Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Geannoteerde Agenda Formele Raad WSBVC van 10 maart 2025 (Kamerstuk 21501-31-775)
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 776
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 6 maart 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 24 februari 2025 over de geannoteerde agenda Formele Raad WSBVC van 10 maart
2025 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 775).
De vragen en opmerkingen zijn op 4 maart 2025 aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 6 maart 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda en relevante
stukken. Deze leden hebben enkele vragen over de inzet en positie van de regering.
Deze leden hebben enkele vragen over de implementatie van de richtlijn toereikende
minimumlonen. Deze leden vragen wat voor gevolgen het heeft dat de Eerste Kamer niet
overgaat tot stemming over de richtlijn. Ook vragen deze leden of het kabinet nog
steeds van mening is dat de richtlijn rechtsgeldig is, tot het Hof anders beslist,
en dat de verplichting voor lidstaten geldt dat deze geïmplementeerd moet worden.
Tevens vragen zij of het kabinet nog steeds van mening is dat de richtlijn niet interfereert
met de nationale bevoegdheid van lidstaten om het minimumloon vast te stellen en of
het kabinet daarom nog steeds van mening is dat de bevoegdheidsverdeling wordt gerespecteerd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de lijn van de Minister wordt als
hij wordt bevraagd door zijn Europese collega’s of door de Europese Commissie op dit
onderwerp. Daarnaast vragen deze leden wat voor gevolgen er zullen zijn als er een
inbreukprocedure wordt gestart tegen Nederland.
Zolang het Hof niet anders beslist is de richtlijn rechtsgeldig en zijn de lidstaten
verplicht deze te implementeren. Het kabinet wil ook aan die verplichting voldoen.
De Commissie zou, in geval lidstaten niet aan deze verplichting voldoen, kunnen beslissen
om een infractieprocedure te starten. Ik kan op het moment geen uitspraken doen over
de gevolgen voor Nederland als de Commissie een inbreukprocedure start. Het kabinet
heeft de Commissie geïnformeerd over de uitkomsten van de debatten die hierover plaatsvonden
in de Eerste Kamer, gedurende twee sessies in januari 2025. Desgevraagd zal ik dit
ook toelichten bij vragen van Europese collega’s. In geval van relevante ontwikkelingen
zal ik het parlement hierover informeren.
Het kabinet hecht grote waarde aan de bestaande bevoegdheidsverdeling, waarbij alleen
de lidstaten bevoegd zijn om de hoogte van het minimumloon vast te stellen en is van
mening dat de overeengekomen richtlijn deze verdeling respecteert.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het position paper
detachering derdelanders. Deze leden vragen wat tot nu toe het effect is geweest van
het paper en of Eurocommissaris Mînzatu heeft aangegeven verdere stappen te ondernemen
op dit dossier. Deze leden vragen op welke manier de Minister in de komende maanden
opvolging gaat geven aan het paper. Ook vragen deze leden hoe hij de Europese Commissie
gaat aansporen om actie te ondernemen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen
in Kamerstuk 29 861, nr. 155 dat de Minister het traject om steun te vergaren bij andere Europese Unie (EU)-lidstaten
om de Europese Commissie te overtuigen van de noodzaak om met een initiatief te komen
voor een richtlijn reeds in gang heeft gezet. Deze leden vragen de Minister hoe hij
overeenstemming gaat bereiken met alle EU-lidstaten, gezien de bedenkingen van een
aantal lidstaten bij de inperking van detachering. De leden vragen of de Minister
het kansrijk acht dat er een nieuwe richtlijn wordt gemaakt om detachering beter te
reguleren. Ook willen deze leden weten of de Minister ook de mogelijkheid verkent
om bestaande richtlijnen te wijzigen, zo ja welke en op welke manier, zo nee waarom
niet.
In Europees verband is het position paper detachering van derdelanders een belangrijke eerste stap voor het op de agenda krijgen
van de uitdagingen rond oneigenlijke detachering van derdelanders. Eurocommissaris
en uitvoerend vicevoorzitter Mînzatu heeft tijdens haar hearing in het Europees Parlement
aangegeven dat zij aandacht heeft voor de kwetsbare positie van gedetacheerde derdelanders.
Of, wanneer en hoe de Europese Commissie het juridisch kader rond detachering van
derdelanders zal verduidelijken is vanwege haar initiatiefrecht aan de Europese Commissie.
Indien de Europese Commissie hier opvolging aan geeft is het ook aan de Commissie
om te bepalen in welke vorm dat gebeurt, bijvoorbeeld met een nieuwe richtlijn, aanpassing
van bestaande richtlijnen of andere instrumenten.
Op dit moment steunen België, Denemarken, Duitsland, Italië, Luxemburg en Letland
het position paper. Dat is een brede coalitie van lidstaten, verspreid over de EU. Samen vertegenwoordigen
deze lidstaten ruim 40% van de EU-bevolking. In gesprekken met andere Ministers merk
ik dat ook andere lidstaten zich met dit onderwerp bezighouden.
Terecht merkt uw fractie op dat het krachtenveld complex is als het gaat om detachering
in het kader van het vrij verkeer van diensten, inclusief detachering van derdelanders.
Er zijn ook lidstaten die de problematiek niet of niet in dezelfde mate herkennen
of die geen voorstander zijn van een eventueel wetgevend initiatief van de Europese
Commissie en bij voorkeur alleen inzetten op bijvoorbeeld betere handhaving.
Ik zal me de komende periode samen met andere lidstaten hard blijven maken voor verduidelijking
van het juridisch kader voor de detachering van derdelanders langs de lijnen van het
position paper. Ik zet mij er sterk voor in door alle gelegenheden te benutten om dit proces, dat
mede gezien het complexe krachtenveld een lange adem vergt, verder te beïnvloeden.
Daarnaast zet ik mijn inzet voort op bilaterale samenwerking en samenwerking in het
kader van de Europese Arbeidsautoriteit.
Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele vragen over de papers
over de EU-Verordening 883/2004 inzake de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels.
Deze leden lezen in het non-paper onder punt 2 dat de regels niet aansluiten op mensen
in de transportsector. Deze leden vragen om een verdere uiteenzetting van dit probleem
en welke hiaten daarvoor moeten worden opgelost.
Daarnaast vragen deze leden naar de gevolgen van verschillende punten in het non-paper
op de vormgeving van regelingen zoals we deze in Nederland kennen. Met betrekking
tot punt 10 vragen deze leden welke kindregelingen in Nederland hierdoor anders moeten
worden vormgegeven. Met betrekking tot punt 12, 15 en 16 vragen deze leden wat voor
gevolgen dit heeft voor de Werkloosheidswet. Met betrekking tot punt 17 vragen deze
leden wat voor gevolgen dit heeft voor de regelingen rondom ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Hieronder vindt u de toelichting per specifiek punt.
2. Transportsector
Nederland wil aanwijsregels die goed toepasbaar zijn op het internationale transport
en die premieshoppen (zie ook het antwoord op de vragen van de VVD-fractie) zoveel
mogelijk tegengaan. De huidige aanwijsregel voor werken in twee of meer lidstaten
is complex in de uitvoering: het is vooraf moeilijk vast te stellen waar een substantieel
deel van het werk wordt verricht (een noodzakelijk criterium voor de toepassing van
deze bepaling). Dit leidt tot situaties waar het verkeerde stelsel wordt toegepast.
Nederland wil daarom dat een impactanalyse wordt uitgevoerd om te verkennen of kan
worden teruggegaan naar één aanwijsregel voor alle soorten internationaal vervoer
of transport (over de weg, door de lucht, over het water of via het spoor), zoals
het geval was onder de vorige Verordening 1408/71.1
10. Kindregelingen
Het hoofdstuk over gezinsbijslagen bevat coördinatieregels voor de situatie waarin
uit meer lidstaten recht op een gezinsbijslag bestaat. Bijvoorbeeld wanneer twee ouders
werken in verschillende lidstaten of wanneer een recht op grond van werken bestaat
in een lidstaat en een recht op grond van wonen in een andere lidstaat. Deze coördinatieregels
beogen de stelsels van de lidstaten op elkaar af te stemmen, terwijl de nationale
regels intact blijven.
Onder de huidige regels heeft het recht van het werkland voorrang. Als de kinderbijslagen
uit het woonland hoger zijn dan het werkland, betaalt het woonland een aanvulling.
Nederland stelt voor om te onderzoeken of het woonland van de kinderen exclusief dan
wel prioritair bevoegd kan worden gemaakt voor de klassieke kinderbijslagen (regelingen
zoals de kinderbijslag en het kindgebonden budget). Dit vereist geen wijziging van
de nationale wetgeving, maar uitsluitend een wijziging van de relevante «coördinatieregels»
uit Verordening 883/2004.
12., 15. en 16. Werkloosheidshoofdstuk
Het huidige herzieningsvoorstel bevat een uitbreiding van de export van werkloosheidsuitkeringen.
De voorgestelde verlenging van de exporttermijn is bedoeld om het zoeken naar werk
in een andere lidstaat te vergemakkelijken. De voorstellen die specifiek betrekking
hebben op «werklozen die in een andere lidstaat werkten dan waar zij woonden» (hierna:
migrerende werknemers) beogen gelijke behandeling te realiseren. Op deze wijze worden
namelijk grensarbeiders en andere migrerende werknemers in eenzelfde positie gebracht
als werknemers die in hun werkland wonen: premiebetaling in een lidstaat leidt tot
een (geëxporteerde) uitkering uit die lidstaat.
Ik ben echter van mening dat de herzieningsvoorstellen onvoldoende rekening houden
met één van de kernaspecten van werkloosheidsuitkeringen, namelijk dat de uitkering
bedoeld is als een tijdelijke loondervingsuitkering. Het faciliteren van het vinden van nieuw werk is essentieel.
In het non-paper stelt Nederland daarom dat het zwaartepunt moet liggen bij de vraag hoe de uitkeringsgerechtigde
zo snel mogelijk weer aan het werk komt.
Concreet betekent dit het volgende:
• Nederland heeft een voorkeur voor handhaving van de huidige coördinatieregels op het
gebied van de export van WW-uitkeringen. Volgens het huidige «woonlandbeginsel» betaalt
de lidstaat waar de betrokkene woont of verblijft de werkloosheidsuitkering, in de
veronderstelling dat arbeidsbemiddeling en controle in die lidstaat effectiever zijn.
Export van werkloosheidsuitkeringen vindt beperkt plaats, namelijk voor maximaal drie
maanden (maatregel 12 non-paper).
• Nederland vindt dat de exportregels moeten worden aangevuld met effectieve afspraken
over controle en arbeidsbemiddeling. Gedacht kan worden aan een verplichte melding
bij EURES (maatregelen 12 en 13 non-paper).
• Nederland vindt dat de coördinatieregels over de berekening van werkloosheidsuitkeringen
moeten worden herzien. Volgens de huidige regels wordt de uitkering van een werkloze
met een arbeidsverleden in meerdere lidstaten uitsluitend gebaseerd op de inkomsten
in het laatste werkland. Nederland vindt dat de hoogte van de uitkering ook de inkomsten
uit andere lidstaten moet weerspiegelen, mits deze binnen de nationale dagloonreferteperiode
vallen (maatregel 16 non-paper).
• Indien het huidige voorstel ondanks de Nederlandse inzet op tafel blijft, vindt Nederland
dat er een minimale periode van premieafdracht moet zijn voordat het werkland de uitkering
hoeft te betalen (affiliatietermijn van minimaal zes maanden, maatregel 14 non-paper) en dat de mogelijkheid om uitkeringen na afloop van de exporttermijn aan te vullen
vanuit het woonland moet worden gemaximeerd op de duur van de uitkering uit het werkland
(maatregel 15 non-paper).
17. Re-integratie bij ziekte- of arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
De huidige Verordening zegt niets over re-integratie bij de export van uitkeringen
bij ziekte of arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Nederland vindt het belangrijk dat
er bepalingen in de Verordening komen die het mogelijk maken dat het orgaan in het
woon- of verblijfland, op verzoek van het uitkeringsverstrekkende orgaan, ondersteuning
geeft bij de begeleiding naar werk. Het orgaan dat de uitkering betaalt, moet daarnaast
altijd de mogelijkheid houden om de uitkeringsgerechtigde zelf naar werk te bemiddelen,
bijvoorbeeld door het inschakelen van re-integratiebureaus ter plaatse of door mensen
op te roepen als re-integratie in het werkland aan de orde is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van
de Europese Commissie voor een gezamenlijke E-declaration voor Detacheringen. Lidstaten
kunnen hieraan op vrijwillige basis deelnemen. Deze leden zijn van mening dat Nederland
alleen mee zou moeten doen als dit leidt tot minder administratieve lasten voor werkgevers
én als hierdoor makkelijker misstanden met arbeidsmigranten kunnen worden tegengegaan.
Vindt de Minister dat deze criteria in het huidige voorstel voldoende terugkomen?
Aan welke criteria zou het formulier volgens de Minister moeten voldoen om van toegevoegde
waarde te zijn voor Nederland? In hoeverre zitten deze criteria al in het huidige
voorstel? Is de Minister bereid om het formulier niet te gebruiken indien Nederlandse
belangen onvoldoende worden meegenomen? Ook zijn deze leden bezorgd over het feit
dat Nederland bij dit voorstel de Europese Commissie alleen kan adviseren over de
inhoud van het formulier, waardoor mogelijk cruciale informatie om misstanden bij
detachering tegen te gaan niet meer kan worden uitgevraagd. Hoe kijkt de Minister
tegen deze zorgen aan?
Het kabinet onderschrijft het belang van het doel van dit vrijwillige initiatief om
ongerechtvaardigde administratieve lasten terug te dringen om het vrije verkeer van
diensten in de EU te bevorderen. Het kabinet ziet dat een gecentraliseerd systeem
voor het melden van grensoverschrijdende detacheringen kan bijdragen aan het vergroten
van de eenduidigheid voor bedrijven en het verminderen van administratieve lasten.
Het wegnemen van ongerechtvaardigde belemmeringen voor bedrijven is een prioriteit
voor dit kabinet. Dit is belangrijk voor het goed functioneren van de interne markt
en daarmee essentieel voor een aantrekkelijk ondernemersklimaat, economische groei
en brede welvaart in Nederland en de EU. Daarnaast is het wegnemen van regeldruk ten
algemene een prioriteit van het kabinet dat integraal naar voren komt in het regeerprogramma.
Uit gesprekken met stakeholders komt vaak naar voren dat administratieve lasten bij
grensoverschrijdende detacheringen in de EU één van de grootste belemmeringen op de
interne markt vormt. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat het voorstel geen
afbreuk mag doen aan de bescherming van gedetacheerde werknemers. Het huidige voorstel
biedt in de ogen van het kabinet nog onvoldoende waarborgen om de bescherming van
gedetacheerde werknemers te waarborgen.
Om de bescherming van gedetacheerde werknemers te waarborgen acht het kabinet, zoals
toegelicht in het BNC-fiche, het van belang dat lidstaten alle informatievelden via
het standaardformulier kunnen vragen die echt nodig zijn om effectief toezicht te
houden, waaronder het uitvoeren van risicoanalyses en het opleggen van boetes. Zoals
de leden van de VVD-fractie stellen, kunnen lidstaten de Commissie adviseren over
de vormgeving van het standaardformulier, maar dit advies is niet bindend. Wanneer
lidstaten besluiten om deel te nemen aan het voorstel is voor deze lidstaten daarom
onvoldoende gewaarborgd dat zij de informatie kunnen opvragen die noodzakelijk is
voor de nationale toezichtspraktijk. Zoals toegelicht is het fiche zet het kabinet
daarom in op het invoeren van de onderzoeksprocedure, i.p.v. de adviesprocedure, bij
de vaststelling van het standaardformulier. De onderzoeksprocedure zorgt namelijk
voor een sterkere betrokkenheid van de lidstaten, aangezien zij via de Raad voorstellen
kunnen doen waarover met gekwalificeerde meerderheid moet worden gestemd.
Daarnaast zet het kabinet erop in dat Nederland de controleplicht voor de dienstontvanger
in stand kan houden. De controleplicht is namelijk onmisbaar om de kwaliteit en betrouwbaarheid
van de meldingen te waarborgen en om ondermelding door dienstverleners tegen te gaan.
Verder is het kabinet van mening dat ook bepaalde categorieën zelfstandigen zich zouden
moeten kunnen melden via het meldloket.
Tot slot is het voor het kabinet belangrijk dat de gegevens uit het Interne Markt
Informatiesysteem (IMI) gebruikt kunnen worden voor effectief toezicht. Het kabinet
pleit er daarom tijdens de onderhandelingen in Brussel voor dat in het voorstel gewaarborgd
wordt dat technische knelpunten in IMI tijdig worden opgelost.
Het kabinet zet zich in de onderhandelingen in Brussel in om de Nederlandse inzet
te realiseren. Deze onderhandelingen lopen nog, ik zal de Kamer nader informeren als
meer duidelijkheid bestaat over het resultaat van de onderhandelingen. Voor het kabinet
is het een harde randvoorwaarde dat het uiteindelijke voorstel voldoende waarborgen
bevat voor de bescherming van gedetacheerde werknemers.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Poolse voorzitterschap voornemens is om
de herziening van Verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van sociale zekerheidssystemen
in de komende weken in het Coreper-overleg te bespreken. In het kader hiervan heeft
de Minister een non-paper opgesteld met de Nederlandse inzet. Deze leden zijn van
mening dat een herziening van Verordening 883/2024 een unieke kans is om op Europees
niveau misbruik van A1-constructies bij doordetachering tegen te gaan. Is de Minister
het hiermee eens? Is de Minister bereid om tijdens de WSB-raad nogmaals expliciet
aandacht te vragen voor het aanpakken van misstanden bij doordetachering? Deze leden
vrezen tenslotte dat een herziening van één van de meest complexe Europese verordeningen
jaren in beslag gaat nemen. Is de Minister bereid om in de tussentijd samen met welwillende
lidstaten al op andere manieren misbruik van doordetachering aan te pakken?
Er is geen specifieke richtlijn die ziet op de voorwaarden die van toepassing zijn
op de detachering van derdelanders. Deze voorwaarden zijn afkomstig uit de jurisprudentie
van het EU Hof van Justitie en de handhavings- en detacheringsrichtlijn. Dit juridisch
kader wordt door lidstaten verschillend geïnterpreteerd en toegepast. In de praktijk
kan er sprake zijn van oneigenlijke detachering of schijnconstructies, bijvoorbeeld
als een derdelander werknemer niet heeft gewerkt in de lidstaat van waaruit deze naar
Nederland wordt gedetacheerd. Of wanneer de dienstverrichtende werkgever enkel een
postbusonderneming blijkt te zijn. Daarom zet ik in Europees verband ook in op verduidelijking
en concretisering van het juridisch kader voor de detachering van derdelanders langs
de lijnen zoals geschetst in het position paper over detachering van derdelanders.
Bij detachering van zowel EU-burgers als derdelanders, kan tevens een kostenvoordeel
zitten op het terrein van de sociale zekerheid. Met verordening 883 kan de verschillende
interpretatie van de jurisprudentie niet worden opgelost, maar de verordening kan
wel helpen bij het tegengaan van oneigenlijke detachering door oneigenlijke loonkostenvoordelen
zoveel mogelijk te voorkomen. Bij detachering binnen de EU kan de socialezekerheidswetgeving
van de zendende lidstaat van toepassing blijven (zie Verordening 883/2004). Dit geldt
ook voor derdelanders, wanneer sprake is van een grensoverschrijdende situatie en
van legaal verblijf in de betrokken EU-lidstaten. In andere nationale socialezekerheidsstelsels
kunnen de premies lager zijn, waardoor detachering een premievoordeel kan opleveren.
Als deze regels rond detachering misbruikt worden om premievoordelen te behalen, dan
spreken we van premieshoppen. Hier vraag ik aandacht voor in het non-paper over de modernisering van de sociale zekerheidscoördinatie.
Er zijn een aantal voorwaarden2 waaraan voldaan moet zijn om als werknemer onder het socialezekerheidsstelsel van
de zendende lidstaat te blijven vallen. Een uitvoeringsinstantie van de zendende lidstaat
toetst of aan deze voorwaarden is voldaan. Zij geven een A1-verklaring af als dit
het geval is. De A1-verklaring is een document waarmee je binnen de EU kan bewijzen
onder welk socialezekerheidsstelsel je valt. Voor derdelanders is de detacheringsvoorwaarde
over voorafgaande onderwerping aan het stelsel van de uitzendende lidstaat extra relevant.
Deze voorwaarde betekent dat een derdelander onderworpen moet zijn aan het socialezekerheidsstelsel
van een andere lidstaat voordat de detachering plaatsvindt.
De herziening van de verordening omvat een aantal wijzigingen die premieshoppen beogen
tegen te gaan en die Nederland ondersteunt. Belangrijkste voorbeeld is de codificatie
en verlenging van de voorafgaande onderwerping aan de socialezekerheidswetgeving in
de zendende lidstaat gedurende drie maanden, voordat iemand bij detachering verzekerd
mag blijven in de zendende lidstaat. Een ander voorbeeld van een wijziging die Nederland
steunt, is de wijziging van de bepaling die ziet op herstel van de toepasselijke wetgeving
met terugwerkende kracht. Naast invoering van deze maatregelen pleit Nederland voor
onderzoek naar andere maatregelen. Ook ondersteunt Nederland de activiteiten in het
kader van de ELA die zouden kunnen leiden tot betere A1-verklaringen, zoals het lopende
onderzoek naar hoe landen de detacheringsvoorwaarden controleren bij een aanvraag,
met als doel om zo een aantal best practices te kunnen identificeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de (geannoteerde)
agenda voor de Formele Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid op 10 maart 2025.
Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister middels een position paper over
de detachering van derdelanders samen met België, Duitsland, Denemarken, Italië, Letland
en Luxemburg de Europese Commissie oproept om het juridisch kader voor de detachering
van derdelanders te verduidelijken, bijvoorbeeld via een richtlijn. Deze leden vragen
de Minister of hij een indicatie kan geven van de Europese verhoudingen (buiten de
genoemde landen) betreffende een wetgevend initiatief om mistanden bij de detachering
van derdelanders beter te kunnen bestrijden. Zijn er lidstaten die zich verzetten
tegen verdere regulering, en overweegt de Minister om bilaterale afspraken met buurlanden
te maken over gezamenlijke inspecties en gegevensuitwisseling zolang Europese harmonisatie
uitblijft?
Op dit moment steunen België, Denemarken, Duitsland, Italië, Luxemburg en Letland
het position paper. Dat is een brede coalitie van lidstaten, verspreid over de EU. Samen vertegenwoordigen
deze lidstaten ruim 40% van de EU-bevolking. In gesprekken met andere Ministers merk
ik dat ook andere lidstaten zich met dit onderwerp bezighouden. Tegelijkertijd is,
ook in meer algemene zin, het krachtenveld complex als het gaat om detachering in
het kader van het vrij verkeer van diensten, inclusief detachering van derdelanders.
Er zijn ook lidstaten die de problematiek niet of niet in dezelfde mate herkennen
of die geen voorstander zijn van een eventueel wetgevend initiatief van de Europese
Commissie en bij voorkeur alleen inzetten op bijvoorbeeld betere handhaving.
Zoals aangegeven in het position paper blijft ook samenwerking in het kader van de Europese Arbeidsautoriteit van belang
als het gaat om grensoverschrijdende gezamenlijke inspecties en gegevensuitwisseling.
Naast mijn inzet op EU-niveau blijf ik ook bilateraal met andere lidstaten in gesprek.
Voor het verkrijgen van duidelijkheid over de voorwaarden waaronder detachering plaats
kan vinden, bieden bilaterale afspraken echter geen uitkomst aangezien de voorwaarden
volgen uit jurisprudentie over EU-regels. Daarom dient deze duidelijkheid ook op EU-niveau
verschaft te worden, juist ook om verschillende interpretaties te voorkomen.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister daarnaast vooruitlopend op de verkenning
van stappen die op nationaal niveau en in de Europese context kunnen worden gezet
om de oneigenlijke detachering van derdelanders via EU-lidstaten tegen te gaan al
een richting aan te geven van welke concrete vervolgstappen hij op basis van dit position
paper voornemens is te zetten.
In Europees verband is het position paper een belangrijke eerste stap voor het op de agenda krijgen van de uitdagingen rond
detachering van derdelanders. Of, wanneer en hoe de Europese Commissie het juridisch
kader rond detachering van derdelanders zal verduidelijken, is aan de Europese Commissie.
Ik zal me hier de komende periode samen met andere lidstaten hard voor blijven maken
en diverse gelegenheden benutten om dit proces, dat mede gezien het complexe krachtenveld
een lange adem vergt, verder te beïnvloeden.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister tenslotte hoeveel derdelanders er momenteel
in Nederland werken via detachering. En in hoeverre heeft de Minister zicht op de
mate waarin deze groep kwetsbaar is voor misbruik, zoals onderbetaling, slechte huisvesting
of fraude met socialezekerheidsrechten?
In 2024 werden er 27.304 gedetacheerde derdelanders gemeld in het meldloket. Dit zijn
werknemers die ten minste één dag in Nederland gewerkt hebben op basis van detachering.
Bij deze cijfers past de kanttekening dat er sprake kan zijn van ondermelding, en
dat de cijfers gebaseerd zijn op gegevens aangeleverd door de werkgever. De Europese
Arbeidsautoriteit (ELA) en de Adviesraad Migratie hebben rapporten gepubliceerd waaruit
blijkt dat deze groep zeer kwetsbaar is voor misbruik.3
De leden van de NSC-fractie lezen in het non-paper herziening Verordening 883/2004
coördinatie van sociale zekerheid dat Nederland de Europese Commissie oproept om een
nieuw herzieningsvoorstel in te dienen dat leidt tot de gewenste modernisering. Deze
leden vragen de Minister hoe kansrijk hij de oproep uit het non-paper acht in het
licht dat Polen nu een halfjaar de rol heeft van voorzitter van de Raad, en dat Eurocommissaris
Mînzatu recent tijdens een hearing in de commissie SZW van het Europees Parlement
haar vertrouwen heeft uitgesproken dat er onder het Poolse voorzitterschap een akkoord
zal worden bereikt op het herzieningsvoorstel. Kan de Minister daarnaast ook de mogelijke
gevolgen voor Nederland schetsen van een akkoord op het huidige herzieningsvoorstel?
Krachtenveld non-paper coördinatie sociale zekerheid
De positie van Nederland is al langere tijd gericht op de intrekking van het huidige
herzieningsvoorstel en het formuleren van een nieuw voorstel. Het doel van het non-paper is om deze inzet te concretiseren en de oproep te versterken. Het non-paper laat zien dat Nederland constructieve ideeën heeft over de toekomst van de coördinatie
van sociale zekerheid.
Hoewel enkele gelijkgestemde lidstaten het non-paper steunen, geven een groot aantal lidstaten aan welwillend te zijn om toch te verkennen
of er een akkoord mogelijk is. Het Poolse Voorzitterschap heeft aangegeven het dossier
te zullen agenderen in Coreper voor een oriënterende bespreking, dat is tot op heden
nog niet gebeurd.
Het is, gelet op het voorgaande, onzeker of ideeën uit het non-paper overgenomen worden in de lopende herziening.
Impact huidig herzieningsvoorstel
Het voorstel bevat wijzigingen op het gebied van zes onderdelen van de verordening:
1) Werkloosheidsuitkeringen;
2) Toepasselijke wetgeving (o.a. A1-verklaringen);
3) Gezinsbijslagen/ouderschapsuitkeringen;
4) Diverse wijzigingen;
5) Langdurige zorg;
6) Codificatie van jurisprudentie van het Hof van Justitie uitkeringen voor «niet-actieven».
Ik schets hieronder kort de belangrijkste wijzigingen uit die hoofdstukken. Daarbij
teken ik aan dat de onderhandelingen over een aantal onderdelen in het hoofdstuk werkloosheid
en toepasselijke wetgeving nog lopen en de tekst dus nog niet vaststaat. Op dit moment
ligt er geen concrete tekst op tafel. Het antwoord is gebaseerd op teksten van voorgaande
Voorzitterschappen.
1. Werkloosheidsuitkeringen
Het coördinatiesysteem van werkloosheidsuitkeringen verandert.
a. Verlenging exporttermijn
Export van WW-uitkeringen is op dit moment beperkt mogelijk: een WW-gerechtigde moet
in Nederland verblijven. De WW-gerechtigde mag maximaal drie maanden met behoud van
uitkering in een andere EU-lidstaat naar werk zoeken. In de voorliggende voorstellen
gaat deze exporttermijn gaat naar zes maanden. Er wordt nog onderhandeld over een
gedifferentieerde exporttermijn voor werklozen die in een andere lidstaat woonden
dan waar zij werkten («migrerende werknemers») en 24 maanden in het werkland hebben
gewerkt.
b. Verlegging verantwoordelijkheid naar werkland voor werklozen die in een andere
lidstaat woonden dan waar zij werkten («migrerende werknemers»)
Voor migrerende werknemers, zoals grensarbeiders of seizoenarbeiders, gelden bijzondere
regels. Grensarbeiders ontvangen nu bijvoorbeeld een werkloosheidsuitkering uit het
woonland. Het werkland betaalt een gemaximeerde vergoeding. Op basis van het herzieningsvoorstel
wordt het voormalig werkland verantwoordelijk voor de betaling van de werkloosheidsuitkering
voor alle migrerende werknemers. Wel moet de werkloze een minimumperiode in het werkland
hebben gewerkt, voordat het werkland bevoegd wordt voor de betaling van de werkloosheidsuitkering
(affiliatietermijn). Over de duur van de affiliatietermijn wordt nog onderhandeld. Deze varieerde de
afgelopen jaren tussen de drie en zes maanden. Deze systeemwijziging gaat gepaard
met een nieuwe vorm van export. Het wordt voor migrerende werknemers voortaan mogelijk
om vanuit het woonland in het werkland naar werk te zoeken. Hier is geen maximale
exporttermijn aan verbonden. De regels van het werkland zoals sollicitatieverplichtingen
zijn in dit geval van toepassing.
2. Toepasselijke wetgeving
De herziening bevat een aantal wijzigingen die premieshoppen beogen tegen te gaan.
Belangrijkste voorbeeld is de codificatie en verlenging van de eis van voorafgaande
onderwerping aan de socialezekerheidswetgeving in de zendende lidstaat gedurende drie
maanden, voordat iemand bij detachering verzekerd mag blijven in de zendende lidstaat.
Nederland is voorstander van deze aanpassing. Een ander voorbeeld van een wijziging
die Nederland steunt, is de wijziging van de bepaling die ziet op herstel van de toepasselijke
wetgeving met terugwerkende kracht.
Over een aantal onderdelen wordt nog onderhandeld. Zo heeft het Europees Parlement
voorgesteld om een systeem van «voorafgaande notificatie» bij detachering in te stellen,
zodat de ontvangende lidstaat beter kan handhaven.
3. Overige wijzigingen
In de overige hoofdstukken zijn afspraken vastgelegd over onder meer nieuwe anticumulatieregels
voor ouderschapsuitkeringen. Ouderschapsuitkeringen worden voortaan behandeld als
een individueel recht. Deze regels pakken eerlijker uit voor de burger. Ook bevat
het pakket afspraken over gegevensuitwisseling bij de export van uitkeringen. Deze
afspraken beogen «bulk-gegevensuitwisseling» te vergemakkelijken en Nederland steunt
deze afspraken.
Tot slot komt er een hoofdstuk over langdurige zorg. De Wet langdurige zorg (Wlz)
valt nu al onder de verordening, maar er wordt met de toevoeging van dit nieuwe hoofdstuk
een onderscheid gemaakt tussen «cure» en «care». Bij een eventueel akkoord wordt dit
element later door de Europese Commissie en de lidstaten gezamenlijk nader uitgewerkt.
Daartoe zal er een lijst worden opgesteld om vast te stellen wat onder de definitie
van langdurige zorg gaat vallen en wat niet.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier