Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Vermeer over windturbinegeluid
Vragen van het lid Vermeer (BBB) aan de Staatssecretaris voor Infrastructuur en Waterstaat over windturbinegeluid (ingezonden 3 december 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Jansen (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 4 februari
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 817.
Vraag 1
Deelt u de mening dat de norm voor windturbinegeluid gebaseerd moet worden op maximaal
10% ernstig gehinderden, conform de aanbeveling van de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO)?
Antwoord 1
Nee, de WHO doet geen aanbeveling voor het maximale percentage ernstige hinder, maar
geeft gezondheidskundige advieswaarden voor een geluidsniveau dat bij voorkeur niet
overschreden wordt. Op basis van de beschikbare informatie over de relatie met hinder
geeft de WHO voor windturbinegeluid een voorwaardelijke advieswaarde van 45 decibel
(Lden). Voor het bepalen van een wettelijke normstelling moet vervolgens een afweging worden
gemaakt, waarbij naast het belang van gezondheid ook het belang van het behalen van
duurzame energiedoelstellingen een rol speelt.
Vraag 2
Bent u bekend met onjuiste gegevens in het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en
Milieu-factsheet (RIVM) over windturbinegeluid, waaronder de hindercurve bij 47 decibel
(dB) Lden en de invloed van turbinegrootte op laagfrequent geluid?
Antwoord 2
Nee, er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in de factsheet
van het RIVM. Ten aanzien van de hindercurve wordt in de RIVM factsheet beschreven
dat deze in 2008 door TNO opgestelde blootstelling-responsrelatie (de relatie tussen
windturbinegeluid en hinder) destijds als uitgangspunt voor beleid is gekozen. Binnen
het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid houdt het RIVM, in samenwerking met de
GGD, de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines
actueel. Wanneer dit tot andere of nieuwe relevante inzichten leidt, zal het RIVM
bepalen of dit aanleiding geeft tot aanpassing van de factsheet.
Vraag 3
Waarom heeft het RIVM tot op heden niet inhoudelijk gereageerd op kritiek op deze
gegevens?
Antwoord 3
Het is onjuist dat het RIVM niet heeft gereageerd. Naar aanleiding van enkele mensen
die vragen hadden gesteld en/of kritiekpunten hadden op de factsheet, heeft het RIVM
ter beantwoording Q&A’s geplaatst op de website van het RIVM en zijn in de factsheet
nog enkele tekstuele verduidelijkingen aangebracht.
Vraag 4
Vindt u onafhankelijk gezondheidsonderzoek door Nederlandse universiteiten noodzakelijk?
Antwoord 4
Onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar gezondheidseffecten is belangrijk, of
dit nu door universiteiten gebeurt of door andere wetenschappelijke instituten zoals
het RIVM. In opdracht van de Ministeries van IenW en KGG voert het RIVM een uitgebreid
veldonderzoek uit naar de relatie tussen windturbinegeluid en hinder en slaapverstoring
in de Nederlandse situatie. Voor dit onderzoek heeft het RIVM een wetenschappelijke
en maatschappelijke klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep bestaat uit inhoudelijke
specialisten, vertegenwoordigers van bewoners, brancheorganisaties, overheden en Gemeentelijke
Gezondheidsdiensten (GGD’en). Hiermee wordt brede betrokkenheid gewaarborgd en wordt
expertise vanuit verschillende perspectieven benut. De resultaten van dit onderzoek
worden eind 2026 verwacht.
Vraag 5
Bent u bereid de toepassing van Lden als normeringssysteem te herzien?
Antwoord 5
Nee, hiertoe is geen aanleiding. De geluidsnormen zijn, in lijn met de WHO-advieswaarden
en met de normen voor andere geluidbronnen, uitgedrukt in de jaargemiddelde geluidmaat
Lden, omdat deze aansluit bij de uit wetenschappelijk onderzoek beschikbare hinderrelaties.
Het plan-milieueffectrapport (plan-MER) dat is opgesteld voor nieuwe windturbinebepalingen
laat zien dat een jaargemiddelde norm in de praktijk ook het maximaal optredende geluidsniveau
van een windturbine begrenst en bovendien ook de tijdsduur begrenst dat het geluid
maximaal mag zijn.
Vraag 6
Waarom zijn er geen aparte normen voor amplitudemodulatie, tonaal geluid, laagfrequent
geluid en infrageluid?
Antwoord 6
Het plan-MER dat is opgesteld voor de nieuwe windturbinebepalingen geeft aan dat Lden een goede maat is om de hinderlijkheid van windturbinegeluid te beoordelen. De relatie
tussen Lden en de hinder wordt al mede bepaald door de specifieke kenmerken van windturbinegeluid,
zoals amplitudemodulatie en laagfrequent geluid. Het RIVM geeft aan dat er geen aanwijzingen
zijn dat laagfrequent geluid en infrageluid andere effecten hebben op omwonenden dan
«normaal» geluid. Wel volgt uit het plan-MER dat incidenteel voorkomende bromtonen
(tonaal geluid) extra hinderlijk kunnen zijn. Daarom wordt bij het opstellen van nieuwe
milieunormen voor windturbines apart aandacht besteed aan de bescherming hiertegen.
Vraag 7
Overweegt u een moratorium op nieuwe windturbines en vervanging van bestaande turbines?
Antwoord 7
Nee, windenergie op land draagt bij aan de energieonafhankelijkheid van Nederland.
Daarnaast is windenergie op land onmisbaar voor de energietransitie en het behalen
van onze nationale klimaatdoelen, vastgelegd in de Klimaatwet, en Europese klimaat-
en energiedoelen in 2030. Het kabinet zet zoveel mogelijk in op wind op zee, maar
de ruimte daar is beperkt en windenergie op zee vraagt veel transportcapaciteit over
land. Het is wel belangrijk dat de plaatsing van windturbines op land op een zorgvuldige
manier gebeurt, met adequate bescherming van milieu en gezondheid als randvoorwaarde.
Het Ministerie van IenW gaat niet over plaatsing of vervanging van windturbines, maar
is verantwoordelijk voor de milieunormering. Het is aan het bevoegd gezag om bij plaatsing
van nieuwe windturbines of vervanging van bestaande windturbines te controleren of
de geluidsniveaus en andere milieuaspecten binnen de geldende milieunormering vallen.
Vraag 8
Bent u bereid windturbines binnen 2 kilometer van woningen tussen 20.00 en 07.00 uur
stil te zetten?
Vraag 9
Bent u bereid vergunningen in te trekken van windparken waar meer dan 10% van de omwonenden
ernstige hinder ervaart?
Antwoord 8 en 9
Nee, het verlenen of (deels) intrekken van vergunningen voor windparken is aan het
bevoegd gezag, vaak gemeente of provincie. Het bevoegd gezag zal voorafgaand aan plaatsing
of bij tussentijdse handhaving toetsen of aan de geluidsnormen wordt voldaan. Ter
bescherming tegen slaapverstoring is naast de Lden een aparte norm voor nachtelijk geluid (Lnight) opgenomen. Met deze normen wordt de kans op ernstige hinder bij de hoogst belaste
omwonenden beperkt. Bij omwonenden op grotere afstand van het windpark zullen de geluidsniveaus,
en daarmee de kans op hinder, in de regel lager zijn. Het gaat bij het toetsen aan
de normen dus om het beperken van de maximale kans op ernstige hinder, niet om het
percentage van alle omwonenden van een windpark dat naar verwachting ernstige hinder
ervaart.
Vraag 10
Wat is uw standpunt over de gezondheidsrisico’s van slaapverstoring door windturbinegeluid?
Antwoord 10
Uit literatuuroverzichten van internationale onderzoeken blijkt dat er geen eenduidige
conclusies kunnen worden getrokken over de samenhang tussen geluid van windturbines
en slaapverstoring. Voor andere gezondheidseffecten is onvoldoende bewijs gevonden
voor een direct effect van het wonen in de nabijheid van een windturbine of het geluid
ervan. Wel is er een verband aangetoond tussen enerzijds ervaren hinder door windturbinegeluid,
en anderzijds zelf gerapporteerde slaapverstoring en verschillende gezondheidsklachten,
zoals hoofdpijn, tinnitus, duizeligheid en misselijkheid. Door via de geluidnormen
de kans op hinder te beperken, wordt naar verwachting dus ook de kans beperkt op slaapverstoring
en eventuele andere gezondheidsklachten.
Vraag 11
Bent u bereid medici te betrekken bij het opstellen van normen voor windturbinegeluid?
Antwoord 11
Bij het opstellen van normen voor windturbinegeluid wordt het plan-MER als uitgangspunt
genomen. Het plan-MER is gebaseerd op de actuele internationale stand van de kennis
op het gebied van gezondheidseffecten van windturbines en geeft eventuele hiaten hierin
aan, maar richt zich niet op het uitvoeren van nieuw onderzoek. De Commissie voor
de milieueffectrapportage heeft in haar advies over het opgestelde plan-MER voor de
windturbinebepalingen geconcludeerd dat het milieueffectrapport de milieugevolgen
van verschillende milieunormen, waaronder die voor geluid, over het algemeen nauwkeurig
in beeld brengt. Dat neemt niet weg dat het belangrijk is om de bestaande kennis continu
te actualiseren en waar nodig uit te breiden. In opdracht van het Ministerie van VWS
heeft Nivel (Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg) onlangs een
verkenning uitgevoerd op basis van gezondheidsregistraties van omwonenden van windturbines
over een periode van tien jaar (2012–2021)1. Deze analyse liet geen significant verband zien tussen het wonen nabij windturbines
of de geluidsniveaus en gezondheidsklachten die bij de huisarts zijn gemeld.
Vraag 12
Laat u onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de bijdrage van windturbinewieken aan
verhoogde Bisfenol A (BPA) concentraties in oppervlaktewater?
Antwoord 12
De kwaliteit van het oppervlakte-, grond- en drinkwater wordt in Nederland uitgebreid
gecontroleerd op chemische verontreinigingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de stof
Bisfenol A (BPA) een bedreiging vormt voor de kwaliteit hiervan. Er wordt geen onderzoek
gedaan naar de specifieke bijdrage van windturbinebladen aan de concentratie BPA in
oppervlaktewater. BPA is een component die wordt gebruikt bij de productie van de
bladen van windturbines. BPA wordt echter vrijwel volledig omgezet tijdens het chemische
proces dat plaatsvindt. In het eindproduct kan een kleine hoeveelheid niet-omgezette
BPA aanwezig blijven. Deze overgebleven hoeveelheid BPA verschilt per product, maar
ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01%.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.