Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Dobbe over de uitspraak van de Raad van State over genitale verminking
Vragen van het lid Dobbe (SP) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de uitspraak van de Raad van State over genitale verminking (ingezonden 10 december 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Coenradie (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 13 februari 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State over het verzoek van de burgemeester
van Den Haag om handhavend op te treden tegen een moskee die genitale verminking bij
vrouwen promoot?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State van 4 december 2024.
Vraag 2
Deelt u de mening, los van de uitspraak van de Raad van State, dat het onacceptabel
is als genitale verminking bij vrouwen wordt gepromoot? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Ja, vrouwelijke genitale verminking, alsmede de promotie daarvan, is volstrekt onacceptabel
en past niet binnen onze democratische rechtsstaat.
Vraag 3
Bent u bekend met de reactie van Femmes for Freedom op deze uitspraak?2 Kunt u reageren op hun reactie?
Antwoord 3
Ja, ik ben met die reactie bekend. Ik wil vooropstellen dat het onacceptabel is als
inbreuk wordt gemaakt op het recht van vrouwen om zelf hun leven in te vullen. Het
recht op zelfbeschikking is verankerd in de Nederlandse democratische rechtstaat en
cultuur en dit dient te alle tijden te worden gewaarborgd. Vrouwelijke genitale verminking
is strafbaar als vorm van (zware) mishandeling (artikelen 300 tot en met 303 van het
Wetboek van Strafrecht). Ook het aanzetten tot geweld is strafbaar (artikel 137d van
het Wetboek van Strafrecht) evenals opruiing (artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht).
Deze strafbaarstellingen zijn van groot belang in dit kader, want vrouwelijke genitale
verminking is een mensonterende praktijk. Het is een van de meest vergaande aantastingen
van de integriteit van het vrouwenlichaam en vormt een inbreuk op de zelfbeschikking
van meisjes en vrouwen. De gevolgen kunnen het leven van meisjes en vrouwen op korte
en lange termijn ontwrichten doordat de kans op (chronische) lichamelijke, psychische
en seksuele klachten groot is. In sommige gevallen kan de ingreep zelfs leiden tot
de dood. Ieder meisje heeft recht op een gezonde en veilige ontwikkeling en verdient
bescherming en hulp wanneer dit niet kan worden gegarandeerd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft met de uitspraak van 4 december
2024 het oordeel van de rechtbank in stand gelaten, inhoudende – voor zover hier van
belang – dat de burgemeester de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet niet kan gebruiken
om onder de omstandigheden van dit geval handhavend op te treden tegen de moskee.
Femmes for Freedom heeft in reactie op deze uitspraak onder meer betoogd dat de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State met voornoemde uitspraak de vrijheid van
godsdienst boven het belang van bescherming van de lichamelijke integriteit plaatst.
Ik merk ten overvloede op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
enkel heeft getoetst of de burgemeester op grond van voornoemde artikelen bevoegd
was om op te treden en vervolgens of artikel 6 van de Grondwet daarbij kon worden
ingeperkt. De vraag of het recht op godsdienstvrijheid prevaleert boven het recht
op lichamelijke integriteit is hierbij niet aan bod gekomen.
Nu de zaak zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk is afgedaan met een eindbeslissing,
respecteer ik de uitkomsten daarvan. Het staat een ieder vrij om daar kritische kanttekeningen
bij te plaatsen, zoals door Femmes for Freedom is gedaan.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het promoten van genitale verminking niet onder de vrijheid
van godsdienst dient te vallen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
De vrijheid van godsdienst beschermt onder andere het belijden van een godsdienst.
Het is niet aan mij om te beoordelen welke gedragingen wel en niet onder de belijdenis
van godsdienst vallen, nu het recht op godsdienstvrijheid ook de individuele invulling
van die belijdenis beschermt. Dit betekent echter niet dat alle gedragingen kunnen
worden beschermd onder een beroep op een recht op de vrijheid van godsdienst; de wet
kan grenzen stellen aan de belijdenis. Zo zijn bepaalde gedragingen strafbaar gesteld,
ongeacht de religieuze context. Hieronder vallen bijvoorbeeld uitlatingen die aanzetten
tot geweld alsook vrouwelijke genitale verminking: deze gedragingen kunnen strafrechtelijk
vervolgd worden door het Openbaar Ministerie.
Vraag 5
Deelt u de mening dat, als blijkt dat het bestaande juridische kader niet voldoet
om maatregelen tegen dit soort praktijken te nemen, het juridische kader moet worden
aangepast? Zo ja, kunnen wij een voorstel van u verwachten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Als aanpassingen aan het wettelijk kader kunnen leiden tot het doeltreffender voorkomen
dan wel bestrijden van vrouwelijke genitale verminking ben ik bereid om die aanpassingen
te overwegen. Mede verwijzend naar het antwoord op vraag 4 ben ik echter van mening
dat het huidige juridische kader vooralsnog toereikend is en geen aanpassing behoeft.
Vraag 6
Deelt u de mening dat ook huwelijkse gevangenschap en huwelijksdwang niet onder de
bescherming van de vrijheid van godsdienst vallen en ook hier tegen moet worden opgetreden?
Zo ja, welke extra maatregelen kunnen wij verwachten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Zoals in vraag 4 toegelicht, is het niet aan mij om te beoordelen welke gedragingen
wel en niet onder de belijdenis van godsdienst vallen, maar constateer ik dat de wet
wel beperkingen aan de belijdenis kan stellen. Zo zijn huwelijksdwang en huwelijkse
gevangenschap op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht al verboden
en strafbaar. Het recht op zelfbeschikking is namelijk een groot goed in Nederland:
een ieder is vrij om eigen keuzes te maken, ook op het gebied van het kiezen van een
partner. Nu in een wettelijk verbod op huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap
reeds is voorzien, zijn extra maatregelen op dit terrein niet nodig.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I. Coenradie, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.