Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Wijen-Nass over het bericht ‘Fundamentele koerswijziging OM: Dieven en oplichters zo min mogelijk voor de strafrechter’
Vragen van het lid Wijen-Nass (BBB) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Fundamentele koerswijziging OM: Dieven en oplichters zo min mogelijk voor de strafrechter» (ingezonden 19 februari 2025).
Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid), mede namens de Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid (ontvangen 24 maart 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2024–2025, nr. 1596.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Fundamentele koerswijziging OM: Dieven en oplichters
zo min mogelijk voor de strafrechter»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe kijkt u aan tegen de koerswijziging van het Openbaar Ministerie (OM) om verdachten
van misdrijven onder de zes jaar vrijheidsstraf, via een strafbeschikking af te doen?
Antwoord 2
Het OM heeft sinds 1 januari 2008 de bevoegdheid om een strafbeschikking op te leggen,
via de Wet OM-afdoening. Door middel van een strafbeschikking kan een officier van
justitie een overtreding of misdrijf zelfstandig afdoen. Het gaat om strafbare feiten
waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf is gesteld, zoals eenvoudige mishandeling,
winkeldiefstal, openbare dronkenschap, bedreiging en rijden onder invloed. Het doel
van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak
te ontlasten en voorraden af te bouwen. Het OM heeft besloten om vaker een strafbeschikking
uit te vaardigen in zaken op het gebied van veelvoorkomende criminaliteit. Hierdoor
wordt de strafrechter ontlast en kan de rechterlijke capaciteit worden benut voor
de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken
te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat tegen meer criminaliteit sneller adequaat
kan worden opgetreden.
Ik steun in algemene zin het doel om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en
meer criminaliteit aan te pakken. Het vaker afdoen van strafzaken met een strafbeschikking
is met het oog op dat doel een geschikt middel. Daarbij worden vanzelfsprekend alle
wettelijke waarborgen – zoals het taakstrafverbod – rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen
in acht genomen, terwijl ook de rechten van de verdachten en rechten en belangen van
slachtoffers gewaarborgd blijven. Daarnaast blijft de officier van justitie bevoegd
om in individuele zaken toch over te gaan tot het uitbrengen van een dagvaarding en
bij de rechter een vrijheidsstraf te eisen.
Vraag 3
Deelt u de mening dat stafbare feiten waar maximaal zes jaar op staat, ernstige strafbare
feiten zijn waar de rechter een vrijheidsstraf moet kunnen overwegen?
Antwoord 3
Het gaat hier om zaken waarvoor de wetgever het OM de bevoegdheid heeft gegeven om
deze met een strafbeschikking af te doen (zie ook het antwoord op vraag 2). Dit betekent
niet dat alle delicten waar zes jaar gevangenisstraf op staat ook daadwerkelijk met
een strafbeschikking zullen worden afgedaan. Bij deze strafbare feiten geldt namelijk
dat het strafmaximum van zes jaar gevangenisstraf alleen in beeld komt bij de ernstigste
verschijningsvormen van de desbetreffende strafbare feiten. Binnen de kaders van dit
maximum kunnen zich ook minder ernstige gevallen voordoen, waarbij een strafbeschikking
houdende een (forse) taakstraf of een (forse) geldboete een adequate reactie vormt.
In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende
feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan hij nog steeds tot dagvaarding overgaan.
Vraag 4
Hoe verhoudt de nieuwe koers van het OM zich tot het taakstrafverbod? Bij recidive,
en een eerder taakstraf, geldt een taakstrafverbod, hoe gaat dit straks in de praktijk?
Wordt dit dan (bewust) omzeild?
Antwoord 4
Zoals toegelicht in de antwoorden op de voorgaande vragen is het gebruik van de strafbeschikking
geen nieuwe koers. Het OM heeft via de nieuwe werkinstructie een verruiming van het
beleid aangekondigd. Het OM oefent zijn taken uit binnen de kaders van de wet. Met
een strafbeschikking kan bijvoorbeeld ook een geldboete, schadevergoeding of rijontzegging
worden opgelegd. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt
dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan hij nog steeds
tot dagvaarding overgaan.
Vraag 5
Kunt u uitleggen hoe deze koerswijziging zich verhoudt tot straffen die de wetgever
hiervoor heeft gesteld?
Antwoord 5
Het vaker toepassen van de wettelijke bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen
vindt plaats binnen de kaders die de wetgever heeft bepaald. De wetgever bepaalt de
maximale straffen en het OM heeft daarbinnen de ruimte om maatwerk toe te passen.
Vraag 6
Bent u bereid om met het OM in gesprek te gaan om deze koerswijziging terug te draaien.
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Ik voer regelmatig overleg met het OM over het vervolgingsbeleid. Ik heb ook met het
OM gesproken over deze verruiming van het strafbeschikkingenbeleid. Zoals ik in het
antwoord op vraag 2 heb toegelicht steun ik in algemene zin het doel van het nieuwe
beleid om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te
pakken. Het OM heeft in de tijdelijke instructie laten weten dat de instructie de
start is van een traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen
voor strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Het OM heeft mij
geïnformeerd dat, mede gelet op de ontstane vragen, ruim de tijd wordt genomen voor
een zorgvuldige monitoring van de huidige uitbreiding en voorbereiding van mogelijke
toekomstige uitbreidingen. Dit betekent dat pas in de loop van het najaar een volgende
stap wordt overwogen door het OM. Ik ben en blijf hierover met het OM in overleg.
Vraag 7
Het OM heeft sinds 2008 de wettelijke bevoegdheid om strafbare feiten waar minder
dan zes jaar vrijheidsstraf op staat, af te doen via een strafbeschikking. Bent u
bereid deze wettelijke grens te verlagen naar bijvoorbeeld twee, drie of vier jaar?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Het verlagen van de grens om een strafbeschikking uit te vaardigen heeft als gevolg
dat minder strafzaken met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. Voor zover
door een verlaging van de wettelijke grens meer feiten bij de rechter worden aangebracht,
leidt dat tot een verdere verhoging van de druk op de strafrechtketen en een verlenging
van de toch al lange doorlooptijden. Uitgaande van de beperkte rechterlijke capaciteit
zou het resultaat uiteindelijk kunnen zijn dat feiten die niet meer met een strafbeschikking
kunnen worden afgedaan voortaan onbestraft blijven. Daar komt bij dat zich binnen
de bandbreedte van het wettelijke strafmaximum ook veel relatief lichte feiten kunnen
voordoen die op passende wijze met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan (zie
ook het antwoord op vraag 3).
Ik vind het gelet op de essentiële rol van de strafbeschikking in de strafrechtspraktijk
belangrijk om de discussie over de strafbeschikking verder met uw Kamer te voeren.
Op 26 maart aanstaande vindt een ronde tafel plaats en op 8 april staat het debat
hierover gepland. Het WODC zal de komende periode onderzoek verrichten naar de ervaringen
van procesdeelnemers, waaronder slachtoffers, met de wijze waarop de strafbeschikking
in de praktijk wordt ingezet. Ook de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft een
vervolgonderzoek naar de strafbeschikking aangekondigd. Dat onderzoek zal gericht
zijn op de vraag in hoeverre door het OM uitvoering is gegeven aan de aanbevelingen
uit het eerdere rapport van de procureur-generaal naar de OM-strafbeschikking. In
het vervolgonderzoek zal ook aandacht worden besteed aan de recente beleidswijziging
van het OM. Ik hecht eraan om de resultaten van deze onderzoeken mee te laten wegen
bij eventuele aanpassingen ten aanzien van de strafbeschikking.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.