert mee naar het oordeel van de minister. Ik ga snel terug naar het debat over energie.

De voorzitter:
Veel succes daar.

Mevrouw Visser (VVD):
Voorzitter. Net hebben we in een volle, warme zaal met elkaar gesproken over alle belangrijke projecten in Nederland op het gebied van de infrastructuur. Er zijn door beide bewindspersonen een aantal toezeggingen gedaan. Ik dank hen daarvoor. Ik dien mede namens mijn collega's de heren Hoogland, Geurts en Bisschop en mevrouw Dik-Faber de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de doorstroming op de aansluiting A1/A30 van groot belang is voor de ontwikkelingen in Regio FoodValley en de bedrijvigheid in de regio's Barneveld en Amersfoort;

overwegende dat de aansluiting A1/A30 uit de meest recente NMCA niet als knelpunt naar voren komt en geen onderdeel uitmaakt van de file top 50;

overwegende dat de vrije ruimte in het infrafonds voor de aanpak van nieuwe knelpunten zeer beperkt is en dat daarom alleen de grootste knelpunten in aanmerking komen voor investeringen;

overwegende dat in de afgelopen jaren op de aansluiting A1/A30 in het kader van het programma Beter Benutten-1 reeds een aantal maatregelen zijn uitgevoerd;

verzoekt de regering, te onderzoeken of op korte termijn, met de inzet van beperkte middelen uit bestaande programma's, aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om de verkeersveiligheid en de doorstroming bij de aansluiting A1/A30 te verbeteren;

verzoekt de regering tevens, adequaat te monitoren of bij deze aansluiting geen sprake zal zijn van een (toekomstige) situatie waarbij de doorstroming onaanvaardbaar verslechtert;

verzoekt de regering voorts, de Kamer in het eerste kwartaal van 2016 hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Visser, Hoogland, Geurts, Bisschop en Dik-Faber.

Zij krijgt nr. 67 (34000-A).

Mevrouw Visser (VVD):
Zo meteen zal de heer Hoogland nog een motie indienen over de bereikbaarheid van de regio Eindhoven. Die gaat ook over de vraag: hoe kunnen wij in de toekomst het hoofdwegennetwerk, het onderliggende wegennetwerk en andere knelpunten beter monitoren met de methodiek die wij toepassen in het kader van het MIRT? Dat zal de heer Hoogland straks mede namens mij doen.

De voorzitter:
Ik kijk ernaar uit, maar ik geef eerst het woord aan de heer Bashir.

De heer Bashir (SP):
Voorzitter. Ik heb twee moties. Ik begin met de Blankenburgtunnel. Zoals ik in het algemeen overleg heb betoogd, is het nog niet te laat voor een andere keuze.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in de regio nog steeds veel onbegrip heerst voor de plannen om de Blankenburgtunnel aan te leggen;

verzoekt de regering om af te zien van de aanleg van de Blankenburgtunnel en op termijn te kiezen voor de Oranjetunnel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bashir. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 68 (34000-A).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de budgetten voor de aanleg van de Ruit worden verschoven naar andere projecten die een bijdrage leveren aan de bereikbaarheid van de regio;

overwegende dat naast een snelle aanpak van de A58 ook op de A67 aanpassingen noodzakelijk zijn om hier de urgente capaciteitsproblemen en verkeersveiligheidsknelpunten op te lossen;

overwegende dat de B5-gemeenten alsook de provincies Noord-Brabant en Limburg veel waarde hechten aan een snelle aanpak van de A67;

verzoekt de regering om in samenspraak met de B5-gemeenten en de provincies Noord-Brabant en Limburg door te pakken en op korte termijn over te gaan tot aanpak van de A67,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bashir. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 69 (34000-A).

De heer Van Helvert (CDA):
Voorzitter. Wij hebben in het AO MIRT onder andere gesproken over de A13/A16. Door gebrek aan tijd konden wij daar in tweede instantie niet echt over door discussiëren. Omdat het gevoel bestaat dat de maatschappelijke participatie daar niet helemaal verlopen is zoals wij gedacht hadden en de alternatieven van de omwonenden zeer deskundig zijn opgesteld en van grote waarde zijn, zou daar nog een keer naar gekeken moeten worden. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door betrokken burgers aangedragen alternatieven voor infrastructurele projecten grote meerwaarde kunnen hebben voor draagvlak, proces en kwaliteit van die projecten;

constaterende dat in de Code Maatschappelijke Participatie is opgenomen dat maatschappelijke initiatieven kunnen worden ondersteund bij onderzoek en verdere uitwerking;

verzoekt de regering, de initiatieven van bewoners bij de A13/A16 te ondersteunen, onder andere door het bieden van financiële ondersteuning bij het uitvoeren van second opinions,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Helvert en Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 70 (34000-A).

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter, Ik ben heel blij met de stap die gezet kan worden bij de A1/A30 en heb van harte de motie ondertekend.

Ik heb een paar moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er vanuit waterveiligheidsnormering geen noodzaak bestaat om een kanteldijk aan te leggen in de Blankenburgverbinding;

constaterende dat de markt in de aanbestedingsfase dikwijls in staat is om met creatieve oplossingen te komen;

overwegende dat een weg minimaal 60 jaar in de omgeving ligt en een goede inpassing zorgt voor een sterker draagvlak;

verzoekt de regering om in het verdere besluitvormingsproces (ontwerptracébesluit, tracébesluit en aanbesteding) de variant zonder kanteldijk mee te nemen en het aan de markt te laten of hij een weg ontwerpt met kanteldijk of niet en daarbij bij de gunning behalve op prijs ook op inpassing te toetsen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71 (34000-A).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de N208 nu alleen is aangesloten op de Velsertunnel, maar geen aansluiting heeft op de A9 richting Wijkertunnel en richting Badhoevedorp;

verzoekt de regering in het MIRT-onderzoek A9 Badhoevedorp-Alkmaar ook de mogelijkheid van een aansluiting van de N208 op de A9/A22 bij Velserbroek te onderzoeken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72 (34000-A).

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
De minister had gezegd dat ze hierover in gesprek is met de regio. Dat was een mooie toezegging, maar het MIRT-onderzoek gaat een kleine stap verder.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ontwerp en ligging van met name de kunstwerken van de verbrede A27 Lunetten-Hooipolder van grote invloed is op de toekomstige kosten voor realisatie van de spoorlijn Breda-Utrecht-Almere;

verzoekt de regering, het ontwerp van de verbreding van de A27 Lunetten-Hooipolder te optimaliseren, zodat een eventuele toekomstige realisatie van de spoorlijn Breda-Utrecht-Almere niet onnodig duur wordt en de Kamer hierover te informeren, voordat onomkeerbare besluiten worden genomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73 (34000-A).

De heer Hoogland (PvdA):
Voorzitter. Ik begin met de motie over de bereikbaarheid van Zuid-Nederland.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met het niet doorgaan van de Ruit Eindhoven de mobiliteitsproblemen in deze regio niet zijn opgelost;

overwegende dat door het niet doorgaan van de Ruit Eindhoven een bedrag van 271 miljoen euro resteert om de bereikbaarheid van onder andere deze regio te verbeteren;

overwegende dat de A58 (Eindhoven-Tilburg, Galder-St. Annabosch) reeds in het MIRT is opgenomen en dat de A67 en A2 Weert-Eindhoven wordt betrokken bij het MIRT-onderzoek Kennisas Utrecht-Eindhoven;

overwegende dat behalve nieuwe of verbeterde infrastructuur ook smart mobility een oplossing kan bieden voor de mobiliteitsproblemen in deze regio en daarbuiten;

roept het nieuwe provinciebestuur van Noord-Brabant op om met gedragen plannen (zowel infrastructureel als smart mobility) te komen die de bereikbaarheid van Zuid-Nederland verbeteren;

verzoekt de regering, hierover constructief met de regio in gesprek te gaan, en de Kamer over de uitkomsten van dit overleg voor het aanstaande notaoverleg MIRT te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hoogland, Visser, Van Veldhoven en Van Helvert. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74 (34000-A).

De heer Hoogland (PvdA):
Ik ga het redden. Hier komt de tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de huidige systematiek die gebruikt wordt voor de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) enkel naar reistijdverlies kijkt;

overwegende dat er ook andere criteria zijn, zoals economische schade en de relatie tussen het hoofd- en het onderliggende wegennet, op basis waarvan knelpunten aangewezen kunnen worden;

overwegende dat in de huidige systematiek wordt uitgegaan van trajecten die herkomst- en bestemmingsgebieden met elkaar verbinden, en dat als gevolg hiervan in de Randstad wordt uitgegaan van kortere trajecten dan daarbuiten;

verzoekt de regering, naar de mogelijkheden van de huidige systematiek te kijken door ook aandacht te besteden aan andere criteria dan reistijd, waaronder economische schade en relatie hoofd- en onderliggend netwerk, en de Kamer over de voortgang hiervan dit najaar te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hoogland en Visser. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75 (34000-A).

De heer Hoogland (PvdA):
Tot slot.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de mobiele dekking in spoor- en autotunnels te wensen overlaat;

verzoekt de regering, via ProRail en RWS een proactieve rol te spelen om te verzekeren dat in de toekomst bij nieuwe tunnels reeds in de aanlegfase telecomproviders betrokken worden om een mobiel netwerk aan te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Hoogland. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76 (34000-A).

De voorzitter:
Hiermee is een einde gekomen aan de eerste en enige termijn van de zijde van de Kamer, waarin de heer Hoogland heeft bewezen dat hij sneller kan praten dan de heer Van Helvert. Dat vind ik een hele prestatie. De bewindspersonen wachten heel even met antwoorden tot zij de moties hebben ontvangen. Ik schors niet, maar we wachten enkele ogenblikken.


Termijn antwoord

Staatssecretaris Mansveld:
Voorzitter. Ik begin met de motie op stuk nr. 73 van mevrouw Dik. Zoals ik vanmorgen in het AO al heb aangegeven, is er nu geen verder onderzoek aan de orde wat een spoorlijn Breda-Utrecht-Almere betreft. De MKBA was 0,05. Ik denk dat de aanpak van de A27 op dit moment geen verdere vertraging duldt. Ik ontraad daarom deze motie.

De motie op stuk nr. 76 van de heer Hoogland is ondersteuning van beleid en oordeel Kamer.

De voorzitter:
Ieder lid mag één interruptie plaatsen, zeg ik tegen de heer Hoogland.

De heer Hoogland (PvdA):
Voor beide bewindspersonen? Dan laat ik deze lopen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. In de motie op stuk nr. 66 van de leden Van Veldhoven en Van Helvert wordt de regering verzocht, in de aanbesteding van de Blankenburgtunnel ook een variant zonder kanteldijk mogelijk te maken. In het debat heb ik aangegeven dat ik wil kijken naar een mogelijke extra inpassing qua aanbesteding als het gaat om de Blankenburgverbinding. De kanteldijk echt meenemen als een aparte variant kan niet, omdat je bij zo'n tracébesluit uiteindelijk één variant overhoudt. Je kunt dus geen twee varianten in de aanbesteding meenemen. Ik heb aangegeven dat ikzelf heb gekozen voor de variant inclusief kanteldijk, omdat dit minstens 10 miljoen en misschien wel 160 miljoen goedkoper is, afhankelijk van welke versie eruit komt. Betere inpassing kan ik meenemen in een aanbesteding, maar ik kan geen twee varianten meenemen in een aanbesteding. Zo werkt het nu eenmaal niet. Ik ontraad de motie derhalve.

In de motie op stuk nr. 67 van de leden Visser, Hoogland, Geurts, Bisschop en Dik-Faber over de A1/A30 wordt de regering verzocht kortetermijnmaatregelen te nemen om de doorstroming te verbeteren, dat te monitoren en daarover in het eerste kwartaal van 2016 te rapporteren. In het AO van vandaag heb ik al het monitoren van enkele kleine maatregelen toegezegd. De rapportage over die kleine maatregelen in het eerste kwartaal van 2016 kan ik zeker toezeggen. Ik voorzie wel dat de eerstvolgende grote monitoring op z'n vroegst pas eind volgend jaar zal zijn. Maar dat is dan ook meteen volgens de nieuwe denkwijze. Als de indieners ermee akkoord gaan dat ik onderscheid maak tussen de kleinere dingen en de grotere dingen aan het eind van het jaar, dan beschouw ik de motie als ondersteuning van mijn beleid.

In de motie op stuk nr. 68 vraagt het lid Bashir om in plaats van de Blankenburgtunnel op termijn te kiezen voor de Oranjetunnel. Dat is een motie met ongeveer een miljard aan financiële implicaties. Ik zie ze bijna nooit zo fors voorbij komen. Ik ontraad deze motie dan ook. De discussie hierover hebben we meerdere malen gevoerd. Er is een zorgvuldige afweging geweest, waarbij is gekozen voor de Blankenburgverbinding, in plaats van de Oranjetunnel. Ik kom hier niet op terug.

De motie op stuk nr. 69 van het lid Bashir heeft betrekking op de Ruit om Eindhoven. Hij verzoekt de regering om in samenspraak met de B5-gemeenten en de provincies Noord-Brabant en Limburg door te pakken en op korte termijn over te gaan tot de aanpak van de A67. Je kunt natuurlijk nooit tegen doorpakken zijn. Maar ik vind het een beetje vreemde discussie. Ik geef aan dat ik met de regio in gesprek ga, waarbij ik begin met de gedeputeerde. Ik zie vanzelf wel wie daarbij aansluit. Ik denk dat het belangrijk is om, als je kiest voor een totaalaanpak, juist de regio te volgen om te zien wat er eerst moet gebeuren en wat later. Ik ontraad de motie zoals ze nu is beschreven.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 70 van de heer Van Helvert en mevrouw Van Veldhoven met betrekking tot de A13/A16 en de Code Maatschappelijke Participatie. We hebben veel overleg gevoerd met de mensen van het initiatief. Ik heb ook het alternatief laten toetsen. Ik heb daarmee ook invulling gegeven aan de Code Maatschappelijke Participatie. Financiële ondersteuning maakt daar geen deel van uit. Ik ontraad dus de motie en zal nog steeds mijn belofte gestand doen om goed naar het proces en de inhoud te kijken, maar niet met betrekking tot de nieuwe financiële ondersteuning van de varianten.

In de motie op stuk nr. 71 van mevrouw Dik-Faber, waarin wordt verzocht om met betrekking tot de inpassing van de Blankenburgverbinding de variant zonder kanteldijk mee te nemen en het aan de markt te laten of zij een weg ontwerpen met kanteldijk of niet, en daarbij bij de gunning behalve op prijs ook op inpassing te toetsen. Hiervoor geldt hetzelfde antwoord als het antwoord op de motie op stuk nr. 66. In dat verband heb ik gezegd dat wij niet meerdere varianten kunnen meenemen in de aanbesteding. We kunnen aan een initiatiefnemer wel vragen om het zo goed mogelijk te doen. Er komt nog inspraak. Het kan best zijn dat er na inspraak nog een ander ontwerp gaat komen, maar ik kan niet bij voorbaat op basis van twee varianten een aanbesteding doen. Uiteindelijk komt er één variant uit.

Mevrouw Dik-Faber vraagt in de motie op stuk nr. 72 om in het MIRT-onderzoek A9 Badhoevedorp-Alkmaar ook de mogelijkheid te bezien van een aansluiting van de N208 op de A9/A22 bij Velserbroek. Ik ben bezig met het MIRT-onderzoek. Ik ben samen met de regio aan het bekijken wat de scope van dat project moet zijn. Daarbij sluit ik geen enkel aspect uit. In de motie staat ook "de mogelijkheid van een aansluiting". Daarmee kan die aansluiting er wel in komen of niet in komen; dat zal een onderdeel zijn van het gesprek met de regio. Ik heb het idee dat ik het al heb toegezegd, dus ik laat het aan de Kamer of zij dit overbodig vindt of nogmaals wil ondersteunen.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 73 van mevrouw Dik-Faber. Die heeft betrekking op de bereikbaarheid van Zuid-Holland.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 73 heeft uw collega net al geapprecieerd.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ja, dat klopt. Excuses.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 74 van de heer Hoogland, mevrouw Visser, mevrouw Van Veldhoven en de heer Van Helvert, om constructief met de regio in gesprek te gaan over een corridor in Brabant, en het provinciebestuur op te roepen om met gedragen plannen te komen, zowel infrastructureel als qua smart mobility. Ik zie deze motie als ondersteuning van beleid. Ik zal snel met het provinciebestuur aan tafel gaan, maar ik hoop ook zelf snel met de benodigde plannen te komen.

De motie van de heer Hoogland op stuk nr. 76 over de MIRT-systematiek zie ik als ondersteuning van beleid. Ik heb in de Kamer aangegeven dat ik bezig ben met onderzoeken naar een nieuwe indicator, die ik ga gebruiken in de NMCA en die gebaseerd is op economischverlieskosten. Ik wil de komende NMCA daar ook op baseren.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Vanavond stemmen we over de ingediende moties.

Scheepvaart

Scheepvaart

Aan de orde is het VAO Scheepvaart (AO d.d. 23/6).


Termijn inbreng

Mevrouw Jacobi (PvdA):
Voorzitter. Ik heb twee moties. De eerste gaat over de aanpak van snelvaarders op het water.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er sprake is van veel overlast van snelvaarders op het water, zoals op de Waddenzee, in waterrijke binnensteden en de binnenwateren;

overwegende dat een relatief kleine groep schippers verantwoordelijk is voor het leeuwendeel van deze overlast;

overwegende dat niet alleen de veiligheid van medewatergebruikers, maar ook het plezier van medewatergebruikers en de leefbaarheid voor omwonenden door deze kleine groep wordt aangetast;

overwegende dat de pakkans op overtredingen als snelvaren, geluidsoverlast, watervervuiling, dronkenschap en andere overlast gevende en gevaarlijke overtredingen laag is, en dat het voor de politie en andere handhavende diensten onnodig ingewikkeld en arbeidsintensief is om dit huftergedrag aan te pakken;

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe de handhaving op het water slimmer en eenvoudiger kan worden gemaakt en hierbij een alternatief voor heterdaad en de mogelijkheden van moderne media te onderzoeken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jacobi en Van Helvert. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83 (31409).

Mevrouw Jacobi (PvdA):
Mijn tweede motie gaat over de vaargeul bij Ameland.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de boot van Holwerd naar Nes (Ameland) regelmatig vertraging heeft, met name bij laag water;

overwegende dat er al jaren gesteggel is over deze problematiek, maar het tot nu toe niet heeft geleid tot een oplossing;

overwegende dat de betrokken bewindspersonen hebben aangegeven een openplanproces te willen starten en de Tweede Kamer daarover in 2016 te informeren;

verzoekt de regering, voor 1 september 2015 te komen met een voorstel welke kortetermijnoplossingen haalbaar en realistisch zijn voor het oplossen van de vertraging van de boot Holwerd-Ameland;

verzoekt de regering tevens, op korte termijn duidelijkheid te scheppen over welke PIANC-norm nu geldt voor de vaargeul Ameland;

verzoekt de regering voorts, in het openplanproces nadrukkelijk ook het verkorten (met doorsteken) van de vaargeul Ameland mee te nemen en de financiële gevolgen daarvan (structureel en incidenteel) in kaart te brengen;

spreekt uit dat zij bereid is, indien dat nodig is voor een structurele oplossing van de vaargeul Ameland, om de PKB Waddenzee en eventueel andere noodzakelijke regelgeving aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jacobi en Aukje de Vries. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 84 (31409).

De heer Bashir (SP):
Voorzitter. Ik zal mijn motie voorlezen, want die spreekt voor zich.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat sinds juni dit jaar het Europees comité voor de opstelling van binnenvaartnormen (CESNI) is opgericht dat een uniforme standaard gaat ontwikkelen aangaande technische voorschriften aan binnenvaartschepen die worden verwerkt in een vernieuwing van de EU-richtlijn 2006/87/EG;

constaterende dat op termijn ook de ROSR-eisen van de CCR een verwijzing zullen krijgen naar deze nieuwe EU-richtlijn;

overwegende dat het stellen van verregaande nieuwbouweisen aan bestaande schepen een ernstige aanslag is op de diversiteit van de Nederlandse binnenvaartvloot;

overwegende dat het terugdringen van de regeldruk waaronder een forse vermindering van het aantal ROSR-eisen noodzakelijk is voor de binnenvaartsector;

verzoekt de regering, om zowel binnen het CCR als de CESNI een voortrekkersrol te bekleden in het schrappen van onnodige technische voorschriften aan binnenvaartschepen en de Tweede Kamer halfjaarlijks te informeren over de vorderingen op dit vlak,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bashir. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85 (31409).

Mevrouw De Boer (VVD):
Voorzitter. Ik ga in "gangetje Hoogland" door de moties heen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op basis van Europese regelgeving in CSNI-verband de afvalinzameling van schepen via een gesloten, en kostendekkende systematiek moet plaatsvinden;

constaterende dat Nederland dit invult via een systeem van afvalpassen die binnenvaartschippers tegen betaling kunnen aanschaffen en daarmee hun afval op een zorgvuldige wijze van de hand kunnen doen;

constaterende dat er een kostendekkingsnorm wordt gehanteerd die gebaseerd is op de afgifte van circa 500 afvalpassen;

overwegende dat de Nederlandse invulling van de Europese regelgeving door huidige systematiek niet leidt tot een brede afname van de afvalpassen die vanaf €269 beschikbaar zijn waardoor er slechts 400 passen zijn afgenomen onder de 7.500 Nederlandse binnenvaartschepen;

van mening dat binnenvaartschippers op een zorgvuldige wijze hun afval van de hand moeten kunnen doen, maar daarvoor niet op kosten moeten worden gejaagd;

verzoekt de regering om in overleg met de vertegenwoordigende organisaties in de binnenvaart te komen tot een kostendekkingsnorm die is gebaseerd op de afgifte van substantieel meer passen dan 500 (ik zou streven naar 7.500),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden De Boer en Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86 (31409).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een goede inspectie van groot belang is dat de toezichts- en inspectietarieven voor de Nederlandse zee- en luchthavens maar ook in andere sectoren fors hoger liggen dan in omringende landen,

overwegende dat dit de concurrentiepositie van Nederland kan ondermijnen;

verzoekt de regering om te onderzoeken hoe de onderhouds- en toezichtskosten in Nederland naar beneden kunnen worden bijgesteld en daarbij te kijken naar een alternatief waaronder private inspecties die vervolgens door de Nederlandse betrokken inspectie kunnen worden gecontroleerd, wat kan leiden tot een daling van de Nederlandse inspectie- en toezichtskosten, en vooruitlopend hierop deze kosten voor alle sectoren niet te verhogen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden De Boer en Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87 (31409).

De heer Van Helvert (CDA):
Voorzitter. Allereerst ondersteun ik het pleidooi van mevrouw Jacobi voor de boot naar Ameland. Wij hebben uitvoerig gesproken over de rijksweg naar Ameland die toevallig over water gaat. Ik wil het Friese feestje niet verstoren en daardoor konden wij de motie niet medeondertekenen. Voor dergelijke regionale profilering heb ik natuurlijk wel alle begrip.

Daarnaast hebben wij een aantal andere zaken besproken. Een daarvan is de oplossing voor het tegengaan van files. Die ligt op het water en het kabinet zou daar een duidelijke visie op moeten hebben opdat de vrachtwagens niet langer achter elkaar op de weg staan doordat er veel meer via het water wordt vervoerd. Daarom stel ik de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in 2030 30% van het goederenvervoer over afstanden van meer dan 300 kilometer per spoor of over het water moet gebeuren, en in 2050 meer dan 50%;

overwegende dat de voordelen van vervoer over water aanmerkelijk zijn: minder files en een fors lagere CO2-uitstoot;

verzoekt de regering, spoedig doch uiterlijk voor het einde van dit jaar een concreet actieplan over stimulering van goederenvervoer over het water, met het oog op de Europese doelstellingen, op te stellen en aan de Kamer voor te leggen;

verzoekt de regering tevens om dat te doen in overleg met de binnenvaartsector,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Helvert. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88 (31409).

Hiermee is een einde gekomen aan de termijn van de zijde van de Kamer. Wij wachten heel even tot de minister beschikt over de teksten van alle moties opdat zij daarop kan reageren.


Termijn antwoord

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. Op de laatste motie krijg ik nog een antwoord, maar dat komt waarschijnlijk vanzelf gedurende mijn spreektekst. Ik begin met de motie op stuk nr. 83 van mevrouw Jacobi en de heer Van Helvert, over de snelvaarders op het water. Er wordt gevraagd te onderzoeken of de handhaving op het water slimmer en eenvoudiger kan worden gemaakt en hierbij een alternatief te realiseren voor heterdaad. Ik zeg toe dat slimmere en efficiëntere handhaving onderzocht zal worden. Er lopen ook een aantal proeven met laser en andere systemen. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomsten. Ik zie de motie dus als ondersteuning van beleid.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 84 van mevrouw Jacobi en mevrouw De Vries over de boot van Holwerd naar Nes en de vertragingen die daar plaatsvinden. In de brief van de staatssecretaris wordt een brede integrale aanpak aangeboden. Ik kan het openplanproces niet zodanig versnellen dat op 1 september alles bekend is, maar ik ben zeker bereid om de Kamer rond september een eerste doorkijk te geven van de oplossingen die voor de kortere termijn haalbaar en realistisch zijn, inclusief een eerste indicatie van de kosten van de doorbraak en de PIANC-normen, waar mevrouw Jacobi naar vroeg. Die zijn niet van toepassing op alle vaarwateren. Voor de Waddenzee geldt geen expliciet richtlijnenstelsel. Wel zijn er in de PKB (planologische kernbeslissing) grenzen opgenomen. Ik ben bereid om de aanpassing van de PKB mee te nemen in de evaluatie. Ik zie de motie dus als ondersteuning van beleid.

In de motie op stuk nr. 85 van de heer Bashir word ik verzocht mij in te zetten voor het schrappen van onnodige eisen in de CCR en het CESNI en de Kamer daar halfjaarlijks over te informeren. Ik ben ook tegen overbodige eisen. Dat weet de heer Bashir. Ik ben ook permanent in gesprek met andere landen in de CCR en het CESNI en ik ben bereid de Kamer daar regelmatig over te informeren. Halfjaarlijks is wel vaak; zo gaat het internationaal niet. Volgens mij hebben we echter ook halfjaarlijks een gesprek over de scheepvaart. Ik kan in dat overleg dus altijd de stand van zaken meenemen. Ik zie de motie dus als ondersteuning van beleid.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 86 van mevrouw De Boer en mevrouw Jacobi over de abonnementen voor het ophalen van huisvuil. De kosten voor de abonnementen kunnen inderdaad omlaag als er meer passen worden afgenomen. Ik houd vast aan vrijwilligheid, ook omdat dit vereist is op grond van de Akte van Mannheim. Dat heb ik in het debat ook gezegd. Ik ben echter zeker bereid om met de sector te bekijken hoe we de afname van abonnementen kunnen stimuleren. Ik spreek binnenkort met een kleine afvaardiging, met de vrouwen, maar ik zal er ook met de andere grotere belangenorganisaties over spreken. Ik stel voor dit punt mee te nemen in de evaluatie die ik de Kamer heb toegezegd voor juni 2016. Ik laat daarmee de motie aan het oordeel van de Kamer.

De motie op stuk nr. 87 van mevrouw De Boer en mevrouw Jacobi gaat over de concurrentiepositie van Nederland en de inspectietarieven. Naar aanleiding van deze motie benadruk ik nog eens dat van een verschuiving van de ladingenstroom als gevolg van hogere inspectietarieven op dit moment geen sprake is. Ik heb in het algemeen overleg al aangegeven dat ik voor een pragmatische aanpak kies. Ik wil samen met mijn collega van EZ en het bedrijfsleven kijken naar concrete situaties waarin de kosten tot scheve situaties leiden. Voor die specifieke gevallen zullen we een oplossing bedenken. Het is rijksbeleid om de kosten van de tarieven voor het bedrijfsleven zo laag mogelijk te houden en om voortdurend na te denken over alternatieven. Ik zie de motie dus als ondersteuning van dat rijksbeleid en ik kan ermee instemmen. Als de motie wordt aangenomen, zal ik die doorgeleiden naar de verantwoordelijke bewindspersoon voor de NVWA, zodat die er ook verder invulling aan kan geven. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.

Tot slot heb ik nog de motie op stuk nr. 88 van de heer Van Helvert. Daarin wordt de regering verzocht een actieplan op te stellen voor de stimulering van het goederenvervoer over het water. Ik wil deze motie ontraden, niet omdat ik zo'n plan niet belangrijk vind, maar omdat we met de uitwerking van de maritieme strategie, het MIRT en het programma Beter Benutten eigenlijk al een actieprogramma voor het stimuleren van het goederenvervoer over water en over de vaarwegen hebben. Wat mij betreft is een nieuw actieplan alleen maar een administratieve handeling van het bijeenhalen van alle plannen die we her en der hebben liggen. Ik ontraad daarmee deze motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
We stemmen vanavond over de ingediende moties.

Wegverkeer en verkeersveiligheid

Wegverkeer en verkeersveiligheid

Aan de orde is het VAO Wegverkeer en verkeersveiligheid (AO d.d. 28/05).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Voor dit VAO is naast de minister van Infrastructuur en Milieu ook de minister van Veiligheid en Justitie aangeschoven. Ik heet hen hartelijk welkom.

Het woord is allereerst aan de heer Van Helvert.

De heer Van Helvert (CDA):
Voorzitter. Ik heb het VAO aangevraagd, maar ik dien geen motie in. We hebben met de minister een heel constructief gesprek gehad over het progressief beboeten. De minister stond daar positief in. Om te stimuleren dat dit gaat gebeuren en dat een en ander goed wordt onderzocht, zodat we in 2015 al een voorstel hebben, zal de heer Hoogland mede namens de woordvoerder van de VVD en mij een motie indienen. Ik heb de motie meeondertekend en ik steun die dus ook van harte. Ik ben dus toch blij dat we dit VAO houden.

De voorzitter:
Als u het niet had aangevraagd, had de motie niet ingediend kunnen worden.

De heer Bashir (SP):
Voorzitter. Ik heb twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat TeamAlert ruim €200.000 subsidie heeft ontvangen voor een eenvoudige vergelijkingssite voor rijscholen;

overwegende dat subsidies zorgvuldig en zinvol moeten zijn zonder onnodige marktverstoring;

overwegende dat de website Rijscholenkiezer geen toegevoegde waarde heeft ten opzichte van andere onafhankelijke vergelijkingssites voor rijscholen die zonder subsidie werken;

verzoekt de regering om geen subsidie meer toe te kennen aan TeamAlert voor de Rijscholenkiezer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bashir. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 469 (29398).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de dalende lijn van het aantal verkeersslachtoffers lijkt te stagneren;

verzoekt de regering om met aanvullende maatregelen te komen om het aantal doden en zwaargewonden in het verkeer verder terug te brengen en daarbij extra aandacht te schenken aan fietsers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bashir. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 470 (29398).

De heer Bashir (SP):
Ik heb tot slot een zeer urgent onderwerp dat nu opgelost moet worden. In Calais staan heel veel vrachtwagenchauffeurs, ook Nederlandse chauffeurs, vast in de file. Sommigen staan al 30 uur vast, en dat met deze hitte! Het is nu ter plekke 36˚ C tot 40˚ C. Sommigen zitten al die tijd al zonder eten en drinken. Er is dus hulp nodig. Mijn vraag aan de minister is dan ook of zij bereid is om die mensen meteen te helpen met drinken, eten en eventuele andere benodigdheden. Dus hup met de helikopters die kant op! Is zij bereid om dat nu meteen te doen?

De heer Hoogland (PvdA):
Voorzitter. Samen werkt beter, vandaar dat ik mede namens de heer Van Helvert en mevrouw Visser de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat verkeershandhaving en boetes primair aan de verkeersveiligheid ten goede dienen te komen;

overwegende dat vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid bestuurders die keer op keer in de fout gaan, harder zouden moeten worden aangepakt dan bestuurders die incidenteel een verkeersovertreding begaan;

overwegende dat daarnaast ook de ernst van de overtreding een rol speelt, waarbij het uitgangspunt dat bij zwaardere overtredingen zwaarder wordt gestraft nog onvoldoende in de praktijk tot uiting komt;

verzoekt de regering, de mogelijkheden van een dergelijk progressief boetesysteem te onderzoeken en nog in 2015 met een voorstel daartoe naar de Kamer te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hoogland, Visser en Van Helvert. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 471 (29398).

Mevrouw Visser (VVD):
Voorzitter. Deze keer hoorde ik een langzamer sprekende mijnheer Hoogland; hij was nu dus goed te volgen.

We hebben een goed algemeen overleg gehad. We hebben het ook nadrukkelijk gehad over de problematiek rond alcohol achter het stuur. Beide ministers hebben daarover toezeggingen gedaan die we de komende periode zullen zien. Uiteraard ben ik ook benieuwd naar de reactie van beide bewindspersonen op de motie die net is ingediend. Zelf heb ik ook nog een motie, die ik samen met de heer Hoogland indien. Die motie betreft de zogenoemde motorhelm op snelfietsen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat speed pedelecs per januari 2017 onder de bromfietscategorie worden geschaard;

overwegende dat speed pedelecs snelheden kunnen behalen van tussen de 25 en 45 km/u en daarmee ook vanwege verkeersveiligheidsoverwegingen er helmverplichtingen zullen gaan gelden;

constaterende dat daarmee de verplichtingen voor bromfietsers ook voor fietsers op een speed pedelec gaan gelden;

constaterende dat dit een nieuwe verplichting is, waarbij er nog geen adequate helmen voor deze doelgroep zijn ontwikkeld en mensen die een speed pedelec berijden daarmee met een motorhelm moeten fietsen;

verzoekt de regering, samen met betrokken partijen na te gaan welke eisen minimaal aan een helm gesteld moeten worden ter bescherming van berijders van gemotoriseerde tweewielers met snelheden van tussen 25 en 45 km/u, dit als nieuwe norm vast te leggen en te stimuleren dat nieuwe producten zo snel als mogelijk op de markt kunnen worden gebracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Visser en Hoogland. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 472 (29398).

Mevrouw Visser (VVD):
Dan heb ik nog een vraag, maar geen motie. Een en ander naar aanleiding van het algemeen overleg waarin we het hebben gehad over files door flitscontroles. Recentelijk kwam daar ook een bericht over en de minister heeft er een brief over gestuurd. We zijn blij met de toezegging dat daarvoor weer aandacht wordt gevraagd, maar we lezen dat Rijkswaterstaat de afspraak pas in het najaar gaat bekrachtigen. Mijn vraag aan beide bewindspersonen is dan ook wat dat betekent voor de tussentijd. Bij het najaar denk ik aan oktober en we leven nu nog in juli. Wat gaat er in de tussentijd gebeuren? Waarom kan de afspraak niet eerder worden bekrachtigd?

De voorzitter:
Daarmee is er een einde gekomen aan de termijn van de zijde van de Kamer. We wachten even totdat de ministers beschikken over de teksten van alle moties.

Ik geef het woord aan de minister van Infrastructuur en Milieu, die op alle moties zal reageren.


Termijn antwoord

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. Ik reageer niet op alle moties; ik laat er ook eentje over aan de heer Van der Steur. Het is vervelend als hij anders voor niets is gekomen.

De voorzitter:
Hij is voor de Kamer gekomen, dus dat is nooit voor niets.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat klopt. Hij discussieert ook graag met de Kamer.

Wat de motie op stuk nr. 469 met betrekking tot TeamAlert betreft, ik heb al eerder aangegeven dat ik zeer hecht aan de beoordeling door TeamAlert van de genoemde rijscholen, omdat zij een onafhankelijke positie hebben en niet naar winst streven. Wanneer de SP mij oproept om marktwerking niet tegen te gaan, zou ik dat natuurlijk vreselijk moeten omarmen, maar ik ga toch in dit geval de motie ontraden, juist vanwege de onafhankelijkheid van TeamAlert en het feit dat dit een goede bijdrage heeft geleverd om in de sector de kwaliteit te verhogen, ook met brede steun van de Kamer. Dus ik vind dat TeamAlert met de Rijscholenkiezer kan doorgaan en ik ontraad de motie.

In de motie op stuk nr. 470 vraagt de heer Bashir, de dalende lijn van het aantal verkeersdoden, naast de wat minder dalende lijn van het aantal zwaargewonden, verder terug te brengen en aandacht te schenken aan fietsers. Ik heb onlangs hierover geschreven dat ik voor eind 2015 in een brief zal ingaan op alle aanvullende maatregelen die mogelijk zijn. Alle gemeenten maken op dit moment een lokale aanpak voor veilig fietsen. We zijn bezig met fietslessen voor ouderen, waar de heer Bashir het er al even over had. Dat bestaat dus al. Er wordt gekeken naar speciale fietsen voor ouderen, we zijn bezig met de tour de force om het fietsen te versterken en tegelijk ook naar de veiligheidskant te kijken. Dus als ik het zo mag interpreteren dat ik gewoon doorga met het zoeken naar maatregelen met extra aandacht voor de fiets — ik had al beloofd dat ik eind 2015 ook nog met een brief daarover zal komen — dan zie ik deze motie als ondersteuning van beleid.

Ik kom bij de opmerking van de heer Bashir over Calais. Dat is inderdaad een zeer ernstige situatie. Ik ben er dagelijks mee bezig om me op de hoogte te stellen van die situatie, ook door een heel ander feit, namelijk de stakingen daar waardoor onze chauffeurs en andere chauffeurs vastzitten. Dat leidt niet alleen tot bedreigende situaties met betrekking tot migranten die proberen de vrachtwagens binnen te dringen — ook een heel groot vraagstuk, waarmee de heer staatssecretaris van Justitie, de heer Dijkhoff, bezig is — maar ook tot meer praktische problemen met betrekking tot de voorziening van water en voeding. Ik heb dat ook begrepen en het gezien via de social media. Daarom heb ik gisteren al via Rijkswaterstaat contact opgenomen met de counterpart daar. Ik weet niet of het daaraan ligt of aan iets anders, maar het heeft er in ieder geval toe geleid dat de regio Calais mensen is gaan voorzien van water en van broodjes en dat ook het Rode Kruis daarin nu een rol speelt. Ik zal daar niet zelf brood en water gaan uitdelen, waartoe de heer Bashir me ook opriep, omdat dat natuurlijk gewoon behoort tot de taken van zo'n land, maar ik begrepen dat men daarmee aan de slag is gegaan. Ik heb gisteravond ook mijn Engelse collega gesproken, die zei dat zij daarvoor zorgt aan de Engelse kant, waar de files ook groot zijn. Dit laat onverlet dat we er bovenop moeten blijven zitten, om te zorgen dat de mensen zo goed mogelijk bediend worden.

De heer Bashir (SP):
Is de minister bereid om meteen na dit debat nog een keer naar de situatie te kijken? Wij krijgen signalen dat er nog te veel chauffeurs zijn die gebrek hebben aan drinken en eten.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat ben ik zeker. Ik laat me hierover continu op de hoogte houden, omdat ik het, ook al is het misschien niet onze taak om hen van brood en water te voorzien, toch een beetje voel als "onze" chauffeurs, dus het is belangrijk om hierop toe te zien. We hebben dus contact opgenomen met de verantwoordelijken in de regio, die er ook mee bezig zijn, maar ik zal er nog een keer naar vragen.

De motie op stuk nr. 472 gaat over de speed pedelec-helm. Die helm zou te warm zijn en misschien ook niet fancy genoeg voor de speed pedelec. Niet alleen de helm zorgde voor hitte maar ook de hele discussie daarover was zeer verhit, dus ik ben blij met de motie die nu is ingediend, omdat ik nu nogmaals kan zeggen dat ik het ook belangrijk vind dat er een helm kan worden ontwikkeld die passend is bij de speed pedelec en die dus koel en cool genoeg is. Dat bedoel ik op twee manieren, dus niet te veel hitte en iets wat passend is bij de speed pedelec. Wat moeten wij daarvoor doen? Er wordt nu door de industrie aan gewerkt. Het initiatief voor een norm voor dit soort helmen ligt bij het Nederlands Normalisatie-instituut, en dus bij de industrie zelf. De RAI is bezig om een nieuwe norm te ontwikkelen. Om dat proces te faciliteren en te versnellen heb ik TNO gevraagd om onderzoek te doen naar de veiligheidseisen die aan een dergelijke helm gesteld moeten worden. We betrekken het bedrijfsleven daar ook bij. TNO kan na de zomer een rapport opleveren. Dat zou een versnelling kunnen geven. De RAI geeft ook aan te verwachten dit snel te kunnen doen. Zodra de norm gereed is, zal ik er snel in wetgeving naar verwijzen. We doen er dus van alles aan om zo snel mogelijk met zo'n nieuwe helm te kunnen komen. Omdat deze fiets 45 km/u kan en op de weg moet, vind ik het van belang om er in de tussentijd voor te zorgen dat mensen vanaf 2017 een helm moeten hebben. Ik kan dat niet uitstellen, maar ik zorg er samen met het bedrijfsleven voor dat we zo snel mogelijk met een wat aantrekkelijker alternatief komen. Ik zie de motie dus als ondersteuning van beleid.

Minister Van der Steur:
Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg heb ik reeds uitvoerig met de Kamer mogen spreken over verkeershandhaving, met name in het kader van de veiligheid. We hebben gesproken over de toekomst van het alcoholslotprogramma, het huidige boetestelsel, het opleggen van strengere straffen aan personen die met te veel drank op deelnemen aan het verkeer, personen die ernstige verkeersdelicten begaan en recidivisten. Ik heb gezegd dat ik er in den brede naar streef om voor het kerstreces met een brief te komen waarin op al deze aspecten wordt ingegaan. Die tijd is nodig, zo heb ik ook tijdens het algemeen overleg uitgelegd. Ik wil namelijk met verschillende partijen in overleg treden, waaronder het Openbaar Minister. Ik wil de verschillende maatregelen in onderlinge samenhang kunnen bezien. Dat geldt met name ten aanzien van het progressief boetestelsel. Het boetestelsel ten aanzien van verkeershandhaving zoals we dat kennen moet worden afgewogen tegen de overige boetestelsels die wij in ons recht kennen.

In dat kader heb ik in het algemeen overleg expliciet toegezegd om het huidige verkeersboetestelsel te zullen bezien, waarbij binnen de huidige financiële kaders naar de mogelijkheid van een progressief boetestelsel zal worden gekeken. De heer Hoogland van de PvdA-fractie heeft mij gevraagd om daarbij twee punten mee te nemen. Het eerste was het mogelijk educatieve element bij progressieve boetes. Het tweede was de mogelijkheid van verlaging van de boete als het in eerste instantie gaat om een overtreding waarvan de impact op de verkeersveiligheid gering is, en van verhoging als de overtreding heel ernstig is, of als er sprake is van recidive. Ik heb toegezegd dat ik die punten expliciet zal meenemen in de brief die ik voor het kerstreces zal sturen.

Vervolgens is een motie ingediend, ondertekend door de leden Hoogland, Visser en Van Helvert, waarin de regering gevraagd wordt om een progressief boetesysteem te onderzoeken en nog in 2015 met een voorstel daartoe naar de Kamer te komen. Ik beschouw die motie zo dat deze een bevestiging is van hetgeen ik in het algemeen overleg heb gezegd, en dat ik daaraan heb voldaan als ik voor het kerstreces een brief aan de Kamer stuur waarin ik deze zaken in onderling verband heb bekeken. Als de motie zo mag worden begrepen, laat ik het oordeel daarover aan de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
We stemmen vanavond over de ingediende moties.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:
Ik stel aan de Kamer voor, in te stemmen met het volgende schema voor de begrotingsbehandeling in het najaar 2015:

  • op 16 en 17 september: de Algemene Politieke Beschouwingen;
  • de week van 29 september tot en met 1 oktober: de Algemene Financiële Beschouwingen;
  • de week van 6 tot en met 8 oktober: Koninkrijksrelaties en Wonen en Rijksdienst;
  • de week van 13 tot en met 15 oktober: Algemene Zaken, de Koning en Economische Zaken (deel Economie en Innovatie);
  • de week van 27 tot en met 29 oktober: Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Infrastructuur en Milieu;
  • de week van 3 tot en met 5 november: Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Economische Zaken (deel Landbouw en Natuur);
  • de week van 10 tot en met 12 november: Defensie;
  • de week van 17 tot en met 19 november: Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken;
  • de week van 24 tot en met 26 november: Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;
  • de week van 1 tot en met 3 december: Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Ik stel voor de begrotingsbehandeling de volgende spreektijden voor: VVD 400 minuten; PvdA 360 minuten; SP 250 minuten; CDA 230 minuten; PVV 220 minuten; D66 220 minuten; ChristenUnie 150 minuten; GroenLinks 140 minuten; SGP 130 minuten; PvdD 120 minuten; 50PLUS 110 minuten; Groep Kuzu/Öztürk 60 minuten; Groep Bontes/Van Klaveren 60 minuten; Houwers 30 minuten; Klein 30 minuten; Van Vliet: 30 minuten.

Op verzoek van de aanvragers stel ik voor van de agenda af te voeren:

  • het VAO Ruimtelijke ordening (AO d.d. 29/4);
  • het VSO Uitvoering moties en amendement-Harbers/Koolmees (34000-VIII, nr. 96);
  • het VSO over het onderzoek Flexibele arbeid in primair en voortgezet onderwijs (27923, nr. 205);
  • het VSO Verkenning randvoorwaarden recht op doordecentralisatie van huisvestingsmiddelen (32764, nr. 12);
  • het VAO Burundi (AO d.d. 25/6).

Ik deel aan de Kamer mee dat de fractie van GroenLinks geacht wenst te worden op woensdag 1 juli jl. tegen de moties 31789, nrs. 66 en 69 te hebben gestemd.

Ik stel voor, hedenavond ook te stemmen over de aangehouden moties:

  • Dik-Faber (33962, nr. 138);
  • Voordewind/Bisschop (23432, nr. 406);
  • Jadnanansing (34000-VIII, nr. 104);
  • Van Bommel (32753, nr. 142);
  • Grashoff/Koolmees (34200, nr. 12).

Ik stel voor, hedenavond ook te stemmen over de moties die zijn ingediend bij het notaoverleg over de gaswinning in Groningen.

Op verzoek van de aanvrager stel ik voor, het dertigledendebat over de uitspraak van de rechtbank Amsterdam inzake bed, bad en brood van de lijst af te voeren.

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van vandaag:

  • het VAO Bekostiging wijkverpleging 2016/Inkoop thuiszorg (AO d.d. 1/7) met als eerste spreker mevrouw Leijten (SP);
  • het VAO Voortgang trekkingsrecht pgb (AO d.d. 1/7) met als eerste spreker mevrouw Leijten (SP);
  • het VAO Cao-onderhandelingen rijksoverheid (AO d.d. 1/7) met als eerste spreker de heer Slob (ChristenUnie);
  • het VAO Eurogroep/Ecofin-Raad (AO d.d. 2/7) met als eerste spreker de heer Merkies (SP).

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van na het reces:

  • het VAO Staatsdeelnemingen (AO d.d. 1/7) met als eerste spreker de heer Bashir (SP);

het VAO Nationaal Actieplan Mensenrechten (AO d.d. 24/6) met als eerste spreker mevrouw Voortman (GroenLinks).

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De heer Krol (50PLUS):
Mevrouw de voorzitter. Bewoonster uit Venray opgelicht door Ierse klusjesmannen. Engelssprekende klusjesmannen actief in Eindhoven en Helmond. Politie in Hoorn opent jacht op rondtrekkende oplichters. Politie wil golf foute klussers indammen, maar heeft onvoldoende handvatten. Het zijn enkele krantenkoppen van de afgelopen dagen. Het lijkt mij goed om daar na het reces over te debatteren met de minister van Veiligheid en Justitie, voorafgegaan door een brief om de mogelijkheden te verkennen om dit snel en goed aan te pakken en zo mogelijk te stoppen. Ik doe dit verzoek mede namens de leden van de Groep Bontes/Van Klaveren en van het CDA.

De voorzitter:
Het gaat om een debat over de capaciteitsproblemen voor de aanpak van foute klussers bij de politie. Een verzoek om steun voor het houden van een debat over de capaciteitsproblemen voor de aanpak van foute klussers bij de politie.

De heer Van Oosten (VVD):
Het is een urgente kwestie, maar het is volgens mij beter om dit in een aankomend algemeen overleg te doen. Ik wil dus wel debatteren, maar niet in deze zaal.

Mevrouw Helder (PVV):
Debatteren in deze zaal vind ik altijd goed, maar ik vind snelheid op dit punt belangrijker. Dan kunnen we het ook breder trekken, want er zijn meer bevolkingsgroepen. Dat heeft mijn partij al vaak gezegd. Ik wil het graag in een AO. Dat gaat sneller.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):
In een algemeen overleg Politie.

Mevrouw Thieme (PvdD):
Ik steun het verzoek.

De heer Segers (ChristenUnie):
Graag betrekken bij een algemeen overleg.

De heer Marcouch (PvdA):
Allereerst wil ik u even corrigeren: het gaat niet om foute klussers bij de politie.

De voorzitter:
Nee, nee, zeker niet!

De heer Marcouch (PvdA):
Dat was even voor de Handelingen. Maar dit kan inderdaad heel goed bij een AO. Ik geef dus geen steun voor een debat.

De voorzitter:
Het ging om capaciteitsproblemen bij de politie om die foute klussers aan te pakken!

De heer Marcouch (PvdA):
Maar die zitten dus niet bij de politie zelf.

De voorzitter:
"Vermeende foute klussers" zullen we er ook nog maar van maken.

Mevrouw Kooiman (SP):
De SP wil graag snel debatteren, dus dat betekent in een algemeen overleg.

De voorzitter:
Mijnheer Krol, ik stel vast dat u niet de steun van de Kamer hebt voor een plenair debat. Ik heb wel gehoord dat dit waarschijnlijk snel na de zomer ergens aan de orde gaat komen.

De heer Krol (50PLUS):
Daar dank ik de collega's voor, en u ook.

De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Oskam.

De heer Oskam (CDA):
Voorzitter. De media kwamen gisteren met conclusies over het rapport herijking reorganisatie politie. Dat is gek, want de Tweede Kamer vraagt al weken om dat rapport. De conclusies waren ook niet mals. Het ging om een overschrijding van het budget van 230 miljoen. De Kamer wil daarom snel het rapport, inclusief een kabinetsreactie en meteen na het reces een debat, gelet op de uitgelekte conclusies. Dit verzoek wordt mede ingediend door de SP, D66 en de PVV.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):
Ik heb gisteravond via een e-mailprocedure gevraagd om een reactie van de minister, met het verzoek die voor 15.00 uur vanmiddag te geven. Die brief is nog niet binnen. Dat is ook de reden dat de heer Oskam nu niet om een brief vraagt. De brief die ik heb aangevraagd moet wel vanmiddag binnenkomen. Verder steun ik het verzoek van de heer Oskam.

De voorzitter:
Ik zal dit rappel sowieso zo meteen doorsturen.

De heer Segers (ChristenUnie):
Het verzoek voor een brief hebben we gesteund en ik steun ook het verzoek om hier een debat over te voeren.

Mevrouw Thieme (PvdD):
Van harte steun.

De heer Van der Staaij (SGP):
Steun.

De heer Marcouch (PvdA):
Het gaat hier over het herijkingsplan. Dat hebben we hier wel vaker aan de orde gehad. Zodra dat er is, moeten we erover gaan debatteren. Volgens mij kan dat ook heel goed in een algemeen overleg Politie, waar het herijkingsplan dan gewoon op de agenda kan komen te staan.

De voorzitter:
Geen steun dus voor een plenair debat.

Mevrouw Tellegen (VVD):
Vooralsnog is het een opnieuw uitgelekt, maar ambtelijk stuk, waar nog steeds geen officiële handtekening van de minister onder staat. Die handtekening wil ik graag afwachten; dan heb ik er graag een debat over. Ik denk dat het dan beter in een apart AO Herijking politie kan dan in een plenair debat.

De voorzitter:
Op dit moment geeft u dus geen steun voor een plenair debat. Mijnheer Oskam, u hebt niet de steun van de meerderheid voor het houden van een plenair debat. Ik wil wel voorstellen om via een stenogram een rappel te sturen op de brief die gevraagd was door de Kamer en die een uur geleden had moeten komen.

De heer Oskam (CDA):
Dat is sowieso goed. We zullen bekijken wat sneller gaat: een AO of een dertigledendebat. Zet het voorlopig maar even op de lijst.

De voorzitter:
We voegen dit onderwerp dan toe aan de lijst van dertigledendebatten. Er zijn drie minuten spreektijd per fractie. Ik zal het stenogram van dit gedeelte van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet.

Ik geef het woord aan mevrouw Van Toorenburg voor een vooraankondiging.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Precies, voorzitter, en daarom spreek ik gewoon even via de interruptiemicrofoon. De vaste Kamercommissie VWS doet graag een vooraankondiging voor het VAO Betalingsproblematiek van de dure (oncologische) geneesmiddelen.

De voorzitter:
Dank voor de vooraankondiging. Het VAO staat ook al op het voorlopige schema.

Ik geef het woord aan mevrouw Thieme, voor ook een vooraankondiging.

Mevrouw Thieme (PvdD):
Het is een vooraankondiging voor een VAO over energie.

De voorzitter:
Ook dit staat al op het voorlopige schema. We gaan er vandaag nog over debatteren.

Hiermee is er een einde gekomen aan de regeling van werkzaamheden.

Afscheid Schouw

Afscheid Schouw

Aan de orde is afscheid van het lid Schouw (D66).

De voorzitter:
Ingekomen is de volgende brief.

Geachte Voorzitter, beste Anouchka,

Ruim 25 jaar geleden zette ik de eerste voorzichtige stapjes op het soms glibberende Binnenhof. Mijn eerste officiële baan: ik werd voor de D66-fractie juniorbeleidsmedewerker. Met de overzichtelijke portefeuille landbouw-, wetenschaps- en emancipatiebeleid, en dat voor acht uur in de week en verdeeld over drie ambitieuze Kamerleden die dagelijks wilden schitteren in de oude vergaderzaal. Het werk verveelde geen seconde! Van een zinnebeeld als "de patatbalie" had toen nog nooit iemand gehoord. Er werd vergaderd in een doorrookte, halfduistere rechthoek en politici zaten, tegen wil en dank, gedrieën opeengepropt in groene pluche bankjes. Elke politieke generatie heeft zijn eigen dorpspomp waar opvattingen en nieuwtjes voorbijrazen. Nu zijn dat Twitter en Facebook. Toen was dat het roemruchte Binnenhof 5A, hét Kamercafé, waar de leden aan formicatafeltjes verhitte discussies voerden, de klok rond gevoed met gehaktballen en sfeerverhogende consumpties. Wat is het jammer dat daar nooit een documentaire over is gemaakt.

Met de juniordeeltijdbaan is de liefde voor de politiek en het openbaar bestuur aangewakkerd en gegroeid. Toen en de jaren daarna heb ik mij er met hart en ziel voor ingezet, op verschillende plaatsen en altijd met boeiende mensen: als wethouder en lid van de gemeenteraad in Dordrecht, en vervolgens ruim twaalf jaar als parlementariër. In de relatieve rust en bezonkenheid van de Eerste Kamer ben ik, mediatechnisch beschouwd, voor de buitenwereld onopgemerkt gebleven. Wanneer Eerste Kamerleden gewoon hun werk doen, is daar geen sterveling in geïnteresseerd.

Het was een voorrecht om elke dinsdag losjes te schrijden over de roodfluwelen vuistdikke tapijten. Ik kan het overigens iedereen aanraden om eerst ervaring op te doen in de Eerste Kamer en daarna het Binnenhof over te steken naar de Tweede. Waarom? Om het belang van goede wetgeving te beproeven en je te bekwamen in de kwaliteit van wetgeving en de leer van het debatteren met de regering. De kern daarvan is dit: op het juiste moment net die éne vlijmscherpe vraag stellen. De overstap naar de Tweede Kamer was best wennen. In plaats van een stroom wetsvoorstellen dicteert "de kop in de krant" en "het oog van de camera" het ritme van de dag. Positief geformuleerd: het is in deze Kamer exotischer, maar soms wel met onvoorspelbare orkaandreigingen.

Ik heb hier een aantal fantastische jaren gehad en wil via u de collega's bedanken voor de goede samenwerking. Zo was het een plezier in de vergaderzaal wagonnetjes aaneen te rijgen bij de interruptiemicrofoons. En wanneer een bewindspersoon al bij het placeren van zo'n wagonnetje de wenkbrauwen stijf optrok, dacht ik: beet, de vinger op de zere plek! En zeker, er is ook een kers op de taart. Het knutselen aan en verdedigen van initiatiefwetsvoorstellen. Mooi werk. Het is geen groot geheim dat de aandacht voor actuele politieke incidenten en de langetermijnonderwerpen zo af en toe wat uit balans raken. Dat is een reëel risico voor de democratische werking van onze huidige parlementaire democratie. Daardoor gaan dingen mis. Achteraf en dus te laat komt dat aan het licht door parlementaire onderzoeken of enquêtes. Meebewegen of juist tegenwicht bieden: dat is de vraag waar de Kamer wel wat vaker bij stil mag staan.

Het werk in een politieke omgeving is prachtig. Ik had dit nog vele jaren met plezier kunnen doen. Tegelijkertijd wil ik ook mezelf blijven uitdagen. Daarom ga ik per 1 augustus wat anders doen. In een nieuwe omgeving met andere onderwerpen.

Een Kamerlid is verweesd zonder de betrokken toewijding van de medewerkers in de Kamer. Altijd attent, zorgvuldig en met de dienstverlening voorop. Van Bureau Wetgeving, de Griffie, ICT en telefoon, bodes en al diegenen die zorgen voor de inwendige mens, heel hartelijk bedankt!

Ik wens iedereen alle goeds.

Met vriendelijke groet,

Gerard Schouw

(Applaus)

De voorzitter:
Van dit ontslag is mededeling gedaan aan de voorzitter van het centraal stembureau en aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik stel voor de brief voor kennisgeving aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
Geachte heer Schouw, beste Gerard,

Een leven zonder politiek … kun je het je voorstellen? Tóch heb ik zojuist jouw afscheidsbrief voorgelezen, waarin je aangeeft dat er een nieuwe fase aanbreekt en dat je een andere weg inslaat.

Een kwart eeuw was het openbaar bestuur jouw leven. Je was gemeenteraadslid en wethouder in Dordrecht en in 2003 zette je de stap naar het Binnenhof. Geen onbekend terrein voor jou; van 1988 tot 1990 liep je hier als jong broekie rond als beleidsmedewerker van de D66-fractie. Dat je eerst Eerste Kamerlid werd, maakte dat je hier in 2010 met de nodige bagage binnenkwam. Je maidenspeech ging over de benoeming van een nieuwe Kamervoorzitter. Het was een glashelder betoog, waarin je niet alleen een profiel voor een nieuwe Kamervoorzitter schetste, maar waarin je ook je eigen ambitie een klein beetje liet doorschemeren.

In de jaren die volgden heb je die ambitie op een heel eigen manier vormgegeven. Je koos voor complexe, gevoelige dossiers, bijvoorbeeld op het beleidsterrein van Justitie of Binnenlandse Zaken, met het vreemdelingenbeleid, het toezicht op de inlichtings- en veiligheidsdiensten, de staatsrechtelijke verhoudingen en niet in de laatste plaats: de betrokkenheid van burgers bij de politiek. Het zijn dossiers die jou passen.

Jij houdt van inhoud, van diepgang. Je geniet ervan om de Kamer op te roepen om nog een spade dieper te steken, terwijl je een beetje peinzend en in je handen wrijvend achter het katheder of de interruptiemicrofoon staat. Op het moment dat jij een haakje ziet, gaan je ogen glimmen. Je gaf het zelf al aan: voor jou ligt de kern van het Kamerwerk in die ene scherpe vraag op dat ene kritische moment.

Je bent een Kamerlid dat zijn medewetgevende taak heel actief invult. Voor jou is het initiatiefwetsvoorstel geen exotisch instrument. In de vijf jaar dat je Kamerlid was, heb je elf initiatiefwetsvoorstellen ingediend of mocht je daar, zoals je dat zelf pasgeleden zei, zo nu en dan "een beetje bij meehelpen". Zo heb je Boris van der Ham "een beetje geholpen" met het initiatiefwetsvoorstel voor wijziging van het Reglement van Orde, over de aanwijzing van de informateur of formateur door de Tweede Kamer. Door de val van het kabinet werd deze wijziging van het Reglement van Orde versneld in de praktijk gebracht. En onlangs — ik zei het deze week ook al in de speech voor de scheidend griffier — overhandigde de commissie-Bovend'Eert mij de evaluatie van de kabinetsformatie. Hun voornaamste conclusie is dat de formatie goed is verlopen en dat het Reglement van Orde slechts op een klein detail moest worden aangepast. Gisteren heeft de Kamer daarmee ingestemd. Een mooi resultaat van iets wat jullie in gang hebben gezet.

Ook het vermelden waard zijn de initiatieven tot deconstitutionalisering van de benoeming van burgemeester en commissaris van de Koning, een verbod op weigerambtenaren, democratisering van gemeenschappelijke regelingen, het raadgevend en correctief referendum, het schrappen van het verbod op godslastering, de verbetering van rechtsbescherming in asielzaken en — nu nog aanhangig — de vernieuwing van de Wet openbaarheid van bestuur. Die, tekenend voor jouw ideeën, Wet open overheid zou moeten gaan heten. Veel van deze voorstellen hebben de eindstreep gehaald en zijn inmiddels ook door de Eerste Kamer aanvaard. Je was, kortom, niet alleen een actief, maar zeker ook een effectief Kamerlid. Je hebt je tijd hier ten volle benut, en daar mag je trots op zijn.

Gerard, een leven zonder politiek … je gaat eraan beginnen. Per 1 augustus word je algemeen directeur van Nefarma, de Nederlandse Vereniging voor Innovatieve Geneesmiddelen. Maar je vertrekt met een blijvende herinnering aan een kwart eeuw politiek. Ik mag je namelijk vertellen dat het Zijne Majesteit de Koning heeft behaagd, jou te benoemen tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Mag ik je verzoeken naar voren te komen, zodat ik je de versierselen mag opspelden die horen bij deze benoeming?

De heer Schouw krijgt de versierselen opgespeld.

De voorzitter:
Ik heb nog een paar zinnen voor je, Gerard. We gaan je missen: je ervaring, je kennis van het staatsrecht en je inhoudelijke bijdragen. Maar wees niet bang: ook zonder jouw aanwezigheid proberen we die spade dieper te steken. Ik ben ervan overtuigd dat jij dat ook zult doen, buiten de Kamer, met dezelfde eigenzinnigheid en hetzelfde plezier als we hier al die jaren hebben kunnen zien. Het ga je goed.

(Applaus)

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Georganiseerde criminaliteit

Georganiseerde criminaliteit

Aan de orde is het VAO Georganiseerde criminaliteit (AO d.d. 17/06).


Termijn inbreng

De heer Oskam (CDA):
Voorzitter. Vorige maand hebben we gesproken over tal van onderwerpen waarmee justitie en politie druk zijn. Ik dank de minister voor zijn toezegging om na de zomer met een brief te komen naar aanleiding van een gesprek met de rechtspraak over de aanpassing van de richtlijnen voor zware wapenhandel. Ook gaat hij met het Openbaar Ministerie bespreken of er behoefte is aan een speciale vuurwapenofficier.

Vanmiddag bij de regeling vroeg collega Krol aandacht voor een nieuwe variant van mobiel banditisme, namelijk rondreizende frauduleuze Ierse klusjesmannen. Er komt nog een brief, maar de CDA-fractie vraagt de minister, helder aan te geven of politie en justitie momenteel deze bendes in beeld hebben, of ze die aanpakken en of op dit moment kennis wordt vergaard bij de collega's in het Verenigd Koninkrijk. Kan de minister in de toegezegde brief beschrijven op welke wijze de Engelse wetgeving deze bendes het leven zuur heeft gemaakt en wat we daarvan kunnen leren?

Momenteel wordt er een proef gehouden met de RFID-chip om kentekenfraude te bestrijden. Dat is een goed idee, maar door een aantal partijen zijn privacybezwaren aangevoerd. Zou het geen idee zijn om de vaart in dit dossier te houden door alvast een advies te vragen aan het College bescherming persoonsgegevens? Dan kan er na het verschijnen van de testresultaten meteen een reactie van het kabinet komen.

Ik heb ook nog een vraag in het kader van de start van het nieuwe voetbalseizoen. In de laatste voortgangsrapportage over motorgangs wordt aangegeven dat in alle regio's leden van outlaw motorbendes op de tribunes van betaaldvoetbalclubs zitten. Het rapport stelt dat het LSO de vinger aan de pols zal houden. Dat vindt de CDA-fractie wat mager, gelet op de duidelijke aanwezigheid van die leden bij de voetbalclubs. Wordt komend jaar maximaal gebruikgemaakt van infiltratie en mogelijkheden voor politiespotters?

Tot slot dien ik nog een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat mobiel rondtrekkende, rovende bendes de detailhandel jaarlijks schade toebrengen voor circa 250 miljoen euro;

overwegende dat Detailhandel Nederland en de politie hebben aangegeven dat geldende wet- en regelgeving hen belemmert in het uitwisselen van informatie waaronder camerabeelden, ten behoeve van het voorkomen van diefstal en het opsporen van de daders;

verzoekt de regering, in samenspraak met Detailhandel Nederland en de politie deze belemmeringen op te lossen en indien nodig met voorstellen te komen om de informatie-uitwisseling te verbeteren en de Kamer hierover te informeren voor de eerstvolgende begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Oskam en Tellegen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 110 (29911).

Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Ik heb een heel mooie motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de door de minister van Veiligheid en Justitie gegeven cijfers over de werkvoorraad (ook wel plankzaken genoemd) en de signalen van de werkvloer niet geheel overeenkomen;

overwegende dat het van groot belang is te weten aan hoeveel zaken de recherche niet toekomt, hetzij niet door kan rechercheren;

verzoekt de regering, inzichtelijk te maken hoeveel werkvoorraad er op dit moment is en, indien mogelijk, te specificeren in hoeveel zaken het om georganiseerde criminaliteit zou kunnen gaan, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 111 (29911).

Mevrouw Kooiman (SP):
De minister en ik hebben redelijk vaak van gedachten gewisseld — in schriftelijke vragen, ik ben boos geworden in een debat en ik heb er een motie over ingediend — over goede werkschoenen voor de agenten in Tilburg. Ik ben daar met de heer Oskam op werkbezoek geweest. Zij moesten op gymschoenen drugslabs in en stonden dan in zoutzuur te werken. Ik was heel boos dat de minister dit niet wilde regelen. Maar een halfuur geleden kreeg ik het bericht dat deze agenten eindelijk goede werkschoenen en een goed uniform hebben. Ik mag dan wel een beetje boos geweest zijn op de minister, maar we hebben onze zin gekregen, zou ik bijna zeggen. Maar daar gaat het natuurlijk niet om, want vooral voor de agenten is dit heel goed nieuws. Dank daarvoor.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):
Voorzitter. Als we toch complimentjes gaan uitdelen, dan dank ik de minister dat hij op de valreep voor het reces ons nog het stuk heeft doen toekomen over het wettelijk verankeren van de speciale zorg voor politiemensen. Wij hebben een algemeen overleg gevoerd over de georganiseerde criminaliteit. Tijdens dit overleg heb ik met de minister gesproken over de specialistische recherchecapaciteit. Die is onvoldoende om de zware georganiseerde criminaliteit een flinke klap te kunnen toebrengen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de aanpak van georganiseerde criminaliteit één van de prioriteiten in de Veiligheidsagenda 2015-2018 is;

overwegende dat er onvoldoende specialistische recherchecapaciteit is om de georganiseerde criminaliteit effectief aan te pakken;

verzoekt de regering, op korte termijn actie te ondernemen om de recherche kwantitatief en kwalitatief adequaat te versterken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Berndsen-Jansen en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 112 (29911).

De heer Segers (ChristenUnie):
Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg hebben wij ook gesproken over het lokale gezag, de mogelijke ondergraving daarvan en het belang van versterking van het lokale gezag. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de politie door alle problemen niet goed kan inspelen op lokale veiligheidsproblemen, omdat er te weinig ruimte is voor lokaal maatwerk;

overwegende dat een grotere betrokkenheid van de burgemeester een goede manier is om de inzet van de politie meer te laten aansluiten op de lokale behoefte;

verzoekt de regering, met concrete voorstellen te komen ter versterking van het lokale gezag in het veiligheidsbeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Segers en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 113 (29911).

Op de valreep heeft zich nog een spreker gemeld, mevrouw Helder van de PVV. Op de valreep heeft zich nog een spreker gemeld, mevrouw Helder van de PVV.

Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. Ik heb me inderdaad op het laatste moment gemeld. Ik heb dat gedaan naar aanleiding van de eerste ingediende motie. Mijn fractie staat daar sympathiek tegenover. Ik laat het definitieve oordeel nog in het midden, want ik moet daar nog overleg over hebben. Ik meen echter dat daar in het begin al handen en voeten aan is gegeven met de motie-Elissen/Van Toorenburg. In die zin is een begin gemaakt dat men als er camerabeelden zijn gemaakt, die aan de politie kan overhandigen. Er kan dan aangifte worden gedaan. Dat was voor mij aanleiding om daarover vragen te stellen. Ik zou graag zien dat de minister daarop uitgebreider ingaat naar aanleiding van de motie. Ik heb in het verleden ook gezegd dat eventuele camerabeelden die worden gebruikt, niet tot strafvermindering mogen leiden in het kader van de schending van de privacy van de dader.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Helder. Hiermee is een einde gekomen aan de termijn van de zijde van de Kamer. De minister beschikt nog niet over alle moties. Wij wachten heel even tot dit wel het geval is.


Termijn antwoord

Minister Van der Steur:
Voorzitter. Allereerst dank ik de Kamerleden voor de gelegenheid om op de laatste dag voor het reces mijn laatste VAO hier nog te mogen meemaken.

De voorzitter:
U bent ook uitgenodigd om vanavond bij de stemmingen aanwezig te zijn.

Minister Van der Steur:
Dank u wel, voorzitter. Als mijn VAO daar aanleiding toe geeft, zal ik dat zeker in overweging nemen, want ik vind het van groot belang dat een vertegenwoordiger van de regering aanwezig is bij de stemmingen. Overigens heb ik begrepen dat het een oude traditie is dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie daarbij aanwezig is op de laatste dag voor het reces. Ik zal dienovereenkomstig ook een instructie verstrekken.

De heer Oskam heeft naar aanleiding van het algemeen overleg gevraagd of de regering op de hoogte is van het fenomeen van de Ierse travellers en wat daaraan wordt gedaan. Uiteraard zijn die Ierse travellers of klusjesmannen ook bij de regering en vooral bij het Openbaar Ministerie en de politie bekend. Zij doen zich vooral in het Verenigd Koninkrijk voor, maar sommige families en groepen komen ook in Nederland en in andere landen van Europa terecht. Het is een speciale vorm van mobiel banditisme, maar deze is niet nieuw. In 2009 was dit fenomeen al bekend. Mijn voorganger heeft hierover in 2011 Kamervragen beantwoord van de zijde van de Partij van Arbeid.

We moeten wel oppassen voor generalisaties; niet alle Ierse travellers zijn ook meteen mobiele bandieten. Het aantal bij de politie gemelde incidenten wisselt sterk en verschilt per seizoen en per regio. Het is wel heel vervelend dat de slachtoffers van criminele Ierse travellers vooral gezocht worden onder ouderen. Soms is er ook sprake van overlast. Vrijwel zeker is er dan ook sprake van uitbuiting en van belastingontduiking. Dit is dus een belangrijk fenomeen, waar wij krachtig tegen moeten optreden.

Een probleem hierbij is dat de aangiftebereidheid vrij laag is. Het fenomeen is bekend, er wordt onderzoek naar gedaan. Er is nauw contact tussen de Nederlandse en de Britse politie, onder andere om van de ervaringen van de Britse collega's te leren en informatie uit te wisselen. In het Verenigd Koninkrijk wordt dit fenomeen geschaard onder georganiseerde criminaliteit. Dat kan hier ook. Mij is overigens geen Britse wetgeving bekend tegen dit fenomeen.

Bij ons geldt dat wij dit fenomeen al jaren kennen. We zijn erop actief. We zorgen dat we doen wat we kunnen om ook deze vorm van mobiel banditisme effectief te bestrijden.

De voorzitter:
Ik laat eerst even de minister reageren op alle moties en dan kunnen er vragen worden gesteld.

Minister Van der Steur:
De heer Oskam heeft gevraagd naar de proef met de RFID-chip. Volgens mij is hier wat verwarring over bij de Kamer. Ik heb er heel veel Kamervragen over beantwoord, die allemaal uitgaan van de gedachte dat er op de openbare weg in Nederland mensen rondrijden met een bepaald kenteken, waarachter een chip zit die kan worden uitgelezen. Net als in de schriftelijke beantwoording kan ik de Kamer ook hier geruststellen. Er wordt een proef gedaan op een afgesloten terrein van Defensie. De kentekenplaten zijn gemonteerd op auto's die eigendom zijn van Defensie, dus er wordt in een volledig afgesloten proefsetting ervaring opgedaan met die chips. Aan de hand daarvan wordt bepaald of het zinnig is om hiermee verder te gaan.

Pas dan moet het College bescherming persoonsgegevens erbij worden betrokken, zoals de heer Oskam terecht opmerkt, om te bezien of zo'n voorstel ook landelijk kan worden uitgerold. De Nationale Politie is nog helemaal niet zo ver. Deze heeft dat ook nog niet met mij kunnen bespreken. Ik ben ook nog niet zo ver. Ik heb er goede nota van genomen dat bijna alle fracties hierover vragen hebben gesteld. We zullen de privacyaspecten met zeer veel zorgvuldigheid in ogenschouw nemen en afwegen, zoals de regering altijd doet, langs de lijn die de Kamer kent.

De heer Oskam heeft ook een vraag gesteld over de outlaw motorcycle-gangs en de verwarring en verwevenheid met voetbalsupporters. Uit de analyses van de politie komt naar voren dat er in het algemeen geen sterke verwevenheid bestaat tussen beide groepen. Slechts in incidentele gevallen wordt een hoge mate van betrokkenheid gezien. Afgezien van een enkel geweldsdelict en een vermoeden van drugshandel is er geen belangrijke criminele betrokkenheid tussen de criminele motorbendes en supporters van betaalde voetbalclubs. Uiteraard zet de politie capaciteit in waar het nodig is. Op dat punt hebben criminele motorbendes hoge prioriteit. De heer Oskam heeft gevraagd of ik wil onthullen welke opsporingshandelingen er vervolgens worden verricht. Daarop geef ik het antwoord dat ik altijd zal geven, namelijk dat ik geen mededelingen doe over specifieke opsporingshandelingen.

De heer Oskam heeft, ook met de motie op stuk nr. 110, aandacht gevraagd voor het mobiel banditisme en de problemen voor de detailhandel. In de motie wordt verzocht om in samenspraak met Detailhandel Nederland en de politie te proberen, de belemmeringen in wet- en regelgeving op te lossen die het uitwisselen van camerabeelden moeilijk maken en de Kamer te informeren voor de eerstvolgende begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie. De heer Oskam en mevrouw Tellegen kan ik niet sneller bedienen dan met de mededeling dat ik het gesprek waarom wordt gevraagd vanmorgen heb gevoerd met Detailhandel Nederland in het kader van het Platform Criminaliteitsbestrijding. Daar is precies dit onderwerp aan de orde geweest. Het doel van de regering is om die beeldenuitwisseling mogelijk te maken. Als de heer Oskam er prijs op stelt, kan ik voor de begrotingsbehandeling verslag doen van het gesprek van vanmorgen. Het eerstvolgende gesprek is geagendeerd in december. Daarvan kan ik geen verslag doen, maar ik kan wel verslag doen van het gesprek van vanmorgen. Ik zal dan ook wijzen op de wetsvoorstellen die wij in voorbereiding hebben om die camerabeelden effectiever te kunnen uitwisselen. Als de heer Oskam daar prijs op stelt, kan ik deze motie beschouwen als ondersteuning van het beleid zoals ik dat vanmorgen heb uitgevoerd. Als de heer Oskam de motie in stemming wil brengen, laat ik het oordeel geheel aan de Kamer, omdat ik die ondersteuning dan plezierig vind als een steun in de rug.

Mevrouw Kooiman heeft de motie op stuk nr. 111 ingediend, waarin de regering wordt verzocht, inzichtelijk te maken hoeveel werkvoorraad er op dit moment is en te specificeren om welke zaken dat gaat. Ik kan aan die motie geen gevolg geven omdat de gegevens in een aantal gevallen zeker niet zijn uitgesplitst naar georganiseerde criminaliteit. De vraag is ook wat daar precies onder valt. Om die reden moet ik de motie ontraden. Overigens wordt de Kamer met grote regelmaat geïnformeerd over de voortgang van de opsporing. In een aantal gevallen, bijvoorbeeld betreffende de knelpunten rond kinderporno die er in het verleden waren, is wel apart over de werkvoorraad gerapporteerd. Ik merk echter op dat daar alleen nog van een werkvoorraad sprake is en zeker niet van een plankvoorraad. Ik ontraad de motie dan ook.

Ik geef mevrouw Kooiman onmiddellijk toe dat haar boosheid heeft gewerkt, zelfs zonder dat ik dat in de gaten had. Ik ben heel blij dat dit zo is. Dit betekent wel dat in algemene zin de LFO degene is die de ontmanteling en betreding van drugslaboratoria moet verrichten. Ik ben blij dat de Tilburgse agenten dit doen. Ik denk dat ik ook weet over wie het gaat. Hen vertrouw ik toe dat zij dit met verstand ter hand zullen nemen.

In de motie op stuk nr. 112 van mevrouw Berndsen-Jansen en mevrouw Kooiman wordt de regering verzocht, op korte termijn actie te ondernemen om de recherche kwantitatief en kwalitatief adequaat te versterken. Deze motie loopt vooruit op de herijking Nationale Politie die ik aan de Kamer heb toegezegd en waarbij dit onderwerp uitgebreid aan de orde zal komen, onder andere omdat het Openbaar Ministerie daarom expliciet heeft gevraagd. Om die reden ontraad ik de motie. Ik zal aan de vraag voldoen door middel van de herijking.

Ik kom bij de laatste motie, de motie op stuk nr. 113 van de heer Segers. Daarin wordt de regering verzocht, met concrete voorstellen te komen ter versterking van het lokale gezag. Vanmorgen stond het ergens in een krant — ik weet niet meer waar — en gisteravond was het in Nieuwsuur. Als de heer Segers de krant heeft gelezen, weet hij dat de herijking van de Nationale Politie aan zijn verzoek beantwoordt. Om die reden komt deze motie echt te vroeg, evenals de motie van mevrouw Berndsen-Jansen. Ik moet die dan ook ontraden, want ik heb hierover al toezeggingen gedaan.

Mevrouw Helder wijst er naar aanleiding van de motie van de heer Oskam en mevrouw Tellegen op dat over dat onderwerp al eerder amendementen zijn ingediend. Het is duidelijk, herhaal ik, dat ook deze regering het van belang vindt dat camerabeelden sowieso kunnen worden uitgewisseld tussen particuliere beveiligingsbureaus, ondernemers en de politie. Daarnaast willen wij het mogelijk maken, zoals mevrouw Helder weet, dat ook burgers in staat zijn om onbekende verdachten in een aantal specifiek omschreven gevallen openbaar te maken om ervoor te zorgen dat onbekende verdachten bekende verdachten worden, uiteraard in nauw overleg en samenspraak met de politie.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):
Voorzitter, ik houd mijn motie aan totdat we de herijkingsvoorstellen hebben behandeld.

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Berndsen-Jansen stel ik voor, haar motie (29911, nr. 112) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Van der Steur:
Ik dank mevrouw Berndsen daarvoor. Ik maak meteen van de gelegenheid gebruik om de heer Segers ditzelfde te suggereren. Zo kan hij zien of de herijking van de Nationale Politie, die in november vorig jaar door mijn ambtsvoorganger aan de Kamer is toegezegd, aan de gestelde eisen zal voldoen. Volgens de krant die ik vanmorgen heb gelezen, is dat het geval, dus de heer Segers zal dan op zijn wenken worden bediend.

De heer Segers (ChristenUnie):
De minister vraagt dit wel heel vriendelijk. En ik ben een coöperatief Kamerlid, dus laat ik mijn motie aanhouden en wachten tot ik de plannen tegemoet kan zien.

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Segers stel ik voor, zijn motie (29911, nr. 113) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Van der Steur:
Voorzitter, mag ik verder van deze gelegenheid gebruikmaken om alle leden van uw Kamer en u in het bijzonder een genoeglijke laatste middag en avond toe te wensen? Wie weet, zien wij elkaar straks terug bij de stemmingen.

De voorzitter:
Dank u wel. Mocht dat niet het geval zijn, dan wens ik u een rustige zomer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Wij stemmen vanavond over de ingediende moties die niet zijn aangehouden.

Vervreemding en transformatie rijksvastgoed

Vervreemding en transformatie rijksvastgoed

Aan de orde is het VAO Vervreemding en transformatie rijksvastgoed (AO d.d. 25/03).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de minister voor Wonen en Rijksdienst van harte welkom.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Voorzitter. In dit AO hebben wij gesproken over de overdracht van monumenten en daarbij afgesproken dat we dat onderdeel wat zullen verdagen. Over de overdracht van ander rijksvastgoed wil ik de volgende moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Rijk de komende jaren miljoenen m2 vastgoed afstoot;

overwegende dat de afstootoperatie grote invloed kan hebben op lokale en regionale vastgoedmarkten;

constaterende dat de Algemene Rekenkamer (ARK) oordeelt dat bij het realiseren van de beste kosten-batenverhouding niet alleen financiële, maar ook maatschappelijke kosten en baten relevant zijn en dat om deze reden vastgoedbeslissingen beter zouden moeten aansluiten bij het ruimtelijk beleid van lagere overheden;

constaterende dat de Raad voor de Leefomgeving en infrastructuur (Rli) en het College van Rijksadviseurs (CRa) ook een verbreding van de beleidsafweging bij het handelen met Rijksvastgoed adviseren met meer nadruk op regiobrede maatschappelijke doelen;

verzoekt de regering, bij de afstootoperatie de aanbevelingen van Rli, CRa en ARK over te nemen en transparant te maken hoe financiële en maatschappelijke doelen tegen elkaar worden afgewogen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Albert de Vries. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 180 (31490).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat naast de miljoenen m2 vastgoed die het Rijk de komende jaren zal afstoten, ook door zorgaanbieders miljoenen m2 vastgoed op de markt worden gebracht;

overwegende dat het College sanering zorginstellingen (CSZ) goedkeuring moet verlenen aan het afstoten van met AWBZ-middelen gefinancierd zorgvastgoed;

constaterende dat het CSZ biedingen voor zorgvastgoed vaak afslaat vanwege onrealistische opvattingen over de marktprijs, waardoor bijvoorbeeld het St. Annaterrein in Venray al jaren structureel leegstaat en verloedert ondanks de gigantische kosten voor het beheer van dit monument;

van mening dat de afstootoperatie grote invloed kan hebben op de lokale en regionale vastgoedmarkt;

verzoekt de regering, afstemming te bevorderen tussen het rijksvastgoedbedrijf en het CSZ over het afstoten van vastgoed;

verzoekt de regering tevens, in casu de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het CSZ ertoe te bewegen dat het voortaan in afstemming met het bevoegde gezag komt tot een realistische herbestemming, en dit ook bij de waardebepaling te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Albert de Vries en Ronnes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 181 (31490).

De heer Ronnes (CDA):
Voorzitter. Ik heb de motie op stuk nr. 181 medeondertekend en wil daar nog een schepje bovenop doen. Daarbij gaat het mij specifiek om het gebouw op het Sint Annaterrein in Venray. Wij hebben geconstateerd dat er in de afgelopen tien jaar zo'n 8 miljoen euro in het onderhoud van een leeg gebouw is gaan zitten. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur en het College van Rijksadviseurs adviseren om ook maatschappelijke doelen mee te wegen bij het bepalen van de vraagprijs voor vrijkomend rijksvastgoed;

constaterende dat in veel regio's sprake is van grootschalige leegstand en overaanbod van vastgoed zoals het Sint Annaterrein in Venray, hetgeen leidt tot langdurige leegstand en omvangrijke instandhoudingskosten;

verzoekt de regering, in overleg te treden met de provincie Limburg, de Vincent van Goghstichting, die eigenaar van het Sint Annacomplex is, het College sanering zorginstellingen en de gemeente Venray om een financieel haalbare herbestemming te vinden voor het Sint Annaterrein en de Kamer halfjaarlijks te informeren over de behaalde resultaten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ronnes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 182 (31490).

Wij wachten heel even tot de minister de tekst van de moties heeft, zodat hij kan antwoorden.


Termijn antwoord

Minister Blok:
Voorzitter. In de motie op stuk nr. 180 verwijst de heer De Vries naar de rapporten van de Algemene Rekenkamer en de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur. Hij verzoekt de regering, bij de afstootoperatie de aanbevelingen van beide instellingen over te nemen en transparant te maken hoe financiële en maatschappelijke doelen tegen elkaar worden afgewogen. Deze motie beschouw ik als ondersteuning van beleid, met de aantekening dat ik aanneem dat de heer De Vries begrijpt dat er bij het verkopen van vastgoed overwegingen kunnen zijn die het niet mogelijk maken om buiten een vertrouwelijke procedure om gegevens bekend te maken. Met die aantekening zie ik de motie als ondersteuning van beleid.

In de motie op stuk nr. 181 wordt specifiek ingegaan op zorgvastgoed. Het dictum omvat twee delen. In het eerste deel van het dictum wordt de regering verzocht, afstemming te bevorderen tussen het Rijksvastgoedbedrijf en het College Sanering Zorginstellingen over het afstoten van vastgoed. Ik ben graag bereid om dit uit te voeren. Dit kan ik praktisch doen door het College Sanering Zorginstellingen uit te nodigen, toe te treden tot de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid, waarin deze afstemming plaatsvindt.

In het tweede deel van het dictum wordt de regering, in casu de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verzocht om het College Sanering Zorginstellingen ertoe te bewegen om voortaan na afstemming met het bevoegde gezag te komen tot een realistische herbestemming, en dit ook bij de waardebepaling te betrekken. Ik vind sowieso dat deze discussie moet plaatsvinden met de minister van Volksgezondheid, omdat de manier waarop het college werkt, sterk wordt ingegeven door de wens om middelen te behouden voor de zorgsector. Ik voel mij niet vrij om, zonder dat alle consequenties daarvan gewogen kunnen worden, daarover een toezegging te doen aan de Kamer. Ik zou de heren De Vries en Ronnes dus eigenlijk willen verzoeken om de motie aan te passen en het eerste dictum te handhaven. Mocht het tweede dictum gehandhaafd blijven, dan moet ik de motie om deze reden ontraden.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Ik snap natuurlijk wat de minister zegt. Als een Kamerlid met de regering wil debatteren over bepaalde zaken die zeer veel verband met elkaar houden, dan is het wel heel lastig als dat op twee verschillende plekken aan de orde moet worden gesteld. Ik kan me niet voorstellen dat deze minister dit probleem niet in het kabinet aan de orde zou kunnen stellen. Ik verzoek hem om daarop te reageren. Waarom is dat niet denkbaar?

Minister Blok:
Op het punt van afstemming heeft de heer De Vries gelijk. Vandaar ook dat ik met betrekking tot het eerste dictum aangeef dat ik dat graag uitvoer. In dat dictum zie ik die afstemmingsrol. Het kan inderdaad zo zijn dat in een plaats waar het Rijk vastgoed bezit en afstoot, er mogelijk ook zorgvastgoed aanwezig is dat niet van het Rijk is, maar dat wel invloed heeft op de vastgoedmarkt ter plekke.

Het tweede dictum bevat echt een financiële afweging binnen de zorgsector. Dat heeft namelijk betrekking op de vraag of we geld wel of niet binnen de zorgsector houden. Dan is er geen sprake van coördinatie over de ministeries heen, maar dan is er echt sprake van afstemming binnen de zorgsector. Vandaar dat ik hier toch die knip maak.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Als de heer Ronnes het goed vindt, ben ik bereid om de motie aan te passen in de door de minister aangegeven richting.

De voorzitter:
Ik zie de heer Ronnes "ja" knikken. Ik zeg het maar voor de Handelingen, om de vaart een beetje in het debat te houden.

De heer Albert de Vries (PvdA):
Dat is mooi, maar ik blijf de redenering aanvechtbaar vinden. Net zo goed als de minister voor Wonen en Rijksdienst ervoor moet zorgen dat rijksvastgoed tegen een normale waarde op de markt komt, moet de minister van VWS daarvoor zorgen, en dan om een andere reden, namelijk om dat binnen de zorg te houden. De zorgpunten zijn echter identiek. Maar goed, ik zal de motie wijzigen. Ik zal mijn collega die de minister van VWS regelmatig aan de tand voelt, vragen om die motie ook tijdens een debat met haar in te dienen. Dan kunnen we het op die manier coherent maken.

De voorzitter:
Mijnheer Ronnes, ik zie dat u hierop wilt reageren. Ik wil u erop wijzen dat iedereen tijdens het VAO maar één interruptie mag plaatsen. Ik zeg dit even, omdat u zelf ook een motie hebt ingediend.

Minister Blok:
Ik dank de heer De Vries voor zijn reactie. Het eerste dictum beschouw ik als ondersteuning van het beleid.

De motie van de heer Ronnes op stuk nr. 182 gaat in op een specifiek stuk zorgvastgoed; het Sint Annacomplex in Venray. In deze motie wordt de regering gevraagd om in overleg te treden met de eigenaar — het is geen rijkspand — de provincie Limburg, het College Sanering Zorginstellingen en de gemeente Venray om een financieel haalbare herbestemming te vinden. Dat vind ik echt een onjuiste vermenging van taken. Ik was in mijn vorige leven lid van de raad van toezicht van een grote ggz-instelling met heel veel panden. We verkochten daarvan een deel en we bouwden nieuwe panden. Er zijn tientallen ggz-instellingen en honderden zorginstellingen. Ik moet er niet aan denken dat de raad van toezicht van zo'n ggz-instelling iedere keer met het Rijk om de tafel moet gaan zitten. Ik ben het er volstrekt mee eens dat dat met de gemeente gebeurt. Verder zit het College Sanering Zorginstellingen automatisch aan tafel.

Ik moet daar dus niet aan denken. Daarmee creëren we een inmenging van de rijksoverheid in het doen en laten van private gezondheidszorginstellingen die ik eigenlijk niet alleen niet uitvoerbaar vind maar ook onwenselijk. Daarom moet ik deze motie ontraden.

De heer Ronnes (CDA):
Ik kan ten dele in het verhaal van de minister meegaan. Het betreft weliswaar zorgvastgoed, maar het is wel vastgoed dat in die tien jaar onderhouden is en waar behoorlijk wat centen in gegaan zijn, die anders naar de zorg hadden gemoeten. Ik denk dat er vanuit Wonen en Rijksdienst best een opgave kan liggen om daarbij een stuk ondersteuning te bieden om te kijken hoe je op die plekken oplossingen kunt bieden. In die zin wil ik de motie toch nog steeds in de lucht houden.

Minister Blok:
Ik herken wat de heer Ronnes zegt over de coördinerende taak. Die taak heb ik in reactie op de motie die de heer Ronnes mede indiende, ook op mij genomen langs de route van de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid. Ik vind het echter niet logisch om een rol op mij te nemen bij een individueel pand dat in het bezit is van een individuele zorginstelling en dat ook al in beeld is van het College Sanering Zorginstellingen. Dat zou meteen de vraag oproepen wat ik moet doen met die tientallen andere zorgpanden die een andere bestemming moeten vinden. Ik blijf dus bij mijn oordeel. Ik ontraad de motie op stuk nr. 182.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
We stemmen vanavond over de ingediende moties. Een van de moties wordt opnieuw ingediend.

Examens in het voortgezet onderwijs

Examens in het voortgezet onderwijs

Aan de orde is het VAO Examens in het voortgezet onderwijs (AO d.d. 24/06).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik deel de heer Van der Linde mee dat de vergadering niet is geschorst.

Ik heet de staatssecretaris van OCW van harte welkom. Ik geef het woord aan mevrouw Ypma. Zij ziet ervan af om het woord te voeren. Dan geef ik het woord aan de heer Beertema. Hij ziet er ook van af. Dan geef ik het woord aan de heer Rog.

De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Of je nou voor de rekentoets bent of tegen de rekentoets, uit de brief van de staatssecretaris is gebleken dat de resultaten van de rekentoets die in 2015 is afgenomen in het voortgezet onderwijs nog niet volledig beschikbaar zijn en dat de resultaten van de rekentoets die in 2015 is afgenomen in het middelbaar beroepsonderwijs in het geheel niet beschikbaar zijn. De CDA-fractie wil, gesteund door vele andere fracties in de Kamer, af van de onzekerheid voor volgend jaar voor scholieren in het voortgezet onderwijs en voor studenten in het mbo. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Tweede Kamer en het kabinet slechts beschikken over voorlopige resultaten van de rekentoets 2015 uit het voortgezet onderwijs en dat er nog geen inzicht is in de volledige resultaten of analyse van de rekentoetsresultaten in het vo en mbo;

voorts constaterende dat de Kamer nog geen gelegenheid heeft gehad om te debatteren over de aanvullende maatregelen, zoals de toets voor leerlingen met ernstige rekenproblemen, de overgangsperiode en mondelinge afname;

overwegende dat het vanuit het perspectief van zorgvuldigheid onwenselijk is als leerlingen, leraren en ouders tijdens een schooljaar geconfronteerd worden met wijzigingen in wet- en regelgeving;

verzoekt de regering, de rekentoets in het vo en mbo in het schooljaar 2015-2016 niet mee te laten wegen in de zak/slaagregeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rog, Jasper van Dijk, Van Meenen, Voordewind, Grashoff, Bisschop en Ouwehand.

Zij krijgt nr. 247 (31289).

Er hebben zich verder geen sprekers gemeld. De staatssecretaris heeft nog niet de tekst van de motie. Zullen we daar heel even op wachten?

De staatssecretaris gaat staan en doet het uit zijn hoofd. Hij zal direct reageren op de ingediende motie.


Termijn antwoord

Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Ik heb bijna letterlijk onthouden wat de heer Rog allemaal heeft gezegd. Als u mij niet letterlijk overhoort, voorzitter, dan durf ik het wel aan om nu een advies te geven over de motie-Rog c.s. op stuk nr. 247.

Je zou kunnen zeggen dat er sprake is van een interessante situatie. De CDA-fractie was eerst voor de invoering van de rekentoets. Vervolgens was zij tegen de invoering van de rekentoets. Nu lijkt het erop dat het CDA wel voor de invoering van de rekentoets is, maar dan niet voor volgend jaar. Ik kan het niet helemaal volgen, maar in die zin is er wel een verbetering ten opzichte van de eerdere inbreng van de CDA-fractie. Toch ontraad ik deze motie. We hebben de afgelopen jaren gemerkt dat scholen ook behoefte hebben aan rust, aan zo min mogelijk verandering in het beleid en de regels ten aanzien van het rekenen. In 2012 hebben we het al eens uitgesteld. Bij uitstel zullen scholen juist minder werk maken van het rekenonderwijs in plaats van meer. De motivatie zakt dan in. Dat constateerde ook de commissie die tussentijds onderzoek heeft gedaan.

Het is inderdaad zo dat in de brief de voorlopige cijfers voor het voortgezet onderwijs zijn opgenomen. Dat is ook altijd zo gecommuniceerd. De Kamer weet dat de definitieve cijfers eind september beschikbaar komen, zo snel mogelijk na het zomerreces. Dan kunnen we ze ook goed analyseren. Als de definitieve cijfers aanleiding geven om iets te heroverwegen, kan dat altijd op dat moment. Dit is echt niet het moment om te zeggen dat het volgend jaar niet zou moeten meetellen.

De heer Rog (CDA):
Ik reageer kort op het punt waarop de staatssecretaris het CDA uitdaagt. Ik kan richting de staatssecretaris aangeven dat het CDA tegen deze rekentoets is en blijft in de vorm waarin hij nu wordt aangeboden. Deze motie is inderdaad een beweging, met name richting de Partij van de Arbeid. Die partij zit eigenlijk ook een beetje op de wip wat betreft de rekentoets. Wat ons betreft voeren we de discussie volgend jaar verder. Dat betekent uitstel, en voor nu in ieder geval afstel. Het preadvies aan de Kamer is duidelijk. Het is aan de Kamer hoe hiermee om te gaan.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
We stemmen vanavond over de ingediende motie.

Voortgangsrapportage passend onderwijs

Voortgangsrapportage passend onderwijs

Aan de orde is het VAO Voortgangsrapportage passend onderwijs (AO d.d. 30/06).


Termijn inbreng

Mevrouw Ypma (PvdA):
Voorzitter. Ik beperk mij tot het indienen van één motie. Het gaat goed met het passend onderwijs, maar op één punt wil ik graag wat aanscherping.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de verhouding tussen school, ouders en samenwerkingsverband in veel gevallen nog moeizaam verloopt, bijvoorbeeld omdat informatie niet vindbaar en begrijpelijk is en de school een ander traject voor ogen heeft, of omdat ouders onvoldoende (vroegtijdig) betrokken worden in het proces;

constaterende dat er helaas situaties zijn waarin ouders de leerplicht niet kunnen vervullen en scholen en het samenwerkingsverband hun zorgplicht en het dekkend aanbod niet waarmaken;

van mening dat het belang van het kind centraal staat en er wederzijds gedragen afspraken tussen ouders, school, samenwerkingsverband en eventuele jeugdzorg voor ondersteuning thuis moeten ontstaan zodat escalatie, juridisering maar vooral thuiszitten voorkomen kunnen worden;

verzoekt de regering, de regel te stellen dat ouders vroegtijdig betrokken moeten worden en expliciet moeten worden uitgenodigd om te participeren in bepalende gesprekken over ondersteuning van hun kind op school vanuit het samenwerkingsverband, in samenhang met eventuele ondersteuning thuis door jeugdzorg, en deze regel toe te voegen aan het toezichtskader;

verzoekt de regering tevens, binnen ieder samenwerkingsverband een doorzettingsmacht te organiseren voor leerlingen waarvoor in overleg tussen school en ouders geen passend onderwijsaanbod tot stand is gekomen om in een voor deze leerling passend onderwijsaanbod te voorzien en de toetsing van deze praktijk toe te voegen aan het toezichtskader,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 170 (31497).

Mevrouw Siderius (SP):
Voorzitter. In tegenstelling tot de Partij van de Arbeid ziet de SP nog veel knelpunten in de invoering van passend onderwijs. Daarom dien ik drie moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 16.000 leerlingen niet naar school gaan, omdat er geen passend onderwijs voorhanden is;

overwegende dat voor leerlingen met een beperking in het autistisch spectrum óf hoogbegaafdheid óf een beperking anderszins waarbij voltijds schoolonderwijs niet haalbaar is, (gedeeltelijk) onderwijs op een andere locatie een mogelijkheid kan zijn om passend onderwijs te volgen;

verzoekt de regering, met ingang van het schooljaar 2015/2016 een proef te starten waarbij leerlingen met een beperking in het autistisch spectrum óf hoogbegaafdheid óf een beperking anderszins, die geheel of gedeeltelijk thuiszitten, onderwijs op een andere locatie (zoals afstandsonderwijs, thuisonderwijs of particulier onderwijs) kunnen volgen, waarbij het onderwijs en de noodzakelijke begeleiding en zorg worden bekostigd uit de reguliere onderwijsbekostiging en het onderwijszorgarrangement van deze leerlingen;

verzoekt de regering tevens, voor 1 augustus 2015 alle samenwerkingsverbanden en schoolbesturen te informeren over deze proef,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 171 (31497).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat scholen en docenten horendol worden van de bureaucratie door de invoering van het passend onderwijs;

overwegende dat de vele formulieren en varia aan regels bij de verschillende samenwerkingsverbanden ertoe leiden dat het onderwijs bezwijkt onder de administratieve taken;

verzoekt de regering, voor 1 januari 2016 een plan te presenteren met maatregelen om de bureaucratie door de invoering van het passend onderwijs een halt toe te roepen en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Siderius en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 172 (31497).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat docenten in het speciaal onderwijs gebukt gaan onder enorme werkdruk door verdichting van de problematiek in de klas, door het wegbezuinigen van onderwijsassistenten en door de steeds grotere klassen;

verzoekt de regering, maatregelen te nemen om de werkdruk onder docenten in het speciaal onderwijs substantieel te verlagen, zodat docenten weer álle leerlingen de ondersteuning, begeleiding en het onderwijs kunnen geven die nodig zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 173 (31497).

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Wij hebben een goed overleg gehad met de staatssecretaris. Daarin hebben wij het ook gehad over de ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen. De Kamer heeft haar zorgen uitgesproken over de eerste groep. De staatssecretaris heeft daar positief op gereageerd. Nu blijven nog de B-groep en de C-groep over van leerlingen die ernstig meervoudige beperkingen hebben. Daarover dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er knelpunten zijn bij de onderwijs- en zorgvraag van leerlingen met een ernstige meervoudige beperking in de B-groep (matige tot licht verstandelijke beperking en ernstige en complexe lichamelijke beperking) en de C-groep;

overwegende dat sommige scholen in het speciaal onderwijs tekorten melden in de beschikbare leerlingenbudgetten voor deze leerlingen;

verzoekt de regering, te onderzoeken wat de omvang van deze doelgroepen is en wat de knelpunten zijn in het onderwijs en de bekostiging voor de B-groep en de C-groep van leerlingen met een ernstige meervoudige beperking, en de Kamer hierover na de zomer van 2015 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Van Meenen, Siderius, Ypma en Rog.

Zij krijgt nr. 174 (31497).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Termijn antwoord

Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Er zijn vijf moties ingediend. De eerste is de motie van mevrouw Ypma op stuk nr. 170 en die moet ik helaas ontraden. In beide verzoeken aan de regering wordt gevraagd iets op te nemen in de toezichtkaders. Formeel kun je alleen iets in de toezichtkaders van de inspectie opnemen als daar een wettelijk basis voor is. Noch voor de doorzettingsmacht noch voor de verplichte uitnodiging van de ouders voor al die gesprekken bestaat die wettelijke basis. Dat is de formele reden waarom ik deze motie ontraad.

Wat ik wel kan doen, is laten zien wat voor goede dingen er in het land worden gedaan op die twee punten. Het betrekken van ouders in een vroegtijdig stadium is inderdaad heel belangrijk. Ik vertelde niet voor niets over mijn bezoek aan Schiedam samen met collega Van Rijn. Verder heb ik ook de vele goede voorbeelden van doorzettingsmacht genoemd. Dat is ook een van de redenen waarom ik de eerdere motie van mevrouw Ypma over doorzettingsmacht heb omarmd door toe te zeggen dat ik daarmee aan de slag ga. Met wat zij mij in de motie vraagt, kan ik helaas iets minder goed uit de voeten.

De voorzitter:
Mevrouw Ypma, ik zie dat u wilt interrumperen, maar ik wil de staatssecretaris eerst alle moties laten behandelen voordat ik u het woord geef.

Staatssecretaris Dekker:
In de motie van mevrouw Siderius op stuk nr. 171 wordt de regering gevraagd om de ruimte voor maatwerk en experimenten te gebruiken om geld naar bijvoorbeeld particulier onderwijs te laten gaan. In het algemeen overleg heb ik aangegeven dat de wet dat op dit moment niet mogelijk maakt. Ik ontraad daarom de motie. Verder komen wij hierover al op korte termijn weer te spreken, want ik zal de Kamer na het zomerreces een brief sturen over onderwijs op een andere locatie, waarin ik hierop expliciet inga. Wellicht is het beter om er op dat moment over door te praten.

De motie op stuk nr. 172 ontraad ik eveneens. Ik vind haar volstrekt overbodig, want juist in deze voortgangsrapportage heb ik de Kamer uitgebreid gerapporteerd over de beleefde bureaucratie in de samenwerkingsverbanden. Ik heb bij die gelegenheid ook aangekondigd dat we daarmee en hoe we daarmee aan de slag gaan. Om dat nu nog een keer voor volgend jaar op papier te zetten of om nog meer plannen te maken, lijkt mij niet zinnig. Ik ga liever gewoon aan de slag om de samenwerkingsverbanden te ondersteunen bij het zo effectief en zo min mogelijk bureaucratisch organiseren van processen. Dat is een stuk efficiënter dan weer opnieuw een papieren plan opstellen.

Mevrouw Siderius heeft ook een motie ingediend op stuk nr. 173. Ook die motie ontraad ik. Samenwerkingsverbanden hebben al enorm veel vrijheid en ruimte om zelf keuzes te maken over waar kinderen met zorg terechtkomen. Wordt dat het reguliere of het speciaal onderwijs? De samenwerkingsverbanden hebben mijns inziens dan ook voldoende armslag om de werkdruk op de scholen te verlagen. Daarbij komt dat met de invoering van passend onderwijs niet eens een bezuiniging gepaard is gegaan. Sterker nog, door het schrappen van heel veel regels komt juist ruimte vrij die anders aan administratieve lasten en processen zou zijn opgegaan.

Tot slot moet ik een oordeel geven over de motie op stuk nr. 174 van de heer Voordewind. Wij hebben hierover uitvoerig gesproken en ik zou hem dan ook willen vragen om de motie aldus op te mogen vatten. Hij vraagt in de motie om een onderzoek, terwijl we in het debat spraken over een aantal concrete casussen waar deze knelpunten zich voordeden. Als hij het goed vindt dat ik niet weer een heel duur onderzoek laat doen door een extern adviesbureau maar een aantal van die knelgevallen door mijn eigen mensen laat inventariseren en daarop terugkom in de eerstvolgende halfjaarlijkse voortgangsrapportage, kan ik goed uit de voeten met de motie. Ik zou in dat geval het oordeel over de motie aan de Kamer kunnen laten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik kan goed leven met de uitvoering van de staatssecretaris.

De voorzitter:
Dan is het oordeel Kamer. Mevrouw Ypma heeft ook nog een vraag.

Mevrouw Ypma (PvdA):
Mijn vraag gaat over mijn motie op stuk nr. 170. Ik heb wel begrip voor de motivering van de staatssecretaris. Ik wil er even op wijzen dat het echt gaat om "bepalende gesprekken", dus niet alle gesprekken, maar alleen de bepalende gesprekken. Als ik het toezichtskader uit beide verzoeken in die motie haal, kan mijn motie dan op oordeel Kamer rekenen?

De voorzitter:
Het deel achter de komma wordt dan verplaatst.

Staatssecretaris Dekker:
Ja, ik zit even te kijken wat er dan overblijft. In de Wet passend onderwijs staat nu dat samenwerkingsverbanden met ouders overeenstemmingsgericht overleg moeten voeren. In die zin zijn dat de "bepalende gesprekken", waarin het aanbod en de zorg voor kinderen wordt vastgesteld. Dan is de vraag wat dit onderdeel daar nog aan toevoegt. Dat onderdeel wordt daarmee overbodig.

Het tweede deel ... Ik vind dat we eerlijke verwachtingen moeten scheppen. De vorige keer vroeg mevrouw Ypma mij om te stimuleren dat er samenwerkingsverbanden komen met doorzettingsmacht. We zijn daar redelijk effectief in. Het aantal samenwerkingsverbanden dat dat organiseert, neemt toe. Als ik gevraagd word om dat zelf te organiseren: formeel zijn wij niet aan zet. We kunnen goede voorbeelden laten zien en ons enthousiasme, maar mevrouw Ypma kan niet van mij vragen om dat te organiseren. Als zij vindt dat het coûte que coûte in heel Nederland moet gebeuren, dan moeten we de wet veranderen. Daar zijn we overigens ook twee jaar mee bezig. Ik denk dat we met enthousiasmeren een heel eind komen, maar dat is eigenlijk de strekking van een motie die al eerder is aangenomen. Zelfs als mevrouw Ypma het laatste gedeelte uit het dictum schrapt, zou wat overblijft nog iets zijn waar ik moeilijk mee uit de voeten kan.

Mevrouw Ypma (PvdA):
Het gaat mij er echt om dat ouders expliciet worden uitgenodigd. Ik zie in de praktijk dat dat nog onvoldoende gebeurt in bepalende gesprekken en dat daarbij zeker niet de samenhang met de zorg thuis wordt betrokken. Het is nog heel erg onderwijs apart en zorg thuis apart. Dat is de reden waarom ik toch wil vragen of in ieder geval dat onderdeel kan rekenen op de instemming van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker:
Laat ik proberen om een handreiking te doen naar mevrouw Ypma. Ik vraag haar om de motie aan te houden of in te trekken, en dan pak ik het op in het kader van mijn samenwerking met collega Van Rijn en het ministerie van VWS. Ik zie het punt wel dat er in de samenloop van passend onderwijs en de grote decentralisaties enorme kansen ontstaan rond scholen, om niet alleen maar het schoolse deel te regelen, maar bij wijze van spreken ook de jeugd-ggz of de gezinsbegeleiding als er bijvoorbeeld thuis sprake is van psychische problemen bij ouders. Ik weet niet een-twee-drie of ik dat in een soort wet of formele regel kan gieten, maar ik kan er in de eerstvolgende voortgangsrapportage specifiek op terugkomen hoe we dat precies handen en voeten willen geven.

Mevrouw Ypma (PvdA):
Uitstekend. Met die toezegging trek ik mijn motie in, want dan bereik ik het doel.

De voorzitter:
Aangezien de motie-Ypma (31497, nr. 170) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
We stemmen vanavond aan het einde van de vergadering over de ingediende motie.

De vergadering wordt van 17.16 uur tot 17.20 uur geschorst.

Islam- en imamopleidingen

Islam- en imamopleidingen

Aan de orde is het VAO Islam- en imamopleidingen (AO d.d. 22/01).


Termijn inbreng

De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Ik heb twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de huidige rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR) op basis van zijn islamitische overtuiging onderscheid maakt tussen man en vrouw, homo- en heteroseksueel, gelovige en geloofsverlater;

van oordeel dat het islamitische kader vanwaaruit de IUR opereert, haaks staat op al onze gedeelde westerse waarden van vrijheid en democratie;

van mening dat het tot de kerntaken van het onderwijs behoort om studenten kritisch te leren denken vanuit onze traditie van vrijheid van meningsuiting, seksegelijkheid, individuele vrijheid en verantwoordelijkheid, wederkerigheid, tolerantie en respect voor andersdenkenden, geloofsverlaters en lhbt'ers;

verzoekt de regering, stappen te ondernemen om het de NVAO wettelijk mogelijk te maken de accreditatie van de IUR en soortgelijke onderwijsinstellingen in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 121 (33750-VIII).

De heer Beertema (PVV):
Dan heb ik nog deze tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het misbruik van hogeronderwijskeurmerken de goede naam aantast van het erkende Nederlandse hoger onderwijs;

constaterende dat het vrije gebruik van de titels "universiteit", "university" en "university of applied sciences" onder de huidige wet- en regelgeving tot misleiding en verwarring kan leiden;

verzoekt de regering, de hogeronderwijskeurmerken een betere wettelijke bescherming te bieden en bij misbruik te voorzien in gepaste sancties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 122 (33750-VIII).

De heer Mohandis van de Partij van de Arbeid geeft aan dat hij afziet van het woord. Ik geef daarom het woord aan de heer Duisenberg.

De heer Duisenberg (VVD):
Voorzitter. De rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam heeft wederom woorden gebruikt die de integratie eerder in de weg staan dan dat ze integrerend werken en bruggen slaan tussen hen en de samenleving. Daarom denk ik dat het tijd is om heel serieus te kijken naar de accreditatie van deze instelling en van de opleidingen aan deze instelling. Ik dien twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef wettelijk is vastgelegd in de taakopdracht van alle onderwijsinstellingen;

van mening dat de vrijheid van onderwijs, de academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting nooit misbruikt mogen worden om misstanden te tolereren;

van mening dat, gezien de uitspraken van de rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR), onrust veroorzaakt is in de maatschappij en het bestuur geen afstand heeft genomen van de uitspraken;

van mening dat wat de rector in het openbaar zegt niet los gezien kan worden van zijn functie, en dat dit tot gerede twijfel leidt over de waarborging door het bestuur van de onderwijskwaliteit, waaronder onder andere de borging van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef valt;

constaterende dat de minister op basis van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), hoofdstuk 5a, na advies van het accreditatieorgaan NVAO een besluit tot het verlenen van accreditatie kan intrekken;

verzoekt de regering, gebruik te maken van haar bevoegdheid conform WHW 5a en de NVAO te vragen een onderzoek in te stellen ter voorbereiding van intrekking van de accreditatie van de opleidingen aan de IUR en de Kamer hierover voor het herfstreces te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Duisenberg en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 123 (33750-VIII).

De heer Duisenberg (VVD):
Dan kom ik nu bij mijn tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de accreditatie een oordeel geveld wordt over onderwijskwaliteit waarbij randvoorwaarden met betrekking tot rechtsstatelijkheid en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef op dit moment in het accreditatiekader geen rol spelen;

overwegende dat de overheid op geen enkele wijze gelinkt mag zijn aan een organisatie die de rechtsstatelijkheid schendt en geen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef toont;

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe in de WHW rechtsstatelijkheid en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef opgenomen kunnen worden als randvoorwaarde in het accreditatiekader voor de onderwijskwaliteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Duisenberg en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 124 (33750-VIII).

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter. Ik dacht dat dit een VAO over imam- en islamopleidingen was, maar blijkbaar is het een VAO over de Islamitische Universiteit Rotterdam. Maar goed, ik heb twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de enige hbo-instelling (Inholland) welke een islamitisch-geestelijk opleidingstraject aanbiedt heeft besloten om hiermee te stoppen;

overwegende dat er nog steeds een tekort aan imams en islamitische geestelijke verzorgers is;

overwegende dat het niet alleen voor studenten met een universitair, maar ook voor studenten met een hbo-niveau mogelijk moet zijn om een opleiding tot islamitisch geestelijke of islamitisch geestelijk verzorger te volgen;

overwegende dat het voor de aansluiting tussen de islam en de samenleving van zeer groot belang is om een hoogopgeleid Nederlands-islamitisch kader te hebben, dat kennis heeft van de gebruiken en waarden van Nederland en de islam;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat er opleidingen tot islamitische geestelijke en islamitische geestelijk verzorger aangeboden zullen blijven op hbo-niveau,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 125 (33750-VIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat van de drie bekostigde instellingen die middelen hebben ontvangen om islamitisch geestelijk verzorgers, pedagogisch werkers, imams en islamitisch theologen op te leiden, er een heeft besloten hiermee te stoppen;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat er aanvullende en gedegen opleidingen tot imam, islamitisch geestelijk verzorger en islamitisch theoloog aan onderwijsinstellingen komen;

verzoekt de regering tevens, bestaande islamitische instellingen hierbij te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 126 (33750-VIII).

Mijnheer Kuzu, ik wijs u erop dat de overwegingen uit uw tweede motie die u vanwege de tijdsdruk hebt overgeslagen, worden geschrapt in de gedrukte versie. Alleen het gesproken woord geldt.

De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Het is geloof ik al anderhalf jaar geleden dat wij het algemeen overleg over imamopleidingen in Nederland hebben gevoerd. Mijn motie heeft daar echter nog wel betrekking op.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het merendeel van de in Nederland werkende imams nog steeds uit het buitenland wordt aangetrokken;

van mening dat het van belang is dat er ook imams in Nederland werken die zijn opgeleid aan een in Nederland gevestigde imamopleiding en die onze samenleving van binnenuit kennen;

constaterende dat er op dit moment geen imamopleiding meer bestaat in Nederland;

constaterende dat er animo lijkt te bestaan voor het volgen van een deeltijdopleiding, maar dat het niet is toegestaan een deeltijdopleiding aan te bieden zonder dat er een voltijdopleiding bestaat;

verzoekt de regering, te bezien of deze restrictie, waarbij er alleen een deeltijdopleiding kan bestaan indien er ook een voltijdopleiding wordt aangeboden, kan worden weggenomen;

verzoekt de regering voorts, zo snel mogelijk met betrokkenen om de tafel te gaan zitten om de animo voor een deeltijdopleiding te peilen en de mogelijke vormgeving van een dergelijke imamopleiding te bespreken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 127 (33750-VIII).

De minister heeft nog niet alle teksten van moties ontvangen. Daar wachten wij nog heel even op.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Termijn antwoord

Minister Bussemaker:
Voorzitter. Ik begin met de motie van de heer Beertema op stuk nr. 121 en de motie-Duisenberg/Jasper van Dijk op stuk nr. 123. Die moties gaan over de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR). Laat ik vooropstellen dat ik het met de leden eens ben dat de uitspraken die de rector van de IUR onlangs weer heeft gedaan, niet passen bij zijn rol van bestuurder van een instelling voor hoger onderwijs. Ik stel ook vast dat het niet de eerste keer was dat dit gebeurde, maar de derde keer. Er is eerder ook al gewaarschuwd. Ik heb de Kamer vandaag dan ook bericht over een gesprek dat ik met de raad van toezicht en het bestuur heb gevoerd. Na een stevig gesprek heb ik gevraagd, maatregelen te nemen. Ik wil dus stappen zetten. De vraag is alleen welke stappen ik kán zetten.

In zijn motie verzoekt de heer Beertema de regering, stappen te zetten om het de NVAO wettelijk mogelijk te maken, de accreditatie van de IUR en soortgelijke onderwijsinstellingen in te trekken. De heer Duisenberg en de heer Van Dijk vragen mij om de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) aan te passen zodat de NVAO een onderzoek kan doen ter voorbereiding van intrekking van de accreditatie, en de Kamer hierover voor het herfstreces te informeren. Deze twee moties hebben veel gemeen. Ik voel het meest voor de motie van de heer Duisenberg en de heer Van Dijk. Die ligt het dichtst bij wat ik al doe. Ik zeg er eerlijk bij dat dit ook ligt aan de overwegingen die gaan over hoe je kijkt naar een islamitische universiteit. Wat mij betreft past een islamitische universiteit bij de diversiteit van het Nederlandse onderwijs. Daarin creëren we ruimte voor verschillende soorten scholen en universiteiten. Tegelijkertijd vragen we van elke universiteit om de normen die wij met elkaar delen, ook uit te dragen. Onder andere daarover ging mijn gesprek met de .

De vraag is nu wat ik de NVAO kan vragen. Ik wil en kan de NVAO niet vragen om het wettelijk mogelijk te maken om de accreditatie van de IUR en soortgelijke onderwijsinstellingen in te trekken, zoals de heer Beertema vraagt. Zijn motie ontraad ik dus. Ik vind namelijk dat er in principe ruimte moet zijn voor een islamitische instelling. Tegelijkertijd heb ik bezwaren tegen de uitspraken van de rector. Tegen de heer Duisenberg zeg ik echter dat er bij de NVAO al een accreditatieproces loopt. De NVAO is bij de IUR geweest. De visitatiepanels hebben nog eens uitdrukkelijk gekeken naar de mate waarin maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef in het onderwijs bij de IUR is verankerd. Ik verwacht de conclusies en de besluitvorming van de NVAO medio juli te ontvangen. Als die negatief zijn, zal de NVAO geen accreditatie voor de master verlenen en zal ik niet schromen om stappen te zetten die moeten leiden tot het intrekken van de accreditatie voor de bacheloropleiding. Het onderzoek waar de heer Duisenberg en de heer Van Dijk om vragen, is dus voor een belangrijk deel al gedaan. Als ik de motie zo mag interpreteren dat zij mij oproept, maximaal mijn mogelijkheden te gebruik om invloed uit te oefenen, dan laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer. Ik zeg er wel bij dat ik van de NVAO geen politiek orgaan wil maken. Daarom ontraad ik de motie van de heer Beertema. Daarom zeg ik ook dat ik niet vanwege mijn politieke opvattingen of vanwege de politieke opvattingen van de Kamer aan de NVAO ga vragen om een opleiding niet te accrediteren. De NVAO moet de kwaliteit van opleidingen beoordelen. Dat moet zij ook doen bij de Islamitische Universiteit Rotterdam. Dat neemt niet weg dat zij ook goed zal kijken naar die maatschappelijke inbedding. Het oordeel dat ik verwacht van de NVAO, zal echter gaan over de kwaliteit van de opleiding.

Ik kom op de tweede motie van de heer Beertema, op stuk nr. 122. Daarin wordt verzocht om de keurmerken voor het hoger onderwijs een betere wettelijke bescherming te geven en bij misbruik te voorzien in gepaste sancties. Deze motie acht ik overbodig. We hebben al eerder met elkaar gewisseld dat ik dit aan het regelen ben. Ik ben daarvoor een wetsvoorstel aan het maken. Door de druk op andere wetsvoorstellen heeft dit wetsvoorstel over de keurmerken enige vertraging opgelopen. Ik ben er echter hard mee bezig. Ik hoop dat ik dit wetsvoorstel aan het einde van dit jaar naar de Kamer kan sturen, zodat het in 2016 in werking kan treden.

Ik keer terug naar de heer Duisenberg en de heer Van Dijk en kom op hun motie op stuk nr. 124. Daarin wordt de regering verzocht, te onderzoeken hoe in de WHW rechtsstatelijkheid en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef opgenomen kunnen worden. Ik verzoek de indieners om deze motie aan te houden tot het debat dat wij zullen voeren over de wetswijziging. De wetswijzigingen die ik net noemde, gaat namelijk ook over het verantwoordelijkheidsbesef dat instellingen moeten uitdragen.

Ik heb overigens ook aan de van de IUR gemeld dat ik niet zal aarzelen om het wetsvoorstel dat ik aan het voorbereiden ben over het verantwoordelijkheidsbesef op de eerste dag dat het ingaat te gebruiken als hij of zijn instelling zelf geen maatregelen neemt. Het verzoek is dus om de motie aan te houden. Mocht de heer Duisenberg dat niet willen, dan ontraad ik de motie, maar dat is dan vooral op procedurele gronden. Ik vind het niet juist om daar nu de randvoorwaarden voor te creëren en om die in het accreditatiekader vast te leggen, want er zijn ook andere en wellicht betere mogelijkheden, bijvoorbeeld via de inspectie. Dan is er een ruimer mandaat dan bij de NVAO om in te grijpen. Als de heer Duisenberg zijn motie niet wil aanhouden, dan ontraad ik haar. Dat is niet omdat ik niet vind dat er ingegrepen moet worden, maar omdat ik het dictum eigenlijk te beperkt geformuleerd vind.

Ik kom op de motie op stuk nr. 125 van de heer Kuzu. Daarin wordt de regering verzocht om er zorg voor te dragen dat er opleidingen tot islamitisch geestelijke en islamitisch geestelijk verzorger worden aangeboden op hbo-niveau. Er vinden op dit moment al constructieve gesprekken plaats met de instellingen. Net als de heer Kuzu ben ik van mening dat het wenselijk is dat er hbo-instellingen zijn die deze opleidingen verzorgen, maar het moeten wel goede opleidingen zijn. Inholland heeft uiteindelijk met pijn in het hart geconstateerd dat de kwaliteit niet goed genoeg was en dat er aansluitingsproblemen waren tussen de opleidingen en de plekken waar geestelijk verzorgers en imams aan de slag zouden komen. Ik ontraad deze motie dus toch, want ik kan niet vooruitlopen op die gesprekken. Ik kan dat niet beloven omdat de kwaliteit boven alles gaat, maar net als de heer Kuzu vind ik het belangrijk om deze opleidingen op hbo-niveau te hebben.

In die motie op stuk nr. 126 van de heer Kuzu wordt de regering verzocht om er zorg voor te dragen dat er aanvullende en gedegen opleidingen tot imam, islamitisch geestelijk verzorger en islamitisch theoloog aan onderwijsinstellingen komen en om de bestaande islamitische instellingen daarbij te betrekken. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van beleid, want ik ben hiermee bezig. Ook ik besef dat het van belang is dat er dergelijke opleidingen zijn. Ik ben ook aan het bekijken of we kunnen samenwerken met instellingen in het buitenland die met name als het gaat om imams, een betere reputatie hebben. Ik heb dat vorig jaar al tegen de heer Kuzu gezegd.

De voorzitter:
De heer Kuzu wil een interruptie plegen, maar we doen alle vragen aan het einde zoals ik ook al tegen de heer Beertema en de heer Duisenberg heb gezegd. Uiteindelijk kunt u dan nog een vraag stellen, mijnheer Kuzu.

Minister Bussemaker:
In de motie van de heer Van Meenen en de heer Van Weyenberg op stuk nr. 127 wordt de regering verzocht om met betrokkenen om de tafel te gaan zitten om de animo voor islamopleidingen in deeltijd te peilen. Deze motie is naar mijn idee overbodig als het gaat om het wegnemen van de restricties. Dat hebben we namelijk al gedaan. Men kan een deeltijdopleiding starten, ook als men geen voltijdopleiding heeft. Dat hebben we de afgelopen jaren sterker gemaakt. Vanaf 2012, als ik het goed zeg, kan dat al. Ik begrijp de wens om zo snel mogelijk om de tafel te gaan zitten om de vormgeving daarvan te bespreken, maar daarvoor geldt eigenlijk hetzelfde als voor de motie van de heer Kuzu, namelijk dat we daar al mee bezig zijn en dat ook ik dat wenselijk acht. In die zin beschouw ik dat deel van de motie als ondersteuning van beleid.

Daarmee heb ik alle moties behandeld.

De voorzitter:
Ik heb niet gehoord wat uw oordeel is over de motie op stuk nr. 126. Dat is de motie van de heer Kuzu. U hebt daar wel iets over gezegd, maar u hebt nog geen oordeel daarover gegeven.

Minister Bussemaker:
Ik beschouw die motie als ondersteuning van beleid.

De voorzitter:
Daarmee is het oordeel dus aan de Kamer.

Minister Bussemaker:
Ja, ik laat het oordeel daarover aan de Kamer. Dat geldt dus ook voor het tweede deel van de motie van de heer Van Meenen en de heer Van Weyenberg. Het eerste deel acht ik overbodig, want er zijn geen restricties meer. Het tweede deel beschouw ik als ondersteuning van beleid. Die motie komt heel dicht bij de motie van de heer Kuzu of andersom: de motie van de heer Kuzu en die van de heer Van Meenen liggen dicht bij elkaar.

De voorzitter:
Ik geef iedereen de gelegenheid om één vraag en één vervolgvraag te stellen. De heer Beertema had zich al eerste gemeld. Ik geef dus het eerste het woord aan de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):
Dan stel ik één vraag en één vervolgvraag over mijn twee moties. Ik begin bij mijn eerste motie. De minister zegt dat ze wel ruimte ziet voor een islamitische universiteit. In het kader van de multiculturaliteit vindt ze dat zelfs gewenst. Dat zou dan wel een islamitische universiteit moeten zijn die actief de gelijkwaardigheid uitdraagt van man en vrouw, homo- en heteroseksueel, gelovige en geloofsverlater enzovoorts. Ik vraag de minister: is dat zo?

Minister Bussemaker:
Elke instelling moet basiswaarden delen. Ook daarover verschillen wij politiek van mening. De Theologische Universiteit Kampen zal misschien niet op alle onderdelen mijn privémening representeren, maar ook daar moet naar mijn mening ruimte voor zijn. Dat geldt ook voor een islamitische universiteit, maar met bepaalde grenzen. Een rector heeft daarin een voorbeeldfunctie.

De heer Beertema (PVV):
Dan begrijp ik dat de minister de islamitische uitgangspunten vergelijkt met die van de gereformeerden. Ik vind dat een merkwaardige vergelijking. Omdat wij vinden dat juist het onderscheid dat ik zo nadrukkelijk noem tot de kernthema's van de islam behoort, vraag ik de minister nogmaals: welke stroming binnen de islam, die dezelfde waardering voor die gelijkheid en die vrijheid deelt met ons, heeft de minister dan in gedachten?

Minister Bussemaker:
Die vraag zou ik aan de heer Beertema moeten stellen, want hij geeft in de overwegingen van zijn motie allerlei oordelen over de basisbegrippen van de Islamitische Universiteit. Ik wil heel graag een theologische discussie voeren met de heer Beertema, maar niet op dit moment, want ik denk niet dat de voorzitter daar veel waarde aan hecht. Ik ontraad de motie van de heer Beertema, niet alleen op grond van de overwegingen, maar ook vanwege het dictum. Daarin wordt de regering gevraagd het wettelijk mogelijk te maken dat de NVAO kan ingrijpen. Ik denk dat wij daarmee de rol van de NVAO politiseren. Dat vind ik onwenselijk.

De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Duisenberg.

De heer Beertema (PVV):
Mag ik nog iets zeggen over mijn tweede motie?

De voorzitter:
Nee, want u mocht in totaal één vraag stellen en één vervolgvraag stellen.

De heer Beertema (PVV):
Eén vraag per motie toch?

De voorzitter:
Nee, in totaal. Toen ik dat zei, concludeerde u zelf dat u twee vragen had en dat u de vervolgvraag zou gebruiken. Ik ga dus geen tweede vraag toestaan. Dat heb ik de hele middag al niet gedaan. Ik geef het woord aan de heer Duisenberg.

De heer Beertema (PVV):
Dat is toch flauw! Ik vind dat erg onplezierig, voorzitter.

De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Duisenberg.

De heer Beertema (PVV):
Ja, dat hoor ik u wel zeggen, maar ik vind het heel onplezierig dat ik nu helemaal niets meer kan zeggen over mijn belangrijke tweede motie.

De voorzitter:
Ik heb gezegd dat ik iedereen één vraag en één vervolgvraag toesta.

De heer Duisenberg (VVD):
De minister vroeg mij om mijn motie op stuk nr. 124 aan te houden. Ik heb even overlegd met mijn collega Van Dijk. Wij staan daar heel positief tegenover, maar dan vragen wij de minister wel of zij in de verdere uitwerking van het wetsvoorstel het volgende kan meegeven aan degenen die zich daarmee zullen bezighouden. Kan bij bepalingen als "maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef" niet alleen worden gekeken naar de hoofdbepalingen binnen de Whw, maar ook naar het accreditatiekader? In dat kader zijn specifieke factoren opgenomen. Dit soort zaken zijn vertaald in dat kader. Als de minister het verzoek kan doorgeven om daar specifiek op te letten, kunnen wij onze motie aanhouden.

Minister Bussemaker:
Ik ben graag bereid om dat te doen. Dit houdt in dat wij bij de uitwerking van het wetsvoorstel een weging maken of het het meest voor de hand ligt om dat verantwoordelijkheidsbesef te koppelen aan de accreditatiewetgeving, of bijvoorbeeld aan de interventiemogelijkheden die de inspectie heeft. Die afweging zal bij het opstellen van het wetsvoorstel gemaakt worden.

De voorzitter:
Dit betekent dat de motie op stuk nr. 124 wordt aangehouden.

Op verzoek van de heer Duisenberg stel ik voor, zijn motie (33750-VIII, nr. 124) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
De minister heeft naar aanleiding van de motie op stuk nr. 125 gezegd dat zij deelt dat er constructieve gesprekken gevoerd worden met hbo-instellingen over de opleidingen tot islamitische geestelijken en islamitische geestelijke verzorgers. Zou zij de motie als ondersteuning van beleid kunnen beschouwen als ik aan het dictum van de motie een zinsnede toevoeg in de trant van: "mits de kwaliteit en de aansluiting op de arbeidsmarkt tot positieve resultaten leiden"?

Minister Bussemaker:
Ik zit een beetje met de zinsnede "er zorg voor te dragen". Het lijkt mij beter dat in de motie wordt uitgesproken dat het wenselijk is en daarbij wordt aangegeven "mits de kwaliteit op orde is". Dat is wel steeds de afweging die wij gemaakt hebben. Overigens hebben wij geconstateerd dat de grootste tekortkomingen zaten bij de universitaire opleidingen. Ik vind de zinsnede "er zorg voor te dragen dat er opleidingen tot islamitische geestelijke en islamitische geestelijk verzorger aangeboden zullen blijven" te sterk uitgedrukt. Als de heer Kuzu in zijn motie stelt dat het wenselijk is dat die opleidingen er zullen blijven, mits de kwaliteit op orde is, dan beschouw ik de motie als ondersteuning van beleid.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Helder. Ik zal de motie aanpassen, want ik vind dit een belangrijk thema. Ik vind het daarnaast belangrijk om ons constructief op te stellen.

De heer Van Meenen (D66):
Als het anderhalf jaar duurt voordat er een VAO is, kan de wet inmiddels zo gewijzigd zijn dat deeltijdopleidingen mogelijk zijn zonder voltijdopleidingen. Dat is fijn. Dat heb ik even gemist, hoewel ik natuurlijk geacht word de wet te kennen.

De voorzitter:
U maakt die zelf, hè!

De heer Van Meenen (D66):
Ik zal de laatste constatering en het eerste verzoek uit de motie schrappen. Ik kom dan nog met een gewijzigde motie.

Voor het stemgedrag over de motie-Beertema op stuk nr. 122 heeft mijn fractie nog het antwoord op de vraag nodig waarom de minister een negatief advies over die motie geeft terwijl de oproep is om het kwaliteitskeurmerk van universiteiten en hogescholen in Nederland te beschermen. Als dat ondersteuning van beleid is, begrijp ik niet waarom die motie een negatief advies krijgt. Ik wil dat toch nog even vragen, mede namens de heer Beertema.

Minister Bussemaker:
Laat ik dan ook coulant zijn. De heer Van Meenen heeft een punt en de heer Beertema kan zijn punt niet meer maken. Ik heb net bij andere moties ook gezegd: als u die motie zus of zo wijzigt, beschouw ik haar als ondersteuning van beleid. Als ik de motie zo mag interpreteren dat zij aansluit bij de mededelingen die ik al eerder heb gedaan dat we de gaan beschermen, dan beschouw ik ook deze motie als ondersteuning van beleid.

De voorzitter:
Dit gaat over de motie-Beertema op stuk nr. 122.

Minister Bussemaker:
Ja.

De voorzitter:
Het oordeel over deze motie is ondersteuning van beleid met de uitleg die de minister eraan gegeven heeft.

De beraadslaging wordt gesloten.

Uitgangspunten cultuurbeleid

Uitgangspunten cultuurbeleid

Aan de orde is het VAO Uitgangspunten cultuurbeleid (AO d.d. 24/06).


Termijn inbreng

Mevrouw Bergkamp (D66):
Voorzitter. Ik dien twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Raad voor Cultuur in zijn advies aangeeft dat er op het gebied van talentontwikkeling een lacune bestaat in het podiumkunstenveld;

constaterende dat de BIS idealiter voorziet in verschillende functies die nodig zijn om een volledige keten in de sector te borgen waarbij rekening gehouden wordt met regionale spreiding;

constaterende dat voor de beeldende kunsten talentontwikkeling ook structureel is geborgd bij postacademische instellingen en presentatie-instituten in de BIS;

overwegende dat een aantal productiehuizen voldoet aan de door de minister gestelde criteria voor talentontwikkeling en beschikt over de mogelijkheid en expertise om talent optimaal en structureel te begeleiden;

overwegende dat die productiehuizen momenteel grotendeels ad hoc gefinancierd worden;

verzoekt de regering een aantal productiehuizen voor de podiumkunsten op te nemen in de BIS, daarvoor dekking te zoeken in de 1,6 miljoen euro die voor talentontwikkeling in de podiumkunsten is gereserveerd en zich over de invulling te laten adviseren door de Raad voor Cultuur,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bergkamp, Jasper van Dijk, Monasch en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 137 (32820).

Mevrouw Keijzer, één vraag.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Lopen we zo niet met elkaar het risico dat de talentontwikkeling via de productiehuizen met name in de Randstad zal gaan plaatsvinden en dat daarmee de randen van dit prachtige land, dus buiten de Randstad, daarin niet gehonoreerd worden? Of moeten we de motie zo lezen dat de minister nadrukkelijk uitgenodigd wordt om ook te kijken naar dit soort talentontwikkeling buiten de Randstad?

Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik ben heel blij met de vraag van mevrouw Keijzer. Dat laatste is de bedoeling. De Kamer moet geen selectie plegen inzake instellingen. Onderdeel van de selectie van de Raad voor Cultuur is regionale spreiding. De raad let daarop. Het tweede voorstel van mevrouw Keijzer wil ik van harte steunen. Het gaat om regionale spreiding en de Raad voor Cultuur gaat er ook op die manier naar kijken.

De voorzitter:
Als de motie wordt aangenomen.

Mevrouw Bergkamp (D66):
Zeker, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het belang van een veerkrachtige en duurzame culturele infrastructuur breed wordt gedeeld;

constaterende dat zowel de Raad voor Cultuur als de kunst- en cultuursector hun zorgen uiten over een mogelijke uitholling van de sector;

constaterende dat de cijfers en de quickscans nog onvoldoende inzicht geven in de inhoudelijke en personele effecten van het bezuinigingsbeleid van de afgelopen jaren;

van mening dat het van wezenlijk belang is om de vinger aan de pols te blijven houden bij de ontwikkelingen in de kunst- en cultuursector en indien nodig snel te kunnen bijsturen;

verzoekt de regering, naast de reguliere rapportages tussentijdse verkenningen uit te laten voeren op basis van vinger-aan-de-pols-sessies met het culturele veld, hierbij bijzondere aandacht uit te laten gaan naar talentontwikkeling en innovatie, en de Kamer hierover jaarlijks te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bergkamp, Ouwehand en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 138 (32820).

Mevrouw Keijzer (CDA):
Voorzitter. Ik heb vier moties, dus ik ga snel beginnen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor oude muziek in Nederland een jaarlijks festival bestaat dat aan de beoordelingscriteria kwaliteit, publieksbereik en bedrijfsvoering voldoet, maar door recente bezuinigingen onder druk is komen te staan;

overwegende dat de extra middelen voor festivals op een zodanige wijze via fondsen worden ingezet dat versnippering van het budget dreigt, terwijl juist scherpe keuzes gemaakt moeten worden;

verzoekt de regering om een festival gespecialiseerd in oude muziek op te nemen in de basisinfrastructuur en de benodigde financiële middelen in de basisinfrastructuur te creëren uit de door de verplaatsing ontstane vrijval bij het Fonds Podiumkunsten en de aanvullend nodige middelen te betrekken bij de allocatie van de extra middelen voor festivals, zoals is voorgenomen in het voorliggende concept-Kunstenplan 2017-2020,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Keijzer en Monasch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 139 (32820).

Mevrouw Bergkamp (D66):
Begrijp ik het goed dat wij als Kamer zelf een festival selecteren dat in de BIS moet komen in plaats van dat dit via de Raad voor Cultuur gaat gebeuren? Is dat wat mevrouw Keijzer bedoelt?

Mevrouw Keijzer (CDA):
Dat staat niet in deze motie. Wij hebben het erover dat oude muziek een plek moet vinden in de basisinfrastructuur. Daarbij refereren we wel aan een buitengewoon succesvol festival oude muziek. Uiteindelijk is het uiteraard aan de Raad voor Cultuur en de minister om daar besluiten over te nemen, maar dit gevoelen wordt wel op deze manier naar voren gebracht.

Ik ga heel snel verder met mijn volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Leeuwarden-Fryslân Culturele Hoofdstad van Europa 2018 het grootste internationale cultuurevenement is in de komende periode;

overwegende dat de Raad voor Cultuur in zijn advies schrijft dat de positie van culturele hoofdstad van Europa uitgelezen mogelijkheden biedt voor heel Nederland om zich internationaal te presenteren;

spreekt uit dat Leeuwarden en Fryslân hierin een nationaal podium zijn voor een internationaal publiek waarbij de ogen van Europa op ons land gericht zullen zijn en dit een inclusief evenement wordt voor de hele Nederlandse kunst- en cultuurwereld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 140 (32820).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat media-educatie in een tijd waar kinderen meer en op steeds jongere leeftijd media consumeren én produceren, noodzakelijk en van groot maatschappelijk belang is;

constaterende dat gezien de snel veranderende mediawereld, constante innovatie in media-educatie van groot belang is;

verzoekt de regering te bewerkstelligen dat een platform zoals Cinekid behouden blijft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 141 (32820).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er op het vlak van cultuureducatie sterke behoefte is aan een goede inbedding in het regulier onderwijs;

verzoekt de regering om een nationaal referentiekader cultuureducatie te laten ontwikkelen dat helderheid in de te hanteren definities geeft, het werkveld afbakent en richting geeft en een leidraad vormt voor een lokale invulling van scholen en hun culturele omgeving;

verzoekt de regering voorts, actief de verspreiding en ontwikkeling van een nationaal referentiekader cultuureducatie te stimuleren en hiervoor concrete en ambitieuze doelstellingen te formuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 142 (32820).

Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik heb nog twee seconden, dus het is gelukt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Excuses aan mijn collega's. Ik ben zo aan het rennen dat ik mijn moties laat klaar had. Wie nog mee wil tekenen, kan dat nog doen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat popmuziek met alleen al 500.000 amateurbeoefenaars en een hoge, diverse participatie veruit de best bezochte en meest beoefende vorm van cultuur is;

constaterende dat in het advies van de Raad voor Cultuur nauwelijks aandacht aan popmuziek wordt geschonken;

constaterende dat daarmee geen recht gedaan wordt aan de positie die de popmuziek inneemt in het culturele en economische landschap;

overwegende dat een integrale visie vanuit de ministeries van OCW, V&J en EZ gewenst is om de positie van de popmuziek te versterken;

verzoekt de regering, een nota over popmuziek te schrijven waarin de positie van popmuziek voor het culturele en economische landschap duidelijk geschetst wordt, en aanbevelingen worden gedaan om die positie verder te verbeteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 143 (32820).

De heer Jasper van Dijk (SP):
Als popliefhebber wil ik deze motie heel graag mede-ondertekenen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Hoppekee, wie wil mag erbij.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de culturele en creatieve sector meer dan 7 miljoen mensen in Europa werkgelegenheid biedt en dat het streven is om de internationalisering van cultuur te bevorderen;

constaterende dat Nederlandse pop- en dancemuziek in het buitenland succesvol zijn, maar dat er ruimte is voor verdere groei en behoefte is aan steun;

overwegende dat steun in de rug bij muziekexport niet alleen de bands in kwestie steunt, maar de gehele creatieve economie;

overwegende dat er binnen de uitgaven van het Fonds Podiumkunsten sprake kan zijn van onderbesteding, als aanvragende partijen er niet in slagen een succesvolle aanvraag te doen;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat er meer steun komt voor muziekexport door er bij het Fonds Podiumkunsten op aan te dringen dat incidentele meevallers hiervoor gebruikt kunnen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 144 (32820).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Mijn volgende motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de ondersteuning van de promotie en marketing van Nederlandse artiesten in het buitenland een cruciale schakel is in de bevordering van Nederlandse cultuur;

overwegende dat een betere stroomlijning van en aansluiting tussen de regelingen op de ministeries van EZ en OCW gewenst is;

verzoekt de regering, met een plan te komen voor expliciete steun voor promotie en marketing van Nederlandse artiesten in het buitenland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 145 (32820).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het belang van cultuureducatie breed erkend wordt en dat er behoefte is aan samenhangend beleid;

constaterende dat zowel de overheid als de particuliere sector investeert in cultuuronderwijs, maar dat de huidige inspanningen zich vooral richten op het basisonderwijs;

verzoekt de regering, samen met de particuliere sector een plan op te stellen om cultuureducatie integraal onderdeel te laten maken van het lesprogramma in basis- en voortgezet onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 146 (32820).

De heer Monasch (PvdA):
Voorzitter. Voordat u de klok indrukt: ik heb zes moties. In een zuivere speeltijd moet dit precies lukken. Deze motie dien ik in samen met de heer Van Veen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het verwerven van culturele competenties van toenemend belang is voor onze samenleving en voor de brede, toekomstgerichte vorming van jonge mensen;

verzoekt de regering om een overkoepelend referentiekader voor cultuureducatie te ontwikkelen als gemeenschappelijk houvast voor samenhangend, weloverwogen beleid, dat niet alleen het onderwijs maar ook het lokale voorzieningenniveau beslaat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Monasch en Van Veen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 147 (32820).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor locatietheater in Nederland een uniek jaarlijks festival bestaat dat in het getijdenlandschap van de Wadden een podium en laboratorium biedt aan veelbelovende en gearriveerde theatermakers;

overwegende dat dit festival voldoet aan de beoordelingscriteria, volop ruimte biedt aan talentontwikkeling, innovatief is, een zeer grote aantrekkingskracht heeft op het publiek en theatermakers uit binnen- en buitenland;

verzoekt de regering om een festival gespecialiseerd in locatietheater als bovengenoemd op te nemen in de basisinfrastructuur en de benodigde financiële middelen daartoe op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Monasch en Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 148 (32820).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de arbeidsmarktpositie van veel kunstenaars en medewerkers in de cultuursector zeer kwetsbaar is;

constaterende dat de SER en de Raad voor Cultuur momenteel onderzoek doen naar de arbeidsmarkt in de cultuursector en daarover eind 2015 rapporteren;

verzoekt de regering om bij alle subsidieaanvragen voor de BIS en de fondsen een paragraaf over werkgeverschap op te nemen en deze door respectievelijk de Raad voor Cultuur en de fondsen te laten toetsen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Monasch en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 149 (32820).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een festival is voor jeugdfilms en nieuwe media dat een centrale programmering combineert met een gespreide programmering over het land, gericht op jongeren;

overwegende dat vanuit deze festivalorganisatie ook een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan media-educatie op scholen, waardoor jongeren wordt geleerd met een kritische blik media te ervaren;

verzoekt de regering om een festival gespecialiseerd in jeugdfilm en nieuwe media als bovengenoemd op te nemen in de basisinfrastructuur, met de daarvoor benodigde financiële middelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Monasch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 150 (32820).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor een goed cultuuraanbod de Centra voor kunstzinnige vorming en muziekscholen essentieel zijn;

constaterende dat het aanbod per gemeente sterk verschilt;

verzoekt de regering, in kaart te brengen of deze instellingen in voldoende mate bijdrage leveren aan de essentiële culturele vorming op het gebied van kunsten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Monasch en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 151 (32820).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gezelschappen moeite hebben om nieuw publiek te bereiken, zowel jongeren als publiek met uiteenlopende maatschappelijke achtergronden;

verzoekt de regering om bij subsidieaanvragen in relevante disciplines te vragen om specifiek aan te geven hoe nieuwe makers een kans gegeven zal worden en hoe een nieuw publiek bereikt kan worden en dat mee te wegen in de beoordeling van de subsidieregeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Monasch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 152 (32820).

De heer Van Veen (VVD):
Voorzitter. Geheel ontspannen sta ik hier. Dat scheelt, dan hoef ik ook niet zo snel te lezen. Ik bedank de minister voor haar antwoorden tijdens het AO en voor de waardige wijze waarop het AO heeft plaatsgevonden. Ik dien één motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Raad voor Cultuur stelt dat de huidige criteria niet eenduidig zijn gedefinieerd en een nieuw beoordelingskader noodzakelijk acht;

overwegende dat de regering in haar uitgangspuntenbrief over de toelating tot de culturele basisinfrastructuur 2017-2020 (BIS) drie nieuwe criteria heeft vastgesteld: kwaliteit, participatie en educatie en maatschappelijke waarde;

overwegende dat de Raad voor Cultuur over de toelating tot de BIS de regering adviseert en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de raad expliciet heeft gevraagd om bij deze advisering haar drie criteria te hanteren;

constaterende dat het voor de aanvragers van de BIS, nieuwe en oude, toegewezen en afgewezen, duidelijk moet zijn op basis van welke criteria men wel of niet is toegelaten tot de BIS;

verzoekt de regering, de Raad voor Cultuur te vragen op basis van de criteria een Specifiek Meetbaar Acceptabel Realistisch en Tijdgebonden beoordelingskader te maken en dit voorafgaand aan de aanvraagperiode openbaar te maken;

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veen en Monasch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 153 (32820).

De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Allereerst mag ik namens mevrouw Ouwehand zeggen dat ik haar moties op stukken nrs. 144 en 145 medeonderteken. Dit is for the record.

Ik dien zelf ook een aantal moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er voor de periode 2013-2016 besloten is aan cultuur een tijdelijke korting op te leggen van 1,5 miljoen euro per jaar, om een bijdrage te leveren aan het oplossen van knelpunten op andere onderdelen van de OCW-begroting;

constaterende dat het voor 2016 niet duidelijk is waar dit bedrag aan besteed wordt;

constaterende dat er in de komende BIS (basisinfrastructuur) plek is voor acht jeugdtheaters, terwijl er in de huidige periode negen jeugdtheaters landelijke subsidie krijgen;

verzoekt de regering, het bedrag van 1,5 miljoen euro in 2016 in te zetten voor het financieren van een negende jeugdtheater, voor een periode van vier jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 154 (32820).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening, dat een btw-verhoging in de cultuursector zeer negatief uitpakt voor culturele instellingen zoals theaters en musea, maar ook voor films en boeken;

verzoekt de regering, niet over te gaan tot een btw-verhoging in de cultuursector

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 155 (32820).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door de cultuursector is vastgesteld dat een extra investering van 70 miljoen euro nodig is om te blijven functioneren op het huidige niveau;

overwegende dat de Raad voor Cultuur heeft geadviseerd om 29,5 miljoen euro extra te investeren in cultuur;

constaterende dat OCW 18,6 miljoen euro uit het eigen budget heeft vrijgemaakt voor cultuur;

verzoekt de regering, zodra daar ruimte voor is, extra middelen vrij te maken voor cultuur,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 156 (32820).

De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb nog 30 seconden, voorzitter, dus dat zijn nog minstens drie moties. Maar dat doe ik niet.

De voorzitter:
Er zijn zo'n 20 moties ingediend, dus we schorsen even zodat de minister haar reactie kan voorbereiden.

De vergadering wordt van 18.02 uur tot 18.07 uur geschorst.


Termijn antwoord

Minister Bussemaker:
Voorzitter. In de motie-Bergkamp c.s. op stuk nr. 137 wordt de regering verzocht, een aantal productiehuizen voor de podiumkunsten op te nemen in de BIS. Ik ontraad deze motie. In het beleid voor talentontwikkeling staan nu juist de maker en het talent centraal. We hebben daar vorig jaar uitgebreid met elkaar over gesproken. Mede naar aanleiding van vragen uit de Kamer hebben we de regeling toen aangepast. Ik heb vervolgens geconstateerd dat productiehuizen, net als festivals, een belangrijk onderdeel zijn van de talentontwikkeling en dat daar een plek voor is in de fondsen. Als we nu de genoemde instellingen zouden overhevelen van de fondsstructuur naar de basisinfrastructuur, wat alleen kan met de overdracht van aanzienlijke financiële middelen van de fondsen, zou dat het beleid en de positie van de fondsen krachteloos maken en zou dat het talentontwikkelingsbeleid, dat nu net goed op schema ligt, tenietdoen. Ik ontraad deze motie dus echt met kracht.

De voorzitter:
Mevrouw Bergkamp, ik zie dat u wilt interrumperen, maar dat mag pas na de beantwoording. De minister voorziet eerst alle moties van een reactie.

Minister Bussemaker:
In de motie-Bergkamp c.s. op stuk nr. 138 wordt de regering verzocht om, naast de reguliere rapportages, tussentijdse verkenningen uit te laten voeren op basis van vinger-aan-de-polssessies met het culturele veld. Ik kan het oordeel over deze motie aan de Kamer laten als ik de motie zo mag opvatten dat ik één keer per jaar rapporteer over de gesprekken die mijn departement regelmatig voert en die ik ook zelf regelmatig voer met makers, producenten en instellingen. Ik zal daarover dan rapporteren in Cultuur in Beeld. Op basis van de sessies die we in de loop van het jaar houden, zullen we conclusies trekken. We zullen de Kamer over al deze zaken gezamenlijk verslag doen, zodat we het een beetje overzichtelijk houden. Als ik de motie zo mag interpreteren, laat ik het oordeel hierover aan de Kamer.

In de motie-Keijzer/Monasch op stuk nr. 139 wordt de regering verzocht om een festival gespecialiseerd in oude muziek op te nemen in de basisinfrastructuur. Ook deze motie ontraad ik met kracht. Dit zou namelijk betekenen dat er voor één festival opeens middelen van de fondsen naar de basisinfrastructuur overgeheveld worden, terwijl dat niet gedaan wordt voor andere festivals. Ik snap de ratio daarachter niet, eerlijk gezegd. Ik vind het ook niet passen bij de taken die we neergelegd hebben bij de fondsen. Zij kunnen met de middelen die zij hebben een samenhangend beleid maken. Ook hiervoor geldt dat overheveling van de genoemde instellingen van de fondsstructuur naar de basisinfrastructuur het beleid van de fondsen krachteloos zou maken.

In haar motie op stuk nr. 140 spreekt mevrouw Keijzer uit dat Leeuwarden en Fryslán een nationaal podium zijn voor een internationaal publiek. Het oordeel over deze motie laat ik aan de Kamer. Ik ben het geheel met mevrouw Keijzer eens dat het belang van de culturele hoofdstad — het is een hoofdstad; het moet één stad zijn — voor de provincie, voor de regio en zelfs voor Nederland benadrukt moet worden. Ook ik wens dat het een inclusief evenement wordt. Ik laat het oordeel over deze motie dus over aan de Kamer.

In haar motie op stuk nr. 141 verzoekt mevrouw Keijzer de regering, te bewerkstelligen dat een platform zoals Cinekid behouden blijft. Deze motie ontraad ik. Er is al een platform op het gebied van mediawijsheid, namelijk Mediawijzer.nl, gefinancierd uit de Mediabegroting. Dat platform werkt samen met vele instellingen, waarvan Cinekid er een is. Mocht het om Cinekid gaan, dan geldt hiervoor hetzelfde verhaal als voor de motie op stuk nr. 139: het is echt niet wenselijk om één instelling of festival van de fondsstructuur over te brengen naar de basisinfrastructuur. Mocht in de motie de nadruk liggen op innovatie in media-educatie, dan is zij overbodig, want daarvoor bestaat al een platform. Daarom ontraad ik deze motie.

In de motie-Keijzer op stuk nr. 142 wordt de regering verzocht, een nationaal referentiekader cultuureducatie op te stellen en te verspreiden. Deze motie ontraad ik. Het is mij niet helemaal duidelijk wat mevrouw Keijzer precies bedoelt met een overkoepelend referentiekader. Er is al heel veel ontwikkeld op het niveau van binnenschools onderwijs en buitenschoolse educatie. Er is een debat gaande onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris over het curriculum in 2032. Daar zal cultuureducatie vast een belangrijke plek in hebben. Zo geformuleerd ontraad ik de motie op stuk nr. 142. Ik geef later nog een reactie op de motie op stuk nr. 147, die ook over cultuureducatie gaat. Deze motie komt in de buurt van die van mevrouw Keijzer, maar biedt wel een betere formulering om die cultuureducatie te kunnen versterken. Als dat de wens is van de Kamer, dan zou ik de indieners van beide moties willen uitnodigen om te bekijken of er een gezamenlijke motie van gemaakt kan worden.

Ik ontraad de motie op stuk nr. 143 van mevrouw Ouwehand en de heer Van Dijk over de nota over popmuziek. Ik heb daar vorig jaar al een nota over geschreven en een toezegging gedaan. Ik heb de vergelijking met andere landen gemaakt. Ik vind niet dat we elk jaar het huiswerk moeten overdoen. Dat vind ik echt niet passen in een efficiënte tijdsbesteding, waarin we vooral moeten kijken hoe we de cultuur kunnen verbeteren.

In de motie op stuk nr. 144 wordt de regering gevraagd om te bewerkstelligen dat er meer steun voor de muziekexport komt en er bij het Fonds podiumkunsten op aan te dringen dat incidentele meevallers hiervoor gebruikt worden. Ik ontraad de motie. De fondsen hebben hier al middelen voor en we hebben afgesproken dat als er onderuitputting is, deze middelen worden gebruikt voor de continuering van het talentontwikkelingsprogramma. Het blijft dus kiezen. Hoe sympathiek de muziekexport ook is, ik heb uiteindelijk gekozen voor het thema van talentontwikkeling. Dat kwam ook naar voren al een van de grootste tekorten van de afgelopen jaren.

In de motie op stuk nr. 145 van de leden Ouwehand en Jasper van Dijk wordt de regering verzocht om met een plan te komen voor expliciete steun voor promotie en marketing van Nederlandse artiesten in het buitenland. Ik moet ook deze motie ontraden. Ook dit is een herhaling van zetten van vorig jaar.

Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 146 van mevrouw Ouwehand. Ik kan mevrouw Ouwehand vandaag dus niet blij maken. In die motie wordt de regering verzocht, samen met de particuliere sector een plan op te stellen om cultuureducatie integraal onderdeel te maken van het lesprogramma in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. We hebben het programma Cultuureducatie met Kwaliteit, waar heel veel geld in omgaat. We zullen volgend jaar met de inspectie bekijken of het allemaal goed gaat bij het basisonderwijs. We hebben het vak CKV volwaardig kunnen behouden. Daar ben ik heel blij mee. Ik heb de jongerenkaart kunnen behouden. Ik heb onlangs de mbo-kaart gepresenteerd. We hebben een goede samenwerking met de private sector. We hebben onlangs nog het Muziekplatform opgericht, met als erevoorzitter onze Koningin en Joop van den Ende als private financier. Ik zou zeggen: laten we eerst maar zorgen dat dat tot goede resultaten leidt voordat we weer wat nieuws gaan doen.

De leden Monasch en Van Veen hebben een motie op stuk nr. 147 over cultuureducatie ingediend. Daarin wordt de regering verzocht om de verantwoordelijkheden in een overkoepelend referentiekader vast te leggen en de Kamer te informeren over de voortgang daarvan. Dat moet dan worden betrokken bij het traject met betrekking tot het funderend onderwijs dat de heer Schnabel uitvoert. Ik snap dat de Kamer belang hecht aan cultuureducatie. Ik heb dat van verschillende kanten gehoord. Mag ik een "overkoepelend referentiekader" zo begrijpen dat dat niet weer nieuwe bureaucratie met zich meebrengt, maar dat het echt gaat om de vraag wat leerlingen zouden moeten leren, vergelijkbaar met de kerndoelen die ook gelden voor geschiedenis en aardrijkskunde? En komt er dus geen apart traject voor cultuureducatie ten opzichte van het traject over het curriculum waar de heer Schnabel mee bezig is? Als dat het geval is, laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer en beschouw ik haar als een ondersteuning om er alles aan te doen om cultuureducatie zo goed mogelijk te borgen in het onderwijs.

In de motie op stuk nr. 148 van de heer Monasch en mevrouw Keijzer wordt de regering verzocht, een festival gespecialiseerd in locatietheater op te nemen in de basisinfrastructuur. Ook deze motie ontraad ik met kracht. Daarvoor geldt hetzelfde als voor het festival met oude muziek. Ik vind echt dat we een beetje incidenteel aan het shoppen zijn om hier een festival en daar een productiehuis weer bij de BIS onder te brengen. Dan maken we onze eigen structuur die internationaal geroemd wordt tussen enerzijds de basisinfrastructuur en anderzijds de fondsen kapot, en niet met goede argumenten. Ik snap dat er allerlei lobby's zijn van instellingen die heel graag bij de BIS willen. Ik zou tegen die instellingen willen zeggen: de BIS is niet zaligmakend, die is ook niet beter of belangrijker dan subsidie uit het fonds; laten we ervoor zorgen dat we de middelen op een goede manier aan elkaar weten te koppelen en te gebruiken.

De motie-Monasch/Jasper van Dijk op stuk nr. 149 gaat over de arbeidsmarkt en het onderzoek van de SER en de Raad voor Cultuur. Daarin wordt de regering verzocht om bij alle subsidieaanvragen voor de BIS en de fondsen een paragraaf over werkgeverschap op te nemen. Als ik deze motie zo mag begrijpen dat het van belang is dat instellingen die een aanvraag doen voor de BIS bij de Raad voor Cultuur, ons mee moeten geven wat het realiteitsgehalte is van hun aanvraag als het gaat om arbeidsmarkeffecten en dat men dus ook de consequenties daarvan in beeld brengt, dus als men zo veel producties wil draaien of opvoeringen wil doen dat men weet dat men alleen nog maar met uitzendkrachten kan werken, en het op die manier wordt opgenomen, dan laat ik het oordeel aan de Kamer. Een aparte paragraaf en het laten toetsen daarvan zou echter betekenen dat de Raad voor Cultuur geen instelling wordt die beoordeelt op kwaliteit van cultuur en aanverwante thema's. Dan zou men puur moeten toetsen op het punt van arbeidsmarktbeleid. Dat vind ik onwenselijk, hoezeer ik het ook van belang acht dat instellingen inzicht geven in wat de effecten kunnen zijn van bepaalde keuzen voor de arbeidsvoorwaarden van hun medewerkers. Ik kijk even naar de heer Monasch. Ik ga ervan uit dat ik deze motie mag interpreteren zoals ik haar interpreteer. Dan laat ik het oordeel aan de Kamer.

In de motie-Monasch op stuk nr. 150 wordt gevraagd om festivals gespecialiseerd in jeugdfilms en media bij de BIS onder te brengen. Voor die motie geldt hetzelfde verhaal als voor al die andere moties die ik heb genoemd. Ook hier wordt er één festival zo uitgehaald en van de fondsen naar de BIS overgebracht. Waarom zou dit moeten gelden voor een festival voor jeugdfilms en media? Waarom zou het niet gelden voor een festival voor oude muziek? Maar als het daarvoor geldt, waarom zou het dan ook niet gelden voor het Holland Festival? Er liggen drie moties voor die allemaal festivals onderbrengen. Wij houden dan nauwelijks meer iets over. Daarmee ontnemen we fondsen ook de gelegenheid om integraal festivalbeleid te voeren.

Ik kom op de motie-Monasch/Ouwehand op stuk nr. 151. Daarin wordt de regering verzocht om een en ander in kaart te brengen. Het gaat hierbij om het cultuuraanbod bij centra voor kunstzinnige vorming en muziekscholen. Ik kan het oordeel over deze motie aan de Kamer laten als ik haar zo mag opvatten dat ik in kaart breng wat het aanbod is van muziekscholen en centra voor kunstzinnige vorming en dat ik na de inventarisatie die informatie meeneem bij de bestuurlijke gesprekken die ik met medeoverheden zal voeren over de voortzetting van Cultuureducatie met Kwaliteit. Daarnaast ben ik bereid om in het kader van deze motie het voorzieningenniveau in kaart te laten brengen door het LKCA en om een raamleerplan te ontwikkelen waarmee richtlijnen worden gegeven voor het geven van lessen muziek en beeldende vorming. Met die interpretatie laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

In de motie-Monasch op stuk nr. 152 wordt de regering verzocht om bij subsidieaanvragen in relevante disciplines te vragen om specifiek aan te geven hoe nieuwe makers een kans gegeven zal worden. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. In reactie op de motie-Bergkamp c.s. heb ik reeds gezegd dat het makersbeleid een belangrijk onderdeel is van het beleid dat ik voorsta.

In de motie-Van Veen/Monasch op stuk nr. 153 wordt de regering verzocht om de Raad voor Cultuur te vragen op basis van de criteria een specifieke meetbare, acceptabele, realistische en tijdgebonden beoordelingskader te maken en dit voorafgaand aan de aanvraagperiode openbaar te maken. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. Het is een hele mondvol met al deze criteria, maar ze zijn wel relevant om duidelijk te maken wie er uiteindelijk wel en niet in de BIS komt.

In de motie op stuk nr. 154 van de heer Van Dijk en mevrouw Bergkamp wordt verzocht om 1,5 miljoen in 2016 in te zetten voor het financieren van het negende jeugdtheater voor een periode van vier jaar. Die motie ontraad ik. We hebben ruim 18 miljoen aan middelen ingezet op een aantal OCW-brede knelpunten. Ik snap dat er altijd nog meer wensen zijn en ook ik zou graag meer gezelschappen blij maken, maar ik heb rekening te houden met het evenwicht tussen sectoren en met het publiek dat men aan kan trekken. Dus zonder extra financiering en dekking ontraad ik deze motie.

De motie op stuk nr. 155 van de heer Van Dijk gaat over de btw. Deze ontraad ik. Volgens mij is daarover in de afgelopen tijd voldoende gediscussieerd. De motie is bovendien achterhaald.

De motie op stuk nr. 156 verzoekt de regering om, naast de 18,6 miljoen euro uit het eigen budget die is vrijgemaakt voor cultuur, extra middelen vrij te maken voor cultuur zodra daar ruimte voor is. Deze motie ontraad ik, omdat ik haar volstrekt vrijblijvend vind. Het is niet gemakkelijk gebleken om die ruim 18 miljoen te vinden. Zonder visie over de reden waarom er meer geld zou moeten komen en waaraan dat besteed zou moeten worden, ontraad ik deze motie zeer.

De heer Monasch (PvdA):
Voorzitter, ik heb een punt van orde. De minister heeft bij drie van mijn moties een interpretatie heeft gegeven aan het dictum. Ik mag echter maar één vraag stellen. U bent hier de hele middag geweest, dus u weet het. Ik zeg bij dezen, opdat het in de Handelingen staat, dat ik gewoon de interpretatie van mijn eigen moties aanhoud. Het kan zijn dat er vanavond een gewijzigde motie komt. Bij alle drie de moties is de interpretatie zoals deze door de indieners is gegeven. Dat is de geldende tekst. Als de Kamer niet de ruimte biedt om daarover met elkaar te discussiëren, houd ik die interpretatie aan. Er kunnen vanavond eventueel gewijzigde moties komen, maar het dictum is zoals het door de indieners is bepaald.

Mevrouw Bergkamp (D66):
Allereerst heb ik een opmerking over mijn motie op stuk nr. 138. Ik deel de interpretatie die de minister daaraan geeft. Ik heb echter een vraag over mijn motie op stuk nr. 137. Ik merk dat het bij de minister alles of niets is. Met een aantal productiehuizen in de basisinfrastructuur behoud je ook talentontwikkeling via de fondsen. Ik snap daarom eerlijk gezegd niet de, laat ik zeggen bijna agressieve manier waarop de minister reageert op de term "productiehuis". Wat D66 betreft is het niet óf, maar én. Ik snap dus niet dat de minister niet beide moties wat enthousiaster kan omarmen.

Minister Bussemaker:
Er zijn al productiehuizen, ook nog steeds in de BIS. We willen echter prioriteit geven aan talentontwikkeling. In haar motie stelt mevrouw Bergkamp voor om middelen die nu gereserveerd zijn voor talentontwikkeling bij de fondsen over te brengen naar instellingen in de BIS. Dat vind ik ongewenst. Natuurlijk: het hele talentontwikkelingsbeleid hangt samen met productiehuizen en met instellingen in de BIS die daarin een opdracht hebben. Ik ben graag bereid om daarover zeer uitgebreid te discussiëren. Gezien het aantal moties en de planning die de voorzitter heeft, heb ik kortheidshalve op deze motie gereageerd. Uiteindelijk geeft deze motie aan dat middelen van de fondsen naar de BIS geschoven worden. Ik heb bij al die moties over dit onderwerp hetzelfde oordeel. Ik vind dat we daarmee het evenwicht tussen de basisinfrastructuur en de fondsen geen recht doen, op een manier die ik niet verantwoord vind.

Mevrouw Bergkamp (D66):
Dat is toch wel raar. De minister zegt dat er ook in de BIS productiehuizen zijn. Dat klopt, maar het gaat dan om de beeldende kunst. Voor de podiumkunsten zijn er geen productiehuizen meer. Ik snap het verschil dat de minister tussen beeldende kunst en de podiumkunsten maakt dus niet.

Minister Bussemaker:
Bij de podiumkunsten hebben ook de instellingen die in de BIS zitten een functie, als waren zij productiehuizen. Ze moeten daar ook aan talentontwikkeling doen. Theaters moeten er bijvoorbeeld voor zorgen dat beginnende regisseurs een plek kunnen krijgen en hun talenten kunnen ontwikkelen. Met de beperkte middelen die er zijn, vind ik dat een betere manier om dat talent te ontwikkelen dan het overhevelen van de instellingen. Ik denk namelijk dat dit bij de podiumkunsten ook met de huidige vormgeving goed kan.

De heer Monasch (PvdA):
De minister doet het voorkomen alsof wij niet aan de indeling in de BIS mogen komen, maar zij doet precies hetzelfde. De minister stelt immers voor dat er musea in zitten. Zij stelt zelfs voor dat het Holland Festival daarin zit. De minister doet dus precies hetzelfde als wat zij de Kamer verwijt. Wij zeggen: in de vorige periode zijn er festivals uitgehaald. Dat was een slechte en onverstandige beslissing. Waardevolle festivals hadden kunnen doorgaan. De minister wil rust en stabiliteit, die wij niet zoeken. Wij zeggen: wij gaan zaken terugbrengen die van belang zijn. Kan de minister toegeven dat zij zelf ook een festival in de BIS plaatst? Er zijn andere partijen in dit huis die zeggen: er moet een aantal festivals met een cruciale functie bij.

Minister Bussemaker:
Ik heb aangegeven dat ik extra middelen heb vrijgemaakt voor festivals. Die middelen gaan naar de fondsen, zodat wij de beste afweging kunnen maken over de vraag welke festivals wij willen hebben. Als de Kamer zou zeggen dat alle festivals terug moeten in de BIS, dan zeg ik: ik zou niet weten waarom. Ik snap eerlijk gezegd de voorkeur voor de BIS niet zo. Ik weet dat er instellingen zijn die denken dat zij dan beter beschermd zijn, maar de fondsen bieden meer mogelijkheden voor innovatie en voor talentontwikkeling. Laten de festivals nu bij uitstek de plekken zijn waar die talentontwikkeling vorm kan krijgen. Ik zie dus ook inhoudelijk geen reden om de festivals nu opeens één voor één naar de BIS terug te brengen.

De heer Monasch (PvdA):
Dan had de minister consequent moeten zijn en dan had hier een voorstel moeten liggen waarin staat waarom het Holland Festival niet bij het Fonds Podiumkunsten is. Dat doet zij niet. Ik wil niet meteen de term "randstedelijk denken" gebruiken, maar het is een festival dat met name daar is geconcentreerd. Er zijn een aantal festivals die in de vorige periode heel duidelijk in de BIS zaten. Daarvan zeggen wij, en ook het CDA en andere partijen, dat die van grote waarde zijn. Die willen wij erbij. Het is precies dezelfde keuze als die welke de minister maakt, alleen maakt zij een keuze voor alleen het Holland Festival. Een aantal partijen zeggen: die keuze hoort wat breder te vallen. Kan de minister dit ook niet op die manier zien?

Minister Bussemaker:
Dan moeten wij een uitgebreider debat met elkaar voeren over festivals. Dat hebben wij niet gedaan. Dan zouden wij alle festivals bij de BIS moeten onderbrengen. Ik heb zojuist uitgelegd waarom ik daarvan geen voorstander ben. Ik heb er vooral bezwaar tegen dat er incidentele moties worden ingediend, over het festival voor oude muziek of over een festival op Terschelling. Ik snap dat daar lobby's achter zitten. De festivals willen graag allemaal in de BIS, want dan denken zij dat zij een betere bescherming hebben dan wanneer zij bij de fondsen zitten. Ik vind dat geen overtuigende redenering. Ik wil dat wij de komende periode stabiliteit hebben. Ik constateer dat een aantal festivals, zoals het Holland Festival en een aantal filmfestivals in de BIS zaten. Ik denk dat wij het niet moeten hebben over de organisatie, maar vooral over de vraag hoe wij de festivals die wij hebben, zo goed mogelijk de kans kunnen geven om hun werk en hun talenten te laten zien. Wij zouden meer aan ons hoofd moeten hebben dan alleen institutionele discussies.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik ben een beetje teleurgesteld over het feit dat de minister zo gemakkelijk heenstapt over redelijke verzoeken om iets meer aandacht te besteden aan de popmuziek. Ik ga de discussie niet aan, maar wil alleen melden dat de motie op stuk nr. 143 niet alleen wordt meeondertekend door de heer Jasper van Dijk, maar ook door mevrouw Bergkamp en de heer Van Dekken. De motie op stuk nr. 145 wordt meeondertekend door de heer Jasper van Dijk en mevrouw Bergkamp.

Minister Bussemaker:
Misschien is het goed dat ik dan nog zeg dat het niet zo is dat wij popmuziek niet belangrijk vinden, maar popmuziek is een sector die voor een heel groot deel gewoon op eigen middelen draait. Wij hebben middelen gereserveerd bij het Fonds Podiumkunsten, met name voor talenten die in het buitenland optreden. Daarover hebben wij vorig jaar een heel uitgebreid debat gevoerd. De topsector creatieve industrie en popmuziek loopt daar ook in mee. Er zijn dus voldoende wegen en manieren waarop wij popmuziek ondersteunen. Ik vind het niet logisch dat wij een debat dat wij vorig jaar gevoerd hebben, op dezelfde manier overdoen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De minister zegt: ik heb al een nota geschreven en ik ga dat werk niet overdoen. Ik zou zeggen dat dat een mooie aanzet was voor de motie op stuk nr. 143, waarin we om een integrale visie vragen, dus inclusief de auteursrechten en het auteurscontractenrecht. Daarbij zijn dus het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Economische Zaken ook betrokken. Laten we nou nagaan wat we kunnen stroomlijnen en wat er beter kan. Dat is het enige waar wij om vragen. Het is verder niet waar dat de minister die hele exercitie al heeft gedaan. Wat ze heeft gedaan, kan ze gebruiken om te doen wat we in de motie op stuk nr. 143 vragen.

Minister Bussemaker:
Laat ik mevrouw Ouwehand tegemoetkomen: als ik de motie zo mag uitleggen dat ik datgene wat we al gedaan hebben, overzichtelijk bij elkaar ga brengen in het kader van popmuziek, laat ik het oordeel over de motie, nadrukkelijk met deze interpretatie, aan de Kamer. Vorig jaar hebben we immers al een nota het licht doen zien en bovendien loopt het mee in het EZ-beleid voor creatieve industrie. De Eerste Kamer heeft eergisteren het wetsvoorstel inzake het auteursrecht goedgekeurd. We hebben dus al heel veel gedaan.

Tegen de heer Monasch zeg ik dan gelijk maar dat ik als deze motie zo niet mag interpreteren, ik zijn moties hierover moet ontraden.

De voorzitter:
De minister laat het oordeel over de motie op stuk nr. 143 nu dus aan de Kamer.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, ik kan de interpretatie van de minister omarmen.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik heb vragen over de motie op de stukken nrs. 142 en 147. Beide moties gaan over een nationaal referentiekader voor cultuureducatie. In het algemeen overleg hebben we daarover uitgebreid gediscussieerd. De minister zei toen: maar het is er al, want er zijn leergangen van de SLO. Als je die leest, vergaat je ter plekke echt alle zin in cultuureducatie!

Ik beoog met mijn motie — een motie die medeondertekend wordt door Jasper van Dijk en Vera Bergkamp — een nationaal referentiekader te maken dat inspireert en mensen in en buiten het onderwijs over de streep trekt om jonge mensen liefde voor cultuur bij te brengen.

De heren Monasch en Van Veen constateren in hun motie dat de heer Schnabel in het Platform #Onderwijs2032 een advies ontwikkelt over de kennis en vaardigheden waarover de leerlingen in het funderend onderwijs moeten beschikken. Dat loopt volgens mij uiteindelijk uit op een onderwijsagenda voor 2032 waarin eindtermen worden opgelegd aan het onderwijs. Ziet de minister dat ook zo?

Minister Bussemaker:
In dat traject gaan we opnieuw bekijken wat er in het curriculum van het po en vo moet komen te staan, dus wat de kerndoelen moeten zijn. Dat lijkt me ook niet meer dan logisch. Overigens is dat niet in alle opzichten een even spannende exercitie, maar dat geldt echt voor elk nationaal referentiekader, of het nu het referentiekader uit de motie van mevrouw Keijzer of het referentiekader uit de motie-Monasch/Van Veen is. Dat je daar vervolgens een inspirerend verhaal aan moet verbinden om docenten mee te nemen is een ander verhaal, kijk maar naar wat we nu doen voor het muziekonderwijs. Een referentiekader kan volgens mij niets anders zijn dan de plannen die de SLO maakt voor het basis- en voortgezet onderwijs. In die plannen moet immers komen te staan wat wij vinden dat leerlingen van verschillende leeftijden op bepaalde terreinen precies moeten weten. Dat loopt later samen in de kerndoelen en de doorlopende leerlijnen en daarvan heb ik vorige week een voorbeeld laten zien. Mooier kan ik het niet maken!

De voorzitter:
Mevrouw Keijzer, een korte vervolgvraag.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Heel kort, voorzitter.

Dit is volgens mij precies wat we niet moeten doen. Het is echt een sociaaldemocratische benadering: zaken van bovenaf opleggen.

De voorzitter:
Uw vraag!

Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik ga echt proberen om met de collega's Van Veen en Monasch tot iets gezamenlijks te komen. Wat we in ieder geval niet moeten doen, is het in de leerlijnen neerleggen, want dan vergaat eenieder het plezier in kunst en cultuur en dat is nou net niet de bedoeling.

Minister Bussemaker:
Ik vind het wel heel zorgelijk wat mevrouw Monasch zegt, want dat zou dan voor alle …

De voorzitter:
Mevrouw Keijzer!

Mevrouw Keijzer (CDA):
Voorzitter, een kort punt van orde. Dit is de tweede keer en zo krijg je echt praatjes in de wereld.

De voorzitter:
Nee, nee, nee. Ik geef het woord aan de minister van Onderwijs. Zij versprak zich en heeft zich hersteld. Het ging haar inderdaad om mevrouw Keijzer.

Minister Bussemaker:
Het ging inderdaad om mevrouw Keijzer, want ik wilde zeggen dat ik haar opmerking heel zorgelijk vind, want dat zou dan voor alle vakken in het onderwijs gelden.

De voorzitter:
Dank u wel! Dat is een andere discussie. Ik stel wel vast dat mevrouw Keijzer staande de vergadering de ondertekening van haar motie op stuk nr. 142 heeft veranderd.

De motie-Keijzer (32820, nr. 142) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Keijzer, Bergkamp en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 157, was nr. 142 (32820).

De heer Jasper van Dijk (SP):
U dwingt mij om mijn drie geweldige moties in één interruptie te behandelen. Daar ga ik dan.

De motie op stuk nr. 156 wordt mede ondertekend door mevrouw Ouwehand. De minister zei over die motie dat er wel een visie aan ten grondslag moet liggen. Me dunkt, voorzitter, de Raad voor Cultuur wordt genoemd. Als die geen visie meer heeft, weet ik het niet meer. En die raad adviseert wel om 30 miljoen in cultuur te investeren.

De motie op stuk nr. 155 is een uitstekende motie.

De voorzitter:
Ik zei echt: één vraag en één vervolgvraag.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Maar dit is geen vraag. Ik moet even reageren op de retoriek van de minister.

De voorzitter:
Mijnheer Van Dijk, ik ben serieus. Ik probeer al de hele dag het schema in de gaten te houden, omdat de Kamer zelf heeft uitgesproken dat we snel moeten zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):
Let op, let op.

De motie op stuk nr. 155 is geweldig.

De minister zegt dat die 1,5 miljoen euro in de motie op stuk nr. 154 haar niet bevalt. Ik zou graag een opening krijgen van de minister om negen jeugdtheaters toe te laten in de basisinfrastructuur. Ik zou de minister kunnen aanbieden om de motie te wijzigen, zodat de regering wordt verzocht om te onderzoeken of een negende jeugdtheater in de basisinfrastructuur kan worden toegelaten. Is dat een optie?

Minister Bussemaker:
Nee, dat is geen optie. Ik heb niet voor niets een voorstel aan de Kamer voorgelegd over de hoeveelheid ruimte voor orkesten, theater- en jeugdgezelschappen. Als ik toe zou zeggen dat ik ga bekijken of er op een van die terreinen nog eentje bij kan, gaan we dat straks op alle terreinen doen en begint de hele discussie weer opnieuw.

De voorzitter:
Mijnheer Van Dijk, tot slot. Kort!

De heer Jasper van Dijk (SP):
Dan handhaaf ik de motie op stuk nr. 156. Ik meld de Kamer dat het geld dat in die motie wordt genoemd, wel degelijk beschikbaar is.

De voorzitter:
De motie-Jasper van Dijk (32820, nr. 156) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Jasper van Dijk, Bergkamp en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 158, was nr. 156 (32820).

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Wij stemmen vanavond over deze moties.

Prestatieafspraken hoger onderwijs

Prestatieafspraken hoger onderwijs

Aan de orde is het VAO Prestatieafspraken hoger onderwijs (AO d.d. 24/06).


Termijn inbreng

De heer Mohandis (PvdA):
Voorzitter. Mijn eerste motie gaat over het bindend studieadvies.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat studenten door de invoering van het studievoorschot meer investeren in hun studie;

overwegende dat studenten die door een bindend studieadvies in hun tweede of derde jaar van de bachelor moeten stoppen, hun investering kwijt zijn;

overwegende dat er binnen het studietempo voldoende ruimte moet zijn voor brede ontwikkeling;

verzoekt de regering, het bindend studieadvies bij de komende kwaliteitsafspraken te begrenzen tot het eerste jaar van de bachelor;

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Mohandis en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 478 (31288).

De heer Mohandis (PvdA):
De tweede motie die ik indien, is al eerder ingediend. De motie is nu echter voorzien van een meerderheid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de opleidingscommissie en faculteits- en deelraad baat zouden hebben bij adviesrecht en instemmingsrecht, opdat de stem van studenten en docenten sterker meeweegt in onderwijsinhoudelijke beslissingen;

van mening dat voor het creëren van opleidingen van hoge kwaliteit de input van de student over zijn opleiding van cruciaal belang is;

van mening dat opleidingscommissies als de meest decentrale gesprekspartner meer in positie gebracht moeten worden om formeel over de onderwijsinhoud mee te beslissen;

verzoekt de regering, in samenspraak met de bonden en koepels met voorstellen te komen om opleidingscommissies de status van medezeggenschap te geven met bijhorende bevoegdheden zoals adviesrecht en instemmingsrecht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Mohandis, Van Meenen, Jasper van Dijk, Grashoff, Schouten, Ouwehand en Kuzu.

Zij krijgt nr. 479 (31288).

De heer Mohandis (PvdA):
Voorzitter. Ik ga er geen motie over indienen, maar ik heb wel een vraag over het experiment met collegegelddifferentiatie en excellentietrajecten. Ik heb zomaar het gevoel dat wij binnen een strategische agenda krijgen; de minister heeft die in ieder geval aangekondigd. Ik zou graag van de minister horen hoe het met dit experiment staat.

De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. De heer Mohandis heeft drie prachtige moties ingediend. Goed dat ook hij alvast vooruitloopt op de kwaliteitsafspraken die we gaan maken. Hij kan dat vooruitlopen dan namelijk niet als een argument tegen deze schitterende motie van D66 gebruiken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat instellingen het beste in overleg met eigen studenten en docenten kunnen bepalen wat kwaliteit is en hoe dat te verbeteren;

verzoekt de regering, medezeggenschapsraden formeel instemmingsrecht te verlenen op de kwaliteitsafspraken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 480 (31288).

De heer Duisenberg (VVD):
Voorzitter. We hebben een goed algemeen overleg gehad over de interim-review van het experiment prestatieafspraken. Eigenlijk is de uitkomst van die interim-review dat de ontwikkelingen positief zijn. Er is nieuwe dynamiek door deze afspraken in het hoger onderwijs: meer excellentie, meer profilering en een hogere studenttevredenheid. Ik zie uit naar de evaluatie aan het eind van het experiment en ook naar het antwoord op mijn vraag hoe je bij de komende kwaliteitsafspraken kunt zorgen voor meer draagvlak. Dat is de reden waarom ik de moties waarin wordt opgeroepen om instemmingsrecht te verlenen zeer prematuur vind, ook al ben ik helemaal voor een groot draagvlak.

Ik vind de moties ook heel makkelijk. Het gaat er namelijk ook om dat er meer stakeholders, meer belanghebbenden bij deze afspraken worden betrokken. We hebben het er in het debat over gehad. Het gaat niet om slechts één groep. De minister noemde zelf bijvoorbeeld de regionale belangen, het bedrijfsleven en docenten. Het draait dus niet alleen om de studenten.

Verder beschikt de medezeggenschap al over instrumenten, maar die worden nog helemaal niet goed benut. Dat kan veel beter dan nu gebeurt. Ook daarom is het zeer prematuur om het allemaal snel naar dit nieuwe instrument te trekken. Bovendien is de opkomst bij de verkiezingen van medezeggenschapsraden niet hoger dan 10%. Kortom, ik vind dat de partijen die deze moties indienen, wel heel snel uit de heup schieten. Ik wacht liever op de evaluatie, want dan kunnen we echt met een breed draagvlak nieuwe afspraken maken. De VVD zal dan ook zeker tegen de moties stemmen.

De voorzitter:
De heer Jasper van Dijk ziet af van het woord. Ik kan daardoor gelijk het woord geven aan de minister voor haar reactie op de ingediende moties.


Termijn antwoord

Minister Bussemaker:
In de motie op stuk nr. 478 verzoeken de leden Mohandis en Rog de regering, het bindend studieadvies bij de komende kwaliteitsafspraken te begrenzen tot het eerste jaar van de bachelor. Ik moet deze motie ontraden. Het bindend studieadvies in latere jaren — dat zijn de jaren na het eerste jaar — is een experiment. Een doel van een experiment is om te leren. Vervolgens ga je na of er reden is om ermee door te gaan. We gaan het experiment in 2018 evalueren en dat is wat mij betreft het moment om te bekijken of het een instrument is om studiesucces mee te bevorderen of niet. Ik vind het niet wenselijk om daarop vooruit te lopen.

Verder wil ik ook niet vooruitlopen op de vraag hoe de kwaliteitsafspraken eruit moeten gaan zien. Ik zal dat ook zeggen wanneer ik de motie van de heer Van Meenen van een reactie voorzie. In die zin sluit ik mij aan bij de heer Duisenberg. Laten we van de huidige experimenten — ook de prestatieafspraken zijn een experiment — leren hoe we in een volgende ronde tot betere afspraken kunnen komen. Ik ontraad deze motie dus.

In de motie van de heer Mohandis en onder anderen de heer Van Meenen op stuk nr. 479 wordt de regering verzocht, met voorstellen te komen om opleidingscommissies de status van medezeggenschap te geven met bijhorende bevoegdheden. Ik zou de indiener willen vragen deze motie aan te houden tot we de Wet versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen bespreken, die binnenkort naar de Kamer komt. Ik heb al toegezegd dat deze wet ook de positie van de opleidingscommissies zal versterken. De behandeling van die wet lijkt mij dan ook het moment om over dergelijke wensen te praten. Ik heb al eerder aangegeven dat ik de opleidingscommissies heel belangrijk vind, net als de medezeggenschap, maar dat we moeten oppassen dat we de opleidingscommissies niet hetzelfde behandelen als de medezeggenschap. In tegenstelling tot de gekozen medezeggenschap bestaat een opleidingscommissie uit deskundigen. Vanuit die expertrol kan een opleidingscommissie bij uitstek adviseren. Daarmee heeft zij echter wel een andere rol dan een gekozen vertegenwoordiging.

De opleidingscommissies hebben een belangrijke rol bij de accreditatie en bij opleidingsevaluaties en ik moet zeggen dat ik het met de heer Duisenberg eens ben dat er meer manieren zijn om die rol te versterken dan alleen maar formalisering. Ik heb toevallig vanochtend met studenten uit Utrecht gesproken die daar goede ideeën over hadden. Laten wij die ook met elkaar bespreken. Ik snap de wens om de positie van opleidingscommissies te versterken. Ik vind dat we daarover een goede discussie moeten voeren met elkaar, ook gezien de juridische aspecten in vergelijking tot de medezeggenschap. Ik verzoek de indiener dus om die motie aan te houden. Mocht hij dat niet willen doen, dan ontraad ik de motie, vooral op procedurele gronden.

De heer Mohandis stelde een vraag over het experiment collegegelddifferentiatie en de relatie daarvan met de strategische agenda. De strategische agenda krijgt de Kamer zeer binnenkort. Ik heb al eerder toegezegd dat ik in die strategische agenda zal terugkomen op het besluit collegegelddifferentiatie. Dat was een voorgesteld experiment dat we aangehouden hebben in het kader van de behandeling van het studievoorschot. Ik zal in de strategische agenda meer mededelen over hoe ik daarmee verder denk om te gaan.

In hun motie op stuk nr. 480 verzoeken de heer Van Meenen en de heer Jasper van Dijk mij om formeel instemmingsrecht te verlenen aan medezeggenschapsraden op de kwaliteitsafspraken. Daarvoor geldt eigenlijk hetzelfde als voor de tweede motie van de heer Mohandis. Ik zou het een goed moment vinden om de wensen ten aanzien van opleidingscommissies te bespreken bij de Wet versterking bestuurskracht en ik ben overigens van mening dat het niet wenselijk is om nu al vooruit te lopen op de kwaliteitsafspraken, omdat we daarbij een aantal experimenten betrekken, namelijk het experiment prestatieafspraken, maar ook het experiment bindend studieadvies. Ook deze motie verzoek ik dus aan te houden. Mocht de heer Van Meenen dat niet willen doen, dan kan ik niet anders dan ook deze motie ontraden.

De heer Van Meenen (D66):
Met enige tegenzin zal ik dat doen. De redenering van de minister zegt mij niet veel. Zij zegt met studenten gesproken te hebben en dat er ook andere manieren van invloedname zijn. Ja, er zijn ook andere manieren om een land te besturen dan met een democratie, maar toch heeft die democratie zo haar voordelen. Ik zal de motie aanhouden, maar vind de argumentatie niet heel valide. Ik heb liever dat het uiteindelijk lukt dan dat ik nu een soort nederlaag ga lijden. Ik houd mijn motie op stuk nr. 480 dus aan.

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Meenen stel ik voor, zijn motie (31288, nr. 480) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
We stemmen hedenavond over de moties die niet zijn aangehouden.

Materieel Defensie

Materieel Defensie

Aan de orde is het VAO Materieel Defensie (AO d.d. 17/06).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de minister van Defensie van harte welkom in deze Kamer. Er hebben zich twee sprekers voor dit overleg gemeld en ik geef als eerste het woord aan de heer Knops.

De heer Knops (CDA):
Voorzitter. Wij hebben in dat debat uitvoerig gesproken over het feit dat defensie in het rood draait, dat er als gevolg van allerlei oorzaken — te weinig budget, maar ook stijgende prijzen — steeds minder geleverd kan worden, en dat in een tijd dat er steeds meer van defensie gevraagd wordt. Daarom wil ik graag de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zowel de stijging van de reële kosten van defensiematerieel en -munitie als de stijging van de dollarkoers een aanzienlijk risico vormt voor een stabiele bedrijfsvoering van de krijgsmacht;

constaterende dat Nederland zich bij de NAVO-top in Wales in september 2014 samen met andere bondgenoten heeft vastgelegd op een stijging van de defensie-uitgaven in reële termen;

overwegende dat in het eindrapport van het project Verkenningen uit 2010 reeds werd geconstateerd dat, volgens wetenschappelijk onderzoek in het Verenigd Koninkrijk en de inzichten van het Europees Defensie Agentschap (EDA), de kosten van investeringen in militair materieel met 2% tot 7% per jaar sneller stijgen dan de inflatie;

overwegende dat dit met het oog op het behoud van de huidige en toekomstige slagkracht van Defensie en de verslechterende internationale veiligheidssituatie een zeer zorgwekkende ontwikkeling is;

verzoekt de regering om de gevolgen van valutawisselingen en de ontwikkeling van materieel- en munitieprijzen op korte termijn serieus te onderzoeken;

verzoekt de regering tevens, hierop in de begroting van 2016 nadrukkelijk terug te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Knops en Teeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 154 (27830).

Mevrouw Hachchi (D66):
Voorzitter. We hebben een debat gehad over materieel bij defensie en we hebben daarbij ook gesproken over onderzeeboten. Dat project gaat over veel meer dan alleen maar personeel, maar toch zou ik vandaag de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een moderne krijgsmacht geen onderscheid moet maken op basis van geslacht en dat zowel mannen als vrouwen iedere functie bij de krijgsmacht moeten kunnen uitvoeren;

overwegende dat de regering voornemens is de onderzeeboten te vervangen en dat bij het ontwerp van deze boten al rekening kan worden gehouden met vrouwen op onderzeeboten;

overwegende dat de regering voornemens is bij de vervanging van de onderzeeboten samen te werken met partnerlanden als Noorwegen en Zweden, waar vrouwen al jarenlang op onderzeeboten mogen en kunnen werken;

verzoekt de regering, bij vervanging van de onderzeeboten de onderzeedienst open te stellen voor vrouwen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Hachchi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 155 (27830).

Hiermee is er een einde gekomen aan de termijn van de zijde van de Kamer. De minister wacht even tot zij de beschikking heeft over de ingediende moties.

De minister is gaan staan, ik neem aan dat zij nu kan antwoorden.


Termijn antwoord

Minister Hennis-Plasschaert:
Ja, maar ik verwacht dat mij de tweede motie nog wordt aangereikt. Dan kunnen we alvast beginnen, met het oog op de klok. Ik weet dat u graag wilt inlopen.

De voorzitter:
Dank u wel. Ga uw gang.

Minister Hennis-Plasschaert:
Voorzitter. Ik begin met de motie-Knops op stuk nr. 154. Ik beschouw deze motie als een verbijzondering van wat ik daar eerder over heb gezegd tijdens het debat en wat ook in de Kamerbrief is gemeld in reactie op de motie-Van der Staaij. Ik heb toen zelf aangegeven dat de stijging van de kosten van het defensiematerieel een risico vormt voor de bedrijfsvoering van defensie en dat wisselkoersfluctuaties een evenwichtig planningsproces, een duurzame bedrijfsvoering en de begroting verstoren. Met andere woorden, ik lees die motie als een verbijzondering van wat ik heb gezegd en wat overigens ook is opgebracht in het debat door de leden Vuijk en Eijsink. Ik wil het oordeel over die motie aan de Kamer laten. Ik zie deze motie als een steuntje in de rug om de bedrijfsvoering van defensie verder te stabiliseren.

Ik kom op de motie-Hachchi op stuk nr. 155. Wij hebben onlangs een brief naar de Kamer gestuurd met een visie op de onderzeedienst en de vervanging van de Walrusklasse in het bijzonder. Ik heb de Kamer toen ook laten weten dat het A-document voor het einde van het jaar zal volgen. Dat is althans het streven. Ik heb in het debat een aantal weken geleden gezegd dat het besluit om tot vervanging van de Walrusklasse over te gaan, een heel zorgvuldige, maar ook complexe afweging behelst. Ik heb toen ook nadrukkelijk de wens uitgesproken om het niet te laten verworden tot een gender issue.

De A-brief komt voor het einde van het jaar. We hebben net de behoefte vastgesteld. De A-brief zal nader ingaan op de specificaties van de behoefte en de eisen die we daaraan stellen. Ik heb de Kamer laten weten dat door het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) twee werkverbanden zijn opgesteld als het gaat om het gemengd varen. De onderzeedienst heeft op dit moment overigens al vrouwen in dienst in de walondersteuning. Ga zo maar door. Deze motie komt dus veel te vroeg. Ik ken mevrouw Hachchi als een vrij ongeduldig type en het is ook goed als je vaart achter dingen wilt zetten, maar in dit geval zeg ik toch: deze motie komt veel te vroeg en ik acht haar overbodig. Ik vind die motie bovendien afbreuk doen aan de complexiteit van de vervanging van de Walrusklasse. Ik wil deze motie dus echt ontraden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Wij gaan vanavond stemmen over de ingediende moties.

De vergadering wordt van 18.54 uur tot 18.58 uur geschorst.

Nederlandse bijdrage strijd tegen ISIS

Nederlandse bijdrage strijd tegen ISIS

Aan de orde is het debat over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS.


Termijn inbreng

De voorzitter:
Het betreft hier de plenaire afronding van een debat dat eergisteren al heel uitgebreid gevoerd is. Ik heet alle aanwezigen in de zaal van harte welkom, in het bijzonder de minister van Buitenlandse Zaken en wederom de minister van Defensie. Er hebben zich tien sprekers voor dit debat aangemeld. Ik geef als eerste het woord aan de heer De Roon.

De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. De bestrijding van Islamitische Staat is een zaak van lange adem, maar het is ook een kwestie van opperste noodzaak. Nederland levert een goede bijdrage daaraan door training van Koerdische peshmerga-strijders en Iraakse militairen. Daarnaast draagt Nederland ook op uitstekende wijze bij aan die strijd door luchtaanvallen op Islamitische Staat in Irak.

Islamitische Staat creëert niet alleen de hel in Irak, maar ook in Syrië. Bovendien wordt de strijd die Islamitische Staat in Irak voert, voortdurend gevoed met strijders en wapens die vanuit Syrië worden aangevoerd. Daarnaast kunnen strijders van Islamitische Staat die vechten in Irak, steeds terugkeren naar Syrië voor rest-and-recuperation, om uit te rusten en te herstellen. Islamitische Staat wordt bij al die activiteit in Syrië vrijwel niet gehinderd.

Dat kan echt veel beter. Daartoe is ook alle reden en volgens mij ziet de regering dat eigenlijk ook wel. Ook uit militair oogpunt is er alle reden om Islamitische Staat ook in Syrië aan te vallen. Niettemin aarzelt onze regering om onze F-16's ook in te zetten tegen Islamitische Staat in Syrië. De regering aarzelt, omdat er geen uitzicht is op een strategie die redelijkerwijs kan leiden tot een goed eindspel in Syrië. En dat klopt, zo'n strategie is er niet en het kan volgens mij nog heel lang gaan duren, voordat zo'n strategie er wel zal zijn, als die er ooit al komt, want dat betwijfel ik.

Moeten we dan maar al die tijd Islamitische Staat ongehinderd zijn gang laten gaan in Syrië? Volgens mij is dat een slecht idee. Sommigen vrezen — dat bleek ook in het debat dat we eerder deze week voerden — dat we, als we Islamitische Staat in Syrië aanvallen, ook het regime van Assad of Al Qaida of andere verschrikkelijke islamitische terroristen in de kaart spelen.

Niets doen is echter ook niet zonder consequenties. Ook het niet-aanvallen van Islamitische Staat in Syrië heeft vreselijke gevolgen. Dat de regering hier goed over wil nadenken, kan ik mij goed voorstellen, maar ik hoop wel dat de regering daar toch snel in wil zijn en ook snel zal handelen. De successen van Islamitische Staat ongedaan maken en hun aantrekkingskracht op warhoofden laten verbleken, is ook een Nederlands belang. Ik wil daarom de regering met een motie aanmoedigen en vraag mijn collega's in de Kamer om daaraan hun steun te verlenen. Die motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de strijd tegen ISIS in Irak ernstig wordt gehandicapt doordat ISIS niet of nauwelijks (in ieder geval in onvoldoende mate) wordt gehinderd in het aanvoeren van strijders en wapens vanuit Syrië naar Irak en bovendien het door ISIS beheerste gebied in Syrië kan gebruiken als toevluchtsoord voor de ISIS-strijders uit Irak;

overwegende dat daardoor de inzet van het Nederlandse luchtwapen tegen ISIS in Irak is als het vechten met één hand op de rug gebonden;

overwegende dat er vanuit militair oogpunt alle reden is om ISIS ook in Syrië aan te vallen;

verzoekt de regering, na te gaan of en op welke wijze het Nederlandse luchtwapen kan worden ingezet tegen ISIS in Syrië en daartoe zo mogelijk het Nederlandse luchtwapen beschikbaar te stellen, alsook de Kamer daarover zo snel mogelijk te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 546 (27925).

De heer Ten Broeke (VVD):
Ik heb een opmerking, die eigenlijk vrij principieel is. In de artikel 100-systematiek die we hebben afgesproken en ook grondwettelijk hebben vastgelegd, vind ik het eigenlijk niet aangaan dat er, hoezeer je ook van mening bent dat er in Syrië moet worden opgetreden, vanuit de Kamer een motie komt die het militair apparaat en de regering aanwijst waar zij hun bommen moeten afwerpen. Ik ondersteun de indiening van deze motie, maar een dergelijke motie zal door de VVD-fractie nooit gesteund worden.

De heer De Roon (PVV):
Mijn reactie daarop is dat ik de regering nog niet zeg dat zij daar bommen moet gaan gooien. Ik vraag alleen aan de regering om te bezien of zij dat zou willen doen, hoe zij dat zou willen doen en of zij, als zij dat kan en wil doen, het luchtwapen daartoe bereid wil houden. Dat is wat in de motie wordt gevraagd, niet meer en niet minder. Ik geef toe aan de heer Ten Broeke dat ik hoop dat het antwoord van de regering ja zal zijn.

De heer Ten Broeke (VVD):
Daarvoor geldt volgens mij precies hetzelfde, als wij artikel 100 serieus nemen, en trouwens alle artikelen van de Grondwet vanaf 93. Wij moeten dat uiteindelijk aan de regering en aan het militair apparaat toevertrouwen. Daarvoor hebben wij ze. Gelukkig zijn wij alleen volksvertegenwoordigers en hebben, behalve onze medewerkers, geen uniformen in dienst.

De heer De Roon (PVV):
Dit lijkt me echt onzin. Dat zou betekenen dat wij vanuit de Kamer nooit zouden mogen aangeven dat wij vinden dat de regering ergens militair moet gaan optreden. Dat mogen wij natuurlijk wel en dat mogen wij ook zeker met een motie, volgens mij ook in deze derde termijn.

Ik wil graag mijn steun uitspreken namens de PVV voor de verlenging van de huidige missie tegen Islamitische Staat in Irak. Ik wens daarbij onze militairen veel succes en sterkte en ook hun achterban wens ik dat. Ik hoop dat zij allen veilig zullen terugkeren naar Nederland.

De heer Ten Broeke (VVD):
Voorzitter. Op 7 oktober 2014 wierpen twee Nederlandse F-16's de eerste drie bommen af op doelen van ISIS in Irak. Sindsdien is er veel gebeurd en zijn er ook successen geboekt. De Iraakse steden Tikrit en Baiji zijn op ISIS heroverd. De Koerden zijn in Noord-Irak aan een opmars begonnen en 25% van de bevolkte gebieden in Syrië en Irak is bevrijd van het barbaarse ISIS-regime. Aan deze successen dragen Nederlandse piloten, Nederlandse trainers en alle Nederlandse militairen die wij in oktober 2014 uitzonden bij. Dat vervult mijn fractie met trots.

Wij voelen allen de urgentie en de noodzaak om tegen de terreur van ISIS op te treden. Urgentie en noodzaak ontslaan ons echter niet van de plicht om kritisch te kijken naar de overkoepelende strategie van de coalitie. Daarop zijn wij kritisch en daarover hebben wij zorgen. Wij hebben zorgen over elementen die een effectieve aanpak van ISIS in de weg staan. Ik wil die zorgen hier in deze termijn nog een keer expliciet benoemen: de problematische rol van Iran en sjiitische milities in Irak, het ontbreken van een politieke strategie om de soennieten in Irak tegen ISIS mee te laten vechten, het niet onder ogen zien van het feit dat Syrië en Irak één strijdtoneel vormen, de verminderde slagkracht van de peshmerga's vanwege ontoereikende bewapening en ten slotte het mondjesmaat afknijpen van de financiële steun die ISIS nog altijd ontvangt.

In het debat heeft de regering helder aangegeven die bezwaren ook te zien en daar ook op te willen acteren. Eventueel militair opereren in Syrië — eventueel militair opereren in Syrië, mijnheer De Roon — ligt in deze artikel 100-brief niet voor. Wel is het duidelijk dat het kabinet tot het inzicht is gekomen dat daar geen volkenrechtelijke bezwaren meer tegen bestaan. Mooi, maar ik zie volkenrechtelijk advies dan toch als een opmaat naar een volgende artikel 100-brief, die wij mogelijk na de zomer ontvangen of wanneer het kabinet dat uitkomt. Het initiatief, het primaat en de verantwoordelijkheid daarvoor blijven echter bij de regering liggen.

Een ander bezwaar waar ik in deze plenaire afronding de aandacht nog op wil vestigen, is de financiering van de verlenging van deze missie. Er ligt een motie-Ten Broeke/Servaes die de regering opdraagt om missies in de toekomst duurzaam te financieren. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dat onvoldoende gebeurt. Bij deze verlenging is er opnieuw sprake van een kasschuif. Die is weliswaar kleiner dan de vorige keer, maar zij is niet weg. Dat doen wij dus om onze strijd tegen ISIS te financieren.

(vervolg) De heer Ten Broeke (VVD):
Daarbovenop weten wij dat de operationele gereedheid van de krijgsmacht ook door deze verlenging zwaarder onder druk komt te staan. Voor de VVD-fractie is het noodzakelijk dat bij volgende missies en verlengingen krijgsmachtbrede operationele tekorten worden meegepland en meebegroot. Collega Servaes zal daar dit keer een motie over indienen.

Ik rond af, maar niet voordat ik nog één zaak heb benadrukt. Deze strijd tegen een beschavingsvijand valt of staat met de moed en toewijding van onze troepen. Zij leveren deze strijd, die niet wij gekozen hebben, maar waarvan wij allen in deze Kamer zeggen dat wij die niet kunnen en willen ontlopen. Met de vaste Kamercommissie voor Defensie bezochten wij hun vorige maand, onze vliegers, onze trainers en al onze ondersteunende eenheden. Stuk voor stuk moedige mannen en vrouwen. Mannen en vrouwen die zonder aarzeling vertrokken richting een oorlog toen wij zeiden: u moet gaan.

Stel nu eens dat wij dat niet hadden gedaan, dat wij niet hadden ingegrepen. Dan waren de jezidi's waarschijnlijk alleen nog te vinden geweest in onze geschiedenisboeken. Dan zouden de zwarte ISIS-vlaggen wellicht ook hebben gewapperd in Bagdad en wie weet straks in Amman of Beiroet. Nog eens miljoenen extra mensen in het Midden-Oosten zouden zijn ontheemd en gevlucht en wie weet hoe veel meer er waren vermoord. Dat zou niet alleen een nederlaag zijn geweest voor gehele regio, maar voor de gehele westerse wereld. Deze beschavingsvijand vecht immers niet alleen aan onze buitengrenzen, maar manifesteert zich ook in onze binnensteden. Het is niet alleen ver weg van hier, het ís hier. Het gaat om de waarde van vrijheid en beschaving die wij hier in eeuwen met elkaar hebben opgebouwd.

In die overtuiging kan de VVD-fractie instemmen met het besluit om de strijd tegen ISIS voort te zetten, een strijd die nog vele jaren zal duren. Wij zijn trots op de Nederlandse militairen die wij hebben uitgezonden en nog gaan uitzenden. Zij leveren een bijdrage aan deze essentiële strijd. Dit is onze beschaving tegen hun barbarij. Het zijn echter niet alleen de militairen, maar ook al die vaders, moeders, broers, zussen, partners en vrienden die bezorgd achterblijven en die de dagen tot hun terugkeer tellen en wegstrepen. Ook naar deze mensen, de mensen thuis die de enorme last van onzekerheid dragen, gaan vandaag onze gedachten uit. Ik wens hun allen kracht en onze troepen een behouden thuiskomst toe. Voorzitter. Op 7 oktober 2014 wierpen twee Nederlandse F-16's de eerste drie bommen af op doelen van ISIS in Irak. Sindsdien is er veel gebeurd en zijn er ook successen geboekt. De Iraakse steden Tikrit en Baiji zijn op ISIS heroverd. De Koerden zijn in Noord-Irak aan een opmars begonnen en 25% van de bevolkte gebieden in Syrië en Irak is bevrijd van het barbaarse ISIS-regime. Aan deze successen dragen Nederlandse piloten, Nederlandse trainers en alle Nederlandse militairen die wij in oktober 2014 uitzonden bij. Dat vervult mijn fractie met trots.

Wij voelen allen de urgentie en de noodzaak om tegen de terreur van ISIS op te treden. Urgentie en noodzaak ontslaan ons echter niet van de plicht om kritisch te kijken naar de overkoepelende strategie van de coalitie. Daarop zijn wij kritisch en daarover hebben wij zorgen. Wij hebben zorgen over elementen die een effectieve aanpak van ISIS in de weg staan. Ik wil die zorgen hier in deze termijn nog een keer expliciet benoemen: de problematische rol van Iran en sjiitische milities in Irak, het ontbreken van een politieke strategie om de soennieten in Irak tegen ISIS mee te laten vechten, het niet onder ogen zien van het feit dat Syrië en Irak één strijdtoneel vormen, de verminderde slagkracht van de peshmerga's vanwege ontoereikende bewapening en ten slotte het mondjesmaat afknijpen van de financiële steun die ISIS nog altijd ontvangt.

In het debat heeft de regering helder aangegeven die bezwaren ook te zien en daar ook op te willen acteren. Eventueel militair opereren in Syrië — eventueel militair opereren in Syrië, mijnheer De Roon — ligt in deze artikel 100-brief niet voor. Wel is het duidelijk dat het kabinet tot het inzicht is gekomen dat daar geen volkenrechtelijke bezwaren meer tegen bestaan. Mooi, maar ik zie volkenrechtelijk advies dan toch als een opmaat naar een volgende artikel 100-brief, die wij mogelijk na de zomer ontvangen of wanneer het kabinet dat uitkomt. Het initiatief, het primaat en de verantwoordelijkheid daarvoor blijven echter bij de regering liggen.

Een ander bezwaar waar ik in deze plenaire afronding de aandacht nog op wil vestigen, is de financiering van de verlenging van deze missie. Er ligt een motie-Ten Broeke/Servaes die de regering opdraagt om missies in de toekomst duurzaam te financieren. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dat onvoldoende gebeurt. Bij deze verlenging is er opnieuw sprake van een kasschuif. Die is weliswaar kleiner dan de vorige keer, maar zij is niet weg. Dat doen wij dus om onze strijd tegen ISIS te financieren. Daarbovenop weten wij dat de operationele gereedheid van de krijgsmacht ook door deze verlenging zwaarder onder druk komt te staan. Voor de VVD-fractie is het noodzakelijk dat bij volgende missies en verlengingen krijgsmachtbrede operationele tekorten worden meegepland en meebegroot. Collega Servaes zal daar dit keer een motie over indienen.

Ik rond af, maar niet voordat ik nog één zaak heb benadrukt. Deze strijd tegen een beschavingsvijand valt of staat met de moed en toewijding van onze troepen. Zij leveren deze strijd, die niet wij gekozen hebben, maar waarvan wij allen in deze Kamer zeggen dat wij die niet kunnen en willen ontlopen. Met de vaste Kamercommissie voor Defensie bezochten wij hun vorige maand, onze vliegers, onze trainers en al onze ondersteunende eenheden. Stuk voor stuk moedige mannen en vrouwen. Mannen en vrouwen die zonder aarzeling vertrokken richting een oorlog toen wij zeiden: u moet gaan.

Stel nu eens dat wij dat niet hadden gedaan, dat wij niet hadden ingegrepen. Dan waren de Jezidi's waarschijnlijk alleen nog te vinden geweest in onze geschiedenisboeken. Dan zouden de zwarte ISIS-vlaggen wellicht ook hebben gewapperd in Bagdad en wie weet straks in Amman of Beiroet. Nog eens miljoenen extra mensen in het Midden-Oosten zouden zijn ontheemd en gevlucht en wie weet hoe veel meer er waren vermoord. Dat zou niet alleen een nederlaag zijn geweest voor gehele regio, maar voor de gehele westerse wereld. Deze beschavingsvijand vecht immers niet alleen aan onze buitengrenzen, maar manifesteert zich ook in onze binnensteden. Het is niet alleen ver weg van hier, het ís hier. Het gaat om de waarde van vrijheid en beschaving die wij hier in eeuwen met elkaar hebben opgebouwd.

In die overtuiging kan de VVD-fractie instemmen met het besluit om de strijd tegen ISIS voort te zetten, een strijd die nog vele jaren zal duren. Wij zijn trots op de Nederlandse militairen die wij hebben uitgezonden en nog gaan uitzenden. Zij leveren een bijdrage aan deze essentiële strijd. Dit is onze beschaving tegen hun barbarij. Het zijn echter niet alleen de militairen, maar ook al die vaders, moeders, broers, zussen, partners en vrienden die bezorgd achterblijven en die de dagen tot hun terugkeer tellen en wegstrepen. Ook naar deze mensen, de mensen thuis die de enorme last van onzekerheid dragen, gaan vandaag onze gedachten uit. Ik wens hun allen kracht en onze troepen een behouden thuiskomst toe.

De heer Van Bommel (SP):
Voorzitter. De internationale coalitie die de strijd tegen Islamitische Staat voert, doet dat op verzoek en met instemming van de regering van Irak. Ik heb in het debat aan de regering gevraagd wie de regering van Irak nu nog vertegenwoordigt, in het verlengde van opmerkingen en analyses van anderen, onder andere het Amerikaanse ministerie van Defensie en ook Nederlandse defensiedeskundigen, die zeggen dat landen als Irak en Syrië, maar ook Jemen en Libië als zodanig niet meer bestaan.

In Irak lijkt de praktijk dan ook te zijn dat de internationale coalitie vooral optreedt als de sjiitische luchtmacht voor de sjiitisch gedomineerde regering in Bagdad. Irak is naar de opvatting van velen — ik deel die opvatting — uiteen aan het vallen, zo niet al uiteengevallen, in drie delen. Met het optreden voor één van de partijen in dat land, voor zover dat nog een land is, zullen de verschillen tussen de groepen in Irak alleen maar toenemen. Een oplossing wordt steeds moeilijker, zeker wanneer die oplossing, zoals ook de regering aangeeft, ook afhankelijk is van een politiek proces waarbij alle groepen in Irak moeten worden ingesloten. Daar is nu helaas geen sprake van. Wij zien een steeds verdere verwijdering tussen de regering in Bagdad en de Koerden in het noorden. Wij zien geen succesvolle pogingen om soennieten, die voor een belangrijk deel de recruteringsbron vormen voor Islamitische Staat, in te sluiten in het politieke proces. Daarmee ligt er een bom onder het hele politieke proces in Irak, om nog maar te zwijgen over de situatie in Syrië.

De SP maakt zich zorgen over de stelligheid waarmee de regering zegt dat er geen volkenrechtelijke bezwaren meer zijn tegen een optreden in Syrië, maar dat eventueel, voordat zoiets aan de orde is, moet worden gekeken naar overeenstemming met andere partners. Ik vermoed dan ook dat deze brief, waarin geen deelname wordt aangekondigd in of boven Syrië door Nederland, wel de opmaat is naar een dergelijk ingrijpen, waarbij opnieuw het politieke proces ondergeschikt gemaakt lijkt te worden aan een militaire interventie. Dat zal de oplossing zowel voor Syrië als voor Irak niet dichterbij brengen.

In mijn bijdrage in het algemeen overleg heb ik veel aandacht gevraagd voor een aantal zaken waarover ik voorstellen wil doen. Het eerste betreft het inrichten van een mechanisme vergelijkbaar als dat in Syrië om toch in elk geval zicht te krijgen op burgerslachtoffers en andere resultaten van de inzet van ook Nederlandse F-16's. Daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er zorgwekkende berichten zijn over burgerslachtoffers als gevolg van luchtaanvallen in Irak en Syrië op doelen van IS door de coalitielanden, waar Nederland onderdeel van uitmaakt;

van mening dat het belangrijk is dat dergelijke berichten worden onderzocht en burgerslachtoffers of hun nabestaanden toegang hebben tot compensatie;

verder van mening dat het van belang is dat er op regelmatige basis openheid wordt gegeven over aantallen gedode strijders en burgers door luchtaanvallen door Nederlandse F-16's in Irak;

verzoekt de regering, berichten van burgerslachtoffers te onderzoeken, te bevorderen dat er een compensatieregeling voor burgerslachtoffers of hun nabestaanden komt en de Kamer regelmatig te informeren over aantallen gedode strijders en burgers door Nederlandse luchtaanvallen in Irak,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 547 (27925).

De heer Van Bommel (SP):
Al veel langer is er een discussie gaande over de rol van Turkije, de dubbelrol van Turkije mag ik zeggen, daar waar Turkije wordt beschuldigd — daar zijn ook beelden van en aanhoudende berichten over — van het doorlaten van wapens, het doorlaten van strijders en het door laten gaan van geld. Daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er al jaren sprake is van berichtgeving over steun via Turkije aan jihadistische groeperingen in Syrië en Irak, onder meer door middel van wapenleveranties en buitenlandse strijders die de grens oversteken;

van opvatting dat de strijd tegen IS ernstig wordt bemoeilijkt als deze en andere radicale strijdgroepen gemakkelijk aan nieuwe wapens kunnen komen;

verzoekt de regering, zich in te zetten voor onafhankelijk onderzoek om de steun via Turkije aan jihadistische strijdgroepen in Syrië en Irak in kaart te brengen opdat dit beter tegengegaan kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 548 (27925).

De heer Van Bommel (SP):
Er is in het algemeen overleg ook gesproken over de rol van de PKK, een organisatie van Turkse Koerden die nu nog op de lijst van terroristische organisaties staat. Het mag duidelijk zijn dat gezien de rol die zij speelt in Turkije in het vredesproces, met een wapenstilstand, en de rol die zij speelt bij het bestrijden van IS deze organisatie van de lijst van terroristische organisaties moet worden verwijderd. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de PKK op de lijst van terroristische organisaties van de EU staat;

constaterende dat de PKK sinds maart 2013 een wapenstilstand in acht neemt in het conflict met de Turkse overheid;

van mening dat de PKK een positieve rol speelt in het vredesproces in Turkije en in de strijd tegen IS;

verzoekt de regering, te bevorderen dat de PKK van deze lijst wordt gehaald,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 549 (27925).

De heer Van Bommel (SP):
Ten slotte het antwoord op de elementaire vraag of mijn fractie kan instemmen met verlenging van de Nederlandse deelname aan de missie in Irak. Nee, mijn fractie stemt daar niet mee in. Dat laat onverlet dat ook wij de Nederlandse troepen succes wensen en een behouden terugkeer.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik wil de heer Van Bommel vragen of hij er kennis van heeft hoe veel onschuldige burgerslachtoffers de PKK op haar geweten heeft.

De heer Van Bommel (SP):
Precies weet ik dat niet. Dat weet niemand, vrees ik. Dat tienduizenden omgekomen zijn in 30 jaar strijd tussen de PKK en Turkse militairen is een gegeven. Ik ben dan ook erg blij dat er sinds 2013 een staakt-het-vuren is, van de kant van de PKK afgekondigd, dat toch heel behoorlijk wordt nageleefd.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Dat klopt inderdaad. Er zijn heel veel burgerslachtoffers gevallen. Ik vraag me af wat de boodschap is van de SP aan al die vaders, aan al die moeders, aan al die neven en aan al die nichten van mensen die bij die strijd zijn omgekomen. Wat is de boodschap van de heer Van Bommel aan al die mensen, die ook in Nederland wonen?

De heer Van Bommel (SP):
De boodschap aan die mensen is dat vrede tussen de PKK en de Turkse overheid de enige weg is, nadat er opheldering is over de schuldvraag en nadat er opheldering is over wat er in die jaren allemaal precies is gebeurd. En het staat wat mij betreft buiten kijf dat daarbij de rol van de PKK en de strijders tegen het licht moet worden gehouden, net zo goed als de rol van de Turkse overheid en militairen. Er kan echter alleen onderzoek en eventueel ook vervolging komen, als er sprake is van een vreedzame situatie tussen de PKK en de Turkse overheid. Dat hopen wij met deze motie te bevorderen.

De heer Servaes (PvdA):
Voorzitter. De gruweldaden van ISIS komen vrijwel iedere dag en helaas van uit een steeds breder gebied tot ons. Iedere keer zoekt ISIS naar een nieuwe, nog barbaarsere manier om onze waarden van vrede, vrijheid en tolerantie te tarten. ISIS is een ramp voor Irak, een vloek voor de regio en een bedreiging voor onze eigen open samenleving, die we buitengewoon serieus moeten nemen. En dus was en is er nog altijd brede steun voor het bestrijden van dit sinistere hyperextremisme. Zelfs de enige partij — we hoorden het net — die in het algemeen overleg van dinsdagavond herhaalde de Nederlandse bijdrage niet te steunen, erkent dat alleen mét de inzet van militaire middelen ISIS effectief bestreden kan worden.

We hebben dinsdag vastberadenheid getoond om de strijd tegen ISIS vol te houden. Daarnaast hebben we echter een fundamenteel debat gevoerd over de vraag hoe die strijd gestreden moet worden. Kamer en kabinet delen de analyse dat dit nog beter kan en nog beter moet. Ik noem de tegenvallende vechtbereidheid van de Iraakse strijdkrachten, de losgezongen sjiitische milities, die soms meer kwaad dan goed doen en de trage wijze waarop de hervormingsagenda van de regering-Al Abadi leidt tot concrete resultaten voor alle bevolkingsgroepen van Irak. Ik noem ook de manier waarop de internationale coalitie weliswaar diverse sporen en evenzovele werkgroepen heeft opgezet, maar er nog onvoldoende in slaagt om de financieringsbronnen van ISIS droog te leggen of zogenaamde foreign fighters tegen te houden. Op al die punten vragen we het kabinet om zich, samen met partners, met extra energie in te zetten. Militaire inzet is essentieel om de opmars van ISIS te stuiten. Er is echter veel meer nodig om de voedingsbodem voor ISIS weg te nemen en te komen tot een duurzame strategie voor een stabiel Irak, waarin sjiieten, soennieten, Koerden en andere minderheden hun leven weer gewoon op kunnen bouwen. Het gaat niet alleen om het gooien van bommen, maar vooral om de inzet van lokale, gematigde krachten en de samenwerking tussen bevolkingsgroepen.

Zo geldt dat ook voor Syrië, waar de frustratie groot is over de onmacht om de impasse van geweld te doorbreken, zelfs na viereneenhalf jaar burgeroorlog. De energie moet daar nu vooral gericht zijn op het smeden van eenheid onder de oppositie en het werken aan een politieke strategie met regionale, Europese en internationale partners.

Bij iedere missie realiseert de PvdA-fractie zich wat dit voor de uitgezonden militairen betekent. We zien ook welke impact het op de bredere defensieorganisatie heeft. Met waardering voor de flexibiliteit vinden we het belangrijk om daar bij zo'n missiebesluit goed naar te kijken. Vandaar dat wij bij de verlenging doorgevraagd hebben naar wat het besluit precies betekent voor mensen en voor materieel. Zonder in budgettaire discussies te willen treden — ik wil het dus ook niet hebben over zaken als "meebegroten" — vinden we het belangrijk om de informatie over de inzetbaarheid van de krijgsmacht steeds inzichtelijk te hebben. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat deelname aan missies gevolgen heeft voor de operationele gereedheid van de krijgsmacht en dat uitzending van specialistische functies tekorten oplevert bij de betreffende eenheden en staven, met directe (negatieve) gevolgen voor de interne bedrijfsvoering en de gereedheid van eenheden;

overwegende dat onderdeel van een politiek besluit tot deelname aan een missie de langeretermijngevolgen voor de operationele gereedheid zijn, met het oog op mogelijke toekomstige inzet van de krijgsmacht, inclusief het opvangen van de gevolgen van het uitzenden van (specialistische) functies;

verzoekt de regering, in artikel 100-brieven dan wel in andere brieven met betrekking tot de Nederlandse deelname aan missies, zoals voortgangsrapportages, deze gevolgen integraal op te nemen en te expliciteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Servaes en Eijsink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 550 (27925).

De heer Servaes (PvdA):
Een verlenging van een missie betekent dat meer mannen en vrouwen straks worden uitgezonden. Het gaat om trainers die onder zware omstandigheden hun werk doen, piloten van F-16's die letterlijk en figuurlijk het dichtst op de vijand opereren, en zij die hun collega's in staat stellen om deze verantwoordelijke klus te klaren. De PvdA-fractie steunt het kabinetsbesluit tot verlenging van deze missie en zij wenst iedereen die op dit moment een bijdrage levert of dat straks zal doen, veel sterkte en een behouden terugkeer toe. Uiteraard wenst mijn fractie ook het thuisfront alle sterkte toe.

De heer Sjoerdsma (D66):
Voorzitter. Dagelijks worden wij geconfronteerd met het leed dat in Syrië en Irak wordt veroorzaakt door ISIS. Dagelijks bereiken ons berichten over vluchtelingen en ontheemden. Ook worden nog steeds dagelijks onze eigen jongeren bereikt door de propaganda van ISIS. Vaak zijn die verhalen aanlokkelijk. Dat is teleurstellend en dat is ook angstaanjagend. D66 was en is van mening dat we bij een dergelijke dreiging niet langs de zijlijn kunnen blijven staan. De Nederlandse bijdrage aan die strijd tegen ISIS, met F-16's en met trainers, is nog net zo noodzakelijk als een jaar geleden. De bevrijding van steden, het terugdringen van ISIS, het vernietigen van materieel: aan al die zaken heeft Nederland een bescheiden maar desalniettemin belangrijke bijdrage kunnen leveren, natuurlijk binnen de coalitie. De heer Ten Broeke zei dat al.

Zorgwekkend is echter wel dat de bredere strategie echt hapert. De Kamer en het kabinet hebben daarbij gisteren uitgebreid stilgestaan. Ik noem de problemen nogmaals: de sjiitische milities, de marginalisering van de soennieten, de houtje-touwtje-uitrusting van de Koerden en de gebrekkige gevechtsbereidheid van Irak. Breed gedeeld was ook de constatering dat er meer nodig was vanuit onze eigen coalitie voor het tegengaan van foreign fighters, het tegengaan van de financiering van ISIS, maar ook het tegengaan van die hatelijke propaganda. Daarover bestaan stevige zorgen. In dat licht wil ik het kabinet graag opnieuw vragen, zoals ik eerder deed tijdens het artikel 100-debat, om alles, alles te doen wat mogelijk is, militair, politiek en humanitair. Ik wil de twee nu hier aanwezige ministers en de minister die er vandaag niet bij is, vragen om een zo groot mogelijke persoonlijke politieke betrokkenheid te tonen.

In dit kader heb ik nog twee vragen. De eerste is of Turkije met instanties als INTERPOL en Europol informatie deelt over in- en uitreizigers, zodat ook elders meer werk gemaakt kan worden van het tegengaan van foreign fighters. Zo nee, waarom dan niet? De tweede vraag is of het kabinet bereid is om, al dan niet in coalitieverband, meer te doen om de peshmerga's in Irak te ondersteunen. Over ondersteuning in de vorm van wapens en munitie heeft het kabinet al gezegd: daar beschikt het kabinet niet zelf over. Maar wellicht beschikt het kabinet wel over de financiële middelen om de Koerden in staat te stellen om zelf meer te doen. Ik heb een motie van deze strekking van de heer Knops meeondertekend.

Er is ook gesproken over Syrië. Daar ligt nu een mandaat. Het is een smal pad met mitsen en maren. Het kabinet zegt echter op dit moment: er ligt geen breed gedragen politieke strategie. Als de Kamer echter vraagt naar de voorwaarden van die strategie, dan zwijgt het kabinet. Dan wordt er geïrriteerd gereageerd. Dat doet het kabinet volgens mij volstrekt ten onrechte, temeer daar de minister van Defensie net — ik meen dat het vandaag was — in de media heeft gespeculeerd over plannen om te bombarderen boven Syrië. Dat brengt mij toch tot de vraag of er nu een strategie ontbreekt, of dat het kabinet het huiswerk gewoon nog niet heeft gedaan.

In dat kader stel ik ook de volgende vraag. Ik stel die nu al voor de derde keer. In resolutie 2209 wordt gesteld dat er hoofdstuk 7-maatregelen mogelijk zijn als Assad blijft doorgaan met het gooien van vaatbommen. Welke hoofdstuk 7-maatregelen heeft het kabinet in gedachten als reactie op die voortgaande bombardering?

Ik kom op het humanitaire aspect. We weten allemaal dat er door de oorlog in Irak en Syrië miljoenen mensen op de vlucht zijn. Dat zet een enorme druk op de buurlanden. Ik noem Jordanië en Libanon, maar dat geldt natuurlijk net zo goed voor Erbil en Bagdad. Ik begrijp dat Guterres dat vanmiddag ook nog een keer tegen de collega's heeft gezegd en dat hij dat op een overtuigende manier heeft gedaan. Ik kon daar zelf helaas niet bij zijn. Het is overduidelijk dat het kabinet, dat Nederland, veel doet als het gaat om de opvang van vluchtelingen in de regio, maar de vraag is of het genoeg is. Na het reces zou ik graag een brief van het kabinet ontvangen over de wijze waarop Nederland meer structurelere steun kan leveren aan de landen in de regio die disproportioneel veel vluchtelingen opvangen. Ik bedoel dan niet multilateraal, maar direct met regeringen ter plekke. Ik krijg graag een toezegging van het kabinet op dit punt.

Ik rond af. D66 is overtuigd van de meerwaarde van deze missie, die noodzakelijk is om de nietsontziende terreurorganisatie ISIS te stoppen en om burgers te beschermen. Daarom moeten wij daar militair, politiek en diplomatiek actief zijn. Daarom steunt de fractie van D66 de verlenging van deze missie. Wij wensen onze mannen en vrouwen veel sterkte en kracht toe bij het uitoefenen van hun taak in zware omstandigheden. Dat geldt natuurlijk ook voor hun thuisfront. Bovenal wensen wij iedereen een behouden thuiskomst.

De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Door toedoen van de missie in Irak kunnen we vaststellen dat de opmars van IS is gestuit. Op een aantal punten is er ook sprake van een zekere terugdringing van IS. Daarmee kan ook onze fractie vaststellen dat deze missie de afgelopen periode daadwerkelijk heeft bijgedragen aan het beperken van mensenrechtenschendingen tot en met genocide door de afschuwelijke organisatie IS. We kunnen ook vaststellen dat deze kwestie nog niet ten einde is en dat er zeker nog geen sprake is van het vervallen van de noodzaak van het voortzetten van deze missie. Op basis daarvan kan onze fractie dan ook een verlenging van de missie steunen.

Een politieke agenda met ruime aandacht voor de langetermijnopbouw van Irak ontbreekt. Het is essentieel dat dat wel gaat gebeuren en het wordt steeds essentiëler dat dat gaat gebeuren en ook goed gaat gebeuren. Als dat te lang uitblijft, wordt uiteindelijk het effect van militaire inzet tenietgedaan. Dan kan deze missie worden bijgeschreven in een rijtje van niet-succesvolle missies. De aandacht en de inzet zullen nu op de langetermijnopbouw gericht moeten zijn. Hoewel het begrijpelijk is dat dit een kwestie van lange adem is, zou de inzet van de Nederlandse regering nu moeten zijn om daar stappen in te zetten en voortgang op te boeken. Wat onze fractie betreft zou daarbij speciale aandacht moeten uitgaan naar het voorkomen van wraakacties bij het terugdringen van IS. Het kan niet zo zijn dat er wraakacties plaatsvinden, nota bene door militairen of milities die door ons gesteund worden. Dat zou het succes van de missie te gronde richten. Het is dus buitengewoon belangrijk dat daar stevig aandacht voor is en dat daar nog meer aandacht voor komt. In eerste termijn heb ik gevraagd naar de opties om op enigerlei wijze te komen tot een systeem van waarnemers om daar meer zicht en controle op te krijgen. Ik wil de minister van Defensie nogmaals vragen om daarop in te gaan.

Het VN-mandaat, het UNAMI-mandaat, wordt binnenkort verlengd. Daar ligt ook een kans, juist vanuit het VN-perspectief om meer vorm te geven aan de geïntegreerde 3D-benadering en daardoor meer te kunnen werken aan het begin van een vredesproces. Ik heb een motie daarover.

De voorzitter:
Ik denk dat de heer Ten Broeke nog een vraag heeft over het vorige punt.

De heer Ten Broeke (VVD):
Ik kom even terug op het punt van de wraakacties. Naar ik aanneem, doelt de heer Grashoff in het bijzonder op de wraakacties van de sjiietische milities, waarover breed in de Kamer buitengewoon grote zorg bestaat. Hoewel wij het allemaal zien, hebben wij het wel over het Midden-Oosten. Daar is het oog om oog, tand om tand. Het is doden of gedood worden. Wat is dan de oplossing van GroenLinks? GroenLinks steunt deze missie en zij blijft de missie waarschijnlijk ook steunen, maar dit zijn helaas de vuile handen die soms gemaakt moeten worden. Wat is de oplossing van GroenLinks voor het laten afzien van de sjiietische milities van wraakacties? Heeft de heer Grashoff daar een oplossing voor? Dat heb ik in het debat van eergisteren niet meegekregen.

De heer Grashoff (GroenLinks):
Als ik daarvoor een pasklare oplossing had, zou ik die hier uitentreuren en in detail melden, maar die heb ik niet. Ik ben op dit punt zoekend, maar ik kan wel stellen — ik neem aan dat de heer Ten Broeke dit met mij eens zal zijn — dat het ontoelaatbaar is dat mede onder onze verantwoordelijkheid mensenrechtenschendingen op grote schaal zouden plaatsvinden. Wij hebben een verantwoordelijkheid om in internationaal verband het uiterste te doen om dat tegen te gaan.

De heer Ten Broeke (VVD):
Ik deel die morele verontwaardiging met de heer Grashoff, maar het is geen effectief strategisch wapen in de strijd tegen ISIS. Misschien kan ik hem een oplossingsrichting aan de hand doen, hoewel ook die waarschijnlijk met veel vuile handen gepaard gaat. Ik doel nu op het betrekken van de soennieten bij de strijd, in het bijzonder in de provincie Anbar, waar zij achterblijven en niet meedoen. In het verleden is dat gebeurd met zakken geld en beloftes, maar het is heel lastig om dit weer te doen. Ziet GroenLinks ook daar de realiteit onder ogen? Ziet zij dat je in deze strijd helaas soms niet helemaal principieel zuiver kunt blijven?

De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat vind ik geen juiste vraagstelling. Het realisme van oorlogsvoering is mij ruimschoots bekend. Tegelijkertijd staat daartegenover de inspanningsverplichting die wij hebben om tot het uiterste te gaan om dit te voorkomen, mede omdat het de basis zal vormen voor nieuwe conflicten, die elkaar uiteindelijk in stand houden in een vicieuze cirkel. Wij zullen het uiterste moeten doen — laat de heer Ten Broeke dit met mij eens zijn — om dat tegen te gaan.

Ik dien nu mijn motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het VN-mandaat voor UNAMI in juli verlengd wordt;

constaterende dat er op dit moment wel elementen met betrekking tot mensenrechten, zoals de veilige terugkeer van gevluchte bewoners, aanwezig zijn, maar nog in onvoldoende mate;

overwegende dat het ter voorkoming van een nieuw conflict na het verslaan van ISIS in gebieden noodzakelijk is te monitoren of het recht op terugkeer van gevluchte bewoners gerespecteerd wordt en of wraakoefeningen tegen burgers plaatsvinden;

verzoekt de regering, zich in te zetten voor het versterken van het UNAMI-mandaat, gericht op:

  • het waarborgen van het recht op de veilige terugkeer van gevluchte bewoners;
  • monitoring en rapportage over wraakoefeningen tegen de burgerbevolking;

bevorderen van een proces dat gericht is op totstandkoming van een vredesplan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 551 (27925).

De heer Grashoff (GroenLinks):
Mijn fractie is van mening dat er op dit moment, op basis van de nu beschikbare informatie en de situatie van dit moment, geen enkele redelijke aanname is dat op een zinvolle manier in Syrië militair ingegrepen kan worden. Mijn fractie stelt vast dat het nu onderzochte volkenrechtelijk mandaat daarvoor ook veel te smal is, omdat het sec uitgaat van een situatie vanuit het Iraaks perspectief. Hoewel daar op dit moment geen beslissing over gevraagd wordt, willen wij in elk geval benadrukken dat wij daar op dit moment en onder deze condities absoluut geen heil in zien.

Daarbij is het volgende nog het meest van belang. Als wij in Syrië verder onderzoek doen naar mogelijkheden, dan moet het gaan om het belang van de bescherming van de burgers in Syrië. De bescherming van de burgers in Irak mag niet ten koste gaan van de veiligheid van burgers in Syrië, of onbedoeld het effect hebben van steun aan het eveneens afschuwelijke bewind van Assad.

Ook de GroenLinks-fractie wil haar respect en waardering uitspreken voor de inzet van onze militairen in Irak. Wij wensen allen een behouden thuiskomst.

De heer Knops (CDA):
Voorzitter. In het algemeen overleg hebben we uitvoerig gesproken over de verlenging van de missie tegen IS. Die strijd is keihard nodig omdat de dreiging die van IS uitgaat, niet alleen het Westen en Nederland bedreigt, maar ook heel grote delen van deze wereld. Daarom kan het ook niet anders dat de inspanningen die we tot nu toe hebben geleverd, worden voortgezet en dat we deze missie verlengen. Mijn fractie realiseert zich wel dat telkens wanneer we hier besluiten om missies te verlengen, dit niet anders kan betekenen dan dat we degenen die deze taak moeten gaan uitvoeren, de mannen en vrouwen van de krijgsmacht, moeten voorzien van voldoende middelen. De financiering van dit soort missies, en niet alleen van de missies, maar ook van de voorbereiding hiervan en de staande organisatie, moet afdoende zijn. Mijn fractie is buitengewoon kritisch over de wijze waarop de vorige missie, maar ook deze missie gefinancierd is. Dit kan de volgende keer niet meer op deze wijze.

Twee zaken vragen bijzondere aandacht in dit debat en kwamen in het AO aan de orde. Ten eerste het mandaat, het volkenrechtelijk mandaat. Het kabinet heeft erkend dat dit zich kan uitstrekken tot in Syrië. Daarover hebben we uitgebreid gedebatteerd. Het kabinet heeft aangegeven dat het op dit moment nog niet zover is om dat te effectueren. Ik dien op dit punt een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zowel de regering als de extern volkenrechtelijk adviseur van mening is dat een volkenrechtelijke grondslag aanwezig is om ISIS in Syrië aan te vallen, in het kader van collectieve zelfverdediging van Irak;

constaterende dat de regering een breed gedragen politieke strategie voor Syrië, alsmede een gezamenlijke benadering van EU-landen, van belang acht in de gedachtevorming over eventuele militaire inzet van Nederland boven Syrië;

constaterende dat de regering Irak en Syrië beschouwt als één operatiegebied in de strijd tegen ISIS, en de regering bovendien politieke steun heeft uitgesproken voor het optreden van de coalitie tegen ISIS in Syrië;

overwegende dat het op korte termijn moeilijk voorstelbaar is dat grote stappen kunnen worden gezet richting politieke transitie in Syrië, onder meer door gebrek aan bereidheid tot onderhandelen bij de strijdende partijen in Syrië, alsmede de verdeeldheid binnen de Syrische oppositie, de landen in de regio alsmede tussen permanente leden van de VN-Veiligheidsraad;

verzoekt de regering, een breed gedragen politieke strategie voor Syrië, alsmede een gezamenlijke benadering van EU-landen, als wenselijke, doch niet noodzakelijke voorwaarde te hanteren in de besluitvorming over eventuele militaire inzet van Nederland boven Syrië,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Knops. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 552 (27925).

De heer Knops (CDA):
Ten tweede. Mijn fractie heeft ook het punt van de peshmerga ingebracht. Wij sturen onze beste mensen, onze beste trainers om de peshmerga, die de voorhoede vormen in de strijd tegen IS, te trainen. Dat hebben we met eigen ogen kunnen zien; de heer Ten Broeke sprak daar ook al over. Ons is opgevallen dat zij dat met zeer bescheiden en beperkte middelen moeten doen. Met dezelfde of een klein beetje meer inzet kan de effectiviteit van de peshmerga als eerstelijnslinie behoorlijk versterkt worden. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland een belangrijke inspanning levert om de Koerdische peshmerga in Irak te trainen en hiervoor zeer capabele trainers inzet;

van mening dat de peshmerga in Irak een belangrijke bondgenoot zijn in de strijd tegen IS;

constaterende dat de peshmerga met sterk verouderde en gebrekkige wapens uitgerust zijn en een tekort hebben aan onder meer munitie, medisch materiaal en verbindingsmiddelen;

overwegende dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede wapens en munitie de effectiviteit van de peshmerga aanzienlijk vergroot en daarmee ook van de trainingsinspanningen;

overwegende dat de wapenleveranties aan de peshmerga momenteel moeizaam tot stand komen, onder meer omdat het huidige proces via de Iraakse regering in Bagdad traag en bureaucratisch verloopt;

verzoekt de regering, te pleiten voor gezamenlijke inzet van de coalitie om te komen tot betere coördinatie en effectievere leverantie van wapens en andere benodigdheden voor de peshmerga in Irak,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Knops, Ten Broeke, Van der Staaij, Sjoerdsma en Voordewind.

Zij krijgt nr. 553 (27925).

De heer Knops (CDA):
De CDA-fractie vindt dat de strijd tegen IS onverminderd moet worden voortgezet. Daarom zullen wij ook voor deze missie stemmen. Wij wensen alle militairen, mannen en vrouwen, veel succes bij deze missie, die vaak onder moeilijke omstandigheden wordt uitgevoerd. Uiteraard betrekken wij daarin ook het thuisfront. Door die inzet vervullen Nederlandse militairen een cruciale rol in de strijd tegen IS. Die zal net zo lang moeten duren tot IS verslagen is, want dat is een belang van ons allemaal.

De heer Van der Staaij (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Eerder deze week hebben wij een goed debat gevoerd over het kabinetsbesluit om de Nederlandse bijdrage tegen terrorisme van ISIS te verlengen tot oktober 2016. Ik wil dit debat hier niet overdoen. Ik wil slechts vooral de politieke conclusie trekken. Die politieke conclusie is dat de SGP voluit dit besluit van het kabinet steunt.

Het lag op mijn lippen om te zeggen: "van harte steunt", maar ik aarzelde daarbij, omdat er ook altijd iets van pijn in het hart is als we tot militair geweld, met alle gevolgen van dien, de toevlucht moeten nemen, als de weg van overreding en gesprek niet succesvol is. We realiseren ons bovendien dat we met deze missies ook altijd mannen en vrouwen die we uitzenden, aan gevaren blootstellen. Vandaar dat ik toch maar niet de woorden "van harte" heb gebruikt, maar ik wil wel beklemtonen dat we met volle overtuiging dit kabinetsbesluit steunen, want het moet wel gebeuren. De gruwelen van ISIS moeten gestopt worden, voor de mensen daar, maar ook voor onze veiligheid hier.

Twee opmerkingen wil ik nog maken in deze afronding. De eerste betreft een kwestie waarover we het in het debat ook hebben gehad, namelijk wel of niet optreden op Syrisch grondgebied. Ik wil namens de SGP nog de conclusie trekken dat als het voor een effectieve strijd tegen ISIS in Irak nodig is om ook boven Syrisch grondgebied op te treden, mijn fractie daar geen bezwaren tegen heeft, als het ook geen onaanvaardbare bijwerkingen oplevert, zeg ik erbij. Dat is de formule waarmee de SGP-fractie de eventuele verdere besluitvorming van het kabinet zal beoordelen.

Ik wil over een ander punt nog een motie indienen, om het belang te onderstrepen van het perspectief bieden aan minderheden in gebieden die eerst door ISIS verdreven zijn en vervolgens proberen terug te komen in gebieden waar ISIS zelf weer verdreven kon worden. In de praktijk is het voor hen buitengewoon lastig om daar weer voet aan de grond te krijgen. Ik hoorde dat pas op een internationale conferentie, waar ik sprak met een parlementariër uit Irak. Ik heb beloofd om hun zorg en pijn in dit parlement naar voren te brengen. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op de zogenaamde Ninivévlakte vele christenen, Yazidis, Shabaks en andere religieuze en etnische minderheden op gruwelijke wijze door IS verdreven zijn;

overwegende dat deze groeperingen momenteel nauwelijks nog perspectief zien om in Irak te blijven en steeds vaker hun toevlucht zoeken in Europa of elders;

verzoekt de regering, in internationaal verband te bevorderen dat genoemde gevluchte minderheden zich opnieuw veilig kunnen vestigen op de Ninivévlakte en hen waar mogelijk bij deze hervestiging zowel in humanitaire als in materiële zin te ondersteunen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Voordewind en Knops. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 554 (27925).

De heer Van Bommel (SP):
Ik heb een vraag om de intentie van deze motie te verduidelijken. De regering wordt gevraagd om te bevorderen dat deze groepen zich weer op de Ninivévlakte kunnen vestigen. Er is eerder gesproken over het inrichten van een safe haven of over een no-flyzone. Wat is de intentie bij deze motie? Waar vraagt u concreet om?

De heer Van der Staaij (SGP):
Dat is een andere discussie. Er was ook de vraag of je niet een heel bijzonder gebied moet inrichten. Dat is een andere politieke discussie. Het is goed dat de heer Van Bommel daarop duidt. Bij deze motie gaat het mij om mensen die daar eerder woonden, die blij waren dat ze daar een plek hadden, vervolgens door ISIS verdreven zijn en nu proberen terug te komen, nu ISIS daar weer is verdreven. Dat is voor hen heel moeilijk. In de motie wordt verzocht om hen te helpen op hun oorspronkelijke woonplek terug te komen. Dat is de beperkte scope van deze motie.

Tot slot wil ik in het bijzonder alle Nederlandse militairen, de trainers die daarheen gaan en hun thuisfront toewensen dat zij daar een goede bijdrage mogen leveren en dat zij behouden mogen terugkomen. Ik wens hen Gods bescherming toe.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
De gruwelijkheden van ISIS moeten worden gestopt en wel op een krachtigere en effectievere wijze dan tot nu toe het geval is. Daartoe leidt nu ook een volkenrechtelijk mandaat om in Syrië ISIS te bestrijden. Alleen ontbreken er nog een politiek draagvlak en een politieke strategie in Europa. Ook de fractie van de ChristenUnie is niet voor een alleingang van Nederland en wenst een heldere strategie voor wat we willen bereiken en hoe wij voorkomen dat de burgerbevolking bij het ingrijpen nog slechter af zal zijn. Dat is ook de grote les van het ingrijpen in Irak geweest. Op dit moment zijn er geen betrouwbare partners in Syrië te vinden waarmee wij op de grond kunnen samenwerken, behalve de Koerden. Zo blijkt ook uit ook uit het optreden van de Amerikanen, die de bombardementen en de luchtsteun nauw afstemmen met de Koerden in Syrië.

Inmiddels heeft de Britse minister van Defensie ook zijn voornemen uitgesproken om ISIS via de lucht te bestrijden in Syrië. Kent de minister van Buitenlandse Zaken deze overwegingen? Weet de minister wat zijn beweegredenen zijn en wat zijn visie op de politieke strategie is? Is de minister bereid hiernaar navraag te doen als hij dat nog niet weet en de Kamer hierover te informeren?

In mijn eerste termijn heb ik namens de ChristenUnie-fractie al gezegd dat het voor ons niet een kwestie was of de missie moet worden verlengd, maar op welke wijze dat moet gebeuren. ISIS moet effectiever bestreden worden dan tot nu toe het geval is geweest. De Koerden in zowel Irak als Syrië moeten daartoe beter worden uitgerust. In lijn hiermee heb ik met volle overtuiging de motie van de heer Knops medeondertekend. Als wij echt willen dat ISIS bestreden gaat worden, moeten de Koerden in Irak beter worden toegerust. Dat betekent meer munitie en betere bewapening. Dat geldt niet alleen voor de Koerden in Irak, maar ook voor de Koerden in Syrië. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Europees Parlement 11 maart jl. een resolutie heeft aangenomen waarin wordt opgeroepen om de Koerden in Syrië te ondersteunen, dat de Amerikanen de luchtaanvallen met de Koerden in Syrië afstemmen en dat Nederland de gematigde krachten, waaronder de Koerden, met drie miljoen euro ondersteunt;

constaterende dat er inmiddels sprake is van een adequaat volkenrechtelijk mandaat conform artikel 51 VN-Handvest om ISIS ook in Syrië te bestrijden;

overwegende dat de Koerdische strijdkrachten binnen Syrië aangemerkt kunnen worden als gematigd, dat zij tot nu toe zeer effectief zijn gebleken in de strijd tegen ISIS en dat zij onder meer samenwerken met minderheden;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken, en steun te verwerven bij bondgenoten, om de Koerden in Syrië verder te ondersteunen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Van der Staaij en Knops. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 555 (27925).

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Tot slot dien ik een motie in over de bescherming van de minderheden op de Ninivévlakte, een beetje in lijn met de motie van collega Van der Staaij.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister gaat onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor het ondersteunen van de Koerdische Regionale Regering en peshmerga in Irak in de strijd tegen ISIS;

constaterende dat de omstreden status van grote delen van de provincie Ninivé en rivaliserende claims van de regering in Bagdad en de Koerdische Regionale Regering, sterk bijdragen aan het potentieel voor nieuwe gewelddadige conflicten, evenals gedwongen terugkeer of selectieve hervestiging van IDP's (ontheemden);

verzoekt de regering om bij het verkennen van mogelijkheden voor steun aan de Koerdische Regionale Regering, voorwaarden te stellen aan deze steun, waaronder het respecteren van het recht op terugkeer van ontheemden, alsook adequate bescherming van de ontheemden bij terugkeer naar de Ninivévlakte,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 556 (27925).

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ter afronding. Nu de missie zal worden verlengd, mét steun van de ChristenUnie, wens ik hierbij de Nederlandse militairen die worden uitgezonden, heel veel sterkte en een behouden thuiskomst.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter. Voorgaande sprekers hebben het consequent gehad over de zogenaamde "Islamitische Staat" of over "ISIS". Dit is niet in overeenstemming met de werkelijkheid. We hebben namelijk te maken met een terroristische beweging, en het grootste aantal slachtoffers daarvan bestaat uit moslims. As we speak, is deze zogenaamde "Islamitische Staat" tijdens de ramadan, de islamitische maand van vrede, aan het vechten. Hij voert zelfs op vrijdagen aanvallen uit op moskeeën. Als we de term "Islamitische Staat" gebruiken, is dat koren op de molen van een terroristische groepering, die de islam gebruikt als dekmantel voor haar vreselijke daden.

Ik ben niet de enige met deze mening. Ook het Britse Lagerhuis en Prime Minister Cameron hebben er gisteren mee ingestemd om de zogenaamde "Islamitische Staat" voortaan "Daesh" te noemen. Dat geldt ook voor Frankrijk en Turkije. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de zogenaamde "Islamitische Staat" niet te verenigen is met de islam en een zeer ongepaste en misplaatste benaming is voor de contraproductieve terroristische guerrilla in het Midden-Oosten;

constaterende dat landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Turkije deze terroristische organisatie inmiddels "Daesh" noemen, een Arabische afkorting voor "Al Dawla al-Islamyia fil Iraq wa'al Sham";

constaterende dat dit een positieve invloed zal hebben op de beeldvorming over moslims die niets met deze terroristische organisatie te maken hebben en te maken willen hebben;

verzoekt de regering, de huidige terminologie zoals "Islamitische Staat", "IS", "ISIS" of "ISIL" voortaan in overheidscommunicatie "Daesh" te noemen en de publieke omroep te vragen dat ook te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 557 (27925).

De heer Sjoerdsma (D66):
Ik zou natuurlijk kunnen ingaan op de omvang van het probleem in het Midden-Oosten en die naamgeving, maar dat doe ik liever niet. Ik heb wel een vraag over het dictum. Je mag de regering natuurlijk verzoeken om iets te doen en wellicht zou de regering ook nog wel willen bemiddelen, maar de heer Kuzu vraagt de regering om de publieke omroep een opdracht te geven. Ik vraag hem hoe hij dat voor zich ziet.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Het is de publieke omroep, dus uw omroep en ook mijn omroep. In het dictum vráág ik de regering om dit te doen. Het is dus bedoeld als een verzoek, niet als een opdracht. Ik neem aan dat de publieke omroep in dit soort kwesties, waar een beeld en sentiment worden neergezet, best wel oren heeft naar wat de volksvertegenwoordiging en het kabinet hierover zeggen.

De heer Sjoerdsma (D66):
In dat geval toch een serieuze vraag hierover. Ik koester de onafhankelijkheid van onze media heel erg en hoop dat het kabinet dat ook doet. Waarom zou het kabinet of dit parlement de publieke omroep of journalisten moeten vragen om iets te gaan doen of om op een andere manier hun vak uit te voeren? Ik vind dit een heel vreemd verzoek. Als het verzoek zo blijft staan, zal mijn fractie daarom niet voor uw motie kunnen stemmen, hoewel ik de strekking van de rest van de motie wel sympathiek vind, al vind ik dit niet het kernpunt van dit debat.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik snap dat en zal dat meenemen bij mijn overwegingen. Het gaat mij erom dat wij met hetgeen wij hier in het parlement doen, een beeld neerzetten. Dan moet in de media wel hetzelfde beeld van de Islamitische Staat of ISIS weerklank vinden. Dat moet u absoluut niet zien als een opdracht, maar als een verzoek. Ik hoop dat de vaderlandse media ook luisteren naar dit debat en dat zij het sentiment begrijpen, gezien het voorbeeld van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.

Wat heeft de war on terror ons sinds 2001 opgeleverd: meer of minder terreur? De bommen werken averechts. Dat moet inmiddels toch wel duidelijk zijn. Volgens mij moeten we de Nederlandse deelname aan die militaire missie stoppen. Wat voegt de Nederlandse bijdrage toe? Onze kracht is gelegen in diplomatie, wederopbouw en ontwikkeling, niet in het gooien van bommen. Dat het gooien van bommen en daarna weggaan niets oplost, hebben de situaties in Afghanistan en Irak ons geleerd. Hoe meer je bombardeert zonder langetermijnstrategie, hoe meer je landen ontregelt; hoe meer je landen ontregelt, hoe meer je terroristische bewegingen voedt. Daarmee wordt de kans op aanslagen in Nederland steeds groter. Dat wordt ook duidelijk uit de brieven van de minister van Veiligheid en Justitie.

Wij stellen dus voor om te stoppen met het gooien van bommen, te stoppen met machogedrag en te stoppen met de cyclus van geweld dat reageert op geweld dat nogmaals reageert op geweld. De war on terror werkt niet en heeft alleen in Irak en Afghanistan al 1 miljoen slachtoffers gemaakt. Wij zijn tegen iedere vorm van geweld, maar wij weten ook dat de militaire missie zal doorgaan. Daarom willen wij onze militairen, onze jongens en meisjes, veel succes en een behouden thuiskomst toewensen.

De voorzitter:
Daarmee is er een einde gekomen aan de eerste en laatste termijn van de Kamer. Dit was eigenlijk de derde termijn. De bewindspersonen hebben gevraagd om een korte schorsing.

De vergadering wordt van 19.56 uur tot 20.00 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken voor zijn antwoorden en beoordeling van de moties.


Termijn antwoord

Minister Koenders:
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de leden voor de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen en voor de brede steun die er in de Kamer bestaat voor de artikel 100-brief die voorligt. Ik denk dat we een heel goed debat hebben gevoerd. Ik geloof niet dat ik op alle aspecten wil terugkomen, niet alleen gezien de tijd maar ook met het oog op de afbreuk die dat zou doen aan de besluitvorming die voorligt.

Er zijn een paar punten overgebleven. Ik denk dat iedereen het er in ieder geval over eens is dat die belangrijke strijd moet worden voortgezet, dat we daar militaire, politieke en ontwikkelingsmiddelen voor hebben, dat die goed op elkaar moeten worden afgestemd, dat die strijd nog niet over is en dat we vooral onze militairen die daar keihard werken, alle ondersteuning moeten geven om dat belangrijke werk te doen. Dat is zowel in het belang van de mensen in de regio als van essentieel belang voor onze eigen Nederlandse burgers. De strijd tegen ISIS is een lange. ISIS zal hard bestreden moeten worden. Die strijd zal moeten bijdragen aan het voorkomen en beëindigen van mensenrechtenschendingen en aan het beschermen van de burgerbevolking in de regio en de mensen hier in Europa en in Nederland.

We hebben in het debat ook gesproken over de verschillende sporen en over de wijze waarop die op elkaar inwerken. We hebben gesproken over de problematiek in Irak en in Syrië, hoe die gedeeltelijk met elkaar samenhangen en gedeeltelijk ook weer verschillend zijn en hoe we daar volkenrechtelijk mee omgaan. Daarover bestaan verschillende opinies. Die hebben we de afgelopen dagen uitgebreid gedeeld. Ik denk dat het een heel goed en belangrijk debat is geweest, waarin we overigens ook vrij dicht bij elkaar zijn gekomen. Dat geldt niet voor iedereen. Natuurlijk zijn er ook fracties die het moeilijk vinden om hier steun aan te geven, in alle legitimiteit. Maar iedereen heeft gezegd: we steunen de mensen die dit belangrijke werk moeten gaan doen.

De heren Ten Broeke en Servaes hebben gewezen op het belang van de politieke strategie in Irak en in Syrië. Het is van belang dat de Nederlandse regering zich daar ook zeer proactief voor inzet, als het gaat om de inclusiviteit, de leiders van soennitische tribalen en het daadwerkelijk stimuleren en zo u wilt zelfs proactief interveniëren op politieke wijze om ervoor te zorgen dat het leger in Irak ook eenduidiger wordt. We moeten er ook voor zorgen dat de relatie tussen de Koerden in het noorden en de regering in Bagdad goed blijft. We moeten dat ondersteunen en we moeten ons realiseren dat er ook belangen zijn van de verschillende regionale machten die niet altijd voordelig uitwerken op de situatie in Irak. Daar zijn we zeer alert op. Ik zie me door de Kamer gesteund om dat zowel in Irak als in Syrië vorm te geven, binnen de mogelijkheden die Nederland heeft samen met onze partners in de alliantie, in de Europese Unie, en uiteraard ook trans-Atlantisch.

Dat gezegd hebbende, wil ik ingaan op de moties. Ik wil echter eerst nog even ingaan op een vraag van de heer Voordewind over het debat in het Verenigd Koninkrijk. De informatie die de heer Voordewind naar voren brengt, is onjuist. Er zijn in het Verenigd Koninkrijk twee debatten geweest. Er heeft inderdaad een debat plaatsgevonden over de bewoording "daesh", waar premier Cameron zich nogal achter gesteld heeft. Het andere debat verliep eigenlijk langs precies dezelfde lijnen als het debat dat wij hier hebben gevoerd. Het kabinet in het VK heeft gezegd: omdat er een nieuwe regering en een nieuw parlement is, gaan we opnieuw naar die vraag over Syrië kijken. Het hanteert dus precies dezelfde invalshoek als wij. Er is geen concreet voorstel over tafel gegaan. Er is ook niet vooruitgelopen op de een of andere besluitvorming. Er is ook gezegd: we gaan met de bondgenoten bekijken of dat zinnig is of niet. Er is ook niet over een tijdpad gesproken.

In het parlement van het Verenigd Koninkrijk is precies dezelfde vraagstelling aan de orde geweest met betrekking tot de internationaalrechtelijke motivering, maar wij zijn ze al een stapje voor. Daar is, ook naar aanleiding van het debat dat in Engeland is gevoerd over de oorlog in Irak, nu gevraagd: kan de Attorney-General daar ook niet naar kijken? Daar kijkt men dus ook naar de situatie vanuit een bepaald belang. Om dezelfde redenen ziet men het belang ervan in om er nauwkeurig naar te kijken.

Ik zou in dat debat toch niet op iets heel anders uit willen komen dan op de conclusie die wij als regering hebben getrokken. Het kabinet constateert dat de aanwezigheid van een volkenrechtelijke grondslag op zichzelf onvoldoende is om te besluiten tot een Nederlandse militaire inzet boven Syrië. Een breed gedragen politieke strategie ter oplossing van het conflict in Syrië ontbreekt vooralsnog. Het kabinet zal de uitkomsten van internationale initiatieven nauwgezet volgen, waaronder besprekingen tussen oppositiegroeperingen en het VN-consultatieproces in Genève, waaraan ook Nederland deelneemt. Het kabinet zal ook de trainingsinspanningen ten behoeve van de gewapende Syrische oppositie van bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Turkije en Qatar volgen. De Nederlandse steun in Syrië richt zich nu op het ondersteunen van de inzet van De Mistura. Ook steunt Nederland de gematigde groeperingen. Indien het kabinet zou besluiten tot militaire inzet in Syrië, wordt de Kamer daarover tijdig geïnformeerd. Daarbij onderstreept het kabinet het belang van een gezamenlijke benadering van de EU-landen.

Dit hebben wij ook in de artikel 100-brief geschreven. In dat licht wil ik ook een oordeel uitspreken over de moties. Wij stellen verder geen voorwaarden in die brief. Wij hebben het over een aantal overwegingen die van belang zijn. Zoals de heer Ten Broeke terecht zei, ligt het initiatief bij de regering om op het moment dat zij geschikt acht om uit te zenden, middels een artikel 100-brief de Kamer hiervan op de hoogte te brengen. Wij vonden het wel noodzakelijk om de Kamer op de hoogte te brengen van dit volkenrechtelijk advies en om een nadere beschrijving te geven van de situatie in Irak en Syrië.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik weet niet welke bronnen de minister van Buitenlandse Zaken gebruikt. Ik heb hier wel een citaat van de Britse minister van Defensie, Michael Fallon. Hij zegt: the extremist needed to be targeted at source. Daar bedoelt hij Syrië mee. Hij zegt ook in dit stuk dat hij dit nu zal voorstellen aan het parlement. Afhankelijk van de instemming van het parlement, zal hij wel of niet doorzetten. Daaruit blijkt wel dat de minister van Defensie namens het kabinet het voornemen heeft om te bombarderen in Syrië.

Minister Koenders:
Het schijnt dat de heer Voordewind het beter weet dan wij op basis van de contacten die wij hebben met de ministers daar. Ik weet niet precies wat er allemaal in de pers verschijnt. Dit is in ieder geval het beeld dat wij hebben, ook van de contacten met het Verenigd Koninkrijk. Dat is ook zinnig. Elke regering bekijkt het zo. Iedereen ziet dat het een urgente zaak is, dat er één militair theater is en dat er tegelijkertijd belangrijke politieke afwegingen zijn. Die afwegingen zijn ook uitgebreid besproken: waar is de source, hoe kun je die het beste aanpakken? Uiteraard zegt het Engelse kabinet dat ook. Er moet goed bekeken worden wat dit betekent, ook voor de situatie in Syrië. We kunnen hier eindeloos over praten, maar de regering blijft bij haar standpunt zoals dat zeer nauwkeurig en precies is beschreven in de artikel 100-brief. Wij hebben dat debat reeds gevoerd. Ik zou de motie-De Roon op stuk nr. 546 om die reden willen ontraden.

De voorzitter:
We gaan toch eerst even terug naar de heer Voordewind. Hij heeft nog een vervolgvraag op uw antwoord.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het citaat dat ik noemde, is van een paar uur geleden. Als de minister zegt dat hij nog recentere informatie heeft, die direct afkomstig is van het ministerie van Buitenlandse Zaken of van het ministerie van Defensie, dan neem ik dat van hem aan. Maar ik vraag hem nogmaals of hij niet van het voornemen of van een plan om te bombarderen in Syrië heeft gehoord dat zou worden voorgelegd — ik zeg niet dat ze het doen — aan het Britse parlement.

Minister Koenders:
Allereerst gaat het om opmerkingen van de minister van Defensie van het Verenigd Koninkrijk. De heer Voordewind kan ervan op aan dat datgene wat ik zeg, is gebaseerd op de contacten die wij hebben met het Verenigd Koninkrijk. Zij hebben ons gemeld hoe zij hierin staan.

De heer De Roon (PVV):
Voordat de minister verdergaat met de beoordeling van mijn motie, heb ik een vraag over zijn betoog tot dusver. Is het juist dat, als er geen uitzicht wordt geboden op een politieke strategie in Syrië in de richting van een goede afloop daar, de regering dan in geen geval zal besluiten tot militair ingrijpen tegen ISIS in Syrië? Ook al duurt het tot sint-juttemis, de regering zal dat dan niet doen. Heb ik dat goed begrepen? Of zijn er toch voorwaarden waaronder dit wel zou kunnen gebeuren?

Minister Koenders:
Dat heeft de heer De Roon niet goed begrepen. De essentie van het belang van dit debat is juist dat ik mij niet laat verleiden tot precieze ijkpuntjes en tot uitspraken over hoe een en ander zal aflopen. Het zou best kunnen dat het om een andere reden noodzakelijk is. Wij vinden dat politieke en militaire middelen bij elkaar horen. Ik zie datgene wat er gebeurt in Genève met een realistische bril. Zo zie ik ook het debat dat we hebben gevoerd over de risico's en mogelijkheden. De regering regeert. Indien het kabinet zal besluiten tot militaire inzet in Syrië, wordt de Kamer daarover uiteraard tijdig geïnformeerd. Daar verbind ik nu geen voorwaarden aan. Ik zal ook niet precies een lijstje aflopen. Uit het verleden en uit jarenlange ervaring in vredesoperaties heb ik geleerd dat dit geen goed plan is. We hebben een toetsingskader. Daar kijken we naar. Op basis daarvan zal de regering de Kamer hierover zo nodig inlichten.

De heer De Roon (PVV):
Dan constateer ik dat we een stuk verder zijn gekomen. Al is er geen uitzicht op een politieke strategie die wijst in de richting van een goede oplossing voor Syrië, ook dan kan het zich voordoen dat de regering besluit om in Syrië militair in te grijpen tegen Islamitische Staat. Daar ben ik blij mee.

Minister Koenders:
Het enige wat ik hierover zeg, is dat dit niet voor de hand ligt. Ik ga hier niet op allerlei manieren criteria langslopen. Ik denk dat we heel duidelijk zijn geweest. Dit gaat over een artikel 100-brief die niets te maken heeft met Syrië, maar met Irak. We hebben een oordeel geveld over wat we volkenrechtelijk belangrijk vinden. Ik zou nog eens willen zeggen, ook in de richting van de CDA-fractie, dat dit niet ineens een nieuwe visie is, maar dat dit juist gebaseerd is op die elementen die te maken hebben met één militair theater. Zoals ik zei: als het kabinet zou besluiten tot militaire inzet in Syrië, dan wordt de Kamer daarover tijdig geïnformeerd. In dat licht zou ik de motie willen ontraden.

De voorzitter:
U bedoelt dan de motie op stuk nr. 546.

Minister Koenders:
Ja, inderdaad.

De heer De Roon (PVV):
Ik vraag mij toch af of de minister de strekking van de motie begrijpt. Deze vraagt niets anders dan dat de regering ofwel komt met een artikel 100-brief gericht op militair optreden tegen ISIS in Syrië, ofwel met een bericht waarin ze zegt dat ze dat niet wil, of nog niet wil, en waarin de redenen daarvoor nog eens even helder worden neergezet. Dat is het enige wat deze motie vraagt: óf het een, óf het ander.

Minister Koenders:
Nogmaals, ik ontraad de motie. Ik kies graag mijn eigen woorden en niet de woorden uit de motie. Wij hebben gezegd wat we doen. Indien het kabinet besluit tot militaire inzet in Syrië dan wordt de Kamer daarover tijdig geïnformeerd. Dat is de woordkeuze van de regering op basis van het toetsingskader in artikel 100. Ik heb dus geen behoefte aan moties die een andere invalshoek kiezen of ander taalgebruik hanteren. Ik vind dat we juist bij het uitzenden van missies zeer precies moeten zijn.

De heer De Roon (PVV):
De minister heeft altijd gelijk als hij zegt dat hij zijn eigen bewoordingen kiest. Ik constateer echter ook dat hij volledig om de strekking en de intentie van mijn motie heen fietst en er gewoon niet op reageert.

Minister Koenders:
Dat ontken ik. Ik dacht dat ik in de afgelopen debatten vrij diepgaand ook op de redeneringen van de heer De Roon ben ingegaan. We zijn het voor een groot gedeelte helaas oneens. In die zin kan ik dan ook niet met de motie van de heer De Roon meegaan.

De motie op stuk nr. 547 wordt behandeld door de minister van Defensie. Zo kom ik op de motie op stuk nr. 548, van de heer Van Bommel. Daarover zou ik ten eerste willen zeggen dat Turkije een land is dat, zoals misschien bekend, 1,6 miljoen vluchtelingen opneemt. Men neemt daarmee een zeer grote verantwoordelijkheid. Ik heb vandaag nog eens met de heer Gutiérrez mogen bespreken dat de mensen zeer gastvrij in Turkije worden ontvangen. Het is misschien belangrijk om dat te zeggen.

Het kabinet is bekend met de diverse berichten over mogelijke steun van Turkije aan jihadistische organisaties in Syrië en Irak. Die berichten duiken inderdaad met enige regelmaat op. Het blijven echter onbevestigde berichten, die bovendien herhaaldelijk zijn ontkend door de Turkse autoriteiten. Turkije heeft er daarnaast alle belang bij om terrorisme bestrijden. Het is er zelf herhaaldelijk het slachtoffer van geworden. Nog tijdens de Turkse verkiezingscampagne ontploften bommen in Zuid-Turkije die vermoedelijk door ISIS-aanhangers zijn gelegd. Dat Turkije een grens van bijna 900 kilometer door soms ontoegankelijk terrein niet voor honderd procent kan afsluiten, is evident. Daar moet dus aan gewerkt worden. Nu de grensovergang bij Tel Abyad aan Syrische kant niet meer in handen is van ISIS — en het is nog onduidelijk hoe de verhoudingen daar nu precies liggen — mag verwacht worden dat het moeilijker wordt wapens of personen de grens over te smokkelen. Ik zie dan ook geen aanleiding om gehoor te geven aan verzoeken om een internationaal onderzoek in te stellen naar de Turkse rol bij de bestrijding van ISIS, of daarvoor te pleiten. Ook internationaal is daar geen enkel draagvlak voor. Daarnaast vraagt de heer Van Bommel om een onafhankelijk internationaal onderzoek. Hij moet echter niet de regering vragen om de opdracht daartoe te geven. Ik zou deze motie dus willen ontraden.

De heer Van Bommel (SP):
Ook mijn fractie heeft grote waardering voor de inspanningen van Turkije om grote groepen vluchtelingen op te vangen; geen enkel misverstand daarover. Ik vraag mij wel af waarom de regering stelt dat de berichten bekend zijn, maar dat daarvan geen bevestiging is, als de regering op geen enkele wijze wil bijdragen aan een mogelijke bevestiging dan wel het tegenspreken van die berichten. Ik mag dan toch aan de minister vragen: vindt hij het wel belangrijk om daar zekerheid over te hebben? Als die berichten kloppen, zitten wij toch met een heel groot probleem met Turkije?

Minister Koenders:
Op als-danvragen zal ik in ieder geval niet ingaan, zoals u weet. Het gaat om niet-bevestigde berichten. Wij hebben uiteraard constant contact met de coalitiepartner die Turkije is in de strijd tegen ISIS. Dan is het niet zinnig als een coalitiepartner vervolgens om een onafhankelijk internationaal onderzoek vraagt. Dat lijkt mij een contradictio in terminis.

De heer Van Bommel (SP):
Laat er geen misverstand bestaan over de intentie van deze motie. De minister zegt: hoe kun je nu vragen naar een onafhankelijk onderzoek? Daarmee bedoel ik natuurlijk een onderzoek dat niet wordt verricht door Turkije op de eerste plaats. Turkije is een NAVO-bondgenoot. Er gebeurt wel vaker onderzoek in landen die lid zijn van de NAVO.

De voorzitter:
Uw toelichting is duidelijk.

Minister Koenders:
Ik dank de heer Van Bommel voor zijn nadere kwalificatie van het onderzoek. Zijn interpretatie van wat een onafhankelijk onderzoek moet zijn, is kennelijk alleen dat Turkije daar zelf niet bij betrokken is. Ook dat lijkt mij onjuist. Het lijkt mij juist van belang dat Turkije er wel bij betrokken wordt als het al wenselijk zou zijn. Het belangrijkste vind ik dat wij geen aanleiding hebben voor internationaal onderzoek, gezien de manier waarop wij informatie kunnen vergaren. Daarom ontraad ik de motie.

De heer Sjoerdsma (D66):
Dat is eigenlijk de standaardreactie geweest van de afgelopen kabinetten: wij hebben het niet kunnen bevestigen. Zou ik het mogen omdraaien? Is de minister tevreden over de manier waarop Turkije informatie deelt met Interpol en Europol over personen die al dan niet over het grensgebied van Turkije trekken?

Minister Koenders:
Wij hebben veel contacten met Turkije, omdat wij het van belang vinden, ook in het licht van het mogelijke vertrekken van Nederlandse burgers naar Irak, om nauwe betrekkingen met Turkije te onderhouden. Dan is het niet het meest logisch om te zeggen: wij vertrouwen u niet en gaan een onafhankelijk onderzoek doen. Maar los daarvan: als Nederland informatie heeft over personen die als uitreiziger zijn gesignaleerd, gebruikt Turkije vervolgens het Interpolkanaal om Nederland hierover te informeren. Daarnaast stelt Turkije zich tijdens Interpolbijeenkomsten zeer coöperatief op. Turkije heeft regelmatig met ons een overzicht gedeeld van foreign terrorist fighters. Dat vind ik de essentie: als wij de Nederlandse belangen willen dienen, zullen wij juist de samenwerking verder willen intensiveren. Ik vind ook dat de samenwerking steeds beter wordt. Wij hebben de samenwerking met een aantal landen in de regio heel hard nodig, juist om het grote probleem van foreign terrorist fighters effectief te bestrijden.

De heer Sjoerdsma (D66):
De samenwerking wordt beter en wij moeten die intensiveren, oké. De vraag was: zijn wij op dit moment tevreden met de medewerking van Turkije als het gaat om Interpol en Europol?

Minister Koenders:
Het antwoord is ja.

Ik geloof dat ik de motie op stuk nr. 549 van de heer Van Bommel al heel vaak heb zien langskomen. Dat gebeurt nu opnieuw en ik zal de motie opnieuw ontraden. De PKK staat op de EU-lijst van terroristische organisaties. Binnen de EU is er geen enkele bereidheid om de PKK van de lijst te halen, gezien ook het grote aantal doden en aanslagen. Ook Nederland ziet de PKK nog steeds als een terroristische organisatie. Uiteraard vinden wij het wel van belang om het vredesoverleg verder te brengen en om ervoor te zorgen dat dit tot een positief resultaat leidt. Daar hebben wij ook op aangedrongen, zowel bij de Turkse regering als in indirecte contacten die er zijn met de verschillende Koerdische partijen in Turkije.

De motie op stuk nr. 550 wordt behandeld door de minister van Defensie.

Dan kom ik op een vraag van de heer Sjoerdsma. De vraag gaat over resolutie 2209. Ik dacht, eerlijk gezegd, dat ik die vraag tijdens het algemeen overleg al behandeld had. Het gaat over dat grote probleem van die dictator waar we deze dagen — het heeft mij wel enigszins bevreemd — eigenlijk heel weinig woorden aan vuil hebben gemaakt, namelijk Assad. Het OPCW bevestigt dat chlooraanvallen deel uitmaken van een "chemisch wapentuig", om het zo maar even te zeggen. Chloor als zodanig is geen verboden stof, maar chloorgas als wapen is uiteraard niet geaccepteerd in gewapende conflicten. Zoals de heer Sjoerdsma weet heeft de OPCW zelf geen mandaat om schuldigen aan het gebruik van chloorgas vast te stellen. Alleen Assad heeft echter helikopters die in verband worden gebracht met chloorgasbommen. Het gaat hier dus om resolutie 2209. Dit is overigens een van de dossiers waarover ik met de Russen gesproken heb, om ervoor te zorgen dat zij niet tegenliggen op dat punt van hoofdstuk VII.

Resolutie 2209 impliceert niet automatisch actie onder hoofdstuk VII van het Handvest. Hier moet een nieuw besluit van de VN-Veiligheidsraad voor komen. Maar Nederlands is uiteraard uitgesproken tegen de inzet van die wapens. Waar we kunnen, oefenen we daar druk op uit, zoals ik net al in een voorbeeld noemde. Het werk van de OPCW is van essentieel belang. Er is niet veel bereikt in Syrië wat betreft de bescherming van de bevolking. Laten we daar eerlijk over zijn. Maar in ieder geval is er wel een VN-1-resolutie, die door Luxemburg is ingediend, over humanitaire toegang. Deze heeft in ieder geval tot effectieve actie geleid met betrekking tot de chemische wapens. Nu gaat het erom ervoor te zorgen dat de actie ten aanzien van resolutie 2209 daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

Dan kom ik op een punt waar ik het zeer mee eens ben. We zijn vanmorgen en vanmiddag uitgebreid gebriefd door de heer Gutiérrez. Ik zou daar lang over kunnen praten, maar dat doe ik niet, gezien de tijd. De Kamer kan ervan op aan dat de Nederlandse regering, ook mijn collega Ploumen, een zeer persoonlijke betrokkenheid heeft bij Jordanië en Libanon. Naast de inzet die wij als grote donor hebben, zetten we voor de opvang van vluchtelingen in de regio uiteraard versterkt in op een meer geïntegreerde, structurele inzet van hulp. Daarbij worden twee accenten gelegd. Ten eerste is er meer aandacht en ruimte voor de zelfredzaamheid van vluchtelingen, om hen in staat te stellen om zelf in middelen van bestaan te voorzien. Ten tweede proberen we de steun aan vluchtelingen meer in balans te brengen met de steun aan de gemeenschappen in de landen van opvang, die vaak lijden onder de gevolgen van de instroom van grote aantallen vluchtelingen, die gebruik moeten maken van dezelfde voorzieningen.

Het beleid wordt op dit moment concreet uitgewerkt, waarbij de focus zal liggen op de buurlanden van Syrië en de Hoorn van Afrika. We hebben dit, dacht ik, ook besproken met minister Ploumen, in het kader van een aantal andere debatten, zoals het asieldebat dat we hier gevoerd hebben. Het is overduidelijk dat Jordanië en Libanon een zware last dragen, met de opvang van respectievelijk 620.000 en 1,5 miljoen Syrische vluchtelingen. Het is een drama. We zijn ook allemaal in die regio geweest: mijn collega van Defensie en minister Ploumen. Nederland zal ook de komende periode, naar mogelijkheden en redelijkheid, humanitaire hulp blijven verlenen aan Syrische vluchtelingen in de buurlanden en de gastgemeenschappen. Binnen het kader van de ontwikkelingssamenwerking wordt niet gewerkt met tijdelijke partnerlanden. De inzet is echter, met uw Kamer, voor langere termijn bepaald. Het kabinet is daarom geen voorstander van het aanmerken van tijdelijke partnerlanden, maar zal zich beraden op de vraag of extra hulp aan Jordanië en Libanon mogelijk is.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 551 van de GroenLinks-fractie. De punten in die motie liggen in lijn met de Nederlandse inzet ter zake. Ze zijn ook in lijn met de activiteiten van UNAMI en andere VN-actoren. Ik moet u wel zeggen dat mandaatwijzigingen van de Verenigde Naties over het algemeen zeer lastig zijn. Ik zou echter, gezien de aard en de tekst van de motie, het oordeel aan de Kamer willen overlaten.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 552 van de heer Knops. Ik wil die ontraden, om dezelfde reden als bij de motie van de heer De Roon. Het verzoek in het dictum is prematuur. We hebben gezegd dat het kabinet aan zet is. Dat heb ik ook gezegd in reactie op de motie van de heer De Roon. Ik zal de Kamer dus waar nodig inlichten volgens de artikel 100-procedure, zoals we al eerder hebben gezegd.

De heer Knops (CDA):
Dat verzoek kan in de ogen van de minister prematuur zijn. Toch heeft de minister van Defensie vandaag in een interview gezegd dat bombardementen niet afhankelijk zouden moeten worden gemaakt van een volledig en breed gedragen strategie. "Want dan kun je wel tot sint-juttemis wachten", zegt de minister, waarbij ik me afvraag wie sint-juttemis precies is. De vraag is dus welk probleem de minister nu precies met dit dictum heeft. Ik krijg het idee, ook uit het debatje tussen de heer De Roon en de heer Ten Broeke, dat de misvatting bestaat dat de Kamer geen overwegingen mee zou mogen geven aan het kabinet, waarbij het kabinet uiteraard een eigenstandige beslissingsbevoegdheid heeft. Het kabinet informeert de Kamer middels een artikel 100-brief over haar besluit. Dat ontneemt de Kamer echter toch niet het recht om mee te denken en om het kabinet dingen mee te geven, zeker als de regering daartoe aanleiding geeft?

Minister Koenders:
Uiteraard niet. De Kamer mag van alles meegeven. Ik dacht dat dat in de afgelopen dagen in het debat ook veelvuldig is gebeurd. Ik merk hieruit echter dat de heer Knops ook weer eigen taalgebruik heeft. Hij heeft het in zijn motie over "als wenselijke, doch niet noodzakelijke voorwaarde". Hij heeft de brief goed gelezen. Wij vinden bij een politieke afweging volgens artikel 100 de politieke strategie en ook een gezamenlijke benadering van EU-landen van belang. Daarvan hebben we verder geen aparte voorwaarde gemaakt, maar dat is een van de vele factoren die beoordeeld zullen worden. De heer Knops verengt het nu tot specifieke punten die hij past in "wenselijk", "niet noodzakelijk" et cetera. Het enige wat wij hebben geconstateerd is dat er een volkenrechtelijk mandaat is, dat er één militair theater is, dat er op het terrein van de politiek ook overlap is, dat er een aantal initiatieven is in de Verenigde Naties die volgens mij van essentieel belang zijn, dat bij elke militaire strategie ook een politieke strategie hoort en dat alleen op die manier het militaire instrument ook effectief kan werken. Op basis daarvan zal de regering waar nodig de Kamer in een artikel 100-brief inlichten. De taal die in de motie staat, is niet de taal van de regering, zeg ik nogmaals. Daarom ontraad ik deze motie.

De heer Knops (CDA):
Het probleem is niet zozeer dat het dictum van de CDA-motie onduidelijk is, als wel dat de brief van het kabinet volstrekt onduidelijk is. Daarin wordt erkend dat er een volkenrechtelijk mandaat is, maar daar wordt vervolgens aan toegevoegd dat we wel een gemeenschappelijk gedragen politieke strategie nodig hebben. Nu wijs ik op een uitspraak van de minister van Defensie. Zij zegt dat het kabinet de besluitvorming niet afhankelijk kan maken van een breed gedragen strategie omdat we dan wel tot sint-juttemis kunnen wachten. Voor de duidelijkheid zeg ik: ik ben het daarmee van harte eens. Maar als de minister van Defensie dit zegt, dan kan de minister van Buitenlandse Zaken, als we uitgaan van het principe van eenheid van het kabinetsbeleid, toch niet nu het dictum van mijn motie op deze wijze ontraden?

Minister Koenders:
In de eerste plaats geeft de heer Knops een bepaalde duiding aan de woorden van de minister van Defensie. Zij zal straks zelf het woord voeren. Ja, het kabinetsbeleid is eenduidig. De Kamer is ook eenduidig ingelicht. Iedereen vindt het van belang dat een artikel 100-brief wordt geschreven op basis van een aantal elementen. Waar dat nodig is, zullen wij de Kamer die op het juiste moment doen toekomen. De heer Knops wil nu bepaalde specifieke elementen gaan afvinken. Daartoe laat ik me echt niet verleiden. Dat is niet de manier waarop wij omgaan met militaire missies. Ik dacht dat wij dat in het verleden allemaal hadden geleerd, maar kennelijk is dat toch niet het geval. Ik vind in ieder geval het dictum prematuur. Ik ontraad dus de motie.

De voorzitter:
Dank u wel, gaat u verder.

Minister Koenders:
De motie op stuk nr. 553 zal worden behandeld door de minister van Defensie. Daarmee kom ik op de motie-Van der Staaij c.s. op stuk nr. 554. Laat ik vooropstellen dat het kabinet uiteraard bekend is met de ernstige problemen van vele vluchtelingen als gevolg van de situatie in Irak en Syrië en meer specifiek op de Ninivévlakte. Het is volgens mij juist dat hierbij de minderheden extra kwetsbaar zijn, ook als het gaat om terugkeer. Wij maken geen onderscheid tussen bevolkingsgroepen en tussen aanhangers van de verschillende religies. Wat de heer Van der Staaij zegt, is echter zeker juist; dit geldt zeker ook voor christenen. Nederland zet in coalitieverband via de werkgroep stabilisatie in op het scheppen van voorwaarden voor veilige terugkeer. Dit betekent dat, nadat een gebied is bevrijd van ISIS, ervoor moet worden gezorgd dat er sprake is van een voldoende veilige omgeving en van een snel herstel van basisvoorzieningen, zodat gevluchte groepen kunnen terugkeren. Ik kom nog even terug op het belang van de 3D-benadering. Dat is dus ook een militaire benadering. Als je er niet voor zorgt dat er ook direct sprake is van stabilisatie, krijg je direct een probleem in de volgende fase. Inclusiviteit is het kernwoord daarbij. Demographic engineering, zoals dat weleens genoemd wordt, moet dus voorkomen worden.

Nederland draagt ook bij aan stabilisatie en terugkeer door middel van financiële bijdragen aan projecten gericht op ontmijning. De Mines Advisory Group en Handicap International werken gefinancierd door Nederland al in Irak. Zij zullen binnenkort nog extra fondsen ontvangen voor een uitbreiding van hun activiteiten, ook in de recentelijk heroverde gebieden. De additionele projecten hebben als doel om te werken aan een veilige toegang van teruggekeerde IDP's tot veiliggestelde gebieden en om het aantal doden en gewonden ten gevolge van oorlogsresten te reduceren.

Daarnaast onderstreept het kabinet het belang van verzoening, ook in het kader van terugkeer. Wij financieren met het oog daarop samen met Duitsland een project van UNAMI. Dat is gericht op het ondersteunen van de Iraakse overheid bij het aanpassen en ontwerpen van wetgeving die relevant is voor verzoening. Ook draagt Nederland bij aan humanitaire hulp. Zoals aangekondigd op 24 juni doen wij een additionele bijdrage aan de Verenigde Naties. Hiermee komt de totale Nederlandse bijdrage aan humanitaire noodhulp in Irak op 28,3 miljoen sinds juni 2014. Gelet daarop beschouw ik deze motie als ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel daarover daarom aan de Kamer.

Ik kom op de motie op stuk nr. 555. Dat is een ingewikkelde motie. De regering wordt daarin verzocht om de mogelijkheden te onderzoeken en steun te verwerven bij bondgenoten om de Koerden in Syrië verder te ondersteunen. Laat ik vooropstellen dat de Syrische Koerden geen homogene groep zijn. Het is misschien ook niet goed om zelf in sektarisme te vervallen door te zeggen: we gaan die of die groep steunen. Wij maken ons ook zorgen over berichten over mensenrechtenschendingen door onder andere de YPG. Daar hebben wij gisteren even over gesproken. Wij verschillen daarover van mening. Ik denk echt dat daar genoeg berichten over zijn. Daarnaast constateert het kabinet dat er banden zijn tussen de PKK en verschillende gewapende Koerdische groeperingen. Ik heb gezegd dat die op de lijst staan van terroristische groeperingen. Nog los van volkenrechtelijke aspecten maakt dat het leveren van wapens op zijn minst problematisch. In dat licht ontraad ik de motie. Er zit ook een probleem in de constatering. De bewering dat Nederland de gematigde krachten waaronder de Koerden met 3 miljoen steunt, laat ik voor rekening van de heer Voordewind. Dat is geen uitspraak van het kabinet. In het belang van de veiligheid van de bij Nederlandse steun betrokken partijen doet het kabinet op dit moment geen uitspraken over de groeperingen die worden ondersteund. Ik ontraad de motie dus.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dit is een citaat van de minister zelf. Hij heeft dat gezegd tijdens een debat dat we alweer een jaar geleden hebben gehad. De minister zei daarin: naast de gematigde krachten steunen wij ook de Koerden in Syrië met 3 miljoen. Vandaar dat de constatering zo is geformuleerd. In de motie wordt niet opgeroepen tot militaire steun, maar tot het onderzoeken van mogelijkheden om de Koerden in Syrië te kunnen ondersteunen. Het is dus heel voorzichtig onderzoeksmotie-achtig geformuleerd.

Minister Koenders:
Maar toch vind ik het lastig. De Syrische Koerden zijn geen homogene groep. Ik ben er niet voor om aan aparte groeperingen geld te geven, behalve als dat een militair doel dient zoals we dat bijvoorbeeld doen met de Peshmerga's. Daarnaast worden de Koerden daar beheerst door de YPG. Er is sprake van mensenrechtenschendingen. In het kader van alles wat wij doen, zie ik dit dus niet als prioriteit en ontraad ik de motie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dan kan ik de eerdere opmerking van de minister nog niet plaatsen. Eerder in het debat heeft hij gezegd: wij steunen de gematigde krachten en de Koerden met 3 miljoen. Daar ben ik eigenlijk op aangeslagen. Ik heb het daarom ook niet over "gaan ondersteunen", maar over "verder te ondersteunen". Misschien hebben wij elkaar niet goed verstaan in dat debat, maar zo heb ik het begrepen.

Minister Koenders:
Ik denk dat dit een misverstand is geweest. Ik hoop dat dat hierbij is rechtgezet, maar ik ben er niet voor om daar op dit moment apart extra fondsen aan te besteden. De motie ontraad ik dus.

Ik kom op de motie op stuk nr. 556 van de heer Voordewind en de heer Van der Staaij. Daarin wordt de regering verzocht om bij het verkennen van mogelijkheden voor steun aan Koerdische Regionale Regering voorwaarden te stellen aan deze steun, waaronder het respecteren van het recht op terugkeer van IDP's alsook adequate bescherming van IDP's bij terugkeer naar de Ninivévlakte. Wij onderzoeken inderdaad de mogelijkheden van aanvullende steun aan de Iraakse strijdkrachten, zoals ook straks aan de orde zal komen in de beantwoording van de minister van Defensie. Nederland levert echter in algemene zin alleen steun aan partijen die de mensenrechten respecteren. Het is echt niet gebruikelijk om daar vervolgens nog eens aparte voorwaarden bij te stellen. Dit betekent niet, zeg ik er direct bij, dat het recht op terugkeer van IDP's geen belangrijk onderwerp is. Integendeel; daar heeft de heer Voordewind volstrekt gelijk in. De veilige terugkeer van IDP's en de bescherming van IDP's is van groot belang. Het stellen van voorwaarden aan het leveren van materiële steun is volgens het kabinet niet de beste manier om de autoriteiten dit belang te laten naleven. Ik denk dat het niet zal werken als wij op deze manier even een aantal voorwaarden aan onze steun verbinden. Nederland doet dit volgens mij krachtiger door de Koerdische regionale regering en ook de regering in Bagdad bilateraal en in coalitieverband aan te spreken op de rechten van de IDP's en de plicht om de IDP's van de nodige bescherming te voorzien.

Het stellen van voorwaarden brengt ook het risico mee dat er een vorm van sektarisme komt. Ik denk echt dat dit niet de meest effectieve manier is. In de coalitie wordt als onderdeel van stabilisatie de terugkeerproblematiek aan de orde gesteld bij de Iraakse autoriteiten. Ik vind dat van belang, maar ik vind het geen goede zaak om specifiek te zeggen dat wij er een apart voorwaardenbeleid aan verbinden. De motie is sympathiek, maar ik moet haar ontraden vanwege het dictum.

De voorzitter:
Voor ik de heer Voordewind het woord geeft, merk ik voor de Handelingen op dat met "IDP's" in het Nederlands "ontheemden" worden bedoeld.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat is correct. Uit de woorden van de minister begrijp ik dat hij zegt dat hier scherp op gelet wordt, omdat het van belang is dat die minderheden kunnen terugkeren, ook naar Ninivé, dat er geen selectie plaatsvindt en dat de mensen ook veilig kunnen terugkeren. Dat staat natuurlijk in het dictum van de motie. Als de minister zegt dat daarop gelet wordt in gesprekken met de Koerden, kan ik bij dezen de motie intrekken. Kan de minister dit bevestigen?

Minister Koenders:
Zeker. Wij zullen ons daar echt voor inzetten. Ik vind dat een heel belangrijk punt.

De voorzitter:
Aangezien de motie-Voordewind c.s. (27925, nr. 556) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Koenders:
Over de motie op stuk nr. 557, ingediend door de heer Kuzu, kan ik een aantal dingen zeggen. Over het onderwerp dat in de motie wordt aangesneden, is gisteren ook een debat gevoerd in het Lagerhuis. Wij hebben daarover eerder afspraken gemaakt in de coalitie. Het beste is eigenlijk om te spreken over "Daesh". In die zin sta ik sympathiek tegenover de motie. Ik meen dat premier Cameron dat gisteren — of misschien was het vanmiddag — heel goed gezegd heeft in het Lagerhuis. Ik begrijp wel wat in de motie gezegd wordt. Elke keer dat gesproken wordt over "Islamitische Staat", wordt die naam er steeds meer ingepompt. In die zin ben ik positief over de motie. Wij doen het gevraagde in de motie al, want in alle internationale vergaderingen wordt alleen maar over "Daesh" gesproken.

Wel heb ik een probleem met de motie. Ik verwijs naar de opmerking van de heer Sjoerdsma dat wij er geen gedachtenpolitie op kunnen zetten. Er is ook nog zoiets als de vrije mogelijkheid van de publieke omroep om de termen te gebruiken die hij wil. Wel hebben wij in de coalitie afgesproken dat wij het woord "Daesh" gebruiken. "ISIL" wordt ook nog wel gebruikt, omdat ook dit woord niet direct die specifieke connotatie heeft. Laten wij er ook meteen bij zeggen dat ook "Daesh" precies hetzelfde aantal woorden heeft dat verwijst naar de islam. In die zin blijft het een terroristische organisatie, hoe zij zich ook noemt. Ik begrijp echter het punt. Wij hebben dat ook eerder besproken met het Verenigd Koninkrijk en in de coalitie. Ik moet de motie toch ontraden, omdat ik niet kan instemmen met een verzoek aan de regering om de publieke omroepen te vragen iets al dan niet te doen. Ik vind dat de in de motie genoemde zaak niet opgelegd kan worden. Wel vind ik het voor de overheidscommunicatie van belang.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Het was ook niet mijn bedoeling om dat op te leggen aan de publieke omroep. Als daar een misverstand over ontstaat, ben ik graag bereid om dat hier weg te nemen. Ik snap ook dat de motie een brug te ver is, in het licht van de opmerkingen die collega Sjoerdsma heeft gemaakt. Daarom stel ik voor de zinsnede "en de publieke omroep te vragen dat ook te doen" uit het dictum van de motie te schrappen.

De voorzitter:
U wijzigt nu de motie. U schrapt "en de publieke omroep te vragen dat ook te doen".

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Dat schrap ik uit de tekst en daarmee neem ik aan dat het oordeel "ondersteuning beleid" wordt.

De voorzitter:
De gewijzigde motie-Kuzu (27925, nr. 557) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de zogenaamde "Islamitische Staat" niet te verenigen is met de Islam en een zeer ongepaste en misplaatste benaming is voor de contra productieve terroristische guerrilla in het Midden-Oosten;

constaterende dat landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Turkije deze terroristische organisatie inmiddels Daesh noemen, een Arabische afkorting voor Al Dawla al-Islamyia fil Iraq wa'al Sham;

constaterende dat dit een positieve invloed zal hebben op de beeldvorming over moslims die niets met deze terroristische organisatie te maken hebben en te maken willen hebben;

verzoekt de regering, de huidige terminologie zoals "Islamitische Staat", "IS", "ISIS" of "ISIL" voortaan in overheidscommunicatie Daesh te noemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 558, was nr. 557 (27925).

Minister Koenders:
In die zin is de motie dus overbodig. Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Minister Hennis-Plasschaert:
Voorzitter. De motie-Van Bommel op stuk nr. 547 gaat over berichten over burgerslachtoffers. Ik heb in het debat eerder deze week uitgebreid toegelicht hoe de targetingprocessen eruitzien en welke processen doorlopen worden na een bombardement. Ik heb de leden van de vakcommissie Buitenlandse Zaken uitgenodigd voor een bezoek aan het missiegebied, zodat zij daar ook helemaal in worden meegenomen. Derhalve acht ik deze motie overbodig, zelfs niet wenselijk. Ik ontraad de motie om die reden. Ik herhaal kort dat alle berichten worden onderzocht. Ik heb gemeld dat er in een voorkomend geval sprake zal zijn van een compensatieregeling. Als er sprake is van burgerslachtoffers door Nederlands optreden, wordt de Kamer daarover geïnformeerd, uiteraard na onderzoek. Wat we tot nu toe niet hebben gedaan en wat ik ook niet zou willen — dat heeft te maken met het dreigingsniveau en eventuele risico's die je daarmee over jezelf afroept — is het publiekelijk doen van uitlatingen over het aantal strijders dat is omgekomen bij bombardementen. We hebben geen body counts en geen boots on the ground. We kunnen dat niet letterlijk nagaan en kunnen het niet uitsplitsen per partner binnen de coalitie. Met andere woorden: dat deel van de motie acht ik niet haalbaar. Daarmee zou ik haar willen ontraden. Het antwoord op de vragen of alle berichten worden onderzocht, of er sprake is van een compensatieregeling en of de Kamer wordt meegenomen als wordt vastgesteld dat er burgerslachtoffers zijn gevallen na het uitvoeren van een bombardement door Nederlandse F-16's, is "ja".

De motie-Servaes/Eijsink op stuk nr. 550 gaat over het meer expliciet informeren over de gevolgen van een missie voor de krijgsmacht. We hebben daarover kort gesproken tijdens het debat eerder deze week. In deze motie wordt daarop nader ingegaan en wordt dat verder uitgewerkt. Ik denk dat ik deze motie moet zien als een verdere verbijzondering van mijn streven om zo transparant mogelijk te opereren en derhalve duidelijk te zijn over de impact van de missie op de bedrijfsvoering en de generieke geoefendheid en om die ook voor de Kamer veel inzichtelijker te maken. Ik begrijp die wens en heb die zelf eigenlijk ook wel. Intern kan er van alles en nog wat bekend zijn, maar het is ook goed als het naar buiten toe bekend is wat de impact van een missie is op de organisatie en wat dit doet met de bedrijfsvoering en de generieke geoefendheid. Ik wil het advies "oordeel Kamer" geven, maar ik vraag dan wel of ik "de specialistische functies" — dat vind ik een beetje een ingewikkelde term voor de krijgsmacht — kan lezen als "de individueel uitgezonden militairen en de individueel samengestelde eenheden". Dan kan ik de motie beter plaatsen.

De voorzitter:
Ik zie dat daarmee wordt ingestemd door de indieners.

Minister Hennis-Plasschaert:
Het oordeel over deze motie laat ik in dat geval aan de Kamer.

De motie-Knops c.s. op stuk nr. 553 gaat over een gezamenlijke inzet van de coalitie om te komen tot betere coördinatie en efficiëntere leverantie van wapens en andere benodigdheden voor de peshmerga in Irak. Ik heb in het debat al aangegeven dat dit niet alleen geldt voor de peshmerga, maar ook voor de Iraakse security forces. Ik heb toen ook al toegezegd dat de distributie van materieel en het uitgifteproces moeizaam verlopen en dat de coalitie daarvoor nu heel veel aandacht heeft. Dat moet in coalitieverband gebeuren, maar ook in overleg met de Iraki's. Met het oog op wat Nederland op dit moment aan materieel levert, als ik de motie zo mag lezen, moeten we wel enige realiteitszin hebben in het kader van wat de rol van Nederland in dezen precies betekent. Dus ja, we gaan ervoor pleiten. Ik heb dat in feite ook gezegd. We gaan er zeker aandacht voor vragen. Maar aangezien we zelf nauwelijks materieel leveren, zijn er ook wat andere landen die daarin het voortouw nemen. Ik zie de motie als ondersteuning van het beleid. We doen het en we blijven het doen, maar ik vraag wel om enige realiteitszin, want Nederland gaat het niet in zijn uppie organiseren.

De heer Knops (CDA):
Dat staat er ook niet. Daarom vraag ik de minister om een oordeel te geven over het dictum als zodanig. Dat is volgens mij volstrekt helder. Dat gaat over betere coördinatie en effectievere leveranties als gezamenlijke inzet van de coalitie.

Minister Hennis-Plasschaert:
Ik zei net dat ik de motie zie als ondersteuning van het beleid, maar ik wilde even aan verwachtingsmanagement doen. In de motie wordt alleen gewezen op de peshmerga, maar het uitgifteproces voor de Iraakse security forces is net zo problematisch.

De heer Knops (CDA):
Ik heb geen enkel probleem met een verruiming van het dictum, maar ik heb wel moeite met caveats. Daarom kan ik mij aansluiten bij de laatste opmerking van de minister hierover. Is het toegestaan om nog een vraag aan de minister van Defensie te stellen?

De voorzitter:
U hebt het woord. Een laatste vraag.

De heer Knops (CDA):
Ik heb de minister van Buitenlandse Zaken zojuist bevraagd op de uitspraken die de minister van Defensie voor de radio gedaan heeft. De minister van Buitenlandse Zaken zegt dat er eenheid van kabinetsbeleid is en dat er helemaal geen verschil van mening is. Ik heb heel nauw aangesloten bij de woorden die de minister van Defensie zelf uitsprak, maar ik kreeg vervolgens "ontraden" als oordeel. Neemt de minister de uitspraken van vanmiddag terug of hebben we die verkeerd begrepen? Ik heb ze echt letterlijk op papier staan.

De voorzitter:
Welke motie is dat?

Minister Hennis-Plasschaert:
Ik heb het interview zelf gegeven, dus het hoeft niet letterlijk te worden voorgelezen.

De heer Knops (CDA):
De minister van Buitenlandse Zaken maakte net zo'n beweging van: u zult de tekst wel hebben …

De voorzitter:
Als u mij nog even het nummer van de motie geeft …

De heer Knops (CDA):
Het is geen motie, voorzitter.

De voorzitter:
Oké, dan geef ik het woord aan de minister. Dan kan zij haar eigen woorden duiden.

Minister Hennis-Plasschaert:
Ik heb vanmiddag op BNR een interview van twintig minuten gegeven over de wereld, onder andere Rusland, maar ook de strijd tegen ISIS. Ik weet niet of de heer Knops tijd heeft gehad om de hele tien of twintig minuten af te luisteren, maar dan zal hij de nodige nuance hebben meegekregen. De vraag was waarom we niet gingen bombarderen, nu is vastgesteld, ook door de externe volkenrechtelijke adviseur, dat er sprake is van een mandaat. Daarop heb ik gezegd dat er vele overwegingen een rol spelen. Het sec vaststellen dat er nu sprake is van een volkenrechtelijk mandaat leidt niet automatisch tot het bombarderen door Nederlandse F-16's. Het gesprek ging vervolgens verder. Ik gaf nog meer zicht op de afwegingen waar het kabinet voor staat, zoals ook uiteengezet door mijn collega van Buitenlandse Zaken, tijdens het debat eerder deze week. Een voorbeeld van een vraag die je moet stellen is: als je ISIS hebt verdreven uit Syrië, wie komt er dan aan de macht? We zitten ook nog met iemand als Assad, die verantwoordelijk is voor grove mensenrechtenschendingen en vele doden. Dat zijn allemaal serieuze punten waar dit kabinet graag de tijd voor wil nemen. Dat heb ik vanmiddag ook gezegd. Toen werd mij de vraag gesteld of een breed gedragen politieke strategie een noodzakelijke voorwaarde is. Toen zei ik: nee, het is ook weer niet helemaal de andere kant op. Er zat voldoende nuance in die tien minuten om juist de eenheid van het kabinetsbeleid goed weer te geven.

De heer Knops (CDA):
Laten we positief eindigen. Ik ben buitengewoon ingenomen met de toelichting van de minister van Defensie en met haar uitspraken. Als ik moet kiezen tussen de twee uitspraken, die van de minister van Buitenlandse Zaken en die van de minister van Defensie, kies ik toch voor die van de minister van Defensie.

De voorzitter:
Daarmee is de cirkel dan weer rond, denk ik.

Minister Hennis-Plasschaert:
Het goede nieuws is dat de minister van Buitenlandse Zaken en ikzelf het geheel eens zijn. De heer Grashoff verdient nog een reactie …

De voorzitter:
Gaat u verder.

Minister Hennis-Plasschaert:
De heer Ten Broeke maakt een grapje, geloof ik.

De voorzitter:
Ja, dan raak je ook wel van je à propos.

Minister Hennis-Plasschaert:
Eerder deze week hebben wij gesproken over het monitoren van de mensenrechtenschendingen. Ik had de heer Grashoff toegezegd er vandaag kort op terug te komen. Ik zei al dat het allemaal fantastisch klinkt. Het landde op zichzelf goed bij mij, maar ik wilde wel even de haalbaarheidstoets eroverheen laten gaan. Daar zijn wij nog niet mee klaar, maar de eerste inventarisatie is dat het voorkomen van mensenrechtenschendingen vooropstaat. Alleen al daarom investeert Nederland in een training voor de bewustwording van die militairen. Binnen de coalitie, maar ook binnen de Nederlandse krijgsmacht, werd terecht opgemerkt dat in feite elke militair zijn eigen gedrag en dat van zijn collega's monitort.

Ook alle andere coalitiepartners besteden op dit moment in de training volop aandacht aan de naleving van het humanitaire oorlogsrecht. Dat gebeurt op een heel praktische wijze. Niet met colleges en lezingen, maar wel door scenariosessies waarbij onze trainers echt in gesprek gaan met de trainees. Het spreekt voor zich dat wij ook vanuit het kabinet, met name de collega van Buitenlandse Zaken, ikzelf en de collega voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, in onze contacten met de Iraakse autoriteiten spreken over de naleving van het humanitaire oorlogsrecht en het respecteren van de mensenrechten door de veiligheidstroepen en de milities. Dat gebeurt niet alleen door ons. Dat gebeurt natuurlijk ook in coalitieverband, in EU-verband, in VN-verband en ga zo maar door.

In theorie is het een heel mooi voorstel. Het probleem bij de haalbaarheid ervan is dat het Iraakse leger en de peshmerga nu al heel veel moeite hebben om voldoende militairen van voldoende kwaliteit te rekruteren. Wij hebben daarover eerder deze week ook kort gesproken. Intern is bij ons vanmiddag gezegd dat het juist nu prioriteit heeft om de rekruten die worden binnengehaald individueel te trainen op die bewustwording in plaats van het apart aanstellen van monitors. Dat is ook het gevoelen in de coalitie. Daarmee is de kous overigens nog niet helemaal af. Ik heb gezegd dat ik nu snel een quickscan zal doen van wat mogelijk is en wat de gedachten daarover zijn, maar ik heb ook gezegd dat ik hierop sowieso zal terugkomen in de eerstvolgende voortgangsrapportage. Dat zal ik dan ook doen. Dan zal ik dit al dan niet nader uitwerken en de heer Grashoff van een nadere toelichting voorzien.

Dan rest mij om, zeker als minister van Defensie, onze militairen heel veel succes te wensen en natuurlijk een behouden thuiskomst. De woorden van de heer Servaes spraken mij heel erg aan. Hij zei: het bestrijden van dit sinistere hyperextremisme is absolute noodzaak en heeft grote urgentie. Ik sluit mij daar van harte bij aan.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Hiermee is een einde gekomen aan de derde termijn in deze artikel 100-procedure. Wij stemmen hedenavond over de ingediende moties.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Bosma

Cao-onderhandelingen rijksoverheid

Cao-onderhandelingen rijksoverheid

Aan de orde is het VAO Cao-onderhandelingen rijksoverheid (AO d.d. 1/7).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de minister hartelijk welkom. Er zijn drie deelnemers van de zijde van de Kamer, van wie er twee iets gaan zeggen. De eerste spreker is de heer Slob van de fractie van de ChristenUnie. Hij heeft zoals iedereen twee minuten spreektijd.

De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. De ontstane impasse om te komen tot een cao voor overheidspersoneel zit mijn fractie, en zoals gisteren bleek, veel andere fracties hoog. Na jaren van nullijn verdienen leraren, politieagenten, militairen en ander overheidspersoneel een fatsoenlijke cao. Het kabinet heeft dat ook op Prinsjesdag en daarna beloofd. Vandaar mijn oproep aan het kabinet om daadwerkelijk in beweging te komen. Hoewel dit niet gebruikelijk is, vraagt deze situatie erom; vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de troonrede is aangegeven dat in 2015 na jaren van nullijn de inkomens van leraren, politieagenten, militairen en ander overheidspersoneel weer kunnen meestijgen met de loonontwikkeling in de markt;

overwegende dat we inmiddels bijna tien maanden verder zijn en de onderhandelingen over een cao zonder nullijn nog steeds in een grote impasse verkeren;

verzoekt het kabinet, zo spoedig mogelijk de onderhandelingen met de bonden te hervatten met als doel te komen tot cao's die van respect getuigen voor de betrokken ambtenaren én aansluiten bij de in de troonrede gedane belofte dat de nullijn gaat verdwijnen en de inkomens van leraren, politieagenten, militairen en anders overheidspersoneel weer gaan meestijgen met de loonontwikkeling in de markt;

verzoekt het kabinet tevens, uiterlijk voor 1 september 2015 de Kamer over de actuele stand van zaken te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Fokke, Van Raak, Schouw, Bisschop, Voortman en Thieme.

Zij krijgt nr. 23 (34000-XVIII).

De heer Van der Linde (VVD):
Voorzitter. De onderhandelingen voor een nieuwe cao liggen sinds april stil. Dat is buitengewoon spijtig. Een nieuwe cao is een kans om arbeidsvoorwaarden af te stemmen op de arbeidsmarkt van 2015 en hardwerkende ambtenaren zekerheid te bieden. Iedereen ziet graag dat de partijen weer snel aan tafel gaan, maar het past de Kamer niet om zich te bemoeien met cao-onderhandelingen. Onze grondwettelijke taak is wetgeving en controle. Je kunt geen controle uitoefenen als je jezelf eerst verantwoordelijk hebt gemaakt voor het onderhandelingsresultaat. Dat geldt voor de inhoud, dat geldt voor de timing, dat geldt voor alle aspecten van een onderhandelingsproces. Ook in praktische zin wil de VVD de minister niet voor de voeten lopen. Dat geldt voor al die aspecten.

Hoezeer de VVD ook hecht aan een spoedig resultaat, zij zal moties op dit punt dus niet steunen. De VVD wenst de partijen wijsheid en succes en ziet de resultaten graag te gepaster tijd langskomen.


Termijn antwoord

Minister Blok:
Voorzitter. Met de heer Slob en de andere indieners van de motie deel ik de ambitie om zo snel mogelijk tot een goede cao voor de rijksambtenaren te komen, inderdaad — en dat realiseer ik mij heel goed — omdat zij daar na zo lange tijd naar snakken en omdat ik het als werkgever ook van belang vind dat wij weer een nieuwe cao afsluiten. Het zal duidelijk zijn dat wij van beide kanten wensen hebben en dat wij het daarover uiteindelijk met elkaar eens zullen moeten worden om tot een cao te kunnen komen, maar ik wil graag zo snel mogelijk weer om de tafel gaan zitten. De heer Slob gaf in zijn betoog van vandaag en ook gisteren al aan dat hij een beetje worstelt. Aan de ene kant heeft hij zorgen over het cao-proces. Aan de andere kant is er de rol van de Kamer: niet aan tafel, niet meeonderhandelend, maar wel bezorgd. Ik vind dat hij die balanceeract ook wel in de tekst van zijn motie laat neerslaan. Zonder dat ik kan beloven dat ik opeens heel veel geld zal hebben, heb ik wel de ambitie om snel aan de tafel te gaan zitten. Ik ben ook graag bereid om de Kamer daarover te informeren. Per saldo laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Wij stemmen vandaag nog over deze motie.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Verpleeghuiszorg

Verpleeghuiszorg

Aan de orde is het VAO Verpleeghuiszorg (AO d.d. 30/06).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Mijnheer de staatssecretaris, van harte welkom; fijn dat u er weer bent. Aan dit debat nemen zes Kamerleden deel, van wie er drie het woord zullen voeren. De eerste is mevrouw Keijzer.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Voorzitter. In het algemeen overleg Verpleeghuiszorg heb ik de staatssecretaris gevraagd waarom hij de oplossing die hij bedacht heeft voor de zes hoogbejaarde bewoners van het mr L.E. Visserhuis in Den Haag niet van toepassing verklaart op die andere 1.994 hoogbejaarde bewoners van aanleunwoningen. Zij moeten nu kiezen: of ze gaan naar de gemeente, wetende dat de zorg minder wordt — dat kan niet anders als er zo bezuinigd wordt — of ze kiezen voor de Wet langdurige zorg, waardoor ze moeten verhuizen. De staatssecretaris begreep het niet of wilde het niet begrijpen; ik weet niet welke van de twee. Misschien zal vanavond blijken dat hij mijn verzoek, dat ik in een motie heb neergelegd, wel wil overnemen. De enige manier om daarover duidelijkheid te krijgen, is door de volgende motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er ongeveer 2.000 ouderen zijn die met een lage intramurale indicatie nu thuis zorg krijgen;

overwegende dat deze mensen voor 1 januari 2016 moeten kiezen voor zorg via de Wmo/Zvw of voor wonen in een intramurale instelling, waardoor zij gedwongen moeten verhuizen;

constaterende dat de staatssecretaris voor een specifieke groep van zes cliënten stelt dat, indien deze cliënten opteren voor intramurale opname, hij zal bezien hoe te bereiken dat cliënten niet hoeven te verhuizen en toch intramurale zorg kunnen ontvangen;

constaterende dat zorg zonder verblijf goedkoper is dan intramurale zorg en aansluit bij de gewenste richting van dit kabinet om ouderen langer thuis te laten wonen;

roept de regering op, dit ook voor de andere 1.994 hoogbejaarde ouderen zo te regelen en de Tweede Kamer hierover in de eerste week van september te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 154 (31765).

De heer Krol (50PLUS):
Voorzitter. Ik dien één motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg 150 hoogrisico-instellingen bezoekt;

overwegende dat er reeds 123 instellingen bezocht zijn;

overwegende dat een rapportage hierover pas is aangekondigd voor januari 2016;

overwegende dat voor genoemde instellingen verbeteringen zeer urgent zijn;

verzoekt de regering, ernaar te streven om deze rapportage uiterlijk op 1 november 2015 te leveren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 155 (31765).

Wij wachten even tot de staatssecretaris de moties heeft, zodat hij kan antwoorden. Staatssecretaris, mevrouw Agema wil nog even twee moties indienen. Wij willen het parlementaire jaar niet afsluiten zonder haar moties.

Mevrouw Agema (PVV):
Voorzitter. Dank u wel.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het hypocriet is dat de regering mooie sier wil maken met een intensivering van 100 miljoen euro in de verpleeghuiszorg, waar de voorbije jaren de Agemagelden werden geschrapt, de groeiruimte werd afgeknot en er nog een extra bezuiniging van 0,5 miljard euro op de contracteerruimte ingeboekt staat voor 2017;

verzoekt de regering, de extra bezuiniging "kern-AWBZ" van 0,5 miljard in 2017 te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 156 (31765).

Mevrouw Agema (PVV):
Mijn tweede motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de verblijfsrechten voor bewoners van zorginstellingen uit de Wlz zijn geschrapt, waar de regering deze nu juist had geïdentificeerd als het belangrijkste speerpunt om de kwaliteit van de verpleeghuiszorg te verbeteren;

verzoekt de regering, bewoners van zorginstellingen verblijfsrechten te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 157 (31765).

De voorzitter:
We gaan weer even pauzeren tot ook de laatste moties bij de staatssecretaris zijn gearriveerd. We gaan weer even pauzeren tot ook de laatste moties bij de staatssecretaris zijn gearriveerd.


Termijn antwoord

Staatssecretaris Van Rijn:
Voorzitter. In de motie op stuk nr. 154 van mevrouw Keijzer wordt de regering gevraagd, het ook voor de andere ongeveer 2.000 hoogbejaarde ouderen à la het mr. L.E. Visserhuis te regelen. Er zijn een paar dingen aan de hand. Het is niet zo dat er nu ongeveer 2.000 ouderen zijn die met een lage intramurale indicatie thuiszorg krijgen. Dat zijn er veel meer. Dit zijn een aantal ouderen die in aanleunwoningen wonen. Zoals bekend, heeft de Kamer bij amendement de wet gewijzigd die ouderen in staat stelde om te kiezen tussen intramurale zorg en het blijven wonen in het eigen huis. Als zij voor dat laatste zouden kiezen en dan later toch van die keuze terug zouden komen, zouden zij recht blijven houden op een plekje in de intramurale instelling. Hier was de vraag aan de orde welke zorg — zorg uit welk domein — ouderen krijgen als zij niet gaan verhuizen maar gewoon in een instelling blijven wonen. Dat was de discussie in het mr. L.E. Visserhuis. Ik heb toen een contact tot stand gebracht tussen de gemeente, de zorginstelling en zo nodig ook de zorgverzekeraar/het zorgkantoor om dit te regelen.

Als de Kamer andere rechten zou willen toekennen, vereist dat een wetswijziging. Dat zou betekenen dat we het budget van de gemeenten weer moeten overhevelen naar de Wet langdurige zorg, terwijl nu is gebleken dat het ook heel praktisch op te lossen is, zoals dat ook in het geval van het mr. L.E. Visserhuis naar verwachting opgelost zal worden. Ik wil de motie ontraden, maar wel met de toezegging dat ik met de betrokkenen, dus de VNG en de zorgverzekeraars, nog eens zal praten over praktische oplossingen voor dat soort situaties. Ik zal de Kamer daarover kunnen rapporteren bij de begrotingsbehandeling.

Mevrouw Keijzer (CDA):
In de motie staat gewoon wat de staatssecretaris zelf in zijn brief heeft geschreven. Los van alles wat hij nu net over de juridische aspecten heeft gezegd, moet hij met het zorgkantoor contact opnemen over het beleid dat als ouderen kiezen voor intramurale zorg, ze niet hoeven te verhuizen maar in een aanleunwoning kunnen blijven. Ik heb de staatssecretaris gecomplimenteerd voor de oplossing voor deze zes bewoners van de aanleunwoningen van het mr. L.E. Visserhuis. Het enige wat ik vraag, is om voor die andere 1.994 mensen hetzelfde te doen. Dit is gewoon een getal uit de brieven van de staatssecretaris. Het kan niet dat er verschil gemaakt wordt tussen ouderen die in dezelfde positie zitten.

Staatssecretaris Van Rijn:
Dit gaat over een situatie waarin mensen ervoor kiezen om nog geen gebruik te maken van een intramurale indicatie en thuis te blijven wonen. Vervolgens gaat het om de vraag uit welk domein je de zorg thuis geleverd krijgt. Dat kan vanuit de instelling zijn, als die gecontracteerd is, of vanuit een ander domein. In het geval van de brief is dat tussen partijen geregeld. Als je de wetten zou willen veranderen waarmee dat recht wordt toegekend, ga je in tegen het amendement dat mevrouw Keijzer zelf ook heeft gesteund. We zoeken naar praktische oplossingen. Die zijn ook mogelijk. Ik heb mij bereid verklaard om met partijen te bekijken of die praktische oplossingen overal op deze manier mogelijk zijn. Maar wat mevrouw Keijzer voorstelt, is een ander recht toekennen dan dat in de wet staat. Dat kunnen we niet zomaar doen. We moeten naar praktische oplossingen zoeken. Ik blijf dus bij mijn oordeel.

De voorzitter:
Mevrouw Keijzer, heel kort.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Ik houd het heel kort, voorzitter. Dit gaat niet over een ander recht toekennen. Het gaat over de oplossing die deze staatssecretaris zelf naar de Kamer heeft gestuurd. Hij heeft zelf geschreven: mijnheer/mevrouw, als u in aanmerking wilt komen voor intramurale zorg, ga ik samen met zorgkantoren bekijken hoe u toch kunt blijven wonen in uw aanleunwoning. Die oplossing heeft de staatssecretaris zelf bedacht voor deze zes bewoners van het mr L.E. Visserhuis. Ik vraag hem om hetzelfde te doen voor al die anderen. Het gaat niet om andere rechten of wat dan ook. Het gaat erom dat de staatssecretaris zijn eigen oplossing laat gelden voor al deze ouderen.

Staatssecretaris Van Rijn:
Dat zijn praktische oplossingen die in het veld zijn gevonden en kunnen worden gevonden. Ik heb al toegezegd dat ik met partijen wil bevorderen dat zulke oplossingen overal op die manier kunnen worden gevonden. Het zal niet voor iedereen hetzelfde zijn. Niet iedereen zit in dezelfde situatie. Ik blijf dus bij mijn oordeel.

De heer Potters (VVD):
Ik ben blij met deze toezegging. Er moet gewoon maatwerk plaatsvinden. Maar in de motie op stuk nr. 154 staat een overweging. Ik citeer haar even: "overwegende dat deze mensen voor 1 januari 2016 moeten kiezen voor zorg via de Wmo/ZVW óf te gaan wonen in een intramurale instelling waardoor zij gedwongen moeten verhuizen." Die overweging klopt toch niet? Die is toch in strijd met wat we hebben afgesproken in de wet?

Staatssecretaris Van Rijn:
Daar heeft de heer Potters gelijk in. Het amendement leidt er juist toe dat, als mensen geen gebruik willen maken van de mogelijkheid om te wonen in een intramurale instelling en in een andere woning willen blijven wonen, zij gewoon in die woning kunnen blijven wonen. Dan kunnen zij later, als zij dat willen, gebruikmaken van het recht om toch nog naar een instelling te gaan.

Mevrouw Leijten (SP):
Ik heb een vraag over die overweging. Ik hoor net geruchten dat bewoners die onder dit overgangsrecht vallen wel binnenkort een brief krijgen waarin die keuze wordt voorgelegd, alsof ze per 1 januari 2016 moeten kiezen. Die brief wordt toch hopelijk niet verstuurd? Of gaat die brief wel uit?

Staatssecretaris Van Rijn:
Dat is allang aan de gang op basis van het amendement dat de Kamer zelf heeft aangenomen. Die mensen moeten niet kiezen of zij wel of niet gaan verhuizen. Die mensen hebben een indicatie. Zij moeten aangeven of zij gebruikmaken van die indicatie voor intramurale zorg of dat zij in de thuissituatie willen blijven wonen. Als je er nu voor kiest om thuis te blijven wonen, verlies je niet het recht om in een intramurale instelling te gaan wonen op het moment dat je dat wilt.

De voorzitter:
Prima. We gaan naar de motie-Krol op stuk nr. 155.

Staatssecretaris Van Rijn:
In de motie-Krol op stuk nr. 155 wordt de regering verzocht om eerder te rapporteren over de inspecties die zijn geweest bij de instellingen. Ik dacht dat ik in het debat al had gezegd dat ik mijn best zou doen om te bekijken of er op basis van de al verrichte inspecties eerder een rapportage zou kunnen plaatsvinden. Ik dacht dat ik ook had gezegd dat ik zal bekijken of ik dat ter gelegenheid van de begrotingsbehandeling al kan doen. Ik heb op dit punt dus al een toezegging gedaan. Om die reden acht ik de motie overbodig.

De voorzitter:
U ontraadt dus de motie.

Staatssecretaris Van Rijn:
Ik ontraad deze motie.

De voorzitter:
Dan komen we bij de motie-Agema op stuk nr. 156.

Staatssecretaris Van Rijn:
In de motie op stuk nr. 156 wordt de regering hypocrisie verweten op basis van een intensivering van 100 miljoen euro. Daar was toen nog geen enkele duidelijkheid over. Dat heeft alleen in de krant gestaan. In deze motie worden wij verzocht om een extra bezuiniging van 0,5 miljard in 2017 te schrappen. Ik constateer dat deze motie in ieder geval op dit moment niet van voldoende dekking is voorzien. Om die reden wil ik haar ontraden.

Ik kom op de motie-Agema op stuk nr. 157. Daarin wordt de regering verzocht om bewoners van zorginstellingen verblijfsrechten te geven. Wij hebben daar al zeer regelmatig over gesproken. Het gaat hierbij niet om een discussie over de verblijfsrechten, maar om een discussie over de vraag op welk niveau van regelgeving dit is geregeld. Dat gebeurt niet in een wet, want de Kamer heeft gevraagd om dat bij AMvB te doen. We hebben er al over gesproken. Om die reden wil ik de motie ontraden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Straks stemmen we over de vier ingediende moties.

Voortgang trekkingsrecht pgb

Voortgang trekkingsrecht pgb

Aan de orde is het VAO Voortgang trekkingsrecht pgb (AO d.d. 1/7).


Termijn inbreng

Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de SVB zijn excuses aanbood voor de ontstane situatie met betrekking tot de uitbetaling van salarissen en declaraties in het kader van het pgb-trekkingsrecht;

constaterende dat de rechter in een door een gedupeerde hulpverleenster aangespannen zaak heeft besloten dat zij volgens de wet recht heeft op een schadevergoeding, maar dat de SVB tegen deze uitspraak in hoger beroep gaat;

van mening dat dit hoger beroep de mogelijkheid van een schadevergoeding compliceert;

verzoekt de regering, aan de SVB de aanwijzing te geven niet tegen de uitspraak van de rechter in hoger beroep te gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 186 (25657).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er grote problemen zijn ontstaan bij de uitbetaling van vaste pgb-salarissen en ingediende declaraties, waardoor mensen in de financiële problemen terechtkomen;

constaterende dat conform artikel 7:625 BW een vergoeding moet worden gegeven bij te late uitbetaling van salaris;

verzoekt de regering, te regelen dat deze wettelijke vergoeding wordt verstrekt aan eenieder die door toedoen van de SVB te laat salaris heeft ontvangen;

verzoekt de regering voorts om na de zomer een schadevergoedingsregeling klaar te hebben voor andere betrokkenen die materiële schade hebben gemaakt door de te late uitbetaling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 187 (25657).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er grote problemen zijn ontstaan in de uitbetaling van pgb-salarissen en ingediende declaraties, waardoor veel mensen in de financiële problemen terechtkomen;

constaterende dat de verwachting is dat de situatie pas rond 1 januari 2016 is gestabiliseerd;

verzoekt de regering, met een tussenoplossing te komen waarbij budgethouders, indien zij dat willen, het beheer van het budget tijdelijk in eigen hand krijgen en/of gemeenten de mogelijkheid te geven om de pgb's tijdelijk zelf uit te betalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 188 (25657).

De heer Otwin van Dijk (PvdA):
Voorzitter. Ik heb één motie, die ik mede namens de heer Potters indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het noodzakelijk is om te komen tot een solide pgb met vereenvoudiging voor budgethouder en zorgverlener;

overwegende, dat Per Saldo en leder(in) goede voorstellen doen waarbij:
1. de budgethouder eigen regie houdt over het pgb;
2. er een toegangsgesprek tussen budgethouder en budgetverstrekker over het persoonlijk plan en een integraal budgetplan plaatsvindt;
3. er vooraf controle op rechtmatige zorg plaatsvindt;
4. het financiële risico voor budgethouders beperkt wordt door het budget niet op eigen rekening te ontvangen;
5. flexibiliteit mogelijk is in vorm, functie en tijd;
6. de administratieve lasten voor alle betrokkenen worden verlicht;

verzoekt de regering, in overleg met onder meer Per Saldo en leder(in) in het kader van het ontwikkelen van het herstelplan te komen tot een solide pgb met vereenvoudiging voor budgethouder en zorgverlener waarbij bovenstaande voorstellen van Per Saldo betrokken worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Otwin van Dijk en Potters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 189 (25657).

De heer Krol (50PLUS):
Voorzitter. Ik heb twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vele zorgverleners en pgb-budgethouders buiten hun schuld financiële schade hebben geleden door de onzorgvuldige invoer van trekkingsrechten;

constaterende dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat er een compensatieregeling voor budgethouders en zorgverleners komt;

verzoekt de regering, de Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren;

verzoekt de regering tevens, de regeling gereed te hebben voor 1 oktober 2015,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 190 (25657).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de meerkosten voor gemeenten mogelijk veel hoger zijn dan eerder geraamd;

overwegende dat in de Voorjaarsnota een bedrag van 20 miljoen is gereserveerd;

verzoekt de regering, het onderzoek naar de meerkosten voor gemeenten bij de voortgangsrapportage in september naar de Kamer te sturen;

verzoekt de regering tevens om in het geval van overschrijding aan te geven hoe en waar dit bedrag in de begroting wordt verwerkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 191 (25657).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
voorzitter. Ik heb drie moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door toedoen van de situatie bij de Sociale Verzekeringsbank duizenden zorgverleners te laat hun salaris hebben gekregen;

constaterende dat deze zorgverleners recht hebben op een schadevergoeding;

van mening dat het zowel voor de SVB als voor de zorgverleners niet wenselijk is dat zij in een slepend juridisch proces terechtkomen;

verzoekt de regering, de SVB op te dragen niet in beroep te gaan tegen de uitspraak van de rechter en de opgelegde schadevergoeding gewoon te betalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Dik-Faber en Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 192 (25657).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een deel van de huidige problemen rond het trekkingsrecht pgb zijn ontstaan door aanvullende eisen die gemeenten stellen aan de verantwoording;

van mening dat alles gedaan moet worden om ook al voor 2016 het proces van betalen zo eenvoudig mogelijk te maken;

verzoekt de regering, te inventariseren welke aanvullende eisen van gemeenten leiden tot onnodige bureaucratie en onduidelijkheid, en hierover met gemeenten in gesprek te gaan om deze zo spoedig mogelijk weg te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Krol en Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 193 (25657).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Tot slot een motie waarover ik binnen team GroenLinks wat discussie had, namelijk over de vraag of datgene waarom in de motie wordt gevraagd, wel of niet was toegezegd. Mocht het zijn toegezegd, dan ben ik gaarne bereid om de motie in te trekken. Maar dat hoor ik dan wel.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er deze zomer gewerkt wordt aan een compensatieregeling voor zorgverleners en budgethouders die materieel nadeel hebben ondervonden door de problemen bij de invoering van het trekkingsrecht voor het pgb;

van mening dat, wanneer mensen door de late betaling door de SVB extra kosten hebben moeten maken, zij daarvoor gecompenseerd dienen te worden;

verzoekt de regering, met een passende compensatieregeling te komen en de Kamer en gedupeerden daar uiterlijk 1 september duidelijkheid over te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Dik-Faber, Agema en Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 194 (25657).

De heer Potters (VVD):
Voorzitter. Ik dien één motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij fraude door pgb-bemiddelingsbureaus misbruik wordt gemaakt van kwetsbare mensen, die door slechte zorg en diefstal van budgetten dubbel worden gedupeerd;

constaterende dat bij fraude door pgb-bemiddelingsbureaus publieke middelen worden gestolen, waardoor de acceptatie van het pgb als middel om zelf je zorg te organiseren onder druk staat;

van mening zijnde dat de zorg voor de cliënt moet worden gegarandeerd en dat de daders moeten worden opgespoord, vervolgd en bij veroordeling op een zwarte lijst moeten worden geplaatst;

verzoekt de regering, de opsporing van fraude door pgb-bemiddelingsbureaus waar nodig te intensiveren, de zorg voor de cliënt die het slachtoffer is van fraude, te garanderen en de Kamer voor het einde van het jaar een voorstel te doen toekomen waarin samen met de sector is uitgewerkt hoe een zwarte lijst voor frauderende pgb-bemiddelingsbureaus kan worden gerealiseerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Potters en Otwin van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 195 (25657).

De voorzitter:
Er is nog een vraag van mevrouw Leijten. Een korte vraag, graag.

Mevrouw Leijten (SP):
De motie gaat over gedupeerden van fraude met het pgb. De VVD en de SP hebben in het fraudedebat aan de staatssecretaris gevraagd om te organiseren dat budgethouders niet worden aangeslagen voor die fraude als zij zelf slachtoffer zijn. Dat is nog steeds niet uitgewerkt en geregeld. Wat vindt de heer Potters daarvan?

De heer Potters (VVD):
Laat ik vooropstellen dat budgethouders nooit het slachtoffer moeten worden van fraude waar zij zelf totaal niet verantwoordelijk voor zijn. Dat is ook de strekking van deze motie. Ik kan mij ook voorstellen dat dit niet in alle gevallen opgaat: ben je voldoende achtzaam geweest en heb je goed opgelet? Daar waar echt sprake is van totaal niet-verwijtbare fraude, moet je het echter niet bij de budgethouder neerleggen. Ik weet dat u die vragen hebt gesteld en het is logisch dat daar snel antwoord op komt.

Mevrouw Leijten (SP):
Het zijn niet alleen vragen van de SP-fractie. Het was ook een harde eis van de VVD-fractie in dat debat dat de staatssecretaris zou organiseren dat het mogelijk wordt om het budget te verhalen op degene die gefraudeerd heeft. Nu kan dat alleen op de budgethouder. De staatssecretaris heeft toegezegd om dat uit te zoeken en daarop terug te komen. Het is nu een half jaar geleden. Vindt de VVD niet dat dit te lang duurt?

De heer Potters (VVD):
Volgens mij hebben wij allebei hetzelfde gevoel van urgentie: dit moet snel aangepakt worden. Dat is ook de reden voor deze motie. Laten we het zo afspreken dat we deze vraag nog bij de staatssecretaris neerleggen. Als deze zwarte lijst er komt — daar ga ik van uit — zijn deze vragen ook in afdoende mate beantwoord.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb één motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de loop van dit jaar tienduizenden herindicaties door de SVB moeten worden verwerkt;

overwegende dat wanneer niet tijdig op de herindicaties geanticipeerd wordt, de SVB een nieuwe "prop" in het systeem te verwerken krijgt;

van mening dat het de vraag is, gezien de aard van de beperking of de chronische ziekte die mensen hebben, of alle herindicaties voor 1 januari aanstaande noodzakelijk zijn;

verzoekt de regering, de mogelijkheid te creëren voor het continueren van indicaties tot het moment dat er een nieuw indicatiebesluit of toekenningsbesluit wordt vastgesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dik-Faber en Pia Dijkstra. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 196 (25657).

Mevrouw Keijzer (CDA):
De herindicaties zijn het gevolg van de Wet maatschappelijke ondersteuning. De fracties van de ChristenUnie en D66 hebben die wet gesteund. Mag ik er nu van uitgaan dat de fractie van de ChristenUnie het met het CDA eens is dat het allemaal veel te snel is gegaan?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Nee, dat mag de CDA-fractie niet. We hebben dit jarenlang voorbereid. Wethouders, ook CDA-wethouders, stonden te popelen om dit in te voeren. Gemeenten waren er klaar voor. We zien nu dat het op onderdelen reparatie behoeft, onder andere door de problemen die bij de SVB zijn ontstaan. Dat konden we niet voorzien op het moment dat de Wmo werd vastgesteld. Ik sluit daar mijn ogen niet voor. Als dat aan de hand is, vind ik dat we met een pragmatische oplossing moeten komen. Daarvoor wordt in deze motie een goed voorstel gedaan.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Termijn antwoord

Staatssecretaris Van Rijn:
Voorzitter. In de motie op stuk nr. 186 wordt de regering verzocht, de Sociale Verzekeringsbank de aanwijzing te geven om niet tegen de uitspraak van de rechter in hoger beroep te gaan. Daarover hebben wij tijdens het debat ook al gesproken. Ik heb erop gewezen dat het volgens de Kaderwet zbo's niet passend is als wij treden in een individuele beslissing van een zelfstandig bestuursorgaan. Om die reden ontraad ik de motie.

In de motie op stuk nr. 187 wordt de regering verzocht, na de zomer een schadevergoedingsregeling klaar te hebben. In die motie staat ook dat die regeling gebaseerd moet zijn op artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek. In het debat heb ik betoogd dat het niet goed zou zijn om een uitspraak die gebaseerd is op één specifieke situatie, tot de maat der dingen te verklaren in de schaderegeling die wij aan het ontwerpen zijn. Om die reden ontraad ik deze motie.

In de motie op stuk nr. 188 wordt de regering gevraagd, met een tussenoplossing te komen waarbij budgethouders het beheer van het budget hebben of de gemeente de mogelijkheid heeft het geld tijdelijk zelf uit te betalen. Ik heb in het debat betoogd dat ik opensta voor elke oplossing die helpt bij het verder verbeteren van de stabiliteit en de uitvoerbaarheid van de betalingen. Ik denk niet dat het verstandig is om weer een tussenoplossing te creëren, die weer een extra schakel zal vormen. Ik sluit niet uit dat in overleg met gemeenten allerlei oplossingen aan de orde zullen komen, maar het lijkt mij niet goed om een extra tussenschakel te creëren. Daarom ontraad ik de motie.

Ik kom op de motie op stuk nr. 189. Daarin wordt de regering verzocht, in overleg met Per Saldo en Ieder(in) in het kader van het ontwikkelen van het herstelplan te komen tot een solide pgb en daarbij de voorstellen van Per Saldo te betrekken. Ik heb in het debat gezegd dat het bij alle voorstellen die wij zullen gaan ontwikkelen, verstandig is om te bekijken of ze bijdragen aan de vereenvoudiging. Daarbij moeten ze wel getoetst worden op rechtmatigheid en uitvoerbaarheid, en moeten ze de betalingen niet in gevaar brengen. Ik heb ook gezegd dat ik de voorstellen van Per Saldo heel interessant en waardevol vind, zeker in het licht van de bijdrage aan de vereenvoudigingen. Onder de conditie dat wij die voorstellen op dezelfde manier kunnen toetsen op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid, en dat ze de betalingen niet in gevaar brengen, wil ik deze voorstellen van Per Saldo hier graag bij betrekken. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.

De motie op stuk nr. 190 is van de heer Krol. Daarin wordt de regering verzocht, de regeling gereed te hebben voor 1 oktober 2015. Ik heb in het debat toegezegd dat ik de Kamer de contouren van de regeling medio september zal sturen. De Kamer heeft er behoefte aan om dan ook nog te discussiëren over de vraag of die regeling wel voldoet aan de eisen die de Kamer daaraan stelt. Daar wil ik me graag aan houden. Om die reden ontraad ik deze motie.

Mevrouw Leijten (SP):
Het gaat weer zoals we het kennen van deze staatssecretaris; hij beweegt weer geen millimeter. Is het nou echt niet mogelijk om die schadevergoedingsregeling veel eerder in werking te laten treden? We zijn nu zes maanden verder. Na de zomer zijn er "contouren". Dan zijn we acht maanden verder. Voordat we het in werking laten treden, zijn we dan tien of elf maanden verder. Ik schaam me daarvoor kapot en de staatssecretaris zou dat ook moeten doen. Ik verzoek hier de staatssecretaris dus om gewoon wel te vervroegen.

Staatssecretaris Van Rijn:
Ik ben heel hard bezig om die schaderegeling te ontwerpen. Daarbij voelen wij heel veel urgentie, want ik ben het met mevrouw Leijten eens dat er zo goed mogelijk en zo vroeg mogelijk schade kan worden vergoed. Dit moet echter ook zorgvuldig gebeuren. Mevrouw Leijten kent de geschiedenis van allerlei schaderegelingen. Hierbij zijn de nodige afwegingen te maken, ook in juridische zin. De schaderegeling moet laagdrempelig zijn en zij moet werken. Zij moet ook juridisch goed in elkaar zitten. Daar is enige tijd voor nodig. Ik heb daarbij de nodige haast; dat ben ik ook met mevrouw Leijten eens. Ik moet dat met de nodige urgentie doen. Ik heb liever eerder dan later zo'n regeling, maar ik wil dit echt heel zorgvuldig blijven doen.

Mevrouw Leijten (SP):
Halverwege februari zei de staatssecretaris: de motie van mevrouw Leijten over een schadevergoedingsregeling is niet nodig, want ik kom met een goede regeling. We zijn inmiddels vier maanden verder. De staatssecretaris gaat nu nog twee maanden broeden op een contourenregeling. Dan pas gaan we mogelijk iets doen. Ik vind het echt om je kapot te schamen.

Staatssecretaris Van Rijn:
Ik probeer zo snel mogelijk tot een regeling te komen die zorgvuldig tot stand is gekomen en waar mensen op een goede manier een beroep op kunnen doen. Volgens mij is het verstandig om die zorgvuldigheid in acht te nemen, zeker bij dit type regelingen.

Ik kom op de motie op stuk nr. 191 van de heer Krol. Die motie gaat over de meerkosten van gemeenten. Wij worden daarin verzocht om bij overschrijding aan te geven hoe dat in de begroting wordt verwerkt en om de Kamer daarover in de voortgangsrapportage in september te informeren. Dat is echt te vroeg. Ik ben samen met de VNG bezig met de vormgeving van dat onderzoek. Die aanpak staat. De Kamer krijgt te zijner tijd, als dat onderzoek is afgerond en als daar meerkosten voor nodig zijn, door de voordeur nog voorstellen voor. Dat kan bij de begrotingsbehandeling zijn of anderszins. Om die reden ontraad ik de motie.

In de motie-Voortman c.s. op stuk nr. 192 wordt de regering gevraagd om de Sociale Verzekeringsbank te verzoeken niet in beroep te gaan. Ik heb daar net bij de andere motie al het nodige over gezegd. In het dictum van de motie staat dat de SVB moet worden opgedragen om de opgelegde schadevergoeding gewoon te betalen. De Sociale Verzekeringsbank heeft dat inmiddels gedaan. Zoals de Kamer weet is het hoger beroep ook om een andere reden ingesteld, namelijk vanwege de kwestie of het juridisch zo is dat de Sociale Verzekeringsbank als werkgever moet worden gezien. Dat is iets anders dan het niet betalen van de schadevergoeding.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dat stukje zou ik kunnen schrappen. Het gaat ook om de vraag waar die verdere juridisering toe leidt. In reactie op de motie van de heer Krol gaf de staatssecretaris net ook aan dat hij de SVB dit helemaal niet kan opdragen. Als ik het stukje over de opgelegde schadevergoeding schrap en in de motie zet dat de regering de SVB dringend verzoekt om niet in beroep te gaan, verandert dat dan het oordeel van de staatssecretaris?

Staatssecretaris Van Rijn:
Nee, volgens de regels die wij hebben met betrekking tot zbo's is het niet passend als wij invloed uitoefenen op de individuele beslissingen daarvan. Daar is bij andere gelegenheden met betrekking tot andere bestuursorganen uitgebreid over gesproken. Ik handhaaf dus mijn oordeel over de motie.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Juist daarom stel ik voor om dat af te zwakken. De staatssecretaris heeft sowieso toch wel enige invloed op een zbo, op de Sociale Verzekeringsbank. Zo'n zbo is niet helemaal onafhankelijk. Ik vind dat de staatssecretaris zich er te gemakkelijk vanaf maakt. De Algemene Rekenkamer concludeerde ook dat de Sociale Verzekeringsbank wel degelijk wordt aangestuurd door ministeries. Dan moet het toch ook mogelijk zijn om invloed uit te oefenen.

Staatssecretaris Van Rijn:
Zeker, maar niet ten aanzien van individuele beslissingen. Die schadevergoeding is al uitgekeerd, maar los van de materiële kant kan de Sociale Verzekeringsbank redenen hebben om onderdelen van die uitspraak juridisch te toetsen, bijvoorbeeld als het gaat om de vraag of de Sociale Verzekeringsbank in alle gevallen wel als werkgever kan worden gezien. Ik denk dat het heel belangrijk is, ook voor de budgethouders, om daar een uitspraak over te krijgen.

De voorzitter:
Ik neem aan dat u de motie ontraadt.

Staatssecretaris Van Rijn:
Jazeker. Ik kom op de motie-Voortman c.s. op stuk nr. 193. Daarin wordt de regering gevraagd te inventariseren welke aanvullende eisen van gemeenten leiden tot onnodige bureaucratie en onduidelijkheid en om daarover met gemeenten in gesprek te gaan om deze zo spoedig mogelijk weg te nemen. Ik heb in mijn bijdrage aan het debat gezegd dat het heel belangrijk is om alles te inventariseren wat nodig is om tot een vereenvoudigde uitvoering en regeling te komen. Daar kunnen ook eisen van gemeenten bij horen. Als die tot onnodige bureaucratie, onduidelijkheid en problemen in de uitvoering leiden, dan is het heel verstandig om daarover met de gemeente in gesprek te gaan. Ik beschouw deze motie dan ook als ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel daarover aan de Kamer.

Ik kom op de motie-Voortman c.s. op stuk nr. 194. Mijn reactie daarop is vergelijkbaar met de reactie die ik zojuist heb gegeven in de discussie met de heer Krol. Ik wil de Kamer in september duidelijkheid geven over de contouren van de regeling. Ik wil een en ander zorgvuldig voorbereiden zodat de uitvoering ook goed loopt. Om die reden ontraad ik deze motie.

De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Keijzer. Zij staat niet ingeschreven voor dit debat, maar het woord is aan haar.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Zo zijn we ook wel weer.

Mevrouw Keijzer (CDA):
Dat weet ik. Dank u wel.

Ik ben hier een beetje verbaasd over. Ik hoorde de staatssecretaris net zeggen dat in die zaak in Friesland de schadevergoeding is uitbetaald. In dat vonnis stond dat 25% van het bedrag moest worden uitgekeerd. Het is dus eigenlijk zo simpel als het maar kan. Er wordt hoger beroep aangetekend vanwege de juridische vraag of de Sociale Verzekeringsbank werkgever is. De schadevergoeding is uitbetaald, dus volgens mij kun je morgen die rekensom maken op het ministerie.

Staatssecretaris Van Rijn:
Nee, want het gaat niet om die rekensom, maar om de vraag of een uitspraak die in een individueel geval gedaan is en tot een conclusie leidt, de maat der dingen moet zijn voor de schaderegeling die we voor iedereen moeten maken, of je nu een salaris hebt of niet. Het is van belang om daar een specifieke schaderegeling voor te maken, die niet gebaseerd is op een uitspraak in specifieke omstandigheden, maar die een algemene werking heeft. Dat vereist toch een andere afweging.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 195.

Staatssecretaris Van Rijn:
In de motie op stuk nr. 195, ingediend door de heren Potters en Van Dijk, wordt de regering verzocht de opsporing van fraude door pgb-bemiddelingsbureaus waar nodig te intensiveren en samen met de sector te bekijken hoe een zwarte lijst voor frauderende pgb-bemiddelingsbureaus kan worden gerealiseerd. Ik ben blij dat in het dictum de zinsnede "samen met de sector" is toegevoegd, want zoals men weet, is het voor de overheid wellicht ingewikkeld om tot een dergelijke zwarte lijst te komen, ook gelet op de regelgeving rond privacy. In andere sectoren zien wij al dat samen met de sector of door de sector zelf een dergelijk instrument is ontwikkeld. Dit is een interessant idee. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.

In de motie op stuk nr. 196, ingediend door mevrouw Dik-Faber en mevrouw Dijkstra, wordt de regering verzocht de mogelijkheid te creëren voor het continueren van indicaties tot het moment dat er een nieuw indicatiebesluit of toekenningsbesluit wordt vastgesteld. Ik denk dat het, zoals mevrouw Dik-Faber stelde, met het oog op een goede uitvoering erg belangrijk is dat wij niet onnodig een prop krijgen in het systeem, wat de uitbetaling weer zou kunnen bemoeilijken. Het idee om in ieder geval de mogelijkheid te hebben om de indicaties te continueren op het moment dat nog niet tot herindicatie is overgaan, wil ik wel uitwerken. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Vandaag nog zullen wij stemmen over de elf moties.

Bekostiging wijkverpleging 2016/Inkoop thuiszorg

Bekostiging wijkverpleging 2016/Inkoop thuiszorg

Aan de orde is het VAO Bekostiging wijkverpleging 2016/Inkoop thuiszorg (AO d.d. 01/07).


Termijn inbreng

Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter. Ik dien de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de staatssecretaris voornemens is de inkoop van wijkverpleging bij representatie per 2016 te laten vervallen;

constaterende dat het laten vervallen van representatie grote onzekerheid voor zorgaanbieders, wijkverpleegkundigen en cliënten met zich meebrengt en tot grote bureaucratie kan leiden;

van mening dat het verstandig is om in 2016 als overgangsjaar stabiliteit in de inkoop te creëren;

verzoekt de regering, het representatiemodel voor de inkoop van wijkverpleging te behouden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Leijten en Bruins Slot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 628 (29689).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Achmea een aanbesteding is gestart in Utrecht, Zwolle en Hardenberg voor een pilot in de wijkverpleging waarin per wijk uiteindelijk één zorgaanbieder de wijkverpleging mag bieden;

constaterende dat in de vereisten staat dat een zorgaanbieder alle leveringsvormen moet bieden om de aanbesteding te kunnen winnen en dat dit voor kleine aanbieders of zzp'ers een onmogelijke eis is;

van mening dat door deze pilot vele patiënten hun vaste wijkverpleegkundige kunnen verliezen, of moeten overstappen naar een andere zorgverzekeraar;

van mening dat in deze pilot de inkoopmacht volledig doorslaat en niet inzichtelijk gemaakt kan worden of er voor een aanbieder gekozen wordt om de kwaliteit of om de prijs;

constaterende dat als de pilot mislukt de hele situatie in de wijken overhoop is gehaald en moeilijk weer in de oude situatie is te herstellen, simpelweg omdat niet gecontracteerde aanbieders zullen verdwijnen;

verzoekt de regering, met een beroep op de continuïteit van de zorgverlening, per direct de aanbesteding van de Achmea-pilot stop te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 629 (29689).

Mevrouw Leijten (SP):
Dan dien ik nog een motie in over een punt waarover wij niet voldoende helderheid gekregen hebben tijdens het debat. Het kan zijn dat de motie overbodig is, maar in dat geval trek ik haar met alle liefde weer in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor een indicatie wijkverpleging een zorgplan nodig is en dat zorgverzekeraars aangeven dat daar procentueel van kan worden afgeweken als de zorgbehoefte (tijdelijk) verandert;

constaterende dat het kan gebeuren dat de zorgbehoefte zo onvoorspelbaar is dat een "stabiel" zorgplan onmogelijk op te stellen is;

verzoekt de regering, het mogelijk te maken dat een flexibel zorgplan kan worden afgesproken, zodat voorkomen wordt dat iemand of geen indicatie kan krijgen of dat er permanente herindicatie moet plaatsvinden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 630 (29689).

Mevrouw Agema (PVV):
Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de wijkverpleging per 1 januari 2015 is overgeheveld naar de zorgverzekeringswet en daar op dit moment wordt bekostigd op basis van veertien productgroepen met verschillende tarieven en variabele doorlooptijden welke door aanbieders veelvuldig opgeknipt worden in de uitvoering;

constaterende dat dit een enorme bureaucratie tot gevolg heeft dat zorggeld en zorgtijd opslokt;

constaterende dat de bezuiniging van 400 miljoen euro in 2015 (10% van het budget) daardoor niet wordt bereikt door anders te werken maar door het schrappen van zorg;

verzoekt de regering, de NZa opdracht te geven de wijkverpleging en wijkziekenverzorging per 1 januari 2016 te bekostigen middels één product voor één tarief met één standaard doorlooptijd, (dat tevens als controlemechanisme dient), met andere woorden, met één vast budget per patiënt waardoor de administratieve last bijna geheel wegvalt en de bezuinigingen wel behaald kunnen worden door anders te werken en patiënten niet hun zorg hoeven kwijt te raken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 631 (29689).

De motie was wel wat onverstaanbaar, mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV):
Het moest snel, voorzitter. Ik heb maar twee minuten spreektijd.

De voorzitter:
Het moet snel, maar op deze manier kunt u net zo goed het telefoonboek voorlezen.

Mevrouw Agema (PVV):
Ik dacht: ik ga een cursus volgen bij Dion Graus!

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de uitwerking van het halveren van het budget voor de huishoudelijke hulp helemaal niet zo is dat deze alleen maar inkomensafhankelijk wordt zoals het regeerakkoord beweerde, maar dat tienduizenden met een gemiddelde leeftijd van boven de 82 jaar zonder hulp komen te zitten;

constaterende dat gedupeerden in 10% van de gemeenten 3.000 bezwaarschriften indienden tegen het schrappen van hun huishoudelijke hulp en veelal in het gelijk werden gesteld en dat extrapoleren een landelijk beeld geeft van vermoedelijk zo'n 30.000 bezwaarschriften;

van mening dat dit een extreem groot verzet is tegen de megabezuiniging van 465 miljoen van het kabinet en dat deze megabezuiniging van tafel moet omdat deze vooralsnog gewoon ingeboekt blijft en daardoor maximaal neerslaat bij hoogbejaarden die niet mondig zijn en geen bezwaarschrift indienden;

verzoekt de regering, de bezuiniging op de huishoudelijke hulp terug te draaien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 632 (29689).

Mevrouw Agema (PVV):
Ik heb nog 20 seconden over, voorzitter!

De voorzitter:
Ja, u had nog een paar moties kunnen verzinnen.

Mevrouw Wolbert (PvdA):
Voorzitter. Ik dien één motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in 2016 een nieuw, gemengd representatiemodel wordt gehanteerd;

van mening dat in een complexe situatie het van belang is om een aantal ijkpunten vast te houden;

verzoekt de regering, de Kamer vóór 1 oktober 2015 te berichten op welke wijze bij de overgangssituatie in 2016 wordt bevorderd dat:

  • met zorgverzekeraars wordt afgesproken in welke gevallen zij elkaar in de inkoop zullen volgen;
  • kleine aanbieders daadwerkelijk bij de inkoop betrokken zijn ten behoeve van een pluriform aanbod;
  • de administratieve lastendruk daalt;

zorginnovatie en kwaliteit een impuls krijgen door niet te veel verschillende en aanvullende eisen te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Wolbert. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 633 (29689).

We pauzeren een ogenblik zodat de staatssecretaris even naar de moties kan kijken.

Ik wijs erop dat we aansluitend op dit VAO het VAO Telecommunicatie gaan doen. De minister zit al enige tijd klaar. Ik zou het waarderen als de woordvoerders in dit VAO hiernaartoe kunnen komen: mevrouw Gesthuizen, mevrouw Agnes Mulder, mevrouw Oosenbrug, de heer De Liefde en de heer Klein.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Termijn antwoord

Staatssecretaris Van Rijn:
Voorzitter. In de motie-Leijten/Bruins Slot op stuk nr. 628 wordt de regering verzocht, het representatiemodel voor de zorginkoop te behouden. Daarover hebben we uitgebreid gedebatteerd. Ik heb het volgende betoogd. Ook al zou dat kunnen, wat nog maar de vraag is, omdat de Mededingingswet geldt en afspraken tussen verzekeraars niet in alle gevallen gemaakt kunnen worden, moet je je afvragen of je dat zou moeten willen. Er ontstaat dan namelijk één blok verzekeraars waarmee het lastiger onderhandelen is, ook voor zorgverleners. Om die reden ontraad ik de motie.

In de motie-Leijten op stuk nr. 629 wordt de regering verzocht, met een beroep op de continuïteit van zorgverlening de aanbesteding van de Achmea-pilot stop te zetten. Ik ontraad die motie met de kanttekening dat ook de Nederlandse Zorgautoriteit, gelet op de zorgplicht van de verzekeraar, er scherp op zal moeten letten dat de kwaliteit en de toegankelijkheid van zorg bij de pilot gewaarborgd zijn.

In de motie-Leijten op stuk nr. 630 wordt verzocht het mogelijk te maken om een flexibel zorgplan af te spreken, zodat voorkomen wordt of dat iemand geen indicatie kan krijgen of dat permanente herindicatie moet plaatsvinden. Ik heb in het debat gezegd dat dit inderdaad niet onmogelijk zou moeten zijn. Om die reden heb ik toegezegd dat ik zal nagaan waar dat het geval is en dat ik erop terug zal komen. Ik verzoek de indienster om de motie in te trekken, omdat ik zal uitzoeken waar dit voorkomt. Een flexibel zorgplan zou inderdaad niet onmogelijk moeten zijn.

Mevrouw Leijten (SP):
Het was natuurlijk een soort trucje om antwoord te krijgen op die vraag, die ik gisteren twee keer heb gesteld in het debat. De antwoorden bleven toen echter uit. Ik vind het een prima toezegging dat de staatssecretaris ernaar zal kijken omdat dit niet de bedoeling is. Dan is het goed. Dan kan ik de motie intrekken. Dan ga ik ervan uit dat wij er na de zomer bericht over ontvangen.

De voorzitter:
Aangezien de motie-Leijten/Bruins Slot (29689, nr. 628) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Van Rijn:
De motie op stuk nr. 631 heb ik even gelezen, want ik kon mevrouw Agema niet helemaal verstaan, bij het voorlezen, aan het begin.

De voorzitter:
U was de enige, hoor.

Staatssecretaris Van Rijn:
Dat is ook de reden waarom ik het even zei, voorzitter.

Er wordt verzocht om per 1 januari alles te bekostigen met één tarief voor één product. 2016 zal het overgangsjaar zijn. Dan wordt het mogelijk om één prijs per patiënt te bekostigen. In de nieuwe situatie zal het aantal categorieën zo beperkt mogelijk zijn. Ik heb in het debat aangegeven dat het niet één tarief voor één product kan zijn, omdat er nogal verschil is in zorgzwaarte en in de patiëntenmix die een zorgaanbieder heeft, tussen palliatieve zorg en wondzorg. Om die reden wil ik de motie ontraden.

In de motie-Agema op stuk nr. 632 wordt de regering verzocht om de bezuiniging op de huishoudelijke hulp terug te draaien. Ik geloof niet dat deze van adequate dekking is voorzien. Om die reden wil ik deze ook ontraden.

De motie-Wolbert op stuk nr. 633 is een beetje het spiegelbeeld van de motie op stuk nr. 628. Daarin wordt gezegd: als we naar een gemengd representatiemodel gaan in 2016, moet wel zijn voldaan aan een aantal voorwaarden om ervoor te zorgen dat er niet te veel administratieve lasten ontstaan, dat kleine aanbieders hun functie kunnen vervullen en dat zorginnovatie en kwaliteit een impuls kunnen krijgen. In het debat heb ik gezegd dat ik de Kamer daarover direct na het reces en in de aanloop naar het nog af te spreken AO over de wijkverpleging apart zal rapporteren. Ik acht deze motie dan ook ondersteuning van het beleid en ik laat het oordeel aan de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Tot zover dit VAO. Later vandaag gaan wij daarover stemmen. Hartelijk dank aan de staatssecretaris. Fijn dat u er was. Ik schors voor een paar minuten voor het VAO Telecommunicatie, waarvoor de minister van Economische Zaken reeds aanwezig is.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Telecommunicatie

Telecommunicatie

Aan de orde is het VAO Telecommunicatie (AO d.d. 2/7).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de minister van Economische Zaken hartelijk welkom.

Mevrouw Gesthuizen (SP):
Voorzitter. Niet hijgend, maar heel rustig en kalm lees ik één motie voor want wij hebben vandaag al een uitgebreid debat gevoerd met de minister van Economische Zaken. Het was een goed debat, maar wij konden niet echt heel veel nader tot elkaar komen. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat digitalisering van radiofrequenties van groot belang is om tot een beter gebruik van het radiospectrum te komen;

constaterende dat na de veiling in 2003 deze vergunningen verlengd zijn zodat exploitanten zich konden richten op digitalisering van hun frequentiegebruik;

van mening dat de noodzaak tot digitalisering van radiofrequenties nog steeds actueel is;

verzoekt de regering, in overleg met de marktpartijen te komen tot een besluit waarbij clausulering voor landelijke kavels wordt afgeschaft, met uitzondering van nieuws en Nederlandstalige muziek, wijziging van eigendomsbeperking van landelijke kavels van maximaal één ongeclausuleerd kavel én één geclausuleerd kavel naar maximaal vier kavels, en de vergunningen ten behoeve van het uitzenden op de FM-band worden verlengd;

verzoekt de regering tevens, met de marktpartijen in overleg te treden om tot overeenstemming te komen over beslechting dan wel beëindiging van de huidige juridische geschillen en de waardebepaling van de kavels zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de huidige vergoedingen die door marktpartijen worden betaald, en de Kamer vóór 1 september 2015 over dit alles te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Gesthuizen, Oosenbrug, De Liefde, Agnes Mulder en Verhoeven.

Zij krijgt nr. 385 (24095).

De heer De Liefde (VVD):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn toezegging om zich te zullen inzetten voor het op Beneluxniveau versneld afschaffen van de roamingkosten. Het Verdrag van Lissabon biedt ons die mogelijkheid in het mooie artikel 350. De minister heeft tijdens het AO aangegeven dat hij zich daarvoor gaat inspannen. Het lijkt mij een mooi resultaat als wij als vooruitstrevend, innovatief land kunnen laten zien dat wij vooruitlopend op Europa de kosten voor consumenten en ondernemers naar beneden kunnen brengen en laten zien dat wij op dit niveau in Europa vooroplopen.

De heer Klein (Klein):
Voorzitter. Wij hebben vanochtend tijdens het AO een goed gesprek gevoerd. Wij hebben enorm veel uitgewisseld, ook wat betreft de regionale omroep. Daarover dien ik de volgende motie in, want dit onderwerp is onvoldoende naar voren gekomen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regionale publieke omroep nu zowel op DAB+ als FM uitzendingen verzorgt en daarvoor financieel gecompenseerd wordt;

overwegende dat deze compensatie per 1 januari 2017 komt te vervallen;

overwegende dat het digitaliseringsbeleid erop gericht is om ook de regionale publieke omroep DAB+-uitzendingen te laten verzorgen;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat de regionale publieke omroep financiële compensatie na 1-1-2017 blijft ontvangen voor de DAB+-uitzendkosten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 386 (24095).

De heer Verhoeven (D66):
Voorzitter. Ik lees eerst mijn motie voor. Die gaat over een ander onderwerp, namelijk de netneutraliteit.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er een overeenkomst op hoofdlijnen is over de Telecom Single Market, inclusief netneutraliteit;

overwegende dat de overeenkomst over netneutraliteit enkele onwenselijke uitzonderingen bevat op het gebied van specialised services en zero rating en dat er ruimte voor interpretatie bestaat voor nationale marktautoriteiten op deze uitzonderingen;

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat mogelijke uitzonderingen in de uiteindelijke versie van de verordening zo strikt mogelijk geïnterpreteerd worden door de nationale marktautoriteit teneinde zo dicht mogelijk bij échte netneutraliteit te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 387 (24095).

De heer Verhoeven (D66):
Inderdaad steun ik van harte de motie over de radiofrequenties van mevrouw Gesthuizen. We hebben daar vanmiddag uitgebreid over gesproken. Het was een stevig debat, waarin de meningen van de Kamer en van de minister vrij ver uit elkaar lagen, en waarin de Kamer ook nog vrij breed of unaniem van mening was dat het anders moest. Ik hoop echt dat deze motie ervoor zorgt dat de minister wil kijken naar andere oplossingen, zodat we dit onderdeel van de mediagerelateerde markt, de radiofrequenties in dit geval, op een goede manier kunnen organiseren, zodat we dit ook in de toekomst op een goede manier zullen kunnen regelen. Ik ben heel benieuwd hoe de minister dadelijk oordeelt over deze motie.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Termijn antwoord

Minister Kamp:
Voorzitter. In reactie op de motie van mevrouw Gesthuizen c.s. op stuk nr. 386 kan ik het best even aangeven wat ik vanmorgen al in het algemeen overleg heb gezegd. Het voorstel dat de staatssecretaris van OCW, de minister van Financiën en ikzelf aan het kabinet hebben gedaan en dat tot het kabinetsstandpunt heeft geleid, houdt in dat er een veiling komt voor commerciële radiofrequenties, waarbij in plaats van de overheid de markt op een sobere wijze gaat bepalen wat de waarde van die frequenties is. Met die veiling bieden we tien jaar zekerheid aan de commerciële radiomarkt. Straks, in 2017, gaan we na veertien jaar weer kansen geven aan nieuwkomers. De beperkende voorwaarden die in 2003 zijn opgelegd, nemen we weg. De indoordekking gaan we verder verhogen. De outdoordekking van digitale radio zit inmiddels op 95%, en wij brengen dus ook de indoordekking, die nu tussen de 40 en 60% zit, verder omhoog. En we zullen extra frequenties toewijzen aan digitale radio. Met dat pakket zou de commerciële radio een flinke stap vooruit kunnen zetten. Wat in de motie staat, staat hier haaks op. Daarom ontraad ik de motie-Gesthuizen c.s.

In de motie-Klein op stuk nr. 386 staat dat de regionale publieke omroep verdere financiële compensatie moet krijgen. Dat onderwerp is vanmorgen in het algemeen overleg niet aan de orde geweest. Het was niet geagendeerd en is niet aan de orde geweest. Het onderwerp valt onder de staatssecretaris van OCW, maar is nu hier naar voren gebracht, dus ik wil er wel op reageren. De gemaakte afspraken gelden tot 2017. Er is geen aanleiding om nu verdergaande subsidie toe te kennen. Daarom ontraad ik deze motie.

In zijn motie op stuk nr. 387 verzoekt de heer Verhoeven de regering, ervoor zorg te dragen dat de marktautoriteit uitzonderingen zo strikt mogelijk gaat interpreteren. Dat is niet de relatie die wij met de ACM hebben. De ACM is een onafhankelijke toezichthouder, die wij geen opdrachten geven. Daarom ontraad ik deze motie.

De heer Klein (Klein):
Vanochtend is het onderwerp van mijn motie wel degelijk aan de orde geweest, maar in alle opwinding over het andere onderwerp, dat inderdaad relevanter was, is dat misschien niet helemaal duidelijk naar voren gekomen. Gelet op de omstandigheden — de minister zei dat dit onderwerp onder de staatssecretaris van OCW valt — lijkt het mij verstandig om mijn motie aan te houden.

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Klein stel ik voor, zijn motie (24095, nr. 386) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Vanavond zullen wij stemmen over de overgebleven twee moties. Ik dank de minister voor zijn aanwezigheid. Het volgende onderwerp is het VAO Eurogroep/Ecofin-Raad. De minister van Financiën zal over tien minuten hier zijn opwachting maken en ik doe een beroep op de heren Merkies en Tony van Dijck om ook naar de zaal te komen. Ik schors de vergadering tien minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

VAO Eurogroep/Ecofin Raad (AO d.d. 2/7)

VAO Eurogroep/Ecofin Raad (AO d.d. 2/7)

Aan de orde is het VAO Eurogroep/Ecofin Raad (AO d.d. 2/7).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de minister van Financiën hartelijk welkom. Fijn dat u bij ons bent. We hebben twee sprekers. De eerste is zojuist gearriveerd. Dat is de heer Merkies van de fractie van de SP.

De heer Merkies (SP):
Voorzitter. De minister van Financiën zei vanmorgen over Griekenland dat alles afhankelijk is van de uitkomst van het referendum. Als er "ja" wordt gestemd, kan er volgens de minister worden gesproken over een nieuw noodprogramma. Vervolgens waren er natuurlijk de koppen: "Er is geen plaats voor Griekenland in de eurozone". En internationaal: "No negotiations after no vote". Dat schetst een beeld van iemand die een "ja" wil forceren met doembeelden. Ik kan me niet voorstellen dat de minister daar gelukkig mee is. Hij heeft nu nog de kans om het recht te zetten. En dan gaat het er natuurlijk om, wat er wordt gedaan als er een nee-stem is. Wordt er dan ook gesproken? Dat vind ik cruciaal. Kan de minister dat bevestigen?

Ook mijn motie gaat daarover.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er op zondag 5 juli een referendum wordt gehouden onder het Griekse volk;

verzoekt de minister, ongeacht de uitkomst van het Griekse referendum, met de Griekse regering in overleg te gaan om tot een akkoord te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Merkies. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1274 (21501-07).

De heer Tony van Dijck (PVV):
Voorzitter. Het toeval wil dat ik een motie heb die precies tegenovergesteld is aan die van de heer Merkies van de Syriza-partij, de SP. Het laatste nieuws is dat Griekenland volgens het IMF tot eind 2018 zo'n 70 miljard nodig heeft en een schuldkwijtschelding van 55 miljard. Er komt dus nog een rekening op ons af van 125 miljard, bovenop de 330 miljard die de Grieken al hebben gehad van de ECB, het IMF en Europa.

De PVV wil voorkomen dat er nog meer belastinggeld naar dit land vloeit. Wij vinden het genoeg. Genoeg is genoeg! Vandaar de oproep om niet verder te onderhandelen, ongeacht de uitslag van het referendum. Mijn motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat Griekenland zo snel mogelijk de eurozone dient te verlaten;

spreekt uit dat in geen geval opnieuw met de Griekse regering onderhandeld gaat worden over extra miljarden aan steun, maar dat het land zo snel mogelijk uit de eurozone dient te worden begeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tony van Dijck en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1275 (21501-07).

De voorzitter:
We wachten even tot de minister beide moties heeft, zodat hij ze tot in detail kan bestuderen.


Termijn antwoord

Minister Dijsselbloem:
Voorzitter. De moties staan inderdaad lijnrecht tegenover elkaar. In de motie van de heer Merkies staat: wat er ook gebeurt, er moet een akkoord komen. In de tweede motie — die ik nog niet heb gelezen, dus met dat voorbehoud — staat: wat er ook gebeurt, we moeten niet meer praten, het is einde oefening.

Voorzitter. Ik zie dat de heer Merkies nu al wil interrumperen.

De heer Merkies (SP):
De minister is erg goed in het verkeerd interpreteren van mijn woorden. Ik zeg niet: wat er ook gebeurt, er moet een akkoord komen. Ik ben op zich inderdaad een voorstander van een akkoord, maar in de motie staat: wat er ook gebeurt bij het referendum, er moet overleg komen over een akkoord.

Minister Dijsselbloem:
Dat staat niet in de motie. Er staat: ongeacht de uitkomst in overleg te gaan om tot een akkoord te komen. Dat is toch echt iets anders. Dat richt zich op het resultaat.

Hoe dan ook, ik wil beide moties ontraden, als het mij toegestaan is om dat in één keer te doen. Ik doe dat omdat het oordeel nu eerst aan het Griekse volk is. De Grieken staan voor een grote politieke keuze over de toekomst van hun land. Beide moties suggereren eigenlijk dat dit er niet toe doet. De ene motie suggereert dat we gewoon moeten doorpraten tot er een akkoord komt. De andere motie zegt: het is einde oefening; wegwezen. Dat is natuurlijk allebei onjuist. Het doet er wel toe. Het doet ertoe of er een toekomst te maken valt. Ik heb echt een andere intentie dan de heer Van Dijck. Ook de Nederlandse regering heeft een andere houding dan hij. Ik zou die toekomst voor Griekenland in de eurozone mogelijk willen maken. Het referendum en de politieke gevolgen daarvan in Griekenland, die ik op dit moment niet kan voorspellen, moeten die toekomst echt mogelijk maken. Er zal een geloofwaardig akkoord moeten komen waarmee Griekenland weer uit het putje wordt getild en weer economisch perspectief krijgt. Het zal een oplossing moeten zijn die geloofwaardig is voor de eurozone. De eurozone is een gemeenschap die heel sterk gebouwd is op regels, afspraken en het vertrouwen in elkaar en tussen lidstaten onderling dat deze regels en afspraken worden nagekomen en serieus worden genomen. Als die bodem onder de eurozone verdwijnt, komen we in zwaar weer. Dat kunnen en zullen we niet toestaan. Ik ontraad dus beide moties.

De heer Merkies (SP):
Dit bevestigt dat deze minister een doembeeld schept. Ik vind dat ernstig. Dat is ook het internationale nieuws. Met dit doembeeld frustreert hij in feite het proces. Hij had dit aan de kiezers moeten laten. Hij moet geen angstbeelden schetsen. De enige vraag aan hem was om, als er nee wordt gestemd, door te gaan praten. Hij zegt dat dan de deur dicht is en dat hij dan niet meer met de Grieken zal praten. Dat is het scheppen van angstbeelden.

Minister Dijsselbloem:
Dat heb ik niet gezegd. Laten we nou niet allerlei dingen gaan roepen die niet gezegd zijn. Ook de dag na het referendum is Griekenland nog steeds lid van de Europese Unie. Het is dan nog steeds een euroland en het is nog steeds lid van de eurogroep. Natuurlijk komen we elkaar weer tegen, de dag erna of twee dagen erna. Ik ga niet mee in het valse beeld dat de Griekse regering oproept. Dat is dat alle voorstellen van tafel zullen zijn en er een veel vriendelijker akkoord zal komen als de kiezers maar nee stemmen. De Griekse regering moet de waarheid vertellen aan haar kiezers.

Gegeven de situatie waarin de economie zich bevindt, waarin de banken zich bevinden, en de toestand waarin de overheid, de publieke sector, de belastingmoraal, enzovoorts zich bevinden, zijn er in Griekenland ingrijpende maatregelen nodig. Dat geldt voor elk scenario. Het beeld dat wordt opgeroepen, dat alles vanzelf goed komt als men maar nee stemt, en dat de vervelende maatregelen dan ten einde zijn, is een vals beeld. Dat heeft niets met dreigementen te maken. Het is gewoon de realiteit. Ik vind dat kiezers het recht hebben om de realiteit voorgehouden te krijgen voordat ze een keuze maken.

De heer Tony van Dijck (PVV):
De minister zegt dat de eurozone staat of valt bij vertrouwen en de afspraken die we met elkaar maken. De Grieken hebben nu al vijf jaar het vertrouwen geschonden, afspraken geschonden, en zijn beloftes niet nagekomen. De vraag is hoeveel vertrouwen deze minister überhaupt nog in de Grieken heeft. Ik zou na vijf jaar en 330 miljard geen vertrouwen meer hebben.

Minister Dijsselbloem:
Ik heb heel veel vertrouwen in de Grieken. Het vertrouwen in deze regering heeft nog de potentie om te groeien. Waarom? Omdat de regering in de zes maanden dat ze er zit nog geen serieuze maatregelen heeft genomen om Griekenland er weer bovenop te helpen. Ze hebben er wel veel over gepraat, en veel aangekondigd over het tegengaan van belastingontwijking, fraude, corruptie en vriendjespolitiek. Er zijn nu echter zes maanden voorbij en er is in Griekenland door deze regering nog geen zichtbare verandering gekomen.

Vorige regeringen hebben wel degelijk maatregelen genomen. Ik deel daarin de analyse van de heer Van Dijck niet. Er is zeer hard ingegrepen in de begroting. Dat kon ook niet anders. Toen de echte cijfers bovenkwamen, bleek het tekort in de Griekse begroting namelijk meer dan 15%, zoals de Kamer weet. Daar is op ingegrepen. Dat kan de heer Van Dijck de vorige regering niet ontzeggen. Dat is gebeurd. Het was ook onvermijdelijk, gegeven de enorme puinhoop in die begroting. Ook zijn er hervormingen doorgevoerd. Zeker niet alle, want het programma is nooit afgemaakt. Sommige dingen zijn uitgesteld. Over sommige dingen waren wij ook veel te optimistisch. De heer Van Dijck noemde zelf het voorbeeld van de privatiseringen. We waren natuurlijk veel te optimistisch over hoeveel er te privatiseren zou zijn. Maar goed, we hoeven dat debat niet over te doen.

Je kunt Griekenland gewoon weer tot een sterk en onafhankelijk land maken. Dat vergt echter ingrijpende en moeilijke keuzes. Elke regering die tegen haar bevolking zegt: vertrouw nou maar op ons, want die moeilijke keuzes zullen er niet komen, houdt de bevolking voor de gek. Daar ga ik niet aan meewerken.

De heer Tony van Dijck (PVV):
De minister focust alleen op de laatste zes maanden en de huidige regering, maar ik doe deze debatten al vanaf mei 2010. Wij zijn inmiddels vier regeringen verder en de troika is wel tien keer weggelopen omdat ze boos waren omdat ze zich niet aan de afspraken hielden. Dus dat hele proces van vijf jaar ging met hakkelen en horten en stoten: niet meewerken en dan weer wel meewerken. Er zouden 250.000 ambtenaren worden ontslagen. Volgens mij zijn ze met pensioen of ze worden weer aangenomen. Met andere woorden: na vijf jaar lang 330 miljard naar dat land te hebben gegooid en na vijf jaar lang moeizaam onderhandelen met de troika en weglopen en noem maar op, zou ik er geen vertrouwen meer in hebben dat het ooit goed komt met de Grieken en dat zij zich überhaupt aan de afspraken gaan houden. Maar deze minister blijft vertrouwen hebben en daarin is hij gewoon naïef.

Minister Dijsselbloem:
Vertrouwen komt niet vanzelf. Het zal niet zomaar ineens vanzelf ontstaan. Vertrouwen moet worden opgebouwd en daarom hebben wij tegen de Griekse regering gezegd dat wij het programma zouden kunnen verlengen, als wij het eens worden over een pakket maatregelen dat nodig is om het programma succesvol af te maken. Dan pas zouden wij verder kijken naar de toekomst; onder die voorwaarde. Maar goed, dat aanbod is nu van tafel, want de regering heeft gezegd: wij zijn daartoe niet bereid. Het programma is verlopen. Vertrouwen komt niet vanzelf. Het moet ontstaan op basis van afspraken en eigenaarschap. Dat zal ook zo zijn na het referendum. Wij zullen afwachten of wij dat met elkaar kunnen bouwen. Ik ben daar overigens zeer voor gemotiveerd; laat daarover geen misverstand bestaan. Daarin verschillen de heer Van Dijck en ik zeer. Ik denk dat het voor Griekenland verreweg een betere oplossing is om de euro te houden en binnen de eurozone te blijven en tegelijkertijd, daarin gesteund door vele internationale en Europese partners, de zaak op orde te brengen. Dit land kan veel beter dan het laat zien. Het is in de eerste plaats te danken aan de politici en de vele generaties politici voor hen, maar het kan zo veel beter. Ik ben niet bereid om het vertrouwen in de potentie van de Griekse bevolking op te zeggen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Ik dank de minister voor zijn aanwezigheid hier. Later vandaag stemmen wij over de beide moties.

VAO Betalingsproblematiek dure (oncologische) geneesmiddelen (AO d.d. 2/7)

VAO Betalingsproblematiek dure (oncologische) geneesmiddelen (AO d.d. 2/7)

Aan de orde is het VAO Betalingsproblematiek dure (oncologische) geneesmiddelen (AO d.d. 2/7).


Termijn inbreng

De heer Van Gerven (SP):
Voorzitter. Vanmorgen was er de indringende presentatie van de rapporten van de commissie van het Koningin Wilhelmina Fonds voor de Nederlandse Kankerbestrijding en de Nederlandse Zorgautoriteit over dure medicijnen, met name over dure kankermedicijnen. Er zijn signalen dat kankerpatiënten mogelijk niet de medicijnen krijgen waar zij recht op hebben. Tevens zien wij snel stijgende kosten van deze medicijnen. Een kankerpatiënt verwoordde het als volgt: kan ik mijn arts nog wel vertrouwen, in de zin dat hij of zij mij de noodzakelijke medicijnen geeft voor een optimale behandeling? Als dit gebeurt, is de kern van het zorgstelsel in het geding, namelijk de zorgplicht die ziekenhuizen en zorgverzekeraars hebben. Dit alles leidde tot een stevig debat met de minister vanmiddag. Zij komt nu in het najaar met voorstellen omtrent de dure kankergeneesmiddelen, maar wij hebben ook te maken met de actuele situatie. De minister spreekt volgende week met de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen over deze problematiek. Daarom willen de partijen die vanmiddag aan het debat deelnamen, haar het volgende willen meegeven door middel van de motie ik nu ga indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er steeds meer signalen zijn dat patiënten niet in alle gevallen de behandeling met dure geneesmiddelen krijgen die voorhanden zijn, waardoor het vertrouwen van patiënten of zij wel de juiste behandeling krijgen in het geding is;

van mening dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid hebben om hier tot goede oplossingen te komen, zodat aan de zorgplicht wordt voldaan;

overwegende dat de minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid een faciliterende rol kan spelen;

spreekt uit dat vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling betrokken partijen tot een oplossing van de acute problematiek van dure geneesmiddelen dienen te komen;

verzoekt de regering met klem, tijdens het bestuurlijk overleg dit gevoelen van de Tweede Kamer in te brengen en de Tweede Kamer hierover voor 12 juli 2015 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gerven, Bruins Slot, Rutte, Otwin van Dijk, Agema, Pia Dijkstra en Krol.

Zij krijgt nr. 336 (29477).

De heer Otwin van Dijk (PvdA):
Voorzitter. Ik heb drie moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de winst voor fabrikanten van geneesmiddelen in veel gevallen extreem hoog is, de farmaceutische industrie niet transparant is over de prijs van geneesmiddelen en de kosten voor geneesmiddelen een groot deel van de zorgkosten vormen;

van mening dat in Europees verband actief moet worden samengewerkt om de kosten voor geneesmiddelen te verlagen en geneesmiddelen voor iedereen beschikbaar te houden;

verzoekt de regering, met name tijdens het Nederlands voorzitterschap van de EU, in Europees verband in te zetten op Europese samenwerking gericht op maximale transparantie ten aanzien van geneesmiddelenprijzen en op mogelijkheden voor gezamenlijke inkoop en ontwikkeling van geneesmiddelen;

verzoekt de regering tevens, in de integrale visie, die dit najaar naar de Kamer wordt gestuurd, mee te nemen welke mogelijkheden tot kostenbeheersing op het gebied van geneesmiddelen in Europees verband bestaan en op welke wijze Nederland zich concreet zal inzetten om tot een actief en krachtig beleid in dezen te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Otwin van Dijk en Bruins Slot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 337 (29477).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat patiënten recht hebben op optimale zorg en voorkomen moet worden dat patiënten nieuwe dure geneesmiddelen niet of pas later krijgen vanwege financiële overwegingen;

verzoekt de regering, in de integrale visie die dit najaar naar de Kamer wordt gestuurd op te nemen hoe op korte termijn bereikt kan worden dat praktijkvariatie voor dure (wees)geneesmiddelen wordt gemonitord, waarbij de indicatie en overwegingen die het voorschrijfgedrag bepalen worden geregistreerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Otwin van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 338 (29477).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de prijzen van geneesmiddelen te hoog zijn ten opzichte van de ontwikkelingskosten;

verzoekt de regering, in de integrale visie die dit najaar naar de Kamer wordt gestuurd op te nemen op welke wijze bereikt zou kunnen worden dat de prijs van een geneesmiddel, naarmate het middel langer op de markt is, daalt wanneer het indicatiegebied breder wordt en/of de omzet stijgt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Otwin van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 339 (29477).

De heer Krol (50PLUS):
Ik zal twee moties indienen, waarvan de eerste mede is ondertekend door mevrouw Bruins Slot, mevrouw Voortman en mevrouw Dijkstra.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het vraagstuk omtrent dure oncologische geneesmiddelen vele facetten kent;

overwegende dat dit onderwerp veel discussie losmaakt in de maatschappij en dat velen zich nauw betrokken voelen;

verzoekt de regering, een maatschappelijk debat te organiseren over de grenzen aan en de betaalbaarheid van zorg, zoals ook de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en Zorgverzekeraars Nederland in hun brief voorstellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Krol, Bruins Slot, Voortman en Pia Dijkstra. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 340 (29477).

De heer Krol (50PLUS):
Tot slot de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de IGZ vanaf 1 juli 2015 strenger gaat handhaven op het uitvoeren van de medicatiebeoordeling bij ouderen door apothekers;

overwegende dat de minister aangeeft dat de medicatiebeoordeling bij ouderen van groot belang is;

overwegende dat de minister aangeeft dat uiteindelijk alle patiënten die onder de criteria vallen, deze beoordeling op periodieke basis moeten krijgen;

overwegende dat kwetsbare ouderen en medicatieveiligheid in het meerjarenbeleidsplan 2012-2015 van de IGZ een van de prioriteiten was;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen, dat in het nieuwe meerjarenbeleidsplan van de IGZ kwetsbare ouderen en medicatieveiligheid opnieuw als speerpunt worden benoemd en daarbij duidelijke doelstellingen aan te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 341 (29477).

De heer Rutte (VVD):
Voorzitter. Het is toch bijzonder dat iemand die zelden een motie indient, toch als laatste voor het reces nog even een motie indient. Dat is bijzonder. We hebben vanmiddag overigens een heel goed algemeen overleg gehad naar aanleiding van twee uitstekende rapporten zowel van de NZa als van KWF. In de motie die ik mede heb ondertekend en die net is voorgelezen door de heer Van Gerven kijken we echt naar de acute problematiek van dit moment, maar op termijn is er veel meer nodig. De minister is al bezig om te bezien op welke manier we kunnen voorkomen dat heel dure middelen steeds maar automatisch het pakket instromen. Zij is daarvoor een sluis aan het ontwikkelen, waarin die medicijnen eerst terechtkomen en waarin een beoordeling moet plaatsvinden. Daarover gaat mijn motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er steeds meer effectieve dure geneesmiddelen beschikbaar komen die vrijwel automatisch in het verzekerde pakket stromen;

overwegende dat het voor de betaalbaarheid van zorg essentieel is dat er neerwaartse druk komt op de prijs van geneesmiddelen;

overwegende dat de regering gestart is met een zogenoemde "sluis" waar dure intramurale geneesmiddelen in komen voordat zij worden vergoed;

verzoekt de regering, in de integrale visie deze sluis breder uit te werken en daarbij expliciet aandacht te besteden aan therapeutische meerwaarde, kosteneffectiviteit en daarnaast voorwaarden voor toelating en prijsarrangementen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rutte en Otwin van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 342 (29477).

De voorzitter:
Tot zover de termijn van de Kamer. Wij pauzeren enkele ogenblikken opdat de minister alle moties even kan bekijken, en dan gaan wij luisteren naar haar beantwoording.


Termijn antwoord

Minister Schippers:
Voorzitter. De verzoeken uit de eerste vijf moties heb ik in de debatten al aan de Kamer toegezegd, dus laat ik de moties op de stukken nrs. 336, 337, 338, 330 en 340 over aan het oordeel van de Kamer.

Dan heb ik hier liggen de motie-Krol op stuk nr. 341. De inspectie is zelf verantwoordelijk voor haar jaarprogramma. Ik zal de suggestie meegeven aan de IGZ om in het komende jaarplan ook aandacht te besteden aan de medicatieveiligheid. Ik weet dus niet wat te bewerkstelligen is, maar ik zal het verzoek in ieder geval overbrengen.

Het verzoek gedaan in de motie-Rutte/Otwin van Dijk op stuk nr. 342 is eveneens al toegezegd. Ook deze motie laat ik over aan het oordeel van de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Wij stemmen straks over de moties, en wel om 23.30 uur. Ik dank de minister voor haar aanwezigheid, niet alleen voor de korte en puntige becommentariëring van de moties, maar ook vanwege het feit — en dat moet ik namens de volledige Griffie doen — dat zij straks aanwezig zal zijn bij de stemmingen. Dat heeft haar populariteit nog verder vergroot.

De vergadering wordt van 22.43 uur tot 23.30 uur geschorst.

Voorzitter: Van Miltenburg

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

Regeling van werkzaamheden (stemmingen)

De voorzitter:
Voordat wij gaan stemmen, zijn er nog een aantal leden die een opmerking over de stemmingslijst willen maken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik wil graag bij de stemmingen over de moties ingediend bij het VAO Uitgangspunten Cultuurbeleid mijn moties op stukken nrs. 144 en nr. 160 aanhouden.

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Ouwehand stel ik voor, haar motie (32820, nr. 144) en haar gewijzigde motie (32820, nr. 160, was nr. 145) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Gesthuizen (SP):
Bij de stemmingen over de moties ingediend bij het VAO Vreemdelingen- en asielbeleid wil ik graag de eerste motie van mijn hand, die op stuk nr. 2014, aanhouden.

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Gesthuizen stel ik voor, haar motie (19637, nr. 2014) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Kerstens (PvdA):
Ik wil bij de stemmingen over de moties ingediend bij het VAO WWB-onderwerpen en de Participatiewet mijn motie op stuk nr. 174 aanhouden.

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Kerstens stel ik voor, zijn motie (30545, nr. 174) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
Zijn er nog andere leden die iets willen opmerken over de stemmingslijst? Dat is niet het geval. Dan gaan we nu stemmen.

In het Presidium is afgesproken dat ik vandaag, bij deze stemmingen, alleen het nummer en de naam van de indiener van de motie ga oplezen.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:
Ik hoop dan dat ik net zo hard kan juichen als jullie elke keer heel snel jullie hand omhoogsteken. Het vergt namelijk twee mensen om deze dans te dansen, of in dit geval 150. Ja, jullie hebben weer helemaal gelijk.

Stemmingen

Stemmingen


Stemmingen Elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst

Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten in verband met een regeling voor het elektronische berichtenverkeer (Wet elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst) (34196).

(Zie wetgevingsoverleg van 29 juni 2015.)

In stemming komt het gewijzigde amendement-Omtzigt/Van Vliet (stuk nr. 15, I).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

Ik stel vast dat door de verwerping van dit gewijzigde amendement de overige op stuk nr. 15 voorkomende gewijzigde amendementen als verworpen kunnen worden beschouwd.

In stemming komt het amendement-Omtzigt (stuk nr. 14, I).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, de PvdD en de SP voor dit amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

Ik stel vast dat door de verwerping van dit amendement de overige op stuk nr. 14 voorkomende amendementen als verworpen kunnen worden beschouwd.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, de PvdA, de PvdD en de SP voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.


Stemmingen moties Elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wet elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst,

te weten:

  • de motie-Van Vliet over een ontheffingsmogelijkheid van verplicht elektronisch berichtenverkeer (34196, nr. 8);
  • de motie-Bashir over sms-notificatie (34196, nr. 9);
  • de motie-Bashir over het behouden van papieren communicatie (34196, nr. 10);
  • de motie-Omtzigt over het beschikbaar blijven van berichten in de berichtenbox gedurende de navorderingstermijn (34196, nr. 12).

(Zie wetgevingsoverleg van 29 juni 2015.)

De voorzitter:
Aangezien de motie-Van Vliet (34196, nr. 8) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van behandeling meer uit.

In stemming komt de motie-Bashir (34196, nr. 9).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Bashir (34196, nr. 10).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Omtzigt (34196, nr. 12).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.


Stemmingen Huis voor klokkenluiders

Aan de orde zijn de stemmingen over het Voorstel van wet van de leden Van Raak, Fokke, Schouw, Segers, Ouwehand, Klein en Voortman tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders (34105).

(Zie wetgevingsoverleg van 29 juni 2015.)

De voorzitter:
Het amendement-Bisschop (stuk nr. 13) is ingetrokken.

In stemming komt het gewijzigde amendement-Veldman (stuk nr. 12, I).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

Ik stel vast dat door de aanneming van dit gewijzigde amendement het andere op stuk nr. 12 voorkomende gewijzigde amendement als aangenomen kan worden beschouwd.

In stemming komt het gewijzigde amendement-Bisschop/Veldman (stuk nr. 17).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat het is aangenomen.

In stemming komt het gewijzigde amendement-Bisschop/Veldman (stuk nr. 16).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

In stemming komt het wetsvoorstel, zoals op onderdelen gewijzigd door de aanneming van de gewijzigde amendementen-Veldman (stuk nrs. 12, I en II), het gewijzigde amendement-Bisschop/Veldman (stuk nr. 17) en het gewijzigde amendement-Bisschop/Veldman (stuk nr. 16).

De voorzitter:
Ik constateer dat dit wetsvoorstel met algemene stemmen is aangenomen.

Mag ik de indieners van dit wetsvoorstel vragen of zij bereid zijn om het wetsvoorstel in de Eerste Kamer te verdedigen? Ik geef het woord aan de heer Van Raak, namens de indieners.

De heer Van Raak (SP):
Mede namens alle andere indieners, kan ik u zeggen dat wij daar zeer graag toe bereid zijn.

De voorzitter:
Ik wens u daar heel veel succes bij.


Stemmingen Deregulering beoordeling arbeidsrelaties

Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enkele andere wetten ten behoeve van het afschaffen van de Verklaring arbeidsrelatie (Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties) (34036).

(Zie wetgevingsoverleg van 29 juni 2015.)

In stemming komt het amendement-Van Weyenberg (stuk nr. 15) tot het invoegen van een artikel VIIIa.

De voorzitter:
Ik constateer dat dit amendement met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt het wetsvoorstel, zoals op onderdelen gewijzigd door de aanneming van het amendement-Van Weyenberg (stuk nr. 15).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA en de PvdD voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de aanwezige leden van de fractie van de SP ertegen, zodat het is aangenomen.


Stemmingen moties Deregulering beoordeling arbeidsrelaties

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties,

te weten:

  • de motie-Van Weyenberg over geen afspraken in cao's over het gebruik van bepaalde voorbeeldovereenkomsten (34036, nr. 16);
  • de motie-Bashir over openbaar maken van alle modelovereenkomsten (34036, nr. 17).

(Zie wetgevingsoverleg van 29 juni 2015.)

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Weyenberg stel ik voor, zijn motie (34036, nr. 16) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt de motie-Bashir (34036, nr. 17).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemming brief Besluitvorming genetisch gemodificeerde organismen

Aan de orde is de stemming in verband met de brief van de vaste commissie voor Europese Zaken inzake de beëindiging van het parlementair behandelvoorbehoud zoals vastgelegd bij het EU-voorstel: verordening herziening besluitvorming genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) COM (2015) 177 (34214, nr. 5).

De voorzitter:
Ik stel voor om conform het advies van de vaste commissie voor Europese Zaken te besluiten het parlementair behandelvoorbehoud formeel te beëindigen onder de aantekening dat de fractie van de PVV geacht wenst te worden tegen het voorstel te hebben gestemd.

Daartoe wordt besloten.


Stemmingen moties Europese top van 25 en 26 juni

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over naar aanleiding van de Europese top van 25 en 26 juni 2015,

te weten:

  • de motie-Segers c.s. over een gecoördineerde aanpak voor de herplaatsing van vluchtelingen (21501-20, nr. 998);
  • de motie-Bontes over krachtig afstand nemen van een verplichte en automatische spreiding van asielzoekers (21501-20, nr. 999);
  • de motie-Omtzigt over het betrokken blijven van het IMF bij verdere hulp aan Griekenland (21501-20, nr. 1000);
  • de motie-Omtzigt over helder maken wat de gevolgen zijn van het Griekse referendum (21501-20, nr. 1001);
  • de motie-Omtzigt over geen standpunten innemen over het Five Presidents' Report (21501-20, nr. 1002).

(Zie vergadering van 30 juni 2015.)

In stemming komt de motie-Segers c.s. (21501-20, nr. 998).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Bontes (21501-20, nr. 999).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV en de Groep Bontes/Van Klaveren voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Omtzigt (21501-20, nr. 1000).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, 50PLUS en D66 voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Omtzigt (21501-20, nr. 1001).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Omtzigt (21501-20, nr. 1002).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Voorjaarsnota 2015

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over de Voorjaarsnota 2015,

te weten:

  • de motie-Van Gerven/Van Nispen over financiële ruimte inzetten voor noodlijdende onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie (34210, nr. 3);
  • de motie-Van Gerven/Karabulut over niet bezuinigen op de huurtoeslag (34210, nr. 4);
  • de motie-Omtzigt over een doorrekening van de effecten van een plotselinge stijging van de rente (34210, nr. 5);
  • de motie-Krol/Van Gerven over herinvoering van het verlaagde btw-tarief voor de bouw (34210, nr. 6);
  • de motie-Krol over een standpunt over het sociaal huurakkoord (34210, nr. 7).

(Zie vergadering van 30 juni 2015.)

In stemming komt de motie-Van Gerven/Van Nispen (34210, nr. 3).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, de ChristenUnie, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Gerven/Karabulut (34210, nr. 4).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Omtzigt (34210, nr. 5).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Krol/Van Gerven (34210, nr. 6).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Krol (34210, nr. 7).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemming Voorjaarsnota 2015

Aan de orde is de stemming over de Voorjaarsnota 2015.

(Zie vergadering van 30 juni 2015.)

De voorzitter:
Ik stel voor de stukken 34210, hoofdstukken I t/m X, XII, XV t/m XVIII en de fondsen A t/m C, H en J zonder stemming aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.


Stemmingen Suppletoire begroting Economische Zaken 2015

Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2015 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (34210-XIII).

In stemming komt het amendement-Agnes Mulder/Van Veldhoven (stuk nr. 3).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor dit amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

In stemming komt het amendement-Omtzigt/Schouten (stuk nr. 5).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor dit amendement hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:
Ik constateer dat dit wetsvoorstel met algemene stemmen is aangenomen.


Stemmingen moties Kwaliteitszorg

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Kwaliteitszorg,

te weten:

  • de motie-Van Gerven over de overname van een kliniek door een hulpmiddelenfabrikant (31765, nr. 149);
  • de motie-Van Gerven over opnemen van blaasspoelingen in het basispakket (31765, nr. 150);
  • de motie-Van Gerven over het besluit over de kwaliteit van zorg niet bij zorgverzekeraars leggen (31765, nr. 151);
  • de motie-Bruins Slot over bevorderen dat zorgverzekeraars op kwaliteit inkopen (31765, nr. 152).

(Zie vergadering van 1 juli 2015.)

In stemming komt de motie-Van Gerven (31765, nr. 149).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Gerven (31765, nr. 150).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Gerven (31765, nr. 151).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Bruins Slot (31765, nr. 152).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Ziekenhuiszorg en eerstelijnszorg in krimpregio's

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Ziekenhuiszorg en eerstelijnszorg in krimpregio’s,

te weten:

  • de motie-Bruins Slot/Bouwmeester over ontwikkelen van criteria om zorg in de regio beschikbaar te houden (31016, nr. 80);
  • de motie-Bruins Slot/Pia Dijkstra over een convenant met zorgverzekeraars over meerjarencontracten met ziekenhuizen (31016, nr. 81);
  • de motie-Dik-Faber/Bouwmeester over uitwerken van een definitie van basiszorg (31016, nr. 82);
  • de motie-Leijten over heldere definities voor de termen "basiszorg" en "zorgplicht" (31016, nr. 83);
  • de motie-Wolbert/Bouwmeester over gemotiveerd afwijken van de huidige criteria door het CIBG (31016, nr. 84);
  • de motie-Wolbert/Bouwmeester over wijziging van de afwegingscriteria voor de duur van de vergunning (31016, nr. 85).

(Zie vergadering van 1 juli 2015.)

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Wolbert stel ik voor, haar moties (31016, nrs. 84 en 85) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
De motie-Bruins Slot/Bouwmeester (31016, nr. 80) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de zorgplicht voor het beschikbaar houden van adequate zorg in krimpregio's primair bij zorgverzekeraars ligt;

constaterende dat de minister heeft aangegeven dat als de zorgverzekeraar zijn regierol onvoldoende oppakt, zij vanuit haar stelselverantwoordelijkheid ingrijpt;

verzoekt de regering om criteria te ontwikkelen voor wanneer de minister van VWS vanuit haar stelselverantwoordelijkheid bij zorgverzekeraars moet ingrijpen om zorg in de regio beschikbaar te houden, en de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86, was nr. 80 (31016).

De motie-Leijten (31016, nr. 83) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat niet helder is wat onder basiszorg wordt verstaan en hoe zorgplicht moet worden gedefinieerd, laat staan hoe zorgplicht precies ingevuld moet worden;

van mening dat zonder heldere invulling van deze belangrijke definities het onmogelijk is om beleid te maken, te toetsen of af te dwingen;

verzoekt de regering, een heldere definitie te formuleren voor de term "zorgplicht";

verzoekt voorts, het Kwaliteitsinstituut in overleg met het veld te laten onderzoeken of er een heldere definitie voor de term "basiszorg" is te formuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87, was nr. 83 (31016).

Ik stel vast dat wij nu over deze gewijzigde moties kunnen stemmen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Bruins Slot/Bouwmeester (31016, nr. 86, was nr. 80).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bruins Slot/Pia Dijkstra (31016, nr. 81).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Dik-Faber/Bouwmeester (31016, nr. 82).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Leijten (31016, nr. 87, was nr. 83).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties NZa

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO NZa,

te weten:

  • de motie-Leijten over geen bonussen voor huisartsen die gewenst doorverwijzen (25268, nr. 116);
  • de motie-Leijten over niet overhevelen van het toezicht op de aanmerkelijke marktmacht (25268, nr. 117);
  • de motie-Leijten/Van Gerven over onafhankelijk onderzoek naar de beste vorm van screening op baarmoederhalskanker (25268, nr. 118).

(Zie vergadering van 1 juli 2015.)

In stemming komt de motie-Leijten (25268, nr. 116).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Leijten (25268, nr. 117).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Leijten/Van Gerven (25268, nr. 118).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Governance in de Zorg

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Governance in de Zorg,

te weten:

  • de motie-Otwin van Dijk/Bouwmeester over borgen van de zeggenschap van patiënten en cliënten (32012, nr. 28);
  • de motie-Leijten over instemmings- en amendementsrecht voor medezeggenschapsraden in de zorg (32012, nr. 29);
  • de motie-Agema/Klever over online inzage in de beloningen van zorgbestuurders (32012, nr. 32).

(Zie vergadering van 1 juli 2015.)

In stemming komt de motie-Otwin van Dijk/Bouwmeester (32012, nr. 28).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Leijten (32012, nr. 29).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Agema/Klever (32012, nr. 32).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties WWB-onderwerpen en de Participatiewet

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO WWB-onderwerpen en de Participatiewet,

te weten:

  • de motie-Van Weyenberg over gemeenten die de informatiebeveiliging van Suwinet niet op orde hebben (30545, nr. 164);
  • de motie-Van Weyenberg/Voortman over een integrale oplossing voor bronnen waarin iemands adres kan worden opgezocht (30545, nr. 165);
  • de nader gewijzigde motie-Karabulut c.s. over het definitief schrappen van de kostendelersnorm in de AOW (30545, nr. 166);
  • de motie-Karabulut over de toekomst van de sociale werkvoorziening Hameland (30545, nr. 167);
  • de motie-Karabulut over stoppen van de kostendelersnorm voor ouderen met een AIO-uitkering (30545, nr. 168);
  • de motie-Nijkerken-de Haan over een financiële sanctie voor gemeenten in plaats van afsluiting van Suwinet (30545, nr. 170);
  • de motie-Voortman c.s. over de omgang van gemeenten met jongeren in het kader van de Participatiewet (30545, nr. 171);
  • de motie-Pieter Heerma over het doelgroepenregister openstellen voor mensen die werken met beperkte loonwaarde (30545, nr. 172);
  • de motie-Kerstens/Voortman over het zo veel mogelijk voorkomen van verdringing van reguliere arbeid (30545, nr. 173);
  • de motie-Kerstens over invulling van de voorziening beschut werk (30545, nr. 175).

(Zie vergadering van 1 juli 2015.)

De voorzitter:
De motie-Van Weyenberg (30545, nr. 164) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ondanks eerdere toezeggingen de beveiliging van Suwinet nog steeds niet op orde is, zoals blijkt uit het feit dat 83% van de gemeenten niet voldoet aan de zeven centrale normen voor informatiebeveiliging van Suwinet;

overwegende dat mensen ervan moeten kunnen uitgaan dat de overheid zorgvuldig met hun persoonsgegevens omgaat;

overwegende dat de staatssecretaris van SZW, in lijn met de breed in de Kamer geuite wens, aanvullende acties aankondigt, maar daarbij niet altijd harde deadlines formuleert;

constaterende dat de Inspectie SZW bij alle gemeenten gaat onderzoeken hoe zij scoren op de zeven centrale normen voor informatiebeveiliging van Suwinet;

spreekt uit dat alle gemeenten aan alle zeven normen voor informatiebeveiliging van Suwinet moeten voldoen;

verzoekt de regering, zo snel mogelijk het escalatieprotocol vast te stellen en daarin een strakke termijn op te nemen, waarbinnen gemeenten orde op zaken moeten stellen om afsluiting te voorkomen;

verzoekt de regering, alle gemeentebesturen en gemeenteraden direct na en zo nodig tijdens het onderzoek van de Inspectie SZW te informeren over de score van hun gemeente, het escalatieprotocol en de dreigende afsluiting van Suwinet voor gemeenten die de informatiebeveiliging van Suwinet niet op orde hebben,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 177, was nr. 164 (30545).

De nader gewijzigde motie-Karabulut c.s. (30545, nr. 166) is in die zin gewijzigd en tweemaal nader gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Karabulut, Pieter Heerma, Voortman, Krol, Schouten, Dijkgraaf en Van Weyenberg, en luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende het uitstel van invoering van de kostendelersnorrn in de AOW tot 2018;

verzoekt de regering, de invoering van de kostendelersnorm in de AOW definitief te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. 180, was nr. 179 (30545).

De motie-Voortman c.s. (30545, nr. 171) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Voortman, Van Weyenberg, Kerstens en Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 181, was nr. 171 (30545).

De motie-Pieter Heerma (30545, nr. 172) is in die zin gewijzigd en nader gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Pieter Heerma en Van Weyenberg, en luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat loonkostensubsidie binnen de Participatiewet tot doel heeft om betere arbeidsmarktkansen te creëren voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt;

overwegende dat het doelgroepenregister hetzelfde doel moet dienen;

overwegende dat de staatssecretaris reeds maatregelen heeft aangekondigd in haar brief van 8 mei jl.;

verzoekt de regering, als in het najaar blijkt dat deze maatregelen niet afdoende zijn, te onderzoeken hoe het doelgroepenregister opengesteld kan worden voor mensen die werken met een door gevalideerd loonwaardesysteem gemeten beperkte loonwaarde,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 183, was nr. 182 (30545).

Ik stel vast dat wij nu over deze gewijzigde moties kunnen stemmen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Van Weyenberg (30545, nr. 177, was nr. 164).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Weyenberg/Voortman (30545, nr. 165).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

De voorzitter:
Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring vooraf.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Er is grote zorg over de kostendelersnorm in de AOW, in de volksmond ook wel de mantelzorgboete genoemd. Ook binnen de volksvertegenwoordiging bestaat inmiddels nauwelijks meer draagvlak voor het korten van de AOW van ouderen als zij bij hun kinderen wonen die voor hen zorgen. De invoering van de mantelzorgboete is inmiddels tot 2018 uitgesteld. Toch verkeren bijna 60.000 ouderen en hun naasten in onzekerheid, want uitstel betekent nog geen afstel. De mantelzorgboete blijft zo jarenlang boven de markt hangen. Wij vinden dat onwenselijk. Daarom heeft mijn fractie samen met de fracties van GroenLinks, D66, CDA, ChristenUnie, SGP en 50PLUS een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om de invoering van de kostendelersnorm in de AOW definitief te schrappen. In de motie van de Partij van de Arbeid op stuk nr. 174 wordt geen oproep aan het kabinet gedaan om nu af te zien van de mantelzorgboete. Ik hoor verschillende Kamerleden roepen dat die motie is aangehouden. Rustig maar, daar kom ik zo nog op. Staatssecretaris Klijnsma was gisteren duidelijk over de motie: ze neemt die voor kennisgeving aan en gaat er niets aan doen. Het is dus een lege huls. Wellicht is de motie om die reden ook aangehouden. Wij vinden dit een verstandig besluit. Er rest ons maar één ding. De fracties van SP, GroenLinks, D66, CDA, ChristenUnie, SGP en 50PLUS roepen de leden van de fractie van de Partij van de Arbeid op om voor de motie op stuk nr. 166 …

De voorzitter:
Nee, nee, nee, nee, nee, nee, mevrouw Karabulut. Nee, mevrouw Karabulut. Bij een stemverklaring mag u niemand ergens toe oproepen. U mag uw eigen stem verklaren, maar we gaan niet het debat openen. U krijgt nog de kans om uw stem te verklaren, maar ik wil echt niet dat u iemand oproept om iets te doen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Goed, voorzitter. Ik hoop dat wij van uitstel van de mantelzorgboete afstel kunnen maken.

In stemming komt de tweede nader gewijzigde motie-Karabulut c.s. (30545, nr. 180, was nr. 179).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze tweede nader gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Karabulut (30545, nr. 167).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, 50PLUS, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Karabulut (30545, nr. 168).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Nijkerken-de Haan (30545, nr. 170).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Voortman c.s. (30545, nr. 181, was nr. 171).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de nader gewijzigde motie-Pieter Heerma/Van Weyenberg (30545, nr. 183, was nr. 182).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA en de PvdD voor deze nader gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Kerstens/Voortman (30545, nr. 173).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Kerstens (30545, nr. 175).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Internationaal fiscaal beleid

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Internationaal fiscaal beleid,

te weten:

  • de motie-Merkies over duidelijkheid scheppen over het begrip "belastingparadijs" (25087, nr. 105);
  • de motie-Merkies over antimisbruikbepalingen in belastingverdragen met ontwikkelingslanden (25087, nr. 106);
  • de motie-Merkies over onderzoek naar negatieve consequenties van internationale belastingontwijking (25087, nr. 107);
  • de motie-Van Vliet over meenemen van de innovatiebox bij verdediging van de Nederlandse belangen (25087, nr. 108).

(Zie vergadering van 1 juli 2015.)

In stemming komt de motie-Merkies (25087, nr. 105).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Merkies (25087, nr. 106).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Merkies (25087, nr. 107).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Vliet (25087, nr. 108).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS en D66 voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Waarborgfonds Sociale Woningbouw

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Waarborgfonds Sociale Woningbouw,

te weten:

  • de motie-Monasch/Van Vliet over geen lastenverzwaring voor de toegelaten instellingen door de verschuldigde vergoeding (29453, nr. 396);
  • de motie-Karabulut over niet introduceren van een risicovergoeding voor de achtervang (29453, nr. 397).

(Zie vergadering van 1 juli 2015.)

In stemming komt de motie-Monasch/Van Vliet (29453, nr. 396).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Karabulut (29453, nr. 397).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Rapport commissie-Hoekstra

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over het rapport van de commissie-Hoekstra,

te weten:

  • de motie-Recourt/Segers over de regierol bij het aanpakken van het probleem van verwarde personen (29279, nr. 249);
  • de motie-Helder over DNA-afname ter zitting na een veroordeling (29279, nr. 250);
  • de motie-Van Nispen over een onafhankelijke commissie Zorg en Veiligheid (29279, nr. 251);
  • de motie-Van Nispen over het inventariseren van de knelpunten (29279, nr. 252);
  • de motie-Oskam/Van der Staaij over DNA-afname bij inverzekeringstelling (29279, nr. 253);
  • de motie-Van der Staaij c.s. over een goede uitwisseling van informatie tussen de ggz en andere partijen (29279, nr. 254);
  • de motie-Bontes over herzien van het plan om de helft van alle politiebureaus te sluiten (29279, nr. 255);
  • de motie-Bontes over de politiecapaciteit om celmateriaal van veroordeelden af te nemen (29279, nr. 256);
  • de motie-Segers/Van der Staaij over de inzet van Eigen Kracht-conferenties (29279, nr. 257).

(Zie vergadering van 1 juli 2015.)

De voorzitter:
De motie-Van Nispen (29279, nr. 252) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit onderzoek van de commissie-Hoekstra is gebleken dat de samenwerking binnen de strafrechtketen nog steeds tekortschiet, er onvoldoende eindverantwoordelijkheid wordt genomen en de samenwerking tussen de straf- en zorgketen ook verbeterd moet worden;

van mening dat ervoor gezorgd moet worden dat de mens, de hulpvraag en de gevaarzetting centraal staan en dat belemmerende procedures en bureaucratie hierbij zo min mogelijk in de weg moeten staan, zodat professionals de ruimte krijgen om te doen wat nodig is;

verzoekt de regering, op korte termijn te inventariseren waar de knelpunten zitten, met voorstellen te komen om belemmerende procedures en bureaucratie weg te nemen en de Kamer hierover voor de eerstvolgende begrotingsbehandeling Veiligheid en Justitie te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 262, was nr. 252 (29279).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Recourt/Segers (29279, nr. 249).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Helder (29279, nr. 250).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren en 50PLUS voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Nispen (29279, nr. 251).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Van Nispen (29279, nr. 262, was nr. 252).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Oskam/Van der Staaij (29279, nr. 253).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de SGP, Klein en Houwers voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van der Staaij c.s. (29279, nr. 254).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bontes (29279, nr. 255).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, 50PLUS, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Bontes (29279, nr. 256).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Segers/Van der Staaij (29279, nr. 257).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Visserij

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Visserij,

te weten:

  • de motie-Graus c.s. over het aalvangstverbod niet eerder dan 1 oktober 2015 laten ingaan (29664, nr. 126);
  • de motie-Dijkgraaf c.s. over afspraken over de toekomst van de IJsselmeervisserij (29664, nr. 127);
  • de motie-Visser c.s. over in kaart brengen van de veranderingen van het visseizoen voor aal (29664, nr. 129);
  • de motie-Visser c.s. over mogelijke kosten van schade verhalen op Greenpeace (29664, nr. 130);
  • de motie-Van Gerven over bevorderen van humane dodingsmethoden van vissen (29664, nr. 131).

(Zie vergadering van 1 juli 2015.)

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Visser stel ik voor, haar motie (29664, nr. 130) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt de motie-Graus c.s. (29664, nr. 126).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein en Van Vliet voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Dijkgraaf c.s. (29664, nr. 127).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Visser c.s. (29664, nr. 129).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, de PvdA en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Gerven (29664, nr. 131).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Bontes/Van Klaveren, de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties EU-voorstel: verordening herziening besluit ggo's

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO EU-voorstel: verordening herziening besluit ggo's,

te weten:

  • de motie-Ouwehand over de kosten van klimaatverandering betrekken bij de impactassessment (34214, nr. 6);
  • de motie-Ouwehand over de herkenbaarheid van producten van dieren gevoerd met ggo's (34214, nr. 7);
  • de motie-De Liefde/Leenders over onderzoek naar de financiële gevolgen van het voorstel om de toelating van ggo's terug te leggen bij de lidstaten (34214, nr. 8).

(Zie vergadering van 1 juli 2015.)

In stemming komt de motie-Ouwehand (34214, nr. 6).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Ouwehand (34214, nr. 7).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Kuzu/Öztürk, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-De Liefde/Leenders (34214, nr. 8).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Spoorveiligheid/ERTMS

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Spoorveiligheid/ERTMS,

te weten:

  • de motie-De Boer/Hoogland over voorwaarden voor de aanbestedingsstrategie (29893, nr. 193);
  • de motie-Bashir over invoering van het ORBIT-systeem (29893, nr. 194);
  • de motie-Hoogland/De Boer over de spoorwegovergang Vierpaardjes (29893, nr. 195).

(Zie vergadering van 1 juli 2015.)

De voorzitter:
De motie-Hoogland/De Boer (29893, nr. 195) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er sprake is van dichtligtijden van de spoorwegovergang Vierpaardjes waar veel bewoners overlast door ervaren;

roept het provinciebestuur van Limburg op, met gedragen plannen te komen die de verkeerscirculatie verbeteren;

verzoekt de regering om op basis van de voorwaarden en beschikbare middelen van het LVO (zoals 50% cofinanciering door de regio en een gezamenlijk gedragen integrale probleemanalyse), nog dit jaar actie te ondernemen op de overweg Vierpaardjes bij Venlo in het kader van het LVO,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 196, was nr. 195 (29893).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-De Boer/Hoogland (29893, nr. 193).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de fractie van de PVV ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bashir (29893, nr. 194).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Hoogland/De Boer (29893, nr. 196, was nr. 195).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemming motie invoering Boordcomputer Taxi en uitvoering motie-De Boer

Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij het VSO over de invoering van de Boordcomputer Taxi (BCT) en de uitvoering van de motie van het lid De Boer over de verplichte BCT voor taxichauffeurs,

te weten:

  • de motie-Visser/Hoogland over duidelijkheid over de Boordcomputer Taxi (31521, nr. 92).

(Zie vergadering van 1 juli 2015.)

In stemming komt de motie-Visser/Hoogland (31521, nr. 92).

De voorzitter:
Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.


Stemmingen moties Vreemdelingen- en asielbeleid

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Vreemdelingen- en asielbeleid,

te weten:

  • de motie-Gesthuizen c.s. over asielverzoeken op grond van seksuele oriëntatie die worden toe- of afgewezen (19637, nr. 2016);
  • de motie-Voordewind over een actieplan om het verdwijnen van minderjarige vreemdelingen tegen te gaan (19637, nr. 2017);
  • de motie-Fritsma over het ongedaan maken van het structurele kinderpardon (19637, nr. 2018);
  • de motie-Oskam/Voordewind over ronselpogingen in asielzoekerscentra (19637, nr. 2019).

(Zie vergadering van heden.)

De voorzitter:
Mevrouw Gesthuizen heeft haar moties op stukken nrs. 2014 en 2015 aangehouden, maar ik begrijp dat zij ook haar motie op stuk nr. 2016 wil aanhouden.

Mevrouw Gesthuizen (SP):
Mijn motie op stuk nr. 2014 heb ik zojuist aangehouden. De motie op stuk nr. 2015 heb ik al tijdens het debat aangehouden.

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Gesthuizen stel ik voor, haar motie (19637, nr. 2016) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt de motie-Voordewind (19637, nr. 2017).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Fritsma (19637, nr. 2018).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren en de SGP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Oskam/Voordewind (19637, nr. 2019).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Decentralisatie jeugdzorg

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Decentralisatie in de jeugdzorg,

te weten:

  • de motie-Voortman/Ypma over een standaard voor verantwoordingsinformatie (31839, nr. 473);
  • de motie-Voortman over de uitgaven in 2013 als startpunt voor het budget voor 2016 (31839, nr. 474);
  • de motie-Kooiman over zorgverlening door gekwalificeerde professionals (31839, nr. 475);
  • de motie-Kooiman over informatie over wachtlijsten opnemen in de landelijke monitor jeugdhulpgebruik (31839, nr. 476);
  • de motie-Keijzer/Van Helvert over een maatwerkoplossing voor ggz-jongeren die over de grens wonen maar in Nederland naar school gaan (31839, nr. 477);
  • de motie-Pia Dijkstra/Berndsen-Jansen over medisch specialistische jeugdhulp (31839, nr. 478).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Voortman/Ypma (31839, nr. 473).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Voortman (31839, nr. 474).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Kooiman (31839, nr. 475).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Kooiman (31839, nr. 476).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Keijzer/Van Helvert (31839, nr. 477).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Pia Dijkstra/Berndsen-Jansen (31839, nr. 478).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Tabaksontmoedigingsbeleid

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Tabaksontmoedigingsbeleid,

te weten:

  • de motie-Dik-Faber/Rebel over een onderzoek naar het kunnen sanctioneren van scholen zonder rookvrij schoolplein (32011, nr. 36);
  • de motie-Dik-Faber over afspraken met de horeca over het uitfaseren van tabaksautomaten (32011, nr. 37);
  • de motie-Dik-Faber over vermindering van het aantal tabaksverkooppunten (32011, nr. 38);
  • de motie-Van Gerven over het voorbereiden van maatregelen voor handhaving van de verkoopleeftijd voor alcohol en tabak (32011, nr. 40);
  • de motie-Rebel/Dik-Faber over een displayban voor tabaksproducten in supermarkten (32011, nr. 41);
  • de motie-Rebel/Pia Dijkstra over nadere afspraken met Koninklijke Horeca Nederland (32011, nr. 42);
  • de motie-Rebel c.s. over een publiekscampagne met rolmodellen en een voorlichtingshulplijn (32011, nr. 43);
  • de motie-Pia Dijkstra over een onderzoek naar de effecten van substantiële verhoging van de tabaksaccijns (32011, nr. 44).

(Zie vergadering van heden.)

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Dik-Faber stel ik voor, haar motie (32011, nr. 37) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
In stemming komt de motie-Dik-Faber/Rebel (32011, nr. 36) over een onderzoek naar het kunnen …

(Hilariteit)

De voorzitter:
Het is maar goed dat ik niet elke keer dat ik dit doe strafregels hoef te schrijven.

In stemming komt de motie-Dik-Faber/Rebel (32011, nr. 36).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Dik-Faber (32011, nr. 38).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Gerven (32011, nr. 40).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Rebel/Dik-Faber (32011, nr. 41).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Rebel/Pia Dijkstra (32011, nr. 42).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Rebel c.s. (32011, nr. 43).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Pia Dijkstra (32011, nr. 44).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Notitie antidemocratische groeperingen

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Notitie antidemocratische groeperingen,

te weten:

  • de motie-Pieter Heerma c.s. over een verbod op groeperingen met doelstellingen die in strijd zijn met de democratische rechtsorde (29279, nr. 258);
  • de motie-Van Dam over gedeelde waarden en onderlinge verbondenheid in de samenleving (29279, nr. 259);
  • de motie-Kuzu over excuses van de minister aan de Turks-Nederlandse jongeren (29279, nr. 260);
  • de motie-Kuzu over onderzoeken of de standpunten van PVV en SGP strijdig zijn met de rechtsstaat (29279, nr. 261).

(Zie vergadering van heden.)

De voorzitter:
De motie-Kuzu (29279, nr. 261) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de discussie over de aanpak van antidemocratische groeperingen de islamofobie en moslimhaat in onze samenleving verder vergroot;

constaterende dat er met de PVV en de SGP mogelijk al twee antidemocratische groeperingen in het Nederlandse parlement zitten;

verzoekt de regering, een onafhankelijk bureau zorgvuldig en principieel te laten onderzoeken in hoeverre de partijstandpunten en uitspraken van de PVV en van de SGP strijdig zijn met onze rechtsstaat en/of de grondrechten in onze Grondwet,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 263, was nr. 261 (29279).

In stemming komt de motie-Pieter Heerma c.s. (29279, nr. 258).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, Houwers, Van Vliet, 50PLUS en de PvdA voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Dam (29279, nr. 259).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Kuzu (29279, nr. 260).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de Groep Kuzu/Öztürk voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Kuzu (29279, nr. 263, was nr. 261).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de Groep Kuzu/Öztürk voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Gevolgen kindregelingen op kinderalimentatie

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Gevolgen van de wet hervorming kindregelingen op kinderalimentatie,

te weten:

  • de motie-Pieter Heerma c.s. over de alleenstaande-ouderkop (33716, nr. 34);
  • de motie-Siderius over scenario's voor het optimaliseren van de effecten op de omvang van de kinderalimentatie (33716, nr. 35).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Pieter Heerma c.s. (33716, nr. 34).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en Houwers ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Siderius (33716, nr. 35).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Arbeidsomstandigheden

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Arbeidsomstandigheden,

te weten:

  • de motie-Ulenbelt over toestemming om met de ondernemingsraad van de Inspectie SZW te spreken over de FNV-klacht (25883, nr. 251);
  • de motie-Kerstens over de mogelijkheid van één certificerings- en keuringsinstelling (25883, nr. 252).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Ulenbelt (25883, nr. 251).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Kerstens (25883, nr. 252).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Ontslaan flexkrachten als gevolg van Wwz

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over bedrijven die flexkrachten ontslaan als gevolg van de Wet werk en zekerheid,

te weten:

  • de motie-Ulenbelt/Voortman over voorstellen om de werkgeverslast voor flexwerkers te laten stijgen (33818, nr. 72);
  • de motie-Pieter Heerma/Voortman over verkorting van de ketenregeling voor tijdelijke contracten (33818, nr. 73);
  • de motie-Van Weyenberg over het in dienst nemen van payrollmedewerkers met een arbeidscontract voor onbepaalde tijd (33818, nr. 74);
  • de motie-Voortman c.s. over het mogelijk maken van meerjarige tweede contracten (33818, nr. 75);
  • de motie-Voortman over overheidsbudget voor het in vaste dienst nemen van personeel (33818, nr. 76);
  • de motie-Klein over het afschaffen van extra vrije dagen voor 45-plussers (33818, nr. 78).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Ulenbelt/Voortman (33818, nr. 72).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, GroenLinks en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Pieter Heerma/Voortman (33818, nr. 73).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Weyenberg (33818, nr. 74).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Voortman c.s. (33818, nr. 75).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Voortman (33818, nr. 76).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Klein (33818, nr. 78).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van Klein en de Groep Kuzu/Öztürk voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties MIRT

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO MIRT,

te weten:

  • de motie-Van Veldhoven/Van Helvert over een variant zonder kanteldijk in de aanbesteding van de Blankenburgtunnel (34000-A, nr. 66);
  • de motie-Visser c.s. over de doorstroming op de aansluiting A1/A30 (34000-A, nr. 67);
  • de motie-Bashir over afzien van de aanleg van de Blankenburgtunnel en kiezen voor de Oranjetunnel (34000-A, nr. 68);
  • de motie-Bashir over aanpak van de A67 (34000-A, nr. 69);
  • de motie-Van Helvert/Van Veldhoven over ondersteuning van de initiatieven van bewoners bij de A13/A16 (34000-A, nr. 70);
  • de motie-Dik-Faber over aan de markt overlaten of een weg met of zonder kanteldijk wordt ontworpen (34000-A, nr. 71);
  • de motie-Dik-Faber over de mogelijkheid van een aansluiting van de N208 op de A9/A22 bij Velserbroek (34000-A, nr. 72);
  • de motie-Dik-Faber over het optimaliseren van het ontwerp tot verbreding van de A27 Lunetten-Hooipolder (34000-A, nr. 73);
  • de motie-Hoogland c.s. over plannen om de bereikbaarheid van Zuid-Nederland te verbeteren (34000-A, nr. 74);
  • de motie-Hoogland/Visser over het aanwijzen van knelpunten anders dan op basis van de reistijd (34000-A, nr. 75);
  • de motie-Hoogland over het betrekken van telecomproviders bij de aanleg van nieuwe tunnels (34000-A, nr. 76).

(Zie vergadering van heden.)

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Dik-Faber stel ik voor, haar motie (34000-A, nr. 71) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt de motie-Van Veldhoven/Van Helvert (34000-A, nr. 66).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Visser c.s. (34000-A, nr. 67).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de fractie van D66 ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bashir (34000-A, nr. 68).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, Klein, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Bashir (34000-A, nr. 69).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Helvert/Van Veldhoven (34000-A, nr. 70).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Dik-Faber (34000-A, nr. 72).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks en de PvdA voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Dik-Faber (34000-A, nr. 73).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Hoogland c.s. (34000-A, nr. 74).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Hoogland/Visser (34000-A, nr. 75).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Hoogland (34000-A, nr. 76).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Scheepvaart

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Scheepvaart,

te weten:

  • de motie-Jacobi/Van Helvert over de mogelijkheden van moderne media bij de handhaving op het water (31409, nr. 83);
  • de motie-Jacobi/Aukje de Vries over de eventuele aanpassing van de DKB Waddenzee ten behoeve van de vaargeul Ameland (31409, nr. 84);
  • de motie-Bashir over schrappen van onnodige technische voorschriften voor binnenvaartschepen (31409, nr. 85);
  • de motie-De Boer/Jacobi over een kostendekkingsnorm die gebaseerd is op meer dan 500 passen (31409, nr. 86);
  • de motie-De Boer/Jacobi over een daling van de Nederlandse inspectie- en toezichtskosten (31409, nr. 87);
  • de motie-Van Helvert over een actieplan voor stimulering van het goederenvervoer over het water (31409, nr. 88).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Jacobi/Van Helvert (31409, nr. 83).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Jacobi/Aukje de Vries (31409, nr. 84).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bashir (31409, nr. 85).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-De Boer/Jacobi (31409, nr. 86).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-De Boer/Jacobi (31409, nr. 87).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks en de PvdA voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Helvert (31409, nr. 88).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Wegverkeer en Verkeersveiligheid

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Wegverkeer en Verkeersveiligheid,

te weten:

  • de motie-Bashir over geen subsidie meer toekennen aan TeamAlert voor de Rijscholenkiezer (29398, nr. 469);
  • de motie-Bashir over aanvullende maatregelen om het aantal verkeersslachtoffers terug te brengen (29398, nr. 470);
  • de motie-Hoogland c.s. over de mogelijkheden van een progressief boetesysteem (29398, nr. 471);
  • de motie-Visser/Hoogland over helmen voor berijders van gemotoriseerde tweewielers met snelheden tussen 25 en 45 km/u (29398, nr. 472).

(Zie vergadering van heden.)

De voorzitter:
Op verzoek van de heer Bashir stel ik voor, zijn motie (29398, nr. 469) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt de motie-Bashir (29398, nr. 470).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

De heer De Graaf (PVV):
Voorzitter. Graag een correctie voor de stemming onder 30. Wij worden geacht voor de motie-Van Helvert/Van Veldhoven (34000-A, nr. 74) te hebben gestemd.

De voorzitter:
Het staat genoteerd in de Handelingen.

In stemming komt de motie-Hoogland c.s. (29398, nr. 471).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Visser/Hoogland (29398, nr. 472).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Georganiseerde criminaliteit

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Georganiseerde criminaliteit,

te weten:

  • de motie-Oskam/Tellegen over het wegnemen van belemmeringen om rondtrekkende roversbendes aan te pakken (29911, nr. 110);
  • de motie-Kooiman over inzichtelijk te maken hoeveel werkvoorraad er op dit moment is (29911, nr. 111).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Oskam/Tellegen (29911, nr. 110).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, de PvdA en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Kooiman (29911, nr. 111).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Vervreemding en transformatie rijksvastgoed

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Vervreemding en transformatie rijksvastgoed,

te weten:

  • de motie-Albert de Vries over het overnemen van de aanbevelingen van RLI, CRa en ARK (31490, nr. 180);
  • de motie-Albert de Vries/Ronnes over afstemming bevorderen tussen het Rijksvastgoedbedrijf en het CSZ over afstoten van vastgoed (31490, nr. 181);
  • de motie-Ronnes over een haalbare herbestemming voor het Sint Annaterrein (31490, nr. 182).

(Zie vergadering van heden.)

De voorzitter:
De motie-Albert de Vries/Ronnes (31490, nr. 181) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat naast de miljoenen m2 vastgoed die het Rijk de komende jaren zal afstoten, ook door zorgaanbieders miljoenen m2 vastgoed op de markt worden gebracht;

overwegende dat het College Sanering Zorginstellingen (CSZ) goedkeuring moet verlenen aan het afstoten van met AWBZ-middelen gefinancierd zorgvastgoed;

constaterende dat het CSZ biedingen voor zorgvastgoed vaak afslaat vanwege onrealistische opvattingen over de marktprijs, waardoor bijvoorbeeld het Sint Annaterrein in Venray al jaren structureel leegstaat en verloedert ondanks de gigantische kosten voor het beheer van dit monument;

van mening dat de afstootoperatie grote invloed kan hebben op de lokale en regionale vastgoedmarkt;

verzoekt de regering, afstemming te bevorderen tussen het Rijksvastgoedbedrijf en het CSZ over het afstoten van vastgoed,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 183, was nr. 181 (31490).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Albert de Vries (31490, nr. 180).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Albert de Vries/Ronnes (31490, nr. 183, was nr. 181).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Ronnes (31490, nr. 182).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemming motie Examens in het voortgezet onderwijs

Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij het VAO Examens in het voortgezet onderwijs,

te weten:

  • de motie-Rog c.s. over de rekentoets in het schooljaar 2015-2016 niet laten meewegen in de zak/slaagregeling (31289, nr. 247).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Rog c.s. (31289, nr. 247).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Voortgangsrapportage passend onderwijs

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Voortgangsrapportage passend onderwijs,

te weten:

  • de motie-Siderius over een proef met onderwijs op een andere locatie voor leerlingen met een beperking die thuiszitten (31497, nr. 171);
  • de motie-Siderius/Voordewind over een plan tegen de bureaucratie van het passend onderwijs (31497, nr. 172);
  • de motie-Siderius over maatregelen om de werkdruk van docenten in het speciaal onderwijs te verlagen (31497, nr. 173);
  • de motie-Voordewind c.s. over de knelpunten in het onderwijs voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (31497, nr. 174).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Siderius (31497, nr. 171).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Siderius/Voordewind (31497, nr. 172).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Siderius (31497, nr. 173).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Voordewind c.s. (31497, nr. 174).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Islam- en imamopleidingen

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Islam- en imamopleidingen,

te weten:

  • de motie-Beertema over intrekken van de accreditatie van de IUR en soortgelijke onderwijsinstellingen (33750-VIII, nr. 121);
  • de motie-Beertema over betere wettelijke bescherming van hogeronderwijskeurmerken (33750-VIII, nr. 122);
  • de motie-Duisenberg/Jasper van Dijk over een onderzoek door de NVAO met het oog op intrekking van de accreditatie van de IUR (33750-VIII, nr. 123);
  • de motie-Kuzu over het blijven aanbieden van opleidingen tot islamitisch geestelijke op hbo-niveau (33750-VIII, nr. 125);
  • de motie-Kuzu over aanvullende gedegen opleidingen tot imam en islamitisch geestelijk verzorger (33750-VIII, nr. 126);
  • de motie-Van Meenen/Van Weyenberg over een deeltijdopleiding tot imam (33750-VIII, nr. 127).

(Zie vergadering van heden.)

De voorzitter:
De motie-Kuzu (33750-VIII, nr. 126) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat van de drie bekostigde instellingen die middelen hebben ontvangen om islamitisch geestelijk verzorgers, pedagogisch werkers, imams en islamitisch theologen op te leiden, er één heeft besloten hiermee te stoppen;

overwegende dat er in Nederland nog steeds een tekort aan imams en islamitisch geestelijk verzorgers is;

overwegende dat het voor de aansluiting tussen de islam en de samenleving van zeer groot belang is om een hoogopgeleid Nederlands-islamitisch kader te hebben dat kennis heeft van de gebruiken en waarden van Nederland en de islam;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat er aanvullende en gedegen opleidingen tot imam, islamitisch geestelijk verzorger en islamitisch theoloog aan onderwijsinstellingen komen;

verzoekt de regering tevens, bestaande islamitische instellingen hierbij te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 128, was nr. 126 (33750-VIII).

De motie-Kuzu (33750-VIII, nr. 125) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de enige HBO-instelling (Inholland) welke een islamitisch-geestelijk opleidingstraject aanbiedt heeft besloten hiermee te stoppen;

overwegende dat er nog steeds een tekort aan imams en islamitisch geestelijk verzorgers is;

overwegende dat het niet alleen voor studenten met een universitair, maar ook voor studenten met een HBO-niveau mogelijk moet zijn een opleiding tot islamitisch geestelijke of islamitisch geestelijk verzorger te volgen;

overwegende dat het voor de aansluiting tussen de islam en de samenleving van zeer groot belang is om een hoogopgeleid Nederlands-islamitisch kader te hebben, dat kennis heeft van de gebruiken en waarden van Nederland en de islam;

verzoekt de regering, zich ervoor in te zetten dat er opleidingen tot islamitisch geestelijke en islamitisch geestelijk verzorger aangeboden zullen blijven op HBO-niveau, mits de kwaliteit wordt geborgd,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 129, was nr. 125 (33750-VIII).

De motie-Van Meenen/Van Weyenberg (33750-VIII, nr. 127) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het merendeel van de in Nederland werkende imams nog steeds uit het buitenland wordt aangetrokken;

van mening dat het van belang is dat er ook imams in Nederland werken die zijn opgeleid aan een in Nederland gevestigde imamopleiding en die onze samenleving "van binnenuit" kennen;

constaterende dat er op dit moment geen imamopleiding meer bestaat in Nederland;

constaterende dat er animo lijkt te bestaan voor het volgen van een deeltijdopleiding;

verzoekt de regering, zo snel mogelijk met betrokkenen om de tafel te gaan zitten om het animo voor een deeltijdopleiding te peilen en de mogelijke vormgeving van een dergelijke imamopleiding te bespreken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 130, was nr. 127 (33750-VIII).

Ik stel vast dat wij nu over deze gewijzigde moties kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Beertema (33750-VIII, nr. 121).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV en de Groep Bontes/Van Klaveren voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Beertema (33750-VIII, nr. 122).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de SGP, de VVD, Klein, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Duisenberg/Jasper van Dijk (33750-VIII, nr. 123).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de SGP, de VVD, Klein, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Kuzu (33750-VIII, nr. 128, was nr. 126).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Kuzu (33750-VIII, nr. 129, was nr. 125).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Van Meenen/Van Weyenberg (33750-VIII, nr. 130, was nr. 127).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Uitgangspunten Cultuurbeleid

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Uitgangspunten Cultuurbeleid,

te weten:

  • de motie-Bergkamp c.s. over het opnemen van productiehuizen voor de podiumkunsten in de BIS (32820, nr. 137);
  • de motie-Bergkamp c.s. over tussentijdse verkenningen naar ontwikkelingen in de kunst- en cultuursector (32820, nr. 138);
  • de motie-Keijzer/Monasch over een festival gespecialiseerd in oude muziek (32820, nr. 139);
  • de motie-Keijzer over Leeuwarden-Fryslân als culturele hoofdstad van Europa (32820, nr. 140);
  • de motie-Keijzer over Cinekid (32820, nr. 141);
  • de gewijzigde motie-Keijzer over het ontwikkelen van een Nationaal Referentiekader Cultuureducatie (32820, nr. 157, was nr. 142);
  • de gewijzigde motie-Ouwehand c.s. over een nota over popmuziek (32820, nr. 159, was nr. 143);
  • de motie-Ouwehand over cultuureducatie als onderdeel van het lesprogramma in basis- en voortgezet onderwijs (32820, nr. 146);
  • de motie-Monasch/Van Veen over een overkoepelend referentiekader voor cultuureducatie (32820, nr. 147);
  • de motie-Monasch/Keijzer over een festival gespecialiseerd in locatietheater (32820, nr. 148);
  • de motie-Monasch/Jasper van Dijk over een paragraaf over werkgeverschap bij alle subsidieaanvragen voor de BIS (32820, nr. 149);
  • de motie-Monasch over een festival gespecialiseerd in jeugdfilm en -media (32820, nr. 150);
  • de motie-Monasch/Ouwehand over de Centra voor Kunstzinnige Vorming en muziekscholen (32820, nr. 151);
  • de motie-Monasch over kansen voor nieuwe makers en het bereiken van nieuw publiek (32820, nr. 152);
  • de motie-Van Veen/Monasch over een beoordelingskader voor de toelating tot de BIS (32820, nr. 153);
  • de motie-Jasper van Dijk/Bergkamp over financiering van een negende jeugdtheater (32820, nr. 154);
  • de motie-Jasper van Dijk/Ouwehand over geen btw-verhoging in de cultuursector (32820, nr. 155);
  • de gewijzigde motie-Jasper van Dijk c.s. over (32820, nr. 158, was nr. 156).

(Zie vergadering van heden.)

De voorzitter:
De motie-Van Veen/Monasch (32820, nr. 147) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het verwerven van culturele competenties van toenemend belang is voor onze samenleving en voor de brede, toekomstgerichte vorming van jonge mensen;

overwegende dat het verwerven van culturele en creatieve competenties zich voor jonge mensen zowel binnen de scholen afspeelt als, voor een belangrijk deel, ook daarbuiten;

constaterende dat er toenemende lokale verschillen ontstaan (1) in de mate waarin de binnenschoolse cultuureducatie tot uitvoering wordt gebracht, en (2) in het lokale voorzieningenniveau voor de buitenschoolse cultuureducatie;

overwegende dat hierdoor toenemende verschillen ontstaan in de toegang van kinderen en jongeren tot de culturele en creatieve vorming;

overwegende dat het platform onderwijs onder leiding van de heer Schnabel dit najaar haar advies over de kennis en vaardigheden waarover leerlingen in het funderend onderwijs moeten beschikken, gaat presenteren;

verzoekt de regering om een overkoepelend referentiekader voor cultuureducatie te ontwikkelen als gemeenschappelijk houvast voor samenhangend, weloverwogen beleid dat niet alleen het onderwijs maar ook het lokale voorzieningenniveau beslaat;

verzoekt de regering verder om de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen bij het uitvoeren van het referentiekader goed vast te leggen;

verzoekt de regering voorts om over de voortgang hiervan de Kamer te rapporteren voor het einde van 2015,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 162, was nr. 147 (32820).

De motie-Monasch (32820, nr. 150) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een festival is voor jeugdfilms en (nieuwe) media dat een centrale programmering combineert met een gespreide programmering over het land, gericht op jongeren;

overwegende dat vanuit deze festivalorganisatie ook een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan mediaeducatie op scholen, waardoor jongeren wordt geleerd met een kritische blik media te ervaren en hun wereldbeeld wordt verbreed;

overwegende dat de extra middelen voor festivals in de huidige plannen op een zodanige wijze via fondsen worden ingezet dat versnippering van het budget dreigt, terwijl juist scherpe keuzes gemaakt moeten worden;

verzoekt de regering om een festival gespecialiseerd in jeugdfilm en -media als bovengenoemd op te nemen in de basisinfrastructuur en de benodigde financiële ruimte in de basisinfrastructuur te creëren uit de, door de verplaatsing ontstane, vrijval bij het Filmfonds en de aanvullend nodige middelen te betrekken bij allocatie van de extra middelen voor festivals zoals is voorgenomen in het voorliggende concept-Kunstenplan 2017-2020,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 163, was nr. 150 (32820).

De motie-Monasch/Ouwehand (32820, nr. 151) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor een goed cultuuraanbod de Centra voor Kunstzinnige Vorming en muziekscholen essentieel zijn;

constaterende dat het aanbod per gemeente sterk verschilt;

voorts constaterende dat het aanbod per instelling tevens in haar programmering en organisatie uiteenloopt;

verzoekt de regering, in kaart te brengen of deze instellingen in voldoende mate een bijdrage leveren aan de essentiële culturele en creatieve vorming op het gebied van muziek, dans, zang en overige kunsten voor jong en oud in Nederland, en daarbij aan te geven hoeveel van de potentiële doelgroepen worden bereikt, en hierover medio 2016 aan de Tweede Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 164, was nr. 151 (32820).

Ik stel vast dat wij nu over deze gewijzigde moties kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Bergkamp c.s. (32820, nr. 137).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, Klein, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd. We moeten deze stemming hoofdelijk doen, want ik kan de uitslag op deze manier niet vaststellen.

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter. Wij zijn voor deze motie en daarmee is ze volgens mij aangenomen.

De voorzitter:
Dan ga ik nog een keer proberen om dat per fractie vast te stellen.

In stemming komt de motie-Bergkamp c.s. (32820, nr. 137).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Bergkamp c.s. (32820, nr. 138).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Keijzer/Monasch (32820, nr. 139).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Keijzer (32820, nr. 140).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Keijzer (32820, nr. 141).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de Groep Kuzu/Öztürk, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Keijzer (32820, nr. 157, was nr. 142).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Ouwehand c.s. (32820, nr. 159, was nr. 143).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Ouwehand (32820, nr. 146).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Monasch/Van Veen (32820, nr. 162, was nr. 147).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Monasch/Keijzer (32820, nr. 148).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Monasch/Jasper van Dijk (32820, nr. 149).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Monasch/Keijzer (32820, nr. 163, was nr. 150).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Monasch/Ouwehand (32820, nr. 164, was nr. 151).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Monasch (32820, nr. 152).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Veen/Monasch (32820, nr. 153).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, de PvdA en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Jasper van Dijk/Bergkamp (32820, nr. 154).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Jasper van Dijk/Ouwehand (32820, nr. 155).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Jasper van Dijk/Ouwehand (32820, nr. 158, was nr. 156).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Prestatieafspraken hoger onderwijs

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Prestatieafspraken hoger onderwijs,

te weten:

  • de motie-Mohandis/Rog over het bindend studieadvies begrenzen tot het eerste jaar van de bachelor (31288, nr. 478);
  • de motie-Mohandis c.s. over de status van medezeggenschap voor opleidingscommissies (31288, nr. 479).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Mohandis/Rog (31288, nr. 478).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Mohandis c.s. (31288, nr. 479).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Materieel Defensie

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Materieel Defensie,

te weten:

  • de motie-Knops/Teeven over de gevolgen van valutawisselingen en de ontwikkeling van materieel- en munitieprijzen (27830, nr. 154);
  • de motie-Hachchi over openstellen van de onderzeedienst voor vrouwen (27830, nr. 155).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Knops/Teeven (27830, nr. 154).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66 en de PvdA voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Hachchi (27830, nr. 155).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Nederlandse bijdrage strijd tegen ISIS

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS,

te weten:

  • de motie-De Roon over inzet van het Nederlands luchtwapen tegen ISIS in Syrië (27925, nr. 546);
  • de motie-Van Bommel over het onderzoeken van berichten over burgerslachtoffers (27925, nr. 547);
  • de motie-Van Bommel over in kaart brengen van de steun aan jihadistische strijdgroepen via Turkije (27925, nr. 548);
  • de motie-Van Bommel over de PKK van de lijst van terroristische organisaties halen (27925, nr. 549);
  • de motie-Servaes/Eijsink over de gevolgen van deelname aan missies voor de operationele gereedheid (27925, nr. 550);
  • de motie-Grashoff over versterking van het UNAMI-mandaat (27925, nr. 551);
  • de motie-Knops over de besluitvorming over eventuele militaire inzet boven Syrië (27925, nr. 552);
  • de motie-Knops c.s. over wapenleveranties aan de peshmerga (27925, nr. 553);
  • de motie-Van der Staaij c.s. over veilige vestiging van gevluchte minderheden op de Ninivévlakte (27925, nr. 554);
  • de motie-Voordewind c.s. over verdere ondersteuning van de Koerden in Syrië (27925, nr. 555);
  • de motie-Kuzu over gebruik van de naam Daesh in plaats van Islamitische Staat (27925, nr. 557).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-De Roon (27925, nr. 546).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA en Houwers voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Bommel (27925, nr. 547).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Bommel (27925, nr. 548).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Bommel (27925, nr. 549).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Servaes/Eijsink (27925, nr. 550).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Grashoff (27925, nr. 551).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Knops (27925, nr. 552).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, Houwers en 50PLUS voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Knops c.s. (27925, nr. 553).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks en de PvdA voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van der Staaij c.s. (27925, nr. 554).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Voordewind c.s. (27925, nr. 555).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP en 50PLUS voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Kuzu (27925, nr. 557).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van Klein en de Groep Kuzu/Öztürk voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemming motie Omgevingswet

Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel de Omgevingswet,

te weten:

  • de motie-Dik-Faber over het instrumentarium voor grondexploitatie (33962, nr. 138).

(Zie vergadering van 24 juni 2015.)

De voorzitter:
De motie-Dik-Faber (33962, nr. 138) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er nog veel opmerkingen zijn van gemeenten over de effectiviteit en uitvoerbaarheid van de gewijzigde grondexploitatiebepalingen in de Omgevingswet;

overwegende dat door meer uitnodigingsplanologie ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving kleiner worden en zich vaker bovenwijkse voorzieningen zullen gaan voordoen op stadsniveau waar de criteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit niet goed toepasbaar zijn en een vorm van bovenplanse verevening daarom wel wenselijk lijkt;

overwegende dat ook bij wijziging van gebruiksmogelijkheden zonder nieuwe bouwontwikkelingen kostenverhaal door gemeenten noodzakelijk kan zijn;

overwegende dat dus een meer fundamentele discussie en heroverweging van de instrumenten voor grondexploitatie nodig is;

verzoekt de regering, in overleg met de VNG het grondexploitatie-instrumentarium te heroverwegen en zo nodig bij de invoeringswet of de aanvullingswet grondeigendom met nieuwe voorstellen te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 178, was nr. 138 (33962).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Dik-Faber (33962, nr. 178, was nr. 138).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks en de PvdD voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemming motie situatie Israël en Gaza

Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij het debat over de situatie in Israël en Gaza,

te weten:

  • de motie-Voordewind/Bisschop over intrekken van de nieuwe AOW-richtlijn (23432, nr. 406).

(Zie vergadering van 20 mei 2015.)

De voorzitter:
De motie-Voordewind/Bisschop (23432, nr. 406) is in die zin gewijzigd (23432, nr. 414) en nader gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat per 1 januari 2016 alleenstaande AOW'ers die voor het eerst AOW ontvangen of verhuizen naar de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en de Golan, de gehuwdennorm ontvangen, terwijl hier sinds de totstandkoming van het verdrag in 1984 geen sprake van was;

constaterende dat de regering in de beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Van der Staaij en Voordewind op 28 mei 2015, aankondigt om voor de groep vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 naar een oplossing te zoeken;

verzoekt de regering, nog dit kalenderjaar in ieder geval voor de genoemde groep met een oplossing te komen buiten de AOW om,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 415, was nr. 414 (23432).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de nader gewijzigde motie-Voordewind/Bisschop (23432, nr. 415, was nr. 414).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze nader gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Kuzu/Öztürk ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Gaswinning in Groningen

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over de gaswinning in Groningen,

te weten:

  • de motie-Van Veldhoven over gebruik van de gasopslag Norg (33529, nr. 176);
  • de motie-Van Veldhoven c.s. over huizen met een risico op instorten van 1 op 1.000 (33529, nr. 177);
  • de motie-Van Veldhoven c.s. over dezelfde veiligheidsnormen in Groningen als in de rest van Nederland (33529, nr. 178);
  • de motie-Van Veldhoven c.s. over niet hoger uitkomen van de gaswinning in Groningen in 2016 dan in 2015 (33529, nr. 179);
  • de motie-Ouwehand over ontwikkelen van scenario's vanuit het voorzorgsbeginsel (33529, nr. 180);
  • de motie-Ouwehand over terugdringen van leveren van gas aan buitenlandse afnemers (33529, nr. 181);
  • de motie-Ouwehand over verhoging van de doelen voor energiebesparing (33529, nr. 182);
  • de motie-Dik-Faber c.s. over doorzettingsmacht voor de Nationaal Coördinator Groningen (33529, nr. 183);
  • de motie-Dik-Faber c.s. over handelen in de geest van de wijzigingen van de Mijnbouwwet (33529, nr. 184);
  • de motie-Van Tongeren over verlagen van het gaswinningsplafond voor 2016 naar 21 miljard kubieke meter (33529, nr. 185);
  • de motie-Van Tongeren c.s. over een reactie op het ECN-rapport Reductie gasvraag Nederland (33529, nr. 186);
  • de motie-Van Tongeren over gaswinning voor het vullen van gasopslagen (33529, nr. 187);
  • de motie-Van Tongeren c.s. over de verlaging van de Groninger gasvraag in verband met het energieakkoord (33529, nr. 188);
  • de motie-Agnes Mulder c.s. over berekening van het groepsrisico (33529, nr. 189);
  • de motie-Smaling c.s. over een indicatie van de winningsbesluiten voor 2016 en 2017 (33529, nr. 190);
  • de motie-Smaling/Van Tongeren over loslaten van het scherpe onderscheid tussen de typen schade (33529, nr. 191);
  • de motie-Smaling over terughoudendheid in het aanwijzen van nog meer commissies en bestuurders (33529, nr. 192);
  • de motie-Jan Vos/Smaling over aardbevingsbestendig maken van de chemische installaties in Delfzijl (33529, nr. 193);
  • de motie-Jan Vos/Bosman over adequate bijstand voor bewoners van het Groninger bevingsgebied (33529, nr. 194);
  • de motie-Jan Vos/Bosman over een methode voor risicovergelijking, (33529, nr. 195).

(Zie notaoverleg van 1 juli 2015.)

De voorzitter:
De motie-Van Veldhoven c.s. (33529, nr. 177) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een aantal huizen een risico op overlijden door instorten van circa 1 op 1.000 heeft;

overwegende dat deze acute gevallen met grote spoed moeten worden aangepakt;

verzoekt de regering om, samen met de lokale bestuurders, de Nationaal Coördinator en de NAM, ervoor te zorgen dat deze gevallen nog voor 2016 zijn opgelost,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 196, was nr. 177 (33529).

De motie-Dik-Faber c.s. (33529, nr. 184) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Dik-Faber, Van Tongeren, Agnes Mulder, Smaling, Ouwehand en Van Veldhoven.

Zij krijgt nr. 197, was nr. 184 (33529).

Ik stel vast dat wij nu over deze gewijzigde moties kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Van Veldhoven (33529, nr. 176).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Van Veldhoven c.s. (33529, nr. 196, was nr. 177).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Veldhoven c.s. (33529, nr. 178).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en Houwers ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Veldhoven c.s. (33529, nr. 179).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Ouwehand (33529, nr. 180).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Ouwehand (33529, nr. 181).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Ouwehand (33529, nr. 182).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de SGP, Klein, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Dik-Faber c.s. (33529, nr. 183).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Dik-Faber c.s. (33529, nr. 197, was nr. 184).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Tongeren (33529, nr. 185).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Tongeren c.s. (33529, nr. 186).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Tongeren (33529, nr. 187).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Tongeren c.s. (33529, nr. 188).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Agnes Mulder c.s. (33529, nr. 189).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Smaling c.s. (33529, nr. 190).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Smaling/Van Tongeren (33529, nr. 191).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Smaling (33529, nr. 192).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Jan Vos/Smaling (33529, nr. 193).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Jan Vos/Bosman (33529, nr. 194).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de fractie van het CDA ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Jan Vos/Bosman (33529, nr. 195).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, de PvdA en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemming motie Rol onderwijs in aanpak radicalisering

Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel de rol van het onderwijs in de aanpak van radicalisering,

te weten:

  • de motie-Jadnanansing over versterking van burgerschaps- en mensenrechteneducatie binnen de kerndoelen (34000-VIII, nr. 104).

(Zie wetgevingsoverleg van 10 juni 2015.)

In stemming komt de motie-Jadnanansing (34000-VIII, nr. 104).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemming motie Mensenrechtenbeleid

Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij het debat over het mensenrechtenbeleid,

te weten:

  • de motie-Van Bommel over het beleid van China om familie en vrienden van Tibetanen die zichzelf uit protest in brand steken steeds harder aan te pakken (32735, nr. 142).

(Zie notaoverleg van 15 juni 2015.)

In stemming komt de motie-Van Bommel (32735, nr. 142).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen Decharge jaarverslagen

Aan de orde is de stemming in verband met de brief van de commissie voor de Rijksuitgaven inzake de decharge van de jaarverslagen voor het gevoerde financieel beheer door de ministers in het jaar 2014 (34200, nr. 23).

De voorzitter:
Ik stel voor de slotwetten over het jaar 2014 (Kamerstukken 34200, hoofdstuk I t/m X, XII, XIII, XV t/m XVIII en de fondsen A t/m C en F, H, en J) zonder stemming aan te nemen en conform het voorstel van de commissie voor de Rijksuitgaven te besluiten en de desbetreffende ministers met inachtneming van de diverse toezeggingen ter verbetering van het financieel beheer, decharge te verlenen voor het gevoerde beleid, onder de aantekening dat de fractie van de SP niet instemt met de dechargeverlening op hoofdstuk XVI.

Daartoe wordt besloten.


Stemmingen moties Integratieonderwerpen

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Integratieonderwerpen,

te weten:

  • de motie-Potters/Karabulut over integratie niet afhankelijk maken van landen van herkomst (32824, nr. 96);
  • de motie-De Graaf over het plan om samen met Turkse organisaties taalcursussen voor imams te realiseren (32824, nr. 97);
  • de motie-De Graaf/Wilders over de-islamisering als doelstelling van beleid (32824, nr. 98);
  • de motie-Kuzu over het acceptatiegehalte jegens Nederlanders met een migrantenachtergrond (32824, nr. 99);
  • de motie-Karabulut/Potters over onderzoek naar de TRSO's in Nederland (32824, nr. 100).

(Zie vergadering van heden.)

De voorzitter:
De motie-Potters/Karabulut (32824, nr. 96) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 3 juni 2015 aangeeft met onder andere een verwijzing naar de Duitse benadering dat hij met Diyanet de mogelijkheden wil bekijken om cursussen Nederlands aan te bieden aan imams die vanuit Turkije worden uitgezonden naar Nederland;

constaterende dat de regering in overleg is met de Marokkaanse regering teneinde de integratie van Marokkaanse Nederlanders te bevorderen;

overwegende dat dit kan leiden tot ongewenste beïnvloeding en segregatie;

overwegende dat het vreemd is om imams in het licht van inburgering anders te behandelen dan andere Turkse onderdanen en dit ook niet strookt met het principe van scheiding van Kerk en Staat;

overwegende dat Diyanet een organisatie is die vooral gericht is op het versterken van de band met Turkije bij Turken in het buitenland;

verzoekt de regering, geen cursussen Nederlands aan te bieden of te financieren specifiek voor imams die vanuit Turkije of Marokko worden uitgezonden naar Nederland, de samenwerking met Diyanet hierin te staken en zich niet afhankelijk te maken van de landen van herkomst voor de integratie,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 102, was nr. 96 (32824).

De motie-Karabulut/Potters (32824, nr. 100) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende het voornemen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om geen vervolgonderzoek in te stellen naar de Turkse organisaties en stromingen (TRSO's) in Nederland;

constaterende dat de aansturing en financiële stromen van deze organisaties soms onduidelijk zijn en hier sprake is van parallelle samenlevingen;

verzoekt de regering om vervolgonderzoek in te stellen naar de (buitenlandse) aansturing en de invloed op het integratieproces van de TRSO's in Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 103, was nr. 100 (32824).

Ik stel vast dat wij nu over deze gewijzigde moties kunnen stemmen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Potters/Karabulut (32824, nr. 102, was nr. 96).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-De Graaf (32824, nr. 97).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, de SGP, 50PLUS, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-De Graaf/Wilders (32824, nr. 98).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV en de Groep Bontes/Van Klaveren voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Kuzu (32824, nr. 99).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Karabulut/Potters (32824, nr. 103, was nr. 100).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, Houwers, Van Vliet en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

De heer Jan Vos (PvdA):
De fractie van de PvdA wil geacht worden voor de motie-Van Veldhoven c.s. (33529, nr. 177) te hebben gestemd.

De voorzitter:
Het staat genoteerd in de Handelingen.


Stemmingen moties Handhaving

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Handhaving,

te weten:

  • de motie-Schouten c.s. over een advies van de Raad voor de rechtspraak over het wetsvoorstel fraudewet (17050, nr. 509);
  • de motie-Schouten/Kerstens over beleidsregels voor vrijwilligerswerk bij commerciële activiteiten (17050, nr. 510);
  • de motie-Karabulut over ruimte voor de gemeenten om boetebesluiten te herzien (17050, nr. 511);
  • de motie-Karabulut over voorkomen dat mensen worden uitgesloten van schuldhulpverlening (17050, nr. 512);
  • de motie-Karabulut over het verlagen van de strafrechtelijke aangiftegrens (17050, nr. 513);
  • de motie-Schouten c.s. over het garanderen van de beslagvrije voet in de fraudewetgeving (17050, nr. 514);
  • de motie-Kerstens over de wijze waarop lagere overheden omgaan met hun verantwoordelijkheden uit hoofde van de WAS (17050, nr. 515).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Schouten c.s. (17050, nr. 509).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Schouten/Kerstens (17050, nr. 510).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Karabulut (17050, nr. 511).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Karabulut (17050, nr. 512).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Karabulut (17050, nr. 513).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Schouten c.s. (17050, nr. 514).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Kerstens (17050, nr. 515).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Telecommunicatie

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Telecommunicatie,

te weten:

  • de motie-Gesthuizen c.s. over een besluit waarbij clausering voor landelijke kavels wordt afgeschaft (24095, nr. 385);
  • de motie-Verhoeven over netneutraliteit (24095, nr. 387).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Gesthuizen c.s. (24095, nr. 385).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, de Groep Kuzu/Öztürk, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Verhoeven (24095, nr. 387).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, het CDA, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemming motie Cao-onderhandelingen Rijksoverheid

Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij het VAO Cao-onderhandelingen Rijksoverheid,

te weten:

  • de motie-Slob c.s. over spoedig hervatten van de onderhandelingen met de bonden (34000-XVIII, nr. 23).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Slob c.s. (34000-XVIII, nr. 23).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Bontes/Van Klaveren, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Verpleeghuiszorg

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Verpleeghuiszorg,

te weten:

  • de motie-Keijzer over zorg zonder verblijf voor ouderen (31765, nr. 154);
  • de motie-Krol over de rapportage over hoogrisico-instellingen (31765, nr. 155);
  • de motie-Agema over schrappen van de extra bezuiniging kern-AWBZ van 0,5 miljard in 2017 (31765, nr. 156);
  • de motie-Agema over geven van verblijfsrechten aan bewoners van zorginstellingen (31765, nr. 157).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Keijzer (31765, nr. 154).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Krol (31765, nr. 155).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Agema (31765, nr. 156).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Agema (31765, nr. 157).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, 50PLUS, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemmingen moties Voortgang trekkingsrecht pgb

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Voortgang trekkingsrecht pgb,

te weten:

  • de motie-Leijten over een aanwijzing aan de SVB om niet tegen de uitspraak van de rechter in hoger beroep te gaan (25657, nr. 186);
  • de motie-Leijten over een schadevergoedingsregeling (25657, nr. 187);
  • de motie-Leijten over een tussenoplossing waarbij budgethouders beheer van budget tijdelijk in eigen hand krijgen (25657, nr. 188);
  • de motie-Otwin van Dijk/Potters over een solide pgb met vereenvoudiging voor budgethouder en zorgverlener (25657, nr. 189);
  • de motie-Krol over een compensatieregeling (25657, nr. 190);
  • de motie-Krol over het onderzoek naar de meerkosten voor gemeenten (25657, nr. 191);
  • de motie-Voortman c.s. over de SVB opdragen niet in beroep te gaan tegen de uitspraak van de rechter (25657, nr. 192);
  • de motie-Voortman c.s. over inventariseren welke aanvullende eisen van gemeenten leiden tot onnodige bureaucratie (25657, nr. 193);
  • de motie-Voortman c.s. over een passende compensatieregeling (25657, nr. 194);
  • de motie-Potters/Otwin van Dijk over intensiveren van opsporing van fraude door pgb-bemiddelingsbureaus (25657, nr. 195);
  • de motie-Dik-Faber/Pia Dijkstra over het continueren van indicaties tot er een nieuw indicatiebesluit wordt vastgesteld (25657, nr. 196).

(Zie vergadering van heden.)

De voorzitter:
De motie-Voortman c.s. (25657, nr. 194) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er deze zomer gewerkt wordt aan een compensatieregeling voor zorgverleners en budgethouders die materieel nadeel hebben ondervonden door de problemen bij de invoering van het trekkingsrecht voor het pgb;

van mening dat wanneer mensen door de late betaling door de SVB extra kosten hebben moeten maken, zij daarvoor gecompenseerd dienen te worden;

verzoekt de regering, met een ruimhartige compensatieregeling te komen en de Kamer en gedupeerden daar in de septemberbrief duidelijkheid over te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 197, was nr. 194 (25657).

Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.

In stemming komt de motie-Leijten (25657, nr. 186).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Leijten (25657, nr. 187).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Leijten (25657, nr. 188).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Otwin van Dijk/Potters (25657, nr. 189).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Krol (25657, nr. 190).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Krol (25657, nr. 191).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Voortman c.s. (25657, nr. 192).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Voortman c.s. (25657, nr. 193).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de gewijzigde motie-Voortman c.s. (25657, nr. 197, was nr. 194).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Potters/Otwin van Dijk (25657, nr. 195).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Dik-Faber/Pia Dijkstra (25657, nr. 196).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Bekostiging wijkverpleging 2016

Aan de orde zijn de stemmingen over aangehouden moties, ingediend bij het VAO Bekostiging wijkverpleging 2016/Inkoop thuiszorg,

te weten:

  • de motie-Leijten/Bruins Slot over behouden van het representatiemodel voor de zorginkoop wijkverpleging (29689, nr. 628);
  • de motie-Leijten over per direct stopzetten van de aanbesteding van de Achmea-pilot (29689, nr. 629);
  • de motie-Agema over wijkverpleging en wijkziekenverzorging bekostigen middels 1 product voor 1 tarief met 1 standaarddoorlooptijd (29689, nr. 631);
  • de motie-Agema over terugdraaien van de bezuiniging op de huishoudelijke hulp (29689, nr. 632);
  • de motie-Wolbert over een nieuw, gemengd representatiemodel (29689, nr. 633).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Leijten/Bruins Slot (29689, nr. 628).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Leijten (29689, nr. 629).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, de SGP, de Groep Kuzu/Öztürk, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Agema (29689, nr. 631).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Agema (29689, nr. 632).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, 50PLUS, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Wolbert (29689, nr. 633).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Betalingsproblematiek dure (oncologische) geneesmiddelen

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO betalingsproblematiek dure (oncologische) geneesmiddelen,

te weten:

  • de motie-Van Gerven c.s. over een oplossing voor de acute problemtiek van dure geneesmiddelen (29477, nr. 336);
  • de motie-Otwin van Dijk/Bruins Slot over Europese samenwerking gericht op maximale transparantie van geneesmiddelenprijzen (29477, nr. 337);
  • de motie-Otwin van Dijk over monitoring van praktijkvariatie voor dure (, nr. 338);
  • de motie-Otwin van Dijk over de prijzen van geneesmiddelen ten opzichte van de ontwikkelingskosten (29477, nr. 339);
  • de motie-Krol over organiseren van een maatschappelijk debat over de grenzen aan en de betaalbaarheid van zorg (29477, nr. 340);
  • de motie-Krol over kwetsbare ouderen en medicatieveiligheid als speerpunt in het nieuwe meerjarenbeleidsplan IGZ (29477, nr. 341);
  • de motie-Rutte/Otwin van Dijk over breder uitwerken van de "sluis" dure intramurale geneesmiddelen (29477, nr. 342).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Van Gerven c.s. (29477, nr. 336).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Otwin van Dijk/Bruins Slot (29477, nr. 337).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Otwin van Dijk (29477, nr. 338).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Otwin van Dijk (29477, nr. 339).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de Groep Bontes/Van Klaveren ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Krol (29477, nr. 340).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Krol (29477, nr. 341).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Rutte/Otwin van Dijk (29477, nr. 342).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, Klein, de Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, Van Vliet, 50PLUS, D66, GroenLinks en de PvdA voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.


Stemmingen moties Eurogroep/Ecofin-Raad

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Eurogroep/Ecofin-Raad,

te weten:

  • de motie-Merkies over overleg met de Griekse regering om tot een akkoord te komen (21501-07, nr. 1274);
  • de motie-Tony van Dijck/Wilders over in geen geval opnieuw onderhandelen met de Griekse regering over extra miljarden aan steun (21501-07, nr. 1275).

(Zie vergadering van heden.)

In stemming komt de motie-Merkies (21501-07, nr. 1274).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Kuzu/Öztürk, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Tony van Dijck/Wilders (21501-07, nr. 1275).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV en de Groep Bontes/Van Klaveren voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemming motie Verantwoordingsdebat 2014

Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij het Verantwoordingsdebat over het jaar 2014,

te weten:

- de motie-Grashoff/Koolmees over benutten van de onderbesteding in de kinderopvangregeling om de regeling te verruimen (34200, nr. 12).

(Zie vergadering van 26 mei 2015.)

In stemming komt de motie-Grashoff/Koolmees (34200, nr. 12).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de Groep Kuzu/Öztürk, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Voorzitter. Ik ga even terug naar de stemmingen over de gaswinning in Groningen. Wij worden geacht tegen de motie-Ouwehand op stuk 33529 nr. 180 gestemd te hebben.

De voorzitter:
Het staat genoteerd in de Handelingen.


Stemming motie Belastingdienst

Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij het VAO Belastingdienst,

te weten:

  • de motie-Klein over verhogen van de vrijstelling van de erfbelasting (31066, nr. 242).

(Zie vergadering van 4 juni 2015.)

In stemming komt de motie-Klein (31066, nr. 242).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van Klein en de Groep Kuzu/Öztürk voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

De voorzitter:
Dat was de laatste motie waarover we gingen stemmen.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Ik dacht: we zijn zo vroeg klaar ... Ik weet dat u ontzettend veel haast hebt, mijnheer Zijlstra, maar het is een goede traditie om voordat ik de hamer laat vallen en het reces begint, kort terug te blikken op de maanden die achter ons liggen. Omdat ik dacht dat het misschien wel 7.00 uur in de ochtend zou worden, heb ik maar een korte speech gemaakt. Mijn conclusie hangt eigenlijk ook samen met dat nachtwerk dat het vandaag niet helemaal geworden is, maar het is toch wel bijna 1.00 uur.

Het Nederlands parlement kenmerkt zich door een ongelofelijke ijver en drive. Wij hebben alleen al deze week vijf plenaire debatten gevoerd en 36 VAO's gedaan; er zijn deze week 239 moties ingediend en er is gestemd over 160 amendementen. En dan heb ik het dus alleen over deze week.

Als we terugkomen van het reces, wacht ons een lijst met 55 dertigledendebatten en 50 meerderheidsdebatten. U allen, wij allemaal, zoeken maximaal naar ruimte om onze standpunten in te brengen. We maken daarbij gebruik van alle instrumenten die we als parlement hebben en dat tekent de enorme betrokkenheid van de Kamer bij alles wat er gebeurt in de wereld. U zou zich soms echter ook kunnen afvragen of minder niet net zo goed is.

Wat erbovenop komt komend jaar, bovenop al het werk dat u zichzelf opdraagt, zijn twee grote projecten waarmee wij allemaal te maken krijgen. Vanaf oktober — sommigen realiseerden zich vandaag dat het de eerste dag van het herfstreces is — vieren we het 200-jarige bestaan van de Tweede en de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Vanaf 1 januari 2016 bekleedt Nederland het EU-voorzitterschap. Dat betekent dat wij te maken hebben met de parlementaire dimensie daarvan. Het zijn gebeurtenissen waarmee we ons parlement in binnen- en buitenland in de schijnwerpers zetten en waarmee we de buitenwereld actief naar binnen halen. Als voorzitter ben ik trots op wat we hier kunnen laten zien.

Dit is een bruggetje naar iets waar ik ook trots op ben: de inzet en loyaliteit van de mensen die hier werken. Namens ons allemaal wil ik alle medewerkers bedanken die er, vaak op de achtergrond, voor zorgen dat wij ons werk kunnen doen. Het gaat om allerlei mensen: van de griffiers, die hier om mij heen zitten, tot de beveiligers, die straks "wel thuis!" zeggen als u naar huis gaat; van de schoonmakers, die ons bureau schoonmaken, tot de informatiespecialisten, die op iedere vraag een antwoord weten of zoeken.

Collega's, ik hoop dat u de komende weken kunt ontsnappen aan de hectiek van het Kamerwerk. Natuurlijk volgt iedereen de ontwikkelingen in eigen land en in de rest van de wereld, waarschijnlijk vooral die in Griekenland. Ik hoop echter dat u tijdens het reces ook de tijd vindt om dat ene rapport te lezen dat er nog lag, of voor dat werkbezoek dat al zo lang op uw lijstje stond. Ik wens u daarnaast een mooie en zonnige zomer toe, en zie u in september graag in goede gezondheid en met een volle batterij terug. Zoals ik immers al heb gezegd: er wacht ons een volle agenda én er staan mooie dingen te gebeuren. Vanwaar — voorwaar — een jaar om naar uit te zien! Ik wens u allen een fijn reces.

(Geroffel op de bankjes)

Sluiting

Sluiting 00.50 uur.