Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Erkens over overbodige functies, adviesorganen en doublures bij de Rijksoverheid in relatie tot voorgenomen besparingen op het overheidsapparaat
Vragen van het lid Erkens (VVD) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over overbodige functies, adviesorganen en doublures bij de Rijksoverheid in relatie tot voorgenomen besparingen op het overheidsapparaat (ingezonden 20 december 2024).
Antwoord van Minister Uitermark (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
4 februari 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1028.
Vraag 1
Deelt u de mening dat de Rijksoverheid significant is gegroeid de laatste jaren terwijl
de slagvaardigheid niet evenredig is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 1
De Rijksoverheid is inderdaad significant gegroeid. De cijfers opgenomen in de Jaarrapportage
Bedrijfsvoering Rijk (JBR) laten dit zien. Deze groei is onder andere te verklaren
door de extra taken die worden uitgevoerd. Dit gaat bijvoorbeeld over de afhandeling
mijnbouwschade Groningen, de Hersteloperatie Toeslagen of de indiensttreding van het
schoonmaakpersoneel. Maar ook in het dagelijkse werk bij de Rijksoverheid wordt een
groeiende inzet gevraagd vanwege steeds meer en complexere regelgeving en toegenomen
administratieve lasten. Dit laatste kan bijdragen aan het beeld dat de slagvaardigheid
niet evenredig is toegenomen. In het Hoofdlijnenakkoord en in het regeerprogramma
is aangegeven dat regels vereenvoudigd en verminderd moeten worden en dat de administratieve
verplichtingen voor burgers, ondernemers en de uitvoeringsorganisaties moeten worden
teruggebracht.
Uit de budgettaire bijlage bij het hoofdlijnenakkoord volgt dat de apparaatsuitgaven
structureel met circa 1 mld. worden verminderd.
Vraag 2
Kunt u aangeven hoeveel jaar groei van de Rijksoverheid wordt teruggedraaid via de
voorgenomen besparingen op het apparaat Rijksoverheid als de volledige bezuiniging
vanuit het hoofdlijnenakkoord wordt gerealiseerd? Met welk jaartal kunt u de uitgaven
aan het apparaat Rijksoverheid vergelijken als de besparingen volledig gerealiseerd
worden?
Antwoord 2
Het betreft een budgettaire taakstelling op de apparaatsuitgaven, waarbij er breed
naar dekking gezocht mag worden. Er zijn geen concrete streefcijfers over te besparen
fte’s afgesproken. De taakstelling is meerjarig ingeboekt op de centrale apparaatsartikelen
van de departementen. De kwantitatieve doestelling is daarmee concreet uitgedrukt
in euro’s en administratief in de begrotingen geëffectueerd. Uiteindelijk zal de taakstelling
moeten leiden tot het substantieel terugdringen van het aantal ambtenaren en externe
inhuur.
De apparaatsbudgetten zijn jaren vooruit begroot, maar worden, tot in het uitvoeringsjaar,
nog bijgesteld bij de diverse begrotingsmomenten, bijvoorbeeld door loon- en prijsbijstellingen
en diverse in- en extensiveringen. Besluitvorming daarover vindt in het parlement
plaats. Een vergelijking in de tijd is daardoor lastig te maken.
Vraag 3
Kunt u het totaal aantal medewerkers van het apparaat Rijksoverheid uitsplitsen naar
een logische categorisatie waar in ieder geval een knip gemaakt wordt tussen beleidsambtenaren,
uitvoering, coördinerende en managementfuncties, communicatiemedewerkers en voorlichters
en juristen? Kunt u de groei per functiegroep per ministerie aangeven over de laatste
tien, vijf en twee jaar?
Antwoord 3
In onderstaande tabellen wordt de informatie gegeven die in de personeelsadministratie
van het Rijk beschikbaar is. Dit betreft de volgende tabellen:
– Tabel 1 De verdeling van de rijksambtenaren naar de werksoorten «Beleid», «Inspectie»,
«Ondersteuning» en «Uitvoering»
– Tabel 2 tot en met 5 Aantal ambtenaren in fte per ministerie per werksoort
– Tabel 6 Aantal fte dat behoort tot de functiefamilie «Lijnmanagement»
– Tabel 7 Aantal fte dat behoort tot de coördinerende functies
– Tabel 8 Aantal fte bij de directies Communicatie van alle ministeries
Er is geen werksoort of functiefamilie voor juristen. Deze medewerkers zijn binnen
alle werksoorten en functiefamilies werkzaam.
Per tabel wordt een toelichting gegeven. Tenzij anders vermeld betreffen onderstaande
overzichten de fte’s van medewerkers met een vast of tijdelijk dienstverband die onder
de CAO Rijk vallen per einde van elk jaar. Op het moment van schrijven zijn de cijfers
over ultimo 2024 nog niet bekend.
De gevraagde jaren zijn in zwart weergegeven.
Tabel 1. Verdeling rijksambtenaren in fte naar werksoort
Jaar
Beleid
Inspectie
Onderst.
Uitvoering
Totaal
2012
11.772
6.217
7.215
83.898
109.102
2013
11.586
6.311
7.499
83.423
108.819
2014
11.579
6.555
7.766
83.586
109.486
2015
11.500
6.888
8.728
82.034
109.150
2016
11.544
6.910
9.490
81.635
109.579
2017
11.363
6.825
10.094
82.362
110.644
2018
11.715
7.163
11.009
83.645
113.532
2019
12.126
7.160
11.740
87.918
118.944
2020
13.418
7.561
12.340
92.090
125.409
2021
14.227
7.925
13.055
95.925
131.132
2022
15.812
8.537
14.638
99.388
138.375
2023
17.832
9.351
15.467
105.189
147.839
Bron: O&P Rijk | Beleidsinformatie
Bij het toedelen van de fte’s aan een werksoort is de kerntaak van het rijks onderdeel
waar de fte werkzaam is als uitgangspunt genomen. Hierdoor vallen dus alle medewerkers
van één onderdeel onder dezelfde werksoort.
Tabel 2. Aantal rijksambtenaren in fte naar werksoort Beleid
Jaar
2013
2018
2021
2023
AZ
65
105
105
117
BZ
1.167
1.182
1.368
1.744
BZK
1.069
1.518
1.657
2.068
EZK
1.496
1.349
1.175
1.678
FIN
1.046
662
855
1.067
HCvS
1.470
1.331
1.468
1.645
IenW
1.551
1.355
2.038
2.536
JenV
1.364
1.578
1.561
1.865
LNV
–
–
645
994
OCW
773
835
947
1.271
SZW
649
739
887
1.088
VWS
936
1.061
1.522
1.759
TOTAAL
11.586
11.715
14.227
17.832
Bron: O&P Rijk | Beleidsinformatie
Tabel 3. Aantal rijksambtenaren in fte naar werksoort Inspectie
Jaar
2013
2018
2021
2023
AZ
8
17
20
23
BZ
–
30
31
–
EZK
2.791
3.074
687
857
FIN
–
–
–
25
IenW
1.120
1.225
1.429
1.631
JenV
174
281
147
174
LNV
–
–
2.703
3.205
OCW
551
549
568
727
SZW
1.098
1.249
1.511
1.765
VWS
568
738
828
945
TOTAAL
6.311
7.163
7.925
9.351
Bron: O&P Rijk | Beleidsinformatie
Tabel 4. Aantal rijksambtenaren in fte naar werksoort Ondersteuning
Jaar
2013
2018
2021
2023
AZ
155
99
127
145
BZ
568
807
936
933
BZK
3.543
6.483
7.772
9.017
EZK
661
541
581
739
FIN
600
759
851
833
IenW
522
450
108
96
JenV
567
366
433
1.056
OCW
265
220
216
282
SZW
319
1.026
1.697
2.023
VWS
299
258
336
342
TOTAAL
7.499
11.009
13.055
15.467
Bron: O&P Rijk | Beleidsinformatie
Tabel 5. Aantal rijksambtenaren in fte naar werksoort Uitvoering
Jaar
2013
2018
2021
2023
AZ
130
136
180
213
BZ
931
730
734
788
BZK
1.597
1.822
2.404
2.360
EZK
3.855
4.714
5.882
7.497
FIN
28.711
28.082
31.492
34.918
HCvS
168
171
208
225
IenW
8.979
9.228
10.506
11.180
JenV
34.432
33.310
38.227
40.714
OCW
2.248
2.866
3.242
3.822
SZW
120
VWS
2.252
2.585
3.050
3.472
TOTAAL
83.423
83.645
95.925
105.189
Bron: O&P Rijk | Beleidsinformatie
Als gevolg van organisatieverschuivingen en herindelingen zijn de cijfers per ministerie
niet goed vergelijkbaar over de gevraagde jaren.
Tabel 6. Aantal rijksambtenaren in fte naar FGR-functiefamilie Lijnmanagement
Jaar
2021
2023
AZ
36
32
BZ
590
627
BZK
827
920
EZK
514
659
FIN
1.949
2.212
HCvS
62
69
IenW
663
734
JenV
2.376
2.559
LNV
244
297
OCW
270
336
SZW
221
253
VWS
330
393
TOTAAL
8.082
9.091
De functiefamilie Lijnmanagement komt binnen alle werksoorten voor. Omdat bij de verschillende
ministeries de functies in het Functiegebouw Rijk (FGR), in een verschillend tempo
zijn ingevoerd, geven de cijfers over 2013 en 2018 geen betrouwbaar beeld.
Tabel 7. Aantal rijksambtenaren in fte naar FGR-functiegroepen «coördinerend»
Jaar
2021
2023
AZ
10
10
BZ
299
338
BZK
505
606
EZK
352
418
FIN
1.662
1.906
HCvS
18
23
IenW
761
834
JenV
534
602
LNV
225
304
OCW
195
218
SZW
173
209
VWS
327
371
TOTAAL
5.062
5.842
De functiegroepen met coördinerende functies komen binnen verschillende functiefamilies
voor. Omdat bij de verschillende ministeries de functies in het Functiegebouw Rijk
(FGR), in een verschillend tempo zijn ingevoerd, geven de cijfers over 2013 en 2018
geen betrouwbaar beeld.
Tabel 8. Aantal medewerkers bij directies communicatie in fte (per begin van elk jaar)
Jaar
2015
2019
2022
2024
AZ/RVD
57,7
57,7
52,1
53,6
BUZA
49,9
51,0
69,0
73,0
BZK
48,8
32,9
53,4
59,0
DEF
31
38,0
48,2
65,1
EZK
50
46,0
54,0
67,7
FIN
35
44,4
57,2
65,4
IenW
54,7
61,8
61,1
61,4
JenV
40,8
47,0
51,9
57,0
LNV
27,2
30,5
40,7
OCW
41
42,1
51,5
69,3
SZW
48,8
48,7
61,1
60,2
VWS
37,1
58,1
65,9
73,4
AZ/DPC
144,5
148,7
195,9
235,5
TOTAAL
639,3
703,6
851,7
981,2
Organisatieomvang ministeries incl. Defensie; exclusief Hoge Colleges van Staat (formele
dienstverbanden, detacheringen en externe inhuur). Bron: AZ
Cijfers van 10 jaar geleden zijn niet beschikbaar, daarom van 9 jaar geleden opgenomen.
Het meest actueel beschikbare beeld van de ontwikkeling in het aantal fte’s van de
directies communicatie is via de volgende link te volgen. Tabel 8 is samengesteld
op grond van deze data.1
Vraag 4
Kunt u aangeven hoeveel interimmers momenteel worden ingezet bij de Rijksoverheid
en welk percentage dit is ten opzichte van de totale personeelsomvang? Hoe beoordeelt
u dat het rijksambtenarenbestand op dit moment tot wel vijftien ingevuld wordt door
interimmers? Wat betekent dit voor de gemaakte kosten?
Antwoord 4
In 2023 bedroegen de uitgaven aan externe inhuur 15,4% van de totale personele uitgaven.
Er worden geen gegevens bijgehouden van het geraamde aantal in te huren uren om het
equivalent te kunnen berekenen van een fulltime-medewerker.
Externe inhuur bestaat uit de volgende hoofd- en subcategorieën:
– Beleid: interim-management, organisatie en formatieadvies, beleidsadvies, communicatieadvies
– Beleidsondersteunend personeel: juridisch advies, advisering opdrachtgevers automatisering,
accountancy, financiële en administratieve organisatie
– Uitvoering
In het regeerprogramma is afgesproken het aantal ambtenaren en externe inhuur substantieel
terug te dringen. De ministeries zijn druk bezig om op een verantwoorde en realiseerbare
wijze aan dit voornemen uitvoering te geven. In het commissiedebat Functioneren Rijksdienst
van 6 november 2024 heb ik in dit kader toegezegd om in het eerste kwartaal van 2025
een plan van aanpak terugdringen externe inhuur aan uw Kamer te sturen.
Vraag 5
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Erkens c.s. (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 21), ingediend bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, omtrent het invullen van de bezuinigingsopgave aan de hand
van een heldere visie op hoe een kleinere overheid ook slagvaardiger kan zijn? Wanneer
kan de Kamer de uitwerking hiervan verwachten?
Antwoord 5
Over de uitwerking van de verschillende over de rijksbrede taakstelling aangenomen
moties, waaronder de motie Erkens c.s., informeer ik u via een separate Kamerbrief
in het eerste kwartaal van 2025. In deze brief schets ik het proces dat de verschillende
departementen doorlopen in het kader van genoemde rijksbrede taakstelling en geef
ik onder andere aan wat de (rijksbrede) uitgangspunten zijn. In de Kamerbrief schets
ik ook de rol en invulling van de Ministeriële Commissie die al in het Regeerprogramma
is aangekondigd. Via deze Ministeriële Commissie werk ik deze regeerperiode – samen
met mijn collega’s – aan een slagvaardigere en kleinere Rijksoverheid.
Vraag 6
Kunt u een overzicht verschaffen van alle bestaande adviesorganen, zoals adviesgroepen,
adviescolleges, taskforces, commissies, werkgroepen en overlegstructuren, binnen de
Rijksoverheid? Kunt u hierbij het aantal voltijdsequivalenten (vte) en bijbehorende
budgetten per orgaan specificeren?
Antwoord 6
Voor het meest volledige overzicht van adviescolleges verwijs ik u naar de link
https://organisaties.overheid.nl/Adviescolleges/. Ik heb geen overzicht van het aantal voltijdsequivalenten en budgetten per orgaan.
Vraag 7
Welke adviesorganen zijn de afgelopen tien jaar opgeheven of samengevoegd? Hoeveel
adviesorganen zijn er opgericht de afgelopen tien jaar? Kunt u hierbij aangeven of
dit tijdelijke, eenmalige of vaste adviesorganen zijn en in hoeverre zij hun termijn
hebben overschreden?
Antwoord 7
Sinds 2010 wordt ieder jaar in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR) aan Uw
Kamer over de adviescolleges gerapporteerd die onder de Kaderwet adviescolleges vallen,
met informatie over hun instelling, omvang en voor zover van toepassing hun expiratiedatum.
Daaruit blijkt welke adviesorganen tijdelijk, eenmalig of vast zijn. Een actueel overzicht
van deze en andere adviesorganen is online beschikbaar.2 In deze database is ook informatie opgenomen over de toepasselijke wetgeving (wel
of niet toepasselijkheid Kaderwet adviescolleges, Wet open overheid, Ambtenarenwet
2017 en de CAO), alsmede specifieke wettelijke grondslag van het desbetreffende adviesorgaan.
Uit de grondslag blijkt ook of de adviesorganen voor onbepaalde of bepaalde tijd zijn
ingesteld. In de regel worden bij ad hoc commissies (voor een specifiek advies) en
bij tijdelijke adviesorganen de termijnen niet overschreden: bij de instelling wordt
namelijk ook de datum van opheffing geregeld. Tijdelijke adviesorganen die voor een
bepaalde duur zijn ingesteld, zoals, voorheen, de Sportraad en het Adviescollege toetsing
regeldruk, kunnen na de opheffingstermijn wel een keer worden verlengd en daarna wederom
(opnieuw) worden ingesteld of zelfs voor onbepaalde tijd worden ingesteld. In het
laatste geval is instelling bij wet noodzakelijk.
Vraag 8
Hoe beoordeelt u de doelmatigheid van de huidige adviesorganen?
Antwoord 8
De laatste jaren is – net als bij de rijksdienst in het algemeen – bij het adviesstelsel
als geheel een groei waar te nemen. Uit een enkele jaren geleden uitgevoerde evaluatie
van de Kaderwet adviescolleges bleek dat het aantal adviescolleges, vooral eenmalige
colleges, sinds 2018 sterk is toegenomen, ondanks de bedoeling van de Kaderwet om
het adviesstelsel te versoberen.3
Bij eenmalige colleges zijn er minder waarborgen voor de onafhankelijkheid (ministeries
hebben meer invloed op de samenstelling en de vraagstelling). Ook leidt het tot vertrek
van expertise: door de snelle opkomst en verdwijning van eenmalige colleges, is er
minder tijd en ruimte voor vaste colleges om expertise op te bouwen en te benutten.
Verder hebben de ministeries in hun bestuurlijke en beleidsrol vooral informatie nodig
uit de praktijk en de uitvoering. Ik zie meer in de versterking van de rol van uitvoeringsorganisaties
en inspecties bij het ontwikkelen van wetgeving en beleid, dan in de groei van externe
adviesorganen.
Vraag 9
Welke stappen zet u om deze adviesorganen kritisch te evalueren en waar nodig af te
bouwen wanneer zij hun doelen hebben bereikt?
Antwoord 9
Het is aan de afzonderlijke Ministers die de beheersverantwoordelijkheid hebben voor
de desbetreffende adviesorganen, om het voortbestaan (periodiek) te beoordelen.
Vraag 10
In hoeverre wordt er binnen een ministerie, of tussen ministeries, advies ingewonnen
over exact hetzelfde of grotendeels hetzelfde beleidsonderwerp? Kunt u een concreet
voorbeeld geven van een dergelijke overlap?
Antwoord 10
Er zijn veel beleidsonderwerpen die meerdere ministeries raken. Het is ook goed dat
beleidsonderwerpen vanuit verschillende ministeries – vanuit een verschillend perspectief –
worden belicht. Hierdoor ontstaat er ruimte voor discussie en tegenspraak. In de praktijk
is het uitgangspunt dat ministeries zoveel als mogelijk (grenzeloos) samenwerken inclusief
kritische reflectie. Dit laat onverlet dat het duidelijk moet zijn welk ministerie
of welke ministeries een bepaald beleidsdossier trekken en hierop primair aanspreekbaar
is. Mijn beeld is dat dit altijd praktisch wordt opgelost door afspraken te maken
over welk ministerie «trekker» is.
Een voorbeeld is bijvoorbeeld het dossier arbeidsmarktkrapte, waar alle ministeries
eigenlijk in meer of mindere mate mee te maken hebben (hetzij van uit een brede verantwoordelijkheid
voor de arbeidsmarkt, vanuit een stelselverantwoordelijkheid en/of vanuit de beleidsmatige
verantwoordelijkheid voor een specifieke sector).
Vraag 11
Hoe wordt voorkomen dat advieswerk onnodig dubbel wordt uitgevoerd en welke controlemechanismen
zijn hiervoor ingesteld?
Antwoord 11
Er is geen centraal zicht op of en zo ja in welke mate, advieswerk dubbel wordt uitgevoerd.
Zoals aangegeven komt het voor dat bepaalde onderwerpen bij meerdere ministeries voor
advies worden uitgezet. Zo voorzien alle ministeries hun bewindspersonen van advies
voor de ministerraad, hetzelfde gebeurt voor de ambtelijke voorportalen. Ik zie dit
echter niet als «onnodig», omdat ieder ministerie (en ieder bewindspersoon) het eigen
perspectief en de eigen rol heeft. Bij twijfel over welk ministerie (primair) aan
zet is op een beleidsdossier, wordt dit ambtelijk (of anders politiek) opgelost. Ik
zou daar overigens geen nadere «controlemechanismen» voor willen instellen, omdat
dit ook weer een extra (controle)laag creëert.
Vraag 12
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren binnen de Rijksoverheid zich bezighouden met de
coördinatie van overleggen tussen departementen, werkgroepen en/of adviesorganen?
Zo nee, zou u dit niet willen weten? Zo ja, kunt u dit uitsplitsen naar beleidsniveau
en uitvoering?
Antwoord 12
Dit is niet mogelijk. De rijksbrede (P-Direkt) data geven wel deels inzicht in de
geregistreerde functienaam (binnen het Functiegebouw Rijk) en het functieniveau (zie
ook de beantwoording van vraag 3). De beschikbare data geven echter geen beeld van
de feitelijke werkzaamheden die worden uitgevoerd en of er sprake is van «coördinatie
van overleggen tussen departementen, werkgroepen en/of adviesorganen». Dit inzicht
verkrijgen zou naar verwachting onevenredig veel inspanning vragen ten opzichte van
het inzicht dat daarmee verkregen wordt (aantallen zeggen nog niets over nut en noodzaak
van werkzaamheden).
Vraag 13
In hoeverre komt het voor dat verschillende ambtenaren binnen hetzelfde ministerie
zich met overlappende of identieke taken bezighouden?
Antwoord 13
Daar heb ik geen informatie over.
Vraag 14
Worden er evaluaties uitgevoerd om dergelijke doublures bloot te leggen en zo ja,
wat waren de resultaten?
Antwoord 14
Er worden geen evaluaties uitgevoerd die specifiek tot doel hebben om dit te onderzoeken.
Er worden wel periodiek beleidsevaluaties en beleidsdoorlichtingen uitgevoerd. Zeker
in beleidsdoorlichtingen wordt uitgebreid beschreven of het gevoerde beleid doeltreffend
en doelmatig is. Daarbij merk ik op dat, zeker als taken meerdere belangen raken,
het juist wenselijk kan zijn dat verschillende medewerkers – vanuit en met verschillende
perspectieven – bij deze taken betrokken zijn.
Vraag 15
Hoeveel externe adviseurs en consultants worden er jaarlijks ingehuurd? Kunt u deze
uitgaven uitsplitsen tussen eenmalig werk dat specifieke expertise vergt en werk dat
ook uitgevoerd kan worden door het departement zelf?
Antwoord 15
Inhuur vindt vooral plaats bij (grote) uitvoeringsorganisaties die te maken hebben
met piekbelasting en opdrachten met een tijdelijk en/of specialistisch karakter. In
deze gevallen kan er vanuit doelmatigheidsoverwegingen gekozen worden voor het inhuren
van externen. Daarnaast is externe inhuur een oplossing wanneer het op korte termijn
niet lukt om het benodigde personeel in dienst te nemen. Departementen die kampen
met personele tekorten of waarbij sprake is van beleidsintensiveringen kunnen op deze
manier toch hun werkzaamheden uitvoeren. Externe inhuur vormt samen met de reguliere
aanstellingen het totaal van de beschikbare personele capaciteit voor de taakuitoefening.
Departementen leggen in hun jaarverslagen verantwoording af over de externe inhuur
binnen hun departement. De gegevens over 2024 worden in mei 2025 gepubliceerd in de
Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2024.
Vraag 16
Wat waren de totale kosten voor externe inhuur de afgelopen tien jaar? Kunt u dit
uitsplitsen per ministerie?
Antwoord 16
Zie onderstaande tabel, deze gegevens zijn afkomstig uit de Jaarrapportages Bedrijfsvoering
Rijk 2014 t/m 2023.
Bedragen keer duizend
Vraag 17
Hoe wordt voorkomen dat de groei in adviesorganen en externen leidt tot verlies van
regie binnen het ambtenarenapparaat?
Antwoord 17
De inzet van «externe inhuur» en het instellen van adviesorganen is, rijksbreed beschouwd
en in vergelijking met het werk dat gedaan wordt via de «vaste structuren» (medewerkers
in dienst), een uitzondering. Mijns inziens is er dan ook geen sprake van verlies
van regie.
Vraag 18
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 18
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.