Plenair verslag Tweede Kamer, 51e vergadering
Donderdag 6 februari 2014

  • Aanvang
    10:15 uur
  • Sluiting
    22:45 uur
  • Status
    Gecorrigeerd

Opening

Voorzitter: Van Miltenburg

Aanwezig zijn 141 leden der Kamer, te weten:

Agema, Arib, Van Ark, Azmani, Baay-Timmerman, Bashir, Beertema, Berckmoes-Duindam, Bergkamp, Berndsen-Jansen, Bisschop, De Boer, Van Bommel, Bontes, Bosma, Bosman, Bouwmeester, Ten Broeke, Bruins Slot, Van der Burg, De Caluwé, Van Dam, Van Dekken, Tony van Dijck, Jasper van Dijk, Otwin van Dijk, Dijkgraaf, Dijkhoff, Pia Dijkstra, Remco Dijkstra, Dik-Faber, Dikkers, Duisenberg, Eijsink, Elias, Fokke, Fritsma, Van Gerven, Gesthuizen, Geurts, De Graaf, Graus, Groot, Günal-Gezer, Hachchi, Van Haersma Buma, Hamer, Harbers, Rudmer Heerema, Pieter Heerma, Helder, Van Hijum, Hoogland, Jacobi, Jadnanansing, Paulus Jansen, Karabulut, Kerstens, Klaver, Van Klaveren, Klein, Klever, Kooiman, Koolmees, Kuiken, Kuzu, Van Laar, Leegte, De Liefde, Van der Linde, Litjens, Lodders, Madlener, Maij, Marcouch, Van Meenen, Merkies, Van Miltenburg, Mohandis, Moors, Agnes Mulder, Anne Mulder, Neppérus, Nijboer, Van Ojik, Omtzigt, Oosenbrug, Van Oosten, Oskam, Ouwehand, Öztürk, Pechtold, Potters, Van Raak, Rebel, Recourt, Roemer, Rog, De Rouwe, Rutte, Samsom, Schouten, Schouw, Schut-Welkzijn, Segers, Servaes, Siderius, Sjoerdsma, Slob, Van der Staaij, Van der Steur, Straus, Tanamal, Taverne, Tellegen, Thieme, Van Toorenburg, Ulenbelt, Van Veen, Van Veldhoven, Verheijen, Verhoeven, Vermeij, Visser, Van Vliet, Voordewind, Voortman, Jan Vos, Mei Li Vos, Albert de Vries, Aukje de Vries, Vuijk, Van Weyenberg, Wilders, De Wit, Wolbert, Van 't Wout, Ypma, Yücel, Ziengs en Zijlstra,

en mevrouw Klijnsma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en de heer Timmermans, minister van Buitenlandse Zaken.


Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat het volgende lid zich heeft afgemeld:

Knops.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

Raad Algemene Zaken

Raad Algemene Zaken

Aan de orde is het VAO Raad Algemene Zaken (AO d.d. 5/2).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de minister van Buitenlandse Zaken van harte welkom, net als de mensen op de publieke tribune en de mensen die het debat op een andere manier volgen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. De Telegraaf kopte gisteren: "Genmais irriteert Kamer en Timmermans". Nu, dat kun je wel zeggen. Wij hebben een verhit algemeen overleg gevoerd. Dat had de volgende reden. In Europa is er nogal een controverse over het toelaten van genetisch gemanipuleerde gewassen. Doorgaans gaat het om import, maar nu heeft Pioneer afgedwongen dat Europa voor 12 februari — dat is dus volgende week — een besluit moet nemen over het toestaan van de teelt van haar gewas. De Kamer weet dit al sinds september en heeft aan het kabinet gevraagd wat Nederland gaat doen. Wij hebben immers een stem in Europa. Het kabinet houdt na wel tien keer vragen bij hoog en bij laag vol dat het heel zorgvuldig is om daarover met de Kamer een goed debat te voeren nadat de besluitvorming in Europa heeft plaatsgevonden. Alsof wij hier allemaal op ons achterhoofd gevallen zijn! Wij hebben op dit dossier met voormalig CDA-minister Verburg heel wat te stellen gehad, maar dit heb ik niet eerder meegemaakt. Minister Verburg durfde in elk geval het debat met de Kamer aan te gaan, en op tijd, en dan hoorde zij wel wat de Kamer daarvan vond.

Ik heb eerder al een motie ingediend, de motie op stuk nr. 112, maar het kabinet heeft tot nu toe geweigerd om daar een inhoudelijke reactie op te geven. Het blijft zeggen: wij onthouden ons van stemming, want dat lijkt ons zorgvuldig. Inmiddels heb ik na overleg met de collega's besloten om de motie aan te passen. Het dictum van de motie luidt nu als volgt: "verzoekt de regering, tijdens de Raad Algemene Zaken tegen de voorgestelde toelating van de teelt van het genetisch gemodificeerde maistype 1507 in de Europese Unie te stemmen".

De voorzitter:
De gewijzigde motie-Ouwehand (33750-XIII, nr. 112) is in die zin nader gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er binnenkort in de Europese Unie gestemd zal worden over een aanvraag voor toelating van de teelt van een genetisch gemanipuleerde maissoort;

constaterende dat wanneer de Europese Commissie besluit om deze genmais goed te keuren, alle EU-lidstaten verplicht worden de teelt van dit gewas toe te laten in hun land en dus ook lidstaten die de keuzevrijheid van hun boeren en burgers willen beschermen;

overwegende dat er gerede twijfels bestaan omtrent de effecten van de mais en het bijbehorende pesticide glufosinaat op andere organismen zoals zoogdieren, vlinders en bijen;

overwegende dat behoud van biodiversiteit toepassing van het voorzorgsprincipe vraagt;

verzoekt de regering, tijdens de Raad Algemene Zaken tegen de voorgestelde toelating van de teelt van het genetisch gemodificeerde maistype 1507 in de EU te stemmen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 113, was nr. 112 (33750-XIII).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Misschien kan de minister van Buitenlandse Zaken daar vandaag een inhoudelijk oordeel over geven. Als hij zegt dat wij dit debat horen te voeren met de staatssecretaris van I en M, dan heeft hij groot gelijk, maar het zou mooi zijn als zij van de minister van Buitenlandse en ook Europese Zaken te horen krijgt dat je zo niet met de Kamer omgaat en dat wij een normaal en tijdig debat over Europese beslissingen zeer gewenst vinden.

De voorzitter:
U vraagt nu een reactie op een aangehouden, maar inmiddels gewijzigde motie.

De heer Bontes (Bontes):
Voorzitter. Nog steeds verdienen duizenden EU-ambtenaren meer dan de minister-president. Dit is een zeer vervelende situatie. Gisteren is dit in het AO al ter sprake gekomen. Ook de minister vindt dit vervelend, maar zegt dat erover gestemd is en dat hij heeft tegengestemd, maar dat wij het niet hebben gered. Toch vinden de heer Omtzigt van het CDA en ik dat de schouders er nog steeds onder gezet moeten worden en dat de minister daarin het voortouw moet blijven nemen. Wij moeten ons daar niet bij neerleggen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat duizenden EU-ambtenaren meer verdienen dan de minister-president;

verzoekt de regering, in Europees verband verdere initiatieven te nemen om de salarissen van EU-ambtenaren te brengen onder het niveau van het salaris van de minister-president,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bontes en Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1325 (21501-02).

De heer Omtzigt (CDA):
Voorzitter. Op 16 januari schreef de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in een brief aan de Kamer: ik zal zo spoedig mogelijk met de staatssecretaris van EZ en de minister van VWS de kabinetsaanpak inzake Europese markttoelatingen van genetisch gemodificeerde organismen, waaronder de maislijn 1507, aan uw Kamer aanbieden. Die kabinetsaanpak hebben wij nog niet ontvangen. Toch gaat de regering in de Europese Raad een standpunt, in dit geval geen standpunt, innemen over de toelating van deze mais. We krijgen dus een kabinetstandpunt nadat deze is toegelaten of niet. Dat betekent niet dat de regering regeert. Dat betekent niet dat de regering reageert. Het betekent dat de regering niets doet tot het te laat is. De klassieke Brusselshuffle: het is te vroeg, het is te vroeg, oh, het is gebeurd.

Hier had een kabinetsreactie moeten liggen. Die had een debat opgeleverd over wel of niet toelaten. Dat hadden wij graag gezien. Wij horen graag van de minister van Buitenlandse en Europese Zaken of en wanneer wij precies de reactie krijgen van de staatssecretaris van I en M en of zij heel precies zal ingaan op wat zij vindt van de toelating. Als het nog even kan, zou het fijn zijn als die reactie hier voor dinsdag 12.00 uur ligt. Dan weten wij het in ieder geval voor de Europese Raad. Dat hoort bij een zorgvuldig politiek proces.

De voorzitter:
Hiermee is een einde gekomen aan de termijn van de Kamer. De minister staat op, waarmee hij aangeeft dat hij direct kan overgaan tot een reactie op de gewijzigde motie en de ingediende motie.


Termijn antwoord

Minister Timmermans:
Voorzitter. Dat zal ik doen. Wij hebben gisteren uitvoerig met de Kamer over dit onderwerp gesproken. Daarbij was de conclusie van mijn kant dat het kabinet zich aanstaande dinsdag in Brussel zal onthouden van stemming over het besluit van de Commissie over genmais, aangezien er op 20 februari nog een overleg met de Kamer over dit onderwerp zal plaatsvinden. Ik houd staande dat dit een nette manier is om om te gaan met de Kamer, die nog in overleg met de staatssecretaris verkeert over dit onderwerp. Ik moet dan ook de motie van mevrouw Ouwehand op stuk nr. 113 ontraden, want daarin wordt het kabinet gevraagd een andere positie in te nemen. Daarbij herhaal ik dat het materieel voor de uitkomst dinsdag in Brussel niets uitmaakt of Nederland zich onthoudt van stemming of tegen- of voorstemt. De uitkomst zal daardoor niet worden beïnvloed.

Ik kom op de motie op stuk nr. 1325 van de leden Bontes en Omtzigt over de EU-salarissen. Het moge duidelijk zijn dat Nederland zich blijft inzetten voor het verlagen van de EU-salarissen. Met name een aantal elementen in die salarissen vinden wij niet meer van deze tijd. Bijvoorbeeld dat er een expattoeslag op salarissen zit voor mensen die hun hele arbeidzame leven in Brussel wonen en toch iedere maand een vergoeding ontvangen omdat ze zogenaamd in het buitenland wonen. Dat soort zaken moet eraf, maar gelet op het Europese en internationale karakter van de werkzaamheden daar en op de speciale eisen die worden gesteld, vind ik niet dat per definitie alle salarissen van de EU-ambtenaren onder het niveau van het salaris van de minister-president van Nederland moeten komen. Met evenveel recht zouden andere lidstaten de salarissen van hun regeringsleiders als benchmark kunnen gebruiken. Dan krijg je heel andere uitkomsten.

Dat de CDA-fractie hieraan meewerkt … Alles is kennelijk nieuw voor die fractie. Wij hebben haar jaren niet langs deze lijn gehoord, maar nu is er kennelijk een ander geluid. Dat mag. Zo gaat dat in de politiek. Maar ik moet ook deze motie ontraden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik zie dat de minister niet gaat bewegen, maar als hoeder van de processen in Europa en van de ruimte van deze Kamer — die andere parlementen ook hebben — wil ik hem nog een keer vragen of hij het werkelijk zorgvuldig vindt dat het kabinet pas een mening daarover naar buiten wil brengen als Europa voor het eerst in tien jaar een besluit over de toelating van de teelt — en niet van de import — van een genetisch gemanipuleerd gewas moet nemen en dat heeft moeten aftikken. Het is namelijk afgedwongen door de producenten. Hij kan toch niet volhouden dat dit bijdraagt aan wat hij zelf zo graag wil, namelijk het wegnemen van het beeld dat de volksvertegenwoordiging of het kabinet eigenlijk niets meer te vertellen hebben over Europese beslissingen?

Minister Timmermans:
Ik maak een kleine correctie. De Commissie doet dit omdat de rechter dit heeft afgedwongen en niet omdat een producent dit wil. De Commissie handelt op basis van een uitspraak van de rechter en moet dus binnen een bepaalde termijn een standpunt innemen op basis van een advies. Zo zit het precies. Ik heb gisteren echter ook in reactie op een opmerking van de heer Klaver gezegd dat ik het gevoelen van de Kamer zal meenemen. Materieel maakt het in deze kwestie niet zo veel uit. Dat zal mevrouw Ouwehand met mij eens zijn. Maar ik wil niet dat het ons nog een keer overkomt dat het materieel wel zou uitmaken wat de Nederlandse positie is en dat we geen positie kunnen innemen, omdat we nog niet uitgesproken zijn met de Kamer. Ik wil niet dat zich dat nog een keer herhaalt. Nogmaals, in dit geval maakt het materieel niets uit, maar als principe, als manier van werken tussen kabinet en Kamer, wil ik alles op alles zetten om de situatie te voorkomen dat er een stemming plaatsvindt in Brussel terwijl de Kamer daarover nog niet is uitgesproken. Ik vind dat ook een ongelukkige situatie.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik dank de minister voor deze toezegging. We zullen de rest van dit debat voortzetten met de staatssecretaris van I en M. Die heeft deze procedure inderdaad zo rommelig naar de Kamer gestuurd. Mooi dat het signaal dat dit niet de bedoeling is aan twee kanten wordt gegeven, namelijk in het kabinet en in de Kamer. Wij zullen daar nog een hartig woordje over wisselen. Dank!

Minister Timmermans:
Nogmaals, materieel maakt het bij dit onderwerp niet uit, omdat het Nederlandse stemgedrag geen invloed heeft op de uitkomst van de zaak. Ik wil een soortgelijke situatie voorkomen voor het geval het materieel wel uitmaakt.

De heer Omtzigt (CDA):
Ik ben blij met de laatste toezegging. Ik zal de minister binnenkort nog een lijstje doen toekomen van de keren dat de CDA-fractie om een overzicht van en inzicht in de salarissen heeft gevraagd en daarover ook moties heeft ingediend. Het is de afgelopen jaren meerdere keren door deze fractie aan de orde gesteld. Krijgen wij van staatssecretaris Mansveld ook op het thema van maistype 1507 nog een zeer precieze omschrijving van haar standpunt, zo mogelijk voor dinsdag of laten we dat helemaal na dinsdag lopen?

Minister Timmermans:
Ik wil de boodschap van de heer Omtzigt over de termijn van de brief van de Kamer best aan staatssecretaris Mansveld doorgeven, maar het heeft voor de stemming aanstaande dinsdag geen enkele betekenis, omdat het Nederlandse stemgedrag materieel niet uitmaakt voor de uitkomst. Ik weet ook niet zo goed waarom dat per se voor dinsdag hier moet zijn. Dat die brief ook zal ingaan op genmais is helder, maar hij zal ook het brede thema van gemodificeerde organismen bestrijken. De Kamer zal daarover op 20 februari spreken en de brief zal tijdig daarvoor worden verstuurd. Ik zal de wens van de CDA-fractie of dat voor dinsdag kan echter graag doorgeven aan de staatssecretaris, maar in feite maakt dat voor de uitkomst van de stemming in Brussel niets uit.

De heer Omtzigt (CDA):
De minister daagt mij uit met de vraag waarom wij dat willen. Wij vinden het logisch dat het kabinet met een brief met een standpuntbepaling en daarna met een stemgedrag komt. Nu lijkt het erop dat eerst wordt gestemd. Dat maakt materieel misschien niet uit. Het gebeurt in de Kamer ook wel eens dat het materieel niet uitmaakt wat de CDA-fractie vindt, omdat het in het regeerakkoord staat en de PvdA-fractie en de VVD-fractie daartoe besloten hebben. Dat is legitiem, want zij hebben een meerderheid van de stemmen bij de verkiezingen behaald. Maar deze fracties komen tenminste nog altijd met een standpunt voor het debat en voordat zij stemmen. Nu gebeurt het omgekeerde. Het Nederlandse kabinet komt, een paar dagen nadat er een stemming over is geweest in de Europese Raad, met een standpunt over een onderwerp dat allang was beloofd. Dat is democratisch gezien heel erg slordig.

Minister Timmermans:
Het valt mij wel op dat er vanuit de CDA-fractie eindeloos alleen maar procedurele opmerkingen worden gemaakt. Terwijl de andere fracties een inhoudelijk standpunt innemen over het onderwerp genmais, houdt de CDA-fractie dat helemaal in de zak en gaat zij maar door over de procedure. Dat is een keuze van de fractie en dat moet zij zelf weten, maar dat komt op mij niet heel sterk over.

De heer Omtzigt (CDA):
"Het komt op mij niet zo heel sterk over", dat kennen we van de minister. Op het moment dat de tweede interruptie is geweest, wil hij nog even wat zeggen. Wij hebben in het debat gevraagd naar de rapporten van de EFSA, waarvan er drie of vier zijn, maar hij heeft deze nog steeds niet naar de Kamer gestuurd, net zomin als het juridisch advies. Op basis daarvan willen wij een besluit nemen. Wij vragen dus om de documenten en het regeringsstandpunt. Op basis van argumenten nemen wij een standpunt in. De documenten zijn niet naar de Kamer gestuurd, maar zij worden nota bene pas naar de Kamer gestuurd nadat de regering erover heeft gestemd. Dat is bizar.

De voorzitter:
Ik geef u heel kort het woord, mijnheer Omtzigt.

De voorzitter:
U herhaalt uw inbreng uit de tweede termijn. Ik geef de minister nog even de kans om te reageren.

Minister Timmermans:
Ik ben blij om te horen dat de heer Omtzigt op dit punt een keer op basis van argumenten een standpunt zal innemen. Ik verheug me daarop. Wij zien dat graag tegemoet.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Maatregelen Wet werk en bijstand

Maatregelen Wet werk en bijstand

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) (33801).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom. Ik ben blij dat zij aanwezig kan zijn. Zij blijft vandaag zitten. Dat is, gelet op haar blessure, geen enkel probleem, als we haar maar goed kunnen verstaan. Ik heb met de leden afgesproken dat er, als dat nodig is, een korte extra schorsing komt. We gaan gewoon bekijken hoe het loopt. Ik heet ook de mensen op de publieke tribune en de mensen die op een andere manier dit debat volgen, van harte welkom.

Wij gaan vandaag de hele wet behandelen. Ik weet dat u hier in wetgevingsoverleggen al met elkaar over hebt gesproken. Er zijn de afgelopen weken ook aanpassingen gekomen. Er zijn inmiddels 24 amendementen ingediend. Er zitten er in ieder geval nog tien tot vijftien in de pijplijn, zoals wij dat plat noemen; ik weet niet wat er in de loop van de dag nog wordt verzonnen. Er wordt door het Bureau Wetgeving heel hard gewerkt om alle wensen in amendementen om te zetten. Ik hoop dat u er begrip voor hebt dat daar geen ijzer met handen gebroken kan worden. Ik wens u allen een heel plezierig debat toe. Mevrouw Karabulut heeft een opmerking over de orde.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Ik wil de mensen bij het Bureau Wetgeving die volgens mij inderdaad al de hele nacht aan het werk zijn, hartelijk bedanken. Het moet mij wel van het hart dat wij, de echte oppositiepartijen, graag nog wat extra tijd hadden gehad. Dan had het ook niet zo gehoeven.

De voorzitter:
Ik ben mij daarvan bewust, mevrouw Karabulut, maar de meerderheid van de Kamer heeft gevraagd om dit debat vandaag te plannen. Dan gebeurt dat.

Interrupties doen we zo veel mogelijk in tweeën: een vraag en een vervolgvraag.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Potters (VVD):
Voorzitter. Voor ons ligt een veel strengere bijstandswet. Dat was een grote wens van de VVD. Als je een bijstandsuitkering ontvangt, moet je zo snel mogelijk aan het werk. Dat betekent dat je moet verhuizen als je zicht hebt op een baan met een jaarcontract, dat je je fatsoenlijk kleedt als je naar een sollicitatiegesprek gaat, dat je Nederlands spreekt en dat je van je handen van baliemedewerkers afblijft. Wie geweld gebruikt, kan voortaan een paar maanden naar zijn uitkering fluiten. Als je nog niet aan het werk bent, lever je voortaan een significante tegenprestatie in de vorm van een ochtendje koffie schenken in een verzorgingshuis of als klaar-over bij scholen in de buurt. De tijd van achteroverleunen is met deze wet echt voorbij. Wie dat wel doet, gaat dat voelen in zijn portemonnee.

Mevrouw Karabulut (SP):
De heer Potters en de VVD doen het weer: zij schetsen het beeld dat die bijna 700.000 werklozen en 400.000 mensen in de bijstand achteroverleunen. Dat mag, maar ik wil graag het bewijs zien, nu en hier.

De heer Potters (VVD):
Zoals ik in een eerder debat heb aangegeven, blijkt uit een onderzoek van de Inspectie SZW dat 50% geen dwang of drang voelt om aan de slag te gaan en dat maar liefst 75% denkt dat men niet elke baan hoeft aan te nemen. Volgens mij is dat meer dan voldoende bewijs dat de vrijwilligheid en vooral de vrijblijvendheid er wel vanaf mogen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Onzin, onzin. Dat onderzoek geeft aan dat ambtenaren zoeken naar de weg om duurzame uitstroom te realiseren. Dit is dus geen bewijs. Ik vraag het de heer Potters nog een keer. Hoeveel van de 400.000 van in totaal bijna 700.000 werklozen zitten nu mede door zijn beleid lui op de bank te wachten en welke gemeenten geven geen uitvoering aan de sollicitatieplicht? Ik wil namen en rugnummers.

De heer Potters (VVD):
Het rapport van de Inspectie SZW, waarmee mevrouw Karabulut op andere terreinen vaak schermt, is volgens mij heel stevig. Er is goed onderzoek gedaan en daaruit is deze conclusie gekomen. Het is een harde conclusie, mevrouw Karabulut. U loopt daar misschien graag voor weg, maar de conclusie staat gewoon overeind. Volgens mij betekent dit dat we nu echt iets aan de vrijblijvendheid van de bijstand moeten doen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
De start van het betoog van de heer Potters brengt mij in gedachten terug naar de presentatie van de deal afgelopen maandag, vooral naar de verschillen tussen de Partij van de Arbeid en de VVD bij die presentatie. In mijn beeld stond daar een Partij van de Arbeid die opgelucht was over de afzwakkingen van de wet en stond de VVD daar manmoedig te vertellen dat de wet nog steeds heel stevig is. Misschien is het allebei wel een beetje waar. Tot mijn verbazing las ik vanmorgen in De Telegraaf een artikel waarin stond dat onder andere de VVD zeer geïrriteerd was over het beeld dat de staatssecretaris bij de presentatie opriep, namelijk dat met deze deal de wet flink in de richting van de PvdA was gegaan. Klopt het dat deze irritatie groot is bij de VVD? En waarom?

De heer Potters (VVD):
Het gaat erom dat we hier een bijstandswet hebben die enorm is aangescherpt. De heer Heerma kan dat zelf zien. In mijn bijdrage zal ik dat punt voor punt ook nog uitleggen. Misschien moet die duiding hier nog een keer goed worden gegeven. Ik ben echter ook blij dat de staatssecretaris gewoon vol achter deze wet staat en deze zelf naar het parlement heeft gebracht. Ik zie daar dus heel weinig twijfel over.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Dus het verhaal in De Telegraaf dat er grote irritatie was bij de VVD naar aanleiding van de opstelling van de staatssecretaris afgelopen maandag, klopt niet?

De heer Potters (VVD):
Meestal reageer ik nooit alleen maar op wat er aan speculaties in de krant staat. Laat helder zijn, zoals ik ook heb gezegd, dat we erg blij zijn met deze aangescherpte bijstandswet. Ik zal daarop in mijn bijdrage nog wat dieper ingaan.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
In het openbaar reageren op dingen die in de krant staan, dat doen leden van de coalitiepartijen liever anoniem in diezelfde krant. Maar dat terzijde. De VVD begon het betoog met: voor u ligt een veel strengere bijstandswet. Het verhaal was afgelopen maandag echter: het wordt enorm versoepeld, het is eigenlijk helemaal niet meer zo'n strenge wet. Betekent dit dat de VVD eigenlijk zegt dat niet klopt wat daar is verkondigd?

De heer Potters (VVD):
Dat is in ieder geval niet door mij verkondigd, afgelopen maandag. Volgens mij is in de duiding daarna ook in diverse media duidelijk aangegeven dat er ten opzichte van de huidige situatie echt sprake is van een veel strengere bijstandswet. Daar zijn we blij mee. Dat vinden we ook nodig. Wat andere mensen daarover zeggen, laat ik aan hen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De heer Potters en ik zijn het misschien niet overal over eens, maar ik waardeer het wel dat hij tenminste eerlijk is: hier ligt een enorm strenge bijstandswet voor.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik ga nog even door op één heel belangrijk punt, namelijk de tegenprestatie. De Partij van de Arbeid, in de persoon van de heer Kerstens, zegt daarover dat gemeenten die niet hoeven toe te passen. Met andere woorden: als gemeentelijk beleid zou zijn om er heel soepel mee om te gaan, dan kan dat. Klopt dat? Of is het zoals de VVD, in de persoon van de heer Potters, zegt, namelijk dat gemeenten verplicht worden om die tegenprestatie op te leggen aan bijstandsgerechtigden?

De heer Potters (VVD):
Ik ben erg blij met deze vraag van mijn collega Karabulut, omdat er inderdaad misschien wel wat duidelijkheid mag worden geschapen op dat punt. Het is heel helder: de gemeenten moeten een significante — ik herhaal: een significante — tegenprestatie vragen van iedereen die in de bijstand zit. Over de "wat"-vraag is er dus geen enkele discussie. Dat staat buiten kijf. Ten aanzien van de "hoe"-vraag hebben we altijd gezegd, zoals mevrouw Karabulut ook van de VVD weet, dat gemeenten ruimte hebben om daaraan een eigen invulling te geven. Dát het moet gebeuren, staat echter buiten kijf. Ik ga nog even naar artikel 9, zoals dat nu in de wet staat opgenomen. Erboven staat: "Plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie". Ik citeer onderdeel c: "naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt". In de toelichting staat: "Het college ontwikkelt beleid voor het verrichten van een significante tegenprestatie voor bijstandsgerechtigden en zorgt voor de uitvoering ervan." Er staat niet: "kan beleid ontwikkelen". Dit is glas- en glashelder, mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voor mij ook, maar de heer Kerstens en misschien ook de staatssecretaris leggen dit als volgt uit: "significant" betekent dat de gemeenten de "hoe"-vraag invullen. Als die activiteiten niet beschikbaar zijn, zou het naar de opvatting van de heer Potters dan kunnen dat die "significante tegenprestatie" door gemeenten niet wordt gematerialiseerd, dus dat het in de praktijk niet komt van het verplicht doen van vrijwilligerswerk, zoals het door hem als voorbeeld daarvan genoemde koffie schenken?

De heer Potters (VVD):
Ik probeer het voor de mensen thuis begrijpelijk te maken. Het gaat erom dat mensen een tegenprestatie móéten leveren. Natuurlijk zijn er persoonlijke omstandigheden, als iemand een medische beperking heeft of in een re-integratietraject zit. Maar het moet gewoon; het moet uitgevoerd worden. Ik zal hierover ook nog nadrukkelijk vragen stellen aan de staatssecretaris.

De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.

De heer Potters (VVD):
Voor een arbeidsmarkt die klaar is voor de toekomst, hebben wij iedereen hard nodig. Dat betekent dat iedereen die kán werken, ook aan de slag moet. Voor mensen die het echt hard nodig hebben, mevrouw Karabulut, is er in Nederland de bijstand. En zo hoort dat ook. Bijstand is een tijdelijk laatste vangnet, opgebracht door de belastingbetaler, door mensen die zelf hard aan het werk zijn. Zit je in de bijstand, dan zet je alles op alles om aan een baan te komen. Daar hoort de juiste instelling bij. Je wacht niet totdat de ideale baan misschien een keer voorbijkomt, maar je zorgt ervoor dat je zelf de kans op een baan vergroot. Je werkt aan een dagritme en je bouwt je sociale netwerk uit. Je laat vooral aan potentiële werkgevers zien dat je niet te beroerd bent om de handen uit de mouwen te steken, bijvoorbeeld door een aantal uren in de week een activiteit te verrichten voor de samenleving.

Door de fors strengere Wet werk en bijstand zijn de gemeenten voortaan verplicht om aan iedereen een tegenprestatie op te leggen. Het zal niet verrassen dat dit uit de koker van de VVD komt. Wij zijn namelijk van mening dat mensen met een bijstandsuitkering door de tegenprestatie weer meedoen in de samenleving. Dát vinden wij sociaal.

Zoals ik net al heb gezegd, de bijstand moet geen eindstation zijn maar een springplank naar een baan. Er blijft altijd een vangnet voor wie niet kan. Maar wie niet wil, komt van een koude kermis thuis. In de nieuwe wet is daarom ook tot grote tevredenheid van de VVD de kledingeis opgenomen. Je doet enorm je best om een nieuwe baan te vinden in je gedrag, maar ook in je kleding. Wie bewust zijn kans op een baan verkleint door geen passende kleding te dragen, moet worden gekort op zijn uitkering. Dus niet in je afgetrapte joggingbroek gaan solliciteren op een baan in de horeca, wetende dat je dan afgewezen wordt.

Het verheugt de VVD dat de staatssecretaris er zelf voor heeft gekozen om de verhuisplicht aan de wet toe te voegen. Dat is een stevige maatregel die op steun van de VVD kan rekenen. Van mensen die een bijstandsuitkering ontvangen, kan nu worden gevraagd om te verhuizen naar een ander deel van het land als zij zicht hebben op een baan met een jaarcontract. Kan de staatssecretaris wat uitgebreider vertellen hoe zij tot dit inzicht is gekomen?

Mevrouw Karabulut (SP):
Dank voor de interessante informatie dat het blijkbaar de staatssecretaris zelf is geweest die het werklozen wil opleggen om te verhuizen. Kleedplicht, verhuisplicht, werken zonder loon. Dat is absurd in een tijd van massawerkloosheid; het is absurd om zo de schuld om te draaien. Mijn vraag is de volgende. De heer Potters vindt het fantastische maatregelen om mensen te prikkelen. Steunt hij mijn voorstel om precies dezelfde maatregelen en precies dezelfde strenge eisen toe te passen op ex-politici met wachtgeld?

De heer Potters (VVD):
Ik ga proberen de vraag van mevrouw Karabulut te ontleden. Ik vind dat alle politici aan exact dezelfde eisen moeten voldoen als alle Nederlanders in Nederland. Zoals mevrouw Karabulut ook weet, zijn de verplichtingen bij wachtgeld nagenoeg hetzelfde als de verplichtingen die gelden voor iedereen die in de WW komt. En u weet inmiddels van mij, mevrouw Karabulut, dat ik, als ik na een wachtgeldperiode in de bijstand zou komen, met liefde en plezier een tegenprestatie zou leveren. Dat is geen enkel probleem.

Mevrouw Karabulut (SP):
Als de VVD en de heer Potters dit alles met liefde en plezier doen, zouden zij geen moeite hebben met ons voorstel om dit direct toe te passen op ex-politici met wachtgeld. Weet u nog, die strenge eis om zelf vooral het goede voorbeeld te geven? Maar verhullend, want hij durft er niet helemaal eerlijk voor uit te komen, zegt de heer Potters: nee, sorry, dat voorstel gaan wij niet steunen, want het is toch net even iets anders met ex-politici.

De heer Potters (VVD):
Volgens mij is mevrouw Karabulut ook altijd voor gelijke monniken, gelijke kappen. Politici hebben een sollicitatieplicht als zij wachtgeld krijgen, en terecht. De VVD is absoluut geen voorstander van politici die wachtgeld blijven krijgen, maar niet hun verplichtingen nakomen. Dus, mevrouw Karabulut, ook zij moeten solliciteren. Op het moment dat ex-politici in de bijstand komen, gaan zij net als iedereen verplicht een tegenprestatie leveren. Mijn toezegging hebt u al binnen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Volgens mij was de vraag van mevrouw Karabulut om dat dan ook meteen te doen, dus op het moment dat mensen wachtgeldplichtig zijn. Kennelijk wordt daartussen wel een onderscheid gemaakt door de VVD.

Ik heb een vraag over de verhuisplicht en over de kledingeis. Die stonden namelijk ook in het oorspronkelijke voorstel en zijn blijven staan op grond van de expliciete wens van de VVD. Wat is nu het verschil tussen het oorspronkelijke voorstel en het huidige voorstel?

De heer Potters (VVD):
De verhuisplicht is heel simpel. Op het moment dat je een baan met een jaarcontract kunt krijgen in een andere regio vinden wij dat je uiteindelijk ook gewoon moet verhuizen om die baan te kunnen krijgen. Waarom vinden wij dat? Heel veel mensen in Nederland die nu ook werken en misschien in het kader van een reorganisatie naar een ander deel van het land moeten verhuizen, doen dat ook om hun baan te behouden, om aan de slag te gaan, om een bijdrage te leveren. Dan vinden wij het niet meer dan normaal dat je, wanneer je in de bijstand zit en een baan kunt krijgen, dan uiteindelijk ook verhuist wanneer je werkgever daarom vraagt. Dat is wat er in het voorstel staat en zo gaan wij het ook uitvoeren.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Wat ik heb begrepen, is dat deze eisen juist zijn versoepeld, dat er ook meer rekening wordt gehouden met individuele omstandigheden, bijvoorbeeld als iemand kinderen heeft. Die hebben ook een leven in een bepaalde stad. Kan dan van zulke mensen nog worden gevraagd dat zij per se verhuizen?

De heer Potters (VVD):
Ik zie echt het verschil niet. Als iemand 40 uur tegen het wettelijk minimumloon keihard werkt en misschien door een reorganisatie in een andere stad moet gaan werken en wonen om zijn baan te kunnen behouden, vinden wij het volstrekt normaal vinden om dat te vragen van deze hardwerkende Nederlanders. Als je in de bijstand zit en een kans hebt om eruit te komen met een jaarcontract in een andere regio, zeggen wij dat dat toch wel vervelend is voor de kinderen. Nee, ik zie dat onderscheid niet en ik vind dat je dan uiteindelijk ook moet gaan verhuizen. Natuurlijk, we hebben in de bijstand ook altijd de mogelijkheid om rekening te houden met heel bijzondere individuele gevallen. Daar sluiten wij als VVD onze ogen ook niet voor. Daar kan altijd naar worden gekeken, maar de hoofdregel is gewoon heel duidelijk en we zijn er ontzettend blij mee dat de staatssecretaris de verhuisplicht heeft opgenomen.

Dan de kostendelersnorm. Wij gaan bij de WWB een kostendelersnorm hanteren. Mensen die samenwonen, hebben gezamenlijk minder kosten. Dat betekent dat de uitkering omlaag kan. Al met al een goede zaak, vindt de VVD. Immers, samenwonen is ook samen kosten delen.

Zoals ik al eerder had gezegd, is het voor de VVD van groot belang dat er voortaan een significante tegenprestatie wordt verlangd van mensen in de bijstand, wat mij betreft voor meerdere dagdelen. Ik wil hier nog wat dieper op ingaan. Wij zijn ook heel tevreden dat alle gemeenten — ja, voorzitter, ik zeg het nog maar even voor alle duidelijkheid — nu verplicht zijn om een tegenprestatie te vragen van bijstandsgerechtigden.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik had nog een vraag op het vorige punt, waar de heer Potters wel heel gemakkelijk overheen stapte. De kostendelersnorm betekent dat de uitkeringen worden verlaagd, met als achterliggend idee dat mensen worden geactiveerd om te werken. Maar waarom kort de VVD de AOW-uitkering dan voor mensen die bij hun kinderen, die hardwerkende Nederlanders, gaan wonen? Die kort de VVD met 20%. Hoe is dat voor de VVD te rechtvaardigen?

De heer Potters (VVD):
Zoals ik al heb aangegeven, kan de uitkering omlaag als je samen kosten kunt delen. Dat geldt nu bijvoorbeeld ook voor de AOW. Mensen die gehuwd zijn, hebben al te maken met de kostendelersnorm. Een homostel dat samenwoont en niet getrouwd is, heeft te maken met de kostendelersnorm. Hoe kan het dan dat wij dit niet van toepassing verklaren op twee broers, twee zussen, een vader en een moeder die ook gewoon samen kosten delen maar die wel de volledige AOW zouden krijgen?

Mevrouw Karabulut (SP):
Het is zo niet-sociaal dat dit kabinet aan de ene kant zegt: gij zult voor elkaar zorgen, wij moeten kosten besparen door mantelzorg te stimuleren en dat aan de andere kant de VVD, de heer Potters, keihard zegt: wanneer u uw vader in huis neemt om voor elkaar te zorgen en u werkt daarbij met een modaal salaris, dan gaat u dat voelen in uw portemonnee. Dat is wederom gewoon het straffen van de ouderen, van de werkenden, van de werklozen.

De voorzitter:
Wat is uw vraag?

De heer Potters (VVD):
Ik heb geen vraag gehoord.

De voorzitter:
Ik ook niet. Ik kijk naar mevrouw Karabulut. Een interruptie is bedoeld als een vraag. U krijgt straks alle tijd die u nodig hebt om uw mening te geven over het wetsvoorstel.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik zou graag een reactie krijgen.

De heer Potters (VVD):
Ik heb al duidelijk aangegeven wat wij vinden. Als je kosten kunt delen, kan de uitkering omlaag. Dat geldt ook voor de AOW. De kostendelersnorm is er al voor gehuwden en ongehuwden. Er zijn veel nieuwe samenlevingsvormen, en dat is prima. Als men de kosten kan delen, kan de uitkering verder omlaag.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik heb hierover een aantal vragen. De heer Potters kan toch op zijn minst erkennen dat er een spanningsveld ontstaat met het kabinetsbeleid op het terrein van zorg op grond waarvan mensen meer voor elkaar gaan zorgen? Dat kan hij toch niet ontkennen? Het zou chic zijn om dat ten minste te erkennen.

Wat vindt hij van de situatie van 18- tot 20-jarigen onder de kostendelersnorm? In het wetgevingsoverleg heb ik daar heel veel vragen over gesteld.

Ik vind de financiële onderbouwing van het geheel in de brief van maandag nogal schimmig. Dat maakt het voor ons als oppositiepartij heel moeilijk om eigen afwegingen te maken. Kan de heer Potters een toelichting geven hoe de deal betaald wordt? Slaat het een gat in de begroting of is er nog ruimte voor afspraken met de vijf bij de Participatiewet?

De heer Potters (VVD):
Met alle respect, het zijn vragen die de heer Heerma ook aan de staatssecretaris kan stellen. Ik zal op de laatste vraag ingaan. Binnen de begroting van SZW is er voldoende dekking gevonden voor de maatregelen in beide wetten, de Participatiewet en de WWB. Het lijkt mij prudent om aan de staatssecretaris te vragen om daar wat dieper op in te gaan.

Dan de vraag naar kosten delen en mantelzorg. Ik vind oprecht dat als je kosten kunt delen en dus minder een beroep hoeft te doen op de samenleving, de uitkering omlaag kan. Dat staat los van andere zaken als het persoonsgebonden budget, de Wmo en alle andere dingen die wij voor mensen met een beperking hebben geregeld. Het gaat hier puur om de kostendelersnorm. Ik vind dat een goede maatregel.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Het was mijn eigen schuld. Ik stelde zo veel vragen, dat de heer Potters een deel niet beantwoordt. Volgens mij is een mantelzorgboete niet verstandig, nog los van het feit dat je de polisvoorwaarden van een volksverzekering niet moet aanpassen bij een wet die over de bijstand gaat. De heer Potters heeft geen antwoord gegeven op mijn vraag over de 18- tot 20-jarigen. Door het lage bijstandsniveau voor hen, het lage minimumloon, vallen zij wél onder de kostendelersnorm, terwijl de redenen om die te introduceren voor hen überhaupt niet van toepassing zijn. Is de heer Potters het niet met mij eens dat het risico heel groot is dat wij de komende jaren een explosieve toename van onderhuur zullen zien als gevolg van deze wet?

De heer Potters (VVD):
Manieren om de wet te ontduiken zijn er altijd. Volgens mij is het aan de staatssecretaris en de gemeenteraden om daar streng op toe te zien. Ik snap de opmerking over de 18- tot 20-jarigen, maar het gaat erom dat wij iedereen stimuleren om zo snel mogelijk aan het werk te gaan of te gaan studeren. Als er kosten gedeeld kunnen worden, dan kan dat ook voor deze groep. Dan is er ook een prikkel om aan de slag te gaan.

De voorzitter:
Ik maak een opmerking over de interrupties. Het is heel verstandig om in een interruptie één vraag te stellen. U krijgt alle kans om al uw vragen te stellen, dus daar ligt het niet aan. Probeert u zich tot één vraag te beperken. Daarna krijgt u volop ruimte om de andere vragen te stellen.

De heer Klein (50PLUS):
Kan het ook een open vraag zijn gevolgd door: wat vindt u hiervan?

De voorzitter:
Als er maar een vraagteken achter staat.

De heer Klein (50PLUS):
Exact. De heer Potters spreekt over de uitkering in relatie tot de AOW. Een bijstandsuitkering is daadwerkelijk een uitkering, gericht op activering. Bij de AOW hebben wij het echter niet over een uitkering, maar over een inkomensvoorziening voor de oudedag, gebaseerd op de volksverzekering. Hoe kan de heer Potters waarmaken en realistisch laten zijn dat dit voorstel leidt tot een korting in de kostendelersnorm en op de AOW? Voor de bijstand kan ik mij er iets bij voorstellen, maar voor de AOW vind ik het vreemd.

De heer Potters (VVD):
Volgens mij heb ik dat antwoord al gegeven bij een eerdere interruptie. Het principe is dat je minder aan uitkering nodig hebt als je samenwoont en kosten deelt; dat staat overeind. Dat principe geldt voor zowel de bijstand als de AOW. De heer Klein heeft er gelijk in dat het een door volkspremies wordt opgebracht en het ander, de bijstand, een ander regime heeft. Dan nog blijft het principe echter hetzelfde. Daarom hebben we gezegd: als we dit principe hanteren, laten we dan gelijk overal hetzelfde principe hanteren. Dat geldt dan ook voor de AOW.

De heer Klein (50PLUS):
Ten principale is er een groot verschil tussen enerzijds het inkomen vanuit de premie voor de AOW en anderzijds de uitkering van de bijstand. Daarvoor hoeft dus geen kostendelersnorm gehanteerd te worden. Je moet juist stimuleren dat AOW'ers met anderen gaan samenwerken. Je moet dus niet die kostendelersnorm realiseren. Of zie ik dat helemaal verkeerd?

De heer Potters (VVD):
De heer Klein zegt het zelf: we hebben het over een inkomensvoorziening. De AOW is een inkomensvoorziening. Er kunnen kosten gedeeld worden. Ik heb zelf net aangegeven dat het bijzonder is dat getrouwde en ongetrouwde stellen nu onder de kostendelersnorm vallen maar een broer of zus of mensen die voor een andere samenlevingsvorm kiezen dat niet doen. Dat willen we gelijkstellen. Daarom hebben we het in deze wet meegenomen. Volgens mij is het verder alleen nog maar herhaling.

De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.

De heer Potters (VVD):
Gemeenten die weigeren beleid op te stellen voor de tegenprestatie worden bestraft. Ik weet dat de raden in eerste instantie controleren of de wet goed wordt uitgevoerd door de colleges. Toch kan het voorkomen dat gemeenten de wet niet naleven, bijvoorbeeld door geen verordening op te stellen. Ik neem aan dat de staatssecretaris kan bevestigen dat na het geven van een aanwijzing door de staatssecretaris er uiteindelijk gekort kan worden op het bijstandsbudget. Hoe de tegenprestatie wordt ingevuld, is aan de gemeenten. Buiten kijf staat dat de tegenprestatie significant moet zijn.

De VVD onderschrijft de volgende criteria voor de tegenprestatie. Het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten die geen belemmering vormen voor re-integratie en het vinden van werk. Deze mogen ook niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Zoals vaker aangegeven, is de VVD absoluut tegen verdringing. Post bezorgen kan bijvoorbeeld geen tegenprestatie zijn. Goede voorbeelden van een tegenprestatie zijn volgens de VVD: een ochtendje koffie schenken in een verzorgingstehuis, in de winter sneeuw schuiven, als klaar-over werken voor scholen of meewerken aan buurtpreventie om de eigen buurt veiliger te maken. Ik heb op dit punt twee concrete vragen aan de staatssecretaris. De eerste gaat over de vierwekentermijn. Kan de staatssecretaris bevestigen dat gemeenten door deze wet praktisch de mogelijkheid houden om ook voor mensen boven de 27 jaar een wachttermijn van vier weken te hanteren, zoals de gemeente Rotterdam al jaren doet? Ik neem aan dat dat niet verandert met deze wet. Is de staatssecretaris het met de VVD eens dat werken moet lonen en dat daarom gekeken moet worden naar een maximumaantal bijstandsuitkeringen in één huishouden?

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik vind de stijlfiguur van de woordvoerder van de VVD ten aanzien van de vierwekentermijn bijzonder. Feitelijk ligt op dit moment op dat terrein alleen nog maar een amendement. De manier waarop de woordvoerder van de VVD de vraag stelt, doet vermoeden dat dit amendement een strak onderdeel is van de deal die de vijf partijen gesloten hebben en dat de VVD dit amendement zal steunen. Met zijn vraag lijkt hij vooruit te lopen op een wet waarvan dit amendement feitelijk nog geen deel uitmaakt. De staatssecretaris heeft daarvoor ook geen voorstel gedaan.

De heer Potters (VVD):
Voor de beoordeling van dit amendement vind ik het belangrijk om te weten wat er daadwerkelijk gaat veranderen in de praktijk. Ik heb de staatssecretaris al vaker horen zeggen dat er feitelijk niet zo heel veel verandert en dat gemeenten in de praktijk de vierwekentermijn kunnen blijven hanteren, ook als dit amendement misschien wordt aangenomen. Als dat zo is, vind ik dat belangrijk voor de beoordeling of ik wel of geen steun kan geven aan het amendement.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Sowieso vind ik het interessant dat de woordvoerder van de VVD in zijn termijn precies hetzelfde blijft zeggen als tijdens het WGO, alsof iedereen het verkeerd heeft begrepen en er niets is aangepast met de deal van de vijf partijen. Ik zou hem de suggestie willen doen om daar iets ruiterlijker over te zijn. Dat maakt de rest van het betoog namelijk wat geloofwaardiger.

Als hij in tweede termijn zijn woorden totaal anders kiest in antwoord op mijn vraag over dit amendement, vraag ik hem om in zijn betoog zijn woorden goed te wegen, zodat wij hier een zuiver debat kunnen voeren over de deal die is gesloten. Ik kom er straks ook nog even op terug in verband met de financiële onderbouwing.

De voorzitter:
Dank u wel.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik ga toch een vraag stellen; excuus voor de lange inleiding. Ik probeer het bij één onderwerp te houden. Ik doe echt mijn best.

De voorzitter:
Probeer een korte vraag te stellen. U mag straks een inleiding houden.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Dat doe ik bij dezen. Mag ik uit de woorden van de heer Potters afleiden dat de steun van de VVD-fractie voor dit amendement nog niet vaststaat?

De heer Potters (VVD):
Vandaag hebben wij hier een uitvoerig en lang debat. Mijn vraag is oprecht bedoeld om duidelijkheid te krijgen van de staatssecretaris over hoe het in de praktijk zit. Als ik dat weet, kan ik de vraag van de heer Heerma beantwoorden over de steun voor de vierwekentermijn.

Misschien kan ik een kleine toezegging doen aan de heer Heerma. Ik weet dat er een soort van akkoord is gesloten tussen de vijf partijen. Ik weet ook dat er enige aanpassingen zijn, maar laat vooropstaan dat de wet volledig overeind staat.

Mevrouw Karabulut (SP):
Klopt het dat de deal, de afspraak tussen de vijf partijen is dat er 2 miljard wordt bezuinigd? Welke onderdelen van de deal staan niet in de nota van wijziging: de taaleis, de sollicitatieplicht en de vierwekentermijn?

De heer Potters (VVD):
De vraag is helder. Geen Nederlands, geen bijstand zit nog niet in dit voorstel. Ik heb er alle vertrouwen in dat dat voorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer komt. Het is wel een onderdeel van het nieuwe bijstandsregime.

De 2 miljard bezuiniging is gewoon 2 miljard bezuinigen. Wij zijn aan het hervormen en wij zijn ook aan het bezuinigen. Op deze manier hebben wij op hoofdlijnen de afspraken over de Participatiewet gemaakt.

Mevrouw Karabulut (SP):
De 2 miljard bezuiniging staat voor de vijf partijen. Er is een afspraak over gemaakt. Kan de heer Potters nog toelichten of die ook geldt voor de vrijstelling van de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders en de vierwekentermijn?

De heer Potters (VVD):
Het leuke aan een debat is dat wij eventjes bekijken hoe dat debat loopt. U hebt gezien welke afspraken wij hebben gemaakt. Ik ben benieuwd hoe het loopt en ik ben benieuwd naar de inbreng van de partijen, ook als het gaat over de alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar. Ik wacht dat rustig af.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De heer Potters heeft hier dezelfde voorwaarden opgesomd met betrekking tot de tegenprestatie die hij ook al opsomde voor het reces: maatschappelijk nuttig en tegen verdringing. Wat is er dan precies veranderd? Wij hebben de huidige Wet werk en bijstand al. Volgens mij is de heer Potters wethouder geweest en heeft hij er al mee gewerkt. Wij hebben vervolgens het oorspronkelijke voorstel van de staatssecretaris en het huidige voorstel. Als je die drie voorstellen naast elkaar legt, wat zijn dan precies de verschillen?

De heer Potters (VVD):
Ik snap de vraag. Het is helder dat in de huidige wet een kan-bepaling staat: gemeenten kúnnen een tegenprestatie vragen. Een aantal gemeenten deed dat ook, en uit het rapport van de Inspectie SZW blijkt dat ze daarmee goede ervaringen hebben. We hebben nu gezegd dat iedereen dat moet gaan doen: in de WWB is op dat punt een verplichting opgenomen. Gemeenten zijn verplicht een verordening op te stellen en beleid te ontwikkelen over hoe je dat doet. Dat zijn volgens mij de afspraken die nu in de wet staan. Ik zie dat als de wens die ik ook voor het reces nadrukkelijk naar voren heb gebracht, een wens die wordt gehonoreerd.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dus als het gaat om de verplichte tegenprestatie, dan is er wat de VVD betreft in het huidige voorstel niets veranderd in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel van het kabinet.

De heer Potters (VVD):
Nee, in de kern niet. We hebben nadrukkelijk met elkaar gesproken over het feit dat het wel uitvoerbaar moet zijn voor gemeenten. Om die uitvoerbaarheid te stimuleren heeft elke gemeente de verplichting om een verordening op te stellen en daarop beleid te ontwikkelen. Maar de kern, namelijk dat iedereen een tegenprestatie moet leveren, staat overeind.

De heer Pieter Heerma (CDA):
De heer Potters claimt dus dat de plicht voor gemeenten om een beleid te voeren, de facto hetzelfde is als de oorspronkelijke plicht om van iedereen een tegenprestatie te vragen.

De heer Potters (VVD):
In de kern wel, omdat we met elkaar ook hebben afgesproken, tijdens het WGO, dat wat de "hoe'-vraag betreft de gemeenten wel de beleidsvrijheid moeten geven die ze nodig hebben om ruimte te kunnen geven aan maatwerk. Voor de "hoe"-vraag komt er een verordening, maar we hebben ook gezegd dat iedereen in principe een tegenprestatie moet leveren. Die discussie kan ik hier blijven voeren, maar dat is wat ik betoog.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik vraag niet wat de VVD ervan víndt, ik stel de vraag omdat alle gremia die op gemeentelijk niveau boos waren over de ruimte die ze niet hadden om keuzes te maken op het gebied van de tegenprestatie vóór de deal van maandag, opgelucht waren dat ze die keuze wel kunnen maken, waarbij het niet alleen gaat om de "hoe"-vraag, maar ook om de vraag bij wie wel en bij wie niet. Hebben zij allemaal de deal verkeerd begrepen en zijn ze ten onrechte opgelucht omdat er de facto niets is veranderd op dit punt?

De heer Potters (VVD):
Ik probeer de nuance goed aan te geven. Ik ga terug naar de toelichting op de nota van wijzigingen waarin staat: het college ontwikkelt — en dat is nieuw — beleid voor het verrichten van een significante tegenprestatie voor bijstandsgerechtigden en zorgt voor de uitvoering ervan. We hebben met zijn allen de wens geuit dat gemeenten ruimte moeten hebben als het gaat om de "hoe"-vraag. Als iemand bezig is met re-integratie moet daarnaar gekeken kunnen worden. Maar dat de tegenprestatie in de kern voor iedereen geldt is niet veranderd.

De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.

De heer Potters (VVD):
Ik kom bij een ander voor de VVD cruciaal punt: geweld tegen ambtenaren leidt tot onmiddellijke korting op de bijstand, want handen af van de baliemedewerkers. Geweld mag echt nooit lonen. Wij vinden het dan ook volkomen terecht dat iemand die zich misdraagt tegenover medewerkers dit met deze wet hard voelt in zijn portemonnee. Dat geldt niet alleen voor de bijstand, maar nu voor alle wetten in de sociale zekerheid.

De heer De Graaf (PVV):
Kan de heer Potters aangeven waar het verschil ligt tussen misdragingen en ernstige misdragingen, zodat voor iedereen duidelijk wordt wat wel en wat niet mag?

De heer Potters (VVD):
Dat kan ik. Als mijnheer De Graaf iemand van de balie een klap geeft of ernstig met de dood bedreigt, zal hij dat, als hij in de bijstand zit, merken en dan zal zijn bijstandsuitkering voortaan drie maanden gekort worden wat de VVD betreft.

De heer De Graaf (PVV):
De vraag werpt zich dan op of dat het enige is. Want wat u noemt is een ernstige misdraging. Maar zijn er ook andere misdragingen die uitsluiting van bijvoorbeeld de WWB kunnen bewerkstelligen?

De heer Potters (VVD):
Natuurlijk heb je ook nog het kopje "misdragingen". Dan heb je de mogelijkheid een maatregel te nemen die je misschien een maand uitsluit van bijstand. Daar kunnen gemeenten voor kiezen. Maar bij ernstige misdragingen, zoals ik die heb beschreven, moet gewoon drie maanden worden gekort op je bijstandsuitkering. Laat dat helder zijn. Tot slot. De VVD-fractie is er tevreden over dat het kabinet overeenstemming heeft bereikt met de fracties van D66, de ChristenUnie en de SGP en de coalitie over de aanscherping van de bijstandswet en de hervorming van de Participatiewet. Dit betekent dat er niet alleen een breed draagvlak is voor een aanzienlijk strengere bijstandswet, maar ook voor een grotere hervorming op het vlak van de sociale zekerheid, zoals mevrouw Karabulut al aangaf, met een bezuiniging van 2 miljard euro.

De heer De Graaf (PVV):
Welke boodschap heeft de heer Potters aan alle mensen die sinds de Kunduzcoalitie en nu onder Rutte II de bijstand worden ingejaagd? Het aantal bijstandsgerechtigden is sinds juni 2012 toegenomen met ongeveer 40.000, dankzij hogere accijnzen, hogere btw en de gehanteerde 3%-norm, waardoor niet bezuinigd werd, maar de lasten werden verzwaard. Die mensen worden nu door dit kabinet en door het Kunduzakkoord, in een tijd van een negatieve economische spiraal, een verkorte WW-periode ingejaagd en moeten daarna in de bijstand. Aan hen worden nu wel allerlei verplichtingen opgelegd, terwijl zij hard willen werken, maar van deze regering niet mogen werken. Wat is het antwoord van de heer Potters aan deze mensen?

De heer Potters (VVD):
Volgens mij is de PVV het met de VVD eens als zij een nadrukkelijk onderscheid maakt tussen de mensen die niet willen en de mensen die niet kunnen. De mensen die niet kunnen, maar wel willen, die hun uiterste best doen en een tegenprestatie leveren, niet omdat dit van hen gevraagd wordt, maar omdat zij het zinvol vinden voor de samenleving, die zich netjes kleden en de Nederlandse taal spreken, kunnen echt op onze steun rekenen, want wij snappen dat deze mensen een steuntje in de rug nodig hebben. Voor de mensen die niet willen — en daar hebben wij het nu over — hebben wij het bijstandsregime een stuk strenger gemaakt. Misschien had de heer De Graaf daar ooit een keer aan kunnen meedoen, maar de VVD heeft op dit punt haar verantwoordelijkheid genomen en gezegd dat dit niet meer kan, dat het achteroverleunen en de vrijblijvendheid voorbij zijn en dat wij op dit punt echt doorpakken.

De heer De Graaf (PVV):
Het verhaal van het achteroverleunen geldt juist voor de mensen die nu de bijstand worden ingejaagd, ook nog in de komende periode. Wij verwachten alleen al dit jaar sowieso nog 66.000 extra werklozen. Ook die mensen komen versneld in de bijstand. Die mensen worden nu door de VVD en ook de PvdA opgezadeld met het stigma dat zij achteroverleunen, niets willen doen en niet actief genoeg zijn. Deze mensen staan echter onder water. Hun hypotheek staat onder water, dankzij dit kabinet. Wij glijden met zijn allen af, maar de VVD zegt tegen deze mensen dat zij wat beter hun best moeten doen. Ik vind dit een heel slechte zaak.

De heer Potters (VVD):
Ik vind het echt bijzonder dat de PVV nu praat over stigmatisering. Dit vind ik echt heel, heel bijzonder. Wij staan voor de mensen die niet kunnen, maar wel hun uiterste best doen, die graag weer aan de slag willen en alles eruit halen om aan de slag te kunnen komen en die, als dat even niet lukt, gewoon een tegenprestatie leveren, omdat zij dit belangrijk vinden voor de samenleving. Voor de mensen die niet willen, zijn wij iets strenger. Wij maken onderscheid, de heer De Graaf niet.

De heer Pieter Heerma (CDA):
De financiële onderbouwing van de deal in de brief van maandag is, gelet op wat wij gewend zijn van de VVD-fractie, buitengewoon schimmig. Het doet mij deugd dat de woordvoerder van de VVD-fractie in reactie op mijn eerdere vraag aangeeft dat alle voorstellen die in de brief en in de deal zitten, overgenomen via een nota van wijziging of nog volgend via amendementen, gedekt kunnen worden met de 100 miljoen uit het sociaal akkoord en de tabel 2 uit hoofdstuk 10. Klopt mijn optelsom dat er dan nog geld overblijft omdat de nu bekende voorstellen minder geld vragen dan hetgeen in de twee genoemde potten zit? Klopt dit?

De heer Potters (VVD):
Ik vind dit echt een vraag voor de staatssecretaris. Ik vind dat de staatssecretaris moet aangeven hoe de financiële verplichtingen over en weer precies zijn. Ik kan echter verzekeren, zoals men van de VVD gewend is, dat het een financieel solide verhaal is. Wij hebben in het kader van de Participatiewet ook nog te maken met het overgangsregime voor de Wajongers en de verzachting van de kostendelersnorm. Al deze wensen kunnen gehonoreerd worden, maar wel binnen beide begrotingen van beide wetten. Ik verzoek u echt om uw vraag over de ins en outs te stellen aan de staatssecretaris.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik vind het voor een VVD-woordvoerder die wekenlang onderhandelt te gemakkelijk om naar een staatssecretaris te verwijzen. De VVD-fractie is verantwoordelijk voor de deals die zijn gesloten. De heer Potters heeft erkend dat een deal is gesloten. Hij zat daarbij aan tafel. Mijn simpele vraag was niet: kan het eruit worden gedekt — die had hij al beantwoord — maar klopt de optelsom die ik probeer te maken op basis van de schimmige informatie die wij tot nu toe hebben ontvangen en die niet past bij de VVD-degelijkheid? Klopt mijn analyse dat er nog geld over is?

De heer Potters (VVD):
Nee, volgens mij klopt de analyse van de heer Heerma niet. Ik heb aangegeven dat er nog meer wensen zijn, namelijk in verband met de verzachting van de Wajong en de kostendelersnorm. Die kunnen uit beide wetten worden gedekt, maar dan is het ook echt op. Dat is de analyse die wij hebben gemaakt. De financiële degelijkheid is doorgerekend. Volgens mij kan de staatssecretaris daarop uitgebreid antwoord geven.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Het is toch jammer dat de heer Potters blijft verwijzen naar de staatssecretaris voor het antwoord hierop. Je zou toch wat meer verwachten van een fractie die zich laat voorstaan op financiële degelijkheid. Mijn vraag luidt als volgt. Het totaalbedrag van 2 miljard blijft sowieso staan. Mocht nu met deze voorstellen die 2 miljard niet te halen zijn, zegt de VVD-fractie dan dat die 2 miljard blijft staan en dat het geld dan binnen de begroting van Sociale Zaken moet worden gezocht of kan er dan nog verder worden gekeken?

De heer Potters (VVD):
Volgens mij heb ik ook deze vraag al beantwoord, maar ik zal haar nog een keer rustig beantwoorden. De 2 miljard aan bezuinigingen en aan hervormingen staat. Er is een aantal verzachtende omstandigheden, zoals wij dat mooi hebben genoemd. Er is een aantal wensen van fracties gehonoreerd. Die kunnen worden gehonoreerd binnen beide begrotingen. Als die gehonoreerd zijn, is het echt op. Dit wordt binnen het ministerie, binnen de begroting van SZW opgelost.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dat betekent dat het heel goed mogelijk is dat we binnenkort weer nieuwe voorstellen krijgen voor nieuw bezuinigingen op sociale zekerheid. Nogmaals dank voor de eerlijkheid van de VVD-fractie.

De heer Klein (50PLUS):
Ineens zijn we aan het einde van het betoog van de heer Potters. Hij sprak over de tegenprestatie. In zijn betoog noemde hij daarvan een voorbeeld. De bijstandsgerechtigde gaat dan gezellig koffie schenken in een verzorgingstehuis. Dat is nu typisch iets dat door heel veel vrijwilligers op een heel eerlijke en oprechte manier wordt gedaan. In hoeverre ziet de heer Potters dan een soort diskwalificatie van het vrijwilligerswerk in de zin dat je dat ook verplicht kunt doen als tegenprestatie voor het ontvangen van bijstand? Is dat in feite geen onderwaardering van het vele goede vrijwilligerswerk dat bijvoorbeeld in verzorgingstehuizen wordt gedaan?

De heer Potters (VVD):
Volgens mij diskwalificeert de heer Klein nu alle bijstandsgerechtigden die graag een tegenprestatie leveren en koffie gaan schenken in verzorgingstehuizen omdat ze dat graag willen doen. Ik zou niet weten waarom koffie schenken door iemand in de bijstand per definitie minder zou zijn dan door iemand die dat op vrijwillige basis doet. Ik laat dat aan de heer Klein. Ik vind het prima dat iemand zelf invloed mag uitoefenen op de tegenprestatie. Ik heb daarover al heel vaak betoogd. Dat weet de heer Klein ook. Als iemand dat vol enthousiasme en vol overgave doet, maakt het wat mij betreft niet uit of die wel of niet in de bijstand zit.

De heer Klein (50PLUS):
Daar ben ik het volledig mee eens. Daarom gaat het ook helemaal niet. Het gaat niet om de diskwalificatie. Sterker nog: er zijn veel bijstandsgerechtigden die vrijwilligerswerk doen, maar het grote verschil is dat ze dat vrijwillig doen, dus niet als een verplichte tegenprestatie. Dat is het grote verschil. De heer Potters wil dit via een verordening kwalificeren als een verplichte tegenprestatie. Hoe kan hij nu vrijwilligerswerk verplichten?

De heer Potters (VVD):
Zoals ik al vaker heb betoogd, denk en weet ik dat heel veel mensen die door ongelukkige omstandigheden in de bijstand terechtkomen, waarop de heer De Graaf ook wees, heel graag een tegenprestatie willen leveren en zeggen: ik schenk al koffie in een verzorgingstehuis, zou dat een goede tegenprestatie kunnen zijn? Absoluut. Er is ook een grote groep niet-willers en zij moeten wat ons betreft strenger worden aangepakt. Dat zou ook kunnen betekenen dat zij verplicht maatschappelijke activiteiten moeten verrichten. Als zij daar zelf alsnog voor kiezen, kan dat het koffieschenken in een verzorgingstehuis zijn of sneeuwschuiven in de winter. Dat maakt niet uit, als het maar een maatschappelijk zinvolle tegenprestatie is.

Mevrouw Karabulut (SP):
De heer Potters zegt dat mensen zelf kunnen bepalen wat dat vrijwilligerswerk inhoudt en dat we niet-willers streng moeten aanpakken. Degenen die wel willen, mogen meepraten. Is hij er dan ook een voorstander van om dat instemmingsrecht in de wet te verankeren?

De heer Potters (VVD):
Ik vind dit een leuke vraag van mevrouw Karabulut. Ik denk dat een aantal niet-willers misschien in eerste instantie denken dat zij dit niet gaan doen omdat zij dit niet willen. Uit het recente rapport van de Inspectie SZW blijkt echter dat zij na enige aandrang zeggen dat dit eigenlijk wel beter is, ook voor henzelf. In plaats van drie jaar thuis op de bank te zitten en geen perspectief op de buitenwereld te hebben, worden zij nu gewaardeerd omdat er ook iets teruggevraagd wordt. Dat horen wij echt terug van de mensen die in eerste instantie sceptisch waren. Dat is wat wij heel graag willen. In the end zullen naar mijn mening heel veel mensen in de bijstand daarmee zelf aan de slag gaan als die verplichting erin zit. Zij weten wat er van hen gevraagd wordt. Er zijn ook heel veel andere verplichtingen in het kader van de bijstand. We hoeven echt geen rechten op te nemen, maar wij moeten ervoor zorgen dat het goed geregeld wordt en dat iedereen ermee aan de slag gaat. Dus nee, wat mij betreft wordt het dus niet als recht opgenomen. Laat dat helder zijn. Het is een verplichting in het kader van je bijstandsuitkering. Ik ben er ten volle van overtuigd dat iedereen daar straks echt mee aan de slag gaat.

Mevrouw Karabulut (SP):
De heer Potters zegt dus het een — hij gaat ervan uit en zegt dat heel veel mensen het vrijwillig doen — maar behandelt alle werklozen als niet-willers door er niet mee in te stemmen dat het recht ook in de wet wordt opgenomen. Iedereen moet uiteindelijk doen wat het college opdraagt.

De heer Potters (VVD):
Dat is wel het kenmerk van een verplichting. Dus dat klopt. Mevrouw Karabulut heeft daar gelijk in. Ik wil er alleen maar mee zeggen dat heel veel mensen die in de bijstand komen en weten dat dit van hen gevraagd wordt, misschien een aantal niet meteen, maar een grote groep wel, iets zinvols voor de samenleving terug willen doen. Mevrouw Karabulut weet met mij dat heel veel mensen het met mij eens zijn.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik heb een vraag over een ander onderwerp. Tijdens het WGO in december hebben twee fracties, de VVD-fractie en de CDA-fractie, expliciet gevraagd naar de taaleis, die ook in het regeerakkoord stond. Als ik het mij goed herinner, heeft de staatssecretaris de mogelijkheden zeer nadrukkelijk in haar antwoorden geschetst. Er zou een nota van wijziging komen om dat al in deze wet mee te nemen. Waarom is dat niet gedaan? Zijn hierover wel afspraken gemaakt tussen de vijf partijen in de afgelopen weken?

De heer Potters (VVD):
Toch weer drie vragen, maar dat mag. "Geen Nederlands - geen bijstand", dat is een nadrukkelijke wens van de VVD. We hebben er het volste vertrouwen in dat dit op korte termijn via een aparte wet die ook nog langs de Raad van State moet, terugkomt in deze Kamer. De heer Heerma is er waarschijnlijk een voorstander van en kan dit dus positief beoordelen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Dus er zijn geen afspraken gemaakt over de taallijst tussen de vijf partijen. Daar is niet over gesproken. Dat beeld is in de pers namelijk wel opgeroepen, ook door de heer Potters zelf.

De heer Potters (VVD):
We hebben gesproken over de afspraken. Het is heel helder: waarover hebben we met elkaar van gedachten gewisseld en wat zijn de wensen van de partijen? Op een later moment komen wij over "geen Nederlands, geen bijstand" te spreken. Ik laat het daarbij. Dit is de afspraak die wij hebben gemaakt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Wordt het "geen Nederlands, geen bijstand" alsnog doorgevoerd? Komt daar een voorstel voor, ja of nee?

De heer Potters (VVD):
Volgens mij heb ik dat heel nadrukkelijk gezegd en om die reden heb ik het ook in dit betoog meegenomen. "Geen Nederlands, geen bijstand" komt zo spoedig mogelijk als apart wetsvoorstel naar deze Kamer. De staatssecretaris zal dat op korte termijn gaan doen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
We hebben juist tijdens het reces de informatie gehad dat "geen Nederlands, geen bijstand" helemaal niet blijkt te kunnen omdat het in strijd is met internationale wetgeving. Als het voorstel er al komt, zal het dus sowieso stranden. Ik vrees dat de heer Potters zich dan ook een beetje heeft laten beetnemen door de staatssecretaris.

De heer Potters (VVD):
Ik heb geen vraag gehoord. Dit was volgens mij een betoog.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik wil nog even doorgaan op dit punt. Ik heb deze vraag al eerder gesteld en toen was de heer Potters heel helder. Hij zei namelijk dat deze afspraak geen onderdeel uitmaakt van de deal met de vijf partijen. Klopt dat?

De heer Potters (VVD):
Mevrouw Karabulut heeft toch gezien welke afspraken wij hebben gemaakt? Die waren volstrekt helder en dit onderwerp staat daar niet bij. Dat klopt dus. Ik kan verder alleen maar aangeven dat dit in een apart wetsvoorstel nog naar de Kamer komt en dat "geen Nederlands, geen bijstand" ook op korte termijn wordt gerealiseerd.

Mevrouw Karabulut (SP):
In tegenstelling tot wat de heer Potters in allerlei persberichten naar buiten heeft gebracht, maakt het dus geen onderdeel uit van de deal met de vijf partijen?

De heer Potters (VVD):
Ik herhaal: het staat niet in de afsprakenlijst die we hebben gemaakt. En nogmaals, wat de VVD betreft komt het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Bij dit soort wetten kun je maar niet uit je hoofd zetten dat het om mensen gaat. Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel moest ik steeds denken aan Pauline Gransier, een zelfbewuste vrouw van 26 jaar. Zij heeft haar leven als Wajonger eigenhandig op orde gebracht. Zij maakt zich grote zorgen, niet alleen over haar inkomen, maar ook over de vraag of zij haar persoonlijke verzorging nog wel kan betalen. Haar leven staat op zijn kop door de wetsvoorstellen waarover wij vandaag en morgen spreken. Ondanks alle wijzigingen blijft haar grootste angst of haar afstand tot de arbeidsmarkt niet juist groter wordt door deze maatregelen. Ik lees een citaat voor uit de aangrijpende brief van Pauline: "De kabinetsplannen zorgen ervoor dat de regie over mijn leven en de gelijkwaardige deelname aan de maatschappij volledig verdwijnen, ondanks mijn eigen inzet wat bloed, zweet en tranen heeft gekost. Gij zult participeren, maar we maken het u onmogelijk."

Misschien moet ik eerst eens beginnen met een politieke analyse. Dit kabinet kan zelf inmiddels al niet meer zonder bijstand. Er gaat immers geen maand voorbij of het kabinet sluit een akkoord met de gedoogpartners. Je kunt je afvragen of er inmiddels niet gewoon sprake is van een regeringsconstructie, met als enige verschil dat het regeerakkoord naar bevind van zaken kan worden geschreven of herschreven. Het getuigt van een cynische benadering van het landsbestuur. Het maakt niet uit hoe er geregeerd wordt, als er maar geregeerd wordt.

Ook dit akkoord is een kwestie van framen. Staatssecretaris Klijnsma wil ons doen geloven dat gemeenten meer beleidsvrijheid hebben gekregen om maatwerk te leveren. De gedoogpartners framen de boodschap dat de pijnlijke maatregelen zijn teruggedraaid. Maar wat is waarheid? Wie vertelt hier het eerlijke verhaal? Laten wij eerlijk zijn. De vlijmscherpe randen zijn er dankzij dit akkoord vanaf: de wachttermijn, de driemaandensanctie, en de regeling voor de huidige Wajongers. Het zijn reële oplossingen voor reële problemen. Het feit dat de inwerkingtreding wordt uitgesteld, komt tegemoet aan de zorgen van veel gemeenten. De kern van de Wet werk en bijstand blijft echter onverkort van kracht. De vraag doemt dan ook op wat we opschieten met kanbepalingen als de financiële kaders gelijk blijven. Spreek dan open en eerlijk over "kan-niet-bepalingen". Het budget beperkt de gemeentelijke beleidsvrijheid en dat is een perverse prikkel.

Ronduit pijnlijk is het feit dat de kostendelersnorm niet is aangepast. Dit brengt niet alleen veel mensen in acute financiële problemen zonder dat zij de tijd hebben om hun bestedingen aan te passen, het brengt ook mensen in de problemen die juist door de overheid zelf worden aangemoedigd om samen te wonen. De staatssecretaris van VWS roept dat mensen meer voor elkaar over moeten hebben, maar wanneer zij dat doen, pakt de staatssecretaris van Sociale Zaken een stuk van hun uitkering af. Iedereen in deze plenaire zaal zal schrijnende verhalen te horen hebben gekregen van mensen die voor zieke, hulpbehoevende partners, ouders of vrienden zorgen. Die vorm van naastenliefde wordt genadeloos afgestraft. Wie samenwoont met een uitkeringsgerechtigde of iemand met een inkomen, wordt simpelweg gekort. De kern van de Wet werk en bijstand en de Participatiewet en daarmee ook de megabezuiniging van bijna 2 miljard blijven onaangetast.

De logische vraag is natuurlijk of de toegenomen gemeentelijke beleidsvrijheid niet vooral een papieren kwestie blijft als de bezuinigingen ongewijzigd worden doorgevoerd. Gemeenten willen wel maatwerk leveren, maar als het geld ontbreekt, zal de perverse financiële prikkel leiden tot het onverkort hard toepassen van de Wet werk en bijstand, omdat de gemeenten dat wel moeten doen. Iedereen — de staatssecretaris, gemeentebesturen en uitkeringsgerechtigden — heeft hetzelfde belang, namelijk om mensen zo veel mogelijk in staat te stellen om in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De grote uitdaging wordt om gemeenten daadwerkelijk in staat te stellen om dat maatwerk te leveren. Dat wordt nog knap lastig, met de draconische bezuinigingen in het verschiet.

Het wordt ook zaak om erop toe te zien dat het gemeentelijke beleid niet al te veel uiteenloopt. Dat geldt vooral voor de toepassing van de tegenprestatie. Die tegenprestatie moet de kansen op de arbeidsmarkt vergroten, mogen anderen niet van de arbeidsmarkt verdringen en mogen ook niet de minste schijn van zinloos of zelfs denigrerend werk hebben. De gewijzigde voorstellen roepen gedetailleerde vragen op. De aanpassingen worden aangebracht binnen de financiële kaders van de Participatiewet. Begrijp ik het goed dat de mensen met een arbeidsbeperking de gevolgen zullen ondervinden van de door de gedoogpartners behaalde onderhandelingsresultaten? Zo ja, dan zullen die mensen het kennelijk moeten doen met nog minder re-integratiegelden. Daarop krijg ik graag een reactie.

Hetzelfde geldt voor het budget om de harde kant van de toepassing van de kostendelersnorm te verzachten, zoals in het sociaal akkoord was afgesproken. Die 100 miljoen wordt nu eveneens ingezet. Kan de staatssecretaris aangeven welke verzachting van de kostendelersnorm nu vervalt? Wat vervalt er precies in de kostendelersnorm ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel? Kortom: wie wordt door de gedoogpartners en de coalitiepartners in de kou gezet? En valt er dan nog wel te spreken van een verbetering? Dat moet in alle openheid worden afgewogen.

Wat de participatiebanen betreft: ik zou het fantastisch vinden als de doelen bereikt worden. Tegelijkertijd vraag ik mij af hoe voldoende participatiebanen gecreëerd worden. Lang niet alle werkgevers worden door de werkgeversorganisaties vertegenwoordigd; laat staan dat zij de ruimte hebben om banen voor mensen met een arbeidsbeperking te scheppen. CNV-vakmensen hebben de mogelijkheden geïnventariseerd en hebben geconstateerd dat ruim 80% van de bevraagde bedrijven geen ruimte heeft voor mensen met een arbeidsbeperking. Wat vindt de staatssecretaris van dit soort sombere perspectieven? En wat klopt er van de verwachtingen van Bert van Boggelen van De Normaalste Zaak dat kennisbedrijven met de boetes in het verschiet liever geen hoogopgeleide arbeidsgehandicapten aannemen, omdat juist hoogopgeleide mensen met een arbeidsbeperking niet meetellen voor de beloofde participatiebanen? Zij zouden namelijk meer dan 100% van het wettelijk minimumloon verdienen. Betalen ook zij de rekening van het participatiestreven van dit kabinet?

Wat doet de staatssecretaris om ervoor te zorgen dat ook hoogopgeleide arbeidsgehandicapten en werkgevers elkaar weten te vinden? Wat vindt zij van de weerzin van bedrijven om met een veelvoud van gemeenten te maken te krijgen in plaats van met één UWV, zoals verwoord door Paul van Winnubst van de Stichting Studeren & Werken op Maat? Als dit plan praktisch onuitvoerbaar is, kun je wel 5.000 of 5 miljoen extra participatiebanen beloven, maar getuigt die belofte dan niet van een hoog tekentafelgehalte? Of heeft de staatssecretaris een concreet plan van aanpak? Zo ja, dan vragen we haar om dat te delen met de Kamer. Banen komen niet vanzelf. Als die banen er niet komen, veroordeelt de staatssecretaris mensen met een arbeidsbeperking simpelweg tot een enkeltje bijstand.

Bovenal vraag ik mij af wat de voorstellen betekenen voor mensen zoals Esther. Zij heeft een arbeidshandicap, is hoogopgeleid en werkt zestien uur per week. Zij redt zich met een aanvullende Wajonguitkering. Zij is bang dat zij na herkeuring, waarin arbeidsvermogen wordt vastgesteld in verband met haar hoge opleiding, haar aanvulling zal verliezen en er in inkomen op achteruit zal gaan. Wat is de reactie van de staatssecretaris op haar verhaal?

De versoepelingen hebben financiële consequenties. De oorspronkelijke taakstelling blijft echter bijna 2 miljard.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Mag ik mevrouw Voortman vragen wat er in haar tegenbegroting stond over de Wajong?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Daarin stond dat wij vinden dat Wajongers herkeurd moeten worden. Daarnaast trokken we daarin 1 miljard extra uit voor het re-integreren van onder anderen Wajongers.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
In de tegenbegroting van GroenLinks stond dat alleen volledig en duurzaam arbeidsgehandicapten in de Wajong zouden blijven. Met andere woorden: alle mensen die gedeeltelijk arbeidsgehandicapt zijn, zouden bij GroenLinks direct naar de bijstand gaan. Dan mag mevrouw Voortman toch alleen maar blij zijn dat we nu geregeld hebben dat die groep wordt uitgezonderd?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Volgens mij heeft mevrouw Schouten niet goed naar mij geluisterd. Ik heb expliciet aangegeven dat wij 1 miljard extra uittrokken om mensen aan het werk te krijgen. Dat gebeurt niet met dit voorstel. De ChristenUnie stemt in met herkeuring zonder dat er wordt geïnvesteerd in de re-integratie van mensen. Dan werkt het juist niet. Herkeuren kan werken, als je maar zorgt voor extra banen en voor re-integratiemiddelen. Beide elementen missen in dit voorstel.

De heer Van Weyenberg (D66):
In het verlengde van de vraag van mevrouw Schouten zeg ik: mensen komen door de afspraken de we nu hebben gemaakt, niet meer in de bijstand terecht. Zou mevrouw Voortman willen toegeven dat dat een grote verbetering is? Ik leg de relatie met haar verkiezingsprogramma maar niet meer. Mevrouw Schouten was daar helder over.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik ben juist begonnen met het aangeven van een aantal verbeteringen, maar toen was de heer Van Weyenberg eventjes weg om te overleggen met de andere partijen.

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter! Een punt van orde.

De voorzitter:
Ik laat mevrouw Voortman heel even haar antwoord afmaken. Dan geef ik u het woord.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Het is inderdaad waar dat de huidige Wajongers nu niet meer van de Wajong in de bijstand komen, maar ze kunnen wel te maken krijgen met een korting van 5%. Het volgende is echter nog wel onduidelijk. Ik hoor de staatssecretaris daar graag nog over. De huidige Wajongers krijgen vaak ook begeleiding vanuit het UWV. Blijft dat allemaal ook bestaan? Is dat allemaal nog steeds gegarandeerd? Of verdwijnen daar ook zekerheden?

De voorzitter:
Mijnheer Van Weyenberg, u wilt iets rechtzetten en u hebt, denk ik, nog een vraag. Gaat uw gang.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik denk dat de staatssecretaris mevrouw Voortman op dat laatste punt ook volledig gerust kan stellen. En voor de goede orde: ik heb het debat gevolgd, ik was een glas water aan het drinken.

De voorzitter:
Mevrouw Voortman, gaat u verder met uw betoog.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Het drinken van een glaasje water is soms inderdaad ook nodig.

De versoepelingen hebben financiële consequenties. De oorspronkelijke taakstelling blijft echter 2 miljard. Kan per maatregel worden uitgesplitst welke bezuiniging precies wordt beoogd? Kan per versoepeling of verbetering precies worden aangegeven wat het kost en waaruit het wordt gefinancierd? Ik wil graag dat er een overzicht komt van de huidige Wajong, het oorspronkelijke voorstel van het kabinet en het voorstel dat hier nu voorligt, zodat we precies de verschillen kunnen zien tussen deze voorstellen.

Ik kom op de maatregelen zelf en begin met de tegenprestatie. We hebben al enkele schrijnende voorbeelden langs zien komen van hoe het niet moet, zoals een ontslagen medewerker van de gemeentelijke reinigingsdienst die als tegenprestatie zijn oude functie mocht uitoefenen. De tegenprestatie moet iemands kansen op de arbeidsmarkt verbeteren. Ik ben blij dat dit besef is doorgedrongen, maar de tegenprestatie blijft een verplichting, althans zo lees ik het. Dat vraagt om een precieze regeling, want anders kan het nog steeds ontaarden in een vorm van dwangarbeid. Waarop kunnen uitkeringsgerechtigden nu aanspraak maken? Hoe kunnen zij zich verweren tegen "significante tegenprestaties" die in hun ogen daarmee niets van doen hebben? Het klopt toch dat elke uitkeringsgerechtigde verplicht kan worden tot deze tegenprestatie? Ik kreeg uit de berichtgeving deze week, onder andere door de Partij van de Arbeid, toch een beetje een andere indruk.

Ik kom op de verhuisplicht. Het is goed dat er nu ruimte wordt geboden om rekening te houden met ingebrachte bezwaren. Het is namelijk niet niks als je omwille van je werk je vertrouwde omgeving moet verlaten, eens temeer als je partner en kinderen moet meenemen. Hun rechten zijn ook in het geding. Daarmee moet serieus rekening worden gehouden. Maar hoe wordt dat precies gewaarborgd? Hoe verschilt op dit punt dit voorstel van het oorspronkelijke voorstel?

De hoofdmoot van deze spijkerharde wet is de toepassing van de kostendelersnorm. Het gaat om bedragen die erin hakken, zeker als je de wankele inkomenspositie bekijkt van degenen bij wie deze maatregel inslaat. Kan de staatssecretaris voor hen die het betreft, dus voor mensen in de WW en mensen met een AOW, even een overzicht geven van de bedragen waarom het gaat? Het klopt toch dat een samenwonende bijstandsgerechtigde er naar schatting €150 op achteruitgaat en dan ook nog eens zijn zorgtoeslag à €75 per maand kwijtraakt? De kostendelersnorm blijft ongewijzigd. Mensen die voor elkaar zorgen of mensen die hun zorgbehoefte gezamenlijk willen regelen, worden dus keihard getroffen. Sterker nog: was de 100 miljoen die betrekking had op het verzachten van de kostendelersnorm misschien juist voor deze mensen bedoeld? Onwillekeurig denk ik aan de brief van de 60-jarige Corné. Hij is zelf gehandicapt en zorgt voor zijn 93-jarige moeder. Hij is bang dat hij ondanks zijn goede zorg voor zijn moeder, niet onder de vrijstelling voor mantelzorg zal vallen en dat zijn inkomen en dat van zijn moeder erop achteruitgaan. Doordat zij voor elkaar zorgen, besparen zij de samenleving juist ontzettend veel aan maatschappelijke kosten. Als dank zou nu hun inkomen substantieel aangetast worden. Of zie ik dat verkeerd? Garandeert de staatssecretaris dat Corné niet gekort zal worden op zijn inkomen?

De snoeiharde maatregelen zullen ertoe leiden dat veel mensen geen uitkering kunnen en willen aanvragen. Dat levert een bijzonder risico op in het leven. Wat gebeurt er met deze niet-uitkeringsgerechtigden? Hoe voorkomen wij dat deze mensen verkommeren? Hoe houden we ze in beeld? Hoe voorkomen wij dat zij simpelweg op een andere maatschappelijkekostenpost zullen drukken? Denk aan de maatschappelijke opvang, de daklozenzorg of wat dies meer zij.

Ik zei het al: het gaat om mensen. Daar begon ik mee en daar wil ik mee eindigen. Aan de onderkant van de samenleving valt er bitter weinig te kiezen. In een vorig leven vatte staatssecretaris Klijnsma het treffend samen: je zit niet voor je lol te genieten van een minimale bijstandsuitkering. De inzet van de wetgever moet zijn om deze mensen perspectief te bieden en hen in staat te stellen om zo snel mogelijk weer het heft in eigen hand te nemen. Ik vraag mij af wat in dit wetsvoorstel nu werkelijk centraal staat. Ik vrees de bezuinigingsoperatie, met tekentafelmaatregelen, zoethoudertjes en dooie mussen. Wij kunnen ze haast niet anders typeren omdat het financiële kader van 2 miljard de gemeentelijke vrijheid enorm reduceert. Daardoor komt niemand aan een baan. Ik vrees dat met het streven om mensen uit de bijstand te krijgen, juist dezelfde mensen tot een leven lang in de bijstand veroordeeld worden. Wie vertelt dus het eerlijke verhaal?

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Voortman.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Voorzitter. Ik wil om te beginnen mijn respect uiten voor een staatssecretaris die hier zelf in een rolstoel bij deze wetsbehandeling zit. Ik heb dat in het najaar gedaan bij de behandeling van de mediabegroting tegenover een staatssecretaris die hier na een fietsongeluk met twee mitella's zat, maar voor deze staatssecretaris geldt dat misschien nog wel in overtreffende trap.

Bij de voorbereiding van dit debat heb ik mijn oude bijdrage in het WGO van half december er nog maar eens bij gepakt. Aan het begin van mijn termijn toen gaf ik aan dat ik de twee hoofdgedachten van deze wet, de bijstand activerender maken en het introduceren van een kostendelersnorm om het stapelen van uitkeringen tegen te gaan, van harte kon ondersteunen. Ik benoemde echter ook steeds meer dubbele gevoelens en gevoelens over dubbelzinnigheden in de wet. Ik sta hier eigenlijk nog steeds met dezelfde gevoelens, al is de aard van het dubbele gevoel toen op dit moment op een aantal punten wel veranderd. Ik wil dit bij de aanvang van mijn termijn eerst uitleggen, want het betreft een deel van de dubbele gevoelens die ik uitte in het WGO van december.

Ik kan niet anders zeggen dan dat de brief die wij maandag kregen en de deal die is gesloten met D66, SGP en de ChristenUnie, de wet op het punt van de bijstand flink hebben verbeterd. Zoals men weet, ben ik onlangs weer vader geworden. Ik stond maandag, toen de deal en de plannen mij bereikten, met op mijn rechterarm een zoontje van 2 jaar en op mijn linkerarm een jongetje van tien maanden. Ik zeg dit, omdat dit misschien verklaart de wat reflectieve staat waarin ik het nieuws maandag tot me nam. Wat was er namelijk te zien? Er was een zéér opgeluchte Partij van de Arbeid te zien, die in mijn beleving de afzwakking van de bijstandswet probeerde claimen. En er was een VVD te zien die manmoedig probeerde te claimen dat de bijstandswet eigenlijk zo stevig is als die was. Dat gebeurde hier in eerste termijn zojuist ook.

Daartussenin stonden drie gedoogpartijen te stralen op hoe veel punten het hun gelukt was om tijdens onderhandelingen achter gesloten deuren de wet te verbeteren. Naar mijn mening hebben de laatste drie vooral gelijk.

Immers, de VVD heeft behoorlijke aanpassingen moeten slikken van een wet die zij eigenlijk niet wilde en de PvdA gaat nog steeds akkoord met een behoorlijke aanscherping van de bijstandswet die niet in de eerste plaats door haar maar door de drie gedoogpartijen is aangepast. Wanneer ik "aangepast" zeg, bedoel ik verbeterd. Want als je naar het bijstandsdeel van deze wet kijkt, dan zijn de meeste punten door de constructieve 3 zoals zij worden genoemd, de C3, verbeterd.

Dus het dubbelzinnige gevoel dat ik had over het wantrouwen dat deze wet in de oorspronkelijke vorm uitstraalde naar gemeenten, het spanningsveld dat er was met de Participatiewet en het gebrek aan maatwerk, dat dubbele gevoel is voor mijn fractie voor een groot deel weg.

Als je eerlijk bent, raken de aanpassingen ook grotendeels aan de punten die ook ik tijdens het WGO naar voren bracht. Mijn dubbele gevoel blijft bestaan als het gaat om de AOW en de kostendelersnorm. Daarop kom ik zo terug.

Maar er is ook een dubbel gevoel bijgekomen in de afgelopen week. Dat heeft te maken met de manier waarop de wet in de afgelopen week procedureel is behandeld. Want tijdens het WGO hebben wij na een onbevredigende eerste termijn het debat afgebroken. Kamerbreed werd aangegeven dat er te veel onduidelijkheid was om door te gaan en dat wij direct na het reces hier plenair in tweede termijn wilden doorgaan. Dat werd echter niet direct na het reces, dat werd weken later. Natuurlijk wist iedereen dat. Dat kwam doordat er achter gesloten deuren werd onderhandeld. Maandag kwamen de resultaten daaruit en dinsdag voerden we tijdens de procedurevergadering heftige discussies met elkaar of het redelijk was om deze wet dan nu, met stoom en kokend water, door de Kamer te loodsen. Aan de ene kant ben ik blij dat ik een dag extra heb gehad om het een en ander tot mij te nemen, maar aan de andere kant zijn de gevoelens van ongemak vergroot. Ik heb de heer Potters daar net al over aangesproken, omdat de financiële onderbouwing van het geheel heel schimmig blijft.

De laatste alinea in de brief van vrijdag verwijst naar een tabel en naar het sociaal akkoord, maar het is onduidelijk hoe het precies zit en wat de verhouding is met de Participatiewet die hier waarschijnlijk over twee weken wordt behandeld.

Ik heb collega Voortman als zorg horen uiten dat er misschien te veel geld wordt uitgegeven en dat wij straks nog met extra bezuinigingen worden geconfronteerd. Mijn zorg is een andere. Volgens mij zijn er onderdelen aan de afspraken die wij nog niet hebben gezien en is er, als ik zo goed en zo kwaad als dat lukt een optelsom maak, geld over na de tabellen waarnaar wordt verwezen in de brief.

Ik wil graag klip-en-klaar van de staatssecretaris weten of dit klopt, in tegenstelling tot wat collega Potters zojuist in zijn termijn heeft gezegd, en of er dus bij de Participatiewet welllicht nog voorstellen te verwachten zijn die met dat geld, dat naar mijn mening over is, gedekt zullen worden. Als dat niet zo is, hoor ik dat natuurlijk ook graag. Maar dit maakt dat wij hier, zoals dat naar ik verwacht voor veel oppositiepartijen geldt, toch met het gevoel staan dat door de gang van zaken, door de politieke druk die deze week is gezet, onze parlementaire, democratische taak niet helemaal naar behoren kunnen uitvoeren, omdat er gewoon een informatieachterstand is en wij het gevoel hebben dat wij bepaalde dingen niet weten.

Voor een wet die zo omvangrijk is, die zo veel kwetsbare mensen raakt en waaraan al zo veel politieke discussie is voorafgegaan, is dat eigenlijk niet wenselijk. Dus ook daarop krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris.

Dan ga ik door naar een aantal van de wijzigingen. Ik heb daarnet al in algemene zin een compliment gemaakt richting de drie. Ik ga hier niet heel veel over zeggen, want ik vind, in tegenstelling tot de heer Potters die probeert hoog te houden dat het niet om grote wijzigingen gaat, dat een aantal dingen wel majeur zijn gewijzigd. De tegenprestatie is veel beter geworden, er is meer maatwerk mogelijk voor gemeenten. Wel heb ik hierbij de vraag hoe het precies zit met mantelzorg, want tijdens het WGO is heel veel gepraat over de vraag of mantelzorg niet als tegenprestatie moet gelden. Als ik de brief goed lees, is het geen tegenprestatie maar een reden om geen tegenprestatie te vragen. Wellicht kan de staatssecretaris daarop een toelichting geven.

Het sanctieregime is flink verbeterd, met ook hier weer meer maatwerk. Rondom de verhuisplicht en de bewijslast zie ik verbeteringen in de lijn die ook ik tijdens het WGO heb gevraagd. En ook de ingangsdatum vind ik niet onbelangrijk. Er waren heel veel zorgen bij gemeentes en bij Divosa. Het is verstandig dat de ingangsdatum op 1 januari 2015 wordt gezet. Dat is in lijn met wat steeds gevraagd is. Overigens, waarom is het dan nodig om zoveel tijdsdruk op deze behandeling te zetten? De oorspronkelijke reden daarvoor was dat de wet op 1 juli moest ingaan. Die reden is er nu dus niet meer. Ik heb een klein bijvraagje. Volgens mij is in het wetgevingsoverleg door de staatssecretaris gezegd dat uitstel opgeteld over een aantal jaar 60 miljoen zou kosten. In de brief staat nu een bedrag van 55 miljoen. Ik ben benieuwd waar die 5 miljoen gebleven is.

Mevrouw Karabulut (SP):
Samen met de heer Heerma heb ik het voorstel gedaan om AOW'ers, ouderen, uit te zonderen van de kostendelersnorm. Dat is een bezuiniging van 200 miljoen. De rest, de gedoogcoalitie, steunt dat. Zal het CDA tegen deze plannen stemmen als dit onderdeel er niet uitgaat?

De heer Pieter Heerma (CDA):
Met uw welnemen, ik heb mij tot nu toe expliciet gericht op de verbetering van het bijstandsdeel. Een groot deel van het vervolg van mijn inbreng gaat over de AOW. Misschien is het handig om er dan even met elkaar over te spreken.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat wil ik best, maar dit maakt ook onderdeel uit van het bijstandsdeel. Dan kan de heer Heerma er toch nu wel duidelijkheid over geven?

De heer Pieter Heerma (CDA):
Als mevrouw Karabulut mij niet wil tegemoetkomen, dan zal ik haar wel tegemoetkomen. Ik zit hier met een enorm dilemma. Dat had ik bij het wetgevingsoverleg ook al. In tegenstelling tot mevrouw Karabulut vind ik dat het grootste gedeelte van de wijzigingen van deze stevige wet — dat is het nog steeds — op het punt van de bijstand een verbetering is. Over het in deze wet meenemen van de volksverzekering AOW ben ik echter niet enthousiast. Een groot deel van mijn inbreng in het wetgevingsoverleg ging daarover. Ik heb nog steeds goede hoop dat wij in de behandeling mensen kunnen meekrijgen. Mevrouw Karabulut schat dat anders in. Ik vind het een heel lastig dilemma. Ik snap dat mevrouw Karabulut dat dilemma niet heeft, want zij vindt beide dingen niet goed.

De heer Potters (VVD):
Ik hoor de heer Heerma zeggen dat hij het een stevige wet vindt.

De heer Pieter Heerma (CDA):
En een wet die beter geworden is.

De heer Potters (VVD):
Heel fijn. U bent dus ook gewoon voorstander van een verplichte tegenprestatie.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Nu gaan wij de eerste termijn van de heer Potters overdoen. Ik ben verrast door wat de heer Potters in zijn eerste termijn zei. In het wetgevingsoverleg heb ik namelijk aangegeven voor de gedachte van een tegenprestatie te zijn, maar zeer kritisch te zijn over het feit dat gemeentes hier geen maatwerk in konden leveren. Ik denk aan de vraag hoe, maar ook aan de vraag of en bij wie. Naar mijn mening, naar de mening van alle gemeentes en kijkend naar de non-verbale reacties van de aanwezige partijen, is die verandering er gekomen. De heer Potters heeft zojuist aangegeven dat dat niet zo is. Ik zal straks aan de staatssecretaris vragen of die analyse van de heer Potters klopt. Om antwoord te geven op zijn concrete vraag: ik heb kritiek gehad op de tegenprestatie in het oorspronkelijke voorstel. Ik ben positief over de wijzigingen die er gekomen zijn.

De heer Potters (VVD):
Misschien nog iets explicieter. In mijn eerste termijn heb ik duidelijk aangegeven dat de "hoe"-vraag bij de gemeenten ligt. Dat vinden wij belangrijk; dat is de verandering. Maar dat het moet gebeuren, staat overeind. En dat deelt de heer Heerma met de VVD.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik heb zeer grote twijfels of uw weergave van wat is afgesproken klopt. Dat ga ik straks aan de staatssecretaris vragen.

De voorzitter:
Mijnheer Potters, de heer Heerma gaat nu verder en komt er straks op terug. Dan geef ik u een nieuwe kans.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ook straks zal mijn antwoord zijn dat ik benieuwd ben naar het antwoord van de staatssecretaris op het beeld dat door de heer Potters geschetst is.

Dan de vierwekentermijn. Ook hierover heb ik veel vragen gesteld in mijn inbreng in het wetgevingsoverleg. De manier waarop de heer Potters zijn amendement voorlegde, vond ik tekenend. Hij legde het amendement voor alsof het al onderdeel is van het voorstel van de staatssecretaris. Laat ik dat dan ook maar doen: volgens mij is het een verbetering. Het zal mij niet verrassen als de staatssecretaris dit amendement gaat overnemen. Ik ben benieuwd of dat zo gaat zijn of dat het in stemming gebracht gaat worden. Er is één onderdeel van de punten die zijn afgesproken in relatie tot de bijstand dat een lange historie heeft. Daarover is binnen mijn partij ook altijd best veel discussie geweest. Dat betreft namelijk de vrijstelling van de sollicitatieplicht voor bijstandsmoeders met kinderen tot vijf jaar. Ik heb tijdens het WGO geen vraag gesteld over het oorspronkelijke voorstel omdat ik de manier waarop gemeenten daarin een afweging konden maken best verdedigbaar vond. Er ligt nu een deal om de totale vrijstelling overeind te houden. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris dat duidt. Ik zie namelijk een aantal dubbelzinnigheden op dit punt. Minister Bussemaker heeft een halfjaar geleden nog geroepen dat vrouwen die niet werken zich eerder schuldig moeten voelen richting de samenleving, vanwege de in hen geïnvesteerde kosten van een opleiding, dan dat zij zich schuldig moeten voelen tegenover hun kinderen als zij wel werken. Ik ben benieuwd hoe deze staatssecretaris daartegen aankijkt in het kader van dit amendement. Een lastig punt is ook dat er in dit parlement een aantal partijen zijn die alimentatieverplichtingen bij scheiding naar beneden willen brengen. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegen aan als we als samenleving wel de bijstandsvrijstelling overeind houden. Zit daar niet wat dubbelzinnigheid in? Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris daartegen aankijkt en of zij verder wil ingaan op dit amendement. Bij dit amendement is wederom mijn vraag: gaat de staatssecretaris dit amendement overnemen? Komt het straks in stemming?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik ben benieuwd naar wat de CDA-fractie met dit amendement gaat doen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Misschien moet u mij die vraag in tweede termijn nog een keer stellen. Ik heb eerlijk aangegeven dat deze discussie een lange historie heeft. Die gaat volgens mij terug tot op het kabinet-Balkenende II. Er is ook in mijn achterban altijd veel discussie over en daar zitten twee kanten aan. Ik ben er nog niet 100% over uit, dus stelt u mij die vraag in tweede termijn nog een keer.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik zou dan graag met 95% betrouwbaarheid een uitspraak willen van wat de CDA-fractie momenteel vindt.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Er is in het kabinet-Balkenende II over gediscussieerd. Toen de ChristenUnie onderdeel werd van Balkenende IV is voor een andere lijn gekozen. Vervolgens is in kabinet-Rutte I erover gediscussieerd. Nu is een voorstel dat daarmee in lijn lag weer aangepast. Ik krijg ook vanuit mijn eigen achterban verschillende signalen. Er zijn mensen die het heel goed vinden dat dit amendement er is omdat sprake is van een kwetsbaarheid. Er zijn echter ook mensen, waaronder veel lokale bestuurders, die vragen waarom aan een algemene vrijstelling wordt gedacht. Zij vragen waarom deze vrouwen niet betrokken worden in de discussie over de motie van collega's Kerstens en Potters over een flexbijstand. Mogelijk kunnen zij met een flexbijstand aan de slag geholpen worden, desnoods in deeltijd, omdat dat op de langere termijn beter voor hen is. Ik kom hierop echt in tweede termijn terug. Ik wil hiervoor niet weglopen. De heer Dijkgraaf weet hoe de discussie in de afgelopen tien jaar is gelopen. Er is veel discussie geweest, met allerlei partijen. Ik snap de intentie van de heer Dijkgraaf en ik waardeer de consequente inzet van de ChristenUnie en de SGP op dit terrein. Ik zie twee kanten en ik zie sowieso ambiguïteit op dit punt, bij zowel de regering — kijk naar de opmerkingen van mevrouw Bussemaker van nog geen halfjaar geleden — als de coalitiepartij, want de VVD is hier volgens mij altijd zeer tegen geweest.

De voorzitter:
Maar u komt erop terug in tweede termijn?

De heer Pieter Heerma (CDA):
Absoluut.

Ik kom te spreken over de taaleis in de bijstand. We hebben hierbij vrij uitgebreid stilgestaan tijdens het WGO op 16 december. De antwoorden van de staatssecretaris op mijn vraag en de vraag van collega Potters verrasten mij destijds heel erg. De staatssecretaris begon op eigen initiatief, terwijl ik dat niet verwacht had, te schetsen dat er wel eens een nota van wijziging zou kunnen komen. Toen is nog gevraagd of het advies van de Raad van State daarbij kon worden gevoegd, maar dat is er uiteindelijk niet gekomen. Uiteindelijk is ervoor gekozen om toch met een aparte wet te komen. Kan de staatssecretaris toelichten waarom die keuze is gemaakt? Waarom wordt het nu niet toch meegenomen, gelet op de extra tijd? Ik hoor van de staatssecretaris graag klip-en-klaar of hierover een afspraak is gemaakt tussen de vijf partijen en of de duiding van de heer Potters "geen Nederlands, geen bijstand" ook haar duiding is. Toen zij in december uitlegde hoe het kabinet hiermee zou omgaan, werd volgens mij door iedereen al geconstateerd dat dit een afzwakking was ten opzichte van de oorspronkelijke tekst in het regeerakkoord. Graag krijg ik een duidelijk antwoord.

Voorzitter. Ik kan niet zien hoeveel spreektijd ik nog heb. Ik zou het fijn vinden als ik dat wel kon zien.

De voorzitter:
Het is wetgeving, dus u mag alles zeggen wat u op het hart hebt.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Heel goed, dank u wel. Ik zal er ruim gebruik van maken.

Ik kom bij de kostendelersnorm. Stapeling van uitkeringen in een huishouden moet voorkomen worden. In de vorige periode, toen wij deel uitmaakten van het kabinet, is daartoe een voorstel gedaan dat wisselend succesvol is geweest. Bij de komst van de kostendelersnorm heb ik ruiterlijk aangegeven dat ik die een verbetering vond ten opzichte van de huishoudinkomenstoets. Wel zijn er twee groepen waarover ik heel grote zorgen heb. Ik heb daar problemen mee en heb er in het WGO ook al uitgebreid bij stilgestaan. Ik heb voor beide een amendement ingediend. Ik zou van de staatssecretaris graag wat meer toelichting krijgen dan tot nu toe.

Laten wij beginnen met de groep 18- tot 20-jarigen. Ik heb de staatssecretaris tijdens het WGO heel uitgebreid bevraagd over deze groep. Zij heeft vrijwel direct aangegeven dat zij daarop schriftelijk zou terugkomen. De passage hierover in de brief die wij maandag hebben ontvangen, vind ik summier. Eerlijk gezegd doet die geen recht aan de opgeworpen punten. De conclusie van de brief lijkt toch te zijn: de jongeren moeten meer gaan werken dan wel naar school toe. Ik vind dat een beetje pijnlijk, gezien de feitelijke situatie van deze groep. Het minimumloon voor een 18-jarige bij een fulltimebaan is lager dan 50% van het minimumloon, lager dan de kostendelersnorm. Zij hebben geen recht op een volledige bijstandsuitkering; die uitkering ligt op een bedrag van rond de €200. Zij hebben geen recht op huurtoeslag, als zij op zichzelf gaan wonen. Toch gaat de kostendelersnorm volledig gelden voor deze groep. Mijn indruk is dat de kostendelersnorm niet bedoeld is voor deze groep, maar daarop wel van toepassing wordt verklaard. Dat leidt ertoe dat werken niet gaat lonen. Ik geef een voorbeeld. Een mbo'er van 18 heeft de opleiding afgemaakt en is gekwalificeerd, maar kan in de huidige arbeidsmarkt geen baan vinden op het eigen niveau en gaat dan maar fulltime of bijna fulltime werken op minimumniveau, op die manier investerend in arbeidskansen voor de toekomst en misschien wel perspectief op die baan tegen een hogere betaling. Deze jongere krijgt toch het signaal: je hebt weliswaar een startkwalificatie, maar ga toch maar weer leren; ga toch maar weer naar school, want wij vinden de keuze om te werken tegen het minimumloon eigenlijk niet de goede keuze. Dat is volgens mij het gevolg van deze wet op dit punt. Of wij geven het signaal: ga het huis uit. Uit de discussie over de beurs voor inwonenden of uitwonenden weten wij dat daar altijd veel handhavingsproblemen zijn geweest. Dat staat nog los van de vraag of de mogelijkheden voor commerciële huurrelaties wagenwijd openliggen. Ook daarop krijg ik graag een nadere toelichting van de staatssecretaris. Ik zou heel graag een nadere toelichting krijgen, omdat de overwegingen rond de kostendelersnorm echt niet van toepassing zijn voor deze groep. Geen volledige bijstand, geen volledig minimumloon, geen recht op huurtoeslag; ons hele sociale stelsel voor 18- tot 20-jarigen is zoveel lager, zoveel anders. De kostendelersnorm valt voor deze groep raar uit en werken gaat volgens mij niet meer lonen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De heer Heerma kaart terecht aan dat deze groep geen recht op huurtoeslag heeft, los van het feit dat je nog maar een huurwoning moet kunnen vinden in deze tijden. Ik ben het inhoudelijk zeer eens met de heer Heerma dat hier een zeer fundamenteel punt ligt. In de kostendelersnorm, die wij trouwens samen in het Lenteakkoord nog van tafel hebben gehaald, zit een groot punt. Wat betekent dit nu voor het totale oordeel van de heer Heerma over deze voorstellen? Dit is een grote hap uit het totaalpakket aan voorstellen, ik voel de worsteling, maar dit zijn wel heel fundamentele kritiekpunten.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ter correctie: ik heb al aangegeven dat de discussie in de vorige periode hierover lastig is geweest. Alleen was de kostendelersnorm zoals die er nu ligt er toen nog niet. Ik heb al aangegeven dat ik dat een verbetering vind.

Wat is mijn oordeel over de wet? Ik kom nog op de AOW. Het probleem van de 18- tot 20-jarigen is volgens mij een beperkt probleem. Het gaat om een vrij kleine groep. Aanpassing kost weinig geld; wellicht kan de staatssecretaris daarover uitsluitsel geven. Iedereen moet in redelijkheid zien dat dit niet voor deze groep bedoeld is, zodat je dat niet moet willen. Bij de AOW ligt het ingewikkelder. Het antwoord dat ik destijds gaf op een vraag van mevrouw Karabulut daarover is nu echt niet veranderd. Voor het bijstandsdeel van deze wet zie ik forse verbeteringen nú ten opzichte van de situatie tijdens het debat in het WGO, grotendeels in de door mij gevraagde richting. Ik ben dus positief over de wet, als het gaat om het bijstandsdeel.

Over het deel "en andere wetten, de AOW en de kostendelersnorm" ben ik heel kritisch. Ik zou het dus het beste vinden als dat uit elkaar wordt getrokken. Ik zou het liefst willen dat die wet apart wordt behandeld. Maar welk oordeel moeten we geven als het niet wordt aangepast? Dat weet ik nog niet. Die vraag moet u mij in tweede termijn opnieuw stellen. Ik sta daarover nog in dubio.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dat zullen we dan moeten afwachten. Maar als het zo fundamenteel is, zal er extra fractieoverleg bij het CDA nodig zijn. Dit lijkt me geen detail. Tenzij de heer Heerma eigenlijk al weet wat hij gaat stemmen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
U mag van mij aannemen wat u wilt. Ik wind er geen doekjes om dat ik in een dilemma zit, vanwege de twee onderdelen van de wet. Ik heb richting mevrouw Karabulut al erkend dat het wat u betreft makkelijker is: GroenLinks en SP zijn eigenlijk niet blij met beide onderdelen van de wet.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik wil toch één poging wagen, want zo ingewikkeld is het niet. De totale bezuiniging ten gevolge van deze wet is 400 miljoen, waarvan de helft door de AOW-maatregel moet worden opgehoest. Als ons amendement het niet haalt, stemt u dan voor of tegen deze wet?

De voorzitter:
Die vraag hebt u al eerder gesteld.

Mevrouw Karabulut (SP):
Volgens mij is het aan mij om te bepalen welke vragen ik stel.

De voorzitter:
Ik ga over de orde van het debat. Ik geef u deze kans, maar we willen met elkaar wel doorgaan. Mijnheer Heerma antwoordt uitgebreid.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik probeer de heer Heerma een overzicht te geven: het is niet zo heel erg ingewikkeld.

De voorzitter:
Dat was bijna letterlijk dezelfde vraag. Vandaar mijn opmerking.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Dank voor de verkapte belediging dat ik het overzicht niet zou hebben. Volgens mij heb ik het overzicht vrij ...

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik zou niet durven, zo heb ik het absoluut niet bedoeld.

De voorzitter:
Mijnheer Heerma heeft het woord.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Het antwoord blijft hetzelfde: ik vind het heel ingewikkeld. In het WGO heb ik ook al aangegeven dat ik het onderdeel AOW niet in deze wet thuis hoor vinden. Het is een volksverzekering. De grootste bezuiniging komt bij de AOW vandaan. Het is de grootste groep die geraakt wordt, met de grootste inkomensgevolgen. Ik houd de spanning erin. Laten we er in tweede termijn op terugkomen. Ik hoop dat we dit debat kunnen gebruiken om nog wat te bereiken op dit punt.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik heb hier Het Alternatief, werkende weg uit de crisis, van het CDA. Ik heb net de bezwaren van de heer Heerma gehoord ten aanzien van de kostendelersnorm in de AOW. Maar wat schetst mijn verbazing dat bij het puntje 3.3c, onder "hervorming" staat iets over de huishouduitkeringstoets. "De huishouduitkeringstoets (voorstel conform regeerakkoord) wordt een jaar eerder ingevoerd." Dat is toch niets anders dan hetgeen voorligt?

De heer Pieter Heerma (CDA):
Twee dingen. De tegenbegroting gaat over het jaar 2014. Het AOW-onderdeel van het wetsvoorstel gaat in per 2015. Mevrouw Schouten weet ook dat wij bij de behandeling van onze tegenbegroting nog helemaal niet over dit wetsvoorstel spraken, want dat kwam pas in het najaar. Dat de regering bij de uitwerking van de kostendelersnorm in de bijstand een ander element van het regeerakkoord, namelijk de AOW, erbij gevoegd heeft, wisten wij pas daarna. Daarover zijn wij vanaf het begin kritisch geweest; mijn hele termijn in het WGO van december jongstleden ging hierover. Toen heb ik deze vraag van mevrouw Schouten niet gekregen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Het feit dat ik een vraag niet eerder heb gesteld, ontneemt mij niet de mogelijkheid om dat later te doen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Absoluut.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Daarom stel ik de vraag nu. Waarom stond er in de tegenbegroting dan niet expliciet bij "exclusief AOW", of "exclusief jongeren van 18 tot 21"? Op die punten heeft de CDA-fractie amendementen ingediend. Dat is redelijk en dat begrijp ik, alleen zoek ik even naar de consistentie.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Wij konden in september niet weten dat de AOW zou worden meegenomen in het wetsvoorstel over de bijstand. Dat wetsvoorstel lag er toen nog niet.

Over de gevolgen voor de 18- tot 20-jarigen zal ik eerlijk zijn: die heb ik pas doorgerekend op de avond voorafgaande aan de dag dat ik mijn schriftelijke termijn over de bijstandswet ingediend heb. Toen pas heb ik een en ander doorgerekend en gedacht: wacht eens even, hier ligt volgens mij een groot probleem. Het is echter heel lastig om bij het opstellen van een tegenbegroting in augustus al te voorzien wat het kabinet zal doen met een wetsvoorstel waarover wij in november zullen praten. Dat is de kern.

De heer Dijkgraaf (SGP):
ik wil vooropstellen dat ik de constructieve wijze waarop de heer Heerma dit debat voert, zeer waardeer. Toch wil ik enige duidelijkheid over dit punt. Ik snap dat sommige kennis later komt en dat er nog aanpassingen gedaan kunnen worden. Tegelijkertijd wordt in de tegenbegroting van het CDA gezegd dat deze maatregel een opbrengst van 80 miljoen zal hebben. Als wij de zaak een jaar naar voren trekken en de AOW er ook onder valt, dan hebben wij volgens mij in de tegenbegroting van de CDA-fractie niet de ruimte om te flexibiliseren. Als wij alleen door het naar voren halen van een jaar 80 miljoen willen halen, zitten wij gewoon financieel op slot.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Volgens mij klopt dat niet. De opbrengst van deze wet op het vlak van de bijstand is sowieso al behoorlijk. Daarbij komt dat het in onze tegenbegroting ging over de huishoudkostendelersnorm bij de bijstand. De heer Dijkgraaf weet dat onze financiële woordvoerder in de vorige periode nogal met de heer Kamp, de toenmalige minister, overhoop heeft gelegen over de wens om ook de AOW onder het alternatief van de kostendelersnorm te brengen. Er is toen zeer expliciet gediscussieerd over de mantelzorgboete. Men mag van mij aannemen dat onze financiële woordvoerder op dit punt een consequente lijn voert.

De heer Dijkgraaf (SGP):
De opbrengst van de huishouduitkeringstoets, als je die breed neemt, is 95 miljoen per jaar. De CDA-fractie trekt die toets naar voren, zodat die zou ingaan per 1 juli 2014. Daarmee boeken wij een halfjaar winst, dus 47,5 miljoen, zijnde de helft van 95 miljoen. De CDA-fractie boekt nu 80 miljoen in. Om dat bedrag te halen, moeten wij dus eerder strenger zijn ten opzichte van het regeringsbeleid dan soepeler.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Nogmaals, volgens mij klopt de optelsom niet. De vraag gaat over de AOW. Daarbij moeten wij in ogenschouw nemen dat in het latere AOW-voorstel weliswaar een korte overgangstermijn geldt, maar dat die overgangstermijn er wel is, en dat ook op grond van het nu voorliggende voorstel met ingang van 1 juli 2015 in eerste instantie wordt uitgegaan van 2%, zodat de opbrengst van de AOW in eerste instantie zeer minimaal is.

De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Het probleem bij de kostendelersnorm van de AOW is dat het hier gaat over een volksverzekering. De polisvoorwaarden daarvan moeten wij niet aanpassen in een wet die geheel gericht is op de bijstand, een voorziening. We moeten ook niet het beeld willen hanteren dat de AOW een bijstandsuitkering is voor 65-plussers. Ik ben benieuwd wat de staatssecretaris daarvan vindt. De AOW hoeft ook niet activerender gemaakt te worden. Daarvan sprake is wel in een groot deel van de overwegingen en de toelichting bij deze aanscherping van de bijstandswet. Dat is op de AOW niet van toepassing. Nogmaals, ik zei dit ook in antwoord op mevrouw Karabulut: het is structureel, opgeteld, de grootste bezuiniging. Ze raakt de grootste groep en de inkomensgevolgen zijn het grootst voor deze groep.

Dit levert ook een spanning op met de maatregelen van het kabinet in verband met de langdurige zorg. Daarvoor is in diverse interruptiedebatten ook al aandacht geweest. Is er toch geen sprake van een mantelzorgboete? Staat die niet haaks op het beleid dat het kabinet via staatssecretaris Van Rijn op dit punt voert? Hoe verhoudt de structurele besparing die je dan inboekt bij Sociale Zaken zich tot de kosten die je gaat maken op het terrein van de zorg? Daarover ontvang ik graag een reactie en een uiteenzetting van de staatssecretaris. Je creëert namelijk een negatieve prikkel om voor elkaar te gaan zorgen, om de mantelzorg te verlenen, zoals bijvoorbeeld de mijnheer en zijn vader in het nieuwsitem van RTL gisteravond en nog velen meer die dit gaat raken. De verdediging van de staatssecretaris dat mantelzorg meer mogelijk wordt gemaakt als je allebei een woning aanhoudt, vind ik voor dat geval een beetje moeilijk te verkopen. Daar is namelijk sprake van een heel specifieke situatie die zeker niet van toepassing is op de meeste situaties waarin een zorgrelatie bestaat tussen ouder en kind, die altijd uitgezonderd is geweest.

Ik raakte bij het noemen van die achttien tot twintig jaren al een beetje aan het uitvoerings- en handhavingsdrama dat hier dreigt. De problemen die ontstaan bij de sociale zekerheid hebben zeker iets te maken met het feit dat veel sociale zekerheid is vormgegeven in een tijd dat het verschil tussen een gezin en een alleenstaande heel duidelijk was en de keuze daartussen ook in de vormgeving heel gemakkelijk was. Als je kijkt naar alle discussies die wij hebben gevoerd over de tandenborstelpolitie, maar ook naar de steeds opkomende discussie over uitwonende of thuiswonende studenten, dan zie je dat het verschil in de hoogte van uitkeringen tot problemen in de handhaving leidt. Ik ben echt van mening dat over enkele jaren commerciële huurrelaties een hoge vlucht gaan nemen. Het is namelijk te interessant om het niet te doen. Ik wil het daarmee niet goedpraten, maar de ervaring leert dat dit gaat gebeuren. Kan de staatssecretaris aangeven dat dit nauwelijks te stoppen is en dat het juridisch ook mag? Als ze dat niet vindt, hoe wil zij dit dan voorkomen?

De handhaafbaarheid in landen als Marokko en Turkije wil ik daarbij expliciet noemen, zoals ik dat in het WGO ook deed. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris cijfers kan geven over de situatie in die landen met wat in dit wetsvoorstel kostendelers zijn, zodat wij kunnen monitoren of het aantal kostendelers daar de komende jaren spectaculair zal afnemen. Ik voorspel namelijk dat dit gaat gebeuren. Ik ben dan benieuwd hoe dit echt gehandhaafd gaat worden, want dat kan volgens mij niet. Daarbij heb ik specifiek de vraag hoe het zit met commerciële huurrelaties in die landen, omdat dit onderwerp een expliciete uitzondering is in het wetsvoorstel.

Ik heb nog een paar vragen over de Participatiewet. Wij spreken daarover apart, maar in verband met de deal die er ligt, zal ik er heel kort op ingaan. Dat beloof ik u, voorzitter. Ik heb in de termijn van de heer Potter al aangegeven dat er losse haakjes zijn en ik nauwelijks oordelen over het voorliggende wetsvoorstel zonder daarover meer duidelijkheid te hebben. Daarbij komt mijn grote wens: ik vind het niet verstandig als de Kamer over dit wetsvoorstel gaat stemmen voordat wij het voorstel voor de Participatiewet hebben behandeld, juist omdat de verwevenheid zoveel groter is geworden en er nog allerlei vragen over de financiering zijn die met dat wetsvoorstel te maken hebben. Hoe kan ik oordelen over voorstellen die nu aan de orde zijn, als wij niet weten hoe de financiële situatie er in verband met dat wetsvoorstel uitziet? Wellicht zal ik akkoord gaan met een amendement op het huidige wetsvoorstel, terwijl ik het liever daarvoor had gebruikt, afhankelijk van de vraag of het geld dat over is wel of niet op is.

Een heel interessant onderdeel van wat hier maandag lag en wat mij verraste, vond ik de wettelijke stok achter de deur voor loonschalen in het minimumloon. Ik vind dit zeer interessant en ik ben benieuwd of de staatssecretaris kan aangeven wat het verschil wordt in kosten voor een werkgever als je een dergelijke wettelijke stok achter de deur gebruikt en voor een werkgever als het om middelloondispensatie versus loonkostensubsidie gaat. Zijn die gelijk op dat moment of zit er nog een kostenverschil in voor werkgevers al naar gelang de verdiencapaciteit van de werknemer?

Wat betreft het regime van de uitkering na herkeuring bij Wajongeren is er mijns inziens sprake van een sterke verbetering, die in lijn is met wat wij bepleit hebben en met de Wet werken naar vermogen, zoals de staatssecretaris aangaf. Volgens mij bleef in de Wet werken naar vermogen het regime van de uitkering overeind, maar ging de uitvoering naar de gemeente. Dat gebeurt nu niet. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom dat is? Klopt mijn analyse dat voor deze groep de loondispensatie daarmee als middel overeind blijft, terwijl die voor de anderen van tafel gaat?

De voorzitter:
De heer Heerma heeft langer gesproken dan ik verwacht had. Wij gaan nu schorsen voor de lunchpauze.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.23 uur tot 13.12 uur geschorst.

Beëdiging Siderius

Beëdiging Siderius

Aan de orde is de beëdiging van mevrouw Siderius.

De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Neppérus tot het uitbrengen van verslag namens de commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven.

Mevrouw Neppérus, voorzitter der commissie:
Voorzitter. De commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de stukken onderzocht die betrekking hebben op mevrouw T.E. Siderius te Zwolle.

De commissie is eenstemmig tot de conclusie gekomen dat mevrouw Siderius te Zwolle terecht benoemd is verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De commissie stelt u daarom voor om haar toe te laten als lid van de Kamer. Daartoe dient zij wel eerst de eden zoals die zijn voorgeschreven bij de Wet beëdiging ministers en leden Staten-Generaal van 27 februari 1992, Staatsblad nr. 120, af te leggen.

De commissie verzoekt u tot slot om de Kamer voor te stellen, het volledige rapport in de Handelingen op te nemen.

De voorzitter:
Ik dank de commissie voor haar verslag en stel voor, dienovereenkomstig te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:
Ik verzoek iedereen in de zaal en op de publieke tribune, voor zover mogelijk, te gaan staan.

Mevrouw Siderius is in het gebouw der Kamer aanwezig om de voorgeschreven eden af te leggen.

Ik verzoek de griffier, haar binnen te leiden.

Nadat mevrouw Siderius door de griffier is binnengeleid, legt zij in handen van de voorzitter de bij de wet voorgeschreven eden af.

De voorzitter:
Omdat u recentelijk nog lid was van deze Kamer, hebt u mij verzocht om niet over te gaan tot een persoonlijke felicitatie. Ik zal u zo dadelijk feliciteren namens de hele Kamer. Ik verzoek u om de presentielijst te tekenen en wederom in ons midden plaats te nemen.

Gefeliciteerd!

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Ontvangen is een bericht van het overlijden op 10 januari jl. van het oud-lid van de Kamer mevrouw F.J. Laning-Boersema.

Mevrouw F.J. Laning-Boersema was lid van de Kamer van 8 juni 1982 tot 16 september 1982 en van 16 maart 1983 tot 17 mei 1994 voor het CDA.

Namens de Kamer heb ik een bericht van deelneming aan de familie gezonden.

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:
Ik stel voor, aanstaande dinsdag ook te stemmen over de brief van de vaste commissie voor Europese Zaken over de subsidiariteitstoets inzake het EU-voorstel voor een richtlijn betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (33831, nr. 2) en over de aangehouden moties-Graus (26991, nrs. 380 en 381).

Ik stel voorts voor, de volgende stukken van de stand van werkzaamheden af te voeren:

2793-130; 30597-416; 30597-392; 30597-394; 2014Z00849; 2014Z00968; 2014Z00894; 2014Z00780; 29477-267; 2014Z00653; 2014Z00360; 33168-15; 30486-8; 32793-131; 32793-115; 30234-87; 32793-99; 32793-109; 32793-108; 32793-107; 30234-91; 29323-87; 32793-103; 32793-114; 32793-102; 31568-101; 33400-XVI-142; 32647-19; 31036-7; 33750-XVI-4; 32647-16; 32647-15; 32299-21; 30597-362; 33750-XVI-82; 33750-XVI-81; 29538-150; 2014Z00075; 2014Z00083; 2013Z25117; 2013Z24408; 2013Z24366; 2013Z24350; 2013Z24917; 33109-14; 2013Z13125; 33684-72; 33077-8; 30597-366; 29689-476; 31568-132; 29689-420; 29248-245; 33077-6; 29689-472; 25268-78; 29689-381; 33077-9; 29689-429; 32620-63; 29247-175; 29689-477; 29689-415; 29689-482; 33077-4; 33435-12; 31839-317; 29538-151; 30597-390; 30597-380; 32820-100; 2014Z01202; 33630-3; 33630-1; 33630-2; 31288-346; 32040-22; 2013Z24823; 29362-226; 33400-VIII-168; 32820-93; 33400-VIII-141; 29362-217; 33750-VIII-82; 33400-VIII-166; 33750-VIII-10; 33400-VIII-31; 2013Z13743; 31288-361; 2013Z25336; 2013Z25302; 2013Z24933; 2014Z00686; 2014Z00284; 33426-43; 33750-VIII-83; 33400-VIII-132; 33640-VIII-3; 27923-166; 31293-168; 31524-164; 31289-139; 32827-44; 33000-VIII-171; 27923-140; 31293-98; 32820-42; 32500-VIII-135; 31293-67; 32123-VIII-112; 32123-VIII-103; 32123-VIII-102; 31700-VIII-129; 31700-VIII-63; 31288-43; 31497-112; 31293-188; 31288-350; 31777-27; 2013Z24186; 31288-347; 31288-352; 31288-351; 33717-5; 2013Z24114; 31497-111; 31497-113; 31497-109; 2013Z21115; 31497-110; 2014Z01251; 30977-78; 33596-4; 33750-VII-43; 33750-VII-41; 30977-76; 33545-4; 2013Z25436; 27581-48; 33440-(R1990)-13; 2013Z25332; 17050-459; 28481-8; 33750-VII-40; 33750-VII-37; 2013Z24772; 28750-56; 33750-B-7; 2013Z24159; 24827-18; 28481-22; 2013Z23901; 33750-VII-38; 22054-237; 22054-233; 22054-228; 22054-238; 2014Z01900; 22054-229; 22054-231; 22054-227; 33750-XVII-53; 32623-116; 32623-118; 33625-37; 33400-V-154; 33625-33; 26485-166; 29237-156; 33750-XVII-6; 33750-XVII-52; 33625-3; 22054-234; 22054-235; 2014Z01977; 21501-02-1324; 21501-02-1321; 21501-02-1322; 33750-V-50; 22112-1778; 33400-V-140; 33783-5; 33783-6; 22831-95; 32623-124; 23530-101; 30952-134; 26150-135; 2014Z00490; 2014Z00114; 26049-77; 2013Z25211; 33805-V-4; 31490-138; 29521-214; 29521-222; 29521-225; 32623-110; 32623-114; 32623-121; 32623-123; 21501-02-1317; 21501-02-1316; 30952-58; 32710-V-1; 30952-57; 2011Z09665; 21501-02-989; 26234-100; 31792-V-6; 31250-72; 21501-04-103; 21501-20-406; 32123-V-60; 31703-1; 31700-V-74; 32123-V-66; 30952-133; 2013Z24167; 2013Z23023; 22054-222; 33750-X-37; 30806-14; 30806-13; 30806-11; 30806-17; 30806-16; 31460-28; 30139-124; 30139-114; 30139-120; 30139-116; 30139-122; 30139-117; 2013Z09393; 30139-115; 30139-119; 30139-113; 2013Z24357; 2013Z12360; 33750-X-39; 32623-122; 32678-26; 33750-X-38; 2013Z22118; 33763-29; 33763-28; 33750-X-13; 30139-123; 33750-X-12; 29924-102; 2013Z21512; 33763-3; 33763-7; 33750-X-10; 33400-X-97; 33750-X-8; 2013Z18615; 33400-X-90; 33400-X-93; 33750-X-9; 33763-5; 33400-X-92; 31125-19; 32733-145; 32733-148; 33763-8; 33763-10; 33763-1; 33763-9; 33750-X-6; 32706-58; 2014Z00817; 2014Z00147; 2014Z00243; 2014Z00146; 2014Z00393; 2014Z00148; 27830-122; 27830-121; 29521-223; 29521-221; 29521-212; 33763-32; 28676-189; 2013Z24030; 27925-488; 30139-121; 27925-485; 33750-X-32; 25928-56; 26488-326; 33805-X-3; 2013Z18284; 31460-38; 21501-28-105; 22054-236; 33763-27; 27830-120; 27830-113; 25928-55; 33400-X-96; 32733-147; 32733-143; 22054-232; 27830-114; 27830-119; 27830-117; 21109-214; 21501-20-822; 2014Z00152; 21501-20-811; 21501-02-1296; 21501-02-1292; 21501-02-1293; 21501-20-808; 21501-20-820; 21501-20-821; 21501-20-815; 33529-27; 33529-29; 33529-24; 24095-360; 24095-357; 27561-41; 24095-358; 24095-359; 24095-356; 24095-354; 26643-300; 24095-362; 21501-33-453; 32637-97; 33750-XIII-109; 32637-106; 32637-115; 32637-100; 32637-98; 28807-160; 29683-170; 29683-169; 28286-648; 28286-640; 29683-172; 28807-159; 29683-167; 27622-147; 29683-165; 29683-168; 29683-175; 26991-388; 28807-163; 28807-162; 29683-173; 32620-95; 30536-129; 33666-2; 21501-33-455; 22112-1757; 32637-101; 33322-49; 30825-209; 32615-10; 21501-08-470; 26991-361; 22112-1633; 31389-129; 31389-130; 22112-1634; 32615-9; 21501-33-427; 21501-33-428; 2013Z12327; 27622-146; 30826-31; 31532-116; 33400-XIII-141; 30196-194; 21501-33-345; 21501-31-312; 33576-3; 29502-76; 22112-1251; 30825-118; 29659-117; 33037-41; 31510-48; 32637-29; 31532-115; 22112-1262; 21501-08-461; 26407-84; 22112-1263; 31532-111; 32627-12; 21501-30-272; 30862-43; 22112-1243; 29675-49; 22112-1239; 29246-17; 21501-33-340; 22112-1195; 31700-XIV-5; 31200-D-11; 2012Z06226; 31412-8; 22343-214; 21501-30-224; 26407-85; 21501-33-332; 28385-114; 21501-30-226; 21501-33-327; 22112-1387; 28141-9; 33744-5; 2010Z03643; 31532-120; 31532-118; 26991-387; 26991-384; 26991-373; 28625-168; 26991-390; 26991-370; 28625-169; 28625-170; 31532-119; 31935-12; 28165-174; 2014Z01639; 33803-7; 32847-113; 2014Z01452; 33672-8; 28165-165; 28165-166; 28165-170; 28165-169; 33741-3; 33489-14; 27863-52; 22112-1705; 22112-1703.

Ten slotte stel ik voor, toe te voegen aan de agenda het VAO Fusies en voorzieningenplanning po en vo, naar aanleiding van een algemeen overleg gehouden op 5 februari, met als eerste spreker de heer Van Meenen van D66.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:
Het woord is aan de heer Van Ojik, van GroenLinks.

De heer Van Ojik (GroenLinks):
Voorzitter. Dinsdag bleek bij de regeling dat drie oppositiepartijen met wekenlange voorkennis over de wijzigingen van de Wet werk en bijstand en de Participatiewet geen steun verleenden aan een verzoek van de rest van de oppositie, die die voorkennis niet had, om voldoende extra tijd om het debat goed te kunnen voeren. Dat riep bij mij de vraag op of maandag bij het nieuwe afgesloten akkoord tussen deze drie partijen en de coalitie behalve over inhoudelijke aanpassingen misschien ook over het tempo van de parlementaire behandeling afspraken waren gemaakt. Dat roept weer de vraag op wat ons eigenlijk allemaal nog te wachten staat. Onder het kabinet-Rutte I stond er tenminste nog een gedoogakkoord op papier. Nu ontbreekt een dergelijk houvast.

Daarom vraag ik de minister-president om een volgende week te ontvangen brief waarin hij in elk geval op de volgende vragen ingaat. Over welke onderwerpen wordt overlegd tussen de coalitie en de drie gedoogpartijen en waarover is toekomstig overleg gepland? Gaat het alleen om kwesties die gevolgen hebben voor de begroting? Zo ja, zullen die consequenties dan zo tijdig met de Kamer worden gedeeld dat er nog ruimte is om over alternatieven te spreken? Staan er ook minder materiële kwesties op de agenda? Zo ja, welke zijn dat dan? Tot slot: worden er ook afspraken gemaakt over de manier waarop en het tempo waarin gewijzigde kabinetsvoorstellen in het parlement worden behandeld?

Voor de duidelijkheid: GroenLinks is niet tegen het afsluiten van akkoorden tussen de coalitie en de oppositie. We praten zelf ook regelmatig met het kabinet om te zien of we de plannen uit het regeerakkoord beter kunnen maken, maar maximale openheid is essentieel om in de Kamer een zinvol debat mogelijk te maken. Vandaar dit verzoek.

De voorzitter:
U vroeg een brief voor volgende week. Wanneer wilt u de brief? Volgende week vrijdag?

De heer Van Ojik (GroenLinks):
In de loop van volgende week. Laten we zeggen: woensdag.

De heer Slob (ChristenUnie):
Steun voor dit verzoek. Ook ik ben benieuwd.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Steun voor dit verzoek. In het algemeen is er altijd een wat ongemakkelijke situatie door de verschillende informatieposities. Coalitiepartijen weten vaak meer dan oppositiepartijen. Ik zou in de brief ook heel graag zien hoe het kabinet de gesprekken voor zich ziet met niet-coalitiepartijen die het kabinet nodig heeft voor een akkoord. Het zou mooi zijn als de minister-president overtuigend kan aangeven dat hij een verschil in informatiepositie tussen de partijen in de Kamer ongewenst vindt en hoe hij dat zal proberen te voorkomen.

De voorzitter:
Steun voor de brief, met een aanvulling.

De heer Van Haersma Buma (CDA):
Steun voor het verzoek van de heer Van Ojik.

De heer Van der Staaij (SGP):
De heer Van Ojik heeft zojuist bekendgemaakt dat GroenLinks over verschillende onderwerpen met het kabinet in gesprek is. Dat wist ik nog niet en ik weet niet over welke onderwerpen dat allemaal gaat. Als daar meer openheid over kan komen en als daarover een brief naar de Kamer kan komen, horen we dat graag. Ik steun dus het verzoek, maar ik vat het verzoek wel ruim op.

De heer Klein (50PLUS):
Structurele achterkamertjespolitiek moeten we niet hebben. Ik steun dus het verzoek van de heer Van Ojik.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik dank de heer Van Ojik voor de terechte opmerking dat er niet, zoals bij vorige kabinetten, sprake is van een formele gedoogconstructie. Het is goed dat hij dat onderscheid nog eens onderstreept. Verder lijkt zo'n brief mij prima, met de door de heer Van der Staaij genoemde aanvulling.

De heer Roemer (SP):
Hoewel ik bang ben dat het een prachtig, poëtisch stuk zal worden waarmee we na lezing tot aan het eind nog geen bal zullen zijn opgeschoten, steun ik toch dit verzoek.

De heer Van Dam (PvdA):
Als de heer Van Ojik graag zo'n brief wil, dan hebben wij daar geen bezwaar tegen.

Mevrouw Van Ark (VVD):
Ik sluit mij daarbij aan.

De voorzitter:
Mijnheer Van Ojik, u hebt brede steun voor uw verzoek. Er is ook een aanvullend verzoek aan u gedaan. Daar is de regeling eigenlijk niet voor, dus u moet zelf maar bedenken hoe u daarmee omgaat. Ik zal het stenogram van het gedeelte van de vergadering dat het verzoek aan de regering betreft, doorgeleiden naar de regering.

De heer Van Ojik (GroenLinks):
Als u het mij toestaat, mevrouw de voorzitter, zeg ik aan het adres van collega Van der Staaij dat ik aan mijn verzoek ook zeer uitdrukkelijk de vraag aan de minister-president wil toevoegen om niet alleen te rapporteren over gesprekken met de drie gedoogpartijen maar ook over bijvoorbeeld gesprekken met mijn partij. Dat lijkt me prima en ook zeer gewenst in het kader van de transparantie.

De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. In Nederland vallen jaarlijks 3.000 doden door beroepsziekten en 50.000 mensen per jaar worden ziek door hun werk. Gisteren bleek uit een uitzending van Altijd Wat dat mensen die door hun werk ziek worden, nergens terechtkunnen. Dat is heel ernstig, zeker gezien de feiten. Daarom verzoek ik om een debat met de minister van Sociale Zaken.

De voorzitter:
Een verzoek om steun voor een debat met de minister van Sociale Zaken over mensen die ziek zijn als gevolg van hun werk.

Mevrouw Tanamal (PvdA):
Het onderwerp "beroepsziekten" vinden we heel belangrijk. Dat neemt niet weg dat we recentelijk, naar ik meen vorige week, nog hebben gesproken over een aantal zaken die daarmee te maken hebben. Wij zien graag een brief van de minister en in het eerstvolgende AO waarin het gaat over ziekten willen we dit dan graag aan de orde stellen. Geen steun dus voor een debat. We willen het wel opnemen in het AO.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Het probleem is natuurlijk dat we niet weten wanneer dat debat plaatsvindt. GroenLinks steunt dit verzoek wel. Mocht mevrouw Karabulut uiteindelijk besluiten om in plaats van dit verzoek om een debat een algemeen overleg aan te vragen, dan vindt ze GroenLinks ook aan haar zijde.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Wel steun voor een brief, als mevrouw Karabulut daartoe verzoekt, maar niet voor een debat.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Ik mag hopen dat dit een permanent aandachtspunt is. Daarom kan het na een nieuwe brief heel goed worden meegenomen in een eerstvolgend AO.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Steun voor het verzoek.

De voorzitter:
Mevrouw Karabulut, u hebt niet de steun van een meerderheid voor het houden van een debat.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik kan niet wachten totdat er ooit een debat wordt gepland. Het is prima dat er een brief komt, maar ik zet dit verzoek graag om in een verzoek om een dertigledendebat.

De voorzitter:
Ik zal het stenogram van dit gedeelte van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet. Ik zal het dertigledendebat toevoegen aan de lijst. Ik zal mij inspannen om het zo snel mogelijk in te plannen. De spreektijd is drie minuten per fractie.

Het woord is aan mevrouw Ypma van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Ypma (PvdA):
Voorzitter. In Trouw staat vandaag dat het bij het Steunpunt Passend Onderwijs klachten regent van ouders die worden doorverwezen naar het speciaal onderwijs voor hun kinderen. De bedoeling van passend onderwijs is juist dat elke school verplicht is om een passende plek te vinden binnen het samenwerkingsverband, zodat ieder kind kansen krijgt. De Partij van de Arbeid wil daarom dat scholen nu al werk maken van de invoering van passend onderwijs en niet wachten totdat het wettelijk verplicht wordt. Scholen hebben nu al de zorgplicht en mogen leerlingen niet dwingen om naar het speciaal onderwijs te gaan. Daarom willen we graag dat de staatssecretaris voorkomt dat kinderen die zich nu aanmelden, worden doorverwezen. We willen dat scholen worden gewezen op hun verantwoordelijkheden en dat ze maatregelen nemen naar aanleiding van deze signalen. We vragen graag een debat hierover aan, voorafgegaan door een brief.

De voorzitter:
Verzocht wordt om steun voor het houden van een debat over het passend onderwijs.

De heer Jasper van Dijk (SP):
De problemen rond passend onderwijs zijn groot. Mijn fractie heeft dat ook altijd benadrukt. We hebben er in december een uitgebreid debat over gevoerd. Ik vind het dus wel wat opmerkelijk dat mevrouw Ypma hier nu staat voor een nieuw debat, maar ik grijp de kans aan om opnieuw hierover te spreken. Ik steun haar dus.

De heer Rog (CDA):
Vandaag werd bekend dat hetgeen waarvoor wij gewaarschuwd hebben, inderdaad gebeurt. Wat dat betreft steunt het CDA het verzoek van mevrouw Ypma om een debat.

De heer Beertema (PVV):
De PVV heeft dezelfde zorg. Wij steunen dus het verzoek om een brief en een debat.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):
Steun namens D66.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ook steun van GroenLinks.

De voorzitter:
Mevrouw Ypma, u hebt de steun van de meerderheid voor het houden van een debat. Er is ook een verzoek om een aanvullende brief. Ik zal het stenogram van dit gedeelte van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet. Ik zal proberen het debat zo snel mogelijk in te plannen, met vier minuten spreektijd per fractie.

Mevrouw Ypma (PvdA):
Dank u vriendelijk.

De voorzitter:
Ik wil het woord geven aan de heer Schouw … O, hij is van plek veranderd! Mijnheer Schouw, ga uw gang.

De heer Schouw (D66):
Voorzitter, het was zalig. Eventjes zalig, maar ik ben blij dat ik weer terug ben!

Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om een rappel te doen aan diverse bewindslieden in dit kabinet. De heer Sjoerdsma en ik hebben vragen gesteld over — jawel! — inlichtingen verzamelen in Sotsji, met het verzoek om die vandaag voor 12.00 uur te beantwoorden. Wij hebben niets meer vernomen van de bewindslieden. We zouden dus willen verzoeken om alsnog iets te laten weten voor de stemmingen vandaag. Ik zou dat plezierig vinden.

De voorzitter:
Ik neem aan dat er een extra regeling van werkzaamheden moet komen als de brief er niet is. Ja, ik probeer maar vast iets aan de planning te doen.

De heer Schouw (D66):
Ik werkte wel ergens naartoe, maar het hoeft voor mij niet. Laat ik vandaag eens makkelijk zijn. Als het op de een of andere manier niet lukt om de vragen te beantwoorden, hoor ik dat ook graag, maar dan wel vóór de stemmingen.

De voorzitter:
Dat is goed. Ik zal het stenogram van dit gedeelte van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet.

Daarmee is er een eind gekomen aan de regeling van werkzaamheden.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft mij verzocht om de schorsing iets langer te laten duren. Ik heb haar beloofd dat te doen en schors de vergadering tot 14.00 uur.

De vergadering wordt van 13.29 uur tot 14.00 uur geschorst.

Maatregelen Wet werk en bijstand

Maatregelen Wet werk en bijstand

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) (33801).


Termijn inbreng

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Wij hervatten het debat over de wijziging van de Wet werk en bijstand. Ik geef het woord aan mevrouw Karabulut van de SP.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Vorig jaar zijn er 100.000 werklozen bijgekomen, een recordaantal faillissementen van familiebedrijven, massaontslagen zijn aan de orde van de dag. Groningers worden getroffen door het faillissement van ALDEL en door 400 ontslagen. In Deventer schrapt AkzoNobel de komende twee jaar 215 banen, bij MSD Oss gaan het komend jaar 440 mensen met ontslag en in de zorg zijn ontslagen aan de orde van de dag.

De voorspellingen zijn onheilspellend. Inmiddels zijn er 685.000 mensen werkloos en stijgt de werkloosheid naar schatting in 2014 tot 740.000. Heel veel mensen zijn onzeker, omdat zij steeds minder overhouden in hun portemonnee, omdat de zorg en het leven duurder worden. Zij verkeren in onzekerheid over hun baan, of zij hun woning kunnen behouden, of de kinderen nog wel naar de opvang kunnen of, nog erger, of de kinderen nog wel dagelijks een gezonde maaltijd kunnen krijgen.

Alle reden om te investeren in koopkracht en echte banen, juist om de economie uit het slop te trekken.

In deze tijd presteren de coalitiepartijen VVD en PvdA, samen met de nieuwe gedoogpartners D66, ChristenUnie en SGP, het om met veel bombarie en trots een akkoord te presenteren dat juist de werklozen straft en leidt tot uitsluiting en armoede. De sociale zekerheid moet zogenaamd houdbaar en activerender worden gemaakt. Er wordt 2 miljard bezuinigd op werk, inkomen en begeleiding van mensen met een arbeidsbeperking en werklozen. Strafwetten voor werklozen met en zonder beperking en een massale herkeuring van jonggehandicapten.

Werklozen worden in mijn ogen met deze wet steeds meer behandeld als halve criminelen. Een verhuisplicht, een kleedplicht, een medische behandeling op voorschrijven van het college, op straffe van strenge boetes en kortingen op de schamele uitkeringen.

Sociale werkplaatsen worden sociale sterfhuizen. 70.000 plekken verdwijnen. Nu al zijn de gevolgen duidelijk. Er is geen ruimte meer voor het afsluiten van een cao. De VNG heeft gezegd: wij doen het niet, wij trekken onze handen er vanaf, want wij hebben simpelweg het budget daar niet voor, deze mensen staan al jaren op de nul en verdienen helemaal niet zo veel. Nog lagere lonen wachten deze mensen of in ieder geval mensen met een beperking die afhankelijk zijn van aangepast werk in de toekomst Want volgens de nieuwe afspraken moeten de laagste loonschalen opengesteld worden. Nog meer werkende armen dus. Jonggehandicapten massaal herkeuren en verlagen van de inkomens met 5%wanneer zij wel arbeidscapaciteit hebben. Waarom moeten mensen met een arbeidsbeperking die zo ontzettend hun best doen allemaal worden herkeurd en 5% van hun loon inleveren? Dat vraag ik aan de staatssecretaris.

Hoewel wat scherpe kantjes van de strenge strafwetten eraf zijn gehaald, blijven dit in de ogen van de SP-fractie hardvochtige plannen. Spijkerharde plannen, waar niet alleen VVD en PvdA maar nu ook ChristenUnie, SGP en D66 tot mijn grote teleurstelling hun zegen aan hebben gegeven. 2 miljard bezuinigingen op de meest kwetsbaren in onze samenleving.

Het dealen en gedogen is een klucht geworden. Terwijl het land in brand staat, proberen de verschillende partijen hun eigen hobby's naar voren te schuiven. Voor de VVD is het achterover leunen van werklozen met deze wet voorbij. De Partij van de Arbeid heeft "het eerlijke verhaal" weer te pakken. De christelijke partijen ChristenUnie en SGP komen ogenschijnlijk op voor de alleenstaande ouders in de bijstand, overigens een maatregel die in de huidige wet al is geregeld. Voor de ultra-liberale D66 zijn de hongerlonen die zij de onderklasse gunnen weer een stap dichterbij gekomen. Kan de staatssecretaris mij uitleggen wat de deal nu precies inhoudt? Zet de staatssecretaris alle plannen, ondanks alle eerdere beloftes, door? Kort zij onze ouderen op hun uitkering omdat zij bij hun kind wonen? Gaan de armoederegelingen eraan? Gaat de staatssecretaris de geschiedenisboeken in als de sociaaldemocratische staatssecretaris die de snoeiharde, ultrarechtse plannen van de VVD uitvoerde? Ik hoop het niet.

Het probleem met dit wetsvoorstel is dat het gebaseerd is op wantrouwen. Ook is het brutaal om in deze tijd van massawerkloosheid de slachtoffers te behandelen als schuldigen: werklozen moeten van de bank af komen. Niemand wordt gespaard, of hij nu oud of jong is, ziek of gezond, een beperking heeft of niet, iedereen — behalve politici zelf — krijgt een keiharde behandeling met dit wetsvoorstel. De uitvoerders, de gemeenten, zijn ook absoluut niet blij met die behandeling. Niet voor niets kondigen mensenrechtenadvocaten aan dat het voor hen een feestje zal worden. Deelt de staatssecretaris mijn mening dat een verhuisplicht, subjectieve normen voor kleding en gedraging van werkzoekenden, en het onderwerpen van werklozen met ongelijke kansen en arbeidsbeperkingen aan disproportioneel zware straffen haaks staan op onze grondrechten? Deelt zij het standpunt dat de sociale zekerheid ten onder lijkt te gaan aan korting op de laagste inkomens, vergaande bureaucratisering en een lappendeken aan ingewikkelde regelingen? Wat is het nut van de introductie van een kostwinnersnorm, zoals de staatssecretaris wil, als deze leidt tot sociale uitsluiting van mensen met beperkingen, als ouderen worden gekort op een basispensioen als zij inwonen bij hun kinderen, als mensen door het afschaffen van allerlei armoederegels verder een moeras ingeduwd worden in plaats van eruit getrokken worden? Waarom wordt sociale participatie, die dit kabinet predikt, voor grote groepen Nederlanders zo ontzettend moeilijk gemaakt? Waarom pakt het kabinet in plaats daarvan niet de topsalarissen aan, de miljardenvermogens van de allerrijksten, maar moeten we het volstrekt normaal, rechtvaardig en acceptabel vinden dat de allerarmsten en de middeninkomens weer inleveren? Ik hoor het graag van de staatssecretaris en overige aannemers van deze VVD-plannen.

Ik heb veel reacties gekregen. Ik begin met de volgende reactie en ik wil graag dat de staatssecretaris de vragen beantwoordt die daarin naar voren komen: "Zou je mij kunnen uitleggen waarom bijna alle partijen ja hebben gezegd tegen het plan van mevrouw Klijnsma betreffende de bijstand en de Wajong? Ik begrijp er helemaal niets meer van. Hoe kunnen politici zichzelf recht in de ogen aankijken wanneer ze toestaan dat iemand die in de bijstand zit een verhuisplicht krijgt? Dat een Wajonger die niet voor 100% afgekeurd wordt, 5% van zijn uitkering moet inleveren? 5%, dat is voor die mensen een vermogen. Ze komen nu al niet rond. Ik heb een zoon van 35 jaar die al vanaf zijn 18de jaar vanwege een chronische ziekte in de Wajong zit. Ik weet hoe zwaar het is voor hem om rond te komen. Wasmachine stuk, kan hij niet betalen. En zo kan ik nog een heleboel ellende opnoemen. Ooit is hij gekeurd door een arts die binnen vijf minuten meldde dat hij moest werken. De arts had zich niet verdiept. Gelukkig is dat later door inmenging van anderen teruggedraaid want werken was echt onmogelijk. Ik weet heus wel dat er mensen zijn die best kunnen werken maar liever hun hand ophouden. Alleen kun je het niet maken om gehandicapten die echt een probleem hebben daar de dupe van te maken. Wil mevrouw Klijnsma een heel grote groep Wajongers en mensen in de bijstand aan het werk hebben? Er is geen werk. Mijn man heeft ooit bijna tien jaar lang gesolliciteerd zonder resultaat. Zo weet ik van velen in mijn omgeving die al jaren solliciteren en steeds weer afgewezen worden. Maar helaas zegt mevrouw Klijnsma: geen werk, dan inleveren. Nederland barst van de werklozen. Ik begrijp echt niet waarom de partijen ja zeggen tegen een plan waarvan straks heel veel mensen die nu al aan de onderkant van de samenleving zitten de dupe zijn. Zij kunnen hun huur niet meer betalen en komen in nog grotere problemen terecht. Ik ondervind al bijna 18 jaar bij mijn zoon het verdriet en de ellende; 18 jaar lang verdriet en ellende. De dingen waar hij iedere keer tegen aanloopt. Ze moeten er 5% bij krijgen in plaats van af. Ik zou zo graag eens van politici willen horen waarom het gerechtvaardigd is wat mevrouw Klijnsma heeft bedacht. Zijn dit mensen die zich überhaupt in een ander kunnen inleven? Ik betwijfel het ten zeerste." Dat zegt deze ongeruste moeder.

Beter dan deze moeder van een gehandicapte zoon kan ik het als volksvertegenwoordiger niet vragen: waarom de korting op de Wajong-uitkeringen? Kan de staatssecretaris garanderen dat mensen die worden herkeurd nooit hun Wajong-uitkering zullen verliezen? Kan de staatssecretaris uitsluiten dat deze groep ooit in de bijstand belandt? Graag een helder antwoord. Kan de staatssecretaris uitleggen of mensen met een beperking die nu geen Wajong-uitkering hebben, maar later wel afhankelijk zijn van aanvullend inkomen, wel in de bijstand belanden?

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik begrijp de zorg van mevrouw Karabulut over huidige Wajongeren en de vraag waar zij na de herkeuring in terechtkomen. Als de staatssecretaris die vraag zo meteen met een volmondig ja beantwoordt en zegt "alle huidige Wajongeren komen niet in de bijstand", neem ik aan dat mevrouw Karabulut ruiterlijk zegt dat zij dat een heel goede afspraak vindt.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik dacht wel dat de heer Van Weyenberg de afgelopen jaren had onthouden dat wij nooit een voorstander zijn geweest van het zachtjes laten landen, zoals sommigen het noemen, van mensen in de bijstand. Het verschil is alleen dat D66 samen met de coalitiepartijen heeft besloten om wel inkomen af te pakken van deze mensen. Waarom? Het verschil zit ook hierin dat ik nadenk over de toekomst. Waar moeten toekomstige kinderen met een arbeidsbeperking terecht? Moeten die inderdaad in die strafwet van de bijstand? Ja, als het aan u ligt. Dat zou ik heel graag willen voorkomen. Eerlijk gezegd begrijp ik niet dat u als ultraliberaal toestaat dat wij de deur wagenwijd openzetten naar armoede en uitsluiting.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik laat al die gekke kwalificaties aan mevrouw Karabulut. De Socialistische Partij wil nooit enige hervorming steunen en dat zal nu ook niet anders zijn. Ik constateer één ding. Door dit akkoord is er niet eens meer sprake van een zachte landing. Mensen worden überhaupt niet meer het vliegtuig uit geduwd, waarvan sprake was na het sociaal akkoord. Het zou mevrouw Karabulut sieren als zij dat winstpunt gewoon durft benoemen in plaats van er alleen maar een beetje zuur op te reageren.

Mevrouw Karabulut (SP):
Nee, ik wil daar beslist niet zuur op reageren. Dat was althans niet mijn bedoeling. Ik deel alleen mijn overige zorgen. Inderdaad, ten opzichte van de andere plannen die wij nu bespreken, wordt de huidige groep Wajongers niet richting de bijstand begeleid. Waarom dan wel die massale herkeuring? Vindt u het dan goed dat wij dat wel doen met toekomstige jonggehandicapten? Waarom zou de Wajong onbetaalbaar zijn? Het gaat om 1% van onze rijksbegroting.

De voorzitter:
Er wordt nu een vraag gesteld. Ik vraag mevrouw Karabulut om dat tot deze keer te beperken en geef de heer Van Weyenberg de kans om daarop te antwoorden.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik constateer slechts dat voor mensen zonder arbeidsvermogen de Wajong ook in de toekomst volledig overeind blijft.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ja, ware het niet dat de meeste mensen wel arbeidsvermogen hebben en dat zij wel in de bijstand belanden. Ik constateer dat de heer Van Weyenberg geen antwoord heeft op mijn vragen.

De voorzitter:
Nee, mijnheer Van Weyenberg, u gaat niet reageren. Gelukkig hebt u zo meteen nog ruim de mogelijkheid om die antwoorden en meer te geven. Mevrouw Karabulut, gaat u verder.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dank u wel, voorzitter.

Waarom is een deal gemaakt met de werkgevers en met een deel van de werknemers — dat is mij nog niet helemaal duidelijk — om de lonen van mensen die werken naar vermogen zo laag mogelijk te houden, namelijk 100% van het wettelijk minimumloon? Hoe wil de staatssecretaris dat garanderen? Wat als die banen er niet komen? Gaat dit kabinet dan daadwerkelijk ingrijpen in het cao-overleg? Waarom moeten onze kinderen met een beperking in de toekomst veroordeeld worden tot een leven in armoede in de bijstand?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Voorzitter, ik wil een punt van orde maken. Dit debat gaat over de Wet werk en bijstand. We hebben allemaal vragen over de Participatiewet. Die wordt een dezer weken behandeld. Het lijkt me niet goed om allerlei vragen aan de staatssecretaris te stellen die betrekking hebben op de Participatiewet. We houden namelijk geen debat over de afspraken die gemaakt zijn. We houden een debat sec over de Wet werk en bijstand.

De voorzitter:
Ik begrijp dat u dat zegt. Ik heb zojuist de heer Heerma dit soort vragen toegestaan, omdat hij betoogde dat hij geen oordeel kan geven over de voorliggende wet zonder dat die vragen zijn beantwoord. Daardoor is het voor mij nu heel moeilijk om tegen mevrouw Karabulut te zeggen dat zij dergelijke vragen niet mag stellen. Het is natuurlijk aan de staatssecretaris om te bepalen hoe uitgebreid zij die vragen beantwoordt. Ik zou de staatssecretaris adviseren om haar kruit niet al deze week te verschieten, want dan zou het zomaar kunnen dat we vandaag de behandeling van de Wet werk en bijstand niet kunnen afronden.

De heer Dijkgraaf (SGP):
De vragen van de heer Heerma snapte ik, want die hadden betrekking op het financiële plaatje. Op dat punt is er inderdaad een link tussen de Participatiewet en de Wet werk en bijstand. Mevrouw Karabulut stelt echter inhoudelijke vragen over garantie van 100% wettelijk minimumloon. Die hebben niets met het financiële plaatje te maken. Die gaan echt in op de inhoud van de Participatiewet. Die vragen horen in de komende weken thuis.

De voorzitter:
Deze vraag zie ik niet als een punt van orde, maar als een vraag aan mevrouw Karabulut. Ik geef haar de gelegenheid om hier te betogen waarom zij vindt dat deze vragen wel degelijk betrekking hebben op de Wet werk en bijstand.

Mevrouw Karabulut (SP):
Na weken onderling overleg van de coalitiepartners VVD en PvdA met de partij van de heer Dijkgraaf, de ChristenUnie en D66 hebben wij maandag pas de stukken gekregen. Vervolgens heb ik verzocht, ook aan u, collega Dijkgraaf, of wij alstublieft misschien nog een dag extra, dus deze week, de ruimte mochten hebben om dit debat goed voor te bereiden. Dat kon niet. Dat mocht niet van u. In de stukken die wij hebben gekregen staan precies de afspraken genoemd van de staatssecretaris waarover ik nu vragen stel, nog even los van het feit dat ik natuurlijk over mijn eigen vragen ga. Wellicht kunt u mijn vragen beantwoorden, mijnheer Dijkgraaf.

De voorzitter:
Ik wil hier graag een opmerking over maken, mevrouw Karabulut. U hebt dinsdag bij de regeling aangegeven dat u nog veel vragen had. Ik heb toen gezegd: zorg ervoor dat er nog een extra vragenronde komt. Ik begrijp dat u besloten hebt om daar geen gebruik van te maken. Het is nu dus wel degelijk terecht dat de heer Dijkgraaf daar nog vragen over stelt.

Mevrouw Karabulut (SP):
Als ik daar direct op mag reageren? Wij hebben dat besloten omdat wij onvoldoende ruimte kregen om die vragen te stellen. Toen hebben wij gezegd — mevrouw Voortman en anderen kunnen dat bevestigen, want het was een heel drukbezochte procedurevergadering, kan ik mij nog goed herinneren — dat wij die vragen dan tijdens het debat zouden stellen. Dat is precies wat ik hier doe. Ik wil best het debat schorsen en volgende week verdergaan. Prima. Die ruimte wil ik de heer Dijkgraaf en de staatssecretaris toestaan. Dan moet de heer Dijkgraaf nu even een ordevoorstel doen.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Mevrouw Karabulut beantwoordt mijn vraag niet. Mijn vraag is wat de inhoudelijke link is tussen de Wet werk en bijstand en de Participatiewet waardoor de vraag over het wettelijk minimumloon op dit moment relevant is. Dat die vraag relevant is, snap ik ook wel. Die is relevant in het kader van het debat over de Participatiewet. Maar we hebben nu het debat over de Wet werk en bijstand. De brief gaat over beide wetsvoorstellen. Nu hebben we het debat over dat deel van de brief dat betrekking heeft op de Wet werk en bijstand, tenzij, zoals de heer Heerma terecht aangaf, er een financiële link tussen beide wetsvoorstellen is. Maar de vraag van mevrouw Karabulut heeft daar geen betrekking op.

Mevrouw Karabulut (SP):
Nou, ik dacht het wel.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Leg dat dan uit.

Mevrouw Karabulut (SP):
Deze hele wet wordt onderdeel van de Participatiewet. De mensen, de bijstandsgerechtigden, die nu onder de WWB vallen, vallen straks ook onder de 100%-maatregel. Daar zit een heel groot deel in dat meerjaars afhankelijk is van de uitkering. Nogmaals, mijnheer Dijkgraaf, ik begrijp dat het misschien lastige vragen zijn en dat ze u op dit moment misschien niet uitkomen. Ik gun u uw ruimte wel. Als u zegt "laten we deze vragen volgende week beantwoorden", vind ik dat prima.

De voorzitter:
Ik denk, nogmaals, mijnheer Dijkgraaf, dat het verstandig is dat de vragen gewoon geadresseerd worden aan de staatssecretaris. Ik ga ervan uit dat zij in staat is om daar op een snelle manier antwoord op te geven.

Gaat u verder, mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):
Waarom zouden wij de 1% collectieve rijksuitgaven van onze rijksbegroting niet meer kunnen besteden aan een voorziening voor mensen die meer dan hun stinkende best doen om mee te komen in de maatschappij? Terwijl de overheid keer op keer heel veel geld uitgeeft om banken te redden. Waarom niet gewoon extra werkgelegenheid proberen te scheppen en te creëren, in plaats van de bestaande schaarse fatsoenlijke banen voor mensen in de sociale werkvoorziening te schrappen? Wij hebben in totaal zo'n 500.000 werkzoekenden met een arbeidsbeperking, die zoeken naar een passende baan. Waarom schrapt de staatssecretaris dan 70.000 banen in de sociale werkvoorziening?

Afgelopen maandag — ik ben niet de enige die zich daarover verbaasde — had de staatssecretaris bij de presentatie van deze plannen net als de Partij van de Arbeid nog net niet de ballonnen en de slingers opgehangen. Het kwam erop neer dat de wet echt iets is van de PvdA. Blijkbaar heeft de Partij van de Arbeid het harde rechtse VVD-beleid nu ook echt geïnternaliseerd. Dit ís het eerlijke verhaal! En blijkbaar is dit ook het eerlijke verhaal van de christelijke partijen. Zij vinden de kostendelersnorm prima, blijkbaar. Van de sociale werkplaatsen een sterfhuis maken, vindt de heer Dijkgraaf ook prima, blijkbaar. Zo blij als ze daar stonden!

Ik heb een andere brief. "Ik heb mijn vader in huis genomen om voor hem te zorgen. En nu wordt hij door de nieuwe Participatiewet gekort op zijn AOW. Dat is dus straf op mantelzorg. Deze regering wil graag dat kinderen weer voor hun ouders gaan zorgen, maar zo wordt mijn vader daar gewoon voor bestraft. Ik heb zelf geen uitkering, maar werk in de zorg, en heb dus ook geen hoog inkomen. Mijn vader wordt dan €300 gekort. Daarbij is de AOW een pensioen, geen uitkering. Mijn vader kan immers niet meer gaan werken: hij is 78 jaar. Ik hoop dat u zich wilt inzetten om dit deel van de Participatiewet terug te draaien. Want hier worden veel AOW'ers door geraakt, en hun koopkracht daalt met bijna 20%".

Dit is weer een brief van een zoon die wordt geraakt door de kostendelersnorm, die ook in de packagedeal zit. De deal van coalitie en gedogers introduceert de kostendelersnorm. Het is in mijn optiek een ordinaire bezuiniging op de AOW en andere sociale uitkeringen. De uitkeringen worden gekort als je met meerdere personen samenwoont omdat, zo is de redenering, je voordelen hebt van het delen van de kosten binnen een huishouden. Maar de leidende gedachte hierbij is dat, als je de uitkeringen maar zo laag mogelijk maakt, steeds meer mensen gaan werken. Dat is ook heel ideologisch gezien een in mijn ogen heel perverse en gevaarlijke redenering, die de deur wagenwijd openzet naar steeds lagere lonen en uitkeringen. Waarom geldt deze maatregel überhaupt voor AOW'ers? Die hoeven toch helemaal niet te werken? Waarom deze boete op mantelzorgen, terwijl iedereen de mond vol heeft over zelfzorgers en mantelzorgers? Waarom deze korting op de toch al veel te lage uitkeringen? De SP-fractie voelt er helemaal niets voor om deze maatregel door te voeren. We hebben dit laten doorrekenen door het Nibud. Het blijkt dat heel veel mensen gewoon door het ijs zakken, zeker gezinnen met een of meer kinderen met een beperking.

Alleenstaanden en paren in de bijstand blijken nu al te weinig te hebben om normaal sociaal te participeren. Ik vraag mij dan ook af, waarom het kabinet deze maatregel door wil zetten. Op het moment dat mensen door het ijs zakken — dat zijn er tegenwoordig steeds meer — komt dat als een boemerang terug op de samenleving. Dat kost op de langere termijn heel veel meer, nog even los van wat het doet met de maatschappij. Het kabinet spreekt wederom over een participatiesamenleving, maar maakt het voor mensen met een beperking of een dunne portemonnee onmogelijk om echt mee te doen. Mensen worden met deze maatregelen moedwillig in een isolement gebracht. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Uit verschillende eigen onderzoeken blijkt dat heel veel mensen in de bijstand nu al erg moeilijk rond kunnen komen. Dat blijkt ook uit de armoedestatistieken: driekwart van de uitkeringsgerechtigden zit in de armoede. Zes van de tien respondenten in ons eigen onderzoek kan niet rondkomen. Een bijstandsgerechtigde drukt het aldus uit: de armenzorg van de kerk moet steeds bijspringen of geld lenen. Vindt de staatssecretaris dat best, of zal zij afzien van deze plannen?

In dit wetsvoorstel — ik kijk nu alleen naar het onderdeel bijstand — wordt bijna 400 miljoen bezuinigd op sociale regelingen. Samen met de onder Rutte I ingezette maatregel inzake verlaging van het sociaal minimum, kom ik, in combinatie met de bezuinigingen op de sociale werkvoorziening en de jonggehandicapten, op een bezuiniging van bijna 3 miljard. Nemen wij de bezuinigingen op de jeugdzorg en de zorg erbij, dan zitten wij al rond 5 miljard. Tegen die achtergrond is de 100 miljoen extra voor armoedebestrijding een heel klein fopspeentje.

Dat fopspeentje wordt overigens al direct uit de mond getrokken, want belangrijke bestaande regelingen voor armoedebestrijding worden met dit wetsvoorstel afgeschaft. Terwijl het aantal kinderen in armoede groeit, wordt de categoriale regeling voor gezinnen met kinderen die van weinig geld moeten rondkomen, afgeschaft. Voortaan moet alles individueel geregeld worden. Dat wordt dan "maatwerk" genoemd. Dat klinkt goed, maar het is totale misleiding, want in de praktijk betekent het meer bureaucratie en formulieren en een hoger niet-gebruik. Zo wordt ook de regeling voor chronisch zieken en gehandicapten afgeschaft en verdwijnt zelfs de langdurigheidstoeslag, een toeslag die mensen die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen, na drie of vijf jaar krijgen. Nu zijn er objectieve criteria, dus de mensen weten waar zij recht op hebben, maar die worden straks vervangen door een subjectieve eenzijdige beoordeling. Dat leidt tot willekeur. Woon je in een sociale gemeente, heb je mazzel. Woon je in een minder sociale gemeente of een gemeente waar de rechtse politiek heerst — althans voor zover je tegenwoordig "rechts" en "links" als sociaal en niet-sociaal kunt duiden — heb je pech. Dat is nu al het geval, maar dat wordt door dit wetsvoorstel nog eens versterkt.

Klopt het dat er door de nieuwe wet nog meer geld aan de bureaucratische strijkstok blijft hangen? Klopt het dat de gemeenten, als aan alle voorwaarden wordt voldaan, op grond van de nieuwe wet een individuele toeslag kunnen verlenen, in plaats van moeten verlenen? Raken bijstandsgerechtigden het recht op een toeslag kwijt en kunnen colleges een toeslag weigeren als wel wordt voldaan aan de voorwaarden?

De VNG en de gemeenten roepen op om deze maatregelen niet door te voeren, omdat die alles ingewikkelder maken en leiden tot meer kosten en een toenemende bureaucratie. Dat blijkt ook uit een aantal berekeningen van gemeenten.

Mensen zullen nog meer dan nu het geval is, aangewezen zijn op de charitas. Dat is geen vooruitgang, maar een teruggang in de richting van de Armenwet. Ik vraag de staatssecretaris nogmaals — ik heb op dit punt verschillende voorstellen ingediend — of zij bereid is de voorstellen in te trekken en bestaande regelingen te vereenvoudigen. Ik ben erg benieuwd of ook de nieuwe gedogers, de christelijke partijen, de ChristenUnie en de SGP — van D66 weet ik het antwoord al — deze verslechtering steunen.

Bijstand is een laatste vangnet. Het is een grondrecht en het is geen pretje om daar een beroep op te moeten doen. Heel veel mensen ervaren dat in deze tijd. Werkloosheid is iets wat ons allemaal kan overkomen. Onder Rutte I is het beleid ingezet dat je dan een zogenaamde tegenprestatie moet leveren. Dat is een ontzettend misleidende term. Natuurlijk staat tegenover het grondrecht op bijstand de plicht dat je moet meewerken aan het zo snel mogelijk toegroeien naar een reguliere baan, op allerlei manieren: via een sollicitatieplicht, via sociale activering, et cetera. Maar nee, onder Rutte I moest dat verplicht vrijwilligerswerk worden. Ze waren nog coulant met de PVV als gedoger, want toen konden gemeenten, volgens de huidige wet, zelf beslissen of die tegenprestatie werd ingevoerd. Maar in het huidige wetsvoorstel wordt het verplicht. Er is nu allemaal gespin en discussie over, maar ik heb, net als de heer Potters, de wet en de voorstellen ontzettende goed bestudeerd. Volgens mij is die verplichting er, maar ik leg het voor de zekerheid nog maar even voor aan de staatssecretaris. Klopt het dat de afspraken die uit de deal voortvloeien een aanscherping vormen ten opzichte van de huidige wet? Zijn de gemeenten, zoals de heer Kerstens beweert, vrij om de tegenprestatie naar eigen bevinden invulling te geven? Betekent dit dan ook dat gemeenten onder die substantiële tegenprestatie kunnen verstaan dat geen tegenprestatie wordt verricht omdat ze het op een andere manier kunnen invullen? Of geldt wat de heer Potters zegt en wat mijn ervaring is met de bijstandswet: nee, dat staat omschreven, het is een aanscherping, gemeenten moeten beleid formuleren en doen ze dat niet, dan kunnen ze uiteindelijk worden gekort op hun budgetten?

Ik doe een beroep — ik blijf het proberen — op de fracties die dit onderdeel lijken te steunen: de fracties van de ChristenUnie en de SGP, maar ook die van D66. Alles wat de VVD-fractie met dit wetsvoorstel wil doen, kan nu allemaal al. De wet moet de andere kant uit worden aangescherpt. Er is namelijk heel veel verdringing. Verdringing van echt, eerlijk werk. We zien dat mensen worden ontslagen in de zorg en vervolgens koffie moeten schenken en steunkousen moeten aantrekken, maar allemaal opgeknipt in kleine baantjes. Dat is niet de richting die wij op moeten willen. Dat creëert meer werklozen en meer werkende armen en maakt echte beroepen kapot. Dit is dus mensen zand in de ogen strooien. Deze hele discussie dient om de aandacht af te leiden van het echte probleem, waaraan wij echt zouden moeten werken, namelijk de vraag hoe wij de steeds oplopende werkloosheid aanpakken. Niet door de werklozen te straffen, maar door samen te bekijken hoe wij de werkloosheid bestrijden. Ga dus niet mee in die verhalen van de Partij van de Arbeid en de VVD. Wat hebben jullie daarbij te winnen, maar vooral: wat betekent dat nu voor de mensen in het land?

De VVD-fractie, de PvdA-fractie en ongetwijfeld ook de staatssecretaris, want zij stelt het voor, zeggen dat dit fantastisch is omdat mensen toch geprikkeld worden en dat het voorstel echt een bijdrage levert. Prima. Ik heb er nog geen enkel bewijs voor gezien, maar als dit steeds strenger straffen noodzakelijk is, dan moeten mensen beginnen bij zichzelf. Daarvoor heb ik een amendement ingediend. Ik vind verplicht vrijwilligerswerk een heel slecht plan, maar de redenering is: u ontvangt iets van de samenleving, dus u mag er ook iets voor terugdoen. Dan denk ik: laten die partijen maar eens beginnen bij zichzelf. Ik doe dan mee. Laten wij dit dan van toepassing verklaren op ex-politici met wachtgeld. Dat geldt ook voor de verhuisplicht. Ik denk dat ik wel op steun voor en omarming van dit amendement door de staatssecretaris kan rekenen. De heer Potters schaamde zich er een beetje voor, maar gaat het niet steunen. Ik ben erg benieuwd wat de andere fracties gaan doen. Ik heb ontzettend veel reacties gekregen en ik zou ze stuk voor stuk willen oplezen. Ik sluit niet uit dat ik dit een andere keer doe. Omwille van de tijd zal ik ze samenvatten. Heel veel mensen ervaren dit als een straf. Dat zijn mensen die tig keer hebben gesolliciteerd, geen baan kunnen krijgen of al vrijwilligerswerk doen. Uit een Rotterdams onderzoek blijkt dat 75% van de uitkeringsgerechtigden zonder enige verplichting al heel veel terug doet voor de maatschappij.

Dan is er het idee van de gedwongen verhuizing voor een baan. Wie betaalt de verhuizing? Hoe moeten mensen dat regelen als zij een gezin hebben? Mensen roepen hulp in. Mensen denken echt dat het hier van god los is: een totaal verlies van de maatschappij en wat er gaande is. Zij zien dat er hier partijen zijn en een staatssecretaris is die komt met iets als een verhuisplicht, terwijl het land in brand staat en de werkloosheid oploopt. Alsof het echt halve criminelen zijn. Het straalt een enorm wantrouwen uit. Dat is niet zo raar. Het is ook niet op basis van de feiten, want die heeft de heer Potters mij helemaal niet kunnen overleggen, maar op basis van een onderbuikgevoel dat de plichten voor de uitkeringsgerechtigde steeds zwaarder worden, om te verhullen dat het kabinet de werkloosheid alleen maar laat oplopen.

Dan worden ook nog eens de straffen, die al ultrastreng zijn, opgevoerd. Dat betekent dat uitvoerders ook opgezadeld worden met uniforme regels waarbij juist de menselijke maat verloren gaat: absurde eisen die je niet moet willen. Als je je bijvoorbeeld niet houdt aan de kleedplicht ben je de sjaak, want dan volgt een korting op je schamele uitkering. Ik weet bij god niet hoe ze dat gaan controleren. In dit verband heb ik een voorstel. Als men dit wil doorzetten, moet er ten minste een verhuisvergoeding of een woning tegenover staan. Betaalbare woningen zijn tegenwoordig ook schaars.

Ik kom langzaam maar zeker tot een afronding. Op dit moment staat er in de wet dat voor jongeren onder de 27 die afhankelijk worden van een uitkering en die aanvragen, de eerste vier weken de uitkering wordt uitgesteld omdat zij op zoek moeten gaan naar een baan. Hetzelfde wilde de staatssecretaris invoeren voor mensen boven 27 jaar. Nu ligt er een amendement van de PvdA en de ChristenUnie om dat voor mensen boven de 27 jaar af te schaffen. Zal de staatssecretaris dat amendement omarmen? Is dit wel of geen onderdeel van de deal? De heer Potters was daar wat krampachtig over en graag krijg ik een duidelijke reactie van de staatssecretaris. Ik zou daarbij ook aan de partijen die het amendement hebben ingediend, willen zeggen dat dit een verschrikkelijk slecht plan is dat alleen maar tot grotere problemen leidt, zoals blijkt uit de evaluatie van de bestaande maatregelen voor jongeren. Maar zullen we de regel dan niet ook gelijk afschaffen voor mensen onder de 27? Ik zie geen enkele rechtvaardiging om die te hanteren. Mijn partij is daar nooit een voorstander van geweest.

Dezelfde duidelijkheid wens ik te horen over de sollicitatieplicht en dat ding van de heer Potters over "geen Nederlands, geen bijstand". Komt de staatssecretaris werkelijk heel enthousiast met een eigen wetsvoorstel daarover? Betekent dit inderdaad dat het geen onderdeel uitmaakt van de packagedeal met de nieuwe aannemers, de gedoogpartijen? Graag krijg ik duidelijkheid hierover, evenals over wat de heer Potters meldde, namelijk dat het een idee van de staatssecretaris is geweest om een verhuisplicht voor werklozen in te voeren. Klopt dat? Het leek mij nu zo'n typisch VVD-voorstel, maar wellicht klopt dit verhaal. Als dat het geval is, klopt misschien ook mijn analyse dat de VVD-waarden steeds meer geïnternaliseerd worden, ook door de PvdA-bewindspersonen.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Voorzitter. Ik begin met het geven van complimenten aan de staatssecretaris. Het feit dat ze in deze hoedanigheid het debat hier dapper uitzit, onderstreept maar weer hoe hard ze werkt en hoeveel hart ze voor de zaak heeft.

Ik had eerder even een interruptiedebatje met mevrouw Karabulut en ik snapte dat ook wel. Twee jaar geleden hadden wij samen ook een pittig debat over de Wet werken naar vermogen. Zij zal zich dat ook zeker nog herinneren. Wij zijn de enige twee woordvoerders Sociale Zaken van destijds die nog over zijn. Ik verheug me dan ook op het debat over de Participatiewet, waarover we ongetwijfeld weer gaan strijden. Ik hoop dat dit in ieder geval leidt tot een goede wet.

De voorzitter:
Dit is toch uitlokking, zou ik haast zeggen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Hoopt de heer Dijkgraaf dan ook dat het weer niet tot stemming gaat komen?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat sluit heel goed aan bij mijn spreektekst. De situatie twee jaar geleden was dat — of je nu voor of tegen was — we 40 uur debat achter de rug hadden. Op donderdagavond waren wij klaar. Ik hoor staatssecretaris De Krom nog zeggen: ik ben pas gerust als er stemmingen zijn geweest. Op zaterdag viel het kabinet. Dat is niet goed. Het maakt voor ons niet uit, want wij doen gewoon ons werk. Het is echter niet goed voor de mensen in het land. Wij zijn nu twee jaar verder en met deze afspraken is er pas duidelijkheid voor de mensen. Ze hebben heel lang moeten wachten en dat is voor niemand goed. Ik gun dat die mensen niet. In die zin ben ik zeker blij dat er nu heldere afspraken liggen.

De heer Potters zei ergens: wie niet werken kan, moet geholpen worden en wie niet werken wil, zullen wij wel helpen aan het werk te gaan. Ik weet niet of hij het doorhad, maar dat zijn Bijbelse uitspraken. Ik waardeer het zeer dat een VVD'er zulke uitspraken doet. Ik zal dat ook toelichten.

De voorzitter:
Dat is opnieuw uitlokking, zou ik haast zeggen.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Mijn excuses, mevrouw de voorzitter.

De heer Potters (VVD):
Ook uitspraken die in de Bijbel staan, kunnen heel goede uitspraken zijn. Wij staan daar volledig achter, dus wij delen dat.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik heb drie hoofdlijnen. De eerste is het Bijbelse principe om voor de armen te zorgen. Wij denken weleens dat wij een verzorgingsstaat hebben uitgevonden, maar toen het volk Israël in Kanaän kwam, zei God zelf al tegen het volk: je zult en je moet voor de armen zorgen, Leviticus 19:9. Interessant is overigens wel dat God de opdracht gaf aan de individuele ondernemer, want die moest de hoeken van de akker voor de armen overlaten. Het was dus geen opdracht aan de overheid.

Nog steeds is het ons ideaal om de overheid eigenlijk overbodig te maken. Wat zou het mooi zijn als we hier zouden constateren dat er geen probleem is. En dat er natuurlijk wel armen zijn en dat die er ook altijd zullen zijn, maar dat de rijken zo goed voor de armen zorgen dat we verder niets hoeven te doen. De werkelijkheid is dat dit niet zo is en dat de overheid een schild der zwakken moet zijn. Het is dus goed dat we hier over deze wet spreken. Het is essentieel dat er bijstand is voor mensen die niet kunnen werken. Zo wordt geborgd dat zij een dak boven hun hoofd hebben, voedsel kunnen nuttigen en drinken tot zich kunnen nemen, om een paar voorbeelden te noemen. Uitgangspunt moet daarbij wat ons betreft zijn dat de overheid tegemoetkomt in de noodzakelijke kosten en daarom vinden wij het een goed principe dat rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm. Immers, als je kosten kunt delen, hoef je samen minder kosten te maken dan alleen. Dan is het logisch dat een uitkering daarop wordt aangepast.

Dat is de eerste hoofdlijn: wie niet werken kan, die zal geholpen worden. De tweede lijn is dat wie niet werken wil, niet zal eten. De heer Potters citeerde indirect Paulus' brief aan de Thessalonicenzen, hoofdstuk 3, vers 10. Daar staat het gewoon letterlijk: wie niet werken wil, die zal niet eten. Daarom vinden wij het ook goed dat de Wet werk en bijstand activerender wordt. Het kan niet zo zijn dat het budget dat nodig is voor mensen die niet kunnen werken, onder druk komt doordat er te veel mensen zijn die geen zin hebben in werken, hoewel ze dat wel kunnen.

Mevrouw Karabulut (SP):
En wat zegt God dan over mensen die niet kunnen werken, die een beperking hebben en levenslang afhankelijk zijn van een uitkering, een lage uitkering? Zou God dan zeggen: dan verlagen wij die uitkering, zodat eten moeilijker wordt?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Mevrouw de voorzitter, mevrouw Karabulut heeft blijkbaar niet opgelet bij mijn eerste punt. De overheid is immers een schild der zwakken. Zij heeft ervoor te zorgen dat die mensen gewoon kunnen leven.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat weet ik, maar dat schild bestaat bijna niet meer, dat wordt afgebroken, zeker met uw steun voor 2 miljard aan bezuinigingen die de kwetsbaarsten, de zwakkeren, het hardst treffen. Mensen met een arbeidsbeperking worden 5% gekort op hun inkomen, terwijl zij never nooit meer zullen verdienen. De mensen in de sociale werkplaatsen verkeren op dit moment in grote onzekerheid. Er kan geen cao worden afgesloten. De uitkeringen worden gekort als ouders met hun beperkte kinderen samenwonen. In de toekomst hebben wij helemaal geen gepaste arbeid meer als deze plannen met deze bezuiniging op deze manier doorgaan. Vandaar mijn vraag: zou God dit zo gewild hebben?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Mevrouw Karabulut spreekt zichzelf tegen. Als zij hier op het spreekgestoelte staat, zegt zij de staatssecretaris dat het schande is dat er loonschalen komen van 100% wettelijk minimumloon, maar tegen mij zegt ze: er kunnen geen cao's tot stand komen, dus die mensen zitten in de problemen. Dat is nu precies wat wij oplossen. Het gaat erom of je het kunt beoordelen op basis van de norm of mensen gewoon rond kunnen komen en of ze een dak boven hun hoofd kunnen hebben. Kunnen ze eten en drinken? Als mevrouw Karabulut eerlijk kijkt naar de equivalentiefactoren in de stukken en constateert dat ook met de kostendelersnorm de uitkering boven dat niveau zit, dan kan zij haar standpunt niet volhouden. Mevrouw de voorzitter, ik zou het zo waarderen als mevrouw Karabulut ook eens de zon in het water ziet schijnen in plaats van de ene regenbui na de andere te zien verschijnen. Wij hebben ervoor gezorgd dat de mensen die op dit moment in de Wajong zitten niet worden geconfronteerd met een vermogenstoets, een partnertoets en ook niet met een kostendelersnorm, maar in de Wajong kunnen blijven. Het zou zo mooi zijn als mevrouw Karabulut ook eens zegt "goed dat jullie dat gedaan hebben" in plaats van direct over te stappen op "ja, maar het moet nog beter". Dat roept de SP wel, maar waar zijn de daden dan? Wat bereikt u dan?

De voorzitter:
Wij gaan zo meteen horen hoe mevrouw Karabulut hierop reageert. Wij gaan eerst luisteren naar mevrouw Voortman.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De heer Dijkgraaf gaf net aan dat de huidige Wajongers in de Wajong kunnen blijven en dat men daarvan de voordelen moet inzien. In mijn bijdrage heb ik dat ook aan de orde gesteld. Maar er bestaat wel een kans dat deze mensen er 5% op achteruit gaan. Onduidelijk is nog wat het betekent voor de ondersteuning die zij nu krijgen. Denk aan coaching en begeleiding. Dat is dus nog onduidelijk. Mijn vraag gaat echter over de kostendelersnorm. De heer Dijkgraaf gaf aan dat je minder kosten maakt als je samenwoont. Dat is natuurlijk waar, maar als ik het goed voorreken, dan kan er toch een behoorlijke inkomensachteruitgang plaatsvinden. Mensen kunnen er €150 per maand op achteruitgaan. Misschien raken ze ook nog hun zorgtoeslag kwijt. Ik hoop echt dat ik mij vergis, maar dit is toch een forse inkomensachteruitgang? Deelt de heer Dijkgraaf mijn mening?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Ja. Wij hebben beiden de nota naar aanleiding van het verslag gelezen. Daarin staan tabellen met allerlei voorbeeldgevallen. Er zitten inderdaad gevallen bij die er fors op achteruitgaan. Gelukkig is er een fatsoenlijk overgangstraject. Dat is wel redelijk vormgegeven, maar laten we niet verhullen dat dit een bezuiniging is die alles bij elkaar 400 miljoen oplevert. Dat zit onder andere in dit soort dingen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dan wil ik iemand anders aanhalen. Ik zal nooit met de heer Dijkgraaf willen concurreren over citaten uit de Bijbel, maar ik wil wel iets aanhalen van deze staatssecretaris, toen zij nog Kamerlid was. Toen gaf zij aan dat mensen echt niet zitten te genieten van hun minimale uitkering. Laten we dus niet doen alsof de bijstand een enorme vetpot is. Als de heer Dijkgraaf dit een acceptabele achteruitgang vindt, heb ik de indruk dat hij zich niet goed kan verplaatsen in de mensen die nu moeten rondkomen van die minimale uitkering. Dat vind ik eigenlijk niet zo sociaal.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Daar heb ik twee antwoorden op. We hebben natuurlijk gezorgd voor een aantal verzachtingen voor een aantal groepen, waardoor zij er veel minder op achteruitgaan, bijvoorbeeld de Wajongers. Daarnaast geef ik zeker toe dat dit geen vetpot is; ik heb ook geen woord gebruikt dat in die richting zou wijzen. Ik zeg niet dat zij in weelde leven en dat het mag worden afgepakt, met uitzondering van een aantal groepen waarbij sprake is van stapeling van uitkeringen, waardoor zij zelfs boven het modale niveau uitkomen. Daarbij gaat het echter om een klein aantal mensen. Volgens mij vinden wij ook in de breedte dat wij naar dat soort gevallen moeten kijken. De generieke lijn van de kostendelersnorm betekent gewoon dat mensen een forse bezuiniging voor de kiezen krijgen. Voor ons zijn daarbij wel twee dingen van belang. Ten eerste: is er een fatsoenlijk invoeringstraject? Ja, dat is er. Ten tweede: als je dat relateert aan wat mensen nodig hebben voor een dak boven hun hoofd en voor eten en drinken, kunnen zij dat soort noodzakelijke voorzieningen dan betalen? De analyses laten ons zien dat dat zo is.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik geef de heer Dijkgraaf graag een aai over zijn bol als hij dat verdient. De huidige Wajongers belanden met de nieuwe deal weliswaar niet direct in de bijstand — met alle door mij gestelde vragen, waar hij een beetje zenuwachtig van werd; en we moeten dit nog zien — maar zij raken wel 5% van hun inkomen kwijt. Dat moet de heer Dijkgraaf toch erkennen? Ze worden wel allemaal massaal herkeurd. Ik wil dit echter ook goed geregeld hebben voor onze toekomst. We hadden het over de sociale participatie en de normen. Is de heer Dijkgraaf bereid om de effecten van de kostendelersnorm te toetsen aan de hand van de sociale participatie? Wij hebben dat laten berekenen door het Nibud. Daaruit is gebleken dat groepen echt door het ijs zakken en niet kunnen meekomen in de samenleving. Dat geldt juist ook voor mensen met een beperking. Wil de heer Dijkgraaf daar iets aan doen?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik vind dat de voorzieningen zo moeten zijn dat mensen goed rond kunnen komen in deze samenleving. In de antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag zie ik echter, ook na verrekening van de equivalentiefactoren van het CBS, dat er ten opzichte van iemand die in zijn eentje is, niet sprake kan zijn van een heel rare situatie. Integendeel: mensen die met zijn tweeën, drieën of vieren zijn, zijn nog steeds beter af dan een alleenstaande in de bijstand. Het gekke in de bijstand was dat er een hele onevenredigheid was tussen alleenstaanden, mensen die met zijn tweeën waren en mensen die met zijn drieën of meer waren. Het goede van dit wetsvoorstel is dat die lijn gelijk wordt getrokken. Ik begrijp de vraag van mevrouw Karabulut vanuit haar perspectief, maar dan moeten we een eerlijk debat voeren over de hoogte van de bijstand op zich. Dat staat echter los van de kostendelersnorm die in de voorstellen zit.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik doe toch nog een poging. Uit het Nibud-rapport waarin wij hebben laten doorrekenen of mensen na die korting nog kunnen meedoen in de maatschappij — dat is de sociale participatie, die u ook zo vurig wenst — blijkt dat dit voor een aantal groepen niet meer zal lukken. Bent u met mij van mening dat we dat moeten repareren en zullen we daar samen een voorstel voor doen?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Die debatten voeren we gelukkig vaker, want we moeten met elkaar in ieder geval scherp debatteren over de vraag wat wij een acceptabel niveau van de bijstand vinden en welke activiteiten daar wel of niet bij horen. Moet je bijvoorbeeld willen dat mensen daar ook contributies van kunnen betalen, bijvoorbeeld voor een sport? Dat zijn zeer ingrijpende discussies, maar die staan los van dit wetsvoorstel, want daarin gaat het om het gelijktrekken van tegenprestaties van mensen die alleen zijn, mensen die met zijn tweeën zijn en mensen die met zijn drieën zijn. Dat zijn heel andere discussies, maar op latere tijdstippen gaan we die discussie natuurlijk graag aan.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik wil de heer Dijkgraaf iets vragen over de kostendelersnorm voor de AOW. In 2011 heeft toenmalig minister Kamp gesuggereerd dat hij een wijziging zou willen, dat hij de uitzondering voor eerstegraads bloedverwanten zou willen schrappen. De toenmalige regeringspartij CDA is daar toen heel hard tegenin gegaan en heeft een motie ingediend om Kamp de pas af te snijden. Die motie is toen ook door de SGP gesteund, die daarmee zei: dat doen we niet, we gaan geen kostendelersnorm voor de AOW introduceren voor een ouder-kindrelatie. In die motie werd mantelzorg expliciet genoemd als een van de overwegingen, evenals de zorgrelatie die er is. Het CDA was toen regeringspartij. De SGP was een oppositiepartij. Wat is er veranderd, waardoor de SGP die motie toen heeft gesteund, maar nu een andere lijn heeft?

De heer Dijkgraaf (SGP):
In ieder geval is anders dat we nu allebei oppositiepartijen zijn. Het is ook weleens prettig om op te merken dat we aan dezelfde kant aan het touw trekken. Ik ben het eens met de geachte afgevaardigde van het CDA dat er natuurlijk een verschil zit tussen een uitkering en iets als de AOW. Zonder meer, dat zijn twee verschillende dingen en ik snap dat je daar anders tegenaan kunt kijken. We hebben nu wel te maken met totaal andere omstandigheden dan in 2011. We moeten nog meer bezuinigen. De bezuinigingsmogelijkheden zijn uitgeput. Als ik het inhoudelijk bekijk, dan snap ik dat je de lijn kunt doortrekken dat twee personen minder kosten hebben dan een enkele persoon. Dat is de lijn die wij volgen. Er wordt in het land ook wel gesuggereerd dat twee AOW'ers die een inwonend kind krijgen, een probleem hebben. Dat wordt door sommigen gespind, zij het ongetwijfeld niet door de heer Heerma. We krijgen allerlei mailtjes, maar dat is helemaal niet het geval. Het gaat om één AOW'er die een inwonend kind bijvoorbeeld krijgt. Wij vinden het op zich logisch dat als je kosten deelt en samen kunt betalen voor het dak boven je hoofd, dat dan kostendeling plaatsvindt.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik weet niet wat voor mails de heer Dijkgraaf krijgt, maar de suggestie die in die mails zit, heeft mijn fractie nooit gedaan.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Nee, maar dat heb ik ook niet beweerd. Ik zeg alleen dat ik die mails krijg, maar niet van de CDA-fractie.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Prima. Maar dan toch: er is niet zo veel veranderd. Deze discussie speelde in 2012 omdat minister Kamp toen aangaf: er moet nog meer bezuinigd worden, dus gaan we hieraan denken. De hele Kamer was hier klip-en-klaar over. Het CDA als regeringspartij zei tegen het eigen kabinet: nee, dit gaan wij niet doen; deze brug gaan wij niet over. De SGP was toen in de oppositie en is nu ook in de oppositie. Nu wordt dit alsnog een wetsvoorstel over de bijstand in gerommeld. Dat moet je toch met elkaar niet willen? De partij van de heer Dijkgraaf stond er in 2011 nog vol achter om te zeggen: dit gaan we niet doen. Dan moet je deze volksverzekering toch niet nu in deze bijstandswet even erbij pakken? Dat is toch niet de juiste koers?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Wat veranderd is, is dat we ondertussen drie jaar verder zijn, dat het elke keer tegenvalt met de economische groei, dat we tekorten hebben die oplopen en dat je uiteindelijk wel verantwoordelijkheid moet nemen om het stelsel ook voor toekomstige generaties betaalbaar te houden. Dat is wat er veranderd is. De heer Heerma zegt terecht dat mantelzorg een overweging was van de SGP-fractie. Ik ben al blij dat er ten aanzien van mantelzorg dingen in de regeling zitten die beter zijn dan de harde plannen van toen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Wat is er dan geregeld voor de mantelzorgers in deze wet?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik doel ten aanzien van mantelzorg op bijvoorbeeld vrijstelling van een tegenprestatie.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat klopt dan niet, want mantelzorgers worden keihard beboet. Ik doel op de samenwoonboete, de boete op mantelzorgen door die kostendelersnorm. In de tegenprestatie zijn de mantelzorgers ook helemaal niet vrijgesteld. Het kan, maar het hoeft niet. Ze hebben geen enkel recht! Wat de heer Dijkgraaf hier zegt, klopt dus niet. En dat is het niet alleen, de mantelzorgers worden keihard gepakt met deze deal.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat is precies waar ik op duidde. Mevrouw Karabulut heeft gelijk: het is geen recht dat geldt voor iedereen. Er zijn amendementen om dat te regelen, overigens wel allemaal ongedekt, evenals het amendement van de heer Heerma over de AOW. Gemeenten hebben de mogelijkheid om daar rekening mee te houden, zowel ten aanzien van de kostendelersnorm als ten aanzien van de tegenprestatie. Dat staat in de stukken, dus het maakt onderdeel uit van de wetsgeschiedenis, en de staatssecretaris zal ongetwijfeld beamen dat het van belang wordt geacht dat gemeenten dit doen. Het is vervolgens aan de lokale democratie om dat ook te doen. De SGP heeft veel vertrouwen in de lokale democratie, net zo goed als in de landelijke democratie. Als dit naar de lokale democratie wordt gedecentraliseerd, moeten we de gemeenten ook de ruimte geven om dat te doen.

De voorzitter:
Een korte vraag is ook een vraag, mevrouw Karabulut, dus nu heeft mevrouw Voortman het woord.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik ben het er zeer mee eens dat je gemeenten de ruimte moet geven om een goed beleid te kunnen voeren. De korting van 2 miljard en de 400 miljoen op dit specifieke deel blijven echter gewoon staan, dus in hoeverre kunnen gemeenten überhaupt de keuze maken om die tegenprestatie zo te versoepelen? Laten we wel wezen: met het voorstel zoals het nu is, komt er voor mantelzorgers geen uitzondering.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Er heeft ook overleg plaatsgevonden met de VNG. Het zal heus niet allemaal makkelijk zijn. Ik geleid deze vraag graag door naar de staatssecretaris, want mevrouw Voortman snijdt hiermee wel een heel belangrijk punt aan. Volgens de informatie die wij krijgen, kunnen gemeenten dit wel degelijk, kunnen ze hier wel degelijk serieus werk van maken. Omdat zij langer zorgwoordvoerder is geweest, weet mevrouw Voortman nog beter dan ik wat de definitie van "mantelzorg" is en dat gemeenten daar verschillend mee kunnen omgaan. Wij krijgen echter de informatie dat ze daar serieus mee kunnen omgaan. Ik vind dit een mooie vraag voor de staatssecretaris.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Oké, dus deze vraag wordt ook al doorgespeeld naar de staatssecretaris.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Welke dan nog meer?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Nou, net werd meneer Potters ook al doorverwezen naar de staatssecretaris. Ik zou denken dat mensen die een maand met elkaar zitten te overleggen, in ieder geval wel zouden moeten weten wat ze met elkaar hebben afgesproken.

De voorzitter:
Uw vraag?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De heer Potters gaf net expliciet aan dat die tegenprestatie voor iedereen blijft gelden. Volgens mij staat dat er ook. Begrijp ik de SGP nu goed dat er allerlei uitzonderingen zullen worden gemaakt?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Nee, dat begrijpt mevrouw Voortman niet goed. Wij vinden het opleggen van een tegenprestatie een goede zaak. Wij zijn blij dat er meer maatwerk door gemeenten mogelijk is, omdat individuele situaties verschillen. Wij juichen het echter toe dat er een tegenprestatie plaatsvindt, als dat mogelijk is. Gemeenten kunnen niet zomaar shoppen.

De heer Klein (50PLUS):
Laten we nu even scherp zijn. De heer Dijkgraaf gaf net aan dat mantelzorgers zijn vrijgesteld van de tegenprestatie. Dat waren zijn letterlijke woorden.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Nee, dat heb ik niet gezegd.

De heer Klein (50PLUS):
We kunnen zo meteen het stenogram erop nalezen.

Nu mijn vraag. Als uw stelling is dat men is vrijgesteld en als dat aansluit bij de opmerkingen van de staatssecretaris in het WGO, moet dat betekenen dat u uitzonderingen wilt maken en duidelijk wilt maken dat mantelzorgers inderdaad geen tegenprestatie hoeven te leveren in dit kader. Ik kom daar in mijn bijdrage nog op terug.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat is eigenlijk dezelfde vraag als zonet. Ik zei dat gemeenten daar rekening mee kúnnen houden, en dat wij hier in het parlement beamen — de SGP althans — dat het een goede zaak is dat de regering heeft gezegd dat het van belang is om met mantelzorgers rekening te houden, zowel bij de kostendelersnorm als bij de tegenprestatie. Dat is hetzelfde antwoord, maar het was ook dezelfde vraag.

De heer Klein (50PLUS):
Nou, dan komen we in het verdere debat hier wel nader op terug. The proof of the pudding is in the eating. We zullen wel zien waar de SGP echt staat.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Het zou wel handig zijn als Kamerleden gedekte amendementen indienden. Het is heel mooi om allerlei rechten landelijk te regelen, ik doe dat ook graag, maar zoiets moet wel betaald worden. Wij constateren dat er wel veel amendementen zijn, maar geen dekking, en dan wordt het ons wel moeilijk gemaakt om ermee in te stemmen.

De heer Potters (VVD):
Ik ken de heer Dijkgraaf als iemand die altijd heel zorgvuldig zijn woorden kiest. Hij doet dat ook in dit debat. Daar ben ik ook heel erg blij mee. Maar zou hij ten behoeve van de duiding nog even voor mij kunnen definiëren wat hij verstaat onder "tegenprestatie"?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Intussen, voorzitter, kan ik mooi mijn tekst behandelen. Ik ga gewoon door; ik probeer die erin te fietsen. In mijn tekst staat dat wij het een goede zaak vinden dat in de afspraken van de drie partijen met de coalitie en de regering de generieke verplichting van een tegenprestatie die voor iedereen hetzelfde is, eruit gaat. Dat is een heel duidelijk verschil met de voorstellen die er lagen. Dat vinden wij winst.

Betekent dit dat gemeenten kunnen shoppen en kunnen doen wat zij willen? Nee, want wij hebben wel gezegd dat sprake moet zijn van een significante tegenprestatie. Ik ben zelf econoom en wetenschapper. "Significant" betekent voor mij dat er daadwerkelijk effect is. Dat moet zichtbaar zijn. Je moet echt kunnen zien dat er iets gebeurt.

Er staat ook dat er individueel maatwerk kan plaatsvinden. Je kunt nooit generiek zeggen dat iedereen over dezelfde kam moet worden geschoren. De regel kan zijn dat iemand een tegenprestatie moet leveren, maar in een individueel geval kan daarvan worden afgeweken.

Het volgende dat ik van belang vind, is dat de gemeenten heel expliciet beleid moeten vormgeven. Zij kunnen niet zomaar zeggen dat ze het wel zien. Ze moeten in een verordening de inhoud, de omvang en de duur vastleggen. Zij kunnen wel een vrijstelling geven in het kader van de re-integratie. Dat vinden wij ook het belangrijkste. Uiteindelijk moet het allemaal niet gericht zijn op de tegenprestatie als doel. Het doel moet zijn integreren op de arbeidsmarkt, mensen activeren en mensen aan de slag helpen. Gelukkig kan wel rekening worden gehouden met vrijwilligerswerk en mantelzorg. Dat zijn voor mij de hoofdlijnen en ik hoop dat de heer Potters die ook deelt.

De heer Potters (VVD):
Volgens mij geeft de heer Dijkgraaf een heel goede definitie van wat wij met elkaar hebben besproken, zoals het in een verordening moet landen. Ik kan mij bij zijn woorden aansluiten.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de heer Potters zojuist in een interruptie zijn eigen termijn wat bijgesteld heeft. Ik ben in elk geval dankbaar voor de duidelijke uitleg van de heer Dijkgraaf. Zo had ik de wijziging ook gezien.

Zijn opmerking ervoor over de dekking prikte mij, eerlijk gezegd, wel een beetje. In mijn termijn heb ik aangegeven dat het voor de oppositiepartijen heel ingewikkeld is om de dekking van de afspraken die de vijf partijen met elkaar gemaakt hebben, te doorgronden. Wij worden als oppositiepartijen gedwongen om binnen drie dagen nadat een deal gesloten is, hier onze amendement te hebben liggen, terwijl uit de brief en de stukken nauwelijks te halen is hoe de dekking plaatsvindt. Ik heb het idee dat er een onderdekking is en dat in de potten waarnaar verwezen wordt, nog geld over is. Ik kreeg daarover van de VVD niet heel veel duidelijkheid. Deelt de heer Dijkgraaf met mij de mening, als hij een dergelijk verwijt maakt aan de oppositiepartijen die een amendement indienen, dat ten minste totaal duidelijk moet zijn hoe het financiële verhaal rond komt bij de partijen die een deal met elkaar gesloten hebben?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Voor mij zijn dat twee verschillende vragen. Je kunt ook amendementen dekken vanuit andere hoofdstukken. Dat doen wij regelmatig. Dan bezuinigen we op de kinderopvang en gebruiken dat bedrag om het amendement van de heer Heerma te dekken. Ik zie nu verschillende collega's zeer verschrikt kijken, maar daar komen we in een ander debat wel op terug. Het bijzondere op dit dossier was dat er een pot met geld was. Dat gebeurt niet vaak bij wetsvoorstellen, maar in dit geval was er geld dat onder andere in het kader van het sociaal akkoord ter beschikking was gesteld. De vraag is hoe je daarmee omgaat. Ik snap heel goed dat de heer Heerma het moeilijk rekenen vindt. Ik vind dat ook. Daarom vind ik de vraag die hij stelde aan de heer Potters en die de heer Potters doorgeleidde naar de staatssecretaris, terecht. Daarover gaat de staatssecretaris dus ook helderheid verschaffen. Ik ben het eens met de heer Heerma dat als je alle maatregelen bij elkaar optelt, er op dit moment geld over is. Dat lijkt mij een mooie constatering.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Daarmee geeft de heer Dijkgraaf een heel ander antwoord dan de heer Potters zojuist op deze vraag, want die zei dat het geld op was. Ik ben dan ook blij met de bevestiging van de heer Dijkgraaf dat ik niet helemaal gek was toen ik concludeerde dat het niet optelde en dat er geld over zou zijn. Ik ben heel erg benieuwd naar de uiteenzetting van de staatssecretaris op dit punt. Deelt de heer Dijkgraaf dan ook mijn opvatting dat de staatssecretaris om ons als overige oppositiepartijen ons werk goed te laten doen dan ook beter dan nu inzichtelijk moet maken hoe het optelt, waar het geld zit en hoeveel daarvan over is?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Het lijkt mij uitstekend dat de staatssecretaris dat doet. Ik ga daar sowieso van uit, want die vraag is gesteld door deze Kamer. Waar die vraag ook vandaan komt, ik ga er altijd van uit dat de regering die serieus beantwoordt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De heer Dijkgraaf verwijst nu naar een pot met geld dat over was. Dat was 100 miljoen uit het sociaal akkoord om de kostendelersnorm te verzachten. Kan de heer Dijkgraaf dan ook aangeven wat er dan nu niet doorgaat?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Ja, dat was een pot met geld die verder niet was ingevuld. Dat was, zeg maar, smeergeld om pijnlijke maatregelen te verzachten. Die hebben wij op deze manier ingevuld.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Die pijnlijke maatregel van de kostendelersnorm blijft nu staan en daar komt dus ook geen enkele verzachting van. Dat betekent dan toch dat de kostendelersnorm zoals die was nu zo blijft? Dan moet de heer Dijkgraaf ook toegeven dat het mogelijk zou zijn geweest om te kijken naar de kostendelersnorm en schrijnende gevallen daarvan te ontzien, maar dat wij daar nu maar van hebben afgezien.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Maar het gaat niet alleen om die middelen die beschikbaar zijn voor de kostendelersnorm. Laten wij nu even precies kijken wat hier gebeurt. Wij hebben de aanpassing van de boete, om het zo maar even te noemen. Niemand mag dit een boete noemen, maar iedereen weet dat dat het is, dus ik noem het toch maar zo. Daarbij gaat het om 10 miljoen. Verder hebben wij het amendement over de alleenstaande ouders, waarbij het gaat om 15 miljoen en het amendement waarvan ik verwacht dat het wordt aangenomen over de vierwekeneis, waarbij het gaat om 5 miljoen. Dat is wat wij in het kader van deze wet doen, en in totaal gaat het dan om 30 miljoen. Die middelen kun je sec dekken binnen het geld dat gewoon beschikbaar is, binnen het geheel van de WWB en de Participatiewet, maar dat is naar mijn informatie ongeveer 200 miljoen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik wil hier een voorstel doen.

De voorzitter:
Dat mag.

Mevrouw Karabulut (SP):
De heer Dijkgraaf verweet mij net dat ik vragen stelde over een onderdeel van het akkoord. Op dit moment vertelt de heer Dijkgraaf ons dingen die wij niet weten, althans, die informatie is niet inzichtelijk voor ons. De heer Potters heeft een andere uitleg, namelijk dat er geen geld over zou zijn. De heer Dijkgraaf noemt hier allerlei bedragen en zegt dat er geld over zou zijn. Ik zou graag een overzicht krijgen van wat nu onderdeel uitmaakt van de deal en welke potjes geld daarbij horen. Is er inderdaad geld over vanuit het participatiebudget? Ik wil gewoon alle informatie op tafel. Wij zitten hier in het debat met een informatieachterstand. Dat was precies waarvoor wij waarschuwden aan het begin van deze week.

De voorzitter:
Dit is een legitieme vraag. Ik neem aan dat u bedoelt dat u daar schriftelijk antwoord op wilt?

Mevrouw Karabulut (SP):
Zeker.

De voorzitter:
Ik weet zeker dat de staatssecretaris op deze vraag, die ook al eerder door de heer Heerma is gesteld, antwoord zal geven. U wilt voorafgaand aan de tweede termijn hierop schriftelijk antwoord. Ik kijk naar de leden. Ik zie instemming. Ik kijk naar de staatssecretaris of zij dit voor de aanvang van de tweede termijn op schrift kan stellen. Ook zij stemt in. Dus de brief waarom u verzoekt, komt er.

Mevrouw Karabulut (SP):
Fijn voorzitter. Het zou netjes zijn geweest als wij die informatie vooraf hadden gekregen, maar ik ben blij dat wij die nu alsnog krijgen.

De heer Dijkgraaf (SGP):
U moet eens kijken waar onze samenwerking toe leidt!

De voorzitter:
U hebt nog een vraag?

Mevrouw Karabulut (SP):
Nog even terug naar de tegenprestatie. De heer Dijkgraaf legt die uit zoals de heer Potters doet, namelijk dat dit een aanscherping is ten opzichte van de huidige wet. Kan de Dijkgraaf dat bevestigen? Geven gemeenten daar geen uitvoering aan, dan kunnen zij uiteindelijk worden gekort. Kan hij dat ook bevestigen?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Dit is een aanscherping ten opzichte van de huidige wet. Het is een versoepeling ten opzichte van de plannen die er lagen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Met inderdaad de uiterste consequentie dat gemeenten dit moeten doen. Wanneer zij dat niet doen, dan kunnen zij een boete krijgen.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat staat niet zo letterlijk in de wettekst. Wanneer gemeenten zouden zeggen: Rijk, jullie hebben een mooie wet in elkaar gedraaid maar wij trekken ons er niets van aan, ga ik ervan uit dat deze staatssecretaris eens heel stevig met de VNG gaat spreken. Zij zal dan zeggen dat die-en-die gemeente nog steeds geen verordening heeft, een lege verordening of er een potje van maakt. Zo kunnen gemeenten er niet mee omgaan, maar dat verwacht ik ook niet. Ik verwacht gewoon dat gemeenten de wet uitvoeren. Dat doen zij over het algemeen ook gewoon.

Mevrouw Karabulut (SP):
Helder. Tot slot. Kan ik op de warme steun van de heer Dijkgraaf rekenen waar het erom gaat deze strenge regels ook van toepassing te laten zijn op ex-politiemensen met wachtgeld?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik ben zeer voor strenge regels voor politici. Een collega van mevrouw Karabulut heeft mij wel eens gevraagd wat ik zou doen als ik geen Kamerlid meer was en nog geen andere baan had. Ik heb toen gezegd: dan word ik postbode of ga ik een tegenprestatie doen, zoals vuilnis ophalen of wat dan ook. Dat maakt mij niet uit. Ik vind dat politici het voorbeeld moeten geven en de handen uit de mouwen moeten steken. Dat is echter wat anders dan in het kader van deze wet opeens dit soort dingen regelen. Wij vinden het prima om hierover een discussie te voeren, maar dan moeten we het wel hebben over het integrale pakket. Een relevante vergelijkingsgrond is dan wat een normale werknemer heeft.

De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik kom te spreken over de alleenstaande ouders met jonge kinderen. Zij leveren al een significante tegenprestatie door gewoon de zorg te geven die hun kinderen nodig hebben. Zij hebben vaak een heel moeilijke situatie achter de rug, zoals een scheiding of het overlijden van een partner. De combinatie met jonge kinderen maakt de zorg dan groot. Daarom hebben de fracties van de SGP en de ChristenUnie een amendement ingediend op stuk nr. 31. Wij gaan ervan uit dat dit amendement het haalt, zeker vanwege het feit dat nog maar zeer recent, eind 2011, de vrijstelling van de sollicitatieplicht in de wet is bevestigd. Alleen al vanuit het juridische argument van jojobeleid, waar wij zeer tegen zijn — de ene keer doe je dit en de andere keer doe je weer dat — is het noodzakelijk dat het parlement consistent is. In dat verband lijkt het mij niet meer dan logisch dat dit amendement het haalt.

Mevrouw Karabulut (SP):
Maakt dit amendement, dit voorstel, onderdeel uit van de packagedeal van u met de coalitiepartijen van afgelopen maandag?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat weet mevrouw Karabulut want de deal is gecommuniceerd via een brief die de regering heeft gestuurd. Daarin staat geen woord over de alleenstaande ouder. Ik ben dat in ieder geval niet tegengekomen. Dat zou ook bijzonder zijn want er is geen afspraak gemaakt door de vijf partijen over de alleenstaande ouder. Er is wel een amendement. Ik zal heel transparant zijn. Ik heb in elk overleg in de Kamer, en ook buiten de Kamer en in overleggen met de pers, aangegeven dat dit voor ons een dusdanig aangelegen punt is dat als het amendement het niet haalt, wij tegen het wetsvoorstel stemmen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat is heel duidelijk. In uw persbericht is dat wel naar buiten toe gecommuniceerd, als ware het een onderdeel van de deal. U zegt dat dat niet zo is, maar u zegt daarbij dat als dit onderdeel van de deal het niet haalt in de Tweede of Eerste Kamer, u de wet niet steunt; de bijstandswet niet en mogelijk ook de Participatiewet niet?

De heer Dijkgraaf (SGP):
We hebben het hier over de Wet werk en bijstand, maar ik neem aan dat als ik iets zeg, mijn woorden duidelijk zijn en ik het niet twee keer hoef te zeggen. Mevrouw Karabulut heeft oren. Ik neem aan dat mevrouw Karabulut dolblij is want zij heeft een softere variant van dit amendement ingediend. Zij liet de tegenprestatie voor deze kwetsbare groepen tot onze verbijstering gewoon overeind. Die schrappen wij wel. Ik neem in ieder geval aan dat mevrouw Karabulut gewoon blij is dat dit amendement het haalt.

De voorzitter:
U wordt tot het uiterst getergd. Ik geef u de kans om te reageren.

Mevrouw Karabulut (SP):
Het staat de heer Dijkgraaf natuurlijk vrij om die tegenprestatie in ons amendement te schrappen als dat zo'n doorn in het oog is van de heer Dijkgraaf.

De heer Dijkgraaf (SGP):
We zullen het heroverwegen.

De voorzitter:
De heer Heerma krijgt het woord.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Die ook oren heeft.

De voorzitter:
En een mond.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Daar gaat zo geluid uit komen. Ik probeer de woorden van de heer Dijkgraaf goed te horen. Ondanks dat er geen afspraak is met vijf partijen op dit punt heeft de heer Dijkgraaf er zeer veel vertrouwen in dat de VVD dit amendement kan steunen, ondanks het feit dat die fractie er in het verleden tegen was.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik heb er alle vertrouwen in dat dit parlement ziet dat het handig is om een meerderheid te hebben in de Eerste Kamer. Welke weg er dan gevolgd wordt, is des parlements zelf. Daar ga ik niet over als lid van de SGP-fractie. Ik geef hier de simpele boodschap dat als dit amendement het niet haalt, de regering mogelijk een klein probleem heeft.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Schat hij in dat de kans aanwezig is dat de staatssecretaris het amendement overneemt?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Poeh, geen idee, maar dat laat ik volledig aan de staatssecretaris.

Ik had twee hoofdlijnen. Ik weet niet of iemand dat nog weet. De eerste was dat wie niet werken kan, geholpen moet worden. De tweede was dat wie niet werken wil, aan de slag moet.

De derde is dat wetgeving zorgvuldig moet zijn. Daarom vonden wij het een goede zaak dat de herkeurde Wajongers met arbeidsvermogen niet overgaan naar de bijstand, omdat zij anders met allerlei maatregelen zouden worden geconfronteerd, wat onevenredige effecten zou hebben op de financiële positie van deze groep. Er is breed aandacht voor gevraagd in de maatschappij door de Wajongers zelf. Het is mooi dat wij dat hebben kunnen doen. Dat is een heel majeure verandering van dit pakket.

Daarom zijn wij ook tevreden over het uitstel van de invoering van de WWB tot 1 januari 2015. Wij vonden dat gemeenten terecht zeiden: jullie zijn nu al zo ver in de tijd voortgeschreden; als wij dat per 1 juli 2014 moeten doen, hebben wij echt een probleem. Zorgvuldig omgaan met de gemeenten betekent ook dat je ze de tijd geeft om de WWB in te voeren.

Tot slot zijn wij blij met de geboden beleidsvrijheid voor de gemeenten. Wij zijn van de stempel: als je decentraliseert, leg dan zo weinig mogelijk vast op landelijk niveau en geef gemeenten zo veel mogelijk beleidsvrijheid. Je moet dan echt vertrouwen hebben in de lokale democratie en dat hebben wij dan ook.

Bij deze drie hoofdlijnen kan ik het laten. Ik kan besluiten met de opmerking dat ik uitzie naar de termijn van de staatssecretaris.

De voorzitter:
Maar de heer Heerma ziet nog uit naar een antwoord op een door hem te stellen vraag.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Dat is zeer spitsvondig opgemerkt.

Ik heb in mijn termijn aandacht gevraagd voor de positie van 18- tot 20-jarigen onder de kostendelersnorm. Ik heb verwezen naar het lage jeugdminimumloon, naar hun recht op veel lagere bijstand en naar de afwezigheid van het recht op huurtoeslag. Ziet de heer Dijkgraaf dat er voor deze beperkte groep een probleem ontstaat bij de invoering van de kostendelersnorm, terwijl de overwegingen voor de kostendelersnorm eigenlijk niet van toepassing zijn op deze groep?

De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik kan mij op zich iets bij deze redenering voorstellen. Ik ben ook erg benieuwd naar de antwoorden van de staatssecretaris op dit punt. Dat brengt mij nog niet tot een heel specifieke conclusie, maar ik houd er wel van om voor tal van punten open te staan in het debat en te bekijken: is hier nu echt een probleem en zouden wij hier iets aan moeten doen? Wij hebben thuis ook weleens zo'n gesprek gehad: stel dat het erg tegenzit, wat zou je dan doen? Ik heb een dochter van 17, die keihard werkt bij de slager op zaterdag. Ik zei: wat zou jij doen in zo'n geval? Zij zei: wij zijn een gezin, dus wij zouden elkaar gewoon helpen. Dat vind ik ook wel weer een mooi uitgangspunt. Dat laat onverlet het punt van de heer Heerma en mijn belangstelling om daarnaar te kijken.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Daarvoor sowieso dank. Laten wij dat debat dan met elkaar voeren.

Natuurlijk, de laatste overweging ondersteun ik ook. Het is echter toch raar dat je in een gezin een discussie zou krijgen omdat ouders vanwege een korting dan maar tegen hun kind zeggen: je hebt weliswaar een bijna fulltimebaan waarvoor je wordt betaald en je hebt al een startkwalificatie, maar wij hebben toch liever dat je weer gaat studeren, omdat wij dan niet worden gekort op de uitkering.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat is altijd het lastige bij dit soort normen: lok je gedragseffecten uit die je niet beoogt? Ik vond dat een scherp punt van de heer Heerma en ben erg benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris.

De heer Klein (50PLUS):
Voorzitter. Het wetgevingsoverleg van 16 december jl. eindigde met een hoop vragen, uitzoekpunten en chaotische spraakverwarringen. Vervolgens ontstond er een grote stilte: achterkamertjespolitiek en ja, met de hulpjes D66, de ChristenUnie en de SGP komt de brief van 3 februari. Dat was afgelopen maandag. Kijken wij naar het resultaat in die brief, dan zien wij verbeteringen ten opzichte van het eerste voorstel. Ik wijs op de wachttermijnen, de driemaandensanctie en de invoerdatum. Maar onduidelijk is wat de ruimte wordt voor de gemeente, in het bijzonder waar het gaat over de verplichte tegenprestatie.

50PLUS ziet de meerwaarde ervan in om bijstandsgerechtigden actief bij de samenleving te betrekken. Actief zijn kan de kansen op de arbeidsmarkt vergroten, maar het is onwenselijk dat het verplicht wordt opgelegd. Vrijwilligerswerk, bijvoorbeeld, is dan niet meer vrijwillig. Ook vinden wij het een slechte zaak dat er dan als het ware een tweedeling plaatsvindt bij vrijwilligerswerk, namelijk zij die het uit liefde en overtuiging doen en zij die het maar doen omdat het moet, omdat het een verplichte tegenprestatie is. Terecht heeft de staatssecretaris in het wetgevingsoverleg gezegd dat bijstandsgerechtigde mantelzorgers ontheffing dienen te krijgen van het moeten leveren van een tegenprestatie. Dat heeft zij echter niet landelijk willen regelen. Hoe moeten we dan de uitspraken van haar plaatsen?

Er wordt nu op landelijk niveau heel stoer gedaan, want we gaan die tegenprestatie inzetten, maar wat verandert er nu feitelijk na de brief van 3 februari aan de huidige situatie? Eigenlijk, als je er goed naar kijkt, niets. Hooguit komt er wat meer bureaucratie door een nieuwe verordening bij de gemeenten. 50PLUS vindt het uiteraard een winstpunt dat gemeenten alle ruimte krijgen binnen de verordening en in hoe ze het allemaal gaan organiseren, maar dat is in feite al de huidige situatie. Het is dus een beetje stoer doen en verder niets.

Ook begrijpen wij het uitgangspunt van de tegenprestatie niet helemaal. Veel mensen, in het bijzonder 50-plussers, zijn in de bijstand terechtgekomen na het verlies van werk. Ze hebben jaren gesolliciteerd vanuit de WW en zijn na vele afwijzingen helaas in de bijstand terechtgekomen. Wij vinden het in de opzet van de aanscherping van de WWB onjuist om uit te gaan van een verplichte tegenprestatie. Er wordt namelijk uitgegaan van de niet-willers, terwijl veel 50-plussers wel willen maar geen kans blijken te hebben op de arbeidsmarkt. Oplossing is dus niet om de bijstandsgerechtigde te verplichten tot tegenprestaties, maar om te zorgen voor actieplannen en maatregelen om 50-plussers aantrekkelijk te maken voor werkgevers. Om te beginnen door de maatregel om de mobiliteitsbonus te verslechteren, juist weer te repareren en te handhaven vanaf 50 jaar, waardoor het werkgevers aantrekkelijk wordt gemaakt om 50-plussers in dienst te nemen.

In het wetgevingsoverleg van 16 december heeft de 50PLUS-fractie gezegd dat er een principieel verschil is tussen het invoeren van de kostendelersnorm in de Wet werk en bijstand en de kostendelersnorm in de Algemene ouderdomswet. De AOW is namelijk een volksverzekering en de bijstand een inkomensvoorziening. De bijstand is voor mensen een vangnet in tijden dat zij niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien. De AOW is een verplichte volksverzekering die uiteindelijk tot een minimuminkomen moet garanderen na de pensioengerechtigde leeftijd. Om hier aanspraak op te kunnen maken, moet iemand hier 50 jaar gewoond en gewerkt hebben. Dat is een wezenlijk verschil met een bijstandsuitkering. Er zit nu een soort kostendelersnorm in de AOW. Woon je als AOW'er alleen, dan heb je een norm van 70%. Huwt de alleenstaande of gaat deze met een ander een gezamenlijk huishouden voeren, dan geldt de norm van 100%. Maar deze lijn trekt het kabinet nu door naar alle situaties waarin mensen samenwonen, ongeacht met hoeveel personen. 50PLUS vindt dat voor de AOW onwenselijk. Breidt dit niet verder uit, vragen wij de staatssecretaris, juist omdat het gaat om een volksverzekering. Laat op deze wijze het verschil tussen beide kostendelersnormen tot uitdrukking komen. 50PLUS heeft hier samen met het CDA en de SP een amendement over ingediend. Wij hadden hier ook zelf een amendement over ingediend, maar door alle drukte is dat even samengelopen. Dat amendement, op stuk nr. 33 (33801) willen wij intrekken, want dat is hetzelfde als we met de SP en het CDA hebben ingediend.

50PLUS heeft de staatssecretaris bij het wetgevingsoverleg van 16 december ook gesproken over de financiële gevolgen van de wijzigingen van de AOW. Als we kijken naar de inkomenseffecten, zoals genoemd in de memorie van toelichting, zien we dat die enorm zijn. Een alleenstaande AOW-gerechtigd met een zorgbehoefte van meer dan tien uur per week met een thuiswonend meerderjarig kind in de bijstand gaat er volgens gegevens van het Nibud per maand €440 op achteruit. Het afschaffen van de categorale bijstand aan ouderen leidt daarnaast ook nog eens tot een inkomensverlies van zo'n €250 euro per jaar. 50PLUS vroeg de staatssecretaris bij het wetgevingsoverleg van 16 december tot in detail uit te werken, wat dit nou voor mensen in de praktijk betekent. Het gaat nota bene maar liefst over zo'n 58.000 mensen, en dan niet alleen voor de nieuwe instroom, maar ook voor AOW'ers van wie de huishoudelijke situatie wijzigt en voor het zittende bestand, na afloop van het overgangsrecht. Er geldt een overgangsperiode van een jaar en een geleidelijk afbouwpad. Dat beslaat een periode van vijf jaar. 50PLUS vroeg de regering of zij vindt dat dit voldoende voorbereidingstijd is om het inkomensverlies dat gaat ontstaan, op te kunnen vangen. Voorts vroeg 50PLUS de staatssecretaris om aan te geven hoe groot het inkomensverlies is. Om welke bedragen gaat het, om hoeveel mensen gaat het die maandelijks moeten gaan sparen om dat inkomensverlies straks te kunnen opvangen? De staatssecretaris vertelde op 16 december dat zij daarop zou terugkomen, maar zij heeft dat tot op heden niet gedaan. Graag krijg ik voor het begin van de tweede termijn deze gegevens.

Deze wetswijziging heeft enorme gevolgen, die we hier niet moeten onderschatten. Daar moeten we zorgvuldig naar kijken. Zo werden we gebeld door een vrouw die AOW-gerechtigd is. Haar zoon woont bij haar, wat maakt dat zij langer thuis kan blijven wonen. Zo kan zij ook een beetje voor hem zorgen. Hij heeft namelijk ook een ziekte en een Wajong-uitkering. Medicijnen zijn duur, niet alles wordt vergoed en de AOW-uitkering zal worden verlaagd, vanwege de kostennorm. Zoon noch moeder is in de gelegenheid dit inkomensverlies te compenseren, omdat zij niet kunnen werken. Dus je kunt niet zeggen: we gaan mensen activeren. AOW'ers hoef je niet te activeren om weer aan het werk te gaan. Daarvoor zitten ze in de AOW, daarvoor zijn ze gepensioneerd. Vindt de staatssecretaris deze situatie wenselijk en is ze bereid voor dergelijke situaties een uitzondering te maken?

Het verlenen van mantelzorg vormt voor de regering nu namelijk geen reden om een uitzondering te maken op de kostendelersnorm uit de bijstand en de AOW. Als een ouder met AOW bij zijn of haar kind intrekt om mantelzorg te krijgen, worden de AOW-uitkering en de bijstandsuitkering als gevolg van de kostendelersnorm gekort. Maar ook in dit geval geldt: als de AOW-gerechtigde zelf mantelzorg verricht voor zijn of haar kind. Dan geldt alleen een uitzondering voor de mantelzorg, indien de hulpbehoevende persoon en de mantelzorger allebei AOW'er zijn. Kan de staatssecretaris aangeven, op welke wijze zij dit onderscheid gerechtvaardigd vindt? Is zij bereid, een uitzondering te maken voor andere gevallen?

Voorts vraagt de 50PLUS-fractie de staatssecretaris om ook voor de mantelzorgers in de bijstand een uitzondering te maken op de kostendelersnorm. Het doel van de kostendelersnorm is immers om de bijstand ook activerender te maken. Werken moet lonen. Maar deze mensen zijn actief en niet in staat om betaald werk te verrichten. Zij verlenen zorg aan de hulpbehoevende ouder en hebben daarom geen reële kans op de arbeidsmarkt. 50PLUS vreest dat de kostendelersnorm en de uitkeringsnormering drempels opleveren om al dan niet tijdelijk bij een ouder in te trekken om mantelzorg te gaan verlenen. Juist waar het kabinet een beleid richt op het verstrekken van zorg buiten een instelling, dus niet in een verzorgings- of verpleeghuis, is het niet logisch en tegenstrijdig om deze mantelzorg juist onmogelijk te maken. De Raad van State heeft er in zijn advies terecht op gewezen en de regering gevraagd, het wetsvoorstel in die zin aan te passen. De inzet van de regering zou gericht moeten zijn op het wegnemen van belemmeringen voor het verrichten van mantelzorg, nu het beleid erop gericht is, mensen langer thuis te laten wonen. Dat principe steunt 50PLUS, maar dan moet je niet aan de andere kant de mantelzorg onmogelijk maken met deze maatregelen. Waarom heeft de staatssecretaris het advies van de Raad van State niet gevolgd?

Zo ook met betrekking tot de tegenprestatie voor bijstandsgerechtigden die mantelzorg verlenen. De staatsecretaris geeft in de nota van wijziging aan dat zij de colleges de ruimte geeft om beleid te ontwikkelen voor het verrichten van significante tegenprestaties. Wij hebben daarover zojuist iets gehoord van de heer Dijkgraaf. De gemeenteraad kan in de verordening de bepaling opnemen dat de belanghebbende mantelzorg verricht. Het college kan besluiten dat de belanghebbende geen tegenprestatie wordt opgedragen zolang hij mantelzorg verricht. Is de staatssecretaris er niet bang voor dat hierdoor rechtsongelijkheid ontstaat tussen de burgers uit verschillende gemeenten? De ene gemeente zal immers in de verordening opnemen dat zij in bepaalde gevallen geen tegenprestatie opdraagt en de andere gemeente zal dat niet doen. Dat is zeer onrechtvaardig. Waarom heeft de staatssecretaris er niet voor gekozen om dit landelijk te regelen? Zeker gezien het op het verlenen van mantelzorg gerichte beleid, zou dat voor de hand hebben gelegen.

Graag wacht ik de reactie van de staatssecretaris op onze vragen af.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. De wet die wij vandaag behandelen, heeft heel wat voeten in de aarde gehad en behoorlijk wat stof doen opwaaien. Ook mijn fractie heeft in een eerder stadium tijdens een wetgevingsoverleg aangegeven dat er op onderdelen van de wet grote bezwaren bestaan. In het kader van de activering van bijstandsgerechtigden worden maatregelen voorgesteld waarvan wij ons afvragen of zij wel bijdragen aan dat doel, juist omdat in het wetsvoorstel het rekening houden met het individualiseringsprincipe en het bieden van maatwerk, dat in de WWB nog altijd het uitgangspunt is, niet meer centraal leken te staan.

Afgelopen week is er een nota van wijziging naar de Kamer gestuurd. Door die nota is een groot deel van onze kritiek weggenomen. Ik dank de staatssecretaris daarvoor. Zij heeft geluisterd naar opmerkingen en kritiek van een groot deel van de Kamer. De bezwaren die wij hadden, wil ik nog even langslopen en daarbij aangeven waar het volgens ons ten goede is gekeerd.

Wij hadden bezwaren tegen de rigide wijze waarop de tegenprestatie werd opgelegd. Gemeenten zouden op dit punt nog maar weinig beleidsvrijheid hebben, terwijl naar onze mening naar de persoonlijke omstandigheden gekeken moet kunnen worden en uitkeringsgerechtigden inspraak moeten kunnen hebben in de vorm van tegenprestatie, waarbij eveneens rekening wordt gehouden met mantelzorg.

Wij hadden bezwaren tegen de zware sanctionering in het geval dat de uitkeringsgerechtigden niet aan de eisen van de wet voldoen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Het bezwaar van mevrouw Schouten tegen de tegenprestatie was dat bijstandsgerechtigden daarbij geen inspraak hadden. Is mevrouw Schouten met mij van mening dat wij dit in de wet moeten regelen? Ik heb op dit punt een voorstel in de maak.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik heb begrepen dat de bijstandsgerechtigden kunnen zeggen dat zij al vrijwilligerswerk doen. Als zij bijvoorbeeld vrijwilligerswerk doen in een verzorgingshuis, kunnen zij vragen of dit mag meetellen als tegenprestatie. Ik ga ervan uit dat de inspraak daarmee geregeld is.

Mevrouw Karabulut (SP):
Zij mogen wel iets zeggen, maar zij hebben geen rechten. Uiteindelijk bepaalt het college of iemand recht heeft op een toeslag. Mevrouw Schouten heeft het wetsvoorstel heel goed bestudeerd en kent de aanpassingen waarschijnlijk beter dan ik. Zij weet dus ook dat dit punt niet geregeld is. Ik zou het zonde vinden als mevrouw Schouten zegt dit punt belangrijk te vinden, maar vervolgens de kans laat liggen om dit te regelen. Anders is het verhaal dat zij hier presenteert een wassen neus.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik zou het buitengewoon dom vinden als een college een tegenprestatie die al wordt geleverd, zou afdoen als iets wat er niet toe doet. Ik ga ervan uit dat dit niet gebeurt. Misschien heb ik er meer vertrouwen in dan mevrouw Karabulut dat de colleges rekening zullen houden met de tegenprestaties die uitkeringsgerechtigden al verrichten. Dat is vooral een kwestie van vertrouwen in de colleges. Ik heb dat vertrouwen blijkbaar meer dan mevrouw Karabulut.

Zoals gezegd hadden wij bezwaren tegen de zware sanctionering in het geval dat uitkeringsgerechtigden niet aan de eisen van de wet zouden voldoen. Het uitgangspunt van de WWB was, is en blijft dat naar de individuele omstandigheden wordt gekeken. Als je in het kader van de sanctionering meteen drie maanden 100% gekort wordt, kan dat grote gevolgen hebben. Het staat voor mijn fractie buiten kijf dat mensen die moedwillig hun re-integratie blijven tegenwerken dit ook mogen voelen. Maar iedereen meteen een sanctie van drie maanden 100% korting opleggen, zou wat ons betreft te ver gaan. We hadden ook bezwaren tegen het feit dat de bewijslast bij de uitkeringsgerechtigden werd gelegd en niet bij het college. Het is geen geheim dat er de afgelopen weken overleg heeft plaatsgevonden om te bezien of het wetsvoorstel op deze punten kon worden aangepast. Ik ben blij dat wij de hiervoor genoemde te strenge eisen met de laatste nota van wijziging hebben kunnen aanpassen.

De gemeenten moeten significant beleid ontwikkelen op de tegenprestatie, maar het is aan hen om de duur, de omvang en de inhoud van de tegenprestatie te regelen, waarbij individueel maatwerk mogelijk is. Dat is winst. Bij de sanctionering kan het college zelf gaan bepalen hoe hoog de sanctie wordt en wordt de termijn versoepeld. Daarbij blijft de inkeerregeling van kracht. Er is ook een omkering van de bewijslast gekomen, waarbij het nu aan het college is om te bewijzen dat een uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen niet nakomt. Daarmee is niet gezegd dat al onze bezwaren zijn weggenomen. Wij hadden immers ook bezwaren tegen de plicht voor alleenstaande ouders met jonge kinderen om te solliciteren en een tegenprestatie te leveren, terwijl hierbij de zorg voor de kleine kinderen in de knel zou kunnen komen. Werken is prima, maar de jonge alleenstaande ouder moet de keuze hebben om ook eerst te kiezen voor de zorg voor het kleine kind. Daarom heb ik samen met de heer Dijkgraaf een amendement ingediend om voor de alleenstaande ouders met een kind tot 5 jaar geen sollicitatieplicht in te voeren, waarbij, zoals nu ook het geval is, de scholingsplicht blijft gelden. Ook regelt dit amendement dat deze jonge ouders geen tegenprestatie hoeven te leveren. Ik hoor graag de appreciatie van de staatssecretaris van dit amendement.

Hiernaast hadden wij bezwaren tegen het feit dat er eerst vier weken moest worden gewacht voordat een bijstandsuitkering zou worden verstrekt. Dit zou er alleen toe leiden dat mensen zich bij het volgende loket melden, dat van de schuldhulpverlening. Bij de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken heb ik over dit punt al een motie ingediend. Nu het wetsvoorstel voorligt, heb ik er een amendement van gemaakt, dat ik samen met de heer Kerstens heb ingediend. Ook van dit punt ben ik benieuwd naar de appreciatie door de staatssecretaris.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Mevrouw Schouten maakt zich zorgen over de positie van kleine kinderen als gevolg van de maatregelen van het kabinet. Hoe zit het dan met de verhuisplicht? Ook die kan grote gevolgen hebben voor mensen met kinderen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Zoals mevrouw Voortman heeft kunnen lezen, geldt de verhuisplicht als straks sprake is van een baan met een aanstelling van ten minste één jaar. Dat is al een behoorlijke baan. Als je hier en daar een baantje kunt krijgen van een of twee maanden, zeg ik met alle respect, kun je niet worden gedwongen om te verhuizen. Dat is al een substantiële wijziging van de verhuisplicht die voorlag. Wij kunnen wel verdedigen dat je er serieus naar gaat kijken als je echt zicht hebt op een structureel langdurigere baan. Dat geldt ook voor mensen die niet in een uitkering zitten.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Mensen die niet in een uitkering zitten, kunnen dat altijd afwegen: ik heb nu deze baan, wat betekent het als ik ga verhuizen, wat betekent het voor mijn gezin? Mensen die geen baan hebben, kunnen dat niet. Ik mis in de reactie van mevrouw Schouten dat ook een baan voor een jaar, waarbij het de vraag is of die verlengd wordt, grote gevolgen kan hebben voor mensen met kinderen. Hoe worden de rechten van die kinderen in dat geval geborgd? Of zegt mevrouw Schouten nu: ach, in dat geval doet het er niet zo toe?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Als er echt zicht is op een baan voor ten minste een jaar, vind ik het redelijk om te bekijken of je gaat verhuizen. Je kunt ook reizen. Het hoeft niet alleen verhuizen te zijn. Er is ook een mogelijkheid om heen en weer te reizen. Mevrouw Voortman zegt dat andere mensen die keuze wel hebben. Dat is nog maar de vraag. Ik ken ook voorbeelden van mensen die in het oosten van het land wonen en in het westen een baan kregen en die uiteindelijk hebben besloten om daarvoor te verhuizen. Het is dus niet zo dat mensen die niet in een uitkeringssituatie zitten daarvan absoluut geen consequenties zouden ondervinden. Dat vind ik een wat rare redenering. Als er werk is, dan vind ik het heel goed dat je probeert dat te aanvaarden. Nogmaals, we spreken hier niet over allemaal kleine baantjes, maar over een substantiële baan. Ik vind het dan redelijk om dat te vragen. Eerder heeft mijn fractie vraagtekens gezet bij het feit dat uitkeringsgerechtigden verplicht kunnen worden, een medische behandeling te ondergaan op straffe van een sanctie. Ik heb gezien dat de heer Van Weyenberg op dit punt een amendement heeft ingediend. Ik kan nu al aangeven dat dit amendement op onze volledige instemming kan rekenen.

Met dit wetsvoorstel wordt ook een kostendelersnorm geïntroduceerd. Wanneer kosten gedeeld worden, is het volgens mijn fractie redelijk om daar ook rekening mee te houden bij de hoogte van de uitkering. Ten aanzien van de AOW begrijp ik dat daar vragen over zijn. Tegelijkertijd is het ook wonderlijk dat bij de berekening van de AOW voor gehuwden of duurzaam samenwonenden al wel rekening wordt gehouden met het feit dat deze personen hun kosten kunnen delen en dat we dit in overige relaties niet doen. Met de nu voorgestelde kostendelersnorm wordt de uitkering in die zin leefvormneutraal gemaakt. Dat vind ik verdedigbaar.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Dat verschil is er al sinds de vormgeving van allerlei sociale wetten van ruim een halve eeuw geleden. Echter, in 2011 werd precies dezelfde discussie gevoerd. Toen was de overweging van mevrouw Schouten er ook al. Toen heeft mevrouw Ortega-Martijn van de ChristenUnie heel duidelijk gesteld dat de uitzondering voor ouder-kindrelaties moest blijven. Zij heeft ook een motie van collega Eddie van Hijum gesteund, waarin werd gesteld dat de heer Kamp dit niet moest veranderen en dat het, sterker nog, negatieve gevolgen zou hebben voor de mantelzorg en extra kosten zou veroorzaken in de reguliere gezondheidszorg. Ik heb begrip voor het voortschrijdend inzicht van de ChristenUnie, maar wat zij destijds steunde, staat toch nog steeds?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik zeg ook dat ik mij kan voorstellen dat deze vraag gesteld zou worden. Ik heb dat zelf ook afgewogen. Ik heb ook bekeken wat daar nu redelijk aan is. Laat ik een voorbeeld noemen. Ik kwam pas een vrouw tegen die voor haar demente man zorgt. Dat is een zware baan, maar zij beschouwt het als liefde. Zij vroeg mij juist het omgekeerde: waarom is het voor ons heel redelijk dat wij allebei 50% krijgen, terwijl de uitkering hoger zou zijn als mijn zoon of dochter dat zou doen? Die vraag zette mij wel aan het denken. Als we van die relaties uitgaan, vinden we het allemaal heel redelijk dat het 50% is, maar op het moment dat het bijvoorbeeld een zoon of dochter zou zijn, zijn we van mening dat het een hoger bedrag moet zijn. De heer Heerma noemt het voortschrijdend inzicht, maar ik begreep de vraag en ik begreep dat daar misschien ook een onredelijkheid in zit, zodat we daar ook misschien naar de 50% kunnen gaan.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Als je iets onredelijk vindt, is het geen antwoord om ook iets anders onredelijks te doen. Dan nog blijft namelijk staan dat de eerstegraadsuitzondering er is gekomen, omdat vaak voor deze huishoudens geen keuze is gemaakt. Het is het gevolg van het feit dat een ouder een kind krijgt en dat de situatie van samenwonen al bestaat. Maar dan duiken we heel diep de oorsprong van de wet in. Ik wil het heel simpel houden en los van het voortschrijdend inzicht van mevrouw Schouten zien: het is toch niet redelijk om een dergelijke grote aanpassing van een volksverzekering in een wet te rommelen die gaat over het activerender maken van de bijstand?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Wat mij betreft had die wet een andere naam kunnen hebben, want het gaat niet alleen maar over de activering van de bijstand. Het is duidelijk geweest dat in deze wet ook het aspect van de kostendelersnorm zat. Ik heb mijn afweging weergegeven. Op het moment dat een partner voor de andere partner zorgt, vinden we het wel redelijk maar op het moment dat een kind dat doet, niet. Dat onderscheid kan ik niet verklaren.

De voorzitter:
Voordat ik mevrouw Karabulut het woord geef, merk ik voor de Handelingen op dat daar waar eerder gesproken werd over de heer Kamp, dit ging over zijn hoedanigheid als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ja, die tijden hebben we ook al gehad.

De voorzitter:
Nog een paar andere ook!

Mevrouw Karabulut (SP):
Jazeker. Naast het punt dat de heer Heerma terecht aanstipt, gaat het er natuurlijk ook om dat mensen een leefbaar inkomen overhouden. Ik begrijp oprecht niet hoe de ChristenUnie, die zich terecht heel sterk maakt voor de alleenstaande ouders in de bijstand, die het ook niet breed hebben, wel kan accepteren dat bijvoorbeeld een ouder met AOW en een klein pensioen of een chronisch zieke met een uitkering, er tot bijna €500 op achteruitgaan. Niet alleen wordt de mantelzorger daardoor bestraft, maar het levert ook echt pure armoede op. Hoe kan mevrouw Schouten hiermee instemmen?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Als die alleenstaande oudere met een pensioen alleen in dat huis had gewoond, had hij of zij die kosten ook gehad. Mevrouw Karabulut zegt dat dit bittere armoede is, maar juist omdat ze de kosten kunnen delen, is dat financieel beter. Ik vind dat ook prima. Het is belangrijk dat mensen, als ze samen de kosten kunnen en ook willen delen, dat ook doen. Mevrouw Karabulut kan dan toch niet zeggen dat het in de ene situatie erger is dan in de andere?

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat stel ik ook helemaal niet. De situatie an sich is ontzettend onwenselijk en niet-sociaal. Mevrouw Schouten en de ChristenUnie stemmen niet alleen in met het introduceren van een boete op samenwonen en een boete op mantelzorg, maar zij stimuleren ook dat mensen juist uit elkaar gaan wonen waardoor ze professionele hulp voor de zorg moeten inkopen. Dat doet deze maatregel namelijk. Eerlijk gezegd vind ik dat niet te verkopen, temeer daar mevrouw Schouten zich op een ander punt wel hardmaakt. Dit kan toch niet? Dit moeten we toch uit deze wet halen? Of gaat mevrouw Schouten op die punten gewoon helemaal mee met de spijkerharde rechtse politiek van de VVD? Zelfs de ChristenUnie!

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik heb net proberen uit te leggen dat juist mensen die met elkaar gaan samenwonen daar kostenvoordeel uit behalen. Het is niet zo dat als zij uit elkaar gaan, het financieel opeens veel aantrekkelijk wordt. Het is maar net vanaf welke kant je het aanvliegt. Het blijkt dat mevrouw Karabulut dat op een andere manier doet dan ik. Dat is ons goed recht. Ik blijf echter bij mijn standpunt.

Tot slot ga ik in op de situatie van de Wajongers. Het debat over de Participatiewet krijgen wij nog, maar ik wil wel opmerken dat het voor ons erg belangrijk was om de huidige Wajongers duidelijkheid te geven. Zij zaten in grote onzekerheid over wat er zou gebeuren op het moment dat de Participatiewet in werking zou treden met de afspraken die in het sociaal akkoord staan. De vakbonden hebben er ruiterlijk mee ingestemd dat deze groep naar de bijstand zou gaan. Daardoor zou een grote onrechtvaardigheid ontstaan. Ze zouden onder de vermogens- en partnertoets komen te vallen, terwijl ze spaargeld hebben of een eigen huis. Wij, en mevrouw Karabulut ongetwijfeld ook, hebben veel bezorgde e-mails en telefoontjes gehad van Wajongers die daarover graag duidelijkheid wilden krijgen. Ik ben blij dat wij die duidelijkheid nu hebben kunnen scheppen en kunnen zeggen: jullie gaan niet over naar de bijstand en jullie komen ook niet onder het bijstandsregime te vallen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik denk dat mevrouw Schouten weet dat mijn partij en ik zeker niet blindelings achter de top van de vakbond gaan staan of blij zijn met alle deals. We hebben op dit punt altijd kritiek gehad en die zullen we ook blijven hebben.

Ik heb echter een ander punt. Door de deal met de coalitiepartijen en de SGP en D66 heeft de ChristenUnie ingestemd met 2 miljard bezuinigingen, ook op de jonggehandicapten, met 70.000 plekken weg in de sociale werkplaatsen en met het verlagen van de uitkeringen. Dat zijn heel harde maatregelen. Hoe kan dat? Ik vind mevrouw Schouten oprecht een gepassioneerde politica met een sociaal hart. Zij zet zich terecht in voor de alleenstaande ouders in de bijstand. Hoe kan het dat zij deze grote, wrede bezuiniging op de allerkwetsbaarsten lijkt te accepteren?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Als mevrouw Karabulut ons verkiezingsprogramma had gelezen, dan had zij gezien dat wij maatregelen namen voor deze groep en dat daarmee een bezuiniging van 1,8 miljard gemoeid was geweest. Het is dus geen nieuws dat de ChristenUnie vond dat er op dat punt zaken hervormd moesten worden. Ik ben blij dat wij dit hebben kunnen doen op zo'n manier dat in ieder geval voor de huidige groep Wajongers de harde kant van de maatregel af is gehaald. Nogmaals, dat was niet gebeurd als het kabinet gewoon zijn eigen plannen had doorgevoerd. Dat geldt ook voor de plannen die in het sociaal akkoord geaccordeerd zijn. Ik weet dat mevrouw Karabulut niet de spreekbuis is van de vakbond, ook al denk ik dat af en toe wel eens, zo zeg ik in alle eerlijkheid. Ik heb er wel moeite mee als van bijvoorbeeld de FNV kritiek komt op een maatregel die men zelf heeft gesteund.

Mevrouw Karabulut (SP):
Het mag dan geen nieuws zijn, het blijven wel heel hardvochtige plannen. Wij moeten nog maar zien — ik heb vele vragen gesteld — of het ook echt wel goed geregeld is voor de huidige groep. Die wordt fors gekort op het inkomen. Mijn zorg gaat echter ook uit naar de toekomst.

De voorzitter:
Uw vraag?

Mevrouw Karabulut (SP):
Als u het onrechtvaardig vindt, mevrouw Schouten, dat mensen met een arbeidsbeperking nu onder de vermogenstoets zouden komen te vallen, dan moeten wij dat toch ook goed regelen voor de toekomst? Dat kan niet met die harde bezuiniging van 2 miljard. Dat moet u toch erkennen? In de toekomst belanden deze mensen wel in de bijstand.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Daarom hebben wij ook een extra inspanning afgesproken over het quotum. Immers, de belangrijkste manier om de bijstand te voorkomen, is ervoor zorgen dat deze jongeren echt aan het werk komen. Wij zullen het debat over de Participatiewet waarschijnlijk over zo'n twee weken — als het aan u ligt, voorzitter — gaan voeren. Dan zal mevrouw Karabulut ook van onze kant nog vragen en voorstellen zien om die jongeren meer kansen te geven op de arbeidsmarkt. Ook zaken als hun beloning gaan ons zeker aan het hart. Dat lijkt mij de belangrijkste inzet die wij moeten plegen om te voorkomen dat deze jongeren in de bijstand komen. Dat zou mijn grootste wens zijn.

Vooruitlopend op het debat dat wij nog zullen voeren over de Participatiewet, heb ik alvast een vraag aan de staatssecretaris. Die hangt samen met de manier waarop zij straks omgaat met de regionale verschillen bij de verdeling van de financiële middelen. Er zijn immers regio's die harder worden geraakt door de werkloosheid dan andere. Er is eerder op dit punt een motie aangenomen. Kan de staatssecretaris aan de Kamer voorleggen hoe zij die verdeling straks voor zich ziet, opdat de Kamer zich hierover kan uitspreken? Is zij daartoe bereid?

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik heb zojuist aan de heer Dijkgraaf van de SGP gevraagd of er volgens hem voor de groep 18- tot 20-jarigen met een lager minimumloon, een lage bijstand en zonder recht op huurtoeslag, een probleem ontstaat met de toepassing van de kostendelersnorm. De heer Dijkgraaf gaf ruiterlijk toe dat hier een probleem ligt. Hij wilde expliciet van de staatssecretaris horen hoe zij hier tegenaan kijkt. Ik stel dezelfde vraag aan mevrouw Schouten. Ziet zij dat er met het huidige wetsvoorstel een probleem ontstaat voor deze groep?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik heb de vraag van de heer Heerma eerder in het debat gehoord. Ik heb ook de schriftelijke beantwoording van de staatssecretaris gezien. Er leek wat licht te zitten tussen wat er in de beantwoording stond en wat de heer Heerma vroeg. Ik ben ook benieuwd hoe dit precies uitpakt. Ik wil even de beantwoording van de staatssecretaris afwachten, want ik kan het eerlijk gezegd nog niet inschatten.

De heer De Graaf (PVV):
Voorzitter. De PVV staat voor de sociale zekerheid. Wij willen die beschermen voor de toekomst, vooral voor hen die dat nodig hebben. Maar de houdbaarheid van ons socialezekerheidsstelsel, onze verzorgingsstaat, is in dit huis reeds lang onderwerp van verhitte debatten, van nieuwe plannen, van oude fouten, van wil en van onwil. Het is een stelsel dat uit zijn voegen barst. Wij staan voor sociale zekerheid voor degenen die die sociale zekerheid nodig hebben en wij willen die sociale zekerheid toekomstbestendig houden. Sinds het Kunduzakkoord is het aantal bijstandsgerechtigden enorm toegenomen, namelijk met ongeveer 40.000 mensen. Het kabinet-Rutte II gaat verder met het slopen van de economie, zodat er mede dankzij een verkorte WW meer mensen sneller in de bijstand terecht zullen komen. De hogere accijnzen, de hogere btw en een niet aflatende toestroom van immigranten die hier banen van Nederlanders innemen, helpen daarbij niet.

Dankzij het Kunduzakkoord en deze regering is de werkloosheid opgelopen naar 700.000. Komend jaar worden er nog bijna 70.000 extra werklozen verwacht. Ik zei al dat er sinds het Kunduzakkoord 40.000 extra bijstandsgerechtigden zijn. Kortom: de voordeur van ons stelsel staat wagenwijd open. We debatteren vandaag over het hoger zetten van de kachel in een van de vertrekken, misschien in de voorkamer of in de slaapkamer van opa, die bij ons inwoont. Ook daar klemt het raam echter, want het raam kan niet meer dicht.

Als we de bijstand houdbaar willen houden, moeten we de grenzen sluiten. Er is een oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtonen in de bijstand. De EU legt ons op dat wij uitkeringen moeten geven aan EU-ingezetenen. Als klap op de vuurpijl wil minister Dijsselbloem weer geld gaan geven aan de Grieken, Nederlands geld. Als je dat bij elkaar optelt, denken degenen die niet in dit huis debatteren maar buiten op straat lopen, de krant lezen, zien wat er om hen heen gebeurt en mensen werkloos zien worden, dat wij hier met zijn allen knettergek zijn geworden. Ik moet zeggen dat ik hen niet ongelijk kan geven. Iedereen kan dit land binnenkomen om de ruif leeg te eten en we geven gratis geld weg aan andere landen. Intussen gaan Nederlanders massaal de WW en de bijstand in.

Hier wil niemand dat zien, maar buiten deze Kamer wel. Recent bleek bijvoorbeeld uit onderzoek van Maurice de Hond dat 81% van de Nederlanders geen uitkeringen wil weggeven aan Roemenen en Bulgaren, dat 66% wil dat we weer de baas worden over onze eigen grenzen en dat 54% niet mee wil betalen aan het oplossen van de problemen van andere landen, zoals Griekenland. Als we die maatregelen nemen, is de basis gelegd om ons sociale stelsel houdbaar te houden voor de toekomst en voor hen die dat nodig hebben. Als klap op de vuurpijl wil 55% van de Nederlanders uit de EU stappen als dat groei en banen oplevert. Need I say more? Ik krijg graag een uitgebreide reactie van de staatssecretaris op de voorgaande feiten en ik krijg tevens graag een heldere boodschap van de staatssecretaris voor al die mensen die door dit kabinet, waar zij deel van uitmaakt, de WW en de bijstand in worden gejaagd. Waarom belooft zij deze mensen geen dichte grenzen, verplichte werkvergunningen voor Oost-Europeanen en lastenverlaging, zodat zij weer uitzicht krijgen op een goed draaiende economie, op "baas in eigen land" en op een baan in plaats van een dreigende plaats in de bijstand?

Het kabinet doet precies het tegenovergestelde. Het kabinet damt de toestroom niet in, want de immigratie en mede daardoor de economische crisis gaan door. Er wordt echter wel bezuinigd op mensen die geen bezuiniging verdienen of die dat zelfs niet meer aankunnen. We hebben het hier al gehad over de kostendelersnorm van eerstegraadsverwanten die gaan inwonen bij ouderen, AOW-gerechtigden, waardoor die AOW'er gekort wordt op zijn AOW-uitkering. Dat mag nooit gebeuren.

Natuurlijk zijn er zaken die volgens de PVV aangepakt moeten worden. Ik heb twee amendementen ingediend die strekken tot het indammen van de toestroom van uitkeringszoekers naar Nederland en het afnemen van de uitkering bij geweld en bij fraude. Dat zijn zeer reële eisen. Als wij als Nederlander emigreren naar een land waar de sociale voorzieningen niet of zeer moeilijk bereikbaar zijn voor migranten, accepteren we dat gewoon. Dat vinden wij dan normaal, maar voor mensen die Nederland binnenkomen, zijn wij niet zo streng. Vandaar onze eis om het recht op een uitkering pas toe te kennen als iemand een arbeidsverleden van tien jaar in dit land heeft en zich in die tijd ook keurig heeft gedragen. Als je eerder je baan kwijtraakt, heb je recht op WW en dan staat het je ook nog vrij om te vertrekken; hoeveel vrijheid wil je hebben?

Een amendement over de taaleis houd ik nog heel even onder de pet. Voor de tweede termijn van dit debat komt er namelijk nog een brief van de staatssecretaris. Ik zou graag weten wat er in die brief staat over de taaleis. Komt er nou wel een apart wetje of niet? Komt het toch nog in deze wet te staan? Dat is nog onduidelijk. Ik houd dat amendement dus nog even onder de pet. Daarnaast is er het amendement over fraude als reden om uitkeringen of toeslagen voorgoed in te trekken. Graag hoor ik een reactie van de staatssecretaris op deze logische voorstellen, die de voordeur repareren en misdragingen bestraffen.

Ik heb nog een aantal vragen aan de staatssecretaris. Welke misdragingen gelden volgens de staatssecretaris als uitsluitingsgrond? Wat maakt een misdraging ernstig genoeg om over te gaan tot korting op de uitkering en wat zijn in dezen de richtlijnen? Per abuis zijn in ons amendement (33801, nr. 39) de woorden "zeer ernstige" opgenomen. Die laat ik er nog uithalen, wat het gaat ons om misdragingen an sich. Hoe zit het op dit moment met het toepassen van de vermogenstoets bij de Wet werk en bijstand? Wordt iemand die in de bijstand komt bijvoorbeeld gecontroleerd op buitenlands vastgoed? Heeft de staatssecretaris enig idee van het aantal bijstandsgerechtigden dat bijvoorbeeld in Turkije of Marokko vastgoed bezit? Wat wordt door deze regering ondernomen opdat zo nodig beslag wordt gelegd?

Ik heb nog een laatste vraag. Geldt bijvoorbeeld een cursus Nederlands ook als tegenprestatie? Stel dat de gemeente of het college beslist dat iemand die slecht Nederlands spreekt, een cursus kan krijgen. Wij zouden zeggen: zelf betalen. Geldt deze cursus voor de Wet werk en bijstand als tegenprestatie? Als dat het geval is, ontstaat er een verschil tussen de autochtone Nederlander die al Nederlands spreekt, en de allochtone Nederlander die dat niet doet. De een zal immers echt werk moeten gaan verrichten, terwijl de ander een cursus Nederlands mag doen. Naar mijn mening hoort dat bij cursussen en andere activiteiten. Wij zien sowieso liever dat mensen Nederlands leren voordat zij hierheen komen.

Tot slot maak ik een concluderende opmerking. Zoals wij het bekijken, bespreken wij de verkeerde zaken. De voordeur moet dicht.

Daar laat ik het graag bij in deze eerste termijn.

De heer Potters (VVD):
Ik dacht dat wij hier de Wet werk en bijstand gingen behandelen. Kan de heer De Graaf zeggen wat hij eigenlijk vindt van de maatregelen waarmee de Wet werk en bijstand wordt aangescherpt? Hoe staat hij daartegenover?

De heer De Graaf (PVV):
Ik heb gezegd dat wij hier de verkeerde dingen bespreken. Als je de bijstand en ons sociale zekerheidsstelsel in stand wilt houden en toekomstbestendig wilt maken voor hen die dat nodig hebben, dan moet je de maatregelen nemen die ik hier net namens de PVV heb voorgesteld. Dan hoef je bijna niet meer te spreken over al die maatregelen waardoor nu mensen getroffen worden die niet getroffen hoeven te worden of die helemaal niet getroffen moeten worden.

De heer Potters (VVD):
Ik vraag mij echt oprecht af waarom de PVV aan dit debat deelneemt als zij niet wil ingaan op de wet die wij hier met zijn allen behandelen. Ik concludeer dat de PVV geen enkel standpunt heeft op dit dossier.

De heer De Graaf (PVV):
Ik hoor een conclusie die de mijne niet is, maar prima.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Volgens mij heeft de collega van de PVV zojuist, net als wij, kritiek geuit op de kostendelersnorm AOW. Toch heb ik nog een vraag over de bijstand. De PVV was onder het vorige kabinet toch ook van mening dat aan de bijstand het nodige aangescherpt kon worden? Dat wordt met deze wet gedaan. Wat vindt de PVV-fractie van de aanscherpingen die in de vorige periode door de PVV-fractie zijn bepleit en die nu in deze wet zitten?

De heer De Graaf (PVV):
Er zijn een aantal maatregelen. Als je solliciteert, moet je er bijvoorbeeld netjes uitzien. De tegenprestaties zijn een andere maatregel. De heer Potters heeft er in zijn inbreng ook over gesproken. Er zijn natuurlijk wel verschillen. Wij zijn er nogal tegen als iemand bij een sollicitatie of bij het aanvragen van de bijstand in een boerka of andere gezichtsbedekkende kleding komt opdraven. Dat moet dan niet worden gehonoreerd. Wij vinden dat een prima maatregel. Wij vinden echter niet dat het aan de willekeur van de gemeente overgelaten moet worden of iemand in een mantelpakje moet komen of misschien op nette schoenen. Dan worden er misschien een soort Wassenaarse of misschien meer VVD-achtige eisen aan gesteld. Dus geen mantelpakje als eis, maar wel geen gezichtsbedekkende kleding als eis.

In de vorige periode was de situatie anders. De Kunduzcoalitie, waar de heer Heerma zelf deel van uitmaakte en die de maatregelen heeft gesteund, heeft juist heel veel mensen de bijstand ingejaagd. Het gaat daarbij om 40.000 mensen extra op dit moment. Nu worden dankzij de Kunduzcoalitie en het huidige kabinet, Rutte II, heel veel mensen de werkloosheid en de bijstand ingejaagd. Dan moet je hen strenger gaan behandelen, terwijl het daar nu helemaal de tijd niet voor is? Twee weken geleden heb ik het over de "ijzeren voorraad" gehad van mensen die vrijgesteld zijn en echt niet willen. Daar werd kritiek op geuit, maar dat is een ambtelijke term. Daar mag je streng op zijn. Nu komen er echter dankzij de Kunduzcoalitie en dit kabinet zo veel mensen in de bijstand terecht, dat ik vind dat we hier iets prudenter mee moeten omgaan. Nogmaals, niemand wil de bijstand in. En natuurlijk zijn er een aantal goede maatregelen, maar lang niet alles is zo.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Collega Van Klaveren van de PVV-fractie heeft de gewoonte om, als hem een vrij simpele vraag wordt gesteld, op een ander terrein een klats uit te delen. Ik vind het jammer dat de heer De Graaf dat nu ook doet. Dat is niet nodig, want ik stelde een heel simpele vraag. De realiteit is dat de PVV in de vorige periode aanscherping van de bijstand bepleitte en nu aangeeft dat er meer bijstand bij is gekomen. Dat is overigens vaak iets conjunctureels. Ik ben benieuwd of de PVV-fractie nog steeds staat voor een aanscherping van de bijstand over de gehele linie, zoals ze altijd heeft bepleit, of dat ze die lijn nu heeft losgelaten.

De heer De Graaf (PVV):
Ik kan hier duidelijk over zijn. Wij zijn voor het aanscherpen van een aantal zaken; ik noemde net een kledingeis. En als iemand een tegenprestatie kan leveren, vinden wij dat ook een prima idee. Ik vind dat de wet die nu voorligt, moet worden aangescherpt met de eisen die wij in ons amendement hebben gesteld.

De voorzitter:
Ik dank u voor uw bijdragen.

De vergadering wordt van 16.06 uur tot 16.18 uur geschorst.

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. Het belang van de bijstand als wet staat ook met het wetsvoorstel dat vandaag voorligt, totaal niet ter discussie. Het is fantastisch dat wij in Nederland een bestaansminimum kunnen garanderen voor mensen die het niet lukt om aan de slag te gaan. Om de solidariteit te waarborgen hoort bij zo'n regeling natuurlijk ook dat zij activerend is en dat mensen die er een beroep op moeten doen, hun uiterste best doen om dat beroep zo kort mogelijk te maken. In die zin vind ik de wet een stap vooruit.

Mevrouw Karabulut (SP):
Kan de heer Van Weyenberg aangeven op welk punt de bijstandswet op dit moment onvoldoende activerend is?

De heer Van Weyenberg (D66):
Wij hebben dit al in een eerder interruptiedebatje met de heer Potters gewisseld. Uit een onderzoek blijkt dat toch een veel grotere groep zegt geen drang en dwang te ervaren dan de groep die ontheffing van de sollicitatieplicht heeft. Dan is er volgens mij echt een wereld te winnen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Uit datzelfde onderzoek blijkt dat de ambtenaren zeggen dat zij gewoon in duurzame uitstroom investeren en dat het feit dat mensen zeggen dat zij geen dwang en drang ervaren, niet betekent dat zij niet uit de uitkeringssituatie moeten als er een baan is. Kan de heer Van Weyenberg dit heel concreet maken? Hoeveel mensen van de inmiddels 400.000 werklozen in de bijstand zijn achterover aan het leunen, zoals de VVD dat zegt?

De heer Van Weyenberg (D66):
Die woorden laat ik dan ook voor de VVD. Die heeft mevrouw Karabulut mij nooit horen gebruiken. De meeste mensen in de bijstand doen hun uiterste best om aan het werk te gaan. Soms moeten wij mensen een duwtje in de rug geven. Een wet die dat doet, kan op de steun van mijn fractie rekenen.

De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog, mijnheer Van Weyenberg.

De heer Van Weyenberg (D66):
Tijdens het wetgevingsoverleg had ik wel forse kritiek op de oorspronkelijke wetsvoorstellen. Ik onderschreef toen al dat de bijstand activerender kon zijn en dat het nodig was om de bijstand als inkomensvoorziening en het draagvlak daarvoor ook in de toekomst te behouden. Wij vroegen toen om veel meer maatwerk en veel meer ruimte voor gemeenten om te doen wat zij het meest effectief achten om mensen te activeren en weer te laten meedoen. Wij vonden dat extra belangrijk nu de Participatiewet eraan komt, een wet die juist volledig is geënt op het vertrouwen dat gemeenten die belangrijke taak goed kunnen vervullen. Als ik dan nu de nota van wijziging en de voorstellen zie, vind ik dat de wet buitengewoon is verbeterd.

Laat ik dit bespreken aan de hand van de onderwerpen waarover ik de vorige keer nog zo kritisch was. Het eerste gaat over de verplichtingen en de maatregelenbesluiten, in het bijzonder de minimumstraffen, drie maanden geen uitkering, de verhuisplicht, de vormgeving en de omgekeerde bewijslast. Dat laatste principe heeft mijn fractie nooit gesteund. In de nota van wijziging lees ik nu dat er veel meer ruimte is voor gemeenten om passende maatregelen te nemen als mensen bijvoorbeeld niet genoeg hun best doen. Het individualiseringsbeginsel is nog eens heel nadrukkelijk door de staatssecretaris over het voetlicht gebracht en in de wet verankerd door het college nogmaals te benoemen als organisatie die kan beoordelen of bijvoorbeeld sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden.

Het is ook belangrijk dat in de nota van wijziging nu heel duidelijk staat dat een gemeente niet bij het minste of geringste de uitkering drie maanden hoeft stop te zetten. Er kan ook een waarschuwing worden gegeven. De gemeenten moeten echt rekening houden met individuele situaties. Als iemand het echt niet kan dragen, kan de maatregel ook nul zijn.

De verwijtbaar is ook een belangrijk onderwerp waar wij tijdens het wetgevingsoverleg over spraken. Het kan niet duidelijk genoeg zijn. Ik vraag de staatssecretaris om in deze plenaire zaal nog een keer te bevestigen dat als geen sprake is van verwijtbaarheid, bijvoorbeeld als iemand met een licht-verstandelijke beperking niet gepast gekleed op een sollicitatiegesprek verschijnt, vanzelfsprekend geen sanctie zal volgen, maar dat natuurlijk wel zal worden getracht om in gesprek met zo iemand ervoor te zorgen dat hij de volgende keer een betere kans maakt.

Ook de omkering van de bewijslast vind ik dus echt een verbetering. Mensen hoeven niet zelf aan te tonen dat zij aan de verplichtingen voldoen. Er is een informatieplicht, die nu ook al in de bijstandswet staat, maar uiteindelijk hoef je niet zelf met een omkering van de bewijslast de gemeente te overtuigen. De gemeente moet aantonen dat jij je niet aan de regels houdt. Zo hoort het wat mij betreft ook als het gaat om sanctionering.

Ook over de verhuisplicht hadden wij zorgen. Nu is bepaald dat je pas mag worden gevraagd te verhuizen als echt ultimum remedium, zoals ook heel veel mensen verhuizen die van de ene baan naar de andere gaan, dus niet voor een contract van enkele weken en niet als de verdiensten heel laag zijn ten opzichte van de uitkering. De gemeenten houden hier ook buitengewoon veel ruimte voor maatwerk. Dat lijkt mij echt een forse verbetering.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Het is even de vraag wat die verbetering in de praktijk inhoudt. Wij hadden daarover net ook een debat met mevrouw Schouten. Zij zei dat het bij een baan van een jaar logisch is. Maar hoe zit dat dan als mensen schoolgaande kinderen hebben? Die moeten dan ook mee. Er moet ook nog een nieuw huis worden gezocht. Het kan zomaar even duren voordat dat wordt gevonden, zeker op de huidige woningmarkt. Dus hoe ziet de heer Van Weyenberg dat allemaal voor zich?

De heer Van Weyenberg (D66):
Mevrouw Voortman wijst terecht op een aantal zaken die dan heel ingewikkeld zijn. Maar die zijn ook ingewikkeld als iemand nu voor een baan naar de andere kant van het land verhuist terwijl hij nog ergens een huis heeft. Dat geldt dus niet exclusief voor mensen die uit de bijstand komen. Wij hebben hier het vertrouwen dat de gemeente heel goed naar die omstandigheden zal kijken. Dat is ook expliciet bevestigd door de staatssecretaris. Men mag die persoonlijke omstandigheden meewegen. Ik heb er dan ook alle vertrouwen in dat gemeenten daar op zeer verstandige wijze mee zullen omgaan.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Die gemeenten krijgen wel te maken met een korting van 2 miljard. Dat is dezelfde korting die ook in het oorspronkelijke voorstel stond. Dus daaraan verandert niets. Daarom sprak ik zelf al van kan-maatregelen of kan-niet-maatregelen. Gemeenten moeten dus wel heel streng zijn. Mensen die nu een baan hebben, hebben altijd nog de keus of zij bij hun huidige baan blijven of kiezen voor een andere baan. Iemand die nu geen baan heeft, kan dus echt een verplichting opgelegd krijgen om nu te verhuizen voor een baan. Daar zit echt een fundamenteel verschil. Ik vind het jammer dat de heer Van Weyenberg niet ingaat op mijn vraag hoe het dan moet als je een nieuw huis moet zoeken of als je kinderen hebt die op school zitten. Is het dan logisch dat zij op stel en sprong van school gehaald worden voor een baan van één jaar?

De heer Van Weyenberg (D66):
Volgens mij gaf ik dat antwoord net wel degelijk. De kern is dat de gemeente hier sterk naar die omstandigheden mag kijken. Overigens komt nu ook iemand die weet dat zijn baan dreigt te verliezen en die op zoek gaat naar een andere baan met dit soort zaken in aanraking. Dat is niet gemakkelijk. Daarvoor loop ik ook helemaal niet weg. Dat bagatelliseer ik allerminst. De gedachte die wij hier nu hebben, is dat de verhuisplicht nu veel meer is gepreciseerd, dat het niet gaat om een klein, kort baantje maar dat altijd nog de gemeente hiermee heel passend zal omgaan. Dat vertrouwen heb ik. Het is aan mevrouw Voortman of zij dat ook heeft.

Mevrouw Karabulut (SP):
Kan de heer Van Weyenberg mij een voorbeeld geven hoe wij dit dan in welke regio voor elkaar zouden kunnen krijgen? Waar hebben wij duurzame banen? De werkloosheid in noordoost-Groningen is nogal hoog. Gaan we die mensen dan op banen zetten in de Randstad? Zijn die banen er? Krijgen deze mensen dan ook een verhuisvergoeding mee? Hoe moet dit dan in de regio zelf? Kan de heer Van Weyenberg uitleggen hoe dit dan in de praktijk zou moeten gaan?

De heer Van Weyenberg (D66):
Volgens mij geldt nu al dat heel veel mensen die daar wonen en die op zoek zijn naar een baan ook kijken naar banen buiten het gebied waar zij nu wonen. Ik zie absoluut niet wat daar nu zo vreemd aan is. De principiële weerstand tegen verhuizen om een baan te aanvaarden die mevrouw Karabulut blijkbaar voelt, voel ik niet. Is het in de praktijk heel ingewikkeld? Ja. Is het ingrijpend? Ja, maar volgens mij maakt zij er echt een beetje een karikatuur, want heel veel van deze mensen zijn juist enorm op zoek naar een baan en zijn heel blij als zij die vinden.

Mevrouw Karabulut (SP):
Precies! De heer Van Weyenberg maakt een karikatuur van de mensen. Er is potdomme massawerkloosheid. Mensen raken hun baan kwijt, zijn totaal in paniek, en waar stemt de heer Van Weyenberg mee in? Met de verhuisplicht. Die heeft hij niet nodig en ik ook niet. Mensen smachten naar banen. Die banen zijn er niet. Waarom dan deze absurde maatregel doorvoeren? Als de heer Van Weyenberg die blijft verdedigen, zullen we die dan ook toepassen op ex-politici met wachtgeld? Of krijg ik dan van hem weer het antwoord dat dit toch net even iets anders is?

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik zal de laatste vraag beantwoorden. Als ik in de bijstand zou komen, gaan de regels ook voor mij gelden.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voor de rest hoeft de heer Van Weyenberg geen antwoorden te geven, want die zijn er niet. De heer Van Weyenberg komt niet direct in de bijstand, maar werkloosheid is werkloosheid. Dit leidt helemaal nergens toe, behalve dat je de schuld ook nog eens neerlegt bij de mensen die de dupe zijn van de crisis.

De voorzitter:
Voor de Handelingen wil ik graag opgemerkt hebben dat ik het gebruik van krachttermen in het debat niet erg gepast vind.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik sluit mij daar graag bij aan. Ik vind het meestal geen sterk punt van de redenering.

De conclusies van mevrouw Karabulut zijn geheel de hare. De verhuisplicht is een ultimum remedium. Ik hoop dat dit nauwelijks hoeft te worden toegepast, maar mocht het aan de orde zijn, dan is het wel goed dat gemeenten dat instrument hebben. Ik heb er alle vertrouwen in dat ze daarmee met verstand zullen omgaan.

Een van de uniforme verplichtingen lag mijn fractie zeer zwaar op de maag, namelijk het ondergaan van een medische behandeling, in combinatie met de maatregel die daarover in het wetsvoorstel is opgenomen. Mevrouw Schouten sprak hier ook al over. Mijn fractie heeft het amendement op stuk nr. 28 ingediend om de medische behandeling als uniforme verplichting te laten vervallen. Graag wil ik hierop een reactie van de staatssecretaris.

Ook ik maak graag van de gelegenheid gebruik om mijn bewondering te uiten voor het feit dat de staatssecretaris dit debat meemaakt. Het duurt ook nog eens niet kort, dus we helpen haar niet.

Ik kom op de taaleis. Vele collega's hebben daar vragen over gesteld. Het is helder dat mijn fractie altijd heel kritisch was op het voorstel uit het regeerakkoord. Die kritiek hebben wij nog steeds. Daarin stond namelijk dat je Nederlands moet spreken. Tijdens het wetgevingsoverleg leek het er al op dat de staatssecretaris op basis van media-uitingen een stap terug had gedaan. Volgens haar moest je wel Nederlands spreken, maar hoefde je de taal niet te beheersen. Hoe staat het met dat wetsvoorstel? Wanneer komt het? Zou de staatssecretaris expliciet willen bevestigen dat het geen onderdeel is van de voorliggende stukken, noch van de gemaakte afspraken?

Ik kom op de tegenprestatie. Wij waren zeer kritisch over het oorspronkelijke wetsvoorstel, dat inderdaad — andere sprekers zeiden het al — buitengewoon rigide was. Voordat je het weet zijn 400.000 mensen verplicht om een tegenprestatie leveren. Dat is niet wenselijk. Het is ook niet mogelijk zonder grootschalige verdringing. Bovendien is het niet uitvoerbaar als gemeenten geen geld krijgen om dat uit te voeren. Gelet op de aanpassingen die we hebben gedaan, vind ik dat we het nu goed vorm hebben gegeven. Gemeenten moeten nu zelf beleid maken voor een significante tegenprestatie. Zij behouden daarbij alle vrijheid om de duur, de omvang en de inhoud te bepalen. Gemeenten weten immers het allerbeste wat werkt. Het individuele maatwerk dat gemeenten kunnen leveren, is nu denk ik goed geborgd. Vanzelfsprekend blijft de voorwaarde bestaan van geen verdringing door zo'n tegenprestatie. Die tegenprestatie mag re-integratie ook niet in de weg staan.

Ik vind het ook belangrijk dat mensen zelf kunnen meedenken en invloed kunnen uitoefenen op de invulling van een tegenprestatie. In de nota van wijziging staat zelfs expliciet: "Het is van belang dat betrokkenen invloed hebben op de keuze van hun maatschappelijk nuttige activiteit die ze als tegenprestatie kunnen verlenen." Ook de zaken waarover de staatssecretaris schrijft als het bijvoorbeeld gaat om mantelzorg of mensen die reeds vrijwilligerswerk verrichten, zijn goed. Uiteindelijk is het denk ik onderdeel van een beleid waarin gemeenten proberen om mensen zo veel mogelijk aan het werk te helpen en niet aan hun lot over te laten.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De huidige Wet werk en bijstand kent ook al een mogelijkheid tot een tegenprestatie. In het oorspronkelijke voorstel van het kabinet stond ook een tegenprestatie. In dit voorstel staat die er ook weer in. Ik vraag de heer Van Weyenberg om mij haarfijn uit te leggen wat het verschil is tussen de huidige wet, het oorspronkelijke en nieuwe wetsvoorstel van de staatssecretaris en het wetsvoorstel dat hier voorligt.

De heer Van Weyenberg (D66):
Volgens mij is het grote verschil dat er nu een verordening moet komen waarin de gemeente aangeeft welk beleid zij voert en waarin de gemeente ook aangeeft hoe het zit met de omvang en de duur.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De VVD gaf net ook aan dat de tegenprestatie geldt voor iedereen. Daar komt geen uitzondering in. Ik hoorde eerder geruchten dat gemeenten er wel voor kunnen kiezen om het afhankelijk te laten zijn van de vraag of die tegenprestatie nuttig is. Hoe zit het volgens D66? Wordt die tegenprestatie verplicht voor iedereen, ja of nee?

De heer Van Weyenberg (D66):
Volgens mij is er ook bijna een debat over de vraag hoe je de tegenprestatie definieert. Gemeenten moeten beleid maken en het moet om een significante tegenprestatie gaan. Als iemand bijvoorbeeld actief aan het solliciteren is en dat de beste manier is om aan de slag te komen, dan kan dat ook. Als iemand vrijwilligerswerk verricht, kan dat ook. We geven hiermee echt het vertrouwen aan de gemeenten om dat te doen. Ik vond overigens van het interruptiedebatje tussen de heer Dijkgraaf en de heer Potters een beeld uitgaan dat net iets anders is dan hoe mevrouw Voortman het net samenvatte.

De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.

De heer Van Weyenberg (D66):
Er was ook veel kritiek vanuit de gemeenten op het feit dat het kabinet de gemeenten twee belangrijke wetten laat doorvoeren met een tussenpoos van zes maanden. Eerst op 1 juli deze wet en dan op 1 januari 2015 de Participatiewet. Voor die zorg hebben het kabinet en de drie partijen waarmee het afspraken heeft gemaakt, oog gehad. Daarom is de ingangsdatum van deze wet nu ook een halfjaar later, zodat gemeenten het in één keer goed kunnen regelen, en niet op twee verschillende momenten de regels hoeven aan te passen.

Over de vierwekentermijn hadden ook wij zorgen, omdat in het voorstel stond dat die termijn nu eigenlijk bij iedereen moest worden gehanteerd. Wij vroegen ons bijvoorbeeld af of dit het niet in de weg zou staan dat mensen een tijdelijke baan accepteren. Er ligt nu een amendement van mevrouw Schouten en de heer Kerstens dat neerkomt op: we houden het bij de huidige praktijk en zien af van de dingen die in het wetsvoorstel stonden. Dat lijkt mij verstandig en mijn fractie zal dat amendement dan ook steunen.

Verder zijn in het wetgevingsoverleg veel zorgen geuit over wat ik maar even de "flexibele bijstand" noem. Hoe ga je daar nu mee om? Is er een wetswijziging nodig om het aantrekkelijker te maken dat mensen tijdelijke banen accepteren, zodat ze niet elke keer opnieuw door de molen van de bijstandsaanvraag moeten? De staatssecretaris schrijft nu dat ze hierover in gesprek is met de gemeenten en dat ze voor 1 juli zal komen met een visie op de vraag of er wettelijke of andere bezwaren zijn. Ik wil haar vanaf deze plaats oproepen om dat goed met de gemeenten door te nemen en om dat probleem vooral op te lossen. Wettelijk als het moet, anders als dat kan, want het is natuurlijk doodzonde als mensen de stap naar werk, ook tijdelijk werk, niet maken, omdat bijstandsregels hen in de weg staan, of omdat gemeenten hier niet genoeg aandacht aan besteden uit vrees dat ze anders opnieuw door een bureaucratische molen moeten.

Dan nog de kostendelersnorm. Het principe dat het in de uitkeringshoogte mag worden verdisconteerd als mensen kosten zoals voor huur en elektra delen, onderschrijf ik. Als je gehuwd bent, is dat eigenlijk ook praktijk. In het wetgevingsoverleg heb ik de zorg geuit dat het wel heel aantrekkelijk wordt om in allerlei schijnconstructies te belanden. Als je doet of je ergens anders woont, dan scheelt dat bijvoorbeeld voor een kind met twee ouders in de bijstand €530, als ik het me goed herinner. Hoe voorkomen we dat hier allerlei schimmige constructies ontstaan? Hoe gaan we de vinger aan de pols houden wat die fraude betreft?

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik herinner mij heel goed dat de heer Van Weyenberg dit punt in het wetgevingsoverleg maakte. Dat deden wij ook. Volgens mij is het risico echter nog groter. Het gaat namelijk niet alleen om schimmige constructies die niet mogen. Loop je niet ook het risico dat commerciële huurrelaties een vlucht nemen, die volgens de wet mogen maar dan toch de kostendelersnorm gaan ontwijken? Maakt de heer Van Weyenberg zich daar ook zorgen over?

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik neem aan dat ik de heer Heerma niet zo moet verstaan dat hij nu de commerciële huur ook onder de kostendelersnorm wil brengen. Ik vind het verstandig dat dit is uitgezonderd. Als mensen commercieel gaan huren, dan mag dat. Dan overtreden ze geen enkele regel. In die zin maak ik mij daar geen zorgen over, maar als je straks allemaal slimme constructies krijgt die op papier mogen, maar eigenlijk niet aansluiten bij de wet, dan vind ik dat met de heer Heerma een punt dat we goed in de gaten moeten houden. Dan is het misschien een aanvulling op mijn vraag aan de staatssecretaris hoe zij denkt daar goed zicht op te houden.

De voorzitter:
Gaat u verder.

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. Daarmee was ik aan het einde van mijn inbreng gekomen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Voorzitter. Met u welnemen heb ik nog drie verschillende vragen aan de heer Van Weyenberg en ik zal mij heel netjes houden aan twee interrupties per vraag, maar ik wil vast aankondigen dat het drie vragen zijn.

De eerste vraag heeft met de kostendelersnorm in de AOW te maken. Ik heb verschillende collega's in dit debat al gewezen op de motie uit 2011. D66 heeft de motie destijds ook ondersteund. Sterker nog, toenmalig D66-Kamerlid Koşer Kaya verwees naar een uitspraak van een D66-congres dat AOW'ers met een thuiswonend kind niet gekort mogen worden. Staat de heer Van Weyenberg nog steeds voor die congresuitspraak waarnaar door zijn voorganger is verwezen?

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik heb een beetje dezelfde worsteling doorgemaakt als mevrouw Schouten. Die is dat ik het eigenlijk niet zo heel goed verdedigbaar meer vind om tegen deze groep te zeggen: als u samenwoont of getrouwd bent dan doen wij het zus, maar als je in een andere relatie zit zo. Zoals bekend, zijn wij erg voor leefvormneutrale regelingen. De heer Heerma en zijn partij zijn dat ook steeds meer, gelukkig. Dan is dat iets om toch nog eens naar te kijken. Ik vind deze maatregel uiteindelijk verdedigbaar, waarbij de context niet onbelangrijk is. Die context dat wij in een situatie zitten waarin in totaal 50 miljard moet worden bezuinigd. Daarbinnen vind ik dit een verdedigbare maatregel.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Vindt de heer Van Weyenberg het ook toevallig dat er drie partijen in dit parlement geheel gelijktijdig dezelfde worsteling doorgemaakt hebben op het moment dat zij alle drie in een gedoogsituatie met het kabinet terecht zijn gekomen?

De heer Van Weyenberg (D66):
Ach, wat moet ik daar nu van zeggen. Ik worstel ook wel eens zonder de heer Dijkgraaf of mevrouw Schouten.

De voorzitter:
Maar niet altijd.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Dat help ik u hopen. Ik heb in december zorgen geuit over 18- tot 20-jarigen. Het betreft een beperkte groep en het heeft volgens mij een beperkt budgettair beslag, terwijl de gevolgen wel groot zijn. De analyse is bovendien dat het minimumloon laag is, er een laag recht op bijstand bestaat en er geen recht op huurtoeslag is. Vallen zij dan niet binnen de overwegingen van de wet? Ziet de heer Van Weyenberg dat ook hier een probleem zit voor deze beperkte groep?

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik heb dan hier misschien wel goed nieuws. Ik worstel hier namelijk ook, dit keer met de heer Heerma. Ik begrijp zijn zorgpunt. Het antwoord van de staatssecretaris is dat zij niet wil afdoen aan de prikkel om economisch zelfstandig te worden, om meer te gaan werken of een verdere opleiding te gaan volgen. Dat is ook een heel valide zorgpunt, of tegenwerping. Ik heb echter ook vragen over het amendement van de heer Heerma. Is het wel werkbaar, zou ik aan de staatssecretaris willen vragen. Ik ben nieuwsgierig naar haar antwoord op de vragen die de heer Heerma hierover in zijn inbreng heeft gesteld. Ik begrijp het punt dat hij maakt, al zie ik de oplossing nog niet zo een-twee-drie. Ik wacht het antwoord van de staatssecretaris met grote spanning af.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik ben blij met dit antwoord, dus ik heb hier geen vervolgvraag over. Ik kijk met spanning uit naar de eerste termijn van de staatssecretaris.

Ik heb nog een laatste punt. Dit is een stukje Participatiewet. Ik zal het heel kort doen. Ik heb al verwezen naar de grote verwevenheid met deze wet. Bovendien gaat de deal hier wel heel expliciet op in. Klopt het dat met de deal die is gesloten tussen de vijf partijen voor de groep Wajongers die nu bij UWV blijft het middel loondispensatie overeind blijft?

De heer Van Weyenberg (D66):
Daar wil ik graag iets over zeggen, maar mijn antwoord is iets langer dan gebruikelijk. Er is een relatie tussen deze twee wetten, zoals de heer Heerma terecht zegt. Het eerste punt is dat wij een belangrijk zorgpunt rond de kostendelersnorm hebben weggenomen, doordat wij ervoor hebben gezorgd dat de huidige Wajongers ook na de herkeuring, waar mijn partij altijd voorstander van is geweest, niet in de bijstand terechtkomen. Het tweede punt is dat dit niet de enige afspraak is die wij hebben gemaakt. Ik ben heel blij dat er in 2017 gewoon 5.000 extra banen komen boven op het doel dat de werkgevers al hadden. Het zijn er dan 23.000 in plaats van 18.000 in 2017. Dat zijn banen waar mensen met een arbeidsbeperking om zitten te springen. Het derde punt is dat wij ervoor hebben gezorgd dat er kansen komen voor die groep. Over die Wajongers stelde de heer Heerma een terechte vraag. Volgens mij hebben wij geregeld dat voor hen de huidige situatie blijft bestaan. Dat betekent dat zij niet in de bijstand komen. Mevrouw Karabulut heeft daar al eerder naar gevraagd. Daarnaast blijft het huidige instrumentarium rond loondispensatie voor hen beschikbaar.

De voorzitter:
Laatste vraag, mijnheer Heerma.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik ben blij dat ik met mijn vrij simpele vraag de heer Van Weyenberg de kans heb gegeven om zo ongeveer het hele akkoord nog een keer uit te leggen.

De heer Van Weyenberg (D66):
Dat doe ik met plezier.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Het was overigens niet de bedoeling van mijn vraag. Mijn vraag is klip-en-klaar. De conclusie in het sociaal akkoord was dat het middel loondispensatie er niet meer zou zijn. De vijf partijen hebben nu afspraken gemaakt over de groep Wajongers. Er wordt terecht gezegd dat er in de landing van de herkeuring veel is veranderd. Klopt het dat voor die groep het middel loondispensatie mogelijk blijft?

De heer Van Weyenberg (D66):
Ja, het sociaal akkoord is op een aantal punten gepreciseerd of aangescherpt. Dit punt is een van die punten. De Wajongeren gaan niet naar de bijstand. Ik vind het pure winst dat die maatregel uit het sociaal akkoord van tafel is. De loondispensatie blijft voor de huidige Wajongeren met arbeidsvermogen beschikbaar. Dat vind ik ook winst. Verder zijn er goede afspraken gemaakt met sociale partners, die heel precies hebben aangegeven hoe zij om zullen gaan met de lonen. Dat vind ik ook winst. Dat commitment van de polder schept bij mij hoge verwachtingen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik vertaal wat de heer Van Weyenberg zegt even. Werken onder het minimumloon blijft mogelijk, en de bestaande lonen worden zo ver als mogelijk naar 100% getrokken, wat een forse inkomensachteruitgang betekent.

De heer Van Weyenberg (D66):
Onzin!

Mevrouw Karabulut (SP):
Oké, dat mag u zo uitleggen. Ik heb nog een vraag.

De voorzitter:
Zullen we dit de heer Van Weyenberg dan eerst laten uitleggen? Daarna komen we op uw vraag terug, mevrouw Karabulut.

De heer Van Weyenberg (D66):
Nee, de loondispensatie is een instrument dat er nu al is. Die behouden we. Niemand die dit nu al heeft, gaat er dus op achteruit. Vaak gaat het om mensen die erop vooruitgaan omdat ze gaan werken. Op dat punt ligt er misschien een verschil tussen mevrouw Karabulut en mij.

Mevrouw Karabulut (SP):
Nee, ik kom even op het punt…

De heer Van Weyenberg (D66):
Mag ik mijn antwoord even afmaken?

Mevrouw Karabulut (SP):
Het gaat mij niet om het instrument. Het gaat mij erom dat mensen nu ook, mét loondispensatie…

De voorzitter:
Mevrouw Karabulut…

Mevrouw Karabulut (SP):
… onder het wettelijk minimumloon werken. Dat blijft bestaan. Daarover gaat mijn vraag.

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter, als mevrouw Karabulut mij zou laten uitpraten, krijgt ze misschien ook een antwoord. Volgens mij komt dat bovendien de kwaliteit van het debat ten goede.

De voorzitter:
Absoluut.

De heer Van Weyenberg (D66):
Mijn stelling is dat mensen die met loondispensatie gaan werken, erop vooruitgaan ten opzichte van de situatie waarin zij een uitkering ontvangen. Ik zie mevrouw Karabulut op dit moment knikken. Dat stemt mij hoopvol. Verder ontken ik niet dat dit niet het minimumloon is gedurende een periode. Mensen hebben echter wel een baan, zeg ik tegen mevrouw Karabulut. Verder zegt mijn fractie echt niet dat iedereen maar het minimumloon moet gaan verdienen. Echter, voor de groep mensen die straks loopkostensubsidie krijgt, voor de mensen die zelf eigenlijk het minimumloon niet kunnen verdienen, is het toch hartstikke mooi dat de sociale partners nu zeggen: wij gaan in alle cao's voor die groep die loonschaal openen, zodat deze mensen een kans krijgen en zodat die 125.000 banen er wél komen? Ik had eerlijk gezegd verwacht dat ik mevrouw Karabulut daarbij aan mijn kant zou vinden. Wij delen toch het principe dat werk boven inkomen gaat?

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik ben blij dat de heer Van Weyenberg toegeeft dat hiermee werken onder het wettelijk minimumloon mogelijk blijft. Dat is helaas het geval. Waarom vindt de heer Van Weyenberg 100% van het wettelijk minimumloon toch zo voldoende voor mensen met een beperking die naar vermogen werken? Bijna niemand in Nederland zit op dat niveau, en dat is niet voor niets zo. Immers, het wettelijk minimumloon levert geen leefbaar inkomen op. Waarom vindt de heer Van Weyenberg dus een lager loon voor arbeidsgehandicapten passend?

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik wil hierop twee dingen zeggen. In de eerste plaats is het niveau van het minimumloon van Nederland een van de hoogste ter wereld. Als mevrouw Karabulut dat als een niet-passende vorm van onderbetaling kenschetst…

Mevrouw Karabulut (SP):
Gaat u zelf op dat niveau zitten dan!

De voorzitter:
Mevrouw Karabulut, mijnheer Van Weyenberg had het woord en dat heeft hij nog steeds.

De heer Van Weyenberg (D66):
Je vraagt je af en toe af waarom mevrouw Karabulut vragen stelt als ze het antwoord altijd al weet. Ze lijkt in ieder geval niet geïnteresseerd te zijn in het antwoord, omdat ze haar eigen opvattingen allang heeft bepaald.

De kern is volgens mij als volgt. Het niveau van het minimumloon is in Nederland volgens mij een van de hoogste ter wereld. Er is dus met dat minimumloon niets mis. Ik vind ook dat mevrouw Karabulut de mensen die wel dicht op het minimumloon werken met dit soort statements echt tekort doet. Die statements doen volgens mij echt geen recht aan de werkelijkheid.

Ik wil een concreet voorbeeld noemen. Stel dat ik maar een loonwaarde heb van 50%, dus dat ik maar 50% zou kunnen verdienen. Aan zulke mensen gaan we nu loonkostensubsidie geven. Dat is een instrument dat mevrouw Karabulut aanstaat. Zij is daar blij mee, gefeliciteerd. Een werkgever krijgt dus in totaal 100% vergoed. Mevrouw Karabulut maakt goede sier met 120%, want daarmee belooft zij dat mensen een hoog loon krijgen. Zij maakt daarmee mensen blij met een dode mus, want geen werkgever zal die mensen in die situatie een baan aanbieden. Mevrouw Karabulut maakt mensen dus blij een theoretische mogelijkheid van een hoog loon. Wij hebben er echter voor gezorgd dat er lonen komen waarbij werkgevers mensen een baan wíllen geven. Dat is het verschil tussen de fractie van mevrouw Karabulut en die van mij. Zij schermt altijd graag met de hoeveelheid Wajongeren die zij spreekt. Ik heb er ook heel veel gesproken. Ik ken geen groep mensen die liever aan de slag wil komen dan deze groep. Ik ben dus heel blij met die afspraak. Ik ben heel blij dat sociale partners hebben gezegd dat zij dit zullen gaan doen. Zij gaan niet eens de cao-rondes afwachten, maar gaan nu al proberen om de loonschalen open te stellen als de Participatiewet is aangenomen. Op die manier kunnen deze mensen eindelijk aan het werk komen. Dat is waarom ik in de politiek zit, mevrouw Karabulut! Dat is wat ik met de Participatiewet wil bereiken.

Mevrouw Karabulut (SP):
De heer Van Weyenberg gebruikt heel veel woorden. Het gaat erom dat hij de weg openstelt naar nóg meer werkende armen. Ik moet overigens nog maar zien of de sociale partner daar allemaal echt mee akkoord gaan. Ik denk het niet. De heer Van Weyenberg stelt de weg open naar meer werkende armen. Hij trekt de lonen naar beneden. Dat is mijn eerste punt.

Mijn tweede punt is dat de heer Van Weyenberg nu ook afstapt — ik complimenteer hem daarmee, want dat is zijn standpunt — van een fatsoenlijke cao, met 120% van het wettelijk minimumloon voor mensen die daar hun leven lang afhankelijk van zijn. Ik regel graag fatsoenlijke baantjes, waar iedereen van rond kan komen. Dus niet alleen hoge lonen voor de mensen aan de top, maar ook leefbare lonen voor de mensen aan de basis. De heer Van Weyenberg staat daar duidelijk niet voor.

De heer Van Weyenberg (D66):
Het zou toch goed zijn als mevrouw Karabulut, voor ze gaat blazen, af en toe gewoon de stukken leest. In die stukken staan een paar dingen. Loonschalen beginnen op 100% van het minimumloon. Voor bijvoorbeeld beschut werk wordt melding gemaakt van het feit dat als je daar lang van afhankelijk bent, je wat mag doorgroeien. Dat staat er gewoon in. Alsof elk loon in Nederland dat niet 120% van het minimumloon is, een vorm van onderbetaling en armoede zou zijn! Dat doet hier echt geen recht aan. Ik kan haar geruststellen, het feit dat wij bijvoorbeeld in het Herfstakkoord hebben gezorgd voor 1,5 miljard lastenverlichting, is omdat wij graag willen dat werken loont. Dat lijkt mij een veel betere route. Het gaat om banen. Dat is wat mensen met een arbeidsbeperking willen. Geen loze beloftes van hoge lonen, die echter nooit komen omdat die banen er niet komen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
CNV Vakmensen twijfelt eraan of deze banen er wel gaan komen, maar ik help het de heer Van Weyenberg hopen.

De heer Van Weyenberg gaf net ook een aantal verbeteringen, een aantal verzachtingen van het oorspronkelijke wetsvoorstel aan. Ik begrijp echter niet hoe de opbrengst dan nog steeds 2 miljard kan zijn. Kan de heer Van Weyenberg mij dat uitleggen? De maatregelen worden verzacht en worden minder streng toegepast. Hoe kan het dan dat die alsnog 2 miljard opleveren?

De heer Van Weyenberg (D66):
Volgens mij is daar al veel over gezegd. De staatssecretaris heeft een brief toegezegd. Daar ga ik op wachten. Er zijn volgens mij twee bronnen van geld. De heer Dijkgraaf noemde ze ook al. De ene is de compensatie voor de kostendelersnorm, die in het sociaal akkoord is afgesproken omdat jongeren na de herkeuring naar de bijstand zouden gaan. Die middelen zijn niet meer nodig, omdat mensen niet meer naar de bijstand gaan. Dat biedt middelen. Verder staat in de tabellen — ik weet dat u dat heeft gezien — dat de Participatiewet in het huidige voorstel meer geld zou opleveren dan oorspronkelijk was beoogd. Met die twee bronnen is in ieder geval voor dit voorstel absoluut makkelijk dekking te vinden. Daarbij geldt dan wel dat de Participatiewet moet worden aangenomen, want anders is dat geld er niet.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Bij beide voorstellen wordt wel heel veel verwacht van gemeenten. Die moeten eigenlijk die bezuiniging van 2 miljard opbrengen. Dan blijft toch staan: de maatregelen worden verzacht en het wordt allemaal beter, maar wel met dezelfde bezuiniging. Die rekensom klopt niet. Dat zal waarschijnlijk straks ook blijken uit de brief van de staatssecretaris. Ik vind het jammer dat de heer Van Weyenberg eerder zegt dat we meer vertrouwen moeten hebben in de gemeenten, terwijl hij het probleem eigenlijk gewoon over de schutting gooit naar die gemeenten. Die moeten die 2 miljard ophoesten en dat over de ruggen van kwetsbare mensen.

De heer Van Weyenberg (D66):
Volgens mij hebben de gemeenten zelf gevraagd om meer beleidsvrijheid. Dat zou straks minder geld kosten. Bij de bijstand komt het in deze maatregel vooral door de kostendelersnorm. Daar kun je het mee eens zijn of niet, maar dat is voor gemeenten een uitvoerbare maatregel. Bij de Participatiewet komt het inderdaad door een andere inrichting van de Wajong en de sociale werkvoorziening. Verder gaan de werkgevers nu echt zorgen dat mensen met een arbeidsbeperking eindelijk meer aan de slag kunnen bij reguliere werkgevers, inclusief de overheid. Dus dat er dingen over de schutting worden gegooid, lijkt mij niet aan de orde. Dat we moeten kijken of gemeenten genoeg geld hebben voor de belangrijke taken die ze straks krijgen, is een belangrijk punt, dat mevrouw Voortman maakt. Daar ben ik het dan wel mee eens.

De heer Kerstens (PvdA):
Voorzitter. In de eerder debatten die wij hier hebben gevoerd over de nieuwe bijstandswet heb ik er steeds op gewezen dat die wet het vangnet van onze verzorgingsstaat is en moet blijven. Als je door pech of ander ongeluk niet in je eigen levensonderhoud kunt voorzien, mag je rekenen op de samenleving, op de overheid. Daar moet je ook op kunnen rekenen. Dat heet solidariteit. En solidariteit, dat weten we, is altijd wederkerig. Solidariteit staat of valt met die wederkerigheid. De samenleving mag er dus op haar beurt op rekenen dat je eenmaal in de bijstand, je best doet om er weer uit te komen, waarbij als je als bijstandsgerechtigde dan weer hulp van die samenleving, van die overheid mag verwachten. Hulp die perspectief biedt, perspectief om mee te doen, erbij te horen. Daar heeft iedereen profijt van: de betrokkene zelf en onze samenleving.

Hoewel wij het vaak over de "bijstandswet" hebben, heet die voluit de Wet werk en bijstand. Dat is niet zomaar. De PvdA wil dat niemand aan de kant staat, dat iedereen die dat kan meedoet en het recht heeft om mee te doen, om te participeren, zogezegd. En dan niet als in "oh, ik heb het recht, nou dan doe ik het lekker niet", maar wel in de zin van: hoe stellen wij, de samenleving, jou in staat om dat recht uit te oefenen? En zeker ook: wat doe je er zelf aan, aan het weer meedoen op de arbeidsmarkt en in onze samenleving?

Natuurlijk, je leeft niet om te werken maar werk is wel vaak de manier om mee te doen, op de arbeidsmarkt en daarmee in onze samenleving. Werk is voor de meeste mensen veel meer dan één keer per maand een loonstrookje en het daarbij horende salaris krijgen. Het betekent sociale contacten, structuur in je leven, jezelf ontwikkelen, erbij horen, meedoen, ertoe doen.

Als je over de bijstandswet praat, heeft iedereen een mening over de mensen die er een beroep op moeten doen. "Steuntrekkers", zo werden ze een tijdje geleden hier in deze zaal nog door iemand genoemd. Steuntrekkers die — zo is het beeld dat ook sommigen hier uitdragen — niks liever doen dan lekker thuis op de bank zitten, te lui om te werken. Steuntrekkers die een schop onder hun achterste nodig hebben. Natuurlijk, ze zijn er en wij zullen ze ook achter de broek moeten zitten, maar het is onjuist om een hele groep mensen op die manier neer te zetten. Onjuist maar vooral ook onfatsoenlijk tegenover al diegenen die niets liever zouden willen dan weer aan de slag gaan en zo in hun eigen levensonderhoud en vaak dat van hun gezin te voorzien en die daar elke dag hun best voor doen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat deel ik met u, mijnheer Kerstens. Maar een niet onbelangrijke partner van u, namelijk uw coalitiepartner, spreekt wel in die termen. Ik heb u niet horen vragen aan de heer Potters om die woorden terug te nemen. Bent u van mening dat de huidige wet streng genoeg is voor de niet-willers?

De heer Kerstens (PvdA):
Ik heb twee vragen gehoord. Ik zal proberen ze allebei te beantwoorden. Ik heb de heer Potters inderdaad niet gevraagd om zijn woorden terug te nemen. Hij gaat zelf over de woorden die hij gebruikt. Overigens, al zou hij ze terugnemen, dan denk ik niet dat hij ineens heel andere gedachten erop na zou houden. Ik heb alleen aangegeven dat dit niet de manier is waarop ik tegen de hele groep bijstandsgerechtigden aankijk.

Wat de tweede vraag betreft, het volgende. In alle debatten heb ik steeds aangegeven — ik zal dat dadelijk ook doen, als ik mijn spreektekst mag afmaken — dat mensen die zich onvoldoende inspannen, die hun kant van de wederkerigheid, die nu eenmaal van belang is voor de solidariteit om dat vangnet in stand te houden, niet nakomen, achter de broek gezeten mogen worden. Ik heb daarbij ook aangegeven dat gemeenten veel ruimte moeten hebben voor het leveren van maatwerk. Dat hebben wij met zijn vijven samen met de staatssecretaris de afgelopen week gerealiseerd in de laatste afspraken. Ik heb er niets op tegen — dat doet de nieuwe wet immers ook — om een aantal verplichtingen nog eens op een rijtje te zetten, zodat het voor iedereen duidelijk is.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik begin de heer Kerstens nu weer kwijt te raken. De heer Kerstens erkent toch zeker wel dat wat nu voorligt op tal van punten een aanscherping is van de bestaande wet? Kan hij mij dan zeggen — dit is de tweede poging — op basis van welke feiten en cijfers die aanscherping noodzakelijk is?

De heer Kerstens (PvdA):
Laat ik om te beginnen zeggen dat ik het niet met mevrouw Karabulut eens ben dat er op allerlei punten sprake is van een zware aanscherping. Ik zal er dadelijk nog uitgebreid op ingaan. Die aanscherping, die misschien wel in de oorspronkelijke plannen zat, is een stukje minder geworden door de afspraken die wij hebben gemaakt en die gemeenten meer ruimte geven om te doen wat nodig is en na te laten wat averechts zou werken. Ik heb gezegd dat ik er wel het nut van inzie om in een wet helder aan te geven wat kan en wat niet kan en wat de spelregels zijn. Dat biedt alleen maar helderheid, zowel voor gemeenten als voor bijstandsgerechtigden.

De heer Potters (VVD):
Mij moet van het hart dat ik het niet zo chic vind om een kwalificatie te geven aan mijn woorden en dat niet rechtsreeks te doen in mijn termijn, als ik dus aan het woord ben, maar in uw eigen termijn. Maar goed, dat is aan u. Volgens mij heeft de VVD een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de mensen die niet kunnen — wij staan vierkant achter hen en willen hen heel graag helpen — en de mensen die niet willen. Laatstgenoemden krijgen een extra duwtje in de rug. Kunt u beamen dat ik dat onderscheid heel nadrukkelijk heb gemaakt in mijn bijdrage?

De heer Kerstens (PvdA):
Ik denk dat dit een typisch gevalletje is van "wie de schoen past, trekke hem aan". De heer Potters voelt zich blijkbaar heel erg aangesproken. Dat mag natuurlijk. De heer Potters weet — dat heb ik hem ook buiten deze zaal weleens gezegd — dat hij in zijn bewoordingen best wat genuanceerder zou kunnen zijn en dat hij niet hoeft te wachten totdat hij daarop wordt aangesproken door iemand.

De heer Potters (VVD):
Ik heb dan toch nog geen antwoord op mijn vraag. Kan de heer Kerstens bevestigen dat ik in mijn bijdrage een heel nadrukkelijk onderscheid heb gemaakt tussen de mensen die niet willen en de mensen die niet kunnen?

De heer Kerstens (PvdA):
Dat is mij niet zo opgevallen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De bewoordingen die de VVD-fractie gebruikt in dit debat, passen heel goed bij de wet die we hier hebben voorliggen. De wet gaat uit van "eigen schuld, dikke bult". De heer Potters heeft net heel zorgvuldig aangegeven welke verplichtingen er allemaal bij komen en dat het een forse verscherping is. Het was een harde boodschap, maar hij was in elk geval wel eerlijk. De heer Kerstens zegt nu: we zetten nog eens even op een rijtje wat er allemaal verplicht is. Beweert de heer Kerstens nu werkelijk dat wat hier voorligt eigenlijk niet zo veel voorstelt?

De heer Kerstens (PvdA):
De woorden dat het allemaal niet zo veel voorstelt, heb ik niet gebruikt. Ik heb aangegeven dat het erg van belang is om een aantal verplichtingen op een rijtje te zetten. Dat schept helderheid, zowel voor gemeenten als voor bijstandsgerechtigden. Ik heb ook aangegeven — daarom denk ik dat er toch sprake is van een minder fors strengere regelgeving dan sommigen denken — dat gemeenten gelukkig heel veel ruimte krijgen om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden. Zo kunnen ze onderscheid maken tussen de mensen die achter de broek moeten worden gezeten en de mensen bij wie dat misschien wat minder aan de orde is.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De gemeenten krijgen heel veel ruimte om 2 miljard te bezuinigen op uitkeringsgerechtigden. De gemeenten moeten dat doen met allerlei verplichtingen om überhaupt die bezuinigingen te kunnen halen. Wat de heer Kerstens hier doet, vind ik wel heel gemakkelijk. Hij herhaalt de uitspraak "we zetten een aantal verplichtingen nog eens op een rij", maar dat is echt wat anders. Er ligt hier een fors strengere wet. Het zou wel zo eerlijk zijn als de Partij van de Arbeid gewoon aangeeft dat we te maken hebben met een veel strengere wet in vergelijking met de huidige Wet werk en bijstand. Wees nou eerlijk, mijnheer Kerstens.

De heer Kerstens (PvdA):
Over dat eerlijk zijn gesproken, laat ik dan maar beginnen met te zeggen dat het niet zo is dat gemeenten 2 miljard euro moeten bezuinigen door alle uitkeringsgerechtigden strenger aan te pakken. Dat is niet zo. Die 2 miljard is de som van de Wet werk en bijstand waar we vandaag over spreken en de Participatiewet. De Participatiewet moet het overgrote deel van de 2 miljard aan besparingen opleveren. Daar zit niet het achter de broek zitten en het veel strenger aanpakken van mensen achter, maar juist het geven van kansen aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, die net als mevrouw Voortman, ik en heel veel andere mensen in, met en door hun werk vooruit willen komen in hun leven, maar er net even wat meer hulp bij nodig hebben.

Mevrouw Karabulut (SP):
Over het werken zonder loon, de tegenprestatie, schrijft de heer Potters in zijn persbericht dat de tijd van achteroverleunen voorbij is en dat koffieschenken et cetera aan gemeenten wordt opgelegd. U zei op de radio: nee, gemeenten mogen dat zelf gaan bepalen. Wat is uw versie van het verhaal?

De heer Kerstens (PvdA):
Ik zou uiteraard iets over de tegenprestatie gaan zeggen. Ik blader even door omdat er een concrete vraag over wordt gesteld. In het regeerakkoord en in het oorspronkelijke wetsvoorstel werd er gesproken over een verplichte tegenprestatie voor iedereen. De PvdA vindt dat iets doen in het kader van de door mij genoemde wederkerigheid, die de basis is van solidariteit, in voorkomende gevallen kan helpen om mensen weer mee te laten doen en om hen zelfs soms letterlijk weer onder de mensen te laten komen en tegelijk de samenleving een dienst te bewijzen. Dat moet niet steeds altijd voor iedereen de hele tijd landelijk afgedwongen worden, ook niet op een manier die het levensgrote risico in zich heeft dat betaald werk erdoor wordt verdrongen of die ertoe leidt dat gemeenten een hele batterij ambtenaren moeten inzetten voor alle rompslomp eromheen, ambtenaren die ze dan niet meer kunnen inzetten om de mensen echt naar de arbeidsmarkt te helpen.

In eerdere debatten heb ik gepleit voor meer ruimte voor gemeenten om rekening te kunnen houden met de persoonlijke omstandigheden, zodat ze maatwerk kunnen leveren. Ik heb ervoor gepleit — de staatssecretaris heeft daar positief op gereageerd — om het verlenen van mantelzorg aan een naaste, een familielid, een vriend of een vriendin te zien als tegenprestatie en om het mensen mogelijk te maken om zelf een voorstel te doen. Ik heb bij de begrotingsbehandeling een motie ingediend die het kabinet opdraagt, met heldere regels te komen om verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen. Ik antwoord en geef tegelijk mijn spreektekst, want dat lijkt me wel zo efficiënt.

De afspraak die we deze week gemaakt hebben, stemt mij tevreden. Het schrikbeeld van voor iedereen altijd en de hele tijd verplicht vrijwilligerswerk, met het gevaar van verdringing en het optuigen van een heel circus om het allemaal te controleren, en met het risico dat de grens van stimuleren en prikkelen naar plagen en pesten zal worden overschreden, is van tafel. Gemeentes moeten serieus nadenken over het fenomeen maatschappelijke tegenprestatie, maar zij kunnen zelf bepalen van wie, wanneer, hoelang en op welke manier zij deze vragen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Samenvattend: erkent de heer Kerstens dat wat hij had gewild, namelijk een bepaling dat gemeenten zelf kunnen bepalen of zij die tegenprestatie opleggen, uit de wet is? In de plaats daarvan is een verplichting voor alle gemeenten gekomen om een substantiële tegenprestatie te vragen. Hoe zij dat doen, is aan de gemeenten, maar ze kunnen niet zeggen dat ze even niets doen met die tegenprestatie. Dat is wel degelijk een aanscherping van de bestaande wet. Erkent de heer Kerstens dat?

De heer Kerstens (PvdA):
Ik heb nooit beweerd dat gemeenten zouden kunnen zeggen dat zij maar "even niets doen" met de tegenprestatie. Er zijn afspraken gemaakt waarin heel helder staat dat gemeenten moeten gaan nadenken over het fenomeen tegenprestatie. Zij moeten de vruchten van dat nadenkwerk vertalen in een verordening. Daarbij kunnen zij bekijken door wie en op welke wijze zij een substantiële tegenprestatie laten verrichten. Daarover was een interruptiedebatje tussen de heren Potters en Dijkgraaf. Daarbij kan gekeken worden naar zaken als mantelzorg, vrijwilligerswerk, en noem het allemaal maar op.

De heer Potters (VVD):
Dit steekt heel nauw. Ik heb er inderdaad al een interruptiedebatje over gehad met de heer Dijkgraaf. Ik zou de volgende passage willen voorleggen aan de heer Kerstens, zodat wij elkaar goed verstaan. Kunnen we de tegenprestatie als volgt definiëren? Gemeenten moeten het aan de bijstandsgerechtigde opdragen van een significante tegenprestatie regelen bij verordening. Dit biedt de gemeenten de ruimte voor het leveren van individueel maatwerk. Ingevolge de aanpassingen in de nota van wijziging is het college verplicht expliciet beleid te ontwikkelen met betrekking tot de inhoud, omvang en duur van de tegenprestatie. De staatssecretaris heeft al eerder in het AO aangegeven dat mantelzorg een vorm van tegenprestatie is. Verstaan wij elkaar dan goed? Hebben wij dezelfde definitie? Dat zou heel prettig zijn voor het debat.

De heer Kerstens (PvdA):
Dat is de definitie die ik in wat andere bewoordingen net ook gebruikte. In het oorspronkelijke voorstel in het regeerakkoord stond dat aan iedereen altijd een tegenprestatie wordt opgelegd, maar gemeenten moeten een verordening maken, waarin zij, zoals de heer Potters net zei, aangeven wie, wanneer, op welke wijze een tegenprestatie dient te verrichten, waarbij de betrokkene zelf een voorstel kan doen. Mantelzorg en andere vormen van vrijwilligerswerk worden gezien als vrijstelling voor die tegenprestatieplicht.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Volgens de heer Kerstens mogen de gemeenten zelf bepalen van wie er een tegenprestatie wordt verwacht. Dat betekent dat er ook situaties denkbaar zijn, waarin er geen tegenprestatie wordt gevraagd. Dat is echter niet de uitwerking van de plannen. Deze zijn heel helder: van iedereen mag een tegenprestatie gevraagd worden. Deelt de heer Kerstens die opvatting?

De heer Kerstens (PvdA):
Nee. Dat is ook niet wat de heer Potters aangaf, toen hij zijn definitie, aangepast na het interruptiedebatje met de heer Dijkgraaf, de revue liet passeren. Er zijn omstandigheden denkbaar, waarvan ik er net een aantal heb genoemd, net als de heer Van Weyenberg, waarbij er geen sprake is van een opgelegde tegenprestatie. Een voorbeeld is dat iemand in een re-integratietraject zit van de gemeente. Een ander voorbeeld is dat iemand mantelzorg verricht of vrijwilligerswerk doet. Het is niet zo dat ook nu nog van iedereen altijd een tegenprestatie zal worden gevraagd, zoals soms wordt gezegd, maar de gemeenten bepalen dat.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dit blijft interessant, dus ik ben heel benieuwd wat de staatssecretaris erover gaat zeggen. Ik wil nog even mijn excuses aanbieden aan de heer Kerstens. Ik zei net ten onrechte dat de Partij van de Arbeid 2 miljard bezuinigt op uitkeringsgerechtigden. Dat is niet waar. Het is 2 miljard op uitkeringsgerechtigden, mensen met een arbeidsbeperking en Wajongers.

Mevrouw Karabulut (SP):
Het komt er niet helemaal lekker uit, maar …

De heer Kerstens (PvdA):
Probeert u het nog eens.

Mevrouw Karabulut (SP):
Het is in ieder geval duidelijk dat het een aanscherping van de wet is. In december nog wilde de heer Kerstens duidelijke spelregels met maatregelen en objectieve criteria om verdringing te voorkomen. Waar blijven die spelregels?

De heer Kerstens (PvdA):
Mevrouw Karabulut verwijst naar een motie die ik tijdens de begrotingsbehandeling heb ingediend. Ik had het er net ook even over. In die motie vraag ik het kabinet inderdaad objectieve criteria en heldere spelregels op te stellen om verdringing te voorkomen. Wij vinden het immers hartstikke belangrijk dat mensen met een bepaalde baan niet van die baan worden "verstoten", om het zo maar te zeggen, door mensen die het voor minder moeten doen. Nadat die motie is ingediend, heeft de staatssecretaris gezegd dat zij met gemeenten in overleg zal treden en met die spelregels zal komen. Overigens is die motie later aangenomen. Volgens mij was alleen de partij van mevrouw Karabulut daar niet voor. Het mooie van een ander onderdeel van de afspraken die wij deze week hebben gemaakt, is dat de inwerkingtreding van deze wet opschuift naar 1 januari 2015. Ik ga ervan dat wij die spelregels voor die tijd tegemoet kunnen zien.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dit is dodelijk vermoeiend, maar ik constateer dat de heer Kerstens instemt met een aanscherping van de wet, en daarmee met nog meer verdringing in plaats van met regels om die te voorkomen. Vervolgens gaat hij over een paar jaar proberen om deze verslechtering weer een klein beetje terug te draaien. Dat is ontzettend teleurstellend.

Mijn laatste vraag aan de heer Kerstens is: hoe gaat u dit uitleggen aan de vuilnismannen, aan de vrouwen in de thuiszorg en aan de WSW'ers wier baantjes worden verdrongen? Zij raken de baan kwijt. Hoe, mijnheer Kerstens?

De heer Kerstens (PvdA):
Ik zal het volledige verhaal vertellen aan de mensen die mevrouw Karabulut net noemde. Ik zal hun vertellen dat de Partij van de Arbeid een motie heeft ingediend om verdringing, het verlies van hun banen, te voorkomen en dat het de SP was die het blijkbaar niet belangrijk genoeg vond om voor die motie te stemmen.

De heer Klein (50PLUS):
We raken toch een beetje in verwarring. We praten over de aanscherping van de wet. De interpretatie die de heer Potters van de VVD daaraan heeft gegeven, lijkt mij inderdaad terecht. Ik zet echter toch even vraagtekens bij de interpretatie die de heer Kerstens hier nu aan geeft. Onder de huidige wet is het natuurlijk al mogelijk dat om een tegenprestatie wordt gevraagd. Het is dus eigenlijk al mogelijk dat de gemeente zegt: ik wil dat u een tegenprestatie levert. Eigenlijk is het enige verschil met het verhaal van de heer Kerstens dat de gemeente nu een verordening moet gaan maken om het beleid vast te leggen. Is dat een correcte constatering?

De heer Kerstens (PvdA):
Ja, dat klopt. De heer Klein heeft echter ook gehoord wat men geacht wordt in die verordening op te schrijven. Dat is niet één zin, zo van "we gaan hier niet aan een tegenprestatie doen". In die verordening wordt de duur, de omvang en de inhoud van de tegenprestatie vermeld en de omstandigheden die in een individueel geval wellicht tot vrijstelling van de tegenprestatie nopen. Ik noem: mantelzorg, vrijwilligerswerk, deelname aan een re-integratietraject van dezelfde gemeente. Dat is bijna dezelfde definitie als de definitie die de heer Potters gebruikte en die ook werd gewisseld tussen de heren Potters en Dijkgraaf.

De heer Klein (50PLUS):
Nou, dat denk ik niet. Het gaat er natuurlijk om dat het bestaande beleid de gemeenten al de mogelijkheid geeft om te bepalen wat, wie, wanneer, hoe et cetera. Dat moeten ze nu alleen maar formaliseren. De heer Kerstens zegt echter vervolgens dat het aan de gemeente is, dus aan het college, om bijvoorbeeld te bepalen wie wat op welke wijze moet doen en welke uitzonderingen er zijn. Dat is kortom allemaal maatwerk. Dat is dus helemaal niet meer het verplichtende karakter dat er eerst in zat. De aanscherping is nu dus niet aan de orde; het is alleen maar een stukje bureaucratisering.

De heer Kerstens (PvdA):
Dat laatste is zeker niet aan de orde. Het is de bedoeling dat gemeenten hier echt goed over gaan nadenken en het dan ook aan het papier toevertrouwen, opdat iedereen weet waar hij aan toe is. Dat hoort bij de spelregels waar ik steeds voor pleit. Ja, het klopt, het is niet zo dat altijd van iedereen onverkort een tegenprestatie wordt gevraagd. Inmiddels is al door meer mensen gezegd dat dit niet het geval is. Aan de andere kant betekent dit ook niet dat er nooit aan iemand een tegenprestatie zal worden gevraagd; dat is het maatwerk van de gemeenten.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik merk dat dit debat me een beetje begint te irriteren. Ik vind dat het een beetje een vertoning wordt. Van de drie gedoogpartijen kun je zeggen wat je wilt, maar die zijn er in ieder geval eerlijk over dat ze dingen hebben binnengehaald en dat ze sommige dingen voor hun kap hebben moeten nemen omdat ze nu eenmaal een akkoord hebben gesloten. Maar waar de VVD probeert echt tot in alle puntjes vol te houden dat er een heel grote aanscherping van de wet voorligt, probeert de heer Kerstens nu het beeld neer te zetten dat het allemaal wel meevalt. Dit gaat zo ver, dat ze hierover aan de interruptiemicrofoon zelfs een schimmenspel met elkaar doen. Ik geloof dat de heer Potters inmiddels het grootste aantal interrupties op de heer Kerstens heeft. Zou het beide coalitiepartijen niet sieren als ze niet zo'n raar schimmenspel deden, een voorbeeld namen aan de gedoogpartijen en gewoon eerlijk waren over de pijn die ze nemen?

De heer Kerstens (PvdA):
Ik hoor de heer Heerma woorden gebruiken als "schimmenspel" en "vertoning". Dat klinkt allemaal erg serieus, maar het doet geen recht aan de werkelijkheid. Ik probeer naar eer en geweten een antwoord te geven op de vragen die worden gesteld. Ik heb niets gebagatelliseerd. Mij werd de vraag gesteld of er sprake is van een enorme aanscherping. Ik heb aangegeven dat daarvan wat mij betreft geen sprake is. Er is gevraagd of iedereen verplicht een tegenprestatie moet leveren. Ik heb gezegd dat dat niet aan de orde is. De heer Potters en ik hebben uitgewisseld wat de afspraak betekent dat gemeenten een verordening moeten maken met betrekking tot de tegenprestatie. Dat is gelijk aan wat hij bijvoorbeeld met de heer Dijkgraaf heeft uitgewisseld.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Is het de heer Kerstens opgevallen dat diverse journalisten en media hebben benadrukt dat de manier waarop beide coalitiepartijen op de gepresenteerde deal van de afgelopen maanden reageren, wel heel erg uiteenliep? De ene was juichend over de afzwakking, de andere hield vol dat het een heel scherpe wet bleef. Zou het de heer Kerstens niet sieren als hij hier gewoon erkende dat dit een stevige aanscherping van de bijstand is?

De heer Kerstens (PvdA):
Ik denk dat de heer Heerma mij even het krantenartikel moet aanleveren waarin staat dat ik juichend ben over de gemaakte afspraken. Ik heb me maandag op de achtergrond gehouden, omdat ik bijvoorbeeld vond dat onze drie partners in dat overleg de ruimte moesten krijgen om uit te leggen welke veranderingen zij hadden bewerkstelligd. En ja, er zat een aantal veranderingen bij waar ik erg blij mee was en waarvoor ik ook steeds heb gepleit.

De heer Potters (VVD):
Ik denk dat het goed is — ik kijk nu naar de heer Heerma — dat we in dit debat proberen om heel scherp te krijgen wat de veranderingen zijn en hoe we zoiets als "een tegenprestatie" definiëren. Ik vraag de heer Kerstens daarom om nog even aan te geven dat het woord "significant" is toegevoegd. Volgens mij betekent "significant" dat gemeenten hier serieus werk van moeten maken, en dat het echt gaat om iets wat men móét doen.

De heer Kerstens (PvdA):
Als een gemeente in haar verordening vastlegt dat bepaalde mensen een tegenprestatie moeten verrichten, moet het daarbij om een significante tegenprestatie gaan; om een serieuze tegenprestatie, waar betrokkene en samenleving iets aan hebben. Dat is bijvoorbeeld niet één uurtje schoffelen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Klopt het dat de afspraken, de deal, met de gedogers inhoudt dat er 70.000 plekken uit de sociale werkvoorziening worden gesneden? Klopt het dat de jonggehandicapten met arbeidscapaciteit 5% worden gekort op hun inkomen? En klopt het dat de strenge regels voor werklozen aanzienlijk worden aangescherpt middels een verhuisplicht?

De heer Kerstens (PvdA):
Ik heb er drie gehoord. Het klopt niet dat er 70.000 banen worden weggesneden uit de sociale werkvoorziening, waarin steeds de suggestie zit dat 70.000 mensen hun baan verliezen. Wat wel klopt, is dat een onderdeel van deze afspraken de afspraken in het sociaal akkoord betreffen, die onder andere behelzen dat er 125.000 plekken bij komen. Dat was de eerste vraag van mevrouw Karabulut. Waarover ging de tweede ook alweer?

De voorzitter:
U beantwoordt gewoon de eerste vraag. Mevrouw Karabulut houdt het wel bij.

De heer Kerstens (PvdA):
Ik weet het weer: de tweede vraag ging over de jonggehandicapten. In het oorspronkelijke wetsvoorstel stond niks over een herbeoordeling van Wajongers. Die is in het vervolgwetsvoorstel gekomen na het overleg van het kabinet met de sociale partners, dat heeft geleid tot het sociaal akkoord, met daarin heel mooie afspraken. Dat vindt de partij van mevrouw Karabulut ook. Ik noem bijvoorbeeld het eerlijkere ontslagrecht. We proberen een einde te maken aan de doorgeschoten flexibilisering op de arbeidsmarkt. Ik had het net al over die 125.000 plekken. Dan is er ook nog de loonkostensubsidie, waardoor nieuwe mensen niet onder het minimumloon te werk worden gesteld.

Onderdeel van die afspraak was de herbeoordeling. Ik heb vanaf het begin gezegd dat ik voor drie zaken pleit. Allereerst pleit ik voor een zorgvuldige herbeoordeling, dus niet iedereen in zijn onderbroekje voor de keuringsarts. Daarnaast pleit ik voor een maximale inzet op een baan, dus voor voorrang bij het vervullen van die 125.000 plekken. De afspraken van deze week zullen een en ander nog versnellen. Werkgevers zullen nog wat eerder een aantal plekken leveren. Er komen de komende jaren 5.000 plekken meer. Als laatste pleit ik ervoor dat de financiële consequenties voor Wajongers die geheel of gedeeltelijk goedgekeurd worden maar niet naar een andere baan gebracht kunnen worden, een stuk minder groot zijn dan in het wetsvoorstel. Dat is gelukt.

Ze gaan inderdaad naar 70%. Net als mevrouw Karabulut en de heer Van Weyenberg spreek ik ook heel veel Wajongers. De meeste Wajongers zijn ontzettend opgelucht dat er een maximale inspanning voor werk wordt gedaan zodat ze een baan kunnen krijgen, en dat de inkomenseffecten een stuk minder groot zijn dan even dreigde.

Mevrouw Karabulut (SP):
Resumerend: het is heel treurig dat de PvdA dit niet eens durft toe te geven. De keiharde realiteit is echter dat er 2 miljard wordt bezuinigd. Dit betekent een sterfhuis voor de huidige sociale werkplaatsen. Dit betekent dat een heel groot deel van de mensen gekort wordt op hun inkomen, tot wel €900 op jaarbasis. Het betekent ook dat de strafwetten van de VVD doorgevoerd worden. Dat vind ik bijzonder jammer. Nog erger vind ik het dat u daar zo omheen draait, mijnheer Kerstens, maar dat zijn we inmiddels gewend.

De heer Kerstens (PvdA):
Ik heb de laatste paar weken de heer Van Weyenberg van dichtbij mogen meemaken. Ik ben hem steeds beter gaan begrijpen. We zijn het heel vaak niet met elkaar eens, maar ik ben het wel met hem eens dat mevrouw Karabulut een vraag stelt en vervolgens niet geïnteresseerd is in het antwoord, zoals de heer Weyenberg net zei. De sociale werkplaatsen worden niet afgebroken. De Partij van de Arbeid zegt ook niet dat er niet bezuinigd wordt. We steken dat niet onder stoelen of banken. Het gaat wel op een sociale manier. Ik hoor mevrouw Karabulut nooit over die minstens 125.000 mensen die straks van een uitkering naar werk gaan, met het daarbij behorende hogere inkomen. Dat hoort ook bij het verhaal.

De voorzitter:
Mevrouw Karabulut wil graag iets rechtzetten.

Mevrouw Karabulut (SP):
Het moet niet gekker worden. Gaat de heer Kerstens hier nu serieus ontkennen dat er 2 miljard wordt bezuinigd, terwijl alle andere partijen dat hebben toegegeven?

De heer Kerstens (PvdA):
Nee, dat ontken ik niet.

De voorzitter:
Mevrouw Karabulut, ik dacht dat u iets wilde rechtzetten met betrekking tot een persoonlijke opmerking die gemaakt werd. U hebt al twee interrupties gehad.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter, dit was inderdaad voldoende. Die persoonlijke opmerking maakte de heer Kerstens omdat hij het pijnlijk vond om ruiterlijk toe te geven dat die bezuiniging van 2 miljard ook de SW en de jonggehandicapten raakt.

De heer Kerstens (PvdA):
Misschien heeft mevrouw Karabulut mij niet goed verstaan. Ik heb aangegeven dat wij niet weglopen voor dat bedrag aan bezuinigingen. Mevrouw Karabulut zegt echter dat dit leidt tot de afbraak van de sociale werkplaatsen en tot een verlies van 70.000 banen en dat is toch echt iets anders. Ik heb gezegd dat we die bezuinigingen, hoe pijnlijk ze ook zijn, zo sociaal mogelijk willen vormgeven.

De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.

De heer Kerstens (PvdA):
Dank u wel, voorzitter.

Ik heb gezegd dat het probleem als je over de bijstandswet praat, is dat iedereen een mening heeft over de mensen die er een beroep op moeten doen. Men heeft het aan de ene kant bijvoorbeeld over "steuntrekkers". Aan de andere kant is het natuurlijk niet zo dat iedereen die recht heeft op een bijstandsuitkering, per definitie zielig is, een slachtoffer van het systeem is, wat dan ook mag zijn, en een aai over zijn bol verdient. In dat systeem zijn gemeenten en werkgevers allemaal boeven die het slechtste met mensen voor hebben.

Begrijp me niet verkeerd, ik benijd iemand die rond moet komen van een bijstandsuitkering en daar vaak een heel gezin van moet voeden, absoluut niet, maar mensen als zielig en hulpeloos neerzetten, helpt hen over het algemeen ook niet. Ik loop hier nu meer dan een jaar rond en ik weet dat het blijkbaar bij de politiek hoort om af en toe flink te overdrijven. Ik ben daar niet zo van. Nog belangrijker is dat de mensen voor wie ik het verschil probeer te maken, er niet mee geholpen zijn. Zij zijn niet geholpen met populaire praatjes die het misschien hier, op de televisie of in de krant goed doen, maar die verder mensen vooral op het verkeerde been zetten, omdat ze geen oplossing bieden. Mensen zijn niet geholpen met praatjes dat jouw partij natuurlijk alles helemaal anders en vooral ook beter zal doen. Deze praatjes gaan jammer genoeg vaak gepaard met een houding van: zolang ik hier de meerderheid niet heb, doe ik helemaal niets. Zo bereik je in plaats van alles voor de mensen voor wie je staat, niks.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat de Partij van de Arbeid en de heer Kerstens een aantal beloften die zijn gemaakt tijdens en voor de verkiezingen breken, dat is aan de heer Kerstens. Maar dat hij de voorbeelden, de reacties van mensen die ik heb ontvangen en die ik hier als volksvertegenwoordiger inbreng, vervolgens eigenlijk afdoet als leugens, bedrog en populistische prietpraat, dat kan ik niet accepteren. Als de heer Kerstens iets anders bedoelt, dan wil ik graag dat hij dat concreet maakt.

De heer Kerstens (PvdA):
Ik heb natuurlijk niet gezegd dat de brieven die mevrouw Karabulut, andere collega's en ik ook krijgen, prietpraat of wat dan ook bevatten. Ik doel erop dat je een wetsvoorstel in zijn totaliteit moet bekijken. Ik loop niet weg voor de negatieve aspecten daarvan, maar ik vind ook dat het mijn taak is om te proberen om het verschil te maken. Dan mag ik dat verschil ook laten zien.

Ik ben in de politiek gegaan om dat verschil te maken. Het liefst maak ik dat natuurlijk op zo'n manier dat alles fantastisch is voor de mensen. De keren dat dat lukt, is dat geweldig voor die mensen. Maar bij de keren dat dat niet lukt, ga ik niet aan de zijkant staan. Dan maak ik desnoods maar vuile handen om het verschil proberen te maken. Ik ben blij dat een aantal andere partijen in deze discussie over het wetsvoorstel dat verschil ook hebben willen maken.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat is natuurlijk het goed recht van de heer Kerstens. Het is zijn goed recht om snoeihard rechts beleid uit te voeren. Het gaat om een bezuiniging van 2 miljard. Ik verwacht van de heer Kerstens echter wel respect voor mijn standpunt dat ik liever opbouw dan allerlei sociale zekerheid afbreek. Ik zou never nooit deze keuze maken om 2 miljard te bezuinigen op werkloze mensen met een arbeidsbeperking. Kan de heer Kerstens dat in ieder geval misschien ook uit zijn mond krijgen?

De heer Kerstens (PvdA):
Het heeft niets te maken met respect of geen respect. Ik verwacht overigens wel dat dat respect dan wederzijds is. Wellicht kan mevrouw Karabulut daar ook iets mee. In de grootste crisis van na de Tweede Wereldoorlog zit de Partij van de Arbeid in een coalitie met een partner die op een aantal zaken nou niet helemaal hetzelfde denkt als zij. Dit is één van die zaken. Wij hebben niet de meerderheid. Dat heeft de SP ook niet. Ik heb net aangegeven dat ik het dan maar niet laat bij hoe ik het het liefst zou zien, maar dat ik dan kijk hoe ik in die situatie toch het verschil kan maken. Volgens mij hebben wij met vijf partijen in totaal en een staatssecretaris de afgelopen weken ten opzichte van de oorspronkelijke voorstellen een behoorlijk verschil weten te realiseren voor de mensen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik vind dat de heer Kerstens het nu toch echt wel heel bont maakt. Ik heb een totaal ander oordeel over de Participatiewet dan de SP. Maar even los daarvan, om hier partijen grove overdrijving en een neiging naar populisme te verwijten! We hebben het hier wel over een wet waarvan in eerdere debatten al erkend is dat de overeenkomsten met de Wet werken naar vermogen uit de vorige periode veel groter zijn dan de verschillen. En van die wet stond de politiek leider van de PvdA op het Malieveld te roepen dat hij er razend van werd en dat die afgestemd zou worden. Die wetenschap zou iets meer reflectie moeten meebrengen bij de heer Kerstens als hij hier de SP vervolgens aanvalt op een consequente lijn ten aanzien van die twee wetten. Als hij dat niet doet, heeft hij daarmee de facto ook een oordeel over de opstelling van zijn eigen politiek leider in de vorige periode.

De heer Kerstens (PvdA):
Ik voel me nu een klein beetje in een sketch van een oud-cabaretier waarbij iemand werd aangesproken met de woorden "u bent begonnen met terugslaan". De heer Heerma doelde zojuist op de Wet werken naar vermogen. We hebben het nu niet over de Participatiewet, ik ben er ook niet over begonnen, maar we hebben het over de Wet werk en bijstand. Dat is een wet die echt anders was dan de Participatiewet. Ik noem maar die 125.000 extra plekken die in het sociaal akkoord zijn afgesproken. Dat zijn er 125.000 meer dan ten tijde van de Wet werken naar vermogen. Ik noem de loonkostensubsidie die uit de afspraken in het sociaal akkoord is voortgekomen. Die is echt heel anders dan over de hele linie de loondispensatie onder het minimumloon onder de Wet werken naar vermogen. We hebben deze discussie al vaker gevoerd. Ik heb aangegeven dat de Participatiewet een aantal trekken en trekjes heeft van de Wet werken naar vermogen. Er is er één bij gekomen, namelijk de herbeoordeling van de Wajongeren en hoe die eruit gaat ziet qua regime en dergelijke. Maar het is echt een andere wet.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Blijft staan dat de toon waarop de heer Kerstens over de SP spreekt — hij verwijt de SP dat zij schromelijk overdrijft en dat hetgeen zij zegt, grenst aan populisme — niet op zijn plek is, aangezien de heer Samsom op het Malieveld stond te fulmineren tegen de Wet werken naar vermogen. Ik roep de heer Kerstens op om met dat in zijn achterhoofd een iets andere toon aan te slaan tegen partijen die bepaalde punten — ik ben het overigens niet met die punten eens —consequent inbrengen bij beide wetten.

De heer Kerstens (PvdA):
Ik heb het woord "populisme" niet in de mond genomen. Dat woord is nu drie keer door de heer Heerma gebruikt, maar ik heb het niet gebruikt. Ik heb alleen willen aangeven dat het niet waar is dat de sociale werkvoorziening wordt afgebroken en dat het misschien verstandig is om eens na te denken over de vraag op welke manier je wel wat kunt realiseren voor deze mensen. Dat kan bijvoorbeeld door afspraken te maken, zoals de afgelopen week is gebeurd.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De heer Kerstens zei dat de Participatiewet trekjes heeft van de Wet werken naar vermogen. Dat is het understatement van de eeuw. Misschien moet de heer Kerstens toch eens eventjes bij zijn vrienden van de vakbond te rade gaan. Ik denk namelijk dat die daar totaal anders in staan, terwijl ook zij best weten dat je compromissen moet sluiten.

De heer Kerstens zei dat dit voorstel een stuk socialer is. Kan hij uitleggen wat er sociaal aan is om een samenwonende bijstandsgerechtigde €150 per maand af te pakken en daarbovenop ook nog eens €75 aan zorgtoeslag af te pakken?

De heer Kerstens (PvdA):
Ik ga eerst in op de opmerking over mijn vrienden van de vakbond. Wellicht heeft mevrouw Voortman het schrijven van de FNV gezien naar aanleiding van de afspraken. De FNV heeft gezegd dat zij in de uitwerking van de plannen die in het sociaal akkoord met betrekking tot de Participatiewet zijn gemaakt, voldoende mogelijkheden ziet om verder te gaan.

Het tweede punt van mevrouw Voortman raakt aan de kostendelersnorm. Ik kan niet anders dan de argumentatie aanhalen van inmiddels vier collega's voor mij, die hebben aangegeven dat er een redenering achter zit. Als je met meerdere mensen een woning deelt, kun je immers de kosten delen. Mijn collega's hebben het volgende er niet bij gezegd. Het van toepassing verklaring van de kostendelersnorm leidt ook tot inkomensachteruitgang bij mensen die in de AOW zitten en een kind hebben, maar dat gebeurt niet van de ene op de andere dag. De heer Dijkgraaf heeft hier volgens mij overigens wel iets over gezegd. Er is een overgangsregime waarbij het vijf tot zes jaar duurt voordat die nieuwe situatie ingaat. Ja, er is sprake van inkomensachteruitgang. Dat is inderdaad vervelend. Daar is een redenering voor. We hebben geprobeerd om het zo sociaal mogelijk, binnen de gegeven omstandigheden, vorm te geven door de overgangsregeling.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Partijen als de VVD en het CDA zijn duidelijk. Zij willen een flink strengere Wet werk en bijstand. Maar de Partij van de Arbeid stond er juist altijd op dat we sociale wetten hebben als het gaat om uitkeringsgerechtigden. De heer Spekman, de voorganger van de heer Kerstens, sprak van "brute schande" als het ging om mensen korten omdat ze samenwonen. De heer Kerstens zegt echter: er is eigenlijk wel wat voor te zeggen. Dat vind ik nou brute schande.

De heer Kerstens (PvdA):
De heer Spekman had het toen over de destijds voorliggende huishoudinkomenstoets. Ook de heer Heerma, die lid is van een van de partijen die destijds de huishoudinkomenstoets voorstelde, zei dat die iets minder goed was of zelfs slechter was dan de kostendelersnorm. Daarbij heeft hij overigens ook aangegeven dat die norm met betrekking tot de Anw niet zo fraai is. Maar dat debat heeft de heer Heerma al met een aantal van mijn collega's gevoerd.

De heer Van Weyenberg (D66):
Succes heeft vele vaders. Ik hoorde de heer Kerstens net zeggen dat hij blij is dat ook andere partijen het met de insteek van de Partij van de Arbeid eens zijn. Dat vond ik toch wel een beetje de grens opzoeken. Daarom sta ik hier. De voorstellen om drie maanden de uitkering te stoppen bij de eerste de beste overtreding, om 400.000 mensen verplicht te laten schoffelen als tegenprestatie, om Wajongeren opnieuw te keuren, waarna ze in de bijstand terechtkomen, zijn ontstaan na een afspraak van de PvdA, de VVD met sociale partners in het sociaal akkoord. Hebben we de afgelopen weken zitten onderhandelen om de PvdA binnenboord te krijgen of hebben we zitten onderhandelen om drie partijen binnenboord te krijgen en concessies te doen? Ik kreeg namelijk even het idee dat ik bij de verkeerde vergadering aanwezig ben geweest.

De heer Kerstens (PvdA):
Het laatste is zeker niet het geval, dat weet de heer Van Weyenberg ook. Ik heb de ChristenUnie, de SGP en de partij van de heer Van Weyenberg gecomplimenteerd met het feit dat zij het hebben aangedurfd om ook het verschil te maken. Ik heb gezegd dat dit gelukkig gebeurd is op thema's die ik ook belangrijk vind. De heer Van Weyenberg weet — ik herhaal het hier graag voor hem — dat ik dat in mijn eentje niet voor elkaar had gebokst.

De heer Van Weyenberg (D66):
Om precies te zijn hebben wij wetten veranderd die door de partij van de heer Kerstens waren ingediend. In die zin lijkt me dat overzichtelijk. Ik heb toch een heel klein beetje het beeld dat de heer Kerstens voor een heel mooie zonsopgang staat, om hem heen de heer Heerma en mevrouw Karabulut, de zon komt op, en dan zegt de heer Kerstens: god, wat heb ik dat mooi geregeld!

De voorzitter:
Ik heb geen vraag gehoord, dus ik geef het woord aan de heer Heerma.

De heer Pieter Heerma (CDA):
De heer Kerstens legde de bal op de stip door te verwijzen naar de discussie over de AOW. Tijdens eerdere discussies over de vrijstelling voor bloedsverwanten in de AOW is de Partij van de Arbeid altijd heel duidelijk geweest. De Partij van de Arbeid was tegen een mantelzorgboete. In mijn herinnering heeft uw collega Vermeij in 2011 in die debatten gezegd dat de PvdA zich tegen dergelijke voorstellen zou keren. Is de PvdA nog steeds tegen de mantelzorgboete in de AOW en zal de PvdA zich dus nog steeds tegen dit soort voorstellen keren?

De heer Kerstens (PvdA):
De mantelzorgboete, zoals de heer Heerma hem steeds noemt, staat in dit wetsvoorstel en dat is niet veranderd de afgelopen weken. De heer Heerma mag er dus van uitgaan dat de PvdA daar ja tegen zegt. Overigens hebben we wel in alle debatten een punt gemaakt van het thema mantelzorg, en wel op twee manieren. Ten eerste vinden wij dat naast het verlenen van mantelzorg geen tegenprestatie gevraagd moet worden, en ten tweede heb ik in een eerder debat de staatssecretaris gevraagd om samen met haar collega Van Rijn van VWS na te denken over een totaalvisie van de overheid op het fenomeen mantelzorg. Daar hoort een eenduidige definitie bij en ideeën over hoe we dat nou echt kunnen stimuleren.

De boete maakt onderdeel uit van het samenstel van regels dat deze twee wetten vormen, de Wet werk en bijstand, waar de boete in staat, en de Participatiewet. Daar moet in totaal 2 miljard euro op worden bespaard en daar gaan wij als Partij van de Arbeid ja tegen zeggen, omdat wij vinden dat het gezien de omstandigheden de meest sociale manier is om die besparing te realiseren en om ook nog een aantal andere zaken te realiseren die wij als PvdA belangrijk vinden, zoals het beter in staat stellen van mensen om mee te doen op de arbeidsmarkt en in onze samenleving.

De heer Pieter Heerma (CDA):
De heer Kerstens verbreedt het nu naar het hele voorstel. Mijn vraag ging over de AOW. De Partij van de Arbeid is altijd heel duidelijk geweest over de kostendelersnorm in de AOW voor bloedsverwanten. Daar is de PvdA altijd tegen geweest en ze heeft altijd zeer nadrukkelijk benadrukt dat het ook onverstandig is, omdat het een verschuiving naar reguliere zorg met zich mee zal brengen in plaats van dat mensen voor elkaar zorgen. Waarom is de PvdA daar als oppositiepartij zo klip-en-klaar over geweest, en waarom vindt de PvdA, nu ze in de regering zit, dit rare voorstel toch een goed idee?

De heer Kerstens (PvdA):
Het enkele feit dat je tegen een voorstel ja zegt, wil nog niet zeggen dat je er laaiend enthousiast over bent of dat je het ineens een goed idee vindt. De partij van de heer Heerma heeft ook weleens geregeerd en kent het fenomeen dat je als partij alleen in Nederland geen meerderheid hebt. Je zult dus de samenwerking zoeken en daardoor moet je af en toe water bij de wijn doen en compromissen sluiten. Overigens heb ik al gewezen op de zorgvuldige overgangsregeling. Het gaat niet van de ene op de andere dag en ik denk zelf, hoe vervelend de maatregel ook is, dat het niet zo zal zijn dat veel mensen elders voor €700 een huis gaan huren, omdat ze straks €300 of €200 kwijtraken. Het doet pijn, maar het maakt onderdeel uit van deze wetgeving. We proberen het zo zorgvuldig mogelijk vorm te geven door een overgangstraject en ik heb de staatssecretaris al eerder gevraagd om met haar collega van VWS met een visie te komen op wat het kabinet nu wil met mantelzorg.

De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.

De heer Kerstens (PvdA):
Voorzitter. Ik moet eventjes bladeren. Door mijn reactie op de vragen zijn al aardig wat pagina's van mijn spreektekst de revue gepasseerd. Ik loop nog even een voor een de zaken af waarover de Partij van de Arbeid al eerder iets heeft gezegd en die in de afspraken van deze week anders zijn geregeld. Namens de Partij van de Arbeid kan ik zeggen: gelukkig anders zijn geregeld.

In vorige debatten over deze wet heb ik kortweg gezegd dat het niet zo kan zijn dat iedereen vier weken op zijn geld moet wachten, dat iedereen vanaf dag één verplicht vrijwilligerswerk moet doen of werk moet verrichten dat anderen een betaalde baan kost en daar ook nog eens voor moet verhuizen, dat iedereen die een regel of regeltje overtreedt zijn uitkering per direct voor drie maanden kwijtraakt en dat iedereen ook nog eens zelf zou moeten bewijzen dat hij zich wel aan die regels of regeltjes heeft gehouden. Om in termen van het oorspronkelijke wetsvoorstel te spreken: de verplichte wachttermijn van vier weken, de verplichte tegenprestatie voor iedereen, de erg strenge verhuisplicht, het altijd direct zwaar straffen door iemand zijn uitkering drie maanden af te pakken als er een regel of regeltje wordt overtreden en de omgekeerde bewijslast — hoe zal ik het zeggen — ik was er niet zo enthousiast over. Wat mij betreft, leek er een te negatieve kijk op bijstandsgerechtigden achter schuil te gaan.

Ik was er vooral niet zo enthousiast over omdat er onvoldoende rekening werd gehouden met persoonlijke omstandigheden. De mogelijkheid om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en dus maatwerk te kunnen leveren, is erg belangrijk. Er zijn nu eenmaal mensen die een schop onder hun achterste verdienen, maar er zijn er ook die bij wijze spreken een aai over hun bol moeten krijgen. Die mensen en vooral die heel grote groep die ondersteuning nodig heeft bij het zelf weer uit het vangnet komen, hebben recht op dat maatwerk.

De heer Potters (VVD):
Ik kan mij even niet beheersen. Ik moet hierop reageren. Ik hoor de heer Kerstens termen gebruiken zoals "schop onder hun achterste". Ik heb hem ook horen zeggen dat ik wellicht het woord "steuntrekkers" zou hebben gebruikt. Die woorden gebruik ik niet. Volgens mij zou het hem sieren om in ieder geval het laatste terug te nemen.

De heer Kerstens (PvdA):
Ik heb gezegd: wie de schoen past, trekke hem aan. Dat gold niet voor de term "steuntrekkers", die is niet door de heer Potters gebruikt. Die term is wel in de Kamer gebruikt, maar niet door de heer Potters. Dat heb ik dan ook niet beweerd.

Met betrekking tot de voorgestelde zoektermijn van vier weken heb ik steeds aangegeven dat ik het prima zou vinden als mensen na zo'n periode geen uitkering zouden aanvragen omdat zij een baan hebben gevonden of op een andere nette manier in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Ik heb echter ook gezegd dat wij ons niet te snel rijk moeten rekenen dat wij daardoor uitkeringen zouden uitsparen. Als die termijn ertoe leidt dat mensen onder de brug moeten gaan slapen, dan zijn wij toch echt verkeerd bezig en veroorzaken wij een hoop ellende voor de mensen die het betreft, maar ook voor de samenleving. Daarom heb ik met collega Schouten van de ChristenUnie al in december jl. bij de behandeling van de begroting een motie ingediend om de verplichte zoektermijn van vier weken uit de wet te schrappen. De staatssecretaris zei toen dat een en ander bij de wetsbehandeling aan de orde zou komen. Dat is nu. Daarom heeft mevrouw Schouten zojuist, mede namens de PvdA, een amendement ingediend om de wet in de door haar en mij — en overigens ook door anderen — gewenste richting aan te passen. Geen zoektermijn van vier weken en dus ook geen wachttijd in de wet.

Mevrouw Karabulut (SP):
Het valt mij steeds meer op dat de heer Kerstens vooral bezig is met de vorm en de woorden. Ik geef vrijwillig een gratis advies: mensen kijken vooral naar de daden, dus naar wat hij doet. Klopt het dat de PvdA instemt met het afschaffen van de collectieve regeling voor armoede onder kinderen?

De heer Kerstens (PvdA):
Wat betreft het wetsvoorstel ben ik, zeker na de aanpassingen na het overleg met de vijf partijen en de staatssecretaris, erg gecharmeerd van het begrip "maatwerk". Ik heb daar zelf ook steeds voor gepleit. Gemeenten kunnen doen wat nodig is en hoeven niets te doen wat averechts werkt. In het verlengde daarvan bevat het wetsvoorstel inderdaad het voorstel om de zogenaamde categorale bijstand af te schaffen. Dat wil niet zeggen dat daar niets voor in de plaats komt. Het kabinet heeft in deze periode — ik zeg het nog maar eens: de grootste crisis na de Tweede Wereldoorlog — jaarlijks 100 miljoen extra beschikbaar voor de bestrijding van armoede. Dit loopt via de gemeenten en geldt met name voor die gevallen waarbij er ook kinderen in het spel zijn. Samenvattend: de categorale bijstand verdwijnt, maar dat wil niet zeggen dat er geen bijstand wordt verleend in die gevallen dat het nodig is. Sterker nog, er komt per jaar 100 miljoen extra beschikbaar voor armoedebestrijding.

Mevrouw Karabulut (SP):
Mijnheer Kerstens doet het weer! Hij vergeet om te zeggen dat er 5 miljard wordt bezuinigd op de sociale zekerheid en de zorg, en er vervolgens 100 miljoen bij komt via de armoederegelingen, maar dat helaas de collectieve rechten die nu afdwingbaar en objectief zijn, worden afgeschaft. Veel meer bureaucratie is het gevolg. Gemeenten willen dit ook niet. Ik vind dit echt beschamend. Ik vind het beschamend en ik vind het jammer.

De voorzitter:
Wat is uw vraag?

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik vind het ongelooflijk. Mijn vraag is hoe de heer Kerstens op deze manier de armoede onder kinderen wil bestrijden. Hij geeft met de ene hand een klein beetje terug, maar pakt dat met de andere hand direct weer af. Hoe wil hij zo die armoede bestrijden?

De heer Kerstens (PvdA):
Ik zie niet in hoe dit direct weer wordt afgepakt. Ik heb gezegd dat de manier verandert waarop gemeenten mensen kunnen ondersteunen bij de armoedeproblematiek. Dat wordt meer maatwerk. Ik heb overigens gemeenten ook horen zeggen dat daar misschien wel heel veel werk in gaat zitten. Ik vraag daarom de staatssecretaris om daarop eens te reageren. Kan dat misschien in de komende jaren worden bijgehouden? Wordt die angst van gemeenten bewaarheid? Laten we verder niet net doen alsof 100 miljoen euro niets is. Volgens mij kunnen daarmee heel veel mensen op een goede manier worden geholpen. Dat is ook een onderdeel van dit wetsvoorstel.

De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog, mijnheer Kerstens.

De heer Kerstens (PvdA):
We hebben volgens mij het onderwerp van de tegenprestatie de revue al laten passeren.

Het wordt een beetje eentonig, maar eenzelfde pleidooi voor maatwerk, voor het rekening kunnen houden met de persoonlijke omstandigheden van mensen, heb ik gehouden voor het geval iemand zich, al dan niet bewust, niet aan de regels houdt. De in het wetsvoorstel opgenomen volautomatische sanctiemachine — zo werd het wel genoemd in de hoorzitting die de Kamer over het wetsvoorstel hield — maakte dat niet goed mogelijk. Met de afspraken die de staatssecretaris eerder deze week met ons maakte, is dat wel mogelijk. Ook daarmee ben ik blij. Natuurlijk, als je je niet aan de regels houdt, heeft dat consequenties. Maar de vraag welke consequenties dat heeft, en daaraan voorafgaand natuurlijk de vraag of iemand überhaupt iets valt te verwijten, kan beter ter plekke en op het moment zelf worden beoordeeld. Dat is beter dan dat wij dat hier in Den Haag vooraf voor iedereen doen.

Ik ben er ook tevreden over dat de zogenaamde omgekeerde bewijslast van tafel is. Woordvoerders van andere partijen hebben hierover ook opmerkingen gemaakt. Die omgekeerde bewijslast bracht met zich mee dat de bijstandsgerechtigde bijvoorbeeld zelf zou moeten aantonen dat hij een baan was misgelopen terwijl hij wel voldoende zijn best had gedaan. Ik heb die omgekeerde bewijslast in eerdere debatten de omgekeerde wereld genoemd. Natuurlijk is het logisch dat we van mensen verwachten dat ze hun best doen om die baan te krijgen. Het is ook logisch dat je de gemeente informeert over wat je daarvoor hebt geprobeerd te doen en waarom die baan aan je neus is voorbijgegaan. Het is echter aan de gemeente om aan te tonen dat dit "je eigen schuld" was, om het zo maar te zeggen. Dat hebben we nu geregeld.

Tijdens een debat over seizoensarbeid heb ik onlangs een motie ingediend — die is vervolgens aangenomen — waarmee wordt beoogd om het voor mensen die aangewezen zijn op een bijstandsuitkering makkelijker te maken om tijdelijk werk, seizoenswerk of bijvoorbeeld een uitzendbaan te nemen. Nu levert dat in de praktijk bij het stoppen van die tijdelijke werkzaamheden zo veel gedoe op dat deze mensen die eerste stap naar de arbeidsmarkt vaak niet zetten. Het levert bovendien deze mensen, die het toch al niet breed hebben, een periode zonder geld op. Toch biedt zo'n eerste stap vaak perspectief op een vaste baan. Daardoor blijven kansen liggen en dat is natuurlijk zonde. Het is daarom mooi dat daaraan een einde komt en het makkelijker wordt om die stap te zetten.

Het is vervolgens goed dat de wet tegelijk met de binnenkort door ons te behandelen Participatiewet in werking treedt. Beide wetten hebben met elkaar te maken en gemeenten hebben vanuit praktisch oogpunt om die gelijktijdige inwerkingtreding gevraagd.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Deze twee wetsvoorstellen hebben een grote samenhang en gaan nu gelijktijdig in. Deelt de heer Kerstens de door mij in mijn eerste termijn genoemde wens om over beide wetten gelijktijdig te stemmen, juist omdat de samenhang zo groot is?

De heer Kerstens (PvdA):
Dat er samenhang is, laten wij inderdaad telkens blijken in de debatten. Ook vandaag doen wij dat weer. Ik werd op bepaalde momenten meer bevraagd over de Participatiewet en de afspraken die we daarover hebben gemaakt, dan over de afspraken over de Wet werk en bijstand. Ik geef hetzelfde antwoord als volgens mij de heer Potters vanochtend op deze vraag van de heer Heerma gaf. Ik houd vast aan de afspraak die we hebben gemaakt, namelijk om over beide wetten afzonderlijk te stemmen. Dat betekent dus dat we na afloop van dit debat over de Wet werk en bijstand stemmen, dus waarschijnlijk volgende week. Nadat wij een ordentelijk debat hebben gevoerd over de Participatiewet zullen we over die wet stemmen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Over het los van elkaar behandelen van de wetsvoorstellen hebben wij in de procedurevergadering al een flink robbertje met elkaar gestoeid. Wij kunnen allemaal ons verlies nemen. Waarom zou je echter oppositiepartijen een kans ontnemen door de stemming over deze twee wetsvoorstellen niet tegelijkertijd te laten plaatsvinden? Deze twee wetsvoorstellen hangen zeer met elkaar samen. De brief gaat voor de helft over de Participatiewet. De financiële ruimte van de Participatiewet wordt in dit wetsvoorstel opgesoupeerd. Wij moeten daarover oordelen terwijl wij nog niet kunnen oordelen over wat uit het debat over de Participatiewet komt. Je verliest hier weinig mee, maar je geeft wel de oppositiepartijen de kans om ordentelijk te oordelen. Waarom niet de stemmingen gelijktijdig laten plaatsvinden, na behandeling van de Participatiewet?

De heer Kerstens (PvdA):
Ik heb net al gezegd dat ik voorstander ben en blijf van het in stemming brengen van de wetsvoorstellen nadat zij zijn behandeld. Daarbij komt — de heer Potters heeft daar in eerdere debatten al eens op gewezen — dat het voor gemeenten ontzettend van belang is om zo snel mogelijk te weten hoe de wet eruit komt te zien. Liefst voor de gemeenteraadsverkiezingen, want dit onderwerp speelt een rol bij de vorming van colleges en dergelijke.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dat geldt ook voor de Participatiewet. Die twee weken zullen echt niet uitmaken. Dit is wel een heel rare gang van zaken. Wij zijn het er allemaal over eens dat die twee debatten samenvallen en dat de inhoud van de Participatiewet en die van de Wet werk en bijstand heel erg met elkaar samenhangen. Toch houdt de PvdA-fractie vast aan nu per se op stel en sprong stemmen. Waarom is dat nu? Geef daar nu eens antwoord op.

De heer Kerstens (PvdA):
Volgens mij is het niet nu per se op stel en sprong. Wij hadden de eerste helft van dit debat in december en het is inmiddels februari, dus zo op stel en sprong is dat niet. Wij hebben het ook al gehad over de ingangsdatum van wet: niet meer 1 juli 2014, maar 1 januari 2015. Ik zie nog geen aanleiding om die stemprocedure anders te laten verlopen dan wij tot nu toe met elkaar hebben besproken.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De PvdA wil hier dinsdag over stemmen. Dat is over een paar dagen. Dan hebben wij nog niet het debat gevoerd over de Participatiewet. Dat doen wij over een aantal weken. Waarom die twee debatten los van elkaar zien, terwijl ze alles met elkaar te maken hebben? Dat maakt de heer Kerstens hier niet helder. Dat vind ik jammer. Hij wekt daarmee de indruk dat het hem er vooral om te doen is om dit wetsvoorstel heel snel door de Kamer te krijgen, terwijl de invoering van deze wet al is uitgesteld met een halfjaar. Dus die tijd is er echt wel.

De heer Kerstens (PvdA):
Het gaat mij er niet om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk door de Kamer te krijgen. Het is ook in eerste instantie aan het kabinet en de staatssecretaris om daar iets van te vinden. Het is wel zo — dat zegt mevrouw Voortman terecht — dat de afspraken die deze week zijn gemaakt tussen de staatssecretaris, de coalitiepartners en de ChristenUnie, de SGP en D66 over beide wetten gaan. Dat heeft te maken met de samenhang tussen beide wetten en het financiële kader. Ik heb al gezegd dat ik graag wil vasthouden aan de afgesproken volgorde en dat ik nog geen aanleiding zie om daarvan af te wijken.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter, ik heb een vraag aan u. Wij krijgen een brief. Het is overduidelijk dat deze twee wetsvoorstellen nauw met elkaar verweven zijn, sterker nog, dit wordt onderdeel van de Particpatiewet. Voor een goede eindoordeel is het tegelijkertijd in stemming brengen noodzakelijk. Althans, om een eindoordeel te kunnen geven over de Wet werk en bijstand moeten wij ook de Participatiewet behandeld hebben. Ik wil dus ook een beroep doen op u om ons de mogelijkheid te geven om ons werk zo goed mogelijk te kunnen doen.

De voorzitter:
Ik hoor u. Dit is echter woensdag aan de orde geweest in de regeling van werkzaamheden, 's morgens vroeg. Toen heb ik gehoord dat een meerderheid in deze Kamer heeft verzocht om behandeling deze week en stemmingen volgende week. Er zijn nog regelingen van werkzaamheden voor de stemmingen, dus wellicht kunt u zich daarvoor melden. Dan kunt u het opnieuw aan de Kamer voorleggen. Dat lijkt mij de beste weg om dat te doen. Er is zo meteen nog een regeling van werkzaamheden en dinsdag voorafgaand aan de stemmingen ook. Het voordeel dat wij dan weten hoe de rest van het debat van vandaag verlopen is. Misschien dat u dan op grond daarvan tot een ander oordeel bent gekomen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat zullen we zeker doen, maar volgens mij is afgelopen dinsdag alleen besloten dat de behandeling plaats zou vinden en hebben we geen besluit genomen over het moment van stemmen. Er zijn nu nieuwe feiten, maar we komen daar zeker op terug.

De voorzitter:
Ik meen me te herinneren dat dat wel zo is geweest, maar dat neemt niet weg dat er altijd een mogelijkheid is om bij een regeling van werkzaamheden aan de Kamer voor te leggen dat het anders gaat lopen. Dat lijkt mij in dit geval verstandig.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Steun voor uw lijn. Ik wil daar nog wel aan toevoegen dat mede door uw eigen interventie, er nog een brief komt over de dekking, omdat die heel schimmig is. Dat betreft dan juist die samenhang. Dat is sinds woensdag gebeurd.

De voorzitter:
Die brief heeft de staatssecretaris toegezegd voor in de loop van het debat. Ik heb inmiddels signalen gekregen van de leden, staatssecretaris, die kan ik dan nu gelijk doorgeven, of u kunt proberen om dat zo snel mogelijk te doen, bijvoorbeeld in de schorsing, zodat ze daar nog rekening mee kunnen houden.

De heer Kerstens (PvdA):
Voorzitter. Ik ga afronden. Al met al is de Partij van de Arbeid tevreden met wijze waarop de nieuwe wet eruit komt te zien, mede dankzij de staatssecretaris, de VVD en zeker ook de collega's van ChristenUnie, SGP en D66. Terwijl het vangnet onder onze verzorgingsstaat in stand en solide blijft en mensen die niet willen, steviger achter de broek kunnen worden gezeten, biedt de wet mensen straks vooral meer kansen om mee te doen, om erbij te horen, het liefst op de arbeidsmarkt met een betaalde baan, en anders onderweg daarnaartoe. Daarbij wordt terdege rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden, want alleen zo kan maatwerk worden geboden en kan de gemeente doen wat nodig is en wat helpt en nalaten wat averechts werkt. Dit alles in het belang van de mensen voor wie de wet bedoeld is.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik heb nog twee vragen. De eerste heeft betrekking op de kostendelersnorm voor jongeren tussen 18 en 20 jaar. De collega's van D66, SGP en ChristenUnie hebben erkend dat hier een probleem ligt en hebben aangegeven dat zij benieuwd zijn naar de antwoorden van de staatssecretaris. Deelt de heer Kerstens de mening dat er in de uitwerking van de kostendelersnorm voor deze beperkte groep een specifiek probleem is? Is hij ook benieuwd of de staatssecretaris daar nog eens serieus naar wil kijken en serieuzer dan tot nu toe in die paar zinnen die in de brief staat?

De heer Kerstens (PvdA):
Ik was in de veronderstelling dat de staatssecretaris er al serieus naar gekeken heeft, maar ik sluit mij wel graag aan bij de mening van anderen en bij de vraag aan de staatssecretaris hoe ze tegen deze problematiek aankijkt.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik heb geen vervolgvraag en ik ga gelijk door naar mijn tweede vraag. Ik ben best wel eens constructief.

De heer Kerstens heeft eerder in zijn betoog, toen hij een opsomming maakte van de verschillen tussen de Wet werken naar vermogen en de Participatiewet — die naar mijn mening overigens zeer beperkt zijn — een punt gemaakt van het vervangen van loondispensatie door loonkostensubsidie. Erkent de heer Kerstens, zoals de heer Van Weyenberg eerder in zijn termijn aangaf, dat met de deal van afgelopen maandag met de gedoogpartijen, de loondispensatie voor de zittende groep Wajongeren bij het UWV wel degelijk als middel beschikbaar blijft?

De heer Kerstens (PvdA):
Klopt.

De heer Van Weyenberg (D66):
De heer Kerstens heeft uitbundig uit eigen werk geciteerd, over alles wat hij allang vond. Ik blijf dan echter met de vraag zitten waarom de Partij van de Arbeid al die mooie dingen dan niet al veel eerder zelf heeft geregeld.

De heer Kerstens (PvdA):
Omdat dat niet mogelijk was.

De heer Van Weyenberg (D66):
Dat is een eerlijk antwoord en het zou de heer Kerstens sieren als hij zijn terugtocht, die ik hem gun, heel gracieus maakt.

De heer Kerstens (PvdA):
Misschien was de heer Van Weyenberg net een glaasje water drinken, maar ik heb net ook iets gezegd over de grote bijdrage van zijn partij, de ChristenUnie en de SGP bij het mogelijk maken van deze afspraak.

De heer Klein (50PLUS):
De heer Kerstens prijst de samenwerking en hij prijst de verzachting van de maatregelen die er nu zijn. De Wet werk en bijstand zou veel socialer geworden zijn, waarbij dan uiteraard de vraag is of we het niet gewoon bij het oude hadden kunnen laten, want dat was prima. Er zit echter nog een addertje in het wetsvoorstel, een apart wetsvoorstelletje. Dat gaat over de kostendelersnorm en de AOW. De Wet werk en bijstand kent de kostendelersnorm en de bijstand wordt gekort op het moment dat er meerdere mensen samenwonen. Daar heeft de heer Kerstens een verhaal over gehouden en daar heeft hij ook een rechtvaardiging voor gegeven. Maar vindt hij het bij de AOW, waar het expliciet gaat over mensen die helemaal niet geactiveerd hoeven te worden en die helemaal niet opnieuw aan het arbeidsmarktproces hoeven te gaan deelnemen, nog steeds sociaal om dat extra's te gaan doen?

De heer Kerstens (PvdA):
Ik heb in antwoord op een vraag van de heer Heerma aangegeven, op dezelfde wijze als mijn collega's Schouten, Dijkgraaf en Van Weyenberg dat hebben gedaan, dat er op zich wat voor te zeggen is dat mensen die samenwonen ook kosten kunnen delen. Je kosten zijn lager dan lager dan wanneer je afzonderlijk een huishouden hebt. Ik heb ook aangegeven dat dit specifieke verhaal deel uitmaakt van het totaalpakket van maatregelen en dat er de afgelopen weken tussen de vijf partijen en de staatssecretaris geen afwijkende afspraken zijn gemaakt. Ik heb erop gewezen dat wij in ieder geval met zijn allen hebben gerealiseerd dat er sprake is van een geleidelijke overgang van de huidige naar de nieuwe situatie.

De heer Klein (50PLUS):
Het gaat niet zozeer om de afspraken die de afgelopen periode zijn gemaakt. Op dit punt zijn er geen afspraken gemaakt. Eigenlijk is het een voortzetting van de discussie tijdens de eerste termijn van het WGO. De heer Kerstens heeft terecht gewezen op de overgangsperiode, maar dat is alleen een verzachting. Mij ging het erom dat in mantelzorgsituaties een AOW'er niet gekort mag worden, maar dat dreigt nu wel te gebeuren.

De heer Kerstens (PvdA):
De vraag was mij in eerste instantie al helder. Ik heb net geprobeerd hierop antwoord te geven. Ik voeg nu toe wat ik ook tegen de heer Heerma heb gezegd, namelijk dat ik de staatssecretaris al eerder heb gevraagd om met haar collega Van Rijn van VWS eens na te denken over een totaalvisie op het fenomeen mantelzorg. Wij vinden mantelzorg immers belangrijk.

De voorzitter:
Hiermee is er een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:
Na de schorsing hebben wij een extra regeling van werkzaamheden. Daarna volgen stemmingen. Vervolgens komt er een dinerpauze. Daarna gaat de staatssecretaris antwoord geven op de vele gestelde vragen. Wij hopen in de dinerpauze ook de brief te ontvangen die zij eerder heeft toegezegd.

De vergadering wordt van 17.55 uur tot 18.00 uur geschorst.

Extra regeling van werkzaamheden

Extra regeling van werkzaamheden

Extra regeling van werkzaamheden

De voorzitter:
Het woord is aan de heer Van Ojik van GroenLinks. Het gaat een beetje onrustig worden, want de stemmingsbel klinkt nu ook.

De heer Van Ojik (GroenLinks):
Ik wacht anders wel even.

De voorzitter:
Nee hoor, ga uw gang, mijnheer Van Ojik.

De heer Van Ojik (GroenLinks):
Mevrouw de voorzitter. Gisteren heeft de Kamer besloten om aanstaande dinsdag een debat te voeren met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de NSA, de NSO en alles wat te maken heeft met de kwestie van de telefoontaps en de brief die daarover gisteren is gestuurd. Tussen de brief van gisteren en eerdere uitlatingen van de minister van Binnenlandse Zaken bestaat licht. Maar nadat we gisteren hebben afgesproken, een debat te houden, blijkt er toch ook licht te zitten, verschil te bestaan tussen wat de minister van Defensie hierover zegt, zowel gisteravond in de media als vandaag volgens krantenberichten, en datgene wat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover zegt. Daarom doe ik een verzoek om ook de minister van Defensie aanstaande dinsdag bij het debat te hebben dat we over deze kwestie zullen voeren met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Geen bezwaar tegen dit verzoek. We hebben vanochtend vragen ingediend, uiteindelijk 64 in totaal. Vandaag zijn er nog andere geruchten naar boven gekomen over het eventueel adviseren van de minister om ergens niet aan deel te nemen. Kunnen we die vraag nog toevoegen aan de reeds ingediende vragen?

De voorzitter:
Dat doen we dan in een extra brief. Het stenogram zal ik aan het einde van de regeling doorgeleiden.

De heer Van Raak (SP):
We begonnen met een paniekbriefje van de minister van Binnenlandse Zaken. Sindsdien is er allerlei informatie en zijn er allerlei geruchten. Er is van alles aan de hand. Dat zal nog wel even zo blijven, want maandag wil ik graag opheldering. Dan wil ik eindelijk weten wat er aan de hand is, wat onze geheime diensten uitspoken en wat andere geheime diensten uitspoken. Laat de ministers nu eindelijk eens op papier zetten wat er aan de hand is. Dan ben ik maandag heel graag bereid om te bekijken wie we allemaal moeten uitnodigen. Dat zal in ieder geval de minister van Binnenlandse Zaken zijn. Mogelijk zullen dat ook nog andere ministers zijn. Ik denk dat maandag het beste moment is om na te gaan wie we straks allemaal in vak-K willen hebben.

Mevrouw Thieme (PvdD):
Ik wil gewoon heel graag het verzoek van de heer Van Ojik steunen.

De heer Bosma (PVV):
Steun voor de heer Van Ojik.

De heer Bisschop (SGP):
Volgens mij gaat het over die vraag. Wij steunen het verzoek van de heer Van Ojik.

De heer Schouw (D66):
We hebben er geen bezwaar tegen als minister Hennis stand-by is voor de dinsdagavond. Mag ik gelijk van de gelegenheid gebruikmaken om via u, voorzitter, een klein aanvullend verzoek te doen? Vanmiddag is mij geworden dat de woordvoerder van de minister heeft laat weten dat de berichten over de AIVD niet kloppen en onzin zijn. Dat is een van de vragen die we vandaag met elkaar gesteld hebben. Mijn fractie stelt het niet op prijs als de komende dagen de vragen die deze Kamer heeft gesteld afzonderlijk door de woordvoerder al dan niet als waar of onwaar worden bestempeld. Dat is erg verwarrend. Ik vraag aan u, voorzitter, om het verzoek over te brengen om enige stilte te betrachten en de vragen maandag te beantwoorden, zoals we hebben afgesproken, en niet tussentijds allerlei berichten de wereld in te sturen over wat wel en wat niet waar zou zijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Als het om de inlichtingendiensten gaat, gaat het ook over de MIVD. Dan is het heel logisch om de minister van Defensie bij het debat te hebben. Steun voor het verzoek.

De voorzitter:
Mijnheer Van Ojik, u hebt steun voor uw verzoek. De CDA-fractie heeft een aanvullende vraag gesteld en de D66-fractie heeft een aanvullende opmerking gemaakt. Ik zal het stenogram van dit gedeelte van de vergadering doorgeleiden naar de regering, inclusief het verzoek voor de uitnodiging natuurlijk.

We zijn hiermee gekomen aan het einde van deze extra regeling van werkzaamheden. De stemmingsbel is gegaan. Ik verzoek de leden die dat nog niet hebben gedaan, de presentielijst te tekenen en de leden die dat al wel hebben gedaan, hun plaatsen in te nemen.

Stemmingen

Stemmingen


Stemmingen moties Raad Algemene Zaken

Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het VAO Raad Algemene Zaken,

te weten:

  • de gewijzigde motie-Bontes/Omtzigt over verdere initiatieven om salarissen van EU-ambtenaren onder het niveau van de minister-president te brengen (21501-02, nr. 1326, was nr. 1325);
  • de nader gewijzigde motie-Ouwehand over tegen de voorgestelde toelating van een genetisch gemanipuleerde maissoort in de EU stemmen (33750-XIII, nr. 113, was nr. 112).

(Zie vergadering van heden.)

De voorzitter:
De motie-Bontes/Omtzigt (21501-02, nr. 1325) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

In stemming komt de nader gewijzigde motie-Ouwehand (33750-XIII, nr. 113, was nr. 112).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, de SGP, de ChristenUnie, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdA, de PvdD en de SP voor deze nader gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Ik heb al een paar keer gevraagd om brieven van het kabinet over dit onderwerp, maar nu de motie is aangenomen en de Kamer duidelijk is over wat zij van het kabinet wil, zou het mooi zijn als wij morgen een brief krijgen waarin keurig staat dat het kabinet de motie netjes zal uitvoeren.

De voorzitter:
Ik zal het stenogram van dit gedeelte van de vergadering doorgeleiden naar het kabinet.

In stemming komt de gewijzigde motie-Bontes/Omtzigt (21501-02, nr. 1326, was nr. 1325).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, Bontes, de SGP, het CDA, 50PLUS, D66, GroenLinks, de PvdD en de SP voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.


Stemming motie Hervorming langdurige zorg

Aan de orde is de stemming over een aangehouden motie, ingediend bij het VAO Hervorming langdurige zorg,

te weten:

  • de motie-Leijten over intrekken van het wetsvoorstel Wmo 2015 (30597, nr. 404).

(Zie vergadering van 16 januari 2014.)

In stemming komt de motie-Leijten (30597, nr. 404).

De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PVV, 50PLUS, de PvdD en de SP voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

De vergadering wordt van 18.08 uur tot 19.06 uur geschorst.

Maatregelen Wet werk en bijstand

Maatregelen Wet werk en bijstand

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) (33801).


Termijn antwoord

De voorzitter:
De staatssecretaris zal de beantwoording wegens een blessure zittend achter de regeringstafel doen. We zijn blij dat ze hier is, ondanks die blessure. Ik geef het woord aan de staatssecretaris.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Klijnsma:
Voorzitter. Wat is het fijn dat wij een ontzettend goed aangepast parlementsgebouw hebben. Zullen we dat ook eens tegen elkaar zeggen? Ik kan hier gewoon zitten op de plek waar ik normaal zou staan. Dat is toch een groot goed? Pet af aan Pi de Bruijn of whoever die dit allemaal heeft verzonnen.

Ik wil natuurlijk alle geachte afgevaardigden die vanmiddag het woord hebben gevoerd, oprecht heel hartelijk danken. We hebben al een heel traject achter de rug in het wetgevingsoverleg. Het gaat ook echt ergens over. Dat heeft iedereen ook onderstreept. Het is echt een belangrijke wet. Dan is het ook heel wezenlijk dat je er aandacht aan besteedt, want het gaat over de Wet werk en bijstand en dat is ook het vangnet.

Voorzitter, met uw goedvinden wil ik mijn betoog als volgt opbouwen. Ik wil graag per onderwerp de vragen van de Kamer beantwoorden, zodat het een beetje gestructureerd kan hedenavond. Ik zal beginnen met een korte inleiding. Daarna wil ik graag de kostendelersnorm behandelen. Dan de intensivering van het armoedebeleid. Daarna de aanscherping van de verplichting zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen. Daarna de algehele arbeids- en re-integratieverplichting. Het zesde puntje is de tegenprestatie. Daarna de harmonisering van de verplichtingen en dan de vier weken zoektermijn. Aan het eind heb ik nog een paar kleine dingen. Iedere keer zal ik aan het eind van het blokje alle amendementen die zijn ingediend, de revue laten passeren en van mijn commentaar voorzien. Is het een goed idee om het op deze manier te doen, voorzitter? Prima.

De voorzitter:
Ik kijk ernaar uit. Gaat uw gang.

Staatssecretaris Klijnsma:
Oké.

Voorzitter. Ik zei het al: we zijn hier vandaag om te spreken over het wetsvoorstel WWB-maatregelen. In mijn ogen zou de bijstand als volgt moeten functioneren. De WWB moet een solide vangnet zijn dat iedereen uitnodigt om mee te doen in de samenleving. Een bijstand die niemand aan de kant laat staan maar die iedereen uitdaagt en zicht geeft op werk, want meedoen is natuurlijk wel de essentie.

We hebben hierover al eens met elkaar gesproken, tijdens het wetgevingsoverleg op 16 december. Meerdere woordvoerders hebben toen aandacht gevraagd voor onderdelen van het wetsvoorstel. Ik ben heel blij dat ik de Kamer maandag afspraken heb kunnen toesturen die ik heb gemaakt met een aantal fracties in deze Kamer: D66, ChristenUnie en de SGP en natuurlijk de coalitiefracties. Ik denk met deze afspraken tegemoet te komen aan een flink aantal punten die in het wetgevingsoverleg aan de orde zijn geweest.

Het voorliggende pakket voorstellen heeft nu een goede balans tussen meer activering en dat solide vangnet, waarover ik net sprak. Het nieuwe beleid vraagt mensen mee te doen met de samenleving en ondersteunt hen waar dat nodig is. Zo koppelt het kabinet de houdbaarheid van het bijstandsbeleid aan een scherp oog voor de vangnetfunctie van de bijstand voor wie niet zelf in een inkomen kan voorzien. De intensivering van het armoedebeleid met 100 miljoen structureel illustreert dat ook.

Een goede balans tussen heldere landelijke kaders en daarbinnen ook voldoende afwegingsruimte en beleidsvrijheid voor gemeenten is natuurlijk essentieel. Gemeenten hebben zo de mogelijkheid om individueel maatwerk te bieden. Dat is het essentiële uitgangspunt van de Wet werk en bijstand. Tegelijkertijd is voor iedereen, uitvoerders en WWB-gerechtigden, duidelijk welke regels en uitgangspunten in de WWB gelden.

Mevrouw Karabulut (SP):
De staatssecretaris zegt dat het erom gaat de bijstand activerend te maken. Kan zij uiteenzetten waar de bijstand nu niet activerend is en de mensen niet meedoen vanwege deze bijstandswet?

Staatssecretaris Klijnsma:
Wij hebben de afgelopen jaren gezien dat gemeenten enorm hun best hebben gedaan om mensen die in de bijstand zitten te re-integreren en meegeholpen hebben om mensen naar de reguliere arbeidsmarkt te begeleiden. Wij hebben echter ook gehoord dat bijvoorbeeld de Inspectie SZW, die een rondgang heeft gemaakt, heeft gezegd dat op dat punt de ene gemeente de andere niet is. Dat moet ik ook gewoon onderstrepen. Het is dus wel goed om dingen meer te synchroniseren, zodat zowel de uitvoerders als de bijstandsgerechtigden weten waar ze aan toe zijn als ze een beroep doen op de bijstand. Het is heel belangrijk dat die synchronisatie plaatsvindt. Het is ook belangrijk dat wij de Wet werk en bijstand, echt met alles wat in ons is, gebruiken om mensen zo veel mogelijk te laten meedoen. Het is te makkelijk om mensen thuis te laten zitten, want mensen willen helemaal niet thuiszitten.

Mevrouw Karabulut (SP):
Gebeurt dat dan nu bij die 400.000 mensen in de bijstand? Dat aantal groeit alleen maar. Laten we, of laat de staatssecretaris, die mensen thuiszitten?

Staatssecretaris Klijnsma:
Nee, ik zei net niet voor niets dat de gemeenten de afgelopen jaren al veel meer dan voorheen doende zijn geweest om mensen te laten re-integreren. Ik zei net echter ook dat de inspectie laat zien dat dit per gemeente heel erg verschilt en dat het dus belangrijk is om dingen eenduidiger te maken.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De staatssecretaris zegt hier dus dat sommige gemeenten goed hun best hebben gedaan, maar dat er ook gemeenten zijn die te weinig doen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ja, de ene gemeente is de andere niet.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dat is toch juist het hele punt van beleidsvrijheid? De gemeente heeft de mogelijkheid om keuzes te maken. Wat het kabinet hier doet, is de maatregelen opleggen. De VVD voegt daar trouwens ook nog aan toe dat gemeenten die niet mee willen werken, gestraft moeten worden door middel van een extra korting op het budget. Waarom moeten die maatregelen dan uniform worden toegepast op al die gemeenten? Laat gemeenten dat zelf bepalen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Hét adagium van deze wet is dat er voor gemeenten beleidsvrijheid is. Gemeenten kunnen voor een heel groot deel zelf in verordeningen bepalen hoe zij de bijstand willen inrichten. De vraag van mevrouw Karabulut aan mij was of werkelijk alle 400.000 mensen die in de bijstand zitten, echt goed geholpen worden om te participeren, om gewoon weer mee te gaan doen. Daarop zeg ik dat het goed is om het instrumentarium zo in te richten dat je dat verder vervolmaakt. Ik zeg dus helemaal niet dat er nu niks gebeurt. Dat zeg ik helemaal niet. Ik zeg gewoon dat het belangrijk is dat je dingen vervolmaakt.

Mevrouw Karabulut (SP):
De staatssecretaris zegt hier dat gemeenten de wet onvoldoende uitvoeren. Ik hoor de staatssecretaris niet zeggen "de mensen willen niet verhuizen voor banen die vanuit het noorden naar de Randstad zijn gegaan, en dus scherpen we de verhuisplicht aan of voeren we een verhuisplicht in". Ik hoor de staatssecretaris ook niet zeggen "het gros van die 400.000 mensen is zo slecht gekleed; zij weten zich gewoon niet te presenteren; we moeten echt een maatregel opleggen waarin een kleedeis wordt gesteld". Dat hoor ik de staatssecretaris allemaal niet zeggen. Wat de staatssecretaris wel doet, is in de praktijk die eisen wel aanscherpen terwijl gemeenten zoiets hebben van "met deze instrumenten kunnen wij het beleid niet beter, maar op heel veel punten juist minder goed uitvoeren".

Staatssecretaris Klijnsma:
Het kabinet vindt het erg belangrijk dat we gemeenten de goede instrumenten geven en dat gemeenten die instrumenten met een zekere beleidsvrijheid kunnen inzetten. En dat gebeurt ook. En dat gebeurt ook zeker op basis van deze wet.

Mevrouw Karabulut (SP):
Kan de staatssecretaris dan aantonen welke gemeenten om welke instrumenten hebben verzocht? Dat kan ook schriftelijk. Ik denk daarbij zeker aan de verhuisplicht, het afschaffen van de categoriale bijstand, een kleedvoorschrift, het mogen opvragen van medische gegevens et cetera. Al die punten. Ik kan dat namelijk niet opmaken uit de rapporten van de inspectie waar de staatssecretaris aan refereert. Dat staat er simpelweg niet in. Ik wil graag van de staatssecretaris de onderbouwing hebben.

Staatssecretaris Klijnsma:
Dankzij de afspraken die we hebben gemaakt met de drie oppositiepartijen is het voor gemeenten juist heel helder geworden waar hun beleidsvrijheid ligt. De gemeenten vinden dat ook heel plezierig. Ik denk dat de gemeenten hier dus goed mee uit de voeten kunnen.

De voorzitter:
Gaat u verder, staatssecretaris.

Staatssecretaris Klijnsma:
Voorzitter, met uw welnemen wil ik beginnen bij de kostendelersnorm, als eerste onderdeel.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Naar aanleiding van dit inleidende blok heb ik twee vragen. We hebben in de schorsing een brief gekregen over de financiële onderbouwing. Wanneer wil de staatssecretaris daarover komen te spreken? In welk blok komt dat?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik heb dat helemaal aan het eind van mijn betoog staan, maar als de heer Heerma het graag eerder aan de orde gesteld wil hebben, kan dat.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik wacht in dat geval het betoog van de staatssecretaris alsnog af.

In dit debat, en ook sinds de presentatie van het akkoord op maandag, hebben de Partij van de Arbeid en de VVD een nogal verschillend beeld opgeroepen. Volgens mij hebben verschillende sprekers dit hier in verschillende interrupties benadrukt. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de suggestie, die zij volgens mij ook zelf heeft gewekt, dat het akkoord wel heel erg in de richting van de PvdA gaat? Klopt het dat daarover irritatie is ontstaan? Hoe oordeelt de staatssecretaris daar zelf over, terugkijkend op afgelopen maandag?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik heb de afgelopen tijd overlegd met vijf woordvoerders: drie van de oppositiepartijen D66, ChristenUnie en de SGP, en twee van de coalitiepartners. Dat waren goede, constructieve gesprekken. Aan het eind van de rit kwam er een resultaat. Dat resultaat heb ik namens het kabinet aan u doen toekomen. Natuurlijk bekijkt iedereen altijd of het behaalde resultaat voor zijn partij voldoende is. Alle vijf partijen hebben dat gewogen. Ik heb ernaar gekeken vanuit het kabinet.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Mag ik daaruit afleiden dat er inderdaad irritatie was over de uitspraken van maandag en dat de staatssecretaris niet van mening is dat er kan worden geconcludeerd dat deze voorstellen vooral in de richting van de Partij van de Arbeid zijn gegaan?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik ben een poos wethouder van financiën geweest. Ik zorgde er toen altijd voor dat iedereen bij de begrotingsbehandeling, laten we het zo zeggen, goed op de foto kon staan. Ik denk dat dit met deze afspraken ook het geval is. Het kabinet vindt dit echt een prima resultaat en de vijf staan goed op de foto.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De staatssecretaris gaat straks in een aantal blokjes alle maatregelen langs. Ik heb gevraagd of zij ook kan aangeven hoe deze maatregelen zich verhouden tot de huidige Wet werk en bijstand, het oorspronkelijke voorstel van het kabinet en het huidige voorstel van het kabinet. Gaat de staatssecretaris dat ook doen in haar toelichting? Wat mij betreft, doet zij dat zowel inhoudelijk als met betrekking tot de financiële effecten.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ja, ik zal dat op onderdelen doen. Als mevrouw Voortman er extra dingen over wil weten, staat het haar natuurlijk vrij om mij er nader over te ondervragen.

De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik zei het al: ik wil graag beginnen met de kostendelersnorm, omdat vrijwel alle woordvoerders daarvoor aandacht hebben gevraagd. Het is belangrijk om nog eens te vertellen hoe die kostendelersnorm precies in elkaar zit. Voor iedereen die samen onder één dak woont, geldt in de bijstand, in de AOW, in de Anw, in de Toeslagenwet, in de IOAW en in de IOAZ, voortaan de kostendelersnorm. Mensen die samen in een huis wonen, hebben schaalvoordelen omdat ze kosten kunnen delen. Ik vind dat dit voordeel in de uitkeringshoogte terug kan komen. Natuurlijk is die kostendelersnorm rechtvaardig. Vele leden hebben het al gezegd: als je bijvoorbeeld gehuwd of ongehuwd samenwoont, kom je ook al met de kostendelersnorm in aanraking.

Mevrouw Karabulut van de fractie van de SP vroeg wat het nut van de kostendelersnorm is als deze leidt tot de uitsluiting van mensen, bijvoorbeeld mensen met een beperking en ouderen met kinderen. Het nut van de kostendelersnorm is dat de uitkeringshoogte beter aansluit bij de hoogte van de kosten van het levensonderhoud. De kostendelersnorm die ik nu invoer, is daarom ook eerlijker en rechtvaardiger. Ik ben het niet met mevrouw Karabulut eens dat dit leidt tot uitsluiting.

Mevrouw Karabulut (SP):
Het Nibud constateert dat mensen onvoldoende overhouden om sociaal mee te kunnen doen, en dus om niet uitgesloten te worden. Zegt de staatssecretaris dat ze dit rapport van het Nibud gewoon naast zich neerlegt?

Staatssecretaris Klijnsma:
Het Nibud zegt dat er dan natuurlijk minder geld is om met sociale activiteiten mee te doen. Dat klopt. Het Nibud zegt echter niet dat daarmee de ondergrens bereikt is.

Mevrouw Karabulut (SP):
Twee uitkeringsgerechtigden houden €56 per maand over voor sociale participatie. Het Nibud zegt niet dat dit de norm is en dat eraan voldaan wordt, integendeel. Zo zijn er nog een aantal groepen. Ik heb in mijn betoog ook een voorbeeld genoemd van een oudere mijnheer met een dochter die een bijstandsuitkering heeft en ziek is. Deze mijnheer en zijn dochter zorgen voor elkaar. Zij gaan er honderden euro's op achteruit. Zij gaan kopje-onder, zeker met de zorgkosten die erbij komen. Zegt deze staatssecretaris dat zij daar maar van rond moeten kunnen komen en dat zij daarvan mee kunnen doen? Omdat zij dat vindt, is dat zo? Of zegt de staatssecretaris dat dit inderdaad een redelijk wrede maatregel is, die zeker in sommige gevallen heel hard kan uitpakken, maar dat zij nu eenmaal gebonden is aan de VVD en natuurlijk de bezuinigingen?

Staatssecretaris Klijnsma:
De kostendelersnorm leidt ertoe dat mensen inderdaad minder geld krijgen als ze samen onder één dak wonen. Als mensen samen onder één dak wonen en gehuwd zijn of ongehuwd samenwonen, krijgen ze natuurlijk ook ieder de helft van een uitkering, althans zo zou je dat kunnen zeggen. Dat is nu ook al zo. Ik vind het dus goed verdedigbaar. Mevrouw Karabulut hoort mij niet zeggen dat dit een leuke maatregel is, want het is een bezuinigingsmaatregel. Dat moet ook eerlijk gezegd worden, maar omdat je de kosten kunt delen, zoals de naam al zegt, is de maatregel verdedigbaar.

Verschillende partijen, GroenLinks, de SP, de SGP en 50PLUS, hebben gevraagd waarom de kostendelersnorm geen rekening houdt met mantelzorg en of hiervoor een uitzondering kan komen. De voordelen waar de kostendelersnorm rekening mee houdt, staan los van de redenen waarom mensen samenwonen en zijn ook aanwezig wanneer er sprake is van het verlenen van mantelzorg. Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik al gezegd dat ik het belangrijk vind om, samen met mijn collega Van Rijn, goed inzicht te bieden in hetgeen er nu verder geregeld is voor mantelzorgers. In de WWB heeft het mantelzorgcompliment voor mantelzorgers, die men op grond van de huidige Wmo kan krijgen, geen gevolgen voor de hoogte van de uitkering. Men mag de waardering behouden en wordt niet gekort op de uitkering.

In het wetsvoorstel Wmo 2015 wordt geregeld dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van mensen met een beperking of met chronische, psychische of psychosociale problemen, zodat ze zo lang mogelijk in de eigen omgeving kunnen blijven wonen. In het wetsvoorstel wordt dus geregeld dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van mantelzorgers. Ik zie de heer Heerma fronsen. In het wetsvoorstel Wmo wordt dit geregeld. Daarom is het ook zo belangrijk dat gemeenten het voortouw hebben.

Mevrouw Karabulut (SP):
Even ter verduidelijking: in dit wetsvoorstel worden ook mantelzorgers gewoon gekort middels die kostendelersnorm. De staatssecretaris is, als ik het goed begrijp, niet voornemens om dat te veranderen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Nee, als je onder één dak woont, kun je kosten delen. Er is natuurlijk ook een discussie geweest over de tegenprestatie. Daar kom ik nog op. Wat mij betreft, kan een gemeente de mantelzorger daarvan vrijstellen. Als het gaat om de kostendelersnorm, is de norm dat iedereen die onder één dak woont en een uitkering geniet of AOW heeft, de kosten deelt.

Mevrouw Karabulut (SP):
Je kunt kosten wel delen, maar het gaat er hier om dat mensen de kosten van het levensonderhoud niet meer kunnen betalen. Het begint mij eerlijk gezegd een beetje te irriteren dat de staatssecretaris daaroverheen praat. Het antwoord van de staatssecretaris is dus: nee, ook mantelzorgers worden niet uitgezonderd. De mails stromen nu echt binnen. Ik kreeg er zojuist weer een van een vrouw die aangeeft dat haar zoon voor haar eigen risico moet betalen en dat zij het niet meer redden. Daarvan zegt de staatssecretaris: nee, u woon onder één dak, dit is de kostendelersnorm. Punt! Dat u de kosten niet meer kunt betalen, is het gevolg van het beleid. Sociale uitsluiting!

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik begrijp heel goed dat we hierover van mening verschillen. Als je ervan uitgaat dat je als je onder één dak woont, goedkoper woont dan wanneer je alleen in een huis woont, dan is die kostendelersnorm van toepassing.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik vind dat de staatssecretaris toch wel heel gemakkelijk zegt dat het dan ook maar moet kunnen. Laten we wel wezen: de bijstandsuitkering is geen vetpot. Ik zie in de voorstellen dat een samenwonende bijstandsgerechtigde er €150 per maand op achteruitgaat en ook nog eens zijn zorgtoeslag van €75 kwijtraakt. Dat zijn toch forse bedragen voor mensen die in de bijstand zitten. Dat vindt toch hopelijk de staatssecretaris anno 2014 ook nog wel?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik heb net gezegd dat ik me ook realiseer dat dit ook een bezuinigingsvoorstel is. Ik maak het niet mooier dan het is. Maar ik heb er ook bij gezegd dat het een gegeven is dat als je in gezamenlijkheid een huis kunt huren, dat per definitie voordelen oplevert ten opzichte van de situatie waarin ieder afzonderlijk een huis huurt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De staatssecretaris gaat er daarbij van uit dat mensen die €225 elke maand gewoon zomaar even overhouden. Dat is nu juist niet het geval. Er zijn heel veel mensen die met een uitkering maar net de eindjes aan elkaar kunnen knopen. Van hen zegt de staatssecretaris nu dat zij het wel met wat minder kunnen doen. Het zou haar sieren als ze gewoon zegt dat dit puur uit bezuinigingsoverwegingen wordt gedaan en dat zij al haar zogenaamd rationele argumenten achterwege zou laten.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik vind het wel belangrijk om een bezuinigingsoverweging goed te onderbouwen. Nogmaals, ik heb niet onder stoelen of banken gestoken dat dit ook een bezuiniging is, maar ik vind deze bezuiniging in de context van het kostendelen te verdedigen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Als het gaat over de AOW, een volksverzekering, dan blijf ik grote moeite houden met het feit dat een kostendelersnorm, het niet langer uitzonderen van de eerstegraadsbloedverwanten van dit soort kortingen, in deze wet gerommeld is. Alle overwegingen van deze wet gaan over een bijstand. En dan wordt de volksverzekering AOW erbij gehaald. Er is hier gewoon sprake van een mantelzorgboete. Je hebt het bij 52.000 huishoudens over een ouder en een kind die hier geraakt worden. Het gaat om inkomenseffecten van tussen de 20 en 30% in de min. Dat is toch niet verdedigbaar als het kabinet tegelijkertijd in het kader van de zorg overal propageert dat voor elkaar zorgen, die mantelzorg geven, juist de richting is die het kabinet wil inslaan?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ook hiervan moet ik zeggen dat ook bij de AOW het delen van de kosten voor ons het criterium is. Ook als je man en vrouw bent en je allebei AOW hebt, deel je de kosten en heb je ieder 50% van het wettelijk minimumloon. Wij doen dus precies hetzelfde rond andere relaties onder één dak. Dat vind ik verdedigbaar. Ik begrijp heel goed wat de heer Heerma zegt. Hij zegt dat mensen ook voor elkaar zorgen onder één dak. Dat is waar. Mannen en vrouwen zorgen ook heel vaak voor elkaar, zeker als ze wat ouder zijn geworden. Maar dat neemt niet weg dat het verhaal dat ik net vertelde over de interactie met de Wmo en dat gemeenten daarbij het voortouw kunnen nemen, recht overeind blijft staan. Er zijn natuurlijk ook veel mensen die AOW en een pensioen hebben, maar als mensen uitsluitend moeten rondkomen van de AOW, kunnen ze natuurlijk ook altijd bij de gemeente aankloppen voor verdere ondersteuning.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik vind het verhaal over de Wmo en gemeenten die daarbij het voortouw kunnen nemen, geen relevant onderdeel van de beantwoording van mijn vraag. Ik snap dat de staatssecretaris dat graag wil benadrukken, maar het gaat hier om een maatregel die een mantelzorgboete betekent voor kinderen die voor hun ouders zorgen en voor ouders die voor hun kinderen zorgen. Beide situaties komen namelijk voor. Ook de heer Kerstens erkende net dat hier sprake is van een mantelzorgersboete. Ook de verwijzing naar man en vrouw is niet helemaal terecht, want dat is altijd al zo geweest. In alle eerdere discussies die wij met elkaar hebben gevoerd over die uitzondering was dat al zo. In 2011 hebben we hier nog een discussie over gehad met de toenmalige minister van Sociale Zaken, de heer Kamp. Toen was die verhouding van 50/50 man/vrouw er al. Desalniettemin heeft de Kamer steeds gezegd dat zij die mantelzorgboete voor ouders en kinderen niet wil. Nu wordt erop gewezen dat het voor man en vrouw geldt, maar dat is geen sterk argument, want dat is al decennia het geval. Deze discussie is nu ineens helemaal veranderd aan de kant van het kabinet.

Staatssecretaris Klijnsma:
Wat nu aan de orde is, is dat de rijksbegroting natuurlijk wel weer op orde moet komen. Nogmaals, dat steek ik niet onder stoelen of banken. De sociale zekerheid is een van de grootste onderdelen van de rijksbegroting, samen met de zorg en met het onderwijs. Ook ten aanzien van de sociale zekerheid zullen we dus moeten bekijken hoe we de zaken sluitend kunnen krijgen. Het is geen leuke maatregel, maar deze maatregel is wel te verdedigen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter …

De voorzitter:
Mevrouw Karabulut, ik wil iedereen graag in de gelegenheid stellen om vragen te stellen. Maar u wilt nu al voor de vijfde keer interrumperen, terwijl de staatssecretaris net is begonnen. Ik kan daar niet eindeloos mee doorgaan. Het is denk ik goed als alle leden zichzelf soms een beetje proberen te beperken.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Alle begrip daarvoor, maar …

De voorzitter:
Ik zei het tegen mevrouw Karabulut.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Dat weet ik, maar de kostendelersnorm is wel het punt waar veruit de meeste vragen over zijn gesteld.

De voorzitter:
Ja. Ik moet hier toch wel wat over zeggen. Alle onderwerpen zijn aangelegen onderwerpen, want dit wetsvoorstel zit helemaal vol met pijnlijke maatregelen. Er zijn acht blokjes. Als ik iedereen vijf vragen per blokje geef, dan wordt dit een eindeloze behandeling van de wet.

Ik geef het woord aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik probeer zo sec mogelijk te antwoorden op de vragen die zijn gesteld.

Het CDA heeft ook een vraag gesteld over de commerciële huurrelaties. Het CDA vroeg: de kostendelersnorm mag toch niet van toepassing zijn op commerciële huurrelaties? Dat klopt. Commerciële relaties zoals huurderschap en kostgangerschap zijn uitgezonderd van de kostendelersnorm. Zij hebben hogere kosten en betalen een commerciële prijs.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Dat was mijn vraag niet. Mijn vraag was gericht op de gevolgen van het feit dat commerciële huurrelaties zijn uitgezonderd. De staatssecretaris legde uit wat daarbij de overwegingen waren. Die bestrijd ik helemaal niet. Juist omdat commerciële huurrelaties zijn uitgezonderd, bestaat het risico dat commerciële huurrelaties een enorme vlucht gaan nemen, omdat het volgens mij juridisch mogelijk is voor vrijwel iedereen om een commerciële huurrelatie aan te gaan en daarmee dus niet onder de kostendelersnorm te vallen. Creëren we dus niet een nieuw enorm handhavingsprobleem?

Staatssecretaris Klijnsma:
We hebben aandacht besteed aan de effecten van zo'n maatregel. Dat doe je natuurlijk altijd in de sociale zekerheid. Dit hebben we ook op die manier doorgerekend. Onze indruk daarvan is dat het voor een heel klein deel zal ontstaan, maar niet aan de orde van de dag zal zijn. Als de kostendelersnorm van toepassing wordt verklaard, kun je natuurlijk niet onmiddellijk het pand verlaten en je eigen woning gaan bewonen. Dan moet je helemaal zelf voor de kosten opdraaien.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Als er een boek werd geschreven over het aantal keren dat gedragseffecten van wetten vooraf verkeerd zijn ingeschat, zou dat een heel dik boek worden. Wat de uitwonendenbeurs voor studenten betreft geeft elk onderzoek aan dat een heel hoog percentage uitwonende studenten niet daadwerkelijk woont op adres dat is opgegeven. Ik ga niet af op de aanname dat het wel mee zal vallen. Daarvoor is dit te belangrijk, zijn de bezuinigingsbedragen te hoog en zijn de maatregelen te hard. Wat gaat het kabinet doen om te monitoren of het effect waarvan ik zeg dat het wel gaat optreden, daadwerkelijk niet optreedt? Als over een paar jaar blijkt dat het niet zo is, zal ik ruiterlijk toegeven dat ik te pessimistisch ben geweest. Maar als blijkt dat het wel zo is, kan er misschien alsnog worden ingegrepen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Zoals de heer Heerma weet, heb ik ook een wetsvoorstel ingediend op grond waarvan oudere mensen, AOW'ers, die voor elkaar zorgen en op twee verschillende plekken wonen, niet meer door de Sociale Verzekeringsbank worden bejegend alsof zij samenwonen. Zij werden vaak gekort van 70% naar 50% AOW. Ik vond het heel belangrijk om dat eerst heel helder en duidelijk in het beleid te verankeren, voordat ik met de kostendelersnorm zou beginnen. Dat is het eerste punt.

Het tweede punt betreft het gedragseffect waar de heer Heerma op doelt. Wij schatten in dat dit de perken niet te buiten zal gaan. De Sociale Verzekeringsbank, die de AOW uitvoert, kijkt ook altijd naar dit soort zaken en rapporteert mij regelmatig over een en ander.

Mevrouw Karabulut (SP):
Resumerend: de kostendelersnorm zoals die nu in het afsprakenpakket staat, is echt iets van de Partij van de Arbeid, zoals de staatssecretaris afgelopen maandag bij de presentatie van het akkoord aangaf. Dat begrijp ik goed uit deze hele beantwoording, of niet?

Staatssecretaris Klijnsma:
Het wetsvoorstel dat voorligt, is zijn geheel van het kabinet.

Mevrouw Karabulut (SP):
Er was een deal gesloten, waarvan deze kostendelersnorm onderdeel uitmaakt. De staatssecretaris zei heel duidelijk dat dit echt iets is van de PvdA. Wil ze dat herhalen of neemt ze daar afstand van?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik blijf beklemtonen dat mijn rol die van staatssecretaris is. Dit is een wetsvoorstel van het kabinet.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dus die woorden die toen zijn gesproken, neemt u terug?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik ben zojuist ingegaan op een opmerking in de zin van hoe het een ander nu is verdeeld rond de afspraken over dit wetsvoorstel. Daarvan heb ik gezegd: het is heel belangrijk dat alle vijf de woordvoerders op een evenwichtige manier over het voetlicht zijn gekomen.

Mevrouw Voortman vroeg mij, een overzicht te geven van wat de inkomensachteruitgang zou kunnen bedragen als gevolg van de invoering van de kostendelersnorm. Het is niet mogelijk om dat voor elke individuele situatie te doen. Ik verwijs graag naar de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag. Hierin zijn de inkomenseffecten voor diverse huishoudens weergegeven.

De woordvoerder van het CDA vroeg of het de bedoeling van de wet is dat jongeren die op het minimumloon werken, toch gaan leren of het huis uit gaan. Dat is het "pièce de résistance" van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Het gaat dan om de vraag van de heer Heerma over het percentage van de groep 18- tot 20-jarigen. Mijn antwoord daarop is: de kostendelersnorm heeft uiteraard niet als doel dat jongeren het huis uit gaan. De kostendelersnorm gaat uit van het principe dat iedereen die met een of meer personen hoofdverblijf heeft in dezelfde woning, kosten kan delen en dus lagere kosten heeft. Dat staat los het inkomen of de inkomensbron. De heer Heerma heeft gelijk dat de groep 18- tot 20-jarigen die te maken krijgen met de kostendelersnorm naar verwachting beperkt is. Het precieze percentage van de jongeren die in een huishouden wonen waar de kostendelersnorm van toepassing zal zijn, is niet bekend. Circa 1% van de totale bijstandspopulatie is in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar. Een reparatie is onwenselijk, want ze strookt niet met de inzet van de mensen om snel volwaardig aan de slag te gaan. Dat heb ik ook geschreven in mijn brief. Overigens is het wettelijk minimumjeugdloon voor 18-jarigen €675 en voor 20-jarigen €913. Dat zijn wel behoorlijke bedragen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Voorzitter.

De voorzitter:
Mijnheer Heerma, ik sta u deze vraag toe, maar ook voor u geldt dat we moeten proberen om niet over elke zin van de staatssecretaris vragen te stellen. Zij probeert antwoord te geven op de vragen die u allen in eerste termijn hebt gesteld. Gaat uw gaan.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik heb in mijn termijn gezegd dat ik positief ben over de helft van de wet en dat ik over de andere helft zeer kritisch ben. Dit hele blok gaat over de helft waarover ik kritisch ben. Volgens mij hebben we een heftige discussie met elkaar gehad over de afhandeling van deze wet. Ik pleeg de interrupties die ik nodig heb voor deze wet, die ik belangrijk vind. Het spijt met dat dit allemaal in het eerste blok is, maar het is niet anders. Ik kan daar echt niets aan doen.

Ik vind dat de staatssecretaris mijn vragen uit de eerste termijn niet beantwoordt. Volgens mij hebben zojuist ten minste vier van de vijf partijen die een deal gesloten hebben, benadrukt dat ze zien dat hier een probleem is. De staatssecretaris doet of ik gevraagd heb hoe hoog het percentage jongeren is. Mijn stelling is dat het percentage jongeren klein is, maar dat de groep waar het om gaat, onevenredig getroffen wordt door de kostendelersnorm, terwijl de overwegingen van de kostendelersnorm niet gelden voor deze groep, want er is een lagere minimumloon, ze hebben minder recht op bijstand, er is geen toeslag en ga zo maar door. De staatssecretaris schrijft in haar brief: dan gaan ze maar naar school toe of dan gaan ze maar meer werken. Als je 18 jaar bent en je gaat meer werken, dan moet je heel veel werken om überhaupt in de buurt te komen van de kostendelersnorm. Dan loont het toch niet om te werken? Dan is dat toch het omgekeerde effect van wat we met elkaar willen? De staatssecretaris moet toch onderkennen dat hier een negatief bijeffect optreedt dat niet het doel is van de kostendelersnorm?

Staatssecretaris Klijnsma:
Het is natuurlijk wel wezenlijk dat jonge mensen de keuze voorgelegd krijgen of ze verder willen studeren of leren, of dat ze aan de slag willen gaan. Het wettelijk minimumjeugdloon is voor een 18-jarige €675. Als je als 18-jarige een heel klein baantje hebt en verder niets, dan is dat niet echt een prikkel om door te zoeken naar meer werk, of om een opleiding te gaan doen, maar dan kom je weer in aanmerking voor studiefinanciering en ben je vrijgesteld van de kostendelersnorm. Ik probeer echt mee te denken, ook in de manier van denken van de heer Heerma, maar ik vind dit ingewikkeld, omdat je zo graag wilt dat die 18- tot 20-jarigen of aan het leren zijn, of echt een baan hebben waar ze ook redelijk van rond kunnen komen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Een 18-jarige mbo'er die een startkwalificatie heeft, die een opleiding afgerond heeft, die — laten we zeggen — vier dagen per week werkt tegen het minimumjeugdloon, verdient niet een loon waardoor hij bij de kostendelersnorm komt. Dan is het signaal richting die 18-jarige: ga ondanks dat je het niet nodig hebt, maar een opleiding volgen, want dan vindt er geen korting plaats. Als je die vier dagen echter werkt en daarbij een zeer beperkt jeugdloon verdient, vindt die korting wel plaats. Dat kan toch niet het bijeffect van deze wet zijn? Anders stimuleer je werken dus niet. En vier dagen of drieënhalve dag werken, is geen klein baantje, het is niet een middagje vakkenvullen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Nee, maar dan hebben we het dus echt over een heel specifieke kleine groep jonge mensen. Of iemand heeft als 18- of 19-jarige een baan en verdient het wettelijk minimumjeugdloon, of iemand zit op school en heeft nog studiefinanciering. Als het iemand is die thuis woont en een klein baantje heeft en verder niets doet, dan zou je heel graag willen dat die wel iets gaat doen. Dat vind ik echt een dilemma. Veel meer kan ik daar nu niet over zeggen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Het is voor onze beoordeling goed om te weten wat nu de precieze getallen zijn. In de brief was sprake van €200 tot €300. Nu hoor ik een bedrag van €675. Hoe weegt de staatssecretaris de zorg van de heer Heerma dat dit net niet genoeg is? Wij kunnen niet iedereen dwingen om scholing te volgen. Dat is de realiteit. Hoe weegt de staatssecretaris dat argument?

Staatssecretaris Klijnsma:
Deze groep valt ergens tussen wal en schip, namelijk tussen studeren of een baan waarbij het wettelijk minimumjeugdloon wordt verdiend. Daar hebben betrokkenen ook recht op. Blijkbaar heeft deze groep een deeltijdbaan(tje) waardoor niet het volledige minimumjeugdloon wordt verdiend. Dat is een beperkte groep. De heer Heerma wil dat die groep uitgezonderd wordt van de kostendelersnorm. Het zou juist heel mooi zijn als wij die groep extra kunnen stimuleren om of net iets meer te gaan verdienen of om nog een studie te gaan volgen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dat punt van het stimuleren, zie ik ook. Dat hoeft alleen niet de realiteit te zijn. Ziet de staatssecretaris misschien een andere oplossing? Ik zoek naar een manier om iets met die zorg te doen. Ik weet niet of het voorstel van de heer Heerma het meest toereikend is. Dat is lastig in te schatten. Ziet de staatssecretaris ruimte om op een andere manier aan deze zorg tegemoet te komen?

Staatssecretaris Klijnsma:
Nee. Ik denk dat het goed is om helder te zeggen dat het moeilijk is om deze groep goed te labelen. Dan moet je echt kijken naar hun inkomen. Dat zie ik niet voor me.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Als ik de heer Heerma goed begrepen heb, dan gaat het om een specifieke groep jongeren voor wie het zeer schrijnend uitpakt. We kunnen discussiëren over al die andere groepen, maar zou de staatssecretaris in dit geval niet moeten kijken naar een oplossing? Misschien is het een idee om hier in tweede termijn op terug te komen. Als jongeren er zo veel op achteruitgaan — het gaat om honderden euro's — kan dat toch nooit de bedoeling zijn geweest? Is de staatssecretaris in elk geval bereid om samen met de heer Heerma nog eens goed te kijken om welke groep het nu precies gaat, om welke bedragen het gaat en of er werkelijk geen andere oplossing is dan scholing of werken? Het spreekt voor zich dat wij dat graag willen, maar er zijn situaties waarin dit niet kan.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik ben altijd bereid om overal naar te kijken, maar ik moet ook helderheid geven over wat ik nu weet. Dat heb ik net gedaan. De heer Heerma heeft hier een van zijn belangrijkste punten in het debat van gemaakt. Ik ben zeker bereid om daar verder over na te denken. Maar nogmaals, ik heb nu het ei van Columbus niet.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Kan de staatssecretaris wat concreter worden? Ze gebruikte zojuist de term "tussen wal en schip". Daarmee erkent zij dat er een probleem is. De reden om daar niets aan te doen, is dat dit heel ingewikkeld is. Volgens mij is hier ook sprake van enig verschil in informatie. Kan de staatssecretaris aangeven wat de aantallen zijn? Dan kunnen wij met elkaar kijken of hiervoor een oplossing te vinden is. Ik heb een amendement liggen waarmee het probleem volgens mij vrij simpel is op te lossen. Niet alleen de 18- tot 20-jarigen die naar school gaan, moeten worden uitgezonderd, maar de staatssecretaris moet ook erkennen dat 18- tot 20-jarigen een zeer laag minimumloon hebben, dat zij een lager recht op bijstand hebben dan anderen en dat zij geen recht op huurtoeslag hebben. Ze zijn uitgezonderd van ongeveer de totale sociale zekerheid, maar zij worden wel onder de kostendelersnorm geplaatst die niet voor hen geldt. De overwegingen voor die norm slaan niet op deze groep, maar zij moet wel de rekening betalen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Zoals ik al tegen mevrouw Voortman zei: ik ben best bereid om hier in tweede termijn op terug te komen. Op dit moment heb ik het ei van Columbus niet.

De voorzitter:
Gaat u verder.

Staatssecretaris Klijnsma:
De heer Klein heeft gevraagd of de tweewoningenregel in de AOW ook in de Wet werk en bijstand kan worden opgenomen. Nee, dat kan niet. Voor de WWB is het voeren van een gezamenlijke huishouding ook van belang voor de partnermiddelentoets. De uitzondering in de AOW is dat als er twee woningen zijn, er geen gezamenlijke huishouding kan ontstaan. Voor de WWB zou dat betekenen dat er geen rekening kan worden gehouden met de inkomsten en het vermogen van beide partners. Dat is ongewenst en het past niet in vangnetkarakter van de bijstand.

Ik kom dan bij het maximeren van het aantal uitkeringen onder de kostendelersnorm, een vraag van de heer Potters. Ik ben het roerend met hem eens dat werken moet lonen. Het systeem van de kostendelersnorm draagt daar ook aan bij. Ik heb in mijn brief van afgelopen maandag aangegeven dat ik het onwenselijk en onnodig vind om een maximum aan het aantal bijstandsuitkeringen in één huishouden te stellen. In de eerste plaats gaat het om een zeer beperkt aantal mensen. In de tweede plaats vind ik het belangrijk dat iedereen die een uitkering heeft ook een zelfstandige uitkering houdt, ook al is die nog zo klein vanwege de formule die wij van toepassing hebben verklaard op de kostendelersnorm.

De heer Potters (VVD):
De staatssecretaris zegt dat het om een beperkt aantal huishoudens gaat. Tientallen, heb ik gehoord. Ik overweeg om hierover een motie in te dienen. Voor de beoordeling daarvan is het van belang om te weten hoe groot deze groep is op dit moment. Heeft de staatssecretaris daar zicht op?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik weet dat het slechts zeer zelden voorkomt dat in een gezin vijf of zelfs meer bijstandsuitkeringen worden verstrekt. Dat gebeurt echt zeer zelden, inderdaad enkele tientallen keren.

De heer Potters (VVD):
Ik wil graag een motie indienen waarin staat dat het totale bedrag aan uitkeringen in een huishouden niet hoger mag zijn dan zeg maar het modale inkomen, dus €30.000 tot €34.000. Heeft de staatssecretaris er zicht op hoe vaak het voorkomt dat er meerdere uitkeringen in een huishouden zijn waardoor het totale inkomen echt boven het modale inkomen uitkomt en het dus eigenlijk niet loont om volledig aan de slag te gaan?

Staatssecretaris Klijnsma:
Wij praten dan wel over huishoudens van vijf mensen of meer. Dit is een andere vraag dan de heer Potters in eerste aanleg stelde. Dat zouden wij moeten uitzoeken. Het is een fundamenteel andere vraag dan in eerste termijn is gesteld. Ik wil er best op terugkomen in tweede termijn.

Ik kom nu op een vraag van het CDA, de SP en 50PLUS. De AOW is een volksverzekering, zo stelden zij. Dat is zo. De AOW is geen bijstand voor pensioengerechtigden. Zij vroegen of ik daar een reactie op wil geven. Eigenlijk heb ik dat al gedaan. De kostendelersnorm in de AOW geeft eigenlijk aan iedereen evenveel. Als je met één of meer mensen in hetzelfde huis woont dan ontvang je 50% van het minimumloon, ongeacht met wie je samenwoont of waarom je dat doet. Ik denk dat dat eerlijk is. Het maakt niet uit of je gehuwd bent of ongehuwd samenwoont. Daar gaat de kostendelersnorm over.

Er is gevraagd of ik een uitgebreid overzicht kan geven van de inkomenseffecten van de kostendelersnorm. Dat hebben wij gedaan. De inkomenseffecten van de kostendelersnorm in de AOW verschillen per geval en zijn mede afhankelijk van de aanwezigheid van een aanvullend pensioen. In de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag is hierop ingegaan. Door de ruime overgangsperiode — het is goed om dat te beklemtonen — waarvoor in de AOW is gekozen, is het inkomenseffect van jaar op jaar maximaal 5,75% in 2016 en maximaal 10,5% in 2017. Dit is in het uiterste geval, waarin iedereen binnen één huishouden alleen maar de AOW als inkomen heeft.

Er is gevraagd of de kostendelersnorm niet leidt tot uitvoeringsproblemen, omdat er op papier heel veel commerciële relaties zullen ontstaan. Daar ben ik al op ingegaan, in antwoord op vragen van de heer Heerma. Ik verwacht dat niet. Gemeenten, SVB en UWV kunnen ter controle het bestaande handhavingsinstrumentarium, zoals huisbezoeken, inzetten. Ik heb er vertrouwen in dat zij dat goed doen.

Hoe wordt de kostendelersnorm in de AOW gehandhaafd in het buitenland en kunnen er geen constructies worden gemaakt met commerciële relaties? Naar verwachting kunnen controles op samenwonen en kosten delen net zo effectief worden uitgevoerd als de onderzoeken die thans al plaatsvinden. Het uitgangspunt is dat AOW-gerechtigden die in de Europese Unie of in een verdragsland wonen, dezelfde rechten en plichten hebben als AOW-gerechtigden die in Nederland wonen. In Marokko en Turkije zijn sociaal attachés gestationeerd die controles uitvoeren. In andere landen kan die controle plaatsvinden door een controleteam van de SVB of door controles van bevoegde organen in het betreffende land.

De heer Heerma heeft gevraagd of ik in cijfers kan aangeven hoe het in Marokko en Turkije staat met kostendelers, om te monitoren of het aantal spectaculair gaat dalen omdat er massaal commerciële huurrelaties worden aangegaan. De SVB heeft in de uitvoeringstoets gezegd te verwachten dat naar schatting 10.000 gevallen in het buitenland onder de kostendelersnorm zullen vallen. De controles in Turkije en Marokko naar samenwonen en kosten delen, zullen net zo effectief kunnen worden uitgevoerd als de onderzoeken die thans al plaatsvinden. Ik verwacht dan ook niet dat deze aantallen zullen dalen als gevolg van constructies van commerciële relaties.

Mevrouw Voortman heeft gevraagd of ik kan zeggen welke verzachting van de kostendelersnorm komt te vervallen. Ons akkoord van maandag heeft geen gevolgen voor de kostendelersnorm. Daarin verandert niets. De verzachting van de kostendelersnorm van 100 miljoen heeft betrekking op de invoering van de Participatiewet. We hebben dus 100 miljoen bij het sociaal akkoord gevoteerd gekregen om de maatregel te verzachten, te mitigeren voor mensen die nu in de Wajong zitten en over zouden gaan naar het bijstandsregime. Die 100 miljoen kunnen we dus nu inzetten. Dat staat ook in de financiële plaat die ik de Kamer zojuist heb doen toekomen. Hierover spreek ik binnenkort met de Kamer als we het over de Participatiewet hebben.

De volgende vragen zijn eigenlijk allemaal vragen die ook over een paar weken in de context van de Participatiewet aan de orde komen. Zo vroeg mevrouw Voortman hoe participatiebanen worden gecreëerd. Daarover zullen wij natuurlijk nog breedvoerig spreken. Voorzitter, met uw welnemen wil ik de antwoorden op die vragen verplaatsen naar ons debat over de Participatiewet.

Verschillende vragen zijn gesteld over de Wajong. Die horen weliswaar ook bij de Participatiewet, maar dit is natuurlijk ook aan snee gekomen in ons wetgevingsoverleg. De oplossing voor de Wajong is heel helder in onze brief opgeschreven. De wijzigingen in de Wajong zijn onderdeel van de vierde nota. Het komt er natuurlijk op neer dat mensen nu in Wajong blijven, bij het UWV blijven en met loondispensatie aan de slag kunnen blijven. Als ze allemaal zijn herbeoordeeld, kunnen mensen vanaf 1 januari 2018 met 5% minder uitkering worden geconfronteerd, maar we doen natuurlijk met zijn allen ontzettend ons best om deze mensen op een participatieplek aan het werk te krijgen zodat ze gewoon ordentelijk hun eigen loon kunnen verdienen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
De staatssecretaris raakt het onderwerp van de loondispensatie. Zij weet dat de CDA-fractie in alle debatten hierover heeft gesteld dat zij bezorgd is dat het middel loonkostensubsidie in veel gevallen voor werkgevers te duur zal zijn, waardoor er geen gebruik van zal worden gemaakt. Voor verschillende groepen blijven nu beide middelen toch beschikbaar. Gaat de staatssecretaris het gebruik ervan monitoren? Op die manier zou je kunnen bekijken welk middel in de praktijk het beste werkt. Welke van de twee middelen levert daadwerkelijk banen op? Gaat de staatssecretaris dat monitoren?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ja, het is natuurlijk belangrijk om heel goed te bekijken hoe dingen uitwerken. We hebben afgesproken dat de huidige Wajongers van het instrument loondispensatie gebruik kunnen blijven maken. Alle mensen die vanaf 1 januari 2015 instromen bij de gemeenten hebben de loonkostensubsidie als instrument. Die afspraak doe ik gestand. Daarover hebben we ook goede afspraken gemaakt. Ik vind dat heel belangrijk.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Met alle respect, maar dat was mijn vraag niet. Doordat beide instrumenten beschikbaar blijven voor verschillende groepen, dat snap ik heel goed, kan gemonitord worden waar werkgevers meer gebruik van maken. Als een werkgever ervoor kiest om iemand met een arbeidsbeperking een kans te geven, kan dus gekeken worden via welk middel dat vooral gebeurt. Ik ben nieuwsgierig of de staatssecretaris bereid is om te gaan monitoren in welke mate die middelen worden ingezet, omdat dat aan kan geven welk instrument het meest succesvol is om mensen met een beperking daadwerkelijk aan de slag te krijgen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Even afgezien van het feit dat we preluderen op volgende debatten, vind ik het wezenlijk om te zeggen dat in de Werkkamer, waar sociale partners en VNG tezamen overleggen, is besloten om in de eerste jaarschijven, dus 2014, 2015 en 2016, bij voorrang mensen met een Wajong-uitkering te plaatsen op de garantiebanen. Voor mensen met een huidige Wajong geldt het instrument loondispensatie. Het is dan ook voor de hand liggend om in die jaarschijven met werkgevers en dat instrument te blijven werken. Als mensen met loonkostensubsidie zouden worden geplaatst — er zullen ongetwijfeld mensen met loonkostensubsidie worden geplaatst, omdat zij vanuit de gemeenten een plek krijgen — dan zal blijken dat mensen met loondispensatie toch echt het leeuwendeel vormen. Het is dan ook moeilijk om die twee in de eerste drie jaar te vergelijken.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik wil even ingaan op een passage in de brief naar aanleiding van de deal van afgelopen maandag. Alle jonggehandicapten worden herkeurd en degenen met arbeidsvermogen krijgen per 1 januari 2018 een Wajong-uitkering van 70% wettelijk minimumloon. Kan de staatssecretaris garanderen dat deze groep nooit in de bijstand zal belanden, dat dat uitgesloten is?

Staatssecretaris Klijnsma:
Het is ontzettend wezenlijk dat het sociaal akkoord heeft opgeleverd dat er echt banen komen voor deze mensen. Die banen moeten bij voorrang — dat is ook in de Werkkamer afgesproken — juist bij deze mensen terechtkomen. Als deze mensen arbeidscapaciteit hebben, dan is het heel erg belangrijk dat ze de komende jaren die plek krijgen. Als de huidige Wajongers op 1 januari 2018, als de herbeoordeling achter de rug is, geen plek hebben gekregen, dan blijven ze gewoon onder de Wajong vallen en komen ze niet onder het regime van de bijstand terecht — ik hecht er heel erg aan om dat te zeggen — zodat ze niet met de kostendelersnorm of met de vermogenstoets of met de partnertoets worden geconfronteerd.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dus als ze geen baan vinden, behouden ze hoe dan ook hun Wajong-uitkering. Als ze die baan wel vinden, maar als ze vervolgens weer werkloos raken — dat gebeurt ook heel veel met jonggehandicapten — behouden ze dan ook hun Wajong-uitkering? Kan de staatssecretaris dat ook bevestigen?

Staatssecretaris Klijnsma:
De huidige Wajongers blijven onder het Wajong-regime vallen. Maar vanaf 1 januari 2015 komt iedereen wel bij de gemeenten.

De voorzitter:
Mevrouw Karabulut, u hebt nu twee vragen op dit punt gesteld. Deze wet komt nog uitgebreid in behandeling in de Kamer. Ik stel daarom voor dat we nu verder gaan met de beantwoording van de andere vragen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat vind ik goed, voorzitter. Ik stelde deze vragen, omdat dit uitgebreid in het nieuws is geweest.

De voorzitter:
Dat snap ik, maar u snapt ook dat ik u daar nu wel in beperk. Gaat u verder, staatssecretaris.

Staatssecretaris Klijnsma:
Voorzitter. Ik ben wat betreft dit blokje bij de amendementen gekomen. Het amendement op stuk nr. 8 van de leden Voortman en Karabulut gaat over het schrappen van de kostendelersnorm. Dit amendement acht ik onwenselijk. Dat zal u niet verbazen. In ontraad dit amendement dan ook.

Het amendement op stuk nr. 32 van de heer Heerma gaat over …

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 32 is vervallen en is vervangen door het amendement op stuk nr. 35.

Staatssecretaris Klijnsma:
Dan kom ik dat vast nog tegen, voorzitter.

De voorzitter:
Dat gaat over het verwijderen van kostendelersnorm uit de AOW.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ja, ik zie het al. Inmiddels ben ik bij het amendement op stuk nr. 33 van het lid Klein. Dat gaat over het schrappen van de kostendelersnorm uit de AOW. Ik moet dat amendement ontraden.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 35. U zei het al, dat is van de leden Heerma, Klein en Karabulut. Ook dit amendement gaat over het schappen van de kostendelersnorm uit de AOW. Ik moet dit amendement eveneens ontraden.

Het amendement op stuk nr. 37, eveneens van de heer Heerma, gaat over het uitzonderen van jongeren tot 21 jaar. Daarover hebben wij het net uitvoerig gehad. Zoals het hier voorligt, moet ik het amendement ontraden. Maar in tweede termijn komen wij hierop terug, zo heb ik begrepen.

Ik kom op het amendement op stuk nr. 40 van mevrouw Voortman. Zij vraagt hierin het recht op uitkeringen af te stemmen op parttime-inkomsten. Gemeenten kunnen de bijstandsuitkering al afstemmen op parttime-inkomsten. Het wetsvoorstel voorziet juist in een verruiming van de verrekentermijn van drie naar zes maanden. Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden om inkomsten tot een bepaalde hoogte vrij te laten of te verrekenen. Over de flexibiliteit rond werken en het hebben van een uitkering heb ik al gezegd dat ik hierop graag wil terugkomen voor 1 juli. Ik ben nu in goed gesprek met de gemeenten om te bezien of wij hiervoor meer soelaas kunnen bieden dan tot nu toe. Er zit al iets meer ruimte in deze wet om met deze flexibiliteit te kunnen omgaan. Op dit moment moet ik dit amendement ontraden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Als het aan vijf partijen in deze Kamer ligt, moeten wij er wel volgende week reeds over stemmen. Dat is dan wel een probleem. Ik wil nog iets zeggen over mijn bedoeling met dit amendement. Mensen die nu werkloos zijn, komen als ze een tijdelijke baan accepteren in de bijstand terecht als het contract is afgelopen. Dan zouden ze de hele molen weer door moeten. Dat wil ik voorkomen. Het moet mogelijk zijn dat mensen parttime bijstand krijgen. Ik begrijp van gemeenten dat de huidige Wet werk en bijstand daartoe onvoldoende mogelijkheden biedt. Dit is een vurige wens, ook van gemeenten.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik heb dan ook toegezegd, volgens mij naar aanleiding van een motie van de heer Kerstens, dat ik voor 1 juli van dit jaar de Kamer rapporteer wat mijn gesprek met de gemeenten heeft opgeleverd. Vooral de grote gemeenten — maar het geldt natuurlijk voor alle gemeenten — hebben juist dit aandachtspunt bij mij aangekaart. Het is ook echt een punt van aandacht. Ik wil gemeenten ook helpen om hiervoor een oplossing te vinden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dit is een punt van aandacht, zo geeft de staatssecretaris aan. Het is ook een wens van de gemeenten en van meerdere fracties in deze Kamer. Nu is het moment om dat te regelen in de wet. Als wij het nu niet regelen, komt het niet in de wet.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ja, maar in het amendement staat: het college kan de hoogte van de algemene bijstand tussentijds aanpassen aan de hoogte van het inkomen. Wij hebben nu al een aantal dingen geregeld. Colleges kunnen een deel van wat mensen extra verdienen vrijstellen. Het gaat er nu juist om dat ik breder dan dit heel nauwgezet wil kijken naar de vraag wat gemeenten nodig hebben om flexibel te kunnen omgaan met het hebben van werk in combinatie met bijstand. Nogmaals, ik heb toegezegd dat ik de Kamer voor 1 juli rapporteer.

Voorzitter, hiermee ben ik gekomen aan het einde van mijn blokje over de kostendelersnorm. Het was een flink blokje, moet ik u zeggen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
De staatssecretaris benadrukt altijd dat zij waarde hecht aan een breed draagvlak in de Kamer voor grote hervormingen, breder dan strikt noodzakelijk is voor een meerderheid. Het mag de staatssecretaris duidelijk zijn — ik heb dit in de eerste termijn immers heel duidelijk gezegd — dat de helft van deze wet op onze steun kan rekenen en de andere helft niet. Wij hebben ons er in de regering ook al tegen verzet. Mijn fractie is bovendien van mening dat het er met de haren is bijgesleept. Beseft de staatssecretaris dat door het aanbrengen van een splitsing tussen deze twee wetten — dat kan heel makkelijk aangezien de ene een volksverzekering is en de andere daadwerkelijk over de bijstand gaat — het draagvlak voor een aanzienlijk deel van deze wet vergroot kan worden?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ja, dat besef ik. De heer Heerma heeft dit ook in het voortraject met mij gedeeld, als ik het zo mag uitdrukken. Ik ben er gewoon heel helder en open over dat ik met vijf partijen een afspraak heb gemaakt over het geheel. Die afspraak wil ik graag gestand doen. Dat neemt niet weg dat ik natuurlijk graag in tweede termijn met de heer Heerma wil doordenken over de wijze waarop zijn wensen en verlangens op één onderdeel van de kostendelersnorm misschien nader tot uiting kunnen worden gebracht. Dat ligt echter in de schoot van de tweede termijn.

De heer Pieter Heerma (CDA):
De overweging om de kostendelersnorm voor de AOW in deze wet te stoppen is van ver voor de deal met de vijf partijen. Die deal heeft daar dus niets aan veranderd. De kostendelersnorm voor de AOW gaat pas over lange tijd in. Er is nog meer dan genoeg ruimte om daarover een ordentelijk debat te voeren zonder dat hij in deze bijstandswet gerommeld hoeft te worden.

Staatssecretaris Klijnsma:
Op de inhoud is het wel degelijk zo dat je, als je echt uitgaat van het delen van kosten onder één dak, daarbij ook kijkt naar de oudere Nederlanders. Voor beide valt iets te zeggen. Het kabinet heeft ervoor gekozen om deze twee met elkaar te verbinden. Op dit moment de wet opeens splitsen sta ik niet voor.

Voorzitter. Ik kom te spreken over de intensivering van het armoedebeleid, waaraan niet zo veel aandacht is besteed in eerste termijn. Het armoede- en schuldenbeleid wordt in 2014 met 80 miljoen en vanaf 2015 jaarlijks met 100 miljoen geïntensiveerd. Ik vind het belangrijk dat er bijzondere bijstand is en dat die geheel terechtkomt bij de mensen die deze echt nodig hebben. Voor het verlenen van bijzondere bijstand worden daarom de individuele situatie en daadwerkelijk gemaakte kosten leidend. Categoriale bijzondere bijstand wordt beperkt. Gemeenten ondersteunen mensen indien nodig met individuele bijzondere bijstand.

Mevrouw Voortman van GroenLinks zei dat mensen door de wet minder snel een uitkering kunnen aanvragen en vroeg of we hen laten verkommeren. Nee. Dit wetsvoorstel leidt er niet toe dat door gemeenten minder inkomensondersteuning geboden kan worden. Bijstand is en blijft het vangnet van de sociale zekerheid. Via de extra middelen voor de aanpak van armoede en schulden krijgen gemeenten juist extra middelen tot hun beschikking om ook in individuele gevallen soelaas te kunnen bieden. Door de situatie van de cliënt in beeld te brengen wordt duidelijk of naast of in de plaats van de gevraagde financiële ondersteuning wellicht andere ondersteuning nodig is. Dat kan vanuit de bijzondere bijstand.

Mevrouw Karabulut vroeg waarom de langdurigheidstoeslag wordt afgeschaft en of gemeenten straks kunnen zeggen dat ze niet doen aan het verstrekken van een individuele inkomenstoeslag. Dit wetsvoorstel beoogt de langdurigheidstoeslag niet af te schaffen maar om die om te vormen van een categoriale inkomensondersteuning naar een individuele inkomenstoeslag. De doelgroep betreft mensen die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen en vanwege individuele omstandigheden geen uitzicht hebben op verbetering van dat inkomen. Het is uitdrukkelijk aan gemeenten om in een verordening invulling te geven aan wat onder "een langdurig laag inkomen" wordt verstaan. Van vrijblijvendheid om niet aan deze regeling te doen is dus geen sprake. Met deze individualisering van de regeling beoogt de regering dat deze inkomensondersteuning terechtkomt bij mensen die deze echt nodig hebben.

De heer Kerstens (PvdA):
Ik heb in mijn termijn, toen het hier ook even over ging, aan de staatssecretaris gevraagd of het mogelijk is om te monitoren hoe dit gaat in de praktijk, of gemeenten inderdaad doen wat de staatssecretaris veronderstelt dat ze gaan doen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik heb bij de motie die door de heer Kuzu is ingediend, reeds toegezegd dat ik dit inderdaad ga monitoren, dus dat gaat al geschieden. Hij heeft dit in de context van het armoedebeleid aan de orde gesteld.

Mevrouw Karabulut (SP):
Daar gaan we weer. Gemeenten zeggen: wij willen dit niet, want het levert extra werk op, het kost meer en we bereiken minder mensen. Waarom wil de staatssecretaris het individualiseren à la VVD toch doorzetten?

Staatssecretaris Klijnsma:
Omdat je op die manier echt rond mensen maatwerk kunt leveren. Dat is geen praatje voor de vaak. We willen nu juist zo graag dat niet alleen maar met de Wet werk en bijstand of met de Participatiewet, maar ook met de Wmo, mensen echt op een manier bejegend kunnen worden zodat voor hen heel specifiek soelaas kan worden geboden.

Mevrouw Karabulut (SP):
Iedereen die een beetje kennis heeft van de gemeentelijke praktijken en die af en toe praat met mensen die afhankelijk zijn van deze uitkeringen, zoals de staatssecretaris volgens mij heeft en doet, weet dat iedereen zegt dat categoriale regelingen deze groepen beter bereiken. Schaf je deze af, dan is er ook geen recht meer. Waarom doet de staatssecretaris dit? Het is maar een heel klein doekje voor het bloeden bij een bezuiniging van 2 miljard. Dan gaat ze ook nog eens de bestaande armoederegelingen afschaffen en dan moeten we maar zien of het nog bij de mensen terechtkomt. Ik zeg u dat het niet bij de mensen terecht zal komen. Het is fijn dat het dan in kaart wordt gebracht, maar wat kopen de mensen daarvoor?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik schaf het armoedebeleid geenszins af. Sterker nog, het kabinet investeert enorm in het armoedebeleid: 100 miljoen ieder jaar opnieuw extra voor armoedebestrijding. Het gaat erom dat je die 100 miljoen en ook de andere middelen voor de armoedebestrijding terecht laat komen bij de mensen die het ook echt nodig hebben.

Dan kom ik bij twee amendementen in deze context. Het amendement-Karabulut op stuk nr. 14 regelt dat de langdurigheidstoeslag in de huidige vorm blijft bestaan. Daar hebben we het net over gehad. Dat amendement moet ik ontraden. Het tweede amendement-Karabulut, op stuk nr. 15, regelt dat gemeenten de mogelijkheid behouden om categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan ouderen, chronisch zieken en gehandicapten en de ouders van schoolgaande kinderen. Om dezelfde reden moet ik ook dat amendement ontraden.

Mevrouw Karabulut (SP):
Legt de staatssecretaris hiermee de berekeningen die een aantal gemeenten hebben gemaakt, en de bezwaren dat dit extra kosten met zich meebrengt, onuitvoerbaar is en de mensen sowieso niet zal bereiken, en de wensen van de VNG gewoon naast zich neer?

Staatssecretaris Klijnsma:
Voorzitter. Op dit punt …

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik wil graag een simpel ja of nee. Dat vind ik echt voldoende.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik heb hierover natuurlijk met de VNG overlegd. Het klopt dat de VNG categoriaal armoedebeleid ziet als een voordeel, maar zij zegt er onmiddellijk en onverwijld bij dat zij dat individuele ook heel hoog in het vaandel heeft. Dat is gewoon zo. Ik kies voor een individuele benadering van mensen, opdat dat maatwerk echt gestalte kan krijgen.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik moet helaas wederom constateren dat de staatssecretaris haar ogen sluit voor de nood van mensen, niet luistert naar degenen die er verstand van hebben, en ervoor zorgt dat de sociale uitsluiting en armoede wederom zullen toenemen. Zij is hier weer snoeihard rechts beleid aan het uitvoeren.

Staatssecretaris Klijnsma:
Nou ja, ik heb niet voor niets gezegd dat dit kabinet echt heel veel extra geld aan de armoedebestrijding besteedt en dat dit kabinet het ontzettend wezenlijk vindt om maatwerk te leveren aan individuele mensen. Volgens mij hebben we dit al behoorlijk vaak met elkaar gewisseld.

Dan kom ik bij het vierde blokje: de verplichting zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen. Men zal zich kunnen voorstellen dat we het volstrekt ontoelaatbaar vinden dat er ernstige misdragingen jegens uitvoerende instanties en hun functionarissen aan de orde zouden zijn. Het moet duidelijk zijn dat zulk gedrag zal leiden tot een adequate maatregel inzake het recht op de uitkering. Deze verplichting gaat niet alleen gelden bij de WWB, maar bij alle socialezekerheidswetten.

De heer Potters (VVD):
Ik ben blij met de woorden die de staatssecretaris kiest. De VVD is ook echt absoluut tegen geweld tegen ambtenaren die hun taak uitoefenen. Toch eventjes het volgende. Stel je nou voor dat een college daar niet echt strak op handhaaft of, sterker nog, geen sancties oplegt en dat bijvoorbeeld ook de gemeenteraad zijn rol niet goed oppakt. Zou de staatssecretaris een aanwijzing geven als zij hoort dat bijvoorbeeld de wet niet goed wordt nageleefd? Ik pak even deze sanctie, maar het kan voor alle sancties gelden. Ik zou graag willen weten hoe het nu precies gaat als gemeenten een wet niet uitvoeren.

Staatssecretaris Klijnsma:
Onze wetgeving biedt daar een aantal middelen voor. Als gemeenten de wet uiteindelijk niet naleven en als wij geen goed gesprek met hen kunnen hebben, dan kunnen we zelfs een indeplaatsstelling voorstellen. Dat soort sancties zit niet voor niets in de wet.

De heer Potters (VVD):
Begrijp ik het goed dat de staatssecretaris inzake de WWB een aanwijzing kan geven en, als die niet helpt, desnoods kan korten op het budget van de gemeente?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ja, dat zit al in de wet. Dat is niet nieuw. Die instrumenten kun je natuurlijk hanteren, maar dat is niet aan de orde van de dag en dat was ook niet het geval onder mijn voorgangers. Ik zou natuurlijk eerst eens een heel goed gesprek met de desbetreffende gemeente aangaan.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Gemeenten zijn heel erg kritisch op deze wetswijziging en zeggen dat zij deze wetswijziging niet nodig hebben. Sterker nog, er zijn wethouders die al hebben gezegd dat zij de wet gewoon niet gaan uitvoeren. Een van die wethouders is wethouder Hans Spigt in Utrecht. Hij is van de partij van de staatssecretaris. Wat gaat er gebeuren als het college van Utrecht volhardt in het niet-uitvoeren van deze wet?

Staatssecretaris Klijnsma:
"Als, dan": dat zijn altijd van die zaken die in de toekomst verscholen liggen. Mevrouw Voortman noemt de gemeente Utrecht. Het ging daarbij heel specifiek over het instrument tegenprestatie. Wij moeten constateren dat de beleidsvrijheid rond die tegenprestatie sinds maandag echt is veranderd. Sinds maandag heb ik de heer Spigt niet gesproken, maar ik kan mij voorstellen dat hij nu anders denkt over het geheel.

Afgezien daarvan: het is precies zoals ik net tegen de heer Potters zei. Als een gemeente aan het eind van de rit echt persisteert in het niet-uitvoeren van de wet, dan heb je natuurlijk altijd een goed gesprek met die gemeente. Dat levert vaak heel veel op.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De staatssecretaris wil gemeenten dan dus gaan straffen. Tot zover de beleidsvrijheid waar deze staatssecretaris zulke grote woorden over spreekt.

Staatssecretaris Klijnsma:
Dat vind ik wat te makkelijk. Enerzijds word ik aangesproken op het feit dat we toch wel erg veel beleidsvrijheid bij gemeenten neerleggen, maar anderzijds zouden wij de handhavingsinstrumenten die wij altijd nog hebben, nooit kunnen inzetten. Dat is ook weer het andere uiterste. De balans, daar gaat het om.

De heer De Graaf vroeg mij wat ik dan onder "zeer ernstige misdragingen" versta. In de memorie van toelichting is daar uitgebreid aandacht aan besteed. Ik noem ze nog even kort. Hieronder moeten diverse vormen van agressie of geweld worden verstaan waarbij sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag jegens het college, zijn functionarissen of zijn eigendommen en die in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kunnen worden beschouwd. Verder noem ik elke vorm van ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe. Hieronder valt bijvoorbeeld schoppen, slaan of het (dreigen met) gooien van voorwerpen naar een persoon. Ook noem ik het toebrengen van schade aan een gebouw of inventaris en handelingen die door hun grote en mogelijk blijvende impact, op de betreffende persoon of personen grote invloed hebben, zoals het opzetten van gerichte lastercampagnes, (seksuele) intimidatie, het tonen van steek- en/of vuurwapens alsmede (pogingen tot) opsluiting in een ruimte. Dat zijn voorbeelden van ernstige misdragingen.

Voorzitter, tot zover dit blokje. Er waren geen amendementen op ingediend, dus ik ben nu gekomen bij het vijfde blokje, over de algehele arbeids- en re-integratieverplichting. Men begrijpt dat ik iedereen graag wil uitnodigen om mee te doen aan de samenleving. Daarom vind ik dat de ontheffing van de arbeidsverplichting alleen nog maar tijdelijk kan zijn, zodat iedereen mee kan doen. Ik ben hier maar wederom gewoon heel open en eerlijk over. In het wetgevingsoverleg hebben verschillende fracties bepleit dat de zorg en opvoeding van jonge kinderen wordt geborgd. Ik hecht uiteraard aan een meerderheid voor het wetsvoorstel. Daarom neem ik het amendement van de SGP en ChristenUnie over. De enige uitzondering op de arbeids- en re-integratieverplichting geldt natuurlijk als een bijstandsgerechtigde duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is.

Ik kom bij de amendementen dientengevolge. Ik heb gezegd dat ik het amendement van de leden Dijkgraaf en Schouten op stuk nr. 31 overneem.

De voorzitter:
Ik moet even bekijken wat de procedure is met betrekking tot het overnemen van een amendement. Als de leden daartegen geen bezwaar maken, kan dit op deze manier gebeuren. Ik zie de indieners ja-knikken, dus het kan. Mevrouw Karabulut heeft echter een vraag.

Het amendement-Dijkgraaf/Schouten (stuk nr. 31) is overgenomen.

Mevrouw Karabulut (SP):
De aangescherpte verplichtingen houden onder andere in een verhuisplicht, een kledingplicht en ... wat was de derde?

Staatssecretaris Klijnsma:
De medische behandeling.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ja, ook dat onder andere. Kan de staatssecretaris toelichten op basis waarvan zij tot deze maatregelen heeft besloten? Met andere woorden, hoeveel bijstandsgerechtigden van de 400.000 kleden zich niet voldoende, en om welke reden is dat zo? Wat gaat dit bijdragen aan het aan het werk helpen van die mensen?

Staatssecretaris Klijnsma:
Met de afspraken die we met zijn vijven hebben gemaakt ...

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik heb het niet over de afspraken met de vijf. Ik wil heel graag de feiten, de onderbouwing van de staatssecretaris horen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Het is nu juist aan de gemeenten om dit instrument te benutten en daarover een verordening te maken. Het is dus ook aan de gemeenten om te bekijken in hoeverre met de kledingeis of verhuisplicht mensen kunnen worden gestimuleerd om naar de reguliere arbeidsmarkt te gaan. Nogmaals, de gemeenten hebben nu het voortouw.

Mevrouw Karabulut (SP):
Mag ik nu alsnog een antwoord op mijn vraag, namelijk om de onderbouwing van deze mogelijkheid? Overigens klopt dit niet. Gemeenten mogen volgens mij de hoe-vraag invullen, maar dit maakt toch deel uit van de geüniformeerde verplichtingen, staatssecretaris?

Staatssecretaris Klijnsma:
De gemeenten maken de verordening. De gemeenten bekijken op basis van een individuele bejegening of dit überhaupt een instrument is dat mensen niet alleen kan worden aangereikt, maar waarmee ze ook zouden kunnen worden gestimuleerd. Uiteindelijk, als mensen zich niet conform gedragen, is er ook een sanctie-instrument mogelijk.

Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter, ik probeer me echt in te houden, maar dit is al de vierde keer op rij dat ik de staatssecretaris om een onderbouwing, analyse, feiten of cijfers vraag. De staatssecretaris begint dan steeds over de afspraken met de vijf partijen, over verordeningen van gemeenten, maar ik wil weten waar de staatssecretaris haar beleid op stoelt.

Staatssecretaris Klijnsma:
De staatssecretaris stoelt haar beleid op het feit dat het belangrijk is dat je van iedereen vraagt om zo veel mogelijk mee te doen in de samenleving. Daar ben ik in dit debat mee begonnen. Ik hecht daar heel erg aan.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat is een mening!

De voorzitter:
Mevrouw Karabulut, de staatssecretaris heeft nu het woord.

Staatssecretaris Klijnsma:
De vraag aan mij was: waarop stoelt dit kabinet, deze staatssecretaris, het beleid? Ik stoel dit beleid bij uitstek op het inviteren van mensen om mee te doen aan de samenleving.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Kennelijk denkt de staatssecretaris dat in ieder geval een deel van de mensen die nu in de bijstand zitten, niet aan het werk komt omdat deze mensen zich bijvoorbeeld niet goed kleden. Dan is het op zichzelf redelijk dat mevrouw Karabulut hier vraagt om hoeveel mensen het gaat.

Ik heb zelf een vraag over die sanctiemogelijkheid. In het oorspronkelijke voorstel kon de uitkering geheel worden ingetrokken. Nu krijgen gemeenten de mogelijkheid om die maatregel niet in één keer op te leggen maar over een langere periode uit te smeren. Wat was de opbrengst van deze maatregel in het oorspronkelijke voorstel en wat is de opbrengst van het nu voorliggende voorstel?

Staatssecretaris Klijnsma:
De opbrengst van het geheel van de sanctiemaatregelen was 60 miljoen. De versoepeling van deze maatregel behelst 10 miljoen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Deze sancties leveren nu dus nog 50 miljoen op.

Staatssecretaris Klijnsma:
Dan zijn er ook nog de amendementen. De maatregel die in mijn brief staat, behelst 10 miljoen. Volgens mij behoeft het amendement dat de heer Dijkgraaf en mevrouw Schouten hebben ingediend over de eenoudergezinnen en de sollicitatieplicht, een dekking van 15 miljoen. Er ligt ook nog een amendement in het verschiet over de vierwekeneis. Dit kost 5 miljoen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Wat kostten deze maatregelen in het oorspronkelijke voorstel? Ik heb er al een aantal keren om gevraagd. Wat kostte een maatregel in het oorspronkelijke voorstel en wat kost een maatregel in het huidige voorstel? Ik vind het belangrijk om te kunnen zien of de besparingen ook echt gehaald worden. De hele tijd is het verhaal dat de opbrengst 2 miljard is, maar ondertussen wordt er wel gedaan alsof er allerlei verbeteringen zijn. Het is van tweeën een. Als er veel verbeteringen zijn, haal je die 2 miljard niet. Of er zijn niet zo veel verbeteringen, maar dan stellen ze ook niet zo veel voor. Het is van tweeën een.

Staatssecretaris Klijnsma:
De 2 miljard zitten natuurlijk in de Participatiewet en in de WWB-maatregelen. De WWB-maatregelen leveren 400 miljoen op. Die 400 miljoen bestaan voor 200 miljoen uit de kostendelersnorm op de AOW, voor een kleine 100 miljoen uit de kostendelersnorm op de rest en voor 90 miljoen uit de maatregelen die in de WWB verankerd zijn.

Mevrouw Voortman vraagt wat de wijzigingen betekenen die we met zijn vijven hebben aangebracht. Deze zijn maandag voor een deel aan de Kamer gepresenteerd en zijn vanavond in amendementen vervat. Wat betekenen die wijzigingen financieel? Zo versta ik mevrouw Voortman. De wijzigingen behelzen 10 miljoen voor de sanctiemaatregelen rond de drie maanden. Deze zijn nu minder heftig. Daarnaast gaat het om 5 miljoen voor de vierwekeneis. Dat amendement is ingediend en daar zal ik zo op komen. Bovendien gaat het om 15 miljoen voor de eenoudergezinnen die vrijgesteld worden van de sollicitatieplicht. Dat is 30 miljoen. De rest van de maatregelen levert dus 60 miljoen op.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik moet constateren dat de staatssecretaris geen enkele onderbouwing kan geven voor de kleedplicht. Dan kom ik op de verhuisplicht. Kan de staatssecretaris toelichten op basis van welke analyse en welke feiten zij tot dit beleid is gekomen?

Staatssecretaris Klijnsma:
Als je mensen wilt stimuleren om actief te worden op de arbeidsmarkt, ligt het voor de hand om samen met die mensen heel goed te bekijken waar werk is. Het kan zijn dat het werk in jouw regio niet echt aan de orde is. Ik vind het goed dat bij de afspraken van maandag jongstleden heel nauwgezet is bekeken wanneer een verhuisplicht aan de orde kan zijn. Dat is echt niet voor een parttimebaantje of anderszins. Een en ander is nu echt aan goede regels onderworpen. Dat is één.

Ten tweede blijft in de Wet werk en bijstand altijd vooropstaan dat je per individu bekijkt wat het beste bij die persoon past. Dat heb ik nog eens beklemtoond door in de wet aan te geven dat ieder mens bejegend wordt naar het oordeel van het college, ook in deze context. Dat kan te maken hebben met de vraag hoe iemand zich kleedt als hij of zij richting een sollicitatiegesprek gaat. Het kan ook te maken hebben met het feit dat de baan van je dromen, de baan die echt goed bij je past, wel aanwezig is maar niet in de regio. Dan is dit soort zaken aan de orde.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik moet constateren dat de feiten en de analyse ontbreken. Wat overblijft, is dat deze maatregelen worden opgelegd om te verhullen dat dat werk er simpelweg niet is. Het moet mij van het hart dat ik het zeer betreur dat de staatssecretaris overgaat tot dit soort strafmaatregelen en werklozen op deze manieren criminaliseert. Ik kan me nog een tijd herinneren dat de huidige minister Kamp minister was van Sociale Zaken. Hij kwam toen met dit proefballonnetje en kijk aan: de PvdA-staatssecretaris maakt hem af. Ik vind het treurig.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik criminaliseer geen mensen die in de bijstand zitten. Oprecht niet. Ik wil gewoon heel graag dat mensen die in de bijstand zitten, zo snel als het enigszins kan via regulier werk weer aan de slag kunnen.

Het amendement op stuk nr. 16 van mevrouw Karabulut gaat over de ontheffing van de arbeidsplicht voor alleenstaande ouders. Dat amendement gaat minder ver dan het amendement dat ik zojuist besprak. Dit amendement ontraad ik.

In het amendement op stuk nr. 26 van mevrouw Voortman wordt voorgesteld dat iedere bijstandsgerechtigde aanspraak op begeleiding moet hebben om een snelle doorstroom naar werk te ondersteunen. Op grond van artikel 10 bestaat er al een aanspraak op ondersteuning. Binnen de door de gemeenteraad ter beschikking gestelde middelen kan het college van B en W, indien nodig, bijstandsgerechtigden begeleiden en ondersteunen naar werk. Op grond van het amendement zouden alle bijstandsgerechtigden op elk moment begeleiding door de gemeente kunnen eisen, ook als daar naar de mening van de gemeente geen reden of noodzaak voor is. Het amendement beperkt de gemeentelijke beleidsruimte om te bepalen wanneer en of begeleiding noodzakelijk is. Ook ontstaat een openeinderegeling waarvoor gemeenten geen financiële dekking hebben. Ik wil dit amendement derhalve ontraden.

Dan kom ik bij het zesde blokje: de tegenprestatie. Er is ingevolge de nota van wijziging geen sprake meer van een generieke verplichting die voor iedereen geldt, terwijl het ook niet zo is dat gemeenten maar kunnen doen wat ze willen. De gemeente moet het aan bijstandsgerechtigden opdragen van een significante tegenprestatie regelen bij verordening. Dit biedt de gemeenten de ruimte voor het leveren van individueel maatwerk. Daartoe is het college ingevolge de aanpassingen in de nota van wijziging verplicht expliciet beleid te ontwikkelen betreffende de inhoud, de omvang en de duur van de tegenprestatie. Zoals aangegeven in de toelichting bij die nota van wijziging en de brief van 3 februari 2014 moet het gaan om een tegenprestatie van significante omvang. In deze verordening kunnen gemeenten vervolgens onder andere opnemen dat vrijwilligerswerk van een bepaalde inhoud en omvang als tegenprestatie is te kwalificeren. Tevens kan de gemeenteraad in de verordening de bepaling opnemen dat, als de belanghebbende mantelzorg verricht, het college kan besluiten dat de belanghebbende geen tegenprestatie wordt opgedragen zolang hij of zij de mantelzorg verricht. De tegenprestatie mag het re-integratiebeleid niet doorkruisen. Het college voert dit beleid vervolgens uit.

Veel woordvoerders hebben zaken gezegd over de tegenprestatie. De heer Potters heeft gevraagd wat er gebeurt als er geen beleid wordt gemaakt met betrekking tot de tegenprestatie. Ik ben net ingegaan op de sanctiemaatregelen die er sowieso zijn. Die gelden natuurlijk ook voor dit beleid. Dat is dus identiek.

Het CDA heeft een vraag gesteld over de mantelzorg. Daar ben ik net op ingegaan. Het college kan besluiten om mensen die mantelzorg verlenen, geen tegenprestatie op te leggen. De maatschappelijke activiteit in het kader van de tegenprestatie is van korte duur. Mantelzorg is daarentegen het bieden van langdurige zorg. Je kunt die twee natuurlijk niet zomaar met elkaar verknopen, maar als iemand mantelzorg verleent, hoeft hij geen tegenprestatie te leveren.

Mevrouw Karabulut (SP):
Die tegenprestatie is een aanscherping van de huidige wet, dat klopt. Dat heeft de staatssecretaris mij ook uitgelegd. De staatssecretaris is echter ook op de hoogte van de talrijke voorbeelden van verdringing. Ik heb het over werken met behoud van de uitkering en het leveren van een tegenprestatie. Echt werk wordt zonder loon, in ruil voor een inkomen onder het wettelijk minimumloon verricht. Wat gaat de staatssecretaris, nu zij die mogelijkheden uitbreidt, doen om verdringing te voorkomen? Is zij bereid om een verdringingstoets te ontwikkelen die gemeenten moeten hanteren?

Staatssecretaris Klijnsma:
Tijdens het wetgevingsoverleg hebben we hier ook breedvoerig over gesproken. Dat heeft opgeleverd dat we al een en ander tegen elkaar hebben gezegd over de tegenprestatie, namelijk dat het geen werk mag behelzen waar een vacature voor bestaat. Het mag ook niet betaald werk behelzen dat tot voor kort, een jaar geleden, regulier werk was. Wat dat betreft, zijn er al wel bepaalde contouren. We moeten inderdaad voorkomen dat verdringing aan de orde is. Daar bestaat wat mij betreft geen misverstand over.

Mevrouw Karabulut (SP):
Daar bestaan wel misverstanden over. De staatssecretaris zegt dat het niet mag, maar het gebeurt wel. In de praktijk — dat blijkt ook uit de wetteksten — is het helemaal niet zo eenvoudig om dat heel scherp te omschrijven. Als het de staatssecretaris menens is dat zij verdringing wil voorkomen en zij met mij ziet dat de verdringing groeiende is, moet zij daar toch iets aan doen? Dan moeten er toch instrumenten komen om dat te toetsen?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik ben met de VNG en Divosa in gesprek over de vraag hoe we de instrumenten vormgeven en hoe gemeenten goede verordeningen kunnen maken. Zoals mevrouw Karabulut weet, maken de VNG en Divosa vaak modelverordeningen. Ik ga ervan uit dat, ook in nauwe samenspraak met het departement van SZW, die modelverordeningen gestalte krijgen. Sterker nog, ik ben al in gesprek met de VNG en Divosa om ervoor te zorgen dat een en ander in het najaar ook echt gestalte krijgt. Dit hoort er dus gewoon bij.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
We hebben net in de eerste termijn van de Kamer gezien dat er behoorlijk wat licht zat tussen de interpretatie van de heer Potters en de interpretatie van de heer Kerstens als het gaat om de tegenprestatie. De heer Potters gaf heel duidelijk aan dat de tegenprestatie vanaf nu voor iedereen verplicht wordt. In de huidige Wet werk en bijstand is het vragen van een tegenprestatie al mogelijk, maar de invulling daarvan kan per gemeente verschillen. De heer Kerstens gaf aan dat gemeenten beleid moeten maken waarbij het gaat om de vraag aan wie, voor welke termijn et cetera een tegenprestatie gevraagd wordt. Hij wees ook heel expliciet op de ruimte voor een gemeente om te zeggen: in dit geval doen we het niet. Bij welke interpretatie voelt de staatssecretaris zich het meeste thuis?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik heb niet voor niets gezegd dat er geen sprake meer is van een generieke verplichting die echt voor iedereen geldt, maar dat het ook niet zo is dat gemeenten een loze of lege verordening kunnen maken. Dat is niet aan de orde. Gemeenten kunnen dus niet zomaar doen wat ze willen. Ze moeten een significante tegenprestatie in de verordening verweven. Maar er is geen sprake meer van een generieke verplichting die voor iedereen geldt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dat is een flinke wijziging ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel, waarin nog wel sprake was van een generieke tegenprestatie. De VVD heeft zich kennelijk vergist. Maar als die maatregel niet verplicht is, wat is dan het financiële effect van deze wijziging?

Staatssecretaris Klijnsma:
Er is geen financieel effect, want de tegenprestatie is natuurlijk bij uitstek iets wat financieel niets oplevert. Je hebt op dit punt dus ook geen amendement nodig en je hoeft hiervoor geen dekking aan te geven.

Van de zijde van de PVV is gevraagd of het volgen van een cursus Nederlands ook als tegenprestatie kan gelden. Een tegenprestatie is geen re-integratie-instrument, juist niet. Hoewel het aan het college is om te beoordelen en te besluiten wat als tegenprestatie kan worden opgedragen, klinkt het niet logisch om deelname aan cursussen en opleidingen als tegenprestatie aan te merken.

Dan kom ik nu toe aan de bespreking van de amendementen over dit onderwerp, allereerst het amendement op stuk nr. 20 van mevrouw Karabulut. Zij wil dat de verplichte tegenprestatie komt te vervallen. Daardoor zou de verplichting voor gemeenten om een tegenprestatie in de verordening te regelen, komen te vervallen. Dat willen wij niet en daarom ontraad ik de aanneming van het amendement.

Mevrouw Karabulut (SP):
De staatsecretaris predikt nu eens wel, dan weer niet gemeentelijke vrijheid, al naar gelang het haar uitkomt. Op dit punt dus weer niet, want in het amendement dat ik voorstel, staat: laat de wet zoals die is. Laat het een kanbepaling zijn en laat de gemeenten bepalen of zij het wel of niet willen opleggen. Daar is de staatssecretaris op dit punt weer niet voor. Ra, ra, hoe zou dat komen? Ik kijk even mijnheer Potters aan.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik vind het een groot goed dat de vijf hebben afgesproken dat gemeenten nu een verordening maken. Het kabinet heeft dit overgenomen. Binnen die verordening hebben gemeenten de beleidsvrijheid die wezenlijk is.

Mevrouw Karabulut (SP):
Is de staatssecretaris dan bereid om een meldpunt te openen, niet voor gemeenten maar voor werklozen, die wel werken maar geen loon ontvangen? Is de staatssecretaris daartoe bereid? Dat is namelijk de andere zijde van de medaille en ik vind dat de staatssecretaris die andere zijde op dit moment eigenlijk niet ziet en/of wil zien. Dit zou een manier kunnen zijn: een beetje een beweging naar de werklozen toe.

Staatssecretaris Klijnsma:
Iedere gemeente heeft een cliëntenraad. Ik denk dat het een goed idee is dat mensen zich bij de cliëntenraad melden als zij het niet eens zijn met datgene wat er in hun geval rond de tegenprestatie aan de orde is. Wat nog belangrijker is, is dat zij zich bij de gemeenteraad melden. Als iets wezenlijk is, is het dat gemeenteraden veel meer dan tot nu toe zich in de Wet werk en bijstand gaan verdiepen, in de trant van: welke instrumenten zijn er nu om mensen echt te laten participeren? Daarom vind ik het ook zo belangrijk dat gemeenteraden die verordeningen moeten goedkeuren, zodat zij hun colleges van B en W daarop kunnen blijven controleren.

Mevrouw Karabulut heeft ook een amendement ingediend om oud-politici met wachtgeld te verplichten om een tegenprestatie te leveren, op stuk nr. 21. Daarover is al het een en ander gewisseld in de Kamer, ook hedenmiddag weer. De voormalige minister van BZK heeft namens het vorige kabinet afwijzend op een motie daartoe gereageerd met de brief van 9 maart 2011. Later, op 4 oktober 2011, heeft mevrouw Karabulut een amendement van gelijkluidende strekking ingediend bij mijn ambtsvoorganger. Toen heeft mijn ambtsvoorganger het amendement ontraden met verwijzing naar de brief van BZK. Nu wordt er wederom een amendement ingediend met dezelfde strekking. Ik moet zeggen dat mevrouw Karabulut op dit punt echt een verkeerde vergelijking maakt, want op het moment dat oud-politici overgaan van het wachtgeld naar de bijstand, krijgen zij gewoon te maken met alle instrumenten van de bijstand, waaronder de tegenprestatie. Dat is hier vanmiddag ook al gewisseld. Ik ontraad de aanneming van dit amendement.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat verrast mij, omdat ik in het verslag van het wetgevingsoverleg de uitspraak las van de staatssecretaris: natuurlijk, natuurlijk verwacht ik dat ook van ex-politici met wachtgeld. Ik begrijp echter dat zij meedoet met het spelletje van veruit de meeste partijen die ik hier tot nu toe heb gehoord, namelijk: in dat geval zijn politici toch echt even wat andere mensen. Ik begrijp dat ze zich verschuilt achter formele argumenten. Als deze zeer verstrekkende maatregel, waar ik tegen ben, inclusief de verhuisplicht, zo fantastisch is en zo nodig is en zo activerend is, dan zouden de staatssecretaris en al die andere partijen die maatregel toch echt eerst op zichzelf van toepassing moeten verklaren. Wij krijgen immers ook overheidsgeld. Dan zou het geloofwaardig zijn. Maar helaas, als puntje bij paaltje komt, zegt ook deze staatssecretaris: sorry, wel voor het volk, maar niet voor ons.

Staatssecretaris Klijnsma:
Politici zijn in die zin gewone Nederlanders dat ook zij, als zij aan het end van de rit onder de bijstandswet komen te vallen, worden bejegend met de instrumenten van de bijstandswet. Dat hoort ook zo. Gelijke monniken, gelijke kappen.

Voorzitter. Ik kom bij het amendement-Voortman op stuk nr. 36, dat mantelzorg wil erkennen als tegenprestatie. Ik heb net al geprobeerd om dit heel erg scherp te formuleren. In de nota van wijziging die naar de Tweede Kamer is gezonden, is opgenomen dat gemeenten kunnen besluiten om aan mensen die mantelzorg verlenen, geen tegenprestatie op te leggen. De maatschappelijke activiteit in het kader van de tegenprestatie is van korte duur. Mantelzorg is daarentegen vaak het bieden van langdurige zorg. Dat kan daarom nooit een tegenprestatie zijn. Het verrichten van mantelzorg is echter een reden om geen tegenprestatie op te leggen. Dat vind ik heel wezenlijk. Het verrichten van mantelzorg vind ik een reden om geen tegenprestatie op te leggen. Om mantelzorg echter als tegenprestatie te labelen, is ingewikkeld, omdat mantelzorg langdurig is, terwijl een tegenprestatie altijd beperkt is in duur.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Is het dan met het huidige voorstel zo dat je, als je nu bijstandsgerechtigd bent en mantelzorg verleent, niet lastig zult worden gevallen met een tegenprestatie?

Staatssecretaris Klijnsma:
Even echt voor de helderheid: gemeenten slaan de verordening. Gemeenten kunnen daarin zeggen: als je mantelzorger bent, dan word je niet bejegend met een tegenprestatie. Dat is een kanbepaling voor gemeenten. Ik zeg nu, ook expres voor de Handelingen, dat ik dat heel erg logisch vind. Dan wordt bij de wetsbehandeling, als gemeenten die naslaan, duidelijk dat het heel erg wezenlijk is dat het verrichten van mantelzorg een reden is om geen tegenprestatie op te leggen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Als het een kan-bepaling is, dan kan het zijn dat in de ene gemeente een mantelzorger wel belast wordt met een tegenprestatie en in de andere gemeente niet. Dat vind ik nu juist raar, want wij erkennen allemaal dat we mantelzorg belangrijk vinden. De collega van mevrouw Klijnsma, staatssecretaris Van Rijn, zegt steeds dat mensen meer voor elkaar over moeten hebben. Maar als je het dan doet, ligt het eraan in welke gemeente je woont of het wel of niet gewaardeerd wordt.

Staatssecretaris Klijnsma:
Dat is inderdaad de beleidsvrijheid van de gemeenten, maar daarom heb ik nu geloof ik al drie keer zorgvuldig gezegd wat ik heb gezegd, zodat gemeenteraden en fracties in gemeenteraden hun colleges hierop kunnen wijzen als de verordening aan de orde is.

Voorzitter. Ik kom bij het zevende blokje. Dat gaat over de harmonisering van verplichtingen en maatregelen. Daar hebben we ook al veel over gezegd. Ik ga in op de vragen die gesteld zijn. Eigenlijk heeft mevrouw Karabulut daar net ook al op geïnterrumpeerd, want de heer Potters en mevrouw Voortman hebben rond de verhuisplicht het volgende gevraagd. Hoe moet de verplichting om te verhuizen worden gezien? Wat is er veranderd ten opzichte van het vorige, het oorspronkelijke wetsvoorstel? In de huidige WWB geldt de algemene verplichting inzake het naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Hiertoe kan naar het oordeel van het college in individuele gevallen ook een verplichting tot verhuizen behoren. In het wetsvoorstel is opgenomen: een bijstandsgerechtigde moet bereid zijn om te verhuizen indien dit voor het verkrijgen van werk nodig is. Deze verhuisplicht is in de nota van wijziging verduidelijkt en genuanceerd door er enkele wettelijke voorwaarden aan te verbinden. Zo moet er volgens de gemeente geen alternatief aanwezig zijn. De duur van het werk moet ten minste een jaar zijn en de nettobeloning moet minimaal de bijstandsnorm zijn. Ik vind het van zeer groot belang dat het college ook let op de individuele omstandigheden. Ik denk aan mogelijke ontwrichtende gevolgen voor gezin en sociaal netwerk, de rol van de reistijd en de tijdelijkheid van het werk. Dat is wat wij maandag hebben afgesproken.

Mevrouw Voortman vroeg of gemeenten nu meer beleidsvrijheid hebben gekregen of dat de regels zijn teruggedraaid. In de nota van wijziging hebben de gemeenten vergeleken met het oorspronkelijke wetsvoorstel uitdrukkelijk de beleidsruimte gekregen om binnen de gestelde wettelijke kaders in een verordening de hoogte en duur van een op te leggen maatregel vast te stellen. Daarnaast is in de nota van wijziging verduidelijkt en geëxpliciteerd dat het college de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid heeft om de op te leggen of opgelegde maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven. Ik hecht er zeer aan om nog eens te beklemtonen dat wij expres de passage "naar het oordeel van het college" nog eens extra hebben opgenomen in de wetgeving.

De heer Potters (VVD):
Dank voor deze uitleg. Nog even voor de duidelijkheid: bij een ernstige overtreding kunnen gemeenten tot maximaal drie maanden een sanctie opleggen, maar zij moeten minimaal een sanctie van een maand opleggen. Dat is mijn beleving toen ik het wetsvoorstel las.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ook hier is het individualiseringsprincipe aan de orde. Gemeenten, colleges kijken altijd naar de persoon in kwestie met dien verstande dat als er sprake is van een sanctie, nauwgezet wordt gekeken naar het stramien dat wij hebben afgesproken. De eerste maand kun je in drie stappen doen. De tweede maand is evident en de derde ook. Je kunt ook in een keer drie maanden opleggen als mensen echt een scheve schaats hebben gereden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De staatssecretaris zegt dat er meer beleidsvrijheid voor gemeenten is gekomen ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel. Hoe is het vergeleken met de huidige Wet werk en bijstand?

Staatssecretaris Klijnsma:
Dan zijn zaken wel verduidelijkt. Wij vragen aan gemeenten om in verordeningen heel helder op te schrijven waar de uitvoerenden en de bijstandsgerechtigden mee te maken krijgen als zij een uitkering respectievelijk verstrekken of aanvragen. De synchronisatie is een heel belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel. Het feit dat gemeenteraden die verordening moeten goedkeuren en daardoor colleges beter kunnen controleren, is een heel groot goed.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Gemeenteraden hadden sowieso al de mogelijkheid om colleges om een verordening te vragen. Ik constateer dat synchronisatie minder beleidsvrijheid betekent.

Staatssecretaris Klijnsma:
Wij vergen van gemeenten dat die verordeningen gemaakt worden. Binnen die verordeningen hebben gemeenten wel degelijk beleidsvrijheid. Het individualiseringsbeginsel staat recht overeind.

De heer Van Weyenberg vraagt of …

De voorzitter:
De heer Van Weyenberg vraagt eerst iets anders.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik heb nog een vraag. In het voorstel is opgenomen dat de maand die de uitkering wordt ingehouden, over drie maanden mag worden gespreid. Ik vraag de secretaris om hier meer duidelijkheid over te geven, ook voor de voor mensen die het debat volgen. Stel dat iemand een maatregel heeft opgelegd gekregen van drie maanden een derde en hij komt na één maand tot inkeer. Dan wordt de uitkering hervat. Kan de minister bevestigen dat in dat geval de twee derdes van de volgende maanden niet meer worden ingehouden en dat er in die zin geen sprake is van een verrekening, maar van een soort uitsmeren van de maatregel? Klopt het dat als je dat inkeer komt, daarmee het deel van de maatregelen dat nog op de lat stond vervalt?

Staatssecretaris Klijnsma:
Het is heel goed dat de heer Van Weyenberg deze punt op de i zet, al was het alleen maar voor de Handelingen. Wezenlijk is dat als iemand een maatregel opgelegd krijgt en hij dezelfde dag of de dag erna tot inkeer komt, hij dan navenant de boete niet hoeft te betalen. Dat moet heel duidelijk zijn. De heer Van Weyenberg zegt terecht dat wij nu hebben geregeld dat als iemand een maatregel opgelegd krijgt, die maatregel verdeeld kan worden over drie maanden. Er wordt dan drie maanden een derde van de uitkering gekort. Als een meneer of mevrouw reeds in de eerste maand tot inkeer komt, krijgt hij of zij het restant over die eerste maand al terug en worden die tweede en derde maand niet meer gesanctioneerd. Het is, ook voor de Handelingen, heel belangrijk om dat nog eens te onderstrepen.

Het volgende punt is de verplichting medische behandeling. De heer Van Weyenberg heeft een amendement ingediend op stuk nr. 28 over het schrappen van de verplichting om in voorkomende gevallen een medische behandeling te ondergaan uit de geharmoniseerde verplichtingen. Dat is inderdaad een afspraak die ik met de vijf partijen heb gemaakt. Daarom wil ik dat amendement graag overnemen.

De voorzitter:
Ik kijk even rond in de zaal of er bezwaar tegen is dat de staatssecretaris het amendement overneemt. Ik zie dat niet het geval is.

Het amendement-Van Weyenberg (stuk nr. 28) is overgenomen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Mooi zo. Dan kom ik bij het amendement van mevrouw Karabulut op stuk nr. 12 over de verplichting voor uitkeringsgerechtigden om te verhuizen. Ik heb daar net al het een en ander over gezegd. Dit amendement ontraad ik.

Er is nog een vraag van de heer Van Weyenberg. Ik hecht eraan om die ook nog even te beantwoorden in dit kader. Hoe zit het met de handhaving van de naleving van de verplichtingen betreffende kleding, verzorging en gedrag, met name bij jongeren met beperkingen? Ik hecht eraan te benadrukken dat er geen maatregel wordt opgelegd als bij de belanghebbende de verwijtbaarheid ontbreekt. De verplichting waar de heer Van Weyenberg het over heeft, heb ik in de nota naar aanleiding van het verslag getypeerd als: je moet je kleden naar waar je naartoe gaat. Dat verschilt natuurlijk van situatie tot situatie. Het is bij uitstek een verplichting waarbij de gemeente primair de individuele situatie van de bijstandsgerechtigde moet beoordelen. Ook hier geldt dat de individuele beoordeling voorop staat.

Dan is er nog een amendement van mevrouw Karabulut.

De voorzitter:
Ik zie u bij de microfoon staan mevrouw Karabulut, maar zullen wij eerst luisteren naar wat de staatssecretaris erover te zeggen heeft?

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik was nog bij het vorige amendement, dat over de verhuisvergoeding. Als ik het goed heb begrepen, heeft de staatssecretaris die ontraden. Ik heb dat amendement ingediend omdat wanneer mensen moeten verhuizen, zij kosten moeten maken. Het gaat hier veelal om mensen die het niet breed hebben, want in de bijstand mag je ook geen vermogen hebben. Waar moeten die mensen die verhuizing van betalen — de staatssecretaris weet immers dat het geld kost — als er geen verhuisvergoeding komt?

Staatssecretaris Klijnsma:
Dat is ook iets wat het college kan bekijken. Als het college de verhuisverplichting hanteert, moet het altijd met de persoon in kwestie kijken of dat lukt en wat daar voor nodig is. Het college heeft natuurlijk altijd de middelen van de bijzondere bijstand ter beschikking om daarbij te helpen. Het is echter aan het college om die afweging te maken.

Mevrouw Karabulut (SP):
Oké, het college is dus niet verplicht om een verhuisvergunning te geven, maar men mág het wel doen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ja, dat valt binnen de beleidsruimte van het college.

Ik kom bij het amendement op stuk nr. 18. Dat gaat over het schrappen van de verplichte 100% verlaging van de bijstand gedurende drie maanden. Bij onze afspraken hebben we de zaken op dit vlak natuurlijk verduidelijkt en gematigd. Het wetsvoorstel kent een wettelijk kader waarbinnen de colleges beleidsruimte hebben om de hoogte en de duur van de maatregel in de verordening vast te leggen. Dat neemt niet weg dat, indien blijkt dat onnodig een beroep wordt gedaan op de bijstand en de belanghebbende daarin volhardt, dit hoort te leiden tot de maatregelen waarin dit wetsvoorstel en de gemeentelijke verordening voorzien. Het schrappen van de verplichte 100% verlaging van de bijstand gedurende drie maanden ontraad ik echter.

Mevrouw Karabulut (SP):
Nog niet zo heel lang geleden hebben we de wet strenger gemaakt. Er is sprake van hogere boetes, en van strengere straffen voor fraude en voor overtredingen. Het is zelfs zo streng geworden dat we daardoor vaak misstanden tegenkomen die in de Kamer worden besproken. Mensen maken fouten, wat geen fraude is, maar krijgen wel direct die boetes opgelegd. Dat zal met aangescherpte maatregelen alleen maar erger worden. Ik vraag de staatssecretaris of er andere feiten zijn, die ik niet ken, waaruit blijkt dat deze maatregel echt noodzakelijk is.

Staatssecretaris Klijnsma:
Er is sprake van een inkeerregeling, waarover ik zojuist met de heer Van Weyenberg sprak, en van een omgekeerde bewijslast. Door het laatste moet het college bewijzen of iemand al dan niet iets niet goed heeft gedaan. We hebben er daarmee juist voor gekozen om de situatie voor mensen zo in te richten dat zij ook echt bloedserieus worden genomen. Als zij dan naar het oordeel van het college toch nog de zaken niet doen zoals van ze wordt gevergd, dan is het natuurlijk ook aan het college om met een sanctiebepaling te komen. Niet voor niets is die inkeerregeling erbij geschreven, maar de sanctiemaatregel is zoals hij is en zoals we hem hebben afgesproken. Ik ontraad dus het amendement.

Mevrouw Karabulut (SP):
Met andere woorden: ook hierbij geldt dat er geen enkele aanleiding is om de wet zodanig aan te scherpen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ook hierbij geldt natuurlijk dat eenduidigheid een groot goed is.

Ik kom bij het amendement op stuk nr. 13. Dat amendement hebben we eigenlijk al aan snee gehad, want dat is het amendement over de verhuiskostenvergoeding voor de belanghebbende. Die heb ik zojuist behandeld.

Ik kom bij blokje nummer 9, dat gaat over de vier weken zoektijd. Het wetsvoorstel bevatte de vier weken zoektijd voor personen van 27 jaar en ouder. Ik heb er natuurlijk kennis van genomen dat mevrouw Schouten en de heer Kerstens een amendement hebben ingediend waarmee zij de invoering van de vier weken zoektijd voor personen vanaf 27 jaar willen schrappen. Dit amendement is onderdeel van de afspraken die zijn gemaakt tussen de ChristenUnie, D66, de SGP en de coalitiepartners. Ook dit amendement wil ik graag overnemen. De bestaande praktijk blijft daarmee gehandhaafd.

De voorzitter:
Welk stuknummer heeft dat amendement, staatssecretaris?

Staatssecretaris Klijnsma:
Het gaat daarbij om het amendement op stuk nr. 27.

De voorzitter:
Het amendement-Schouten/Kerstens (stuk nr. 27) is overgenomen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik kom bij het amendement-Karabulut op stuk nr. 10. Dat strekt ertoe, de zoektermijn niet van toepassing te verklaren op personen die na uitstroom binnen een jaar opnieuw een aanvraag voor een bijstandsuitkering moeten indienen. Ik zal de wet op dit punt niet wijzigen. Wel zal ik mijn gesprekken met gemeenten voortzetten over de belemmeringen rondom flexibel en tijdelijk werk en de WWB. Ik ben hier ook al op ingegaan bij het beantwoorden van de vragen van mevrouw Voortman. Bij deze gesprekken hebben we een brede agenda, waarbij we ook kijken naar de termijn waarop oplossingen kunnen worden geboden. Zoals ik al zei, ik zal de Kamer voor 1 juli een aanpak presenteren. Dit amendement ontraad ik dus.

Het amendement op stuk nr. 17 van mevrouw Karabulut gaat over het schrappen van de vierwekenzoektermijn voor personen die zich voor een uitkering melden bij het UWV. Ik zal de wet op dat punt niet wijzigen. De wet zal ten aanzien van de vierwekenzoektijd conform het amendement van de leden Schouten en Kerstens worden gewijzigd. De bestaande praktijk blijft hiermee gehandhaafd.

Het amendement van mevrouw Voortman op stuk nr. 22 is eigenlijk overeenkomstig het amendement op stuk nr. 10 van mevrouw Karabulut en gaat over het flexibiliseren van de vierwekentermijn ingeval van tijdelijk werk. Daarvan heb ik al gezegd dat ik voor 1 juli 2014 graag een aanpak presenteer over de flexibiliteit van de Wet werk en bijstand, in nauwe samenspraak met de gemeenten.

Dit was blokje 9. Er is mij zojuist nog een aantal resterende amendementen aangereikt. Het amendement-De Graaf op stuk nr. 44 gaat over het machtig zijn van de Nederlandse taal. Er komt een apart wetsvoorstel over de taaleis. Dit stellen we zorgvuldig op, zodat goed rekening wordt gehouden met het internationaal recht en met de Grondwet. Daarom kost het ook meer tijd. Dat is ook de reden waarom ik ervoor heb gekozen om er een apart wetsvoorstel voor te maken. Een van de woordvoerders heeft mij gevraagd of het deel uitmaakt van de afspraken die we gevijven hebben gemaakt. Dat is niet het geval. Dat zeg ik even voor de helderheid.

De heer De Graaf (PVV):
Kan de staatssecretaris aangeven op welke termijn dat wetsvoorstel komt? Dat moet natuurlijk niet na de zomer zijn, maar het liefst binnen een paar weken.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik ben nu doende om het aan het papier toe te vertrouwen. Het is echt heel nauwgezet en zorgvuldig werk, omdat het internationaal rechtelijk toch wel een ingewikkeld fenomeen is. Daarna leid ik het ordentelijk naar de ministerraad en naar de Raad van State. Het ligt hier dus niet binnen twee weken.

De heer De Graaf (PVV):
Ik mag toch verwachten dat het hier dan wel ruim voor het zomerreces ligt.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik doe mijn best.

Mevrouw Karabulut (SP):
Wordt dit dan een gezamenlijk wetsvoorstel met de minister voor Integratie? In het regeerakkoord wordt het namelijk als zijnde een integratie-instrument gepresenteerd.

Staatssecretaris Klijnsma:
Mevrouw Karabulut heeft daar gelijk in, in die zin dat het onder het kopje "integratie" in het regeerakkoord staat, maar het is natuurlijk een maatregel in de context van de Wet werk en bijstand. Ik heb het nu dan ook onder mijn hoede.

Mevrouw Karabulut (SP):
Het is daarmee dan dus weg bij de minister voor Integratie. U gaat dat wetsvoorstel alleen indienen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Het is natuurlijk gewoon een wetsvoorstel van het kabinet. De minister voor Integratie is de minister van SZW en die kom ik nogal eens tegen. Ik denk dan ook dat dat niet zo'n probleem hoeft te zijn.

Het amendement op stuk nr. 45 is ook van mevrouw Karabulut. Dat amendement gaat over het op basis van de Wmo uitzonderen van mantelzorgers van de kostendelersnorm. Daar zijn we breedvoerig op ingegaan. De kostendelersnorm staat los van de reden van samenwonen. Lagere kosten zijn ook aanwezig als je mantelzorger bent. Daarom ontraad ik dit amendement.

Het amendement-Karabulut op stuk nr. 46 gaat er over dat wanneer het college een tegenprestatie oplegt de bijstandsgerechtigde zeggenschap zou moeten hebben. Dit amendement is overbodig, want het is aan de gemeenten om beleid te maken. Gemeenten zullen in ogenschouw nemen wat de voorkeur van de betrokkene is. Wij hoeven dit dus niet wettelijk te regelen, daarom wil ik dit amendement ontraden.

Mevrouw Karabulut (SP):
Gemeenten mogen het in ogenschouw nemen, maar uiteindelijk bepaalt het college. Aangezien het hier ook vrijwilligerswerk betreft, additionele arbeid, wil ik juist dat het tweerichtingsverkeer is, dat er daadwerkelijk instemmingsrecht is. Er zijn zo veel plichten nu, misschien kunnen wij op dit punt een klein rechtje creëren, temeer daar de staatssecretaris dit in haar onderbouwing aangeeft. In die zin is het niet overbodig, maar zegt de staatssecretaris dat zij het er niet mee eens is. Of is zij het er wel mee eens?

Staatssecretaris Klijnsma:
Wij hebben in onze debatten hierbij uitvoerig stilgestaan, ook op 16 december. Over en weer hebben wij gezegd dat mantelzorg natuurlijk aan de orde is. Wij hebben ook tegen elkaar gezegd dat het college het moet kunnen wegen als mensen zelf met een invulling van een tegenprestatie komen. Het is belangrijk dat colleges hierover iets opnemen in hun verordening. Maar ik wil het niet verplichten. Ook in dit geval geldt beleidsvrijheid voor gemeenten. Het is fijn dat mevrouw Karabulut dit hier aan de orde stelt, want de Handelingen zijn natuurlijk wel onderdeel van het wetgevingstraject.

Mevrouw Karabulut (SP):
Dat vind ik een beetje raar: zou kunnen worden. De staatssecretaris zegt ook dat het belangrijk is. Als het haar menens is dat het organiseren van nog meer verdringing wordt voorkomen, dan moet zij zich realiseren dat dit daartoe per definitie een instrument is. Het is een ook een perfect instrument om het tweerichtingsverkeer aan te gaan.

Staatssecretaris Klijnsma:
In mijn zienswijze is het amendement overbodig. Wij hebben uitvoerig gewisseld dat het een goed idee is dat mensen zelf bepalen hoe hun tegenprestatie eruit zou kunnen zien. De beleidsvrijheid van gemeenten hierin is echter een groot goed. Middels de Handelingen zeggen wij tegen gemeenteraden: let erop dat de eigen invulling van mensen van hun tegenprestatie aan de orde kan zijn in de verordening.

Ik heb nog een paar laatste punten. De heer Heerma van het CDA vraagt naar het uitstel van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot 1 januari 2015. Ik heb goed geluisterd, zowel naar de leden van de Kamer als naar de gemeenten. De gemeenten vinden de implementatieperiode tot 1 juli 2014 kort, vandaar dat wij hebben besloten om de inwerkingtreding uit te stellen. Ik wil gemeenten wel graag de maximale voorbereidingstijd geven. Dat is immers nu juist wat gemeenten zo ongelooflijk essentieel vinden. Ik hecht er dan ook aan dat wij snel de behandeling kunnen afronden, ook van de WWB. Maar goed, ik heb gehoord wat het CDA hierover heeft gezegd. Ik hecht dus erg aan een maximale voorbereidingstijd.

Eerder is gemeld dat uitstel 60 miljoen zou kosten. Nu wordt het 55 miljoen. Het verschil wordt veroorzaakt door de aanpassingen als gevolg van de afspraken die ik met de vijf partijen heb gemaakt. Door de overeengekomen aanpassingen levert het WWB-voorstel iets minder op. Hierdoor brengt uitstel met een halfjaar iets minder kosten met zich mee dan eerder gemeld.

Mevrouw Schouten heeft gevraagd naar de regionale verdeling. Hoe ga ik om met de verdeling en inzet van de beschikbare middelen van de Participatiewet als het gaat om de regionale verschillen? Denk aan werkloosheid in een regio. Wij spreken hier natuurlijk nader over bij de behandeling van de Participatiewet, maar ik kan op voorhand zeggen dat met regionale verschillen nadrukkelijk rekening zal worden gehouden in het proces rond de totstandkoming van de verdeelsystematiek participatiemiddelen. Nadat met de VNG is gesproken over de uitkomsten van het onderzoek verdeling participatiemiddelen, zal ik de Kamer graag nader informeren per brief.

Het CDA stelde een vraag over deeltijdwerken in de bijstand. Die vraag is dezelfde als die ik al heb behandeld over de mogelijkheid om flexibel aan de slag te gaan vanuit de bijstand. Ik heb al gezegd dat ik de Kamer voor 1 juli 2014 een aanpak zal presenteren waardoor het aanvaarden van tijdelijk werk aantrekkelijker gemaakt kan worden.

Mij is gevraagd om de financiële plaat aan de Kamer te verstrekken. Als het goed is, is deze geland in de Kamer. Daarin kan zij zien dat de extra opbrengsten van de Participatiewet 191 miljoen behelzen. Ik wil best, als dat voor de Kamer plezierig is, voor de tweede termijn de plaat nog iets meer inkleuren. Zij kan dan zien wat de overgenomen amendementen voor deze plaat betekenen en welke ruimte er nog resteert. Ik stel voor dat ik gaande de tweede termijn van de Kamer de nadere inkleuring geef. Dat lijkt mij handig voor de Kamer.

Hiermee ben ik het aan eind van mijn betoog gekomen.

De voorzitter:
Er zijn nog twee amendementen, beide van de heer De Graaf, waarop u nog geen commentaar hebt gegeven. Het betreft de amendementen op stuk nrs. 38 en 43.

Staatssecretaris Klijnsma:
Vindt u het goed dat ik die in tweede termijn behandel? Ik heb ze hier niet zo snel bij de hand.

De voorzitter:
Ik zie dat de indiener dat goed vindt.

De vergadering wordt van 21.15 uur tot 21.33 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik geef in de tweede termijn het woord aan de heer Potters. Terwijl hij hier naartoe loopt, merk ik op dat het amendement van de heer Klein is ingetrokken.

Het amendement-Klein (stuk nr. 33) is ingetrokken.


Termijn inbreng

De heer Potters (VVD):
Voorzitter. Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat de VVD zeer tevreden is met deze fors strengere bijstandswet. Nogmaals, de tijd van achterover leunen in de bijstand is nu echt voorbij. Wie dat wel doet, gaat het voelen in zijn portemonnee. De bijstand is een laatste, tijdelijk vangnet voor de mensen die het echt nodig hebben. Als je een bijstandsuitkering ontvangt, dan zet je alles op alles om aan het werk te komen. Ik ben er in eerste termijn al op ingegaan dat daar de juiste instelling bij hoort, in samenhang met onder andere de kledingeis, de kostendelersnorm, de verhuisplicht, de significante tegenprestatie en het zwaar bestraffen van geweld aan het loket. Dat zijn allemaal zeer belangrijke punten voor de VVD in deze wet. Ik wil nog even concluderen dat we toch wel een grote stap hebben gezet.

In eerste termijn heb ik ook gepleit voor een bijstandsplafond voor huishoudens. Samenwonen is immers samen kosten delen. Daar hebben wij uitvoerig bij stilgestaan. Hierover dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de nieuwe Wet werk en bijstand een kostendelersnorm ingevoerd wordt, omdat mensen die samenwonen ook kosten kunnen delen;

constaterende dat het verzamelinkomen in verband met het ontvangen van meerdere uitkeringen binnen het huishouden hoger kan zijn dan een huishouden met maar één kostwinner die modaal verdient;

van mening dat er altijd een prikkel moet zijn om aan het werk te gaan en dat werken altijd moet lonen;

verzoekt de regering, te onderzoeken in hoeverre het verzamelinkomen uit bijstandsuitkeringen in een huishouden gemaximeerd kan worden tot bijvoorbeeld een modaal inkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Potters en Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (33801).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De heer Potters begon zijn bijdrage in eerste termijn met de woorden dat er een fors strengere Wet werk en bijstand lag. Hij ging ook uitgebreid in op de tegenprestatie. Hij zei dat deze nu voor iedereen verplicht wordt. Ik ging ervan uit dat dit ook klopte, want zo had ik de wet ook gelezen. Maar toen zei de heer Kerstens dat je alleen even de verplichtingen op een rijtje hoeft te zetten. Als ik de staatssecretaris hoor, is dat inderdaad waar het op neerkomt. Gemeenten moeten even een verordening maken, and that's it. Dan is er toch eigenlijk sprake van een papieren tijger? Die tegenprestatie staat ook al in de huidige Wet werk en bijstand.

De heer Potters (VVD):
In mijn betoog in eerste termijn heb ik aangegeven dat gemeenten nu verplicht zijn om in hun verordening een significante tegenprestatie te vragen. Ik citeer de woorden van de staatssecretaris: "De gemeente moet het aan bijstandsgerechtigde opdragen van een significante tegenprestatie regelen bij verordening. Dit biedt de gemeente de ruimte voor het leveren van individueel maatwerk. Daartoe is het college ingevolge de aanpassing in de nota van wijziging verplicht expliciet beleid te ontwikkelen betreffende de inhoud, omvang en duur van de tegenprestatie." Ik kan mij daar volledig bij aansluiten.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Gemeenten moeten op een papiertje schrijven, als zij een tegenprestatie willen vragen van mensen, wat die inhoudt. Dat is toch heel wat anders dan een verplichte tegenprestatie voor iedereen?

De heer Potters (VVD):
Volgens mij hebt u de heer Kerstens, de staatssecretaris, mij en ook anderen horen betogen dat het moet gaan om een significante tegenprestatie, dus niet iets wat gaat over nul uren of geen tegenprestatie leveren. Dat staat als een paal boven water. Volgens mij is dat een heel stevige verplichting.

De heer Pieter Heerma (CDA):
De heer Potters heeft in een interruptie in eerste termijn aangegeven dat met de gemaakte afspraken al het geld op was. Ik heb een optelsommetje gemaakt van wat ik een schimmig overzicht vond. Ik constateer dat het geld niet op is. We hebben een overzicht van de staatssecretaris gekregen, waarin een post restant staat, waar volgens mij nog enkele tientallen miljoenen in zitten. Zelfs met het overnemen van de amendementen, zoals de staatssecretaris heeft gedaan, waarvan het ene 15 miljoen kost en het andere 5 miljoen, blijven er nog tientallen miljoenen over. Zou de heer Potters het beeld dat het geld op is, in zijn woorden, kunnen corrigeren in tweede termijn?

De heer Potters (VVD):
Nu ontbreekt mij echt eventjes de mogelijkheid om dat goed te controleren aan de hand van hetgeen de staatssecretaris heeft toegezegd. Zij heeft namelijk gezegd dat wij in de tweede termijn nog een overzicht krijgen waarin de financiële gevolgen van alle amendementen zijn verwerkt. Ik ging er bij mijn beantwoording van uit dat, als de amendementen zouden worden overgenomen, er eigenlijk geen ruimte meer zou zijn voor extra wensen. Ik kan dat op dit moment eerlijk gezegd niet beoordelen.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik zie een restant van 50 miljoen. De amendementen die zijn overgenomen, kosten 20 miljoen. 50 miljoen min 20 miljoen: dat is toch iets wat de heer Potters kan overzien? Dan kan hij toch bevestigen dat er geld over is?

De heer Potters (VVD):
Ik ga hier niks bevestigen. Ik weet dat 50 miljoen min 30 miljoen 20 miljoen is. Dat kunnen we allemaal uitrekenen hier, maar ik wil gewoon het overzicht hebben en dat heb ik op dit moment niet. Ik ben ervan uitgegaan dat er geen middelen over zijn als de wensen van de coalitiegenoten en de oppositiegenoten die afgelopen maandag hebben meeondertekend, worden gehonoreerd. Ik kan dat pas controleren als ik het overzicht ook zelf heb.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Voortman.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Het kabinet en de gedoogcoalitie lijken weinig vertrouwen te hebben in mensen die in de bijstand zitten. De verwachting is dat de genoemde maatregelen ertoe leiden dat mensen massaal aan het werk komen. Alsof mensen daar nu niet hun best voor doen, alsof het de eigen schuld van mensen is dat zij werkloos zijn. Dat mensbeeld staat mijlenver van GroenLinks af. Wij geloven juist dat je mensen moet ondersteunen en begeleiden om hen aan het werk te helpen in plaats van ze te straffen als dat niet lukt.

Ook in gemeenten heeft de staatssecretaris te weinig vertrouwen. Bij veel gemeenten gaat het goed, maar niet overal, zo zegt zij. Daar is deze wet dus voor, aldus de staatssecretaris. Indien nodig wil zij zelfs gemeenten straffen die deze idiote wet niet uitvoeren. Om welke gemeenten gaat het dan? Welke wethouders van sociale zaken maken er nu een potje van of doen in elk geval te weinig hun best om mensen aan het werk te krijgen? Graag namen en rugnummers.

Gemeenten vragen niet om deze wet. Zij vinden de wet onuitvoerbaar en kostenverhogend. Bovenal geloven zij er net als GroenLinks niet in dat deze wet ertoe leidt dat meer mensen aan het werk komen. Gegeven het feit dat gemeenten deze wet opgelegd krijgen met een enorme bezuiniging, blijft er van de zogenaamde beleidsvrijheid niet veel over. Gemeenten zullen de wet wel zo streng mogelijk moeten uitvoeren omdat anders de bezuinigingen niet te halen zijn. Zij moeten de wet immers uitvoeren binnen zeer starre financiële kaders. Hoezo, kanbepalingen?

Waar vragen gemeenten wel om? Zij vragen om bijstandmogelijkheden in geval van een parttimebaan of een tijdelijke baan. Want als er al werk is, is dat vaak tijdelijk werk of een parttimebaan. Mensen moeten dus niet belemmerd worden om dat werk te accepteren. Daarom pleiten wij ervoor dat je niet weer de hele administratieve molen door moet als je vanuit de bijstand een tijdelijke baan accepteert die onverhoopt niet wordt verlengd. Dat scheelt gedoe voor mensen en het scheelt bureaucratie, en dus uitvoeringskosten voor gemeenten. Wij pleiten ervoor dat je, als je een parttimebaan accepteert, voldoende bijstand kunt krijgen zodat je er niet in inkomen op achteruitgaat en niet lastiggevallen wordt met tegenprestaties.

Ook daar vragen gemeenten om, maar de staatssecretaris wil er rond de zomer op terugkomen. Als de staatssecretaris gemeenten echt meer mogelijkheden wil geven, dan past zij dit meteen aan in de Wet werk en bijstand. Vandaar mijn amendement om gemeenten meer mogelijkheden te geven rondom bijstand in geval van een parttimebaan of een tijdelijke baan. Het bedrag dat kennelijk nog over is, kan worden aangewend voor de dekking van het amendement.

De staatssecretaris had voor het presenteren van dit voorstel met gemeenten moeten overleggen. Overleggen met gemeenten na het vaststellen van dit wetsvoorstel dat gemeenten niet zien zitten, is eigenlijk een spek-en-bonenoverleg. Dat bevestigt dat de staatssecretaris gemeenten niet serieus neemt. Wat betreft de tegenprestatie geeft de staatssecretaris aan dat er geen generieke verplichte tegenprestatie meer in het voorstel zit. Dat staat haaks op wat de VVD hier verkondigde. Dit is natuurlijk positief, maar de mogelijkheid tot een tegenprestatie staat al in de huidige Wet werk en bijstand. Wat er over de tegenprestatie in het voorstel staat, is dus gewoon hetzelfde. Het enige wat verandert, is dat gemeenten een en ander in een verordening moeten vastleggen. In dat geval hebben we te maken met overbodige wetgeving, een tandeloze papieren tijger. Het zou het kabinet en de coalitie sieren als zij toegaven dat er op dit punt niks verandert en dat dit eigenlijk slechts stoerdoenerij is.

Wat betreft de mantelzorg is het triest dat het kabinet niet uitsluit dat mensen die mantelzorg verlenen, alsnog worden belast met een tegenprestatie. En dat terwijl wij allemaal weten dat mantelzorg enorm veel maatschappelijke kosten scheelt. En laat het kabinet nu juist enorm bezuinigen op de zorg: 40% op de thuiszorg, 25% op de dagbesteding en begeleiding. In plaats van de mantelzorg volledig te omarmen, kiest de staatssecretaris voor een slappe bepaling; het kan zo zijn dat mantelzorg mensen ontslaat van een tegenprestatie, maar het kan ook zijn dat mensen alsnog worden belast met een tegenprestatie en daardoor niet kunnen mantelzorgen.

De bezuinigingen op werklozen en arbeidsgehandicapten moeten nog steeds gezamenlijk 2 miljard opleveren, een enorm bedrag. Toch houdt de Partij van de Arbeid vol dat dit wetsvoorstel opeens niet zo veel meer voorstelt vanwege de enorme versoepelingen. De VVD houdt vol dat het gaat om een veel strengere bijstandswet. Dit kan niet allebei waar zijn. Ofwel de voorstellen zijn enorm veranderd, en dan kan de bezuiniging niet meer 2 miljard zijn; dan wordt er nu mooi weer gespeeld en moet er later alsnog ergens binnen de sociale zekerheid geld worden gevonden. Ofwel de voorstellen brengen inderdaad 2 miljard op, maar dan zijn ze niet wezenlijk veranderd en dan wordt de strengheid van de wet dus gebagatelliseerd en hebben we hier te maken met een papieren tijger. Het is van tweeën een, maar in beide gevallen worden kwetsbare mensen, die toch al vaak de klappen van dit kabinetsbeleid opvangen, de dupe.

Ik rond af met drie moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat veel bijstandsgerechtigden erbij gebaat zijn om hun opleidingsniveau te verhogen;

overwegende dat veel onderwijsinstellingen slechts een beperkt aantal instroommomenten kennen, waardoor het voor velen praktisch onmogelijk is om op korte termijn een studie te starten;

verzoekt de regering om de instroom van bijstandsgerechtigden te vergemakkelijken door het uitbreiden van het aantal instroommomenten van onderwijsinstellingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49 (33801).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op dit moment geen alomvattend inzicht bestaat hoe de afzonderlijke financiële maatregelen zoals de toepassing van de kostendelersnorm zullen uitvallen voor mensen;

verzoekt de regering om de precieze stapelingseffecten voor de afzonderlijke groepen in kaart te brengen en maatregelen te treffen dat niemand daadwerkelijk onder het bestaansminimum terechtkomt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50 (33801).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat mensen in beginsel zo snel mogelijk in staat gesteld moeten worden om in het eigen levensonderhoud te voorzien;

overwegende dat dit doel te bereiken valt door mensen actief te steunen om zelfstandig ondernemer te worden, maar dat op dit moment concrete belemmeringen daarvoor bestaan zoals bijvoorbeeld de onmogelijkheid om startkapitaal te krijgen;

verzoekt de regering om in goed overleg met gemeenten te voorzien in een plan van aanpak dat gericht is op het stimuleren van zelfstandig ondernemerschap en de Kamer hierover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51 (33801).

Ik geef nu het woord aan de heer Heerma van het CDA.

De heer Pieter Heerma (CDA):
Voorzitter. Deze heer Heerma kreeg net het financieel overzicht binnen — de techniek staat voor niks — en wilde dat nog even bekijken.

Nog een aantal punten in tweede termijn. Het eerste heeft betrekking op het nieuwe financiële overzicht. Het nieuwe financiële overzicht is binnen. Het lijkt inderdaad de volgende simpele optelsom te zijn: met het overnemen van een amendement dat 5 miljoen kost, zouden er per jaar enkele tientallen miljoenen aan financiële ruimte overblijven. Ik ben benieuwd of de heer Potters dat nog even wil bekijken. Volgens mij is dat namelijk de conclusie van de tabel die we net binnenkregen.

Mijn fractie heeft grote moeite met de AOW-kostendelersnorm van deze wet. Er is een jarenlange discussie aan vooraf gegaan. Wij vinden deze niet in deze wet thuishoren. Een mantelzorgboete voor AOW'ers regelen in een bijstandswet, moet je niet willen. Als je een discussie wilt over de door de staatssecretaris aangehaalde verschillen tussen partners die samenwonen en eerstegraadsbloedverwanten, doe dat dan op een ordentelijke manier met een wetsvoorstel voor de AOW in plaats van via de achterdeur, via een bijstandswet.

Ik herhaal dat we wel positief zijn over het bijstandsdeel van deze wet, zeker na de deal van afgelopen maandag met de drie gedoogpartijen. Mijn dilemma is echter door dit debat niet kleiner geworden. Het hangt er ook mee samen dat ik niet echt het idee heb dat dit debat en de eerste termijn van de staatssecretaris enige beweging hebben gebracht, anders dan het overnemen van amendementen die verbonden zijn aan de deal van afgelopen maandag. Het was volgens mij voor weinigen in deze zaal een verrassing dat al deze amendementen zijn overgenomen.

Ik ben ook wat teleurgesteld over de beantwoording door de staatssecretaris ten aanzien van mijn amendement en het al sinds half december in het WGO aangehaalde probleem van de kostendelersnorm voor 18- tot 20-jarigen. Volgens mij speelt hierbij echt een probleem. Diverse woordvoerders in de Kamer hebben ook aangegeven dat ze denken dat er sprake is van een probleem. Volgens mij heeft de staatssecretaris in het debat ook gezegd dat ze tussen wal en schip lijken te vallen, maar dat het ingewikkeld is. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris daar in tweede termijn wat meer over kan zeggen. Wellicht kan zij haar best doen om met een oplossing te komen, want volgens mij is dat nodig.

Mijn laatste punt heeft met de handhaving te maken. Collega Van Weyenberg en ikzelf hebben vanaf het begin van de behandeling van dit wetsvoorstel zorgen geuit over het inschrijven op een onjuist adres of het aangaan van een commerciële huurrelatie. We denken dat dit tot problemen gaat leiden. Ik vind dat de staatssecretaris dit in haar eerste termijn heeft gebagatelliseerd. Zoals wel vaker het geval is bij dit soort wetten, gaat men er vooraf van uit dat het wel zal meevallen. In de praktijk blijkt dan dat het niet meevalt. Daarom dien ik samen met de heer Van Weyenberg de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er financiële prikkels zijn om de kostendelersnorm te ontwijken, bijvoorbeeld door inschrijving op een onjuist adres of door het aangaan van een commerciële huurrelatie;

van oordeel dat oneigenlijk gebruik moet worden tegengegaan en effectief moet worden gehandhaafd;

verzoekt de regering om in overleg te gaan met gemeenten om te borgen dat de kans op ontwijking geminimaliseerd wordt en te onderzoeken hoe het aantal kostendelers gemonitord kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Pieter Heerma en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52 (33801).

Mevrouw Karabulut (SP):
Voorzitter. Ik moet de hele avond al denken aan Rutte I en de gedoogconstructie van destijds. Ik heb het er met een aantal mensen over gehad. Volgens mij ben ik onder de omstandigheden waaronder we dit debat voeren, niet de enige. Ook toen hebben we een dergelijk wetsvoorstel besproken, met de eerste aanscherpingen van de bijstandswet. Toen lagen er dezelfde plannen, die zelfs iets minder vergaand waren, om arbeidsgehandicapten fors te korten op inkomen en begeleiding, en om 70.000 plekken te schrappen bij de sociale werkplaatsen. De staatssecretaris gaat nu nog een stap verder en heeft een sterfhuisconstructie bedacht. Destijds was het kabinet ook van een gedoogpartij afhankelijk. Dat was toen nog de PVV. Wij stonden samen met deze staatssecretaris en de Partij van de Arbeid op het Malieveld tegen deze plannen te demonstreren.

Ik heb dit eerder geconstateerd en ik zeg dit omdat ik toch twee dingen had gehoopt. Ik had gehoopt dat de staatssecretaris iets meer van de Jetta Klijnsma van toen had laten zien. Dat was de Jetta Klijnsma die zei: de sociale voorzieningen worden uitgehold, de werkgelegenheid is nul waargemaakt, er wordt gesneden in de uitkeringen en er wordt niet geluisterd en gekeken naar werklozen. Ik had ook gehoopt dat de partijen die de deal hebben gesloten tot deze bezuiniging van 2 miljard met zeer verstrekkende gevolgen voor mensen met lage inkomens en mensen met een arbeidsbeperking, AOW'ers en noem maar op, niet akkoord zouden gaan omdat er een aantal scherpe kantjes af moeten. Hoe zeer dat ook waar is, het blijven pleisters. Pleisters, omdat er diepe wonden worden geslagen. Mij is tegelijkertijd in dit debat gebleken dat er op dit moment gewoon ontzettend weinig ruimte is. De deal is gemaakt, de staatssecretaris staat achter de VVD-plannen, de heer Potters kan tevreden zijn, de christelijke partijen hebben zich erachter geschaard, D66 heeft op het punt van arbeidsrecht en lage lonen haar zin gekregen en voorlopig kan de trein eventjes verder. Voor hoelang en onder welke omstandigheden, dat zal de komende tijd uitwijzen.

Het valt mij ook ontzettend op dat de "wet wantrouwen werklozen" uitgaat van het beeld van niet-willers. Ik zei het al in eerste termijn: het is echt surrealistisch waar een groot deel van de Kamer mee bezig is. Dat geldt ook voor de maatregelen die men wil doorvoeren. Het probleem is niet dat die bijna 700.000 werklozen zich massaal niet goed kleden, dat zij niet bereid zijn om de banen aan te nemen. Er zitten ook nog andersoortige rariteiten in dit wetsvoorstel. Het probleem is wel dat er vorig jaar honderdduizend banen zijn verdwenen en dit jaar weer tienduizenden banen dreigen te verdwijnen, mede door het kabinetsbeleid. Als je iets wilt doen aan die werkloosheid, moet je daar beginnen. De boel wordt hier alleen omgedraaid en het is een overduidelijke afleidingsmanoeuvre. Ik noem ook fact-free politics. Ik heb verschillende malen op verschillende punten de staatssecretaris gevraagd om een nadere onderbouwing. De staatssecretaris kon die niet geven, de VVD ook niet.

Wat mij het meest verbaast, is de kostendelersnorm. Ik heb in mijn verhaal verschillende voorbeelden genoemd. Ik heb de staatssecretaris gezegd dat mensen de kosten misschien wel kunnen delen, maar dat zij die niet meer kunnen opbrengen. AOW'ers die met hun uitkeringsgerechtigde zieke kinderen samenwonen, leveren door deze maatregel honderden euro's in. Die zakken echt door het ijs. Mantelzorgers, die het kabinet zegt te willen stimuleren, worden ook geraakt. Dat geldt ook voor uitkeringsgerechtigden van wie we allemaal weten dat zij het niet breed hebben, dat zij al onder armoedige omstandigheden leven. Vandaar alle aanvullende toeslagen en armoederegelingen. Ook zij worden gekort. Waarom weigert de staatssecretaris om deze feiten onder ogen te zien? Waarom wil zij niet kijken naar de werkelijke kosten van mensen en naar de vraag of zij die nog wel kunnen betalen? Dan zal zij zien dat dat niet het geval is.

Vervolgens hebben we het ook gehad over het armoedebeleid. Een bezuiniging van 2 miljard op deze regelingen en een bezuiniging van ongeveer 3 miljard via de zorg komen keihard aan bij de groepen. Ik gebruik ze dan misschien net iets meer, maar alle Kamerleden zullen ongetwijfeld mails, voorbeelden en zorgen van mensen krijgen. De staatssecretaris zegt: natuurlijk, we halen wel miljarden weg bij de mensen, maar echt hoor, poeh, ik heb een potje van 100 miljoen. Nou, ieder kind kan zien dat dit niet eens een doekje voor het bloeden is. Maar goed, natuurlijk, ik ben blij met alle beetjes. Je kunt het namelijk ook zo zien: 100 miljoen minder bezuinigen op de 5 miljard. Tja, het is bijna niks. Maar beter iets dan niets.

Maar waarom weigert de staatssecretaris in te gaan — ik stel die vraag nog een keer — op het signaal van de VNG dat de kosten zullen verdubbelen door het afschaffen van de categoriale regelingen waar groepen aanspraak op kunnen maken, welk recht nu geborgd is in de wet? Is de staatssecretaris bereid om de feiten zoals aangedragen door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de berekeningen die diverse gemeenten hebben gemaakt, alsnog te bekijken? Ik vraag haar om daar op zijn minst een inhoudelijke reactie op te geven. Ik vind namelijk dat de mensen daar recht op hebben.

In het kader van de voorstellen inzake de kledingeis en de verhuisplicht, heb ik de staatssecretaris gevraagd of zij een onderbouwing wil geven waaruit blijkt dat deze maatregelen bijdragen aan het terugdringen en het bestrijden van de werkloosheid. We zien het nu alleen maar de andere kant opgaan. Die onderbouwing heeft de staatssecretaris mij en de andere partijen niet kunnen geven. Ik wil die vraag nog een keer neerleggen, want ik vind het nogal ernstig dat op basis van een onderbuikgevoel in deze tijden de boel volstrekt wordt omgekeerd en halve strafmaatregelen worden ingevoerd, zonder dat daar een deugdelijke inhoudelijke onderbouwing van is. Kan de staatssecretaris mij toezeggen dat die onderbouwing ten minste op papier wordt gezet?

Ik kom op het absurde verhaal over verplicht vrijwilligerswerk, dat in de praktijk leidt tot verdringing van echte banen in de post, in de zorg, in het groen et cetera en daarmee tot meer werkloosheid, hogere uitkeringsafhankelijkheid en hogere overheidsuitgaven. Zelfs op dat punt zegt de staatssecretaris: mensen laten meepraten en instemmingsrecht voor mensen, dat gaat toch echt te ver; in dat geval wil ik het toch weer aan de gemeenten overlaten. Zo is het verhaaltje weer rond. Het hele verhaal van "we moeten het eenvoudiger maken om mensen in een inclusieve samenleving gelijke kansen te bieden door één regeling te creëren" is al van tafel. Dat is mislukt. Er is geen sprake van één regeling. Het verhaal van het belang van gemeentelijke vrijheid en decentralisatie is hartstikke inconsequent. Op het ene punt geldt het wel en op het andere punt niet. Als het uitkomt — in veel gevallen is dat zo — legt men de kritiek naast zich neer, om al helemaal te zwijgen over oog en oor hebben voor de nood van gewone mensen, van uitkeringsgerechtigden, van ouderen, van mantelzorgers, van mensen met een arbeidsbeperking.

Wij zullen hier de komende weken nog langer over spreken. De Participatiewet hangt hier nauw mee samen. Die gaat over het sluiten van de sociale werkplaatsen, over het creëren van lageloonbaantjes, maar ook over het korten op de uitkering van jonggehandicapten, die in de toekomst ook onder dit strenge strafregime komen te vallen. Ik hoop dat we ons dat realiseren. Ik verwacht en ik hoop — ik doe eigenlijk een beroep op iedereen — dat dan iets meer de inhoud, de onderbouwing, de feiten, de verhalen van mensen en de belangen van mensen centraal komen te staan, want in dit hele verhaal gaat het puur en alleen om de harde centen en een hard rechts VVD-beleid.

Ik wil deze termijn afsluiten met twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zich in de praktijk van tegenprestatie en werken met behoud van uitkering steeds meer gevallen van verdringing voordoen;

constaterende dat het kabinet de mogelijkheden van het opleggen van een tegenprestatie wil verruimen;

verzoekt de regering om een verdringingstoets voor gemeenten op te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53 (33801).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende de brief van staatssecretaris Klijnsma van 3 februari waarin de sociale partners drie jaar de tijd krijgen om cao-schalen af te spreken voor de mensen die onder de Participatiewet komen te vallen;

overwegende het voornemen van de staatssecretaris om bij afwezigheid van afspraken werkgevers de ruimte te geven om mensen op individuele basis aan te nemen op 100% van het wettelijk minimumloon;

constaterende dat dit betekent dat werkgevers hierdoor niet meer volgens de geldende cao hoeven te handelen en de onderhandelingsvrijheid van de sociale partners en de cao's hierdoor zou kunnen worden ondermijnd;

roept de regering op om de vrijheid van de sociale partners om cao-afspraken te maken en daarover te onderhandelen te respecteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54 (33801).

Mevrouw Karabulut (SP):
Nou, voorzitter, wordt vervolgd!

De voorzitter:
Dank u wel voor deze vooraankondiging en dank u wel voor uw bijdrage.

Het woord is aan de heer Dijkgraaf van de SGP.

De heer Dijkgraaf (SGP):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording, die eigenlijk heel snel was als ik kijk naar de inbreng van de Kamer. Haar inbreng was zeer efficiënt en ter zake. Dank daarvoor. Ik dank de staatssecretaris ook voor het overnemen van het amendement dat ik samen met mevrouw Schouten heb ingediend. Ik vind dat een zeer goede zaak. Het betekent dat dit nu helemaal in het regeringsbeleid is geïncorporeerd. Ik hoop dat dit nog vele jaren mag duren.

Ik hoop van ganser harte dat deze wet tot twee dingen leidt. In de eerste plaats dat mensen die het echt nodig hebben en niet zelf kunnen werken of zelf de handen uit de mouwen kunnen steken, de steun van de overheid krijgen. Daar ga ik vanuit. In de tweede plaats gaat het erom dat mensen die niet willen, ook de steun van de overheid hebben om de handen uit de mouwen te gaan steken.

Daarbij kan ik het laten.

De heer Klein (50PLUS):
Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Als ik het debat overzie, vind ik het opvallend dat de VVD doet alsof met dit wetsvoorstel de tijd voorbij is voor het achterover leunen, in de trant van "nu zal het gaan gebeuren", alsof de bijstand al een soort luilekkerland is. Volgens mij is dat absoluut niet het geval. Het is ook opvallend dat de Partij van de Arbeid juist een genuanceerde bijdrage heeft geleverd, met het accent op veel ruimte voor maatwerk door gemeenten en op keuzes, met name waar het gaat om de tegenprestatie. Verder noem ik de verordening, het beleid en het sanctioneringsbeleid. Kortom, er wordt wat maatwerk naar gemeenten geschoven en we maken de huidige praktijk van de gemeenten op landelijk niveau wat stoerder. D66, de ChristenUnie en de SGP hebben alle scherpe kantjes eraf gehaald, zodat het eigenlijk gewoon de Wet werk en bijstand is zoals die in het verleden was, met hier en daar wat handreikingen.

Toch denken wij dat er nog veel elementen in zitten waarmee je de andere kant uit kunt redeneren. Wij hebben duidelijk onze bezwaren daartegen aangegeven in de eerste termijn.

Bijstand moet activeren. Dat is een goed streven, maar dan moet er wel werk zijn. 50PLUS vindt dat je moet uitgaan van een goed werkgelegenheidsbeleid. Het heeft geen zin om tegen mensen in de bijstand te zeggen "ga maar aan het werk", als er nog geen goed werkgelegenheidsbeleid is om de jeugdwerkloosheid en de werkloosheid onder 50-plussers aan te pakken, binnen de algemene economische ontwikkeling om te komen tot meer arbeid. Dat is uiteindelijk de beste garantie om uit de bijstand te komen.

Dan kom ik op de redenering van de staatssecretaris over de kostendelernorm voor AOW'ers. Zij kan het niet mooier maken. Uit de cijfers die wij hebben gekregen, blijkt dat het gewoon een ordinaire bezuinigingsmaatregel is. Het is een aanzet om AOW'ers juist extra te pakken. Extra vreemd aan het hele verhaal is dat mantelzorg in deze wetten wordt tegengegaan, terwijl het er in het algemene rijksbeleid juist om gaat, te bevorderen dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen wonen en dus niet naar instellingen gaan. Dan moet je dus mantelzorg realiseren voor of door AOW'ers. In deze wetten wordt dat juist tegengegaan, terwijl het bevorderd zou moeten worden en niet ontmoedigd. Dat vinden we uitermate treurig.

De staatssecretaris heeft in het eerste blokje van haar beantwoording gezegd: als er gevallen zijn in de Wmo, dan zou er wellicht ook ruimte zijn voor gemeenten om te helpen. Daarin willen wij haar graag een steuntje in de rug geven. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten een verdere uitbreiding van de kostendelersnorm in de AOW introduceert;

overwegende dat AOW-gerechtigden die bij een ander intrekken om mantelzorg te krijgen of zelf te verlenen, nu gekort dreigen te worden op hun AOW-uitkering;

overwegende dat mensen door dit kabinet gestimuleerd worden om langer thuis te blijven wonen;

overwegende dat deze korting als straf kan worden gezien op het verlenen van mantelzorg en het verlenen van mantelzorg zal ontmoedigen;

overwegende dat hierdoor het beroep op de Wmo zou kunnen toenemen, welke gelden beter ingezet kunnen worden om mantelzorg te stimuleren door geen kostendelersnorm te laten gelden in geval van mantelzorg;

verzoekt de regering, in samenwerking met de VNG te onderzoeken hoe in geval van mantelzorg voor of door AOW-gerechtigden de kostendelersnorm niet toegepast hoeft te worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (33801).

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris bedanken voor haar beantwoording vanavond. Ik ben blij dat haar rug het ook heeft gehouden deze avond. Dat is gelukkig goed gegaan.

Het is een intensief debat geweest. Wij hadden nog een aantal amendementen. Ik dank de staatssecretaris ervoor dat zij het amendement over alleenstaande ouders in de bijstand van de heer Dijkgraaf en mij, en het amendement over de vierwekeneis van mij en de heer Kerstens heeft willen overnemen.

Resteert nog het punt van de verdeelsystematiek rondom de gemeenten. Wij komen daar nog over te spreken bij de behandeling van de Participatiewet. Ik ben blij dat de staatssecretaris heeft aangegeven dat ze de Kamer daarin wil meenemen. Dat is een belangrijk punt, ook voor de desbetreffende regio's. Die hebben daar nog wat zorgen over. Het is goed dat daar straks duidelijkheid over komt. Dat waren mijn laatste punten.

De heer De Graaf (PVV):
Voorzitter. Ik sluit vanavond af met twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering plannen heeft om bij "ernstige misdragingen" een sanctie toe te passen bij de verstrekking van bijstandsuitkeringen;

overwegende dat het onderscheid tussen misdragingen en ernstige misdragingen kunstmatig is en toch nog te veel vrijheid laat om misdragingen niet te sanctioneren;

verzoekt de regering, de term "ernstig" te schrappen en met betrekking tot het sanctiebeleid uit te gaan van misdragingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (33801).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, in geval van bijstandsfraude waar sprake is van het overtreden van de vermogenstoets in de WWB te allen tijde beslag te laten leggen op bezittingen van de bijstandsfraudeur in binnen- en buitenland, alle kosten die deze operatie met zich meebrengt, te verhalen op de bijstandsfraudeur, en indien nodig verdragen welke de controle en beslaglegging belemmeren, te herzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57 (33801).

De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. Ik dank ook de staatssecretaris voor haar korte en krachtige beantwoording van onze vragen in eerste termijn. Er ligt nu een wet die mijn fractie kan steunen. De wet is aan de ene kant echt strenger voor de mensen die niet meewerken. Ik hecht eraan om te zeggen dat gelukkig de meeste mensen in de bijstand er alles doen om snel weer aan de slag te komen. De wet biedt aan de andere kant heel veel meer mogelijkheden voor maatwerk door gemeenten. Dat was de primaire kritiek van mijn fractie tijdens het wetgevingsoverleg, inmiddels alweer een week of zeven geleden. Toen hebben wij er een hele dag over gesproken.

Ook ik dank de staatssecretaris voor het overnemen van het amendement over de medische behandeling; een punt waar mijn fractie zeer aan hecht. Ik wacht met belangstelling op de uitwerking van de mogelijkheid tot flexibele bijstand. Veel collega's hebben daar al naar gevraagd. Zijn er nu wel of geen wettelijke barrières? Zo ja, hoe kunnen die worden weggenomen? Zo nee, wat zijn de andere dingen waardoor gemeenten nog moeite hebben om dat goed vorm te geven?

De heer Heerma heeft mede namens mij een motie ingediend. Ik sluit mij ook graag aan bij de opmerking van mevrouw Schouten over de verdeelsystematiek; een belangrijk onderwerp als wij de nieuwe Participatiewet gaan behandelen. Mijn fractie is natuurlijk tevreden over de Participatiewet en over wat er bij het totale akkoord is geregeld rondom de Wajong, het voorkomen dat jongeren in de bijstand terechtkomen, de loonschalen en de afspraak dat werkgevers in 2017 5.000 meer plekken voor mensen met een arbeidsbeperking ter beschikking stellen. Met een knipoog naar de heer Kerstens zeg ik dat ik blij ben dat hij daar ook blij mee is. Ik heb dit niet zelf bedacht, maar dit was een expliciet verzoek van mevrouw Hamer en die ben ik graag ter wille om dat nog eens te benadrukken.

Tot slot. We hebben het er niet zo heel veel over gehad, maar de 100 miljoen extra voor armoedebeleid is iets wat mijn fractie buitengewoon steunt, zeker gegeven de grote armoede onder kinderen.

De heer Kerstens (PvdA):
Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris hartelijk voor haar uitgebreide en zakelijke beantwoording van de in eerste termijn gestelde vragen. Ik dank haar in het bijzonder voor het feit dat zij vanavond het door mevrouw Schouten en mij ingediende amendement om het oorspronkelijke artikel met betrekking tot de wachttermijn van vier weken te schrappen, heeft overgenomen. Ik denk dat heel veel mensen daar blij mee zijn. Ik dank haar ook voor de toezegging om met collega Van Rijn van VWS in gesprek te gaan over de vraag hoe het kabinet aankijkt tegen mantelzorg. Dat vinden wij met zijn allen ontzettend belangrijk. Daarbij kan hopelijk ook gekeken worden naar een eenduidige definitie, zodat wij weten waar wij het over hebben als wij het over mantelzorg hebben.

Het is goed om van de staatssecretaris te horen dat het door mij in een eerdere motie gevraagde overleg met gemeenten om belemmeringen om tijdelijk werk te aanvaarden op te ruimen, op gang is gekomen. Dat overleg zal voor 1 juli aanstaande tot helderheid en oplossingen leiden. Dan kunnen mensen kansen op werk echt pakken.

Wanneer kan de Kamer de uitwerking tegemoetzien van de eerder door mevrouw Hamer en mij ingediende motie om te komen tot spelregels, objectieve criteria om verdringing te voorkomen? Dat vinden wij met zijn allen in Kamer erg belangrijk.

Ik heb al gezegd dat de PvdA tevreden is met de wet zoals deze eruit is komen te zien na de afspraken met VVD, ChristenUnie, SGP en D66. De bijstandswet blijft het solide vangnet onder onze verzorgingsstaat. Mensen die het verdienen, kunnen steviger achter de broek worden gezeten, maar de wet biedt vooral ook meer kansen voor heel veel mensen om mee te doen, het liefst op de arbeidsmarkt en anders onderweg daarnaartoe. Daarbij kunnen gemeenten terdege rekening houden met persoonlijke omstandigheden: of het nu gaat om de vraag hoe je de mensen het beste kunt begeleiden bij de stap naar de arbeidsmarkt of naar het weer meedoen in de samenleving, of het nu gaat om de vraag of er een sanctie moet worden opgelegd, en zo ja, welke. Door rekening te kunnen houden met persoonlijke omstandigheden is maatwerk door gemeenten mogelijk. Dan kunnen de gemeenten doen wat helpt en nalaten wat averechts werkt en dat allemaal in het belang van de mensen.

De voorzitter:
Hiermee is een eind gekomen aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. De staatssecretaris heeft om een korte schorsing verzocht om zich voor te bereiden op haar reactie op de moties.

De vergadering wordt van 22.15 uur tot 22.26 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik geef zo het woord aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor haar reactie op de ingediende moties. Ik herinner haar eraan dat zij ook nog zou reageren op twee amendementen. Voordat wij daarmee beginnen, heeft mevrouw Voortman een puntje van orde.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Ik wil mijn motie op stuk nr. 51 nader verduidelijken. In de overweging daarvan staat: "overwegende dat dit doel te bereiken valt door mensen actief te steunen om zelfstandig ondernemer te worden (…)". Dat moet worden: "overwegende dat dit doel te bereiken valt door mensen actief te steunen om vanuit de bijstand zelfstandig ondernemer te worden (…)".

De voorzitter:
De motie-Voortman (33801, nr. 51) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

Hebt u ook een punt van orde, mevrouw Karabulut?

Mevrouw Karabulut (SP):
Ja. Als wij dan toch bezig zijn, wil ik graag mijn amendementen op de stukken nrs. 10, 16 en 17 intrekken.

De voorzitter:
De amendementen-Karabulut (stukken nrs. 10, 16 en 17) zijn ingetrokken.

Dan geef ik nu het woord aan de staatssecretaris voor haar reactie.


Termijn antwoord

Staatssecretaris Klijnsma:
Voorzitter. Dank, ten tweede male, aan de leden van de Kamer. Zij hebben eigenlijk geen aanvullende vragen gesteld. Zij hebben natuurlijk nog wel een aantal dingen ingekleurd, maar geen aanvullende vragen gesteld. Als u mij dat toestaat, ga ik graag meteen in op de moties en de amendementen die er nog liggen.

Er liggen nog twee amendementen van de heer De Graaf van de PVV. Het amendement op stuk nr. 38 gaat over uitsluiting van de WWB van niet-Nederlanders, waarbij voor niet-Nederlanders geldt dat pas na tien jaar werken in Nederland en tien jaar geen misdrijf te hebben gepleegd het recht om Nederlander te worden bestaat en ook dan pas het recht op een uitkering. Ik ontraad dit amendement omdat dit juridisch bezien niet mogelijk is. Bovendien vind ik dit ongewenst. Het maken van onderscheid tussen legaal in Nederland wonende niet-Nederlanders en Nederlanders bij het verlenen van bijstand is in strijd met de discriminatieverboden in internationale verdragen en met de op dit punt ontwikkelde internationale jurisprudentie. Voorts is het strijdig met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod die zijn opgenomen in artikel 1 van de Grondwet.

Het gewijzigde amendement op stuk nr. 43 van de heer De Graaf behelst het onderbrengen van de ernstige misdragingen onder de uitsluitingsgronden WWB. Daarnaast beoogt het degenen die een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd hebben gekregen in verband met valsheid in geschrifte, misbruik en oneigenlijk van sociale verzekeringen, sociale voorzieningen en belastingen en toeslagen ook uit te sluiten van het recht ook bijstand. Ook dit gewijzigde amendement ontraad ik. Gedurende de periode van detentie heeft de betrokkene geen recht op bijstand. Dat is al in de WWB vastgelegd. Voorts geldt dat personen die in beginsel wel onder de WWB vallen zich bij een beroep op de bijstand moeten houden aan de spelregels in de WWB, zoals het verstrekken van inlichtingen, arbeidsverplichtingen en ook het zich onthouden van ernstige misdragingen tegen de uitvoerende instanties. Als betrokkene zich niet aan de spelregels houdt, volgt een maatregel ten aanzien van hoogte en duur van de uitkering. Dat vinden wij terug in artikel 18 van de Wet werk en bijstand zoals die nu voorligt.

Dat waren de amendementen, wat mij betreft. Ik had de heer Heerma beloofd om nog even in te gaan op het amendement dat hij in eerste termijn heeft ingediend over jongeren van 18 jaar tot 21 jaar, het gewijzigde amendement op stuk nr. 37. Ik had al gezegd dat ik het gewijzigde amendement op dit moment ontraad. Het is in mijn ogen niet nodig om alle jongeren van 18 jaar tot 21 jaar uit te zonderen. Ik begrijp de overwegingen van de heer Heerma wel. Mocht de heer Heerma nogmaals naar zijn amendement willen kijken en dit willen aanpassen, ben ik bereid om er voor te stemmingen ook nog eens goed naar te kijken.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 48 van de leden Potters en Dijkgraaf waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken in hoeverre het verzamelinkomen uit bijstandsuitkeringen in een huishouden gemaximeerd kan worden tot bijvoorbeeld een modaal inkomen. Het oordeel over deze motie laat ik graag aan de Kamer.

In de motie van mevrouw Voortman op stuk nr. 49 wordt de regering verzocht, de instroom van bijstandsgerechtigden te vergemakkelijken door het uitbreiden van het aantal instroommomenten. Deze motie moet ik ontraden omdat die tot een ingrijpende wijziging van het schoolsysteem zou leiden.

In de tweede motie van mevrouw Voortman, op stuk nr. 50, wordt de regering verzocht, de precieze stapelingseffecten voor de afzonderlijk groepen in kaart te brengen en maatregelen te treffen opdat niemand daadwerkelijk onder het bestaansminimum terechtkomt. Ook deze motie ontraad ik, omdat de koopkrachteffecten van alle maatregelen van de regering jaarlijks inzichtelijk worden gemaakt. Daarbij hoort dit natuurlijk ook.

In de derde motie van mevrouw Voortman, op stuk nr. 51, wordt de regering verzocht, in goed overleg met gemeenten te voorzien in een plan van aanpak dat gericht is op het stimuleren van zelfstandig ondernemerschap en de Kamer hierover te berichten. Ik heb haar goed verstaan; het gaat hierbij vooral om mensen die vanuit de bijstand komen. Ik moet deze motie echter ook ontraden, want het gaat daarbij om gemeentelijk beleid. Het is aan gemeenten om beleid op dit vlak te ontwikkelen. Ik wil wel in mijn verzamelbrief gemeenten nogmaals oproepen om in gezamenlijkheid hier nog eens naar te kijken.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De staatssecretaris zei over mijn motie op stuk nr. 49, die gaat over het uitbreiden van het aantal instroommomenten, dat die zou leiden tot een heel ingrijpende wijziging. Er zijn echter onderwijsinstellingen die meer instroommomenten creëren. Is de staatssecretaris daarom bereid om in ieder geval te onderzoeken of in overleg met onderwijsinstellingen bekeken kan worden of het aantal instroommomenten kan worden uitgebreid, opdat jongeren die geen werk hebben in ieder geval dan wel zo snel mogelijk aan een opleiding kunnen beginnen? Wij moeten voorkomen dat zij moeten wachten tot het nieuwe studiejaar begint.

Staatssecretaris Klijnsma:
Het lijkt mij goed als mevrouw Voorman dit aanhangig maakt bij de minister van Onderwijs. Ik herinner mij dat dit vier jaar geleden ook een punt van aandacht was, bij het bestrijden van de jeugdwerkloosheid destijds. Toen vroegen we ons natuurlijk vooral af of we jongeren ook tussentijds op school terecht konden laten komen. Het lijkt mij goed om dit in de context van een onderwijsdebat aan de orde te brengen. Het gaat er immers om, tussentijds mensen te kunnen laten instromen. Dat hoort thuis bij het onderwijsdebat.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
De staatssecretaris zou dit natuurlijk ook even bij haar collega van Onderwijs onder de aandacht kunnen brengen.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ja, maar dan kan ik nog steeds het oordeel over de motie niet aan de Kamer laten.

De voorzitter:
Als u dit nu toezegt, kan mevrouw Voortman de motie wel aanhouden.

Staatssecretaris Klijnsma:
Natuurlijk wil ik met alle plezier mijn collega van de inhoud van de motie van mevrouw Voortman op de hoogte brengen, edoch, ik ontraad die motie nu wel.

De voorzitter:
Zegt u nu toe dat u dit bij uw collega van Onderwijs onder de aandacht gaat brengen?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ja, maar als de motie in stemming wordt gebracht, moet ik haar ontraden.

Ik kom op de motie-Heerma/Van Weyenberg op stuk nr. 52. Daarin wordt de regering verzocht, in overleg met de gemeenten te borgen dat de kans op ontwijking geminimaliseerd wordt en te onderzoeken hoe het aantal kostendelers gemonitord kan worden. Ik laat het oordeel over deze motie graag aan de Kamer. Dit kan inderdaad met de gemeenten samen gebeuren, dus dat vind ik goed.

De motie over de verdringingstoets voor gemeenten, op stuk nr. 53, is van de hand van mevrouw Karabulut. Deze motie wil ik graag ontraden, want het is aan gemeenten zelf om ervoor te zorgen dat verdringing niet voorkomt.

Mevrouw Karabulut (SP):
Staat er in de wet dat het om additionele arbeid moet gaan en er dus geen sprake kan zijn van verdringing?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik heb in mijn eerste termijn precies gezegd wat er over de tegenprestatie is opgenomen. De gemeenten kijken natuurlijk in het slaan van hun verordening ook naar dit aspect.

Mevrouw Karabulut (SP):
Het antwoord is inderdaad ja. Met het gegeven dat het in de praktijk steeds vaker voorkomt, vind ik het wederom — op dit punt zeker — verbijsterend dat de staatssecretaris zegt: dit is een te ingewikkeld probleem, ik kijk daarvoor weg en leg het neer bij de gemeenten. Ik vind dat toch wel een ernstige zaak, omdat het hier tegelijkertijd gaat om verdringing van echte banen. Ik wil nog één beroep doen op de staatssecretaris om te laten zien dat ze begaan is met de werklozen, begaan is met de mensen die hun baan kwijtraken en soms vervolgens hetzelfde werk moeten doen met behoud van uitkering.

Staatssecretaris Klijnsma:
Volgens mij hebben we heel goed gewisseld waar de tegenprestatie over gaat en ook over wat de tegenprestatie niet kan behelzen. Dat is heel helder en duidelijk. Ik ga er dan ook van uit dat bij het slaan van de verordening door de gemeenteraden ook heel helder en duidelijk wordt dat er rond de verdringing goed inzicht bestaat.

De regering wordt in de motie op stuk nr. 54 opgeroepen om de vrijheid van de sociale partners bij het maken van cao-afspraken te respecteren. Dat is natuurlijk op basis van de brief die het kabinet gestuurd heeft. De regering vindt het van belang dat er zo veel mogelijk werkplekken komen voor mensen die het WML niet kunnen verdienen. Afspraken over cao-schalen helpen hierbij. Het is evident dat zowel werkgevers als werknemers bij de totstandkoming van het sociaal akkoord hebben uitgesproken dat de loonschalen voor deze mensen worden opengesteld. Daar hebben zij drie jaar de tijd voor. Ik weet dat zij daar nu druk mee doende zijn. Dus ik ontraad deze motie, want het is essentieel dat de werkplekken er komen en dat de schalen worden opengesteld.

Mevrouw Karabulut (SP):
Zegt de staatssecretaris hiermee dat zij bereid is om wanneer dat niet gerealiseerd wordt, vakbondsrechten te schenden en in te grijpen in de onderhandelingen rondom de cao en de afspraken, wat een belangrijk onderdeel is van vakbondsrecht? Zegt de staatssecretaris dat nu echt?

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik denk dat mevrouw Karabulut mij goed moet verstaan en ook mijn brief goed moet lezen, want daarin staat wat nu op de onderhandelingstafels ligt — cao's worden nu vernieuwd — dat de loonschalen voor deze mensen in de cao's moeten worden geïmplementeerd. Wij vinden het allemaal belangrijk — ik denk mevrouw Karabulut ook — dat de banen voor deze mensen gewoon gestalte krijgen. Ik ga er gewoon van uit dat binnen drie jaar in alle cao's deze loonschalen voor deze mensen zijn geopend.

Mevrouw Karabulut (SP):
Maar als dat niet het geval is, gaat de staatssecretaris dan ingrijpen of niet?

Staatssecretaris Klijnsma:
Er is geen sprake van ingrijpen. Er is sprake van het feit dat je wilt dat deze mensen een baan krijgen. Ik vind het heel goed dat werkgevers en werknemers in de cao's die zij nu aan het uitonderhandelen zijn en die in de komende drie jaar op tafel zullen komen, deze schalen zullen verankeren.

Mevrouw Karabulut (SP):
Ik krijg niet echt een heel duidelijk antwoord en het is een heel belangrijk punt. Als uit die onderhandelingen komt dat werknemers succesvol hogere lonen bepleiten en dat die loonschalen niet opengaan, omdat dat de lonen dempt en leidt tot verarming, gaat de staatssecretaris dan ingrijpen en zeggen: nee, de afspraak was 100% WML en openstellen van die laagste loonschalen? Ja of nee?

Staatssecretaris Klijnsma:
In de brief staat dat de loonschalen worden opengesteld voor diegenen die met loonkostensubsidie gaan werken. Dat betekent dus niet dat die loonschalen voor iedereen die onder de cao valt, gelden. Deze loonschalen gaan gelden voor eenieder die met loonkostensubsidie aan de slag gaat. Ik vind het een prima idee dat de sociale partners, werkgevers en werknemers, dit de komende drie jaar in alle cao's regelen. Dat hebben ze overigens ook gewoon toegezegd bij het sociaal akkoord. Een man een man, een woord een woord.

Mevrouw Karabulut (SP):
Maar het gaat nu om de situatie dat dit niet gebeurt. Wat gaat de staatssecretaris dan doen? Respecteert zij het vakbondsrecht of niet?

Staatssecretaris Klijnsma:
Dit heeft niets met het vakbondsrecht te maken, dit heeft ermee te maken dat je ervoor zorgt dat mensen die met loonkostensubsidie aan de slag gaan, in de banen terecht kunnen komen die voor hen gemaakt worden. Het gaat er echt om dat in de cao's — ik hecht eraan om dit te beklemtonen — nu juist voor deze mensen de schalen worden opengesteld. Wij willen allemaal graag dat deze mensen een plek krijgen, met loonkostensubsidie.

De voorzitter:
Gaat u verder.

Staatssecretaris Klijnsma:
Ik kom op de motie op stuk nr. 55, van de heer Klein.

De voorzitter:
Sorry, ik zie dat mevrouw Voortman een vraag heeft.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik wil een motie aanhouden, namelijk de motie op stuk nr. 51.

De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Voortman stel ik voor, haar motie (33801, nr. 58) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan wij nu door naar de motie op stuk nr. 55.

Staatssecretaris Klijnsma:
In deze motie wordt de regering verzocht om in samenwerking met de VNG te onderzoeken hoe in geval van mantelzorg voor of door AOW-gerechtigden de kostendelersnorm niet toegepast hoeft te worden. Ik moet deze motie ontraden. De kostendelersnorm houdt rekening met lagere kosten als meerdere mensen in één huis wonen. Dat is ongeacht de reden van samenwonen, ook als sprake is van mantelzorg. In eerste aanleg hebben wij hierover ook goed doorgesproken. Ik hecht er zeer aan dat gemeenten ook met de Wmo en de bijzondere bijstand één pakket hebben voor de mensen die het betreft.

De heer De Graaf wil in zijn motie op stuk nr. 56 graag dat wij het woord "ernstig" schrappen als het gaat om misdragingen, "ernstig" dus als bijvoeglijk naamwoord. Ik wil deze motie ook ontraden. Als je "ernstig" schrapt, dan betekent dat dat de maatregel minder proportioneel wordt en dat vind ik niet goed.

Ik kom op de motie op stuk nr. 57, ook van de heer De Graaf. Volgens deze motie zouden verdragen moeten worden aangepast. Ook deze motie wil ik ontraden. Gemeenten moeten er streng op toezien of er sprake is van fraude. Dat hebben wij goed geregeld in de wet. Gemeenten dienen ook passende maatregelen te treffen indien er sprake is van fraude. Deze motie vergt echter een vergaande herziening van verdragen en dat is nu niet opportuun, zeker niet in deze context. Ik moet de motie dan ook ontraden.

Daarmee ben ik, denk ik, aan het einde van mijn beoordeling van de moties. Ik dank u zeer voor dit debat.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Dank u wel. Hiermee is er een einde gekomen aan de tweede termijn van de zijde van de regering. De stemming over de ingediende amendementen en moties en over het wetsvoorstel zal op de stemmingslijst voor komende dinsdag staan. Ik wens u allen een veilige thuiskomst.

Sluiting

Sluiting 22.45 uur.