Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Dekker over mogelijke beïnvloeding van Nederlandse media, NGO’s en onderzoeksinstituten
Vragen van het lid Dekker (FVD) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Buitenlandse Zaken over mogelijke beïnvloeding van Nederlandse media, NGO’s en onderzoeksinstituten (ingezonden 10 februari 2025).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de Minister
van Buitenlandse Zaken (ontvangen 24 maart 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2024–2025, nr. 1435.
Vraag 1
Bent u op de hoogte van enige financiering door het United States Agency for International
Development (USAID) aan Nederlandse, c.q. op Nederland gerichte, mediabedrijven of
NGO’s? Zo ja, bent u bereid de Kamer inzicht te verschaffen in de desbetreffende organisaties
en de bedragen die zij van USAID ontvangen?
Antwoord 1
Er is momenteel vanuit de overheid geen zicht op financiering vanuit USAID aan Nederlandse,
c.q. op Nederland gerichte mediabedrijven of NGO’s.
Vraag 2
Heeft u inzicht in de voorwaarden die USAID stelt aan de financiering van Nederlandse
organisaties en kunt u garanderen dat deze financiering niet gepaard gaat met inhoudelijke
richtlijnen of politieke verwachtingen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Het kabinet heeft geen inzage in de specifieke voorwaarden die USAID stelt aan de
eventuele financiering van Nederlandse organisaties.
Vraag 3
Ontvangen Nederlandse universiteiten, denktanks of onderzoeksinstituten subsidies
van USAID? Zo ja, zijn er richtlijnen om de onafhankelijkheid van academisch onderzoek
te waarborgen?
Antwoord 3
Nederlandse universiteiten, denktanks of onderzoeksinstituten zijn niet verplicht
om aan het Ministerie van OCW te melden dat zij geld ontvangen van USAID. Navraag
leert dat ook de koepelorganisaties NFU en UNL geen zicht hebben op of dan wel welke
Nederlandse universiteiten, denktanks of onderzoeksinstituten subsidies van USAID
ontvangen.
De onafhankelijkheid van academisch onderzoek wordt op verschillende manieren geborgd.
Allereerst geeft de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (NGWI) principes,
richtlijnen en normen voor goede en integere wetenschapsbeoefening. De code baseert
zich op de principes eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid
en verantwoordelijkheid. De code ondersteunt de zelfregulering van onderzoekers en
onderzoeksinstellingen en heeft een belangrijke didactische en preventieve functie.
Ook biedt de NGWI een toetsingskader waarmee vermeende schendingen van wetenschappelijke
integriteit worden beoordeeld en, indien nodig, gesanctioneerd kunnen worden.1
De zelfregulering van het veld uit zich ook in de peer review-procedures die zien
op wetenschappelijke resultaten en publicaties. Daarnaast stellen wetenschappelijke
tijdschriften als voorwaarde voor publicatie dat subsidies altijd vermeld moeten worden.
Ook zijn er richtlijnen voor de interne kwaliteitszorg van universiteiten die toezien
op o.a. de kwaliteit van onderzoek. In het kader van de kwaliteitszorg worden onderzoekseenheden
elke zes jaar geëvalueerd door externe commissies conform het Strategy Evaluation
Protocol (SEP). Eén van de hoofdcriteria van de evaluaties is wetenschappelijke kwaliteit,
daaronder valt ook onafhankelijkheid en wetenschappelijke integriteit. De resultaten
van de evaluaties worden meegenomen in de interne kwaliteitszorgcycli.
Vraag 4
Zijn er afspraken of convenanten tussen de Nederlandse overheid en USAID over de financiering
van onderzoeksprogramma’s en zo ja, welke waarborgen bestaan er tegen buitenlandse
politieke beïnvloeding?
Antwoord 4
Nee, die zijn ons niet bekend.
Vraag 5
Zijn er Nederlandse mediabedrijven of journalisten die direct of indirect steun ontvangen
van het Organized Crime and Corruption Reporting Project (OCCRP), ‘s werelds grootste
journalistieke onderzoeksorganisatie die voor meer dan de helft wordt gefinancierd
door de Amerikaanse overheid? Zo ja, hoe wordt gewaarborgd dat deze financiering geen
invloed heeft op journalistieke onafhankelijkheid?
Antwoord 5
Journalisten zijn in Nederland vrij om hun werk uit te oefenen op de manier waarop
zij dat willen. Persvrijheid betekent onder andere dat er geen politieke bemoeienis
is met wat er wordt gepubliceerd. Dit betekent ook dat het kabinet geen uitspraken
doet over journalistieke onafhankelijkheid of de manier waarop die in het geding zou
zijn. De journalistieke sector bepaalt zelf de journalistieke normen en hoe de sector
zich daaraan houdt. De Leidraad van de Raad voor de Journalistiek is daarvoor belangrijk.
Daarin staat onder meer het volgende opgenomen:
«Goede journalistiek is waarheidsgetrouw en nauwgezet, onpartijdig en fair, controleerbaar
en integer. Zij laat zich toetsen en gaat op open wijze om met opmerkingen, reacties
en klachten. Zelfregulering is de beste manier om daar vorm en inhoud aan te geven
en die verantwoordelijkheid te nemen.»2
Vraag 6
Hoe beoordeelt u de geclaimde onafhankelijkheid van Nederlandse onderzoeksjournalisten
die samenwerken met een organisatie die zich, volgens de Amerikaanse Foreign Assistance
Act, moet conformeren aan het Amerikaanse buitenlandse beleid?
Antwoord 6
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven, zijn journalisten in Nederland vrij om hun
werk uit te oefenen op de manier waarop zij dat willen.
Vraag 7
Vormt het feit dat OCCRP-gelden door de Amerikaanse overheid worden geoormerkt voor
onderzoek naar specifieke landen zoals Rusland en Venezuela, terwijl misstanden binnen
de VS en andere door de VS gesteunde landen buiten beschouwing blijven, volgens u
een risico op eenzijdige berichtgeving in Nederland?
Antwoord 7
Het kabinet beoordeelt niet of berichtgeving eenzijdig is.
Vraag 8
Hoe beoordeelt u in deze context het risico van buitenlandse invloed op de Nederlandse
publieke opinievorming via media of academische instellingen?
Antwoord 8
Voor een goed functionerende democratie en een open samenleving zijn een onafhankelijke
journalistiek en wetenschap essentieel. Als Minister van OCW sta ik hier pal voor.
Een open samenleving is echter ook kwetsbaar en statelijke actoren proberen via beïnvloedingscampagnes
onze open samenleving te ondermijnen. Daarbij richten zij zich ook op het medialandschap.
In samenwerking met onafhankelijke onderzoeksinstellingen onderzoekt de Nederlandse
overheid deze inmenging.3
Het is bekend dat statelijke actoren proberen zich te mengen in of te bemoeien met
de gang van zaken in Nederland. Onder statelijke inmenging valt elke activiteit die
de democratische rechtsorde ondermijnt en die wordt ondernomen door een buitenlandse
overheid of proxy namens een buitenlandse overheid. Die kunnen ook gericht zijn op
het hoger onderwijs en de wetenschap. Ik acht het aannemelijke dat statelijke actoren
een poging doen om de publieke opinievorming te beïnvloeden via academische instellingen.
Het kabinet vindt alle vormen van statelijke inmenging volstrekt onacceptabel. Het
is essentieel dat we onze open samenleving behouden en tegelijkertijd de weerbaarheid
van verschillende doelgroepen tegen statelijke inmenging verhogen. Bewustwording van
ongewenste beïnvloeding van onderwijs en onderzoek en ongewenste overdracht van kennis
en technologie door statelijke actoren op academische instellingen is een eerste belangrijke
stap richting verhoogde weerbaarheid. Daarom voer ik een constante dialoog met kennisinstellingen
hierover en ondersteun de instellingen, bijvoorbeeld met het Loket Kennisveiligheid
en de Nationale Leidraad.
Verder onderzoek ik hoe ongewenste buitenlandse beïnvloeding (OBI) gericht op kennisinstellingen
verder kan worden opgenomen in de kabinetsbrede aanpak. Over de uitkomsten ga ik in
gesprek met de kennisinstellingen.
Vraag 9
Erkent u in deze context het gevaar van beïnvloeding op Nederlandse politieke besluitvorming,
met mogelijk grote (geopolitieke) consequenties tot gevolg?
Antwoord 9
Zie het antwoord op vraag 8.
Vraag 10
Kunt u toelichten in hoeverre de Nederlandse regering de invloed van Westerse buitenlandse
inmenging, zoals financiering door USAID van protesten in landen als Oekraïne, Roemenië
en Georgië meeweegt in haar beoordeling van de legitimiteit van regeringen en oppositiebewegingen
in deze (en mogelijk andere) landen? Zou deze inmenging aanleiding moeten zijn om
kritisch te heroverwegen hoe Nederland zich opstelt ten opzichte van dergelijke bewegingen
en regeringen?
Antwoord 10
Het kabinet heeft geen aanwijzingen van dergelijke Westerse buitenlandse inmenging.
Vraag 11
Kunt u aangeven of de regering aanwijzingen heeft dat USAID enige betrokkenheid heeft
gehad bij de gebeurtenissen rondom de omverwerping van de Oekraïense regering in 2014
en in hoeverre dit is onderzocht?
Antwoord 11
Het kabinet heeft hiervoor geen aanwijzingen.
Vraag 12
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid van DPG Media nu blijkt dat het bedrijf honderden
miljoenen euro’s ontvangt van de Europese Investeringsbank (EIB), een instelling die
eigendom is van alle EU-lidstaten?
Antwoord 12
U refereert hier aan een lening die is verschaft aan DPG Media waarmee het bedrijf
verder digitaliseert en innoveert. Het is aan de EIB om een verzoek te beoordelen.
Als Minister van OCW beoordeel ik dit niet.
Vraag 13
In hoeverre acht u het wenselijk dat een commercieel mediabedrijf dat een dominante
positie heeft in Nederland en België, financieel afhankelijk is van een Europese instelling
met politieke en beleidsmatige doelstellingen?
Antwoord 13
Zie het antwoord op vraag 12.
Vraag 14
Op welke manier wordt in Nederland gecontroleerd of mediabedrijven die financiering
ontvangen van de EIB of andere EU-instellingen hun redactionele onafhankelijkheid
behouden?
Antwoord 14
Dit wordt niet gecontroleerd. Met het oog op de grondwettelijk geregelde persvrijheid
acht het kabinet het ook niet wenselijk daarop controle uit te oefenen.
Vraag 15
Bent u van mening dat mediabedrijven die staatssteun of leningen van overheden ontvangen,
verplicht moeten worden hierover transparant te rapporteren aan hun lezers en kijkers?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 15
Nee. In Nederland is er sprake van zelfregulering. Dat betekent dat het aan de sector
zelf is om hierover afspraken te maken en die na te leven.
Vraag 16
Hoe beoordeelt u het risico dat DPG Media, door de financiële steun van de EIB, minder
kritisch zal berichten over EU-beleid of specifieke Europese beleidsdoelstellingen
zoals de Digital Decade-strategie?
Antwoord 16
Dit beoordeel ik niet. Als Minister van OCW houd ik mij niet bezig met de inhoud van
berichtgeving van welk medium dan ook. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Vraag 17
Hoe kunt u garanderen dat Europese financiering van mediabedrijven geen invloed heeft
op de pluriformiteit en objectiviteit van de journalistiek in Nederland?
Antwoord 17
Het is niet aan mij, als Minister van OCW, om daar uitspraken over te doen of garanties
te geven. Dit is onder andere geregeld in de Europese Verordening Mediavrijheid. Ziet
u hiervoor artikel 4 lid 1 en 2 van de verordening.
Vraag 18
Erkent u dat de Nederlandse media, indien zij gefinancierd worden door externe partijen,
mogelijk als gevolg daarvan met eenzijdige, niet-objectieve en misleidende berichtgeving
indirect invloed hebben op de verkiezingsuitslagen en erkent u dat dergelijke financieringsstructuren
een risico vormen voor de integriteit van het verkiezingsproces en derhalve ongewenst
zijn?
Antwoord 18
Het kabinet acht van belang dat informatie over het verkiezingsproces duidelijk en
correct is. Het kabinet verstrekt daarom bij iedere verkiezing proactief informatie
over het verkiezingsproces via www.elkestemtelt.nl. Wanneer onjuiste berichtgeving het verkiezingsproces mogelijk kan beïnvloeden (bijvoorbeeld
valse informatie over hoe te stemmen), spreekt het kabinet dit actief tegen via de
eigen communicatiekanalen.
Zoals aangegeven in antwoord 5 betekent persvrijheid onder andere dat er geen politieke
bemoeienis is met wat er wordt gepubliceerd en zijn journalisten vrij om hun werk
uit te oefenen op de manier waarop zij dat willen. Dit geldt ook voor berichtgeving
over verkiezingen. Het kabinet zet zich verder in voor mediawijsheid, zodat burgers
kritisch kunnen reflecteren op media.
Vraag 19
Hoe beoordeelt u de vergelijking tussen de Europese financiering van DPG Media en
de Amerikaanse overheidsfinanciering van media via USAID, gezien de kritiek op laatstgenoemde
dat dit de journalistieke onafhankelijkheid aantast?
Antwoord 19
Het kabinet is niet bekend met deze kritiek.
Vraag 20
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de invloed van buitenlandse financiering
op de Nederlandse journalistieke sector en publieke opinievorming en, in het verlengde
daarvan, politieke besluitvorming? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 20
Op dit moment ziet het kabinet daarvoor geen aanleiding.
Vraag 21
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn
beantwoorden?
Antwoord 21
De Kamer is per brief4 geïnformeerd dat de beantwoording van de vragen niet mogelijk was binnen de gestelde
termijn van drie weken en meer tijd vergde.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.