Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de Initiatiefnota van de leden Omtzigt en Idsinga over “Realistisch ramen” (Kamerstuk 36672-2)
2025D05497 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 7 februari 2025 enkele vragen en opmerkingen
aan de indieners voorgelegd over de op 24 januari 2025 ingediende Initiatiefnota van
de leden Omtzigt en Idsinga over «Realistisch ramen» (Kamerstuk 36 672, nr. 2).
De voorzitter van de commissie,
Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie,
Lips
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de initiatiefnota
«Realistisch ramen» van de leden Omtzigt en Idsinga (hierna: de indieners). Deze leden
onderkennen het belang van realistisch ramen en zijn het eens met de stelling dat
het geld van de belastingbetaler zo optimaal mogelijk voor de samenleving dient te
worden ingezet.
De leden van de PVV-fractie hebben nog enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie lezen dat de indieners aangeven dat indien bij het begroten
was gewerkt met ramingen die realistischer waren geweest, er totaal ander beleid zou
zijn gemaakt en er bij het hoofdlijnenakkoord andere keuzes zouden zijn gemaakt. Deze
leden zijn het hiermee eens. Zo zouden zij bijvoorbeeld meer hebben ingezet op lastenverlichting
voor de burgers. Welke andere keuzes zouden de indieners hebben gemaakt?
Voorts lezen de leden van de PVV-fractie dat de Europese ramingen wat het Nederlands
tekort betreft een stuk accurater lijken. Deze leden vragen de indieners om dit nader
te verklaren. Waarom hebben de indieners niet in de beslispunten meegenomen om meer
te kijken naar de Europese ramingen van het Nederlands tekort?
Ten slotte merken de leden van de PVV-fractie op dat de indieners redelijk wat beslispunten
voorleggen, maar dat een uitgebreide analyse van de kosten hiervan ontbreekt. Kunnen
de indieners de kosten van de beslispunten nader uitwerken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota «Realistisch
ramen» en hebben daarover nog een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie vinden realistisch ramen een belangrijk onderwerp, omdat
het gaat over hoe met belastinggeld wordt omgegaan. Deze leden hebben altijd waardering
voor collega’s die het initiatief nemen om zelf een initiatiefnota te maken. Tegelijkertijd
delen de leden van de VVD-fractie niet alle conclusies die door indieners worden getrokken
en hebben zij nog vragen over enkele onderdelen van de analyse.
Daarnaast vinden de leden van de VVD-fractie het belangrijk om te benadrukken dat
Nederland een vrij uniek systeem heeft, waarbij financiële ramingen niet alleen door
een ministerie worden gedaan, maar ook door onafhankelijke instanties als het Centraal
Planbureau (CPB). Deze leden vinden deze onafhankelijkheid een groot goed en willen
dit koesteren.
De leden van de VVD-fractie constateren dat door de Minister van Financiën al was
toegezegd dat er een expertgroep aan het werk gaat én dat er al een motie is aangenomen
om de Algemene Rekenkamer te laten kijken naar de ramingen. Wat is specifiek dan nu
de reden van deze initiatiefnota? Wat voegt deze initiatiefnota toe ten opzichte van
deze acties?
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast hoe de indieners de verhouding tussen
politiek, uitvoering en de onafhankelijke planbureaus zien. Vinden de indieners het
in algemene zin wenselijk als de politiek meer invloed op ramingen gaat uitoefenen?
Delen zij de mening dat een grote mate van terughoudendheid hierin nodig is?
De leden van de VVD-fractie lezen dat indieners beschrijven dat een te pessimistische
inkomstenraming geen incident is. Om dat aan te tonen, gebruiken indieners data van
de laatste tien jaar, waarin de economie over het algemeen jaarlijks een hoge groei
heeft gekend. Delen de indieners de opvatting dat de ramingen juist ook te positief
kunnen zijn, indien er sprake is van economische krimp? Hoe zou dezelfde analyse er
bijvoorbeeld hebben uitgezien als niet tien, maar 20 jaar wordt teruggekeken?
De leden van de VVD-fractie zien dat de indieners een duidelijke link leggen tussen
ramingen enerzijds en lage staatsschuld anderzijds. Deze leden ontkennen niet dat
achteraf te conservatieve ramingen een invloed hebben gehad. Zijn de indieners het
met de leden van de VVD-fractie eens dat de lage staatsschuld ook komt door de hoge
inflatie in combinatie met een lage rente op staatsobligaties?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een uitgebreide analyse ligt over het ramen
van de inkomsten en de uitgaven. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of in andere
omliggende landen als Duitsland, België, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, maar ook
Spanje en Italië, dezelfde analyse bestaat. Dan gaat het zowel om hoe er geraamd wordt
in die landen als ook hoe de realisatie daar afwijkt van de ramingen in de afgelopen
tien tot 20 jaar en wat die landen er aan doen om het eventuele gat daartussen op
te lossen. Dit ook afgezet tegen de resultaten van het financiële beleid, waar het
gaat om de EU-begrotingsregels voor het begrotingssaldo en de staatsschuld.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de leden van de NSC-fractie via het Hoofdlijnenakkoord
hebben ingestemd met een aantal begrotingsregels. Kunnen de indieners aangeven hoe
deze initiatiefnota de afgesproken begrotingsregels raakt, daarvan afwijkt of ondersteunt?
Kan dit per begrotingsregel worden toegelicht?
De leden van de VVD-fractie vragen de indieners ook wat moet gebeuren als de ramingen
voor een beleidsonderdeel structureel, dan wel meerjarig niet blijken te kloppen en
te hoog zijn geraamd, waardoor er structureel onderuitputting plaatsvindt. Willen
de indieners dan de bedragen en uitgaven in de begroting naar beneden bijstellen?
Ook als daardoor de kans op budgetoverschrijdingen flink toeneemt? Zo nee, waarom
niet? De indieners zelf geven immers aan dat het doel van de nota is om tijdig, verantwoord
en efficiënt geld van de belastingbetaler zo optimaal en consistent mogelijk voor
de samenleving in te zetten. Kunnen de indieners ingaan op de oorzaken van de te lage
ramingen bij de uitgaven en de inkomsten en hoe dit opgelost kan worden?
De leden van de VVD-fractie willen de indieners vragen te reflecteren op het feit
dat begrotingen dienen als budgetplafond dat de Kamer autoriseert. Posten naar beneden
bijstellen zou dus ook vaker overschrijdingen betekenen, die niet door de Kamer zijn
geautoriseerd. Hoe kijken de indieners hiernaar?
Wat vinden de indieners van het feit dat in de huidige begrotingen al onderuitputting
wordt ingeboekt? Wat zijn voor- en nadelen en risico’s? Heeft dat de voorkeur boven
het afromen van de middelen? Wat vinden de indieners van overprogrammering in de huidige
begrotingen? Waar vindt dit momenteel al plaats? Wat zijn voor- en nadelen en risico’s?
In hoeverre zijn de indieners van mening dat sommige uitgaven die nu onderuitputting
(en dus afwijkingen van de ramingen) zijn later alsnog gedaan moeten worden, bijvoorbeeld
investeringen? Kunnen de indieners aangegeven voor de onderuitputting in de afgelopen
jaren waar dit het geval is geweest? Hoe willen de indieners daar dan mee omgaan en
dat oplossen? Zeker omdat ook arbeidsmarktkrapte in de ogen van deze leden één van
de oorzaken is.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de indieners aangeven dat in de praktijk het
bijna onmogelijk blijkt om dekking te vinden. De leden van de VVD-fractie willen weten
of de indieners het met de leden van de VVD-fractie eens zijn dat dekking niet onvindbaar
of onmogelijk is, maar dat het uiteindelijk gewoon gaat om politieke keuzes maken
en het lef om deze keuzes te maken vaak ontbreekt.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de indieners van mening zijn dat de schuldenlast
van Nederland te laag is en dus incidenteel meer willen uitgeven. Klopt dat? Zo nee,
wat willen zij dan?
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd hoe de indieners willen omgaan met extra
incidentele uitgaven in relatie tot het EMU-saldo. Hoe hoog mag de staatsschuld wat
de indieners betreft dan zijn of worden? En hoe kijken de indieners naar de prognose
voor de stijgende staatsschuld in de komende jaren?
De leden van de VVD-fractie vinden het goed om te lezen dat de indieners vinden dat
politici niet kunnen shoppen in ramingen. Zijn de indieners ook van mening dat de
positie van belangrijke onafhankelijke instituten zoals het CPB door de politiek ook
niet ondermijnd moeten worden?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Kamer het recht zou moeten krijgen tot daadwerkelijke
uitgaven te besluiten, ook als het kabinet dit eigenlijk niet wil. Wat bedoelen de
indieners daarmee? Willen de indieners dat het kabinet individuele uitgaven voordat
ze gedaan worden aan de Kamer voorlegt? Hoe werkbaar is dat?
Dan hebben de leden van de VVD-fractie nog een aantal vragen over de beslispunten
in de initiatiefnota.
Welke van de beslispunten zijn echt nieuw en welke waren eerder al in gang gezet?
Klopt het dat de beslispunten 1 (over de Expertgroep ramingen) en 2 (over de Algemene
Rekenkamer) al afgesproken waren en dat het rapporteren over verwachte en gerealiseerde
belasting- en premieopbrengsten in het lopende begrotingsjaar, waar beslispunt 4 op
ziet, al ten minste vier keer per jaar gebeurt?
In hoeverre is beslispunt 2 in de tijd haalbaar voor half maart 2025? De Algemene
Rekenkamer is natuurlijk onafhankelijk. Welk contact hebben de indieners (eerder)
met de Algemene Rekenkamer gehad (ten behoeve van de motie-Van Oostenbruggen c.s.
dan wel ten behoeve van de initiatiefnota)? Wat heeft de Algemene Rekenkamer aangegeven
als haalbare termijn voor de uitvoering van het onderzoek naar de oorzaken van de
grote verschillen tussen de ramingen van het begrotingstekort en de uitkomsten?
Kunnen de indieners aangeven hoe en hoe vaak het kabinet (of de Belastingdienst) nu
jaarlijks al openlijk de verwachte en gerealiseerde belasting- en premieopbrengsten
in het lopende begrotingsjaar bekend maakt? In hoeverre klopt het dat dit sowieso
al gebeurt bij de grote documenten in de begrotingscyclus (dus Voorjaarsnota, Miljoenennota,
Najaarsnota en Jaarverslag)?
De leden van de VVD-fractie hebben bezwaar tegen beslispunt 5, dat ziet op inkomstenraming
in vergelijking met de groeiraming van het nominale BBP. Deze leden zijn van mening
dat de politiek niet moet voorschrijven hoe een raming op detailniveau uitgevoerd
moet worden en welke aannames daarin gedaan moeten worden. Hoe kijken de indieners
hiernaar?
Daarnaast hebben leden van de VVD-fractie nog technische vragen over dit beslispunt.
Kunnen de indieners aangeven wat de gevolgen zijn van beslispunt 5 dat de inkomstenraming
gelijk is aan de groeiraming van het nominale BBP? Waarom zou de nominale BBP-groeiraming
een goede voorspeller zijn van de inkomstenraming? Voor de raming van de inkomstenbelasting
kan bijvoorbeeld de loongroei toch ook enorm veel invloed hebben? Welke andere landen
gebruiken deze methodiek en in hoeverre zorgt dit daar voor betere ramingen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat beslispunt 8 gaat over de momenten waarop over
budgetflexibiliteit zou moeten worden gerapporteerd. Zij vragen de indieners wat de
toegevoegde waarde is van het vermelden van budgetflexibiliteit bij voornamelijk de
Najaarsnota. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Najaarsnota geen logisch
moment is om nog budgettair bij te sturen en nieuwe initiatieven in de wet te amenderen,
het jaar is dan immers al bijna voorbij. Waarom zijn de indieners van mening dat dit
wel verstandig is? Draagt dit bij aan goed bestuur? Is daarnaast de hoeveelheid extra
werk voor ambtenaren in evenwicht met de toegevoegde waarde hiervan?
De leden van de VVD-fractie vragen, naar aanleiding van beslispunt 9, of de indieners
kunnen aangeven waarom in de motie-Van Hijum (Kamerstuk 36 560, nr. 20) werd verzocht om een onderzoek naar de vraag of en hoe de ondersteuning van het
budgetrecht van de Tweede Kamer versterkt kan worden met een Bureau Begroting en Verantwoording,
terwijl het genoemde beslispunt 9 zegt dat de Kamer het Bureau Begroting en Verantwoording
al opricht? In hoeverre zijn de indieners bereid om het advies van de commissie voor
de Rijksuitgaven af te wachten? Wat zijn de kosten van een Bureau Begroting en Verantwoording
(structureel en incidenteel)? Hoeveel geld is er nog vrij beschikbaar in de middelen
van goed bestuur uit het hoofdlijnenakkoord (structureel en incidenteel? Hoe wordt
voorkomen dat er een overlap is met het werk van onafhankelijke instanties als de
Algemene Rekenkamer en het CPB?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met veel instemming kennisgenomen van de initiatiefnota
van de leden Omtzigt en Idsinga inzake realistisch ramen.
De leden van de NSC-fractie zijn bezorgd vanwege de grote verschillen tussen de ramingen
en de uiteindelijke realisatie, zowel aan de inkomstenkant als aan de uitgavenkant.
Deze verschillen lopen op tot in de tientallen miljarden en lijken een structureel
karakter te hebben. De ramingen lijken daarmee in de ogen van deze leden niet te voldoen
aan de eis van artikel 3.6 van de Comptabiliteitswet, dat stelt dat de ramingen betrouwbaar
moeten zijn.
De leden van de NSC-fractie hebben met veel instemming kennisgenomen van de initiatiefnota,
die een negental aanbevelingen doet om realistischer te ramen. Uit de initiatiefnota
blijkt dat aanhoudend te pessimistisch en conservatief begroot wordt met als gevolg
ieder jaar grote meevallers. Dit leidt ertoe dat de Kamer in de ogen van deze leden
zijn grondwettelijke budgetrecht (artikel 105 van de Grondwet) niet goed kan uitoefenen.
Uit de Rijksbegroting kan steeds de conclusie worden getrokken dat er weinig of geen
financiële middelen zijn om beleid te maken. Achteraf blijkt iedere keer dat deze
middelen er wel waren. Bezuinigingen en ombuigingen blijken te zijn gebaseerd op ramingen,
die achteraf niet blijken te kloppen. Op deze manier kunnen kabinet en parlement niet
goed sturen. De situatie is vergelijkbaar met een horloge dat stuk is of een snelheidsmeter
die niet werkt. Dan komt men op basis van foutieve informatie steeds te vroeg of te
laat of men rijdt te snel of te langzaam. Ramingen moeten betrouwbaar zijn en dat
zijn deze nu niet. Delen de indieners deze mening?
De leden van de NSC-fractie merken op dat vanuit het kabinet steeds wordt gezegd dat
onderuitputting op een begroting leidt tot hogere uitgaven in de toekomst. Delen de
indieners de mening van de leden van de NSC-fractie dat dit maar ten dele klopt? Immers,
onderuitputting op salariskosten, bijvoorbeeld als gevolg van de 10.000 vacatures
bij Defensie, is toch definitief niet-uitgegeven geld? En ook bij de materieeluitgaven
zal een deel van de bestellingen toch ook definitief niet doorgaan? Delen de indieners
de mening dat bij een wettelijk vastgelegd uitgavenpercentage van twee procent van
het BBP dit steeds vaker zal gebeuren?
Kan er een onderscheid worden gemaakt tussen definitieve en tijdelijke onderuitputting?
Waarbij ook tijdelijke onderuitputting uiteindelijk ook kan uitdraaien op definitieve
onderuitputting? Kunnen de indieners de Algemene Rekenkamer verzoeken om dit mee te
nemen in hun onderzoek?
Delen de indieners de mening van de leden van de NSC-fractie dat meevallers aan de
inkomstenkant overwegend definitieve meevallers zijn? Op een enkel anticipatie-effect
na, zoals een paar jaar geleden met box 2? Kan in zijn algemeenheid gesteld worden
dat inkomsensmeevallers in principe niet leiden tot inkomstentegenvallers in de toekomst?
Kunnen de indieners hierop ingaan?
De leden van de NSC-fractie zien met lede ogen aan dat het ARK-onderzoek waarnaar
werd gevraagd in de motie-Van Oostenbruggen van 3 oktober 2024, nog altijd niet van
start is gegaan. Hierdoor zal dit ARK-onderzoek niet een parallel onderzoek zijn,
naast het onderzoek van de expertgroep, maar zal dit vermoedelijk een soort second
opinion worden op de expertgroep.
Waarom is het ARK-onderzoek na vier maanden nog altijd niet van start gegaan? Heeft
dit te maken met art. 7.4, vierde lid, van het Reglement van Orde, waarin staat dat
bij een onderzoeksaanvraag vanuit de Kamer, eerst een advies bij de Commissie Rijksuitgaven
ingewonnen moet worden?
Valt te overwegen om dit artikellid in het Reglement van Orde af te schaffen, nu dit
blijkbaar zo veel vertraging oplevert en dit de slagkracht van de Kamer niet ten goede
komt? Of kan worden overwogen worden dat het Presidium dit interne adviesverzoek niet
eerst bij de commissie Financiën neerlegt, maar gelijk bij de commissie voor de Rijksuitgaven
om zo deze stap over te slaan? Klopt het dat dit gewoon kan binnen het raamwerk van
het huidige Reglement van Orde?
Of kan worden overwogen om onverwijld na het aannemen door de Kamer van een onderzoeksmotie,
een afschrift hiervan alvast aan de Algemene Rekenkamer toe te doen komen, zodat deze
alvast een begin kan maken met het gevraagde onderzoek? Kunnen de indieners hierop
ingaan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Initiatiefnota
van de leden Omtzigt en Idsinga over «Realistisch ramen». De leden van de D66-fractie
danken de indieners voor hun werk.
De leden van de D66-fractie constateren dat de door de indieners gepresenteerde figuren
in de initiatiefnota betrekking hebben op de jaren 2015 tot 2025. Graag zouden deze
leden een uitbreiding van de reeks zien. Zij zijn benieuwd hoe de reeks eruit ziet
als er bijvoorbeeld naar de afgelopen 25 jaar wordt gekeken in plaats van de afgelopen
tien jaar.
Verder hebben de leden van de D66-fractie voor nu geen vragen en kijken zij uit naar
de behandeling van de nota.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota
Omtzigt en Idsinga over «Realistisch ramen». Deze leden zijn net als de indieners
van mening dat het conservatieve ramen van de afgelopen tien jaar leidt tot pijnlijke
en onnodige bezuinigingen, derhalve staan deze leden positief tegenover de geest van
de initiatiefnota.
De leden van de BBB-fractie hebben enkele vragen aan de indieners.
De indieners schetsen een structurele overpessimistische schatting van de overheidsfinanciën.
Deze schatting is in de ogen van deze leden correct, maar in hoeverre zijn de grote
meevallers van de afgelopen jaren volgens de indieners het resultaat van incidentele
meevallers zoals verhoogde gasbaten, incidenteel hogere inkomsten uit de vennootschapsbelasting,
et cetera? In hoeverre blijft volgens de indieners de conclusie uit de initiatiefnota
overeind in het licht van het antwoord op voorgaande vraag?
Hoe wegen de indieners structureel realistisch begroten aan de ene kant en het creëren
van reële buffers anderzijds?
Hoe wegen indieners de gebeurtenissen uit het coronajaar 2020, waar dankzij pessimistisch
begroten een onverwacht groot tekort is uitgebleven, daar waar het anders een enorme
financiële opgave had veroorzaakt? Is het volgens de indieners derhalve waardevol
om (enigszins) vast te houden aan conservatieve ramingen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van de leden
Omtzigt en Idsinga (NSC) over «Realistisch ramen». Deze leden bedanken allereerst
de indieners voor de tijd en de moeite die zij genomen hebben om deze initiatiefnota
op te stellen. Deze leden hebben enkele vragen ter verduidelijking bij de analyse
en voorstellen van de indieners.
De leden van de CDA-fractie zien in figuren 2 tot en met 4 inderdaad grote verschillen
tussen ramingen en realisatie. Zij merken op dat dit kan komen door minder uitgaven,
maar ook door meer inkomsten, waarop later in de initiatiefnota wordt ingegaan. De
leden van de CDA-fractie vragen of de indieners een uitsplitsing kunnen maken tussen
de effecten van meer inkomsten en minder uitgaven per jaar die leiden tot de verschillen.
Ook vragen deze leden in hoeverre de effecten aan de uitgavenkant de afgelopen jaren
komen door fondsmiddelen die niet zijn uitgegeven, maar wel worden doorgeschoven naar
komende jaren en die dus niet vrijvallen. Zouden deze middelen volgens de indieners
wel onderdeel moeten zijn van de budgetflexibiliteit?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de indieners het effect van de te pessimistische
CPB-ramingen op de decentrale overheden beoordelen. Ook vragen deze leden wat de indieners
vinden van het gegeven dat decentrale overheden niet worden gecompenseerd voor de
werkelijke percentages, nu blijkt dat het percentage in het voorjaar (waarop zij compensatie
krijgen) zeven jaar op rij gemiddeld één procent per jaar te laag zijn ingeschat?
Zijn de indieners van mening dat deze berekeningswijze moet worden aangepast en er
zou moeten worden afgerekend op basis van nacalculatie met de werkelijke percentages?
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre onrealistische ramingen van uitgaven
gevolg zijn van de door het CPB beoordeelde plannen of van onrealistisch kabinetsbeleid,
juist vanwege bijvoorbeeld arbeidsmarktkrapte, wat vooraf kon worden voorzien. Vergt
dit naar de mening van de indieners niet ook meer discipline van kabinet en politiek
om politieke wensen bij te stellen aan haalbaarheid?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de indieners vooral terugkijken en de laagste
schuldquote in de geschiedenis benoemen, terwijl de ramingen van de tekorten na deze
kabinetsperiode tot onhoudbare hoogte oplopen, met name vanwege vergrijzing die in
2040 een piek zal bereiken. Kijken de indieners richting de toekomst anders naar deze
negatieve ramingen over houdbaarheid van de overheidsfinanciën?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de indieners de conclusie trekken dat
er iets fundamenteels mis is met de tekort- en schuldramingen. Deze leden lezen dat
de indieners aan de inkomstenkant een (gedeeltelijke) verklaring hebben en vragen
of de indieners hier aan de uitgavenkant ook verklaringen voor hebben. Hebben de indieners
verklaringen waar de verschillen met de Europese ramingen vandaan komen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat indieners enkele voorbeelden noemen van belangrijke
maatschappelijke investeringen die niet zijn gedaan, waar mogelijk wel ruimte voor
was geweest indien realistisch werd geraamd, zoals de MIRT-middelen voor de Nedersaksenlijn.
Deze leden merken op dat verschillende partijen bij de Najaarsnota, juist vanwege
de onderuitputting, een amendement voorstelden om 80 miljoen euro daarvan vrij te
maken voor de Nedersaksenlijn om eindelijk de MIRT-verkenning te kunnen starten. Deze
leden merken op dat de NSC-fractie dit voorstel niet heeft gesteund. Sluit de insteek
van dit voorstel niet juist goed aan bij de standpunten van de indieners in voorliggende
initiatiefnota?
De leden van de CDA-fractie vragen ook naar de mening van de indieners op de inzet
van de middelen die voortkomen uit de onderuitputting. Als die dus lager zijn dan
ingeschat en daarmee mogelijk belangrijke investeringen niet worden gedaan, vinden
de indieners dan dat deze middelen (voor een deel) voor incidentele belangrijke investeringsuitgaven
beschikbaar zouden moeten komen?
Aan de inkomstenkant merken de indieners op dat de grootste verschillen tussen raming
en realisatie de afgelopen jaren te zien zijn bij de directe belastingen, zijnde de
inkomstenbelasting (IB) en de vennootschapsbelasting (VPB). De leden van de CDA-fractie
hadden ook die veronderstelling, waardoor het hen opviel dat in afgelopen Najaarsnota
de VPB-inkomsten met 600 miljoen euro naar beneden werden bijgesteld ten opzichte
van de raming. Hebben de indieners hiervoor een verklaring?
De leden van de CDA-fractie vragen of de indieners ook begrotingsbijstellingen gedurende
het jaar beogen, op basis van gedurende het jaar bijgestelde ramingen. Klopt het dat
deze bijstellingen dan de basis vormen voor de rapportage van budgetflexibiliteit?
Wat kan daarvan het effect zijn, als aan het einde van het jaar toch blijkt dat de
realisaties dichter uitkomen bij ramingen vooraf?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de initiatiefnota
«Realistisch ramen». Deze leden danken de indieners voor het vele werk en voor de
initiatiefnota. Deze leden hebben enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de indieners op diverse plaatsen in de nota
wijzen op het feit dat er, indien realistischer geraamd was, op veel dossiers meer
geld beschikbaar was geweest. Zo worden er uitgaven genoemd op het gebied van mobiliteit,
wonen. Tegelijk wordt op pagina 2 aangegeven dat de nota geen pleidooi is «om roekeloos
en willekeurig met geld te strooien». Dit roept bij deze leden wel de vraag op of
en hoe de indieners het «vrijgekomen geld» willen inzetten. Is het onderliggende doel
van de indieners om beter te ramen zodat er meer geld komt voor investeringen of lastenverlichtingen?
Of is het bedoeld om de staatsschuld te verlagen? De leden van de fractie van de SGP-fractie
ontvangen graag een reflectie op dit thema.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het de indieners is opgevallen dat de situatie
voor 2019 beter leek dan de periode daarna. Het verschil tussen de ramingen en realisaties
was voor dat jaar kleiner, aldus de indieners. Kunnen de indieners hier een verklaring
voor geven? In hoeverre is dit volgens de indieners een tijdelijk verschijnsel?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Europese ramingen een stuk beter lijken,
volgens de indieners. Wat is volgens de indieners daarvan de reden? Wat zijn de precieze
verschillen in berekening tussen deze ramingen?
De leden van de SGP-fractie vragen of de indieners voor de uitgavenkant eenzelfde
tabel kan maken als voor de totale inkomsten- en uitgaven (figuur 3) en voor de inkomstenkant
(figuur 5).
De leden van de SGP-fractie constateren dat een deel van het verschil tussen raming
en realisatie komt door lagere uitgaven dan geraamd. In hoeverre komt dat volgens
de indieners door te hoge ambities van Kamer en kabinet? In welke lessen trekken de
indieners hieruit?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.